’s-Werelds gruwelijkste wc

Ik heb een paar maanden ‘s werelds gruwelijkste wc gehad.

Ik zou een betere plek krijgen met mijn tent, en hij werd uiteindelijk twintig meter verschoven. Zo erg zou dat niet zijn geweest, ware het niet dat mijn wc niet gelijktijdig mee werd verhuisd. Mijn nieuwe canvas huis zou tegen een nieuwe wc worden opgetrokken. Maar de bouwvakker kwam meer dan een maand niet opdagen. Toen hij uiteindelijk kwam, kreeg hij binnen een week malaria en vertrok weer, waarna ik midden in de nacht moest rennen om mijn privézaken af te handelen.

De reden dat ik werd gedwongen mijn zaakje zo laat af te handelen was dat één kant van het toilet, de kant waar ik op uitkeek als ik op de pot zat, open en bloot in de Afrikaanse lucht stond. Als mijn tent de laatste in de rij van medewerkersonderkomens was geweest, zou het nog mogelijk zijn geweest er overdag te zitten. Maar ik had de eerste tent, en alle gidsen en managers moesten erlangs op weg naar hun tent.

Dus wachtte ik elke avond tot ik de gesprekken hoorde verstommen en de lichten zag uitgaan voordat ik het struikgewas met mijn zaklamp inspecteerde en vaststelde of de op mij gerichte ogen van ongevaarlijke wezens als galago’s en stekelvarkens, of van dodelijkere dieren als leeuwen en luipaarden waren.

Als de kust veilig was, trok ik een sprintje in mijn korte broek en op sandalen, keek onder de bril of er geen schorpioenen zaten (dat hoefje maar één keer te vergeten voordat het voor altijd in je geheugen staat gegrift…en in je billen) om te kunnen doen wat moest gebeuren.

Af en toe, als ik lang had gewacht of een van de vele buikprobleempjes die Afrika veroorzaakt, had opgelopen, was mijn zoektocht met de zaklamp een beetje te oppervlakkig. Kort nadat ik op een avond de ruimte op schorpioenen had gecontroleerd, merkte ik dat ik iets veel groters over het hoofd had gezien. Terwijl ik onhandig ging zitten met mijn haastig losgeknoopte korte broek op mijn enkels, stond er ineens een buffel voor me, zo dichtbij dat ik hem vanaf de pot een trap kon geven (wat ik niet van plan was). Hij was zich evenmin bewust van mijn aanwezigheid als ik van de zijne was geweest toen ik schorpioenen zocht, en hij stond herkauwend voor zich uit te staren.

Ik durfde geen geluid te maken en voelde de kwetsbaarheid die onze voorouders heeft doen beslissen zichzelf met huiden en vijgenbladen te bedekken. Toen maakte ik tegen mijn wil toch geluid. De buffel galoppeerde tot mijn verbijstering de duisternis in, hevig geschrokken van het onbekende geluid.

Plop, plop!