Toen ik net van Zuid-Afrika naar Botswana was gegaan, moest ik flink in de boeken duiken en op de andere gidsen vertrouwen om bij te leren over de dieren die ik nog nooit had gezien. Er leefden in de Okavango antilopesoorten die ik niet kende, maar men verwachtte dat ik er alles over kon vertellen. Ik zag er ook voor het eerst Afrikaanse wilde honden, en allerlei obscure wezens die specifiek voor die regio waren.
Maar er was één dier waar ik in het bijzonder over moest leren: de buffel. In het reservaat in Zuid-Afrika waar ik had gewerkt, leefden nauwelijks buffels, alleen drie verdrietige en eenzame stieren die in de dichtbegroeide vegetatie bij de Zandrivier woonden. Ik had ze maar een paar keer gezien, van een afstand, terwijl ze tussen de ondoordringbare takken stonden, en altijd veilig vanuit een auto.
Ik had veel over buffels gelezen, maar ik wist ook dat boeken over het algemeen een te krappe definitie van dierengedrag gaven. Alle boeken waren het er echter wel over eens dat oude mannetjesbuffels ronduit chagrijnig zijn. Ervaren gidsen zeiden hetzelfde: zorg dat je onder alle omstandigheden bij vrijgezelle buffels uit de buurt blijft. De mannetjes bieden binnen een kudde bescherming aan de groep, maar dan hebben ze hulp van honderden, of zelfs duizenden, andere stieren. Het is logisch dat ze zich dan veilig voelen, waardoor de kans kleiner is dat ze je onder de voet zullen lopen, of naar je uithalen met hun puntige hoorns. Als ze ouder worden, raken de mannetjes achter op de groep en zijn ze gedwongen alleen te leven. Daar kunnen ze chagrijnig van worden. Ze vormen wel eens kleine groepen, maar zelfs die narrige oude stieren hebben de neiging hun onzekerheid af te reageren op elke langzaam bewegende gids die op hun pad komt. Voordat ik naar Botswana ging was ik er stiekem van overtuigd geweest dat gidsen zeiden dat buffels zo gevaarlijk waren omdat ze, als ze dan toch werden aangevallen, liever zouden worden aangevallen door een beest dat wat spannender klinkt dan een opgehemelde koe.
Ik had het mis.
Buffels begonnen mijn ochtendronde te verstoren als ik de gasten wakker ging maken. Ons kamp was gebouwd in de schaduw van ebben- en harde-koolbomen, met hier en daar een bosje wollige kapperstruiken en dadelboompjes eronder…precies een plek waar een buffel graag rondhangt. De eerste twee weken dat ik in kamp Mombo werkte, werd ik twee keer belaagd door buffels, en ik begon me af te vragen hoe de baan precies was vrijgekomen…en waar mijn voorganger begraven lag.
Op een ochtend strompelde ik slaperig en nog zonder de noodzakelijke cafeïne in mijn lichaam over het stoffige pad naar de gastententen. Terwijl ik zo opgewekt als op dit tijdstip (het was pas vijf uur en de zon begon net op te komen) mogelijk was ‘Goedemorgen!’ riep, hoorde ik plotseling ritmisch gedreun, dat snel harder werd. Ik draaide me om en zag achthonderd kilo pissige koe op me af komen denderen.
Hij was het blijkbaar met me oneens dat het een goede morgen was.
Hoe stoer en trots ik me ook zou voelen als ik kon zeggen dat ik hem met mijn blik weerhield of deed afdruipen met een verlammende stomp, dat was niet wat ik deed. Dat werkt sowieso niet bij buffels. Ze zijn nooit zo vriendelijk om een schijnaanval uit te voeren en maken een charge die ze beginnen altijd af. Als er een buffel op je af komt rennen, kun je twee dingen doen: ergens in klimmen of jezelf plat op de grond werpen en maar hopen dat hij over je heen draaft zonder je te raken en blijft rennen.
Maar er waren nu geen bomen, er waren niet eens ter-mietenheuvels binnen bereik, alleen een acaciastruikje. Ik struikelde in mijn poging achteruit te stappen over mijn eigen voeten, waardoor ik achterover in het stekelige struikje viel en naar adem snakte. Het was voor het eerst in mijn leven dat ik dankbaar was voor mijn gênante talent over mijn eigen voeten te struikelen. Ik had ook nog nooit gedacht dat in een doornstruik landen ergens goed voor kon zijn, maar ook dat was nu wel het geval, terwijl ik ademloos toekeek hoe de buffel over de plek waar ik net had gestaan denderde, zich toen omdraaide en begon te snuiven. Hij zag op de plek waar ik net had gestaan alleen een struik. En hoewel buffels wel enige intelligentie bezitten, bezat deze niet genoeg om te raden waar ik me per ongeluk had verstopt. Dus draaide hij zich weer om en draafde het kamp door.
Ik probeerde net zo snel als ik in de struik was gevallen er weer uit te klauteren, waarbij ik overal diepe schrammen opliep en al snel tot de conclusie kwam dat je wel in een doornstruik kunt springen (of vallen), maar er niet zomaar weer uit kunt springen. Ik pakte het zakmes dat aan mijn riem hing en begon takken door te snijden die me gevangen hielden, tot ik in staat was zonder al te veel bloedverlies te bewegen. Ik stond half op, zette mjjn handen op mijn knieën en haalde diep adem. Het was overal doodstil, tot ik rechtop ging staan, naar de dichtstbijzijnde tent liep en’Goedemorgen!’ riep.