Ontmoetingen met Salvador

Er is een specifieke gekte die mensen die in de wildernis wonen, overvalt. Ze negeren de terechte angst die gewone stervelingen ervan weerhoudt een gevaarlijk dier te benaderen. Die angst wordt kleiner als je dergelijke dieren dagelijks ziet, en dan begin je de grenzen van veilig gedrag te verleggen. De mensen die toeristen nadrukkelijk verbieden ook maar het kleinste risico te nemen, die beginnen te schuimbekken van razernij als hun gasten dat toch doen, zijn nu juist degenen die je aantreft terwijl ze op hun buik naar een grote katachtige schuiven of een van ‘s werelds gevaarlijkste slangensoorten in hun mond steken om gasten te vermaken. Het kan niet anders dan dat dergelijk gedrag nu en dan tot een tragedie leidt, en we krijgen vaak genoeg nieuws over die ene expert die niet voorzichtig genoeg was. Dan schudt de hele wildernisgemeenschap collectief het hoofd, zegt: ‘Idioot’, en probeert vervolgens een haar uit de staart van een olifant te trekken.

Persoonlijk blijf ik altijd op veilige afstand van leeuwen, en als het even kan ga ik buffels uit de weg. Ik ben doodsbang voor krokodillen, dus daar neem ik geen enkel risico mee. En nadat ik een paar keer ben gebeten, heb ik besloten geen slangen meer te pakken. Ik verleg wel grenzen met mijn twee favoriete diersoorten: cheeta’s, die niet bekendstaan als gevaarlijk, en olifanten, die dat wel zijn.

Ik lees graag de lichaamstaai van olifanten om te zien hoe dichtbij ik kan komen. De beste manier om dat te doen is ze op je af te laten komen, dus probeer ik erachter te komen welke kant ze op zullen gaan, en dan verstop ik me op de plek waar ze misschien zo gaan eten. Niets haalt het bij de sensatie die je voelt als je zo dicht bij ‘s werelds grootste diersoort bent dat je hem kunt aanraken, ook al is dat in de relatieve veiligheid van je auto. Mijn ademhaling wordt oppervlakkig, elke zenuw overgevoelig en mijn hart begint zacht, maar heel snel te kloppen, alsof het weet dat het stil moet zijn. Sommige olifanten willen helemaal nooit worden benaderd en dan moet je echt altijd op tientallen meters afstand van ze blijven, anders loop je het risico dat je auto, je gasten en jijzelf aanzienlijke schade oplopen…en je werkgever zal niet blij zijn met minstens twee van die schadegevallen.

Ik ken echter één buitengewoon tolerante olifant, en aangezien ze de leidster van een kudde is, volgt de hele familie haar voorbeeld. De beste ervaringen die ik ooit met olifanten heb gehad zijn met Salvador en haar kudde.

Salvadors kudde kwam elk jaar wel een keer naar Mom-bo. Soms was dat tijdens de zomerregen, of in de winter als de overstromingen beginnen. Ze hield zich niet aan een bepaald schema, bewoog gewoon mee met het eten en verscheen als dat het best was voor haar en haar familie. Ik had tot ik haar had leren kennen niet veel aandacht geschonken aan de identiteit van de verschillende olifanten die ik in Mombo zag. De mannetjes die we zagen, alleen of in kleine groepjes vrijgezellen, bewogen zich over het algemeen ontspannen in de buurt van onze auto’s en stonden ons toe heel dichtbij te komen. De kuddes vrouwtjes benaderden we altijd voorzichtiger, aangezien elke diersoort die je bedoelingen met de jongen verkeerd interpreteert, gevaarlijk is. En deze bepaalde soort weegt een paar duizend kilo en kan harder rennen dan een Olympische sprinter.

Deze kudde was anders. Toen ik eropaf reed, werd meteen duidelijk dat de olifanten zich niets van auto’s aantrokken. Ze waren zich bewust van de aanwezigheid van de Land Rover met mij en mijn gasten erin. Ik bestudeerde ze goed en zag dat ze even naar ons keken en zich toen direct weer op hun eten concentreerden. Een van de jongere mannetjes kwam af en toe naar de auto lopen, oren wijd en slurf omhoog, me uitdagend tot een gevecht. Maar zo gedragen alle kleine jongetjes zich, en ze gebruiken dezelfde tactiek bij buffels, giraffen en zelfs nu en dan bij een palmboom. De rest van de familie liep nonchalant om de auto heen, raakte die zelfs aan, waardoor hij op zijn vering stond te schudden. Tijdens dit soort gelegenheden hoefde ik zelden gasten te helpen herinneren dat ze stil moeten blijven zitten en niet moeten praten.

Ik probeer bij elke kudde altijd te bepalen wie de matriarch is en aangezien we zo dicht op deze groep stonden, was dat eenvoudig. Normaal gesproken gaat het oudste vrouwtje voorop als een kudde over een open veld loopt, maar oneerbiedige jongelui proberen die positie nog wel eens over te nemen. Mijn methode de leidster eruit te pikken omvatte ook luisteren. Olifanten communiceren met elkaar in een ingewikkelde taal, waarvan het grootste deel zo’n lage frequentie heeft dat mensen hem niet horen. Een van de zinnen die wel hoorbaar is, is het lage gerommel dat klinkt als de lege maag van een enorm beest. Dit verbale gerommel betekent: ‘Kom op, jongens, we gaan!’ Als een groep olifanten staat te eten, hoor je de jongere leden, duidelijk verveeld, dat vaak zeggen: ‘Kom op, ma, tante, gaan we nu? Kom op, jongens, we gaan!’ De kudde negeert de tieners, maar als de matriarch begint te rommelen komt de hele groep direct in beweging en vormt een rij met de jongste achteraan.

Ik identificeerde de leidster van de groep als een vrouwtje van in de veertig. Ze viel meteen op, aangezien haar slagtanden niet netjes naar voren, maar extravagant opzij en dan naar boven groeiden, aan beide kanten krullend als de snor van Salvador Dalf. Ik noemde haar direct Salvador, ook al was ze een vrouwtje.

De enorme tanden waaraan ze haar naam dankte, staken verder uit dan haar schouders, maar ze zaten haar niet in de weg, alleen die ene keer toen ik de hele kudde tussen twee palmbomen door zag lopen en zij eromheen moest. Maar ze gebruikte ze gewoon om wortels mee op te graven, bast van bomen te pellen en lui haar slurf op te laten hangen zoals andere olifanten dat ook doen.

Op een ochtend in augustus was het zo mistig boven het terugtrekkende water dat ik Salvadors kudde, die tussen de bomen stond te eten, nauwelijks kon zien. Ik wist dat als de mist zou optrekken, het licht perfect zou zijn om foto’s te maken en dat elke grasspriet zou glinsteren van dauw en piepkleine regenboogjes op de lens zou maken. De gelegenheid was te geweldig om te laten schieten, dus ik greep na de brunch twee andere medewerkers en een fototoestel en racete terug naar waar ik de opmerkelijk ontspannen kudde had gezien.

Ik was een enthousiaste, maar ongetalenteerde fotograaf en had kort daarvoor foto’s gezien die ik wilde namaken. Ze waren van een olifant, genomen uit een lage hoek met een dure en lange lens, waardoor je opkijkt naar de olifant, bijna alsof je bij hem aan zijn voeten ligt. Aangezien ik geen artistiek inzicht, geld of grote lens had, moest ik de middelen inzetten die ik wel tot mijn beschikking had en een manier bedenken om extreem dicht bij Salvador te kunnen komen terwijl ze het zo druk had dat ze niet zou overwegen over me heen te banjeren. Toen de hele familie de bosjes uit kwam, waar ze bladeren en winterfruit hadden gegeten, zag ik mijn kans schoon.

‘Jongens, als we dat kanaal in rijden, staan ze recht voor ons als ze gaan drinken.’ Ik had de motor al gestart.

‘Weet je zeker dat je het risico wilt nemen nog een auto te verzuipen?’ vroeg Hayden. Ik had geen idee hoe diep het kanaal was en was bedreigd met ontslag als ik nog een voertuig total loss zou rijden.

Dat risico wilde ik niet nemen, dus ik bedacht een ander, aanzienlijk stommer, plan, waar de anderen niets mee te maken wilden hebben.

Het kanaal waarvan ik dacht dat de olifanten ernaar op weg waren om te drinken was vrij smal. Het diepe stuk was slechts twee meter breed, maar het stroomde uit over een lengte van wel honderdtwintig meter. Er groeiden roze, witte en gele bloemen in, en groene scheuten watergras. Het diepste gedeelte was dreigend donkerblauw en ik was absoluut niet van plan er zo dicht bij te komen dat ik door een krokodil de diepte in kon worden getrokken.

Terwijl Ella en Hayden zo verstandig waren om in de Land Rover te blijven zitten, trok ik al mijn kleren behalve mijn korte broek uit en liep het water in. Het was een stuk kouder dan ik me had voorgesteld. Rond mijn enkels was het alleen onaangenaam, maar als ik in een gat stapte dat door een dier was gemaakt, kwam het water een stuk hoger. Toen het ineens tot aan mijn kruis stond, gilde ik naar adem snakkend: ‘Omijngodwatisdatvreselijkoudzeg!’

De kudde, die tot dan toe rustig richting het kanaal was komen banjeren, hoorde mijn uitroep. Een paar leiders bleven staan en staken de slurf omhoog om te ruiken wat er was. De kleintjes achteraan kopieerden een voor een hun oudere rolmodellen, totdat de allerkleinste dieren aan het einde van de rij ongecoördineerd hun neus in de lucht staken. Ik liet mezelf dieper in het water zakken, duwde mezelf in de modder op de bodem en hield mijn camera boven het oppervlak. Salvador liep stoutmoedig door, oren opzij. Olifanten hebben geen bijzonder goede ogen, maar de auto op de oever aan de andere kant van het water zou ze wel hebben gezien. Als ze van dichterbij had gekeken, zou ze hebben opgemerkt dat er niet ver van haar vandaan een mens stond die probeerde zichzelf in de modder in te graven.

Ik trok mijn hoofd net op tijd uit de modder om te zien hoe Salvador ontspande en haar slurf op een van haar uitstaande slagtanden te rusten legde. Ze had me niet gezien. Ze liep verder en toen haar poten het water raakten, begon ze met haar slurf bloemen uit het water te trekken, de lange uiteinden naar binnen werkend en tevreden kauwend.

Ze bereikte het diepe stuk tegenover me en ik begon te rillen van een mengeling van kou en opwinding. Ik was al eerder heel dicht bij olifanten geweest en verwonderde me er altijd over dat ze, als je niet in een auto zit, zo gigantisch lijken. Nu Salvador met haar zwaaiende slagtanden opdoemde terwijl ik vooroverhelde, won de angst het van mijn enthousiasme. Ik begon te denken dat ik toch beter naar Hayden en Ella had kunnen luisteren.

Salvador begon te drinken, eerst slurpend met haar slurf en toen een hele golf terwijl ze haar kop naar achteren gooide en een straal in haar bek liet stromen. Ik kreeg spetters over me heen en vroeg me in een vlaag van wetenschappelijke nieuwsgierigheid af hoeveel bacteriën een olifant in zijn slurf heeft.

Ik maakte met mijn bevende handen wat foto’s, voornamelijk close-ups van Salvadors brede en beschadigde kop terwijl ze stond te drinken, maar ook van de hele kudde terwijl alle dieren om haar heen kwamen staan en gorgelend uit het kanaal begonnen te drinken.

Hoewel ik zo dichtbij lag dat ik hun adem kon ruiken, hadden ze me niet gezien. Ik begon me uitermate zelfingenomen te voelen, aangezien het ernaar uitzag dat mijn risico de moeite waard was geweest. Ik wist zeker dat ik een paar prachtige kiekjes had gemaakt, en er was niets ergs gebeurd, hoewel de twee achterblijvers in de auto me daarvoor hadden gewaarschuwd. Ik keek naar hen om en knipoogde brutaal, waarvan ze later zeiden dat het eruitzag alsof ik probeerde de modder van mijn wimpers te knipperen. Toen deed Salvador een stap naar voren.

Haar poten als boomstammen plonsden het diepe water in, dat tot boven mijn hoofd kwam, maar nauwelijks haar buik raakte. Haar seismische beweging creëerde kleine tsu-nami’s die over me heen golfden, waardoor ik verkilde tot op het bot en een deel van de modder van me af spoelde. Ze trok zich veel minder van de kou aan dan ik, maar wat me echt zorgen baarde, was dat ze zo te zien het kanaal ging oversteken. De kudde zou haar volgen en dan zouden een stuk of vijftig olifanten, meer dan tweehonderd poten, spetterend over de plek stampen waar ik lag. Hoe ontspannen deze kudde ook was, het bleven wilde olifanten en als ik zou gaan staan zouden de volwassen dieren op de plotselinge dreiging reageren, over me heen denderen en met hun slagtanden naar me steken om nog meer indruk te maken. Als ik bleef liggen, zou ik vrijwel zeker worden vermorzeld en in de modder worden getrapt. Beide vooruitzichten waren niet bepaald aanlokkelijk en toen Salvador de Kom-op-jongens-we-gaan rommel deed, wist ik dat ik iets moest doen. Ik liet me zo onopvallend mogelijk naar de olifanten toe, en naar het diepe water, glijden.

Mijn nieuwe plan was onder water te blijven, desnoods tussen de poten van de olifanten door te zwemmen, terwijl ik als een parodie op het monster van Loch Ness al die tijd mijn fototoestel boven water zou houden.

Wat betreft mijn angst voor krokodillen stelde ik mezelf gerust met de gedachte dat de tientonners die door het water ploegden die wel zouden wegjagen. Ik dook onder en stak mijn linkerhand omhoog terwijl ik probeerde te duimen met mijn rechter, aangezien ik wel wist dat mijn krokodillen-theorie op zijn best optimistisch was. Recht voor me stond een massieve poot, opmerkelijk duidelijk te zien in het troebele water. Ik stak mijn hoofd even boven water, haalde adem, nam een foto en dook weer onder. Ik dook als dat nodig was steeds even op en het drong uiteindelijk tot me door dat de olifanten moesten weten dat ik er was.

Die openbaring, en het bijkomstige besef dat ze me niet als bedreiging zagen en me dus geen kwaad zouden doen, deed een golf van zelfverzekerdheid door me heen schieten. Ik wilde openlijk met ze zwemmen, zoals ik dat een keer met tamme olifanten in Azië had gedaan. Toen dacht ik aan het vertrouwen dat ze me gaven, aan wat een geluk ik had, en nam zacht nog een paar foto’s. Toen zwom ik stroomafwaarts om ze verder niet lastig te vallen.

Ik zag ze die dag niet meer en BK vertelde me kort daarna dat hij ze zuidwaarts had zien trekken, Mombo uit. Salvador zou ze leiden naar waar ze moesten zijn en ik kon niet wachten tot ze weer zou terugkomen.

De maanden daarop kwamen en gingen er andere kuddes olifanten, maar die hadden allemaal een wilde waakzaamheid, gemakkelijk af te leiden uit hoe ze reageerden als ik ze benaderde. Ik kon lang niet zo dicht bij ze komen en zou nooit hebben geprobeerd met ze te zwemmen, of hebben gepoogd wat ik de keer daarop dat Salvador en haar familie Mombo aandeden, heb gedaan.

Ik trof de groep kuierend aan en voelde een golf van genegenheid door me heen gaan, die nog groter werd toen ik zag dat Salvadors dochter (gemakkelijk hekenbaar omdat ze de uitstekende tanden van haar moeder had) gezinsuitbreiding had gekregen sinds de laatste keer dat ze ons hadden bezocht. Het kleine ventje liep al zelfverzekerd, maar had nog weinig controle over de duizenden spieren in zijn slurf. Die zwiepte als een rubberen slang waar te veel druk op staat heen en weer, af en toe zo heftig dat hij er zelf van schrok en naar zijn moeder rende om bescherming te zoeken.

Zoals elke gids of liefhebber van wilde dieren die uiteindelijk wordt opgevreten of vertrapt, had ik het gevoel dat ik een band met deze olifanten had die maakte dat ik ze veilig kon benaderen. Ik wilde mijn geluk nog eens op de proef stellen. Dus sloeg ik het heilige dutje dat ik gewoonlijk tussen de ochtend- en de middagrit hield over en ging zodra ik geen toeristen meer te verzorgen had meteen op pad. Ze hopten van eiland naar eiland, van het ene cluster perfect cirkelvormige vegetatie dat je in de Okavango aantreft naar het volgende. Die kluiten waren geen echte eilandjes, aangezien ze werden omringd door gras in plaats van water en het midden vaak dor wit zand was met alleen hier en daar een palmboom als teken van leven. Ik klom in een van die bomen, midden op het eiland waarvan ik dacht dat de olifanten ernaar op weg waren.

Mijn auto stond ongeveer twintig meter verderop, maar was al snel geen ontsnappingsmogelijkheid meer, omdat de olifanten het eiland op kwamen en energiek begonnen te vreten aan alles wat los en vast zat: ze trokken hele takken van de bomen, rukten pollen gras uit de grond, die ze vervolgens zachtjes tegen hun voorhoofd tikten om het zand eruit te schudden voor ze ze opaten, en ze schudden aan palmbomen om de harde noten eruit te laten vallen. Die noten, zo groot als tennisballen, verdwijnen als toverballen in hun geheel in de bek van de olifant en worden dan gekraakt met hun kiezen, die zo groot zijn als een babyhoofdje. De lucht zinderde van geluiden die klonken als schietende geweren en knarsende machines, nu en dan doorbroken door getrompetter als een kleintje tussen de poten van een volwassene door schoot of begon te dollen met een nichtje.

De palmboom waarin ik zat was te klein om al vrucht te dragen en de bladeren waren niet voedzaam, dus de olifanten negeerden hem. Ze liepen af en toe voorbij, raakten hem aan, en dan hield ik mijn adem in als ik zo dicht bij hun enorme gestalten was, bij hun potentiële kracht en de ingetogenheid die ze nu hadden. Ik voelde ontzag, respect en nog iets. Wat ik tot nu toe had gevoeld, was als een verliefdheid die je op een mooi meisje in een tijdschrift kunt hebben, ver weg en onbereikbaar. Het contact dat ze me hadden toegestaan had die verliefdheid laten opbloeien tot een soort liefde…dat onvoorspelbare en gevaarlijke sentiment.

Toen kwam Salvadors kleinzoon voorbijwandelen, zijn slurf heen en weer slingerend als een epileptische slang, en hij verpestte bijna het hele feestje. Tijdens een van de ongecontroleerde bewegingen zwiepte zijn ledemaat de takken opzij die mij verborgen en ik zat ineens open en bloot in het zicht van de kudde.

Het kleintje stond naar me te kijken en ik zag de eerste buitjes van zijn slagtanden opzij uit zijn kop groeiend. ‘Hé, knul,’ zei ik geluidloos. ‘Niet tegen je moeder zeggen dat ik er ben, oké?’

Hij deed een stap achteruit, struikelde over zijn achterpoten, maakte een wervelende beweging waarbij zijn slurf over zijn kop viel en hij zich ermee op zijn andere wang sloeg. Hij raakte in paniek, begon heel on-olifants te piepen en rende naar zijn moeder.

De kudde reageerde als één organisme op zijn paniek, stopte met eten, liet de takken en het gras dat ze in hun bek hadden, vallen, stak de slurf in de lucht, deed de oren wijd en ging overeind staan. Zijn moeder had me als eerste gezien. De tak die ik voorzichtig opzij had geduwd om me achter te verstoppen werd nogmaals opzij getrokken en ‘s werelds grootste voorhoofd was nog geen meter van me vandaan. De circusgeur van hooi was overweldigend terwijl ik de paar ruwe haren die uit haar rimpelige huid staken, opmerkte.

Ik had moeten denken dat ik doodging, maar dat deed ik niet. Ik glimlachte en bleef doodstil zitten. Salvadors dochter stapte een stukje opzij en keek me aan met een wijsheid in haar ogen die ik zelden bij mensen heb aangetroffen. Toen trok ze haar kop naar achteren, liet de tak los, en ik hoorde Salvador zeggen: ‘Kom op, jongens, we gaan.’ Ik zag ze een halfjaar later pas weer.

De laatste keer dat ik de kudde van Salvador zag, werd ik ernaartoe geleid door aasgieren. Ik had ze zien cirkelen. Dat was op zich niet ongebruikelijk, maar ze hadden wel erg veel haast zich uit de hemel te laten vallen. Ik reed hun richting op. Leeuwen, hyena’s, luipaarden en safarigidsen volgen allemaal duikende aasgieren, aangezien die overdag alleen maar ergens voor landen als er vlees op zit. Ze hadden zich over een aantal bomen verdeeld en ik kon niet zien wat hun doel was.

‘Dit wordt mooi!’ riep ik tegen mijn gasten. ‘Als ze in de bomen gaan zitten wachten betekent dat dat er een roofdier rondloopt dat ze niet dichterbij laat, en dan is er dus net iets dood!’ Ik hoorde in de buurt een olifant trompetteren en vroeg me af of die toevallig langs het slachtveld was gekomen. Ik hoopte maar dat ik geen spannende actie tussen verschillende diersoorten misliep. Olifanten jagen wel eens leeuwen weg, gewoon omdat ze dat kunnen, en het is leuk om naar te kijken. Ik reed met de Land Rover om een bosje heen en trof een hele kudde olifanten aan, duidelijk in nood. Hun oren flapperden, hun slagtanden staken recht vooruit en ze trapten stof op en schudden aan takken.

De leeuwen in Mombo zijn absoluut niet zo dapper dat ze achter een olifant aan zouden gaan (ze gingen met al die antilopen maar hoogstzelden achter iets aan wat moeilijker was dan een zebra), dus ik vertelde mijn gasten dat ik aannam dat er toch geen dier was gedood.

Maar toen moest ik mijn verhaal halverwege afbreken, want we werden aangevallen door een olifant.

Ze kwam met een angstaanjagende snelheid, oren plat tegen haar kop en haar slurf omlaag om die te beschermen, de groep uit daveren. De grond schudde en de vibratie was nog sterker dan die van de godzijdank lopende motor. Ik zette de auto in zijn achteruit. Dit was geen schijnaanval.

Ik herkende de olifant meteen aan haar uitstaande slagtanden. In tegenstelling tot die van Salvador hadden ze nog geen hele, cursieve W gevormd. Het was Salvadors dochter, een olifant die normaal gesproken zo ontspannen was dat ze me had vergeven dat ik haar kindje had laten schrikken. Ze kwam nu razendsnel op me af, en terwijl ik achteruitreed, met gierende turbo, de gasten op en neer stuiterend op hun bankje, kon ik maar één reden bedenken waarom ze zo overstuur zou zijn.

‘O, nee. Niet Salvador.’ Ik dacht niet dat Salvador al oud genoeg was om een natuurlijke dood te sterven (olifanten in het wild worden een jaar of zestig). Misschien was ze door een slang gebeten, maar ik kon me niet voorstellen dat zo’n wijze dame in zoiets onnozels zou trappen. Maar de kudde had een beschermend cordon gevormd, zoals ze dat doen als een familielied is geveld, en ik zag Salvador nergens.

Dat was me al opgevallen vlak voordat we op de vlucht waren geslagen, maar de dochter gaf haar aanval op en liep terug naar de groep. De aasgieren zaten kakelend te ruziën in de bomen. Ik probeerde mijn gasten uit te leggen dat er geen dier was gedood door een ander dier, maar dat we getuige waren van een tragedie. Toen kon ik een moment tussen de olifanten door kijken, en ik zag een rode vlek op de grond.

Ik begon te grijnzen.

‘Oké, dat is de tweede misser die ik maak,’ zei ik tegen de gasten. ‘Pak je verrekijker, we gaan iets bekijken wat ik nog nooit heb gezien.’

Ik zag de kudde af en toe een beetje bewegen, en toen zag ik Salvador in hun midden staan, haar poten uit elkaar, hard werkend. Een minuut of twintig later volgde een tweede golf bloed, waarop de aasgieren begonnen te snateren, en toen viel er met weinig ceremonie een baby op de grond. Hij werd onmiddellijk schoongewassen door een van zijn ervaren tantes, die de hele bevalling als vroedvrouw had gefungeerd.

Er klonk luid getrompetter van de olifanten, als een vreugdekreet, door ons in de auto zachtjes overgedaan. Bijna iedereen zat te huilen (onder wie ik, en ik schaamde me er geen moment voor). De kleine zat verdwaasd om zich heen te kijken nu hij er na tweeëntwintig maanden in een comfortabele baarmoeder uit was gegooid, en begon toen aan zijn komische pogingen om op te staan. Zijn oren zaten nog aan zijn hoofd geplakt, waardoor hij wel een zeeleeuw leek, en hij bewoog zich ook zo, zwoegend alsof hij geen poten had.

Het lukte de baby na een halfuur te gaan staan, waarop er weer werd gejuicht in onze auto. De olifanten leken het ook te vieren, want die begonnen zichzelf te besproeien met stof. Dat geeft hun huid een beschermend laagje tegen parasieten, maar de baby werd door elke stofwolk omvergeblazen (ik had ondertussen gezien dat het een meisje was), en ging elke keer dapper weer staan terwijl ze naar de enorme slagschipgrijze kruisers om zich heen keek, die in opperste blijdschap om haar heen stonden.

Salvador bewoog over de baby heen om haar te beschermen en het kleintje begon voor het eerst te drinken, haar ogen ondertussen steeds bewegend in een poging haar nieuwe wereld in zich op te nemen. Ze stopte uiteindelijk met drinken en zette haar eerste voorzichtige stapjes. Ik voelde me als een trotse vader en maakte bemoedigende geluidjes terwijl ze struikelde en viel.’Haar grote zus, die weer haar gebruikelijke, rustige zelfwas, hielp haar overeind, om vervolgens toe te kijken hoe ze omver werd gelopen door een opgewonden puber die aan kwam rennen om te zien wat er allemaal aan de hand was. De schuldige werd weggestuurd en de baby werd naar het water geleid. Tot mijn verbijstering zwom Salvador al een uur na de bevalling naar de overkant.

Ik dacht aan het bloed in het water en hoe dat enkel beesten met slechte bedoelingen zou aantrekken. De lagune die ze overstaken was de thuishaven van een paar enorme krokodillen, die ik nergens zag, wat waarschijnlijk betekende dat ze zich onder water schuilhielden. Een babyolifantje kan zijn slurf nog niet gebruiken en er dus niet mee snorkelen. Hij plonsde zijn moeder achterna, geflankeerd door nieuwsgierige tieners, en verdween meteen onder water. Toen kwam hij weer boven en zonk opnieuw. Elke keer dat de baby om-hoogkwam om naar zuurstof te happen, haar driehoekige lip uitstekend en gorgelend in de lucht, dacht ik: ik geef haar dertig seconden en als ze dan nog niet boven is, krokodillen of niet, ga ik erachteraan. Ik had al een voet uit de auto gestoken en stond op het punt de meest suïcidale actie van mijn leven te gaan ondernemen, toen de baby opdook, zich omdraaide en een rondje begon te zwemmen. Ze had het naar haar zin! Ik wilde haar een standje geven, maar Salvador nam het over, stak haar slurf in het water en trok de baby zachtjes op de kant.

De kudde stak over en ik wist dat we er niet achteraan konden. Ik had nog nooit zo’n bijzondere ervaring gehad en voelde me bevoorrecht. Ik was trots op Salvador, trots op haar oudste dochter, en trots op de kleine. Olifanten hebben geen adelstand, maar ik wist zeker dat ze op een bepaald moment, vele jaren na die dag, op zou staan als leidster van de kudde, en ik hoopte dat een gids in de toekomt ook zou zien hoe bijzonder ze was, ook al had ze een raar gebit.