Ik was als safarigids constant in contact met mensen. Ik bracht het grootste deel van de tijd dat ik wakker was met gasten door en het was mijn werk om ‘aanwezig’ te zijn, een constante bron van informatie en vermaak. Toch is het een vreemd eenzame baan. De toeristen met wie ik die tijd doorbracht, waren geen vrienden van me en werden dat maar heel zelden. Ze waren twee dagen in mijn leven, soms drie, en of ik hen nu aardig vond, of zij mij, dat was te kort om een band te vormen.
Ik trok natuurlijk wel naar mijn collega’s, dat kon niet anders. Ze waren de enige mensen van ongeveer mijn leeftijd die ik tegenkwam en we deelden onze liefde voor dieren en natuurbescherming. Maar ik miste enkelen van mijn oude vrienden, degenen die me al kennen sinds ik een verlegen schooljongen was.
Nick en ik kennen elkaar vanaf ons tiende. We ontmoetten elkaar toen mijn ouders weer verhuisden en ik naar een nieuwe school ging. We zaten ‘s middags in dezelfde trein naar huis en begonnen te praten over jongensdingen zoals straaljagers, wie een gevecht zou winnen—een leeuw of een tijger—en welk van de jongenstijdschriften die we lazen het grappigst was. Iets meer dan een jaar later gingen we naar dezelfde middelbare school en reden nu dagelijks met dezelfde bus. Onze vriendschap werd hechter, geholpen door het feit dat we bij elkaar in de buurt woonden. Toen we twaalf waren begonnen we ‘s nachts ons huis uit te sluipen om elkaar om middernacht te ontmoeten, waarbij we nooit iets strafbaars of ook maar verbodens deden, we zaten gewoon te kletsen. Hoewel elke Afrikaan in de lach zou schieten als ik zou zeggen dat ik een moeilijke jeugd heb gehad, was ik niet gelukkig en het was tijdens een van onze nachtelijke wandelingen dat ik Nick vertelde dat ik me zorgen maakte om mijn vaders drinkgedrag en me afvroeg of mijn stiefmoeder misschien niet een beetje labiel was. Hij gaf me hoogstzelden advies, wat ik prima vond, omdat hij me het enige gaf wat ik echt nodig had: een luisterend oor.
Onze vriendschap werd zo hecht dat Nick de heilige plaats en titel van officiële Beste Vriend kreeg toegewezen, een positie waarvan ik nooit had geweten dat het zo prettig was om die gevuld te hebben. We waren elkaars vertrouweling en broer, hielpen elkaar met het krijgen van bijbaantjes en spraken voor het eerst in ons leven openlijk over het fascinerendste dier op aarde: de vrouw.
Nick was wat dit onderwerp betreft zonder twijfel de meester, en ik de stuntelige leerling. We gingen naar een jongensschool, maar reden in een bus waar ook heel veel meisjes in zaten die op weg waren naar andere scholen. Ik was terwijl we toekeken hoe ze in- en uitstapten aan het fantaseren over hoe ik ze zou aanspreken—gewoon voor een praatje—en stelde me dan voor dat ik dingen zou zeggen die geestig en charmant waren, en die me ongelooflijk aantrekkelijk maakten. Het manco in de fantasie was dat ik geen idee had wat die woorden dan waren en alleen al de gedachte een meisje aan te spreken zonder een dialoog te hebben voorbereid bezorgde me hevige zweetaanvallen, wat zelfs in een fantasiewereld ongewenst is.
Nick had geen last van onzekerheid. Hij benaderde meisjes (want dat waren het; we waren jonge tieners) met hetzelfde vertrouwen als waarmee hij alles in het leven benaderde. Nick was zo’n jongen die je alles kon toewerpen en dan graaide hij het zo uit de lucht, en dat allemaal met een achteloze flair. Voor iemand die zo weinig atletisch was als ik (ik heb tijdens het joggen een keer een sleutelbeen gebroken) leek het alsof hij behept was met magische karaktereigenschappen. Hij was zo’n figuur uit de Griekse mythologie die geschapen wordt als een dronken god het met een sterfelijke vrouw doet.
Ik bekeek hem met een verwarrende mengeling van jaloezie en ontzag als hij nonchalant op een meisje afstapte, een willekeurig meisje, en dan zei: ‘Hoi. Hoe is het? Wat heb jij een leuke walkman. Cool.’
Wat koelbloedig!
Ik zou hem nooit kunnen evenaren. Ik was verlammend verlegen en als ik zoiets zou proberen zou het alleen maar rampzalig kunnen aflopen. Ik zag het scenario al voor me en saboteerde zelfs mijn eigen dagdromen. ‘Hoi. Hoe is het?’ zou ik dan zeggen terwijl ik iets moest wegslikken. ‘Wat heb jij een leuke oren. Cool.’ Dan zou ik uitdrukkingsloos worden aangestaard. ‘Ik bedoel je oordopjes. Eh, je koptelefoon. Nou, dan ga ik maar.’
De jaren gingen voorbij, zoals ze dat zo meedogenloos doen, en Nick en ik werden gescheiden, soms jarenlang. Hij was net zo verliefd op Azië als ik op Afrika. Ik heb twee maanden met hem in Indonesië doorgebracht toen ik op weg was naar Zuid-Afrika, maar hij kon pas jaren later bij mij op bezoek komen. Ik woonde ondertussen in Botswana en was een ervaren gids geworden die het respect van zijn collega’s had verdiend.
Ook al moest ik me voortdurend dienstbaar opstellen en altijd aardig tegen iedereen zijn, ik had ondertussen een stuk meer zelfvertrouwen gekregen. Ik had mijn plekje gevonden in Afrika en wist voor het eerst van mijn leven dat ik ergens goed in was. Ik keek ernaar uit dat Nick me in mijn nieuwe omgeving, die ik me inmiddels helemaal had eigen gemaakt, zou zien.
Een van de bazen van het bedrijf stond met me aan de landingsbaan toen Nick zou arriveren. Ondanks de positieve reacties die ik van mijn gasten kreeg had ik het gevoel dat deze man me niet aardig vond en ik werd altijd zenuwachtig als hij in de buurt was, waardoor ik de neiging kreeg juist dingen te gaan doen die voor hem zouden bevestigen dat ik een idioot was. Ik zag Nick door het smerige raampje van de Cessna, die nu over de baan taxiede. Hij begon natte kussen op het ruitje te geven en ik bedacht hoeveel indruk dat op mijn baas zou maken. Toen hij was uitgestapt, spreidde hij zijn armen en kondigde heel theatraal voor heel Afrika aan: ‘Wat! Ben! Ik! Godvergeten! Moe!’
Mijn baas trok een wenkbrauw op. Dit was niet het gedrag dat je wilde zien bij iemand die gratis in het kamp mocht logeren terwijl alle andere gasten meer dan zevenhonderd dollar per nacht neertelden. Ik duwde Nick in de auto en legde onderweg uit dat het misschien beter was als hij een beetje zou inbinden in de buurt van de overgevoelige oortjes van de betalende gasten.
Ik had onze hele jeugd heel veel redenen gehad om te denken dat Nick het maar had getroffen: hij was de enige in onze vriendenkring met ouders die nog bij elkaar waren, hij had een weergaloos evenwichtsgevoel, was charmant en zelfverzekerd. En nu zat ik me te verbazen over hoe zijn geluk hem zelfs naar Botswana volgde, aangezien het eerste dier dat we zagen een cheeta was. Terwijl ik aan Nicholas uitlegde dat dit heel uitzonderlijk was en dat hij echt als favoriet van de goden zou worden gezien als de cheeta nu ook nog zou gaan jagen, zakte het dier door zijn poten en begon een impala aan de andere kant van de vlakte te besluipen.
Ze schoot als een raket uit haar staande positie, maar had de afstand tot haar prooi verkeerd ingeschat, dus de impala had net genoeg tijd om zich in de dichte begroeiing te verstoppen, waar de snelheid van haar achtervolger niet in haar voordeel was. Maar Nick had toch geluk, want toen de cheeta zich omdraaide om even bij te komen, verjaagde ze een aardwolf uit zijn nest.
‘Jezus christus!’ riep ik terwijl het hyena-achtige maar ongevaarlijke dier langs ons heen schoot. ‘Dat is pas de derde keer dat ik een aardwolf zie!’
‘Leuk,’ zei Nick. ‘Maar volgens mij zei je net dat we niet mochten vloeken.’
Nicks vliegtuig had vertraging gehad, dus toen we in het kamp arriveerden, was iedereen op safari. Ik gaf Nick een snelle rondleiding door Mombo, helemaal opgewonden dat ik erover kon opscheppen tegen iemand die me al kende sinds ik een jongetje in een buitenwijk was, achter een hek in een huis met een degelijk dak met dakpannen. Toen we door het kantoortje liepen hoorde ik een gids over de radio. Te horen aan de snelheid waarmee hij sprak en de rap wijzigende coördinaten die hij gaf, kon het maar één ding betekenen.
‘Ze hebben de honden,’ zei ik tegen Nick, die er zo perplex uitzag als ik had gehoopt.
‘Is dat besmettelijk?’ vroeg hij.
Ik gaf geen antwoord en luisterde naar de radio. Zo te horen was de hele roedel, die bestond uit zeven honden, op weg naar het kamp. De zon zou zo ondergaan en ik wist dat de honden graag even wat dronken voordat ze zich voor de nacht klaarmaakten.
‘Kom op,’ zei ik en ik greep Nick. ‘Dit is iets wat geen toerist te zien krijgt.’
Hij had nog steeds zo’n last van zijn jetlag dat hij zonder iets te vragen achter me aan liep. Ik ging hem voor naar de achterkant van het kamp en de altijd volle waterpoel die daar lag op de plek waar we onze auto’s afspoelden, en vertelde hem over de honden.
‘Ze zijn de meest bedreigde en onbekendste grote carnivoren van Afrika.’ Ik stond als een gids tegen mijn beste vriend te praten. Ik was te opgewonden om in gewone omgangstaal te vervallen. ‘Op de meeste plaatsen zijn ze afgeschoten of doodgegaan aan ziektes die ze van huishonden oplopen, maar we zien ze hier regelmatig, en ze volgen als ze jagen is het leukste wat je in een Land Rover kunt doen zonder iemand zwanger te maken.’ Dat klonk al meer alsof ik het tegen mijn beste vriend had.
Ik hoorde de auto’s in de verte en wist dat ze zouden afhaken voordat de honden de afzichtelijke achterkant van het kamp, waar de waterpoel was, zouden bereiken. Waardoor ik de vrijheid had te doen wat ik wilde zonder door toeristen te worden gezien.
‘Ga liggen,’ zei ik tegen Nick en ik streek naast zijn gehoorzamende lichaam neer. Ik zag het silhouet van de honden in het dimmende licht; ze kwamen recht op ons af. ‘Geen dier jaagt zo goed als die honden. Het zijn net wolven. Ze blijven gewoon achter hun prooi aan rennen tot die is uitgeput. Dan scheuren ze de ingewanden eruit, wat er behoorlijk smerig uitziet, maar het is veel efficiënter dan wurgen, wat katachtigen doen.’ Ik was even stil en keek hoe de honden langzamer gingen lopen en snuffelend onze kant op kwamen slenteren. ‘Als deze honden op jacht gaan, doden ze altijd.’ Ik vond het geweldig en keek naar Nick om te zien of hij het ook zo naar zijn zin had. Hij leek in het geheel niet te genieten van het uitzicht van de zeven honden, die nu recht tegenover ons stonden te snuffelen en af en toe wat gromden. ‘Ze hebben voor zover bekend nog nooit een mens aangevallen,’ fluisterde ik, ‘dus we zijn relatief veilig.’
De honden besloten dat we geen bedreiging waren en begonnen te drinken. Ik voelde Nick naast me ontspannen. Ik was blij dat hij van de ervaring begon te genieten, maar genoot er stiekem ook van dat hij zich zo ongemakkelijk had gevoeld op een plek waar ik als een vis in het water was.
Ik kreeg de volgende ochtend gasten, dus ik was het grootste deel van de tijd dat Nick er was aan het werk, maar het lukte hem toch op een aantal ritten mee te komen, en zijn mazzel hield aan. Hij heeft een heleboel leeuwen gezien, fantastisch mooie luipaarden, hij reed op met de honden terwijl ze op jacht waren en zag van heel dichtbij olifanten. Tijdens zijn laatste ochtend bij ons vond een van de gidsen een chee-ta die we heel goed kenden. Ze had drie welpjes die bijna volgroeid waren, en die allemaal onvoorstelbaar ontspannen in de buurt van onze auto’s waren.
Er was gezegd dat de cheeta’s een beetje lagen te luieren, dus ik had geen haast er te komen en bleef even staan bij de altijd amusante bavianen en gegarandeerd indrukwekkende giraffen die we onderweg tegenkwamen. Alle andere gidsen waren al vertrokken toen wij op de plek arriveerden waar de cheeta zou zijn. Hoewel er was gezegd dat ze lag te luieren met haar jongen, zag ik haar nergens. Er waren sporen van alle vier de cheeta’s, die verder de vlakte op gingen, maar daar zag ik ze ook niet. Ik volgde de sporen en zag dat de cheeta’s abrupt de andere kant op waren gegaan, op weg naar de bomen. Ik bestudeerde de bosrand met mijn verrekijker, toen ik een kenmerkende snuif hoorde.
‘Moet je kijken!’ riep ik terwijl een horde impala’s het bos uit en de vlakte op kwam denderen. Ik wist dat de antilopen een fout hadden gemaakt. Ze hadden tussen de bomen moeten blijven, waar hun zigzaggende tred ze had beschermd tegen de snelle rechte lijn van de cheeta’s. Ze renden nu over het open veld in een lijn die ze rakelings langs onze Land Rover zou brengen. De cheeta’s renden erachteraan en haalden ze met gemak in. De impala’s begonnen omtrekkende bewegingen te maken in de hoop dat hun achtervolgers voorbij zouden schieten, maar ze waren te ver het open veld op gerend. De moedercheeta greep de enkel van een van de impala’s, en toen ze omviel greep de cheeta haar in de hals.
Het stof dwarrelde neer en de welpjes kwetterden opgewonden terwijl ze probeerden behulpzaam te zijn door de poot en hoef van de al overleden impala te wurgen. De moeder liet ze even hun gang gaan terwijl ze op adem kwam, zwaar hijgend om extra zuurstof in haar systeem te pompen en de verzuring in haar spieren te verminderen. Ze stond even later al weer op en sleepte het karkas naar de dichtstbijzijnde struik, een lage en stekelige acacia. De hele scène had zich in een paar minuten afgespeeld en ik had geen woord gezegd.
‘Dat was spectaculair, zeg!’ zei een van mijn gasten. Maar de rest zei niets en zat geschokt voor zich uit te staren. Hoewel veel mensen naar Afrika komen in de hoop dat ze zo’n tafereel mogen aanschouwen, vinden andere het heel schokkend, en ik wachtte nerveus tot de rest van de groep zou hebben verwerkt wat we net hadden gezien.
‘Wauw,’ zei Nick zacht. Toen voegde hij nadrukkelijker toe: ‘God-al-le-mach-tig!’
De mensen in de auto staarden hem aan of hij gek was geworden, maar werden toen plotseling aangestoken door zijn opwinding. Ik zag hoe die zich van de een naar de ander verspreidde. Toen zaten ze ineens allemaal te praten.
‘Heb je gezien hoe efficiënt…’; ‘Toen maakte ze een schijnbeweging…’
‘Dat ging snel, man, dat ging sneller dan een auto!’
‘Het arme dier,’ zei iemand anders, waardoor de stemming een beetje werd gedrukt.
‘Ja, maar zoals die jongeman zei: God al-le-mach-tig!’ antwoordde een oudere man die zich tot dan toe heel serieus en behoudend had opgesteld. Toen begonnen ze allemaal weer door elkaar te praten, en ik wist dat dit het hoogtepunt van hun safari was. Ik knipoogde naar Nick, die breed naar me zat te grijnzen.
Na de rit greep ik Nick vast, en ik zei: ‘We slaan de brunch over.’
‘Waarom?’ vroeg hij, terecht, aangezien de omeletten heerlijk waren.
‘We gaan nog iets doen wat andere toeristen niet doen.’
We reden terug naar de cheeta’s, die nog aan hun maaltijd waren. Af en toe ging de moeder even rechtop zitten om om zich heen te kijken, op haar hoede voor hyena’s, leeuwen of een luipaard, die allemaal haar vlees zouden stelen.
‘Luister, dit gaan we doen,’ instrueerde ik hem. ‘We stappen aan de andere kant uit en kruipen ernaartoe tot we op een meter of tien van ze vandaan liggen. Ik wil ze niet wegjagen door er tegelijk naartoe te kruipen, dus we gaan om beurten. Je hebt je fototoestel toch bij je, hè?’
Nick keek me aan alsof ik uit mijn mondhoek kwijlde. ‘Wat is er?’ vroeg ik en ik begon mijn gezicht af te vegen.
‘Je maakt toch een grapje, hè?’
‘Nee. Het is veilig, vertrouw me maar. We zijn maanden bezig geweest om ze aan ons te laten wennen.’ Aan zijn blik te zien zat ik nog steeds te kwijlen. ‘Dit is een van de weinige keren in je leven dat iemand je een eenmalige ervaring aanbiedt die echt eenmalig is.’ Hij zag er nog steeds ongelovig uit. ‘Vertrouw me nu maar,’ herhaalde ik en ik stapte uit en bewoog behoedzaam naar de etende cheeta’s toe. Ze negeerden me tot ik er bijna bovenop zat, maar toen sprong een van de pubers op en begon tegen me te blazen, deed een stap naar me toe en begon te grommen, deze keer in mijn gezicht. Ik wist dat cheeta’s voor zover bekend in het wild nog nooit een mens hebben aangevallen, maar het is toch angstaanjagend als zo’n grote kat je van zo dichtbij zijn tanden laat zien, hoe koelbloedig ik me ook gedroeg omdat Nick erbij was. De cheeta trok zich terug en hapte speels naar zijn zusje voordat hij verder at. De moedercheeta ging rechtop zitten, keek om zich heen, op een manier die me altijd mateloos fascineerde: overal naar behalve naar mij. Ze deed net alsof ik er niet was, of alsof ze me zo oninteressant vond dat ze zich niet verlaagde me op te merken.
‘Maak je al foto’s?’ vroeg ik.
‘Hoe werkt die radio, zodat ik hulp kan regelen als ze je aanvallen?’ antwoordde Nick. Blijkbaar had de begroeting van de cheeta er dreigender uitgezien dan ze was.
‘Maak je geen zorgen…het was maar spel.’
Nick maakte wat foto’s van mij en toen kreeg ik hem onder lichte dwang de auto uit. Hij stond te rillen, hoewel het een zachte ochtend was. ‘Rustig maar, ze doen echt niets. Zelfs als ze naar je toe komen, is dat alleen uit speelsheid.’
Hij keek weer zo naar me en ook nu voelde ik weer aan mijn gezicht. Geen kwijl. Hij kroop naar ze toe en fluisterde toen over zijn schouder: ‘Je weet toch wel dat ik net heb gezien hoe die beesten de hals van een impala hebben doorgebeten, hè?’
Ik wees er maar niet op dat het nou ook weer niet zó dramatisch was en dat de huid in de nek van de impala niet eens kapot was. Ik knikte alleen en gebaarde hem met wapperende handen verder te kruipen.
Hij bereikte een bepaald punt en stopte. Zijn lichaam was gespannen en ik zag iets in hem wat ik absoluut niet herkende. Ik had Nick in de tijd dat we elkaar kenden een of twee keer uit zijn doen gezien, maar dat was maar een fractie van een seconde voordat hij zich als een kameleon aan zijn omgeving en de mensen erin aanpaste. Maar nu was hij bang, en ik had hem nog nooit bang gezien. ‘Stop maar,’ zei ik, ‘dan maak ik wat foto’s van je.’ Ik zag aan zijn lichaam dat hij opgelucht was, en toen draaide hij zich met zichtbare tegenzin van de cheeta’s af en keek in de lens. Zijn gezicht stond strak. ‘Probeer een beetje te lachen,’ zei ik. ‘Dat vindt je moeder leuk.’
‘Mijn moeder heeft altijd gezegd dat je een slechte invloed op me had. Als ik deze foto’s aan haar laat zien, bevestig ik dat alleen maar.’
‘Natuurlijk,’ zei ik en ik drukte af. Ik legde Nick vast met de gevlekte katten achter zich en een blik op zijn gezicht of hij geconstipeerd was.
Toen we op weg terug naar het kamp waren zei ik na een korte stilte: ‘Weet je, ik had geen slechte invloed op je. Ik was alleen altijd bij je als jij in de problemen raakte omdat ik probeerde iets uit je hoofd te praten. Dat zou je eens aan je moeder moeten vertellen.’
‘Voor- of nadat ik haar vertel dat je hebt geprobeerd me aan een troep cheeta’s te voeren?’
We reden verder en ik dacht na over hoe heerlijk ik het had gevonden Nick in een situatie te zien waarin hij uit zijn doen was. Ik vroeg me af of er iets met me mis was dat ik er zo van genoot hem minder als god en meer als sterveling te zien. Toen besefte ik dat er niets mis was met hoe ik me voelde. Doordat ik Nick in een kwetsbare positie had gezien, was ik hem niet minder gaan respecteren, en het had mijn gevoel van vriendschap ook niet minder gemaakt.
Het zorgde er eerlijk gezegd alleen maar voor dat ik hem nog meer mocht.