Ik had nooit moeten stoppen met gidsen en had mijn bevordering tot kampmanager moeten afwijzen. Ik bakte er niets van. Het werd ook al snel duidelijk dat mensen managers alleen aanspreken als ze ontevreden zijn, in tegenstelling tot gidsen, die heel regelmatig te horen krijgen hoe geweldig ze zijn. Maar het grootste probleem dat ik als manager had, was met de dieren…of meer specifiek: het gebrek aan dieren. Toen ik als manager nog in de wildernis woonde, liep ik er niet elke dag meer rond, en ik verlangde hevig terug naar mijn vroegere ervaringen met wilde dieren.
Dus toen Chedu, manager in opleiding, kwam vertellen dat er een olifant tussen de gastententen en het hoofdgebouw stond en de mensen er niet langs konden, greep ik de kans op wat interactie met een beest met beide handen aan.
Het kamp was volgens een standaardformule gebouwd. Er was een eetgedeelte en een aftands souvenirwinkeltje, met elkaar verbonden middels een veranda, en een kantoortje voor de staf. Aan beide kanten van het hoofdgebouw, als uitgespreide armen, liepen paden naar de gastententen. Langs de paden liepen leuningen van eucalyptushout, dat werd gebruikt omdat het recht en snel groeit.
Dit kamp had het voordeel dat het aan een prachtige en drukke lagune lag en een populaire drinkplaats was voor bavianen, koedoes, zebra’s en de vele olifanten die in de omgeving verbleven. Het hoofdgebouw en de tenten keken uit over de lagune, een toneel waar het het hele etmaal druk was en waar altijd wel iets spectaculairs was te zien, maar af en toe liepen de dieren van het podium af en kwamen dan recht het publiek in, met potentieel desastreuze gevolgen als ze niet meteen de andere kant op werden geleid.
Ik ging op weg om de olifant weg te leiden uit het toeristengedeelte van het kamp. Hij stond tussen de eerste tent en het kantoor, dus ik hoefde maar een klein stukje te lopen. Ik zag direct dat het een jong mannetje was, aan het eind van zijn tienerjaren of begin twintig, dat misschien zijn geboortekudde al had verlaten om aan zijn leven als volwassene te beginnen. Hij stond van een koortsboom te eten die ons zwembad overschaduwde, en rukte er takken af, die hij aan de ene kant van zijn bek naar binnen stak en ze vervolgens als een versnipperaar begon weg te werken, waarna ze aan de andere kant zonder bladeren en ontdaan van het waardevolle cadmiumlaagje van de bast weer naar buiten kwamen. Een houtsnijder had het niet sneller, of netter, kunnen doen. Een blije Nederlandse toerist zat op de veranda aan het zwembad toe te kijken, bleek en behaard, net een harig stuk tofoe in een zwembroek. Hij had een fototoestel in zijn dikke knuist en elke keer als hij afdrukte, zag ik de olifant huiveren. Het drong tot me door dat de olifant zenuwachtig was maar als een jonge mensenman zijn uiterste best deed dat niet te laten merken.
Ik wilde hem via een verbreding in het pad naar de bosjes leiden. Die verbreding hadden we speciaal voor olifanten en nijlpaarden gemaakt, zodat ze de eucalyptusleuning niet zouden molesteren als ze doorstaken naar of vanaf de lagune.
‘Hé!’ zei ik tegen de olifant, die me al in de gaten hield vanaf het moment dat ik mijn kantoor uit was gekomen. Op dat moment kwamen de toeristen uit tent 1 naar buiten om te kijken, en lieten de voordeur open voor het geval ze onverhoopt weer naar binnen zouden moeten rennen. Ik had me naar de olifant gehaast om hem weg te sturen en had de situatie, misschien doordat ik al een tijdje niet meer als gids werkte, niet eerst vanuit het oogpunt van de olifant bekeken. Dat deed ik nu wel, en het drong op hetzelfde moment tot me door dat ik een grote fout had gemaakt.
Het pad aan zijn linkerkant was nu geblokkeerd (vanuit zijn zichtlijn tenminste) door de mensen die bij Tent 1 en de imposante structuur stonden. Achter hem was de lagune. En hoewel olifanten kunnen zwemmen, zien ze dat niet als ontsnappingsmogelijkheid. Rechts van hem stond het hoofdgebouw, een solide bouwsel dat zelfs een olifant maar moeilijk zou kunnen neerhalen. Vóór hem was het beste pad om weg te komen, en het enige wat daar in de weg stond, was ik.
Hij kwam in twee snelle passen op me af en torende boven me uit. Ik had een stap achteruit gedaan toen ik besefte dat ik een fout had gemaakt, maar mijn heupen waren tegen de leuning achter me geknald. De olifant stond nu met zijn knieën tegen de leuning aan de andere kant van het pad, slechts anderhalve meter van me vandaan. Zijn adem rook naar hooi en geperste bladeren. Zijn ogen rolden en ik wist dat hij net zo bang was als ik.
De impasse duurde even voort, het enige geluid was het onheilspellende kraken van de leuning terwijl hij zijn gewicht verplaatste. Als de leuning brak, zou hij op me vallen. Als hij er een duwtje tegen gaf, zou hij net zo gemakkelijk meegeven als ik een limbopaal aan de kant zou schuiven, en ik was niet atletisch genoeg om in de tijd die me restte achteruit over de leuning achter me te springen.
‘Heel slim van je, en wat gaan we nu doen?’ Het was mijn collega-manager. Zoals de meeste mannetjes word ik niet graag betrapt op een fout, maar dit was niet het moment om een snedig antwoord te geven. Ik zei niets, keek haar niet eens aan, maar zag wel dat een groepje medewerkers en gasten zich bij het kantoortje had verzameld om naar de show te kijken.
Het jonge mannetje deed een stap achteruit, en ik durfde adem te halen. Hij bleef rechtop staan en ik wist wat hij zou gaan doen. Als hij zo gaat staan, gaat hij meteen kijken of je te intimideren bent. Hij schudde zijn kop, flapperde met zijn oren, en ik werd bedekt met een laagje stof. Toen deed hij iets wat ik nog nooit had gezien. Een van de redenen waarom ik olifanten zo geweldig vind, is dat ze altijd iets doen wat je nog nooit hebt gezien, maar dit was een trucje dat ik niet erg waardeerde. Hij maakte het standaardbereik van zijn oren nog groter door zijn kop opzij te gooien en met zijn slurf in de rondte te gaan zwaaien. Dat was ongeveer ter hoogte van mijn nek.
De harige Nederlander was mijn avontuurtje ondertussen gaan filmen, voor het geval er iets zou gebeuren wat hij aan een televisiezender zou kunnen verkopen, vertelde hij later eerlijk. Ik zag nadien op het filmpje dat ik soepeler was dan ik had gedacht. Toen ik die slurf op me af zag komen zwiepen, gooide ik mezelf instinctief achterover, maar ik viel niet, aangezien mijn heupen tegen de leuning duwden. In plaats daarvan boog ik in het midden. Mijn voeten bleven op de grond en mijn bovenlichaam maakte alle beweging en gooide me achterover over de leuning. De gespierde slurf zou mijn nek hebben gebroken als hij me had geraakt, en de kleine harde haren zouden sneeën in mijn huid hebben gemaakt.
Maar hij raakte me niet en de olifant deed nog een stap achteruit, rende toen naar voren, deed een stap opzij en verdween tussen het gat in de leuningen door.
Ik ontvouwde mezelf en snakte naar adem terwijl mijn ruggenwervels op hun plaats klikten. Toen liep ik weg van het cynische applaus dat bij het kantoortje klonk.
Ik was razend op mezelf dat ik zo’n amateuristische fout had gemaakt. Ik wist te veel over dieren om me zo klem te laten zetten.
De woede werd minder naarmate de adrenaline uit mijn systeem verdween en ik voelde een enorme grijns op mijn gezicht verschjnen. Ondanks de angst, ondanks de gêne dat ik zo’n stomme fout had gemaakt, had ik genoten van de confrontatie.
Ik liep terug naar het kantoortje en schreef een briefje naar het hoofdkantoor in Maun met de mededeling dat ik ontslag nam.
En waarin ik vroeg of ze nog een leuke baan voor een gids hadden.