Prinsessen en ezels

Een gespecialiseerde gids is iemand die genoeg ervaring heeft om een safari aan vroegere klanten en hun kennissen te verkopen en zo winstgevend te blijven werken. Sommigen hebben een specialisme, zoals vogels of de nachtelijke hemel. De goeden kennen verhalen die hun gasten ‘s-avonds rond het kampvuur in vervoering brengen en zelfs gedeeltelijk op waarheid kunnen berusten.

Voordat ik er zelf een was kwam er een keer een gespecialiseerde gids naar Mombo, en ik leerde dat datgene waar ik het bangst voor was niet was dat ik zelf zou worden gedood, maar iemand die ik onder mijn hoede had.

Deze specialist was een van de besten en stond erom bekend dat hij een tikje wild was. In zijn groep bevonden zich twee leden van het Britse koninklijk huis. Ze stonden zo laag in de lijn van troonopvolging dat er heel wat bizarre ongelukken nodig zouden zijn om hen koning en koningin te maken, maar ze stonden nog wel zo hoog dat ze met hun kaken op elkaar spraken, naar geld stonken en je om de een of andere reden het gevoel gaven dat je Oliver Twist was die om meer zeurde als ze iets tegen je zeiden.

Ze hadden hun drie volwassen kinderen en een vriend van de jongere generatie bij zich. Het was moeilijk te onderscheiden van wie hij nu precies de vriend was, want de moeder moet als een machinegeweer zijn bevallen: Pop! Pop! Pop!

Het was geen drieling, maar ze waren alle drie een jaar of twintig. Evenals hun vriend, die Charlie heette en zelf ook een lord of baron was.

Het kan Charlies idee zijn geweest, maar het begin van de festiviteiten van die avond is, net als de rest van de avond, vaag. De gidsen eindigden vaak in de tent van een van de medewerkers, of die van de manager, als alle gasten naar bed waren. Dan speelden we stomme drinkspellen of zaten gewoon te drinken. Dat ontlaadt de spanning van de hele dag beleefd moeten zijn. Maar die adellijke luitjes waren jong en wilden lol trappen, en het lukte hun op de een of andere manier uitgenodigd te worden in het medewerkersdeel, achter in het kamp. Het meisje was aantrekkelijk, en een van de gidsen vond haar erg leuk. ‘Jongens,’ zei Hayden ernstig. ‘Ik vind haar echt leuk. Volgens mij ziet ze mij ook wel zitten. Kunnen jullie eens opletten of dat zo is?’

‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk,’ zei Al.

‘Zo knap ben je nou ook weer niet,’ zei Anna, de Engelse manager.

‘En je bent ook niet bepaald charmant,’ voegde Robyn, de Canadees, toe.

‘Je lijkt een beetje op een incontinent wrattenzwijn,’ maakte ik het af.

Dat was de manier waarop we over het algemeen met elkaar spraken, in korte, offensieve charges. Maar als we met die jonge aristocraten spraken, presenteerden we hem als een soort god. Misschien dat we een beetje overdreven, maar we bedachten dat het geen zin had hem als koning over te laten komen, aangezien het meisje daar niet van onder de indruk zou zijn. We moesten hem de hemel in prijzen en maar hopen dat grote hoeveelheden alcohol hem aantrekkelijker zou den maken.

We waren solidair in onze poging. De meeste mensen die op safari gingen waren óf te oud, óf te kort getrouwd om open te staan voor de charme van een gidsenuniform. Als er een jong, aantrekkelijk meisje in het kamp was en een alleenstaande gids vond haar leuk, deed iedereen zijn best te helpen. Anders moest je hun geklaag dat het niet was gelukt aanhoren.

Er waren die avond drie gidsen, twee kampmanagers en vier jonge aristocraten aanwezig in het bouwsel van canvas en palen dat we ons huis noemden. In het noorden van Botswana wordt dat als een grote groep beschouwd. Al, de gespecialiseerde gids, had pokerdobbelstenen bij zich die in plaats van ogen de plaatjes van speelkaarten hadden en hij stelde voor strippoker te gaan doen. Geen van ons kon pokeren, en niemand wist wat je met die dobbelstenen moest doen, dus stelde Al voor dat we om beurten zouden gooien en dat iemand die een joker gooide, een kledingstuk moest uittrekken of een shot tequila nemen.

Het leek om de een of andere reden een uitstekend idee. Al was de enige in de ruimte die ouder was dan vijfentwintig. We begonnen allemaal te drinken en toen we het gevoel hadden dat we niet meer konden, begonnen we kledingstukken uit te trekken. Er liep af en toe iemand naar de badkamer of naar buiten om te plassen. (Buiten was voor de mannen net zo privé. Het toilet bestond uit een wastafel en een wc met een canvas scherm eromheen.) Als je het goed uitkiende, miste je een beurt en hoefde je even niet te drinken of te strippen.

Er werd geruzied over de vraag of een riem een kledingstuk was en of één sok telde, en het was een vrolijke boel waarbij de drank rijkelijk vloeide. Charlie, die alleen nog een onderbroek aanhad, stond op om even te gaan plassen, net zoals de andere jongens dat hadden gedaan. Wij dronken en stripten verder.

We maakten net genoeg geluid om de gebruikelijke nachtelijke geluiden van leeuwen, schuifelende stekelvarkens, ga-lago’s en nu en dan een gealarmeerde antilope niet te horen waarbij we ons normaal gesproken afvroegen of er een luipaard in de buurt was. Maar zo luidruchtig waren we nou ook weer niet. Als we te veel kabaal maakten, zouden we de gasten wakker houden en de komende weken klachten van onze bazen in ver weg gelegen steden krijgen. We waren professioneel genoeg om iedereen die te enthousiast werd te manen het wat rustiger aan te doen, maar nou ook weer niet zo professioneel dat we een eind aan het spel maakten toen we dat hadden moeten doen.

Hayden stond uiteindelijk naakt en bleek in het lamplicht. Niemand wist of het spel nu voorbij was, aangezien we de regels onder het spelen hadden bedacht.

We besloten dat Hayden vanaf dat moment elke keer als hij een joker gooide een opdracht moest uitvoeren of nog een shot tequila moest drinken. We waren ondertussen zo ver heen dat de gedachte aan het Mexicaanse drankje ons al deed kokhalzen, maar we hadden nog wel lol. Hayden kondigde aan dat het spel pas voorbij zou zijn als iedereen naakt was. Al bleef maar vrouwen en heren gooien en ik verdenk hem er nog steeds van dat hij vals speelde, hoewel ik geen idee heb hoe, en hij was al snel de laatste die nog iets aanhad.

We zaten allemaal met onze knieën tegen onze borstkas geduwd om nog een beetje privacy te hebben, maar af en toe lachte een meisje te hard of ging ze even verzitten en dan ving je een glimp op. Misschien zaten zij ook wel naar de jongens te gluren, maar ik had de indruk van niet.

Hayden was dichter naar de prinses gekropen en liet een arm om haar schouder glijden. We zaten er allemaal om te grijnzen met de subtiliteit van een stel bavianen, behalve haar broers, die er niet zo blij uitzagen. Toen wierp Hayden een joker; de eerste die iemand die helemaal naakt was, gooide. Er werd voorgesteld dat hij naakt op het open landje buiten een stervend wrattenzwijn zou nadoen om te kijken of hij er leeuwen mee zou lokken, wat de prinses een prima idee vond, maar Al en ik zeiden dat dat te gevaarlijk was. In plaats daarvan lieten we hem een ‘brandende kont’ doen.

Die verfijnde uitdaging houdt in dat je vijf velletjes wc-papier (of pleepapier, zoals het in Botswana heet) tussen je billen klemt. Die worden aangestoken en dan moet je een bepaalde afstand gaan rennen. Het vuur veroorzaakt hier en daar wat schroeiplekken en op je blote voeten over de grond vol doorns rennen is geen pretje. Maar Hayden voerde zijn opdracht dapper uit en we liepen allemaal terug naar binnen om verder te gaan met het spel. Hayden maakte in zijn poging te bedenken hoe hij zijn arm weer om dat meisje kreeg omtrekkende bewegingen als een hyena.

Toen vroeg een van haar broers: ‘Waar is Charlie eigenlijk?’

Het was me nog nooit eerder overkomen dat ik het ene moment stomdronken was en het volgende broodnuchter. Het is een sensatie als een elektrische schok en je gaat ervan tintelen, je wordt alert en krijgt een kopersmaak in je mond. Het ene moment heb je moeite met je evenwicht, lach je te veel en te hard en zijn borsten het mooiste wat je ooit hebt gezien. En dan heb je ineens je focus weer helemaal terug. Dan zie je alle imperfectie weer en is het enige wat je nog aan je dronkenschap herinnert het feit dat je misselijk bent.

Ik keek naar Al. De kleur was uit zijn gezicht verdwenen. Hayden, Al en ik grepen simultaan onze korte broeken en trokken die aan. Een van de nadelen die we tijdens het spel hadden ondervonden was dat de meeste safarigidsen geen onderbroek dragen. Maar dat was nu ineens een voordeel, aangezien we volgens de plaatselijke norm allemaal volledig waren aangekleed op het moment dat we onze korte broek aanhadden. Als je eenmaal ook je schoenen aanhebt ben je klaar om op een reddingsmissie te gaan.

We bleven staan bij de deur, nuchter genoeg om behoefte aan een plan te hebben. Al nam de leiding.

‘Hayden, hij slaapt in tent 6, ga kijken of hij naar bed is.

Peter, jij gaat naar het hoofdgebouw.’

De twee managers zouden bij de overgebleven aristocraten blijven en we riepen wat afgezaagde clichés over hoe we zeker wisten dat er niets aan de hand was, dat hij vast gewoon naar bed was. Ik weet niet precies wat de anderen dachten, maar mijn gedachten gingen als volgt: geen leeuwen. Die zouden we hebben gehoord. Of hyena’s. Die hadden we ook gehoord…en als het één hyena was, zou die niet het lef hebben gehad hem te bespringen, ook al was Charlie zo dronken dat hij niet meer op zijn benen kon staan. Misschien een luipaard? Maar de luipaarden waar we ervaring mee hadden waren opvallend weinig agressief, op het bizarre af. Ik dacht dat het misschien één leeuw was geweest. Een vrouwtje dat de troep had verlaten om jongen te werpen. Dat zou ze zo geruisloos mogelijk doen om geen hyena’s aan te trekken. Shit.

Toen ik buiten liep met een zaklamp waarvan ik me niet herinnerde dat ik hem had gepakt, begon ik me plotseling heel kwetsbaar te voelen, en ik wenste dat ik een onderbroek aanhad. Het was niet koud, maar ik kreeg de rillingen terwijl de lichtbundel naar links, rechts, links ging en ik op zoek was naar de ogen van een roofdier.

‘Charlie!’ riep ik zacht, nog steeds niet van plan de andere gasten wakker te maken. We zouden de volgende ochtend pas op zoek kunnen naar sporen om te bepalen welke kant hij op was gegaan en wat hem te pakken had genomen, maar we wilden het nu weten.

Pas nu ik uit de buurt van de anderen was, drongen alle nachtelijke geluiden goed tot me door. Ik hoorde uilen krijsen, gillen of fluiten, afhankelijk van de soort. Padden zaten te kwaken in de poel waar we onze auto’s wasten. Ergens vlakbij jankte een hyena en mijn nekharen gingen recht overeind staan. Ik zag een andere lichtbundel. Het was Al, die de hoek van de keukentent om kwam lopen. We schrokken allebei.

‘Kut!’

‘Shit!’

‘Iets gevonden?’

‘Nee.’

‘Shit.’

‘Zeg dat wel.’

We bleven even stilstaan en maakten de balans van onze carrière op, overwogen onze prestaties. Behalve de geluiden van een tak die over het dak schraapte, de roepende, vechtende en stervende dieren, hoorden we herhaaldelijk een geluid dat we niet konden thuisbrengen. Het herhaalde zichzelf met lukrake intervallen, bijna ritmisch maar toch niet. Gidsen volgen nieuwe geluiden, aangezien het hen naar iets kan brengen wat ze nog nooit hebben gezien.

Al en ik keken elkaar aan, nog steeds zwaar ademend, en we volgden zonder iets te zeggen het geluid. Het klonk van vlak bij de keukentent, misschien bij het washok, maar het was absoluut het geluid van iets levends. De generator stond allang uit en je wist wanneer je een dier hoorde. Al en ik bleven af en toe even staan, schenen om ons heen met onze zaklamp en fluisterden Charlies naam. Het geluid hield aan. Met dat vreemde ritme.

Tap tap. Grom.

Tap tap. Grom.

Het klonk niet als een beest dat zat te eten. Dat klinkt zompig, en af en toe hoor je iets scheuren. Dit klonk droog en rasperig.

Tap tap. Grom.

We liepen naar de gesloten deur van het washok en troffen Charlie aan, wijdbeens en met zijn rug tegen de muur. Toen ons licht over zijn onwaarschijnlijk witte onderbroek ging, klapte hij twee keer zwakjes in zijn handen en riep: ‘Hé!’ met een hese en kwetsbare stem, zoals hij al uren moest hebben zitten doen.

‘Jezus,’zei Al.

‘Nou,’zei ik.

‘Hé,’zei Charlie.

Nadat we hem naar zijn tent hadden gedragen liepen we terug en verzamelden de aristocraten, die nu aangekleed wa ren en er jong en ongemakkelijk uitzagen. We vertelden dat we Charlie hadden gevonden en dat alles in orde was. Hij had opgebiecht dat hij had willen wegglippen, in de veronderstelling dat hij zijn tent wel zou vinden. In plaats daarvan had hij een groepje Belgen gestoord, was geschrokken hun tent uit gekropen en de wildernis in gevlucht. Toen we de volgende dag de sporen bestudeerden, concludeerden we dat het een wonder was dat hij het kamp had teruggevonden, getuige het kronkelende pad dat hij had genomen. Toen hij het washok had gevonden, had hij het gevoel gehad dat hij was gered en hij was ervan overtuigd geweest dat in zijn handen klappen en ‘Hé!’ roepen eventuele roofdieren wel op afstand zou houden.

We brachten de gasten (hun status als gast was hersteld nu ze weer Weren aanhadden) naar hun tent, wensten hun een veilige en goede nacht en liepen terug naar de personeelstent. We deden een halfslachtige poging schoon te maken, gooiden de lege flessen in een vuilniszak en verzamelden de kledingstukken die nog door de ruimte verspreid lagen. We besloten allemaal dat de avond voorbij was en liepen geschrokken maar opgelucht naar onze slaaptenten. Er was nog maar één onopgehelderde kwestie.

‘Nou?’ vroeg Hayden toen we de duisternis in liepen. ‘Denk je dat ze me ziet zitten?’