De sufferd en de slang

Paul wist veel over slangen. Toch was hij niet zo’n sneue figuur die van reptielen houdt omdat hij geen echte vrienden heeft. Hij was zelfs een van die safarigidsen van wie ik wist dat hij zoveel seks had als iedereen denkt dat alle gidsen hebben. Hij straalde een vanzelfsprekende rust uit waarop ik jaloers was en die ik zelfs een tijdje probeerde te overtreffen. Toen mensen me begonnen te vragen waarom ik zo afstandelijk en neurotisch deed, ben ik daar weer mee gestopt.

Een paar van onze vaste gidsen waren ziek, dus Paul kwam ons helpen. Evenals Eugene, ook zo’n gids die liever rondtrok dan dat hij in één kamp werkte. Terwijl Paul nonchalant cool was, was Eugene een van die mensen die je vreselijk irriteren zonder dat je precies kunt zeggen waarom. Hij gedroeg zich of hij permanent een beetje stoned was en peperde zijn woordgebruik met surftermen, wat waarschijnlijk indrukwekkender was geweest als we ons niet in een land hadden bevonden dat volledig lag ingesloten door andere landen.

Paul en ik stonden aan de bar om drank te halen voor een feestje dat we voor die avond hadden gepland bij een waterpoel ongeveer anderhalve kilometer van het kamp, waar we net zoveel herrie konden maken als we wilden zonder de gasten lastig te vallen. We waren enthousiast dat we eens een keer iets gingen doen wat op een sociaal leven leek. (‘We hebben laatst een feest georganiseerd,’ zou ik tegen mijn stadsvrienden kunnen zeggen, ‘we waren minstens met zijn zessen!’) Paul en ik hadden al een paar biertjes achter onze kiezen en we begonnen opmerkelijk vrolijk te worden.

Eugene had de laatste gasten naar hun verblijf gebracht en we zagen het licht van zijn zaklamp bewegen terwijl hij kwam teruglopen. Toen scheen het licht naar de grond, en hij riep: ‘Hé, Paul, wat is dit voor slang?’

Toen: ‘Aaargh!’

Het was geen correcte reactie, maar Paul en ik schoten in de lach van het geluid. We onderdrukten het direct, vonden ons professionalisme terug en sprintten naar Eugene, die bij iedereen bekendstond als Einstein omdat hij dat bepaald niet was. Hij greep naar zijn duim, waar een druppel bloed uit kwam.

‘Waar ben je door gebeten? Een adder? Mamba? Cobra?’ vuurde Paul op hem af.

‘Geen idee,’ kreunde Einstein. Er viel een stilte en het enige wat we hoorden, was zijn gekreun.

‘Waarom heb je hem dan opgepakt?’

Hij gaf geen antwoord. Toen beschreef hij de slang en Paul was ervan overtuigd dat het een lid van de familie van de moladders betrof. Eugene begon weer te kreunen toen hij het hoorde. We sloegen er een boek op na en daar stond in dat necrose na een beet zeldzaam was, dus de kans was klein dat hij zou moeten toekijken hoe zijn duim zou afsterven en eraf zou rotten, wat zou zijn gebeurd als hij door een pofadder was gebeten. Bij dat nieuws begon hij ook weer te kreunen, wat we een beetje lomp vonden, dus we stuurden hem naar twee van de vrouwelijke kampmanagers, die onverklaarbaar onder de indruk leken van zijn wond.

‘Dat feest kunnen we wel vergeten,’ zei ik tegen Paul. ‘We moeten Maun bellen.’ Als Einsteins verwonding levensbedreigend zou zijn geweest, zou ik er niet mee hebben gezeten dat mijn feest me door de neus werd geboord. Als hij een gast was geweest, zou zijn domme gedrag me niet hebben verbaasd. Maar zijn verwonding was alleen pijnlijk, en Eu-gene was een medewerker, dus hij had beter moeten weten. Ik voelde me geïrriteerd als de plaatselijke stekelvarkens wanneer ze onze vuilnisbak niet open kregen.

‘Hmm,’ gromde Paul, en ik wist dat hij zich net zo voelde als ik.

We probeerden nuchter over te komen en namen contact op met het hoofdkantoor in Maun. Bij dat soort gebeurtenissen sliep het plaatselijke hoofd van ons bedrijf met de radio naast zijn bed en er was een verpleegster die we altijd konden bereiken. We vertelden dat we een slangenbeet hadden.

‘Gast of medewerker?’ vroeg onze baas, Alan. Ik wist dat hij ook zou gaan kreunen als we zeiden dat het een medewerker was. We vertelden dat het een medewerker was.

‘Wie?’ vroeg de verpleegster.

‘Einstein.’

‘Die sufferd. Is hij in zijn voet gebeten?’ vroeg Alan.

‘Nee. In zijn hand. Hij heeft de slang opgepakt.’

Alan begon te vloeken. Iedereen die iets van slangen weet, weet dat je ze op twee manieren kunt oppakken. Met een over-onder-greep bij de kop, of in zijn nek. Iedereen die deze basiskennis heeft, weet dat je dit kunt doen met elke slang ter wereld, behalve met een paar soorten in Afrika…waaronder de moladders. Die hebben gescharnierde giftanden, die ze opzij kunnen duwen om je ermee te verwonden, hoe je ze ook oppakt. Iedereen is het erover eens dat ze de enige slangensoort ter wereld zijn die niet op een veilige manier is op te pakken. Verstandige mensen pakken ze dus niet op, en al helemaal niet louter uit nieuwsgierigheid.

‘Dan betaalt hij zelf het vliegtuig maar dat we morgen moeten sturen,’ mompelde onze baas. De verpleegster vertelde dat hij de hele nacht in de gaten gehouden moest worden. Paul en ik maakten een plan.

We zouden toch ons feest hebben! We moesten nu toch opblijven, dus dan konden we dat feest net zo goed rond Eu-genes bed houden! Perfect! We brachten het bier, de gin en de whisky in een koeltas naar zijn tent, sleepten wat stoelen naar binnen en zetten de muziek zo hard dat we zijn gekreun niet meer hoorden, maar ook weer niet zo hard dat we de gasten zouden storen.

Eugene kreunde af en toe en het drong ineens tot me door dat zijn gekreun correspondeerde met de afstand die zijn beide ‘verpleegsters’ tot hem hadden. Hoewel ik er niet aan twijfelde dat hij pijn had, nam ik niet aan dat hij zou sterven als een van de meisjes zijn voorhoofd even niet met een natte doek zou deppen, waar het wel op leek. Paul en ik probeerden er toch nog wat van te maken, hoewel we een beetje baalden dat de meisjes hem zoveel aandacht gaven.

Later die nacht werd Paul iets milder. Hij zat op de rand van het bed, zichtbaar overhellend omdat hij zo dronken was, en Einstein begon te jammeren, een verfrissend nieuw geluid na uren van zwak gekreun.

‘Hij vindt je niet aantrekkelijk genoeg,’ zei ik tegen Paul.

‘Wat is er?’ vroeg Paul met dubbele tong. ‘Doet je hand pijn?’

‘Ja-ha!’ zei hij naar adem snakkend. Toen voegde hij eraan toe: ‘Je zit erbovenop!’

Kort daarna begonnen we weg te doezelen; sommigen gingen naar hun tent en anderen vielen bij Eugene in de tent in slaap. Bij zonsopgang begon het kampleven weer gewoon, of we nu een kater hadden of niet. Eugenes hand had ondertussen een opmerkelijk mooi kleurpatroon ontwikkeld en zijn vingers waren veel groter dan ze zouden moeten zijn, maar verder was hij prima in orde. We voelden ons absoluut niet schuldig dat we lol hadden terwijl hij lag te kreunen en hij vond het niet nodig zijn excuses aan te bieden omdat hij ons feest bijna had verziekt.

Einstein werd die ochtend weggevlogen. Er vertrokken wat gasten en er arriveerden nieuwe. Ik rammelde mijn middag-rit af en zat slaperig bij het avondeten. Aan het eind van de avond begeleidden Paul en ik de laatste gasten naar hun tent, ondertussen alert op glinsterende ogen, en ik vroeg: ‘Zin in een borrel?’

‘Nee.’ Er bewoog een bosje, maar het was de wind. ‘Jij?’

‘Nee.’ Ik scheen met mijn zaklamp om me heen en zag alleen de glinsterende ogen van een spin op het pad. ‘Hoe zou het met Einstein gaan?’

‘Dat kan me niet schelen.’ We stapten weer op de veranda en een hyena die bij de tafel had rondgesnuffeld, ging ervandoor. ‘Jou wel?’

Ik begon te lachen, maar zei niets, hoewel het me wel kon schelen. Eugene was een sufferd, maar dit was ook geen baan voor verstandige mensen. Onze feestavond had net zo goed verstoord kunnen worden doordat ik onder de voet was gelopen door een olifant, doordat Paul was gebeten door een gast, of door een van al die andere gidsen die elke dag risico’s namen om zichzelf te vermaken. Dus ik voelde me wel schuldig toen ik hoorde dat Eugene ontslag had genomen en nooit meer zou terugkomen.