Rare vogels

Toen ik me op mijn negentiende voorbereidde om voor het eerst naar Afrika te gaan was ik een keer bij mijn vriend Ri-chard, die al safari-ervaring had. Hij nam met me door wat ik moest weten. Hij wees me erop dat cheeta’s een lang, soepel lichaam hebben dat gebouwd is voor snelheid, terwijl luipaarden meer gedrongen en sterker zijn. Hij legde uit dat de witte neushoorn een vierkante bek heeft om gras mee te eten, terwijl de zwarte neushoorn een haakbek heeft om bladeren mee te grijpen.

Toen opende Richard een enorm boek, zo een waarmee je botten breekt als hij op je voet valt, en liet me iets zien wat me ontstelde. De pagina stond vol met foto’s van op het oog identieke vogels met bruine veren. Ze hadden werkelijk helemaal niets wat er ook maar enigszins interessant uitzag en ik kon me niet voorstellen dat iemand ernaar zou willen kijken. Ik luisterde met een half oor terwijl Richard uitlegde dat, hoewel ze er hetzelfde uitzagen, een getraind oor hun soort kon determineren aan de hand van hun roep, en hoe het getrainde oog de manier waarop ze vlogen als aanwijzing kon gebruiken. Op een bepaald moment stopte hij met praten en vroeg of er iets mis was met mijn ogen, aangezien mijn blik wazig was geworden.

‘Beginnende staar,’ loog ik. Ik wilde hem niet kwetsen. ‘Dat zit helaas in de familie.’

Ik ging naar Afrika voor de dieren. Ik vond vogelaars rare mensen met rare kleren en slechte persoonlijke hygiëne. Ze hadden baarden (zelfs de vrouwen) waar etensresten in hingen. Vogelen was wat mij betreft verwant aan postzegels verzamelen en kussenslopen borduren. Ik was gek op alle verschijningsvormen van de natuur en voerde regelmatig de wilde papegaaien in mijn achtertuin, maar als iemand zou hebben gezegd dat ik een vogelaar was, zou ik zijn teruggeschrokken en het hebben ontkend. Alleen mensen die geen normale dingen konden, zoals fietsen en films kijken, keken naar vogels en maakten lijstjes van de soorten die ze hadden gezien. Ik was net in mijn tienerjaren toen ik papegaaien ging voeren en begon er steeds overtuigder van te raken dat ik op een dag een meisje zou willen leren kennen om seks mee te hebben. Als ik vogelaar zou zijn, zo wist ik zeker, zou dat gegarandeerd nooit gebeuren.

Toen ik eenmaal naar Zuid-Afrika ging en mijn eerste baan in de safaribusiness had, besefte ik al snel dat de meeste mensen naar Afrika komen om beesten te zien die hen zouden kunnen verscheuren, maar dat hopelijk niet doen. Als mensen opsomden wat ze allemaal wilden zien—alsof ze een menu oplazen—klonk dat gewoonlijk ongeveer zo: ‘Leeuwen. Ik moet leeuwen zien, liefst als ze op jacht zijn. Elke andere katachtige zou ook leuk zijn, en een paar olifanten en nijlpaarden. En dan als toetje graag een zebra of giraffe.’

Vogels stonden maar heel zelden op het lijstje en als ze al werden genoemd, was het alleen als extraatje: ‘O, ja, eh, nou, en een paar vogels zou ik ook prima vinden, eh, als dat toevallig zo uitkomt. Als iedereen het daarmee eens is?’

Sommige gidsen waren trots op hun vogelkennis en konden je net zoveel gedetailleerde informatie over de fluweel-drongo als over de olifant geven. Ze wekten de indruk dat ze betere gidsen waren dan ik omdat ze dat wisten. Dus wees ik mijn gasten op de handvol vogelsoorten die ik van de bijna duizend Afrikaanse vogelsoorten wel herkende, vooral de felgekleurde die je niet je hele leven hoefde te bestuderen of waarbij je niet bang hoefde te zijn dat je geen meisje meer in bed zou krijgen als je wist welke soort het was. Ik riep om te bewijzen hoeveel ik wist ook wel eens ‘Struisvogel!’ en vertelde dan kort iets over dat vreselijk opvallende dier, waarmee ik mezelf bewees dat ik net zo’n veelzijdige gids was als zij en niet alleen een zoogdierenkenner.

Na twee jaar in Zuid-Afrika vertrok ik naar de Okavangodelta in Botswana. Dat is een van de spectaculairste en mooiste plekken op aarde, wilder en opener dan wat ik ooit heb gezien. Het leek wel een speelplaats voor wilde dieren.

Maar zelfs tussen de verbijsterende overvloed aan antilopen en roofdieren vielen de vogels er op. Het waren er zoveel, en zoveel verschillende, en ze waren zo kleurrijk dat je niet om ze heen kon.

Ik begon mijn boek te bestuderen.

Toen begon ik vinkjes te zetten naast de soorten die ik had gespot.

Maar ik word nooit vogelaar, bleef ik stug denken.

Kort daarna bracht ik een hele middag door met een stel saaie waadvogels en probeerde te determineren of het bos-ruiters of oeverlopers waren. Die waren allebei bruin en saai, maar de uitdaging erachter te komen welke soort het nou precies was, was plotseling vreselijk spannend. Ik vond het ineens geweldig om als een nerd met de aanwijzingen aan de slag te gaan en te kijken hoe ver een stukje wit naar de schouder liep en of de rug gestippeld of gevlekt was (een delicaat onderscheid) om te kunnen bepalen naar wat voor vogels ik zat te kijken. Toen ik erachter was, voelde ik een triomfantelijkheid die je niet ervaart als je weet wat het verschil tussen een zebra en een giraffe is.

Ik was verslaafd en het duurde niet lang eer ik mijn vakantiebestemming uitzocht op de vogels die ik er zou kunnen aantreffen. Binnen een jaar hoorde ik iemand op een vraag antwoorden: ‘Vraag maar aan Peter, die heeft verstand van vogels.’

‘Niet waar!’ voelde ik me dan gedwongen te zeggen in een wanhopige poging het beetje seksuele aantrekkingskracht dat ik had te behouden, maar in plaats daarvan begon ik dan de bepalende factoren aan de ongelukkige toerist op te sommen, die de vraag alleen maar had gesteld om iets te zeggen te hebben. Als ik zag dat hij acuut een oogkwaal ontwikkelde, hield ik op met praten.

Het werd zo erg dat ik tijdens de safari’s die ik leidde net zoveel over vogels vertelde als over zoogdieren. Maar ik ontdekte dat de mensen, door hun te vertellen over extreem gedrag of een ongewone evolutionaire strategie, geïnteresseerd leken. Of misschien waren ze alleen beleefd. Hoe dan ook, ik wist vrij zeker dat ik een vogelaar was geworden. Een van hen.

Ik begon ernaar uit te kijken en koos ervoor om gids te zijn van groepen die hadden aangegeven speciaal in vogels geïnteresseerd te zijn. Die waren zeldzaam, aangezien het best verkopende aspect van ons kamp groot wild was, dat je er in zeldzame overvloed kon zien, terwijl je overal vogels kunt kijken. Maar heel af en toe kregen we een reservering met een briefje: Geïnteresseerd in vogels. Een stel vogelaars ging wel eens samen op stap om groepskorting te krijgen, en belandde dan in ons kamp. Normaal gesproken was dat in de zomer, als er de meeste vogelsoorten zijn en de alleen-zoogdierentoeristen niet komen vanwege de kans op regen.

Er was een groep die met een bekende ornitholoog (oké, een onder vogelaars bekende ornitholoog) op stap was, die voor zijn groep een opbeurend praatje hield voordat we onze eerste rit zouden gaan maken: ‘Er zijn twee soorten mensen die vogels kijken. Degenen met een liefde voor de natuur die zich uitstrekt over al wat leeft, en degenen die dol zijn op lijstjes en alles op hun lijstje willen afvinken. Geniet van de vogels, maar neem tussendoor ook de tijd om de olifanten en insecten te bekijken.’

Die mensen waren dan misschien vogelaars, maar ze gedroegen zich zo gewoon en zagen er zo normaal uit dat ik begon te denken dat ze misschien ook wel eens seks hadden. We zagen in drie dagen iets meer dan tweehonderd soorten vogels, waaronder een heleboel die ik nog niet had afgevinkt op mijn lijstje, zoals de Ayres-havikarend en de roodkeel-langklauw, en we genoten ook van fantastische scènes uit het leven van wilde dieren. Ironisch genoeg krijgen de vogelaars vaak de spectaculairste wilde-dierentaferelen te zien. Aangezien ze op zoek zijn naar alles wat klein is en beweegt, zien ze vaak details als het puntje van een luipaardstaart die ligt te kwispelen of het langzame flapperen van een olifantenoor ergens in de dichte begroeiing. Deze groep was enthousiast bij elk levend wezen dat we zagen, of het nu groot, klein, zeldzaam of gewoon was, of het nu veren of een vacht had. Ik ben een van die mensen, bedacht ik, en dat leek plotseling helemaal niet meer zo erg.

Maar niet al mijn groepen waren zo snel tevreden of aangenaam om te gidsen. Voordat mensen in ons kamp arriveerden wisten we weinig van hen behalve hun naam en via welk reisbureau ze hadden geboekt. We kregen wel eens een voetnoot, zoals: Allergisch voor schaaldieren, noten, fruit, lactose en zuurstof, waarvan de chef-kokkin dan volledig doordraaide.

Op een boekingsformulier stond die zomer een groep van vier Engelsen die speciaal voor de vogels kwamen. Ik ging bijna met vakantie en na drie maanden mensen gidsen die over het algemeen hevig teleurgesteld waren dat er niet achter elke boom een moordende leeuw te vinden was, had ik heel erg veel zin in drie dagen die wat gemoedelijker en rustiger zouden verlopen. Toen ik bij de landingsbaan zat te wachten op het vliegtuig imiteerde ik wat vogelgeluiden om te kijken wat voor vogels er zouden reageren. Ik kreeg antwoord van een geparelde dwerguil, een acacialijster en van Julius, een andere gids, die me onder een andere boom zat uit te lachen omdat ik zat te ‘werken’ terwijl ik geen gasten bij me had.

Het propellervliegtuigje landde uiteindelijk modder spugend op de baan. De mensen die uit de met modder bevlekte raampjes keken, waren allemaal van dezelfde soort en het leek wel of ze er alles aan hadden gedaan om aan het stereotype van de uilige vogelaar te voldoen. Slappe hoedjes en beslagen brillenglazen hingen scheef op bleke gezichten. Ze droegen allemaal een bruine regenjas en een van de mannen had zichtbare sporen achtergelaten op de plek waar hij iets van zijn revers had geveegd. Ik betwijfelde ernstig of er iemand tussen zat die ooit seks had gehad.

‘Hoi, ik ben Jill,’ zei de eerste die het vliegtuig uit kwam. ‘En dat is Jamie,’ zei ze terwijl ze naar een man wees die door zijn verrekijker keek terwijl hij uit de Cessna stapte. Wat geen goed idee is, aangezien je naar beneden moet stappen als je uit een propellervliegtuig komt, en even later lag hij dan ook met gespreide ledematen in een modderpoel. Hij maakte zich gelukkig in het geheel niet druk om zijn waardigheid en was enkel bezorgd of zijn kostbare verrekijker niet was beschadigd. Toen hij had vastgesteld dat die ongedeerd was, stelde hij me voor aan het andere tweetal, dat van die op-en-top Britse namen had die ik niet meer weet, maar het was zoiets als Basil en Rosemary.

‘We vinden het vreselijk spannend,’ zei Jill. ‘Dit is onze eerste safari.’ Toen greep ze naar iets om haar hals, en ik dacht dat ze stikte. ‘O, mijn god!’ stamelde ze terwijl ze zichzelf uiteindelijk bevrijdde van de bandjes van haar verrekijker. ‘Een frankolijn! Jamie, onze eerste frankolijn!’ De frankolijn is een klein dik vogeltje, een soort overmaatse kwartel. Deze keek hen aan, schraapte in het zand en begon te schijten. De groep roekoede waarderend.

Ik keek naar hen en dacht: dit zijn mijn mensen. Ik ben een van hen.

Ik vertelde dat ik ook een enthousiast vogelaar was en ernaar uitkeek een paar dagen met hen door te brengen. Ik hoorde achter in de auto iets wat als ‘Hmm’ klonk, negeerde het en startte de motor.

De rit terug naar het kamp was een kwelling. Normaal gesproken deed je daar nog geen tien minuten over, maar met mensen die voor het eerst in Afrika waren moest je erop rekenen dat je even moest stoppen voor hun eerste impala en wist je zeker dat ze helemaal opgewonden raakten als er toevallig een statige giraffe langs kwam benen. Sommige toeristen hadden echt vreselijk veel mazzel en zagen op weg naar het kamp meteen een olifant of een leeuw.

Deze groep liet me stoppen voor elke vogel.

Echt…elke…vogel.

Je kunt in de Okavango niet langs een boom (en er staan heel veel bomen), struik (overvloedig veel) of stukje grond (alomtegenwoordig) rijden of er leeft wel een vogel in, onder of op. Ik zou het helemaal niet erg hebben gevonden om zo vaak te stoppen, ware het niet dat deze mensen het vogelaarsequivalent van extremisten waren. Ze wilden niet dat ik hen onder wat voor omstandigheden of in wat voor vorm dan ook hielp bij het determineren van de vogels die ze zagen. Wat het zo pijnlijk maakte, was dat ze het geheugen van goudvissen leken te hebben en tien minuten bezig waren obsessief gedetailleerd de kenmerkende eigenschappen van een vogel op te sommen, de soort te bevestigen om dan bij het volgende struikje weer te stoppen en het hele proces bij een exemplaar van precies dezelfde soort te herhalen. Jamie en Jill deden dat vocaal opgewonden: ‘O, hemel! Een struikhaantje! Wat geweldig!’ Terwijl Basil en Rosemary het daarentegen allemaal heel chagrijnig in zich opnamen en streng een vinkje op hun lijstje zetten bij elke vogelsoort die we identificeerden. Ik vroeg me af of ze een bepaald quotum moesten halen om zich triomfantelijk te gaan voelen, zoals het verslaan van de Duitsers zo’n grote mijlpaal in de geschiedenis van de Britten is.

Toen we in het kamp arriveerden, hadden alle vier mijn gasten identieke ronde groeven rond hun ogen van hun verrekijker. Ik liet hen achter om rustig uit te pakken, liet mijn Land Rover wassen en wachtte tot vier uur ‘s middags, het moment dat we onze eerste officiële rit zouden gaan maken.

Gidsen houden een standaardpraatje over veiligheid voor dat ze de eerste rit maken. Jamie en Jill luisterden met een intense grijns op hun gezicht naar alles wat ik zei. Basil en Rosemary, die helemaal achterin zaten, fronsten geconcentreerd hun voorhoofd…totdat ik aankwam bij het deel over potentieel gevaarlijke dieren, waarbij ze allebei voor het eerst begonnen te glimlachen. Wat ze op de een of andere manier op een neerbuigende manier deden: alsof ze een geheim deelden…

Toen ik klaar was met mijn praatje, startte ik de auto en zette hem in de eerste versnelling. ‘Stop! Stop!’ brulde Basil, van wie ik begon te denken dat hij een beetje doof was. ‘Vogel!’ voegde hij er ten overvloede aan toe terwijl zijn bulderende stem een hele zwerm vogels en andere levende wezens op de vlucht joeg, en snel ook. Ik weet zeker dat zelfs de aardwormen zich dieper ingroeven. We zaten het eerste uur in de draaicirkel van het kamp, met de motor af, de avifauna om ons heen te noteren. Ik stelde uiteindelijk voor dat we iets verderop zouden gaan kijken en vertelde hun dat de andere gidsen hadden doorgegeven dat er een stukje verder iets interessants te zien was. Ik legde ook uit dat we dan zonder al te veel tussenstops een minuut of tien zouden moeten rijden, maar verzekerde hen ervan dat ik zou stoppen als we vogels zagen die we waarschijnlijk niet nog eens zouden zien.

‘Wat hebben ze dan gezien?’ vroeg Jill.

‘Leeuwen die een buffel aan het verorberen zijn,’ antwoordde ik, gelaten verklappend wat ik dacht dat een grote verrassing zou zijn.

Er werd achter in de auto een keel geschraapt. Ik begon te vermoeden dat Rosemary niet kon praten, dus ik wist dat het Basil moest zijn. ‘Heeft iedereen zin om naar de leeuwen te gaan kijken?’ vroeg ik.

Jamie en Jill zeiden met blozende gezichten in koor: ‘O, ja, graag.’

‘We zijn hier voor de vogels!’ bulderde Basil.

‘Dat is dan afgesproken,’ zei ik. Ik startte de auto en trok iets sneller op dan nodig was. Gemompel op de achterbank smolt samen met het geluid van de dieselmotor terwijl we langs een aantal vogels reden waarvoor ik niet stopte, aangezien ik wist dat mijn groep die al had afgevinkt. Toen we in de buurt kwamen van het leeuwenfeestmaal, draaide ik me om naar Basil, wiens mond zich afkeurend had getuit onder zijn snor, en zei: ‘Er zijn ook aasgieren.’ Er gloorde iets van een glimlach op zijn gezicht, maar hij bedacht zich op tijd en schoof hem terug onder zijn overvloedige gezichtsbeha-ring.

We zaten tot het donker werd naar de leeuwen, de aasgieren en de vogels die de vliegen rond de aasgieren opaten te kijken. Toen ik zeker wist dat het te donker was om nog iets te zien, raceten we terug naar het kamp, nog net op tijd voor de avondklok.

‘Dat was prachtig, dank je wel,’ zeiden Jamie en Jill.

‘Hmm,’ zei Basil, wat van alles kon betekenen. Rosemary glimlachte mak.

De daaropvolgende twee dagen verliepen vrijwel identiek.

We kwamen nooit ver uit de buurt van het kamp, wat ik jammer vond, aangezien er zoveel schoonheid in Mombo is te vinden, zoals poelen vol nijlpaarden en uitgestrekte open vlaktes die kilometers doorlopen. Maar we hebben wel veel vogels gezien. Af en toe verstoorde een of ander dier lomp onze studie wanneer we probeerden te bepalen of we naar een gewone graszanger of naar een zwartstaartgraszanger zaten te kijken. Basil zei alleen ‘Hmm’ toen hij de vogel zag, maar Jamie en Jill genoten schuldbewust van het ongeoorloofde schouwtoneel. Ik was ervan overtuigd dat ze stiekem liefhebbers waren van al wat leeft en hoopten dat ik hun meer dieren zou laten zien. Maar ik was overgeleverd aan Basils dwingelandij.

Tijdens het eten schoven er wel eens anderen bij onze groep aan. Maar als Basil dan luidkeels aankondigde: ‘Al die beesten van jullie zijn leuk, maar wij zijn hier voor de vogels!’ waren er maar weinig mensen die het aandurfden nog eens naast hem te gaan zitten. Ik begon mijn groepje waar mogelijk aan het hoofd van de tafel te zetten. En dan probeerde ik een buffer tussen hen en de rest van de kampgasten te vormen door mezelf en nog een gids op de plaatsen naast hen te zetten. Ik voelde de behoefte het beetje imago dat vogelaars hebben te beschermen. Ik ben per slot van rekening, bedacht ik beschaamd, een van die mensen.

Tijdens onze laatste rit reden we tergend langzaam langs een typisch tafereel in de Okavango, over een grote vlakte met her en der groepjes palmbomen aan de ene kant en een lint dichtbegroeid rivierbos aan de andere. Zulke bosjes zijn een veilige haven voor alle levensvormen en ik zag iets wat me op de rem deed trappen, wat met het tempo waarin we reden maar weinig effect had.

‘Waarom?’ vroeg Jamie, wat een diepere vraag was dan ik kon beantwoorden.

‘Hmm,’ zei Basil.

Ik interpreteerde het als uitnodiging en begon te praten: ‘Jullie hebben al een boel grote glansspreeuwen gezien, toch?’ Ze knikten. ‘En we hebben geluk gehad met die mannelijke amethistglansspreeuw, maar jullie hebben toch nog geen lei-spreeuw gezien?’ Er werd snel op de lijstjes gekeken, maar hoewel ik over het algemeen niet onthou wat ik ‘s-morgens heb gegeten, vergeet ik nooit wat ik met gasten heb gezien, dus ik wist zeker dat ik gelijk had.

‘Inderdaad,’ zei Jamie. Toen Basil zijn voorspelbare ‘Hmm’ toevoegde, ging ik verder: ‘Recht voor ons, in dat dichtbegroeide bosje, staat een boom met een gele bast. Het is een vijgenmoerbei, die jullie waarschijnlijk niet interessant vinden. Maar als je de stam naar boven volgt, zie je aan de linkerkant een tak, en dan een aan de rechterkant, en dan links weer een, die gevorkt is. Bij de laagste vork ligt een luipaard, en als je over zijn rug heen kijkt, zie je de spreeuw.’

Ik hoorde hen mijn aanwijzingen mompelend herhalen terwijl ze zochten met hun verrekijker. ‘Stam…links…rechts…links…O, hemel, dat is echt een luipaard!’ zei een onbekende stem, en het drong tot me door dat het Rosemary was.

‘Ja, lieverd, maar nu moet je je echt concentreren op die spreeuw en controleren of de identificatie correct is,’ sprak Basil haar streng toe terwijl hij in zijn boek tuurde.

Ik voelde me niet gekwetst en keek tevreden toe hoe Ja-mie en Jill heimelijk hun verrekijker lieten zakken om naar de prachtige kat te kijken. Heel veel mensen komen keer op keer naar Afrika zonder ooit een luipaard te zien, dus toen de spreeuw ervandoor ging, bleef ik nog even staan kijken voordat ik terugreed naar het kamp.

We keken op de landingsbaan allemaal hoe de Cessna arriveerde om hen op te halen. ‘Heel hartelijk dank,’ zei Jill. ‘Het was echt geweldig. Heel hartelijk dank,’ herhaalde ze. Toen het vliegtuig tot stilstand was gekomen en de propeller uitdraaide, was het tijd om onhandig te doen met de fooi op een manier waarop alleen Engelsen dat kunnen. Amerikanen geven je een hand, slaan je op je rug, bieden je een slaapplaats aan voor als je ooit in Idaho bent en als je dan naar beneden kijkt, heb je een stapeltje groene biljetten in je hand. De Engelsen daarentegen lijken het hele concept geld vreselijk gênant te vinden, dus die leggen uit dat ze iets bij de manager in het kamp hebben achtergelaten voor je, of ze proberen er een formele ceremonie van te maken waarbij elke gedelegeerde een toespraak houdt. Deze keer bleven Jamie en Jill me overdadig bedanken terwijl ze me een envelopje toeschoven met ‘een kleinigheidje’ en uitlegden dat ik moest ‘begrijpen dat ze dat alleen maar deden omdat ze waardeerden wat ik had gedaan’, hun verhaal afrondden met ‘was die luipaard niet fantastisch’, en haastig toevoegden: ‘maar de vogels waren het geweldigst, echt heel hartelijk dank.’

Basil duwde lomp een envelop in mijn handen. ‘Top!’ zei hij. Ik had graag gedacht dat hij daarmee verwees naar de hoeveelheid geld in de envelop, in tegenstelling tot de ervaring met mij als gids, maar dat betwijfelde ik.

‘Hmm,’ zei ik om hem te bedanken.

Ik geloof om onverklaarbare reden dat het ongeluk brengt als je kijkt hoeveel fooi je hebt gekregen voordat het vliegtuig uit zicht is. Dus reed ik helemaal terug naar het kamp en stopte onderweg om naar wat interessante dingen te kijken, waaronder planten, dieren en vogels, voordat ik die enveloppen openmaakte. Jamie en Jill waren vrijgevig geweest op een manier die niemand zou beschamen, en in de envelop van Basil zat één Engels pond.

Misschien had hij verwacht meer te zien en gaf hij mij de schuld, wat je wel eens overkomt als gids. Misschien vond hij me gewoon niet aardig. Of misschien, zoals hij met die eerste ‘Hmm’ al had aangegeven, was het zijn manier om me te straffen omdat ik een oplichter was. Wat hij namelijk meteen had gezien, en wat nu ook tot mij doordrong, was dat ik een natuurliefhebber was, misschien zelfs een vogelaar, maar dat ik niét een van die mensen was.