Poedermelk en margarine
Ik had weleens eerder gestolen, vroeger, thuis, vóór Californië.
Ik had kip gestolen van Camille Cain, de vriendin van mijn vader. Zij maakte superlekkere kip – een en al wit vlees, met perziksaus – en ze maakte altijd veel, een hele bakplaat vol, zodat ze ervan overhielden voor kliekjesmaaltijden. Eén maaltje voor drie dagen.
Camille was een praktische vrouw. Ze hield haar uitgaven bij in huishoudboekjes en kreeg al haar levensmiddelen voor niets door zegels te sparen. Het leek wel een wetenschap, met hele schriften die in categorieën waren onderverdeeld en vol kleurige zegels zaten. Ze wist welke supermarkten een dubbele-zegeldag hadden en reed soms vijfenzeventig kilometer naar supermarkten die een driedubbele-zegeldag hielden. Haar souterrain was een kleine levensmiddelenwinkel, met planken voor voedsel in blik en een extra vriezer voor vlees en diepvriesgroente en -brood. Alles op alfabet. Een hele wereld van etenswaren, geregeerd door voordelige aanbiedingen en niet door voorkeur of begeerte. Ze gebruikte poedermelk en margarine in plaats van volle melk en roomboter, alleen omdat je daar zegels voor had. Goedkoper. Voor niets. Spaarde geld uit. Mijn vader hield van haar. Ze was uren bezig om Julia en mij alles over zegels te leren, ons haar huishoudboekjes en haar berekeningen uit te leggen. Ze moederde graag over ons; ze had geen kinderen van zichzelf. Soms maakten Julia en ik ons zorgen dat ze misschien kinderen van pappa wilde.
“Nog meer kinderen?” zei mamma dan tegen ons. “Dat had je gedroomd. Kinderen kosten tijd. Hij heeft geen tijd.”
Wij deden goed ons best om alles over die zegels te leren. Wij wilden thuis ook zegels sparen en al ons eten voor niets krijgen. Maar mamma vond zegels halen armoedig, al dat gespaar en die rompslomp voor dingen die je normaal nooit zou eten.
In de weekends nam pappa Julia en mij weleens mee naar Camille, die in een klein huis in het bos twee stadjes verderop woonde. Jane wilde nooit mee. Het huis geurde naar dennen en buiten kabbelde een beekje voor het raam. Ik vond het altijd heerlijk om naar Camille te gaan. Daar golden regels. Je wist waar je aan toe was: klokslag zes uur aan tafel, en de maaltijd bestond uit vlees, aardappels of rijst of zoiets, groente, sla, broodjes – altijd broodjes – en een toetje. Je kreeg geen toetje als je niet al je groente en vlees ophad. Als er groente was die je vies vond moest je daar minstens drie hapjes van nemen om het zeker te weten. Maar ze maakte maar zelden iets wat wij vies vonden. Hamburger Helper en doppertjes; de gebraden kip met het zoete goudkleurige korstje en snijbonen. Ik at altijd veel als ik bij hen op bezoek was, en soms betrapte ik haar erop dat ze naar me zat te kijken, maar dan keerde ze vlug haar hoofd af alsof ze helemaal niet had zitten staren.
De kip lag onder in mijn logeertas toen ze hem vond, in folie genesteld, vier stukken, voor ieder een. Camille’s lange honing-kleurige haar viel krullend over haar schouders. Ze had mooi, glanzend haar, dat ik weleens mocht vlechten. Ik probeerde het mijne net zo te laten groeien. Haar bruine ogen twinkelden vol begrip en medelijden en hielden me vast. Ik boog mijn hoofd en keek naar de grond, en ik rook de kip. Ze had wijd, witkatoenen ondergoed en een T-shirt van pappa aan. Geen beha. Haar tepels prikten door het dunne katoen heen. Haar bovenbenen waren zwaar en bibberden als drilpuddinkjes, maar ze was niet bleu, zoals mamma, die altijd in een peignoir rondliep.
“Vond je die kip zo lekker, duifje?” vroeg ze. Ik knikte. “Dan moeten we je nog maar wat meer mee naar huis geven.” Ze hield het nestje met kip in haar hand. De stukken zagen er mooi uit in de aluminiumfolie, met de korst glanzend van de perziksaus. Er piepte schaamhaar onder haar onderbroek uit, wat ik eng vond. Ik krabde mijn enkel met mijn andere voet. Ze plukte met een tang nog wat meer kip uit de ijskast, een heleboel, wikkelde het in aluminiumfolie en pakte alles netjes over, eerst in plastic, daarna in papier, zodat er geen vet in mijn tas zou lekken. “Wil je nog iets anders mee naar huis?” Ik dacht aan dat souterrain vol eten, maar zei niets.
∗
“Gooi dat weg, Kate,” zei mamma, die in haar nachtpon in onze keuken stond. Haar ogen keken moe, haar haar zat door de war. Ze had liggen slapen. “Ik hoef geen kip van Camille Cain.” Ik liet de kip in de vuilnisbak vallen en hoorde hem tussen al het lichtere afval door naar de bodem pionken.
De volgende keer dat we naar Camille gingen gaf mamma ons een reuzenpak volle melk en een pond roomboter mee. Ze had artikelen uitgeknipt waarin stond dat margarine en poedermelk remmend werken op de groei van opgroeiende kinderen. We moesten tegen Camille zeggen dat ze de volle melk en de boter moest gebruiken bij het koken. Camille keek op ons neer met haar handen in haar zij, het haar door een netje uit haar gezicht gehouden. “Maar dat is toch bespottelijk, duifjes.” Ze schudde haar hoofd, rolde met haar ogen en begon weer met een lange houten lepel in de nieuwe lading poedermelk te roeren. “Die moeder van jullie, dat is me er eentje.” Eigenlijk vond ik die poedermelk best lekker, maar dan zonder water erbij. Ik vond het lekker om er een lepel van in mijn hand te scheppen en het op te likken als zwart-op-wit.
‘s-Ochtends zag ik dat pappa de volle melk voor zijn cornflakes gebruikte. Wij waren het eerst op. Het was stil in huis. Vroeger stonden we altijd samen vroeg op, om zes uur, als het licht gedempt was en je nog niet kon zien wat voor dag het werd. Ik vond het heerlijk hem de melk en de boter te zien gebruiken, alsof dat op de een of andere manier een gebaar naar onze moeder was, een band die hen nog steeds verbond.
“Vind je dat lekkere melk?” vroeg ik. Mijn benen bungelden langs de stoel omlaag, mijn tenen kwamen maar net bij de grond. Het was kil in de keuken. Camille had de verwarming altijd laag staan.
Hij keek naar me met een olijke blik, toen keek hij naar de lepel cornflakes met melk die hij net in zijn mond wilde stoppen, en hij lachte en zei: “Ik vind het heerlijke melk.” Ik lachte terug.
Die avond in bed stootte ik Julia zachtjes wakker. Mijn lippen drukten zich in haar krullen en mijn armen gleden om haar middel. Ze rolde zich naar me om, met haar lichaam verstrikt in haar nachtpon, warm en een beetje plakkerig, hoewel het koud was.
“Wat is er, Kitty?” fluisterde ze. Onze neuzen kwamen tegen elkaar en ze staarde me aan. Haar ogen fonkelden als kattenogen in het donker. Ze rook zoet, naar vanille.
“Julia,” zei ik. Ik wilde haar van de melk vertellen, maar was bang dat ze het niet zou begrijpen.
“Ik wilde dat je samen met mij wakker was,” zei ik.
“Ik ben samen met jou wakker,” zei ze. Ze drukte haar lippen tegen de mijne en we tongden. Zij vond het heerlijk om me te tongen en ik vond het heerlijk om te doen wat ze zei. Het smaakte warm en naar niks. Ze gaf me altijd een nickel als ze me mocht tongen.
“Julia,” zei ik weer, “wist je dat pappa de volle melk lekker vindt? Wist je dat?”
“En de boter ook,” zei Julia, en mijn ogen gingen wijdopen. “Zag je hoe hij zijn toast ermee volklodderde?” Mijn binnenste ging tekeer. Ik wist dat het me nog niet mee zou vallen om in slaap te komen.
Buiten was de nacht diep en zwart, en tussen de bomen door zag je het heelal, stralend verlicht en vol hoop. Alles leek te kunnen.
In de kamer aan het eind van de gang waren voetstappen te horen, en daarna het zachte gepiep van springveren.
“Ze liggen te neuken,” zei Julia. “Mamma hield niet van neuken.”