18

Het mooie van het christendom

Soms was het net als verdrinken, zoals ik me verdrinken voorstelde – boven komen dobberen, naar lucht happend maar water inademend, armen maaiend in een poging je hoger boven de golven uit te stoten. Het lichaam zwaar. Slap. En als je het dan toch opgeeft moet dat een fantastisch gevoel zijn, een gevoel van totale, definitieve ontspanning. Tintelingen schieten door je aderen en verslappen je, kalmeren je, langzaam, langzaam, tot je ten slotte wordt opgeslokt.

We gingen nooit meer naar huis. Onze vader kwam ons nooit meer ophalen. Jane, met haar vluchtplannen, ging ook al niet naar huis. Anders was ik misschien met haar meegegaan. In plaats daarvan begon ik me religieus te voelen. Een heerlijke gewaarwording, alsof ik werd opgeslokt door iets reusachtigs. Iets groots. Gods armen strekten zich naar omlaag en omsloten me, omhelsden me als de armen van de moeder van mijn vriendinnetje Allison. Ik dacht dat dit nou was wat ze bedoelden met spirituele gevoelens. Ik wilde me net zo spiritueel voelen als mamma. Ik moest en zou God vinden. Waar ik ook keek liet Hij zich zien, als een voorbode. Midden in de leegte doemden langs de weg kapellen, missieposten en kerken op. STOP, RUST, BID stond er in Sultan op een bordje voor de afzichtelijk appelgroene en kleine, piepkleine Wayside Church. Elk stadje had een religieuze winkel waar ze beeldjes van bijbelse figuren verkochten, zo kleurig dat je erin wilde geloven: Maria in gebed, Christus aan het kruis, Johannes de Doper – die kende ik al. Ze hadden er religieuze kaarsen en religieuze balsem. Rozenkransen en gebedenboeken en bijbels. Er waren ‘zonde-verjagende’ luchtverversers en speciale gedroogde religieuze bladeren en takjes die de Heilige Geest aanlokten als je ze brandde. In die winkeltjes had ik heel wat geld kunnen uitgeven. Op de radio deden dienaren Gods kond van wonderen die ze als door toverkracht hadden verricht: lammen genezen, doven en blinden horend en ziend gemaakt, onnozelen verstand gegeven, de doden als Lazarus doen herrijzen. Ik geloofde erin. Op een avond kwam er een religieuze vrouw op de fiets in ons kamp, en die gaf me een religieus pamflet waarin stond dat Jezus van mij hield. Langs de weg verschenen borden met CHRISTUS LEEFT, U OOK?

Ik dacht dat God me iets probeerde te vertellen, en ik wilde het horen. Ik bad. Zat nu aldoor geknield te bidden met mijn blik naar de hemel terwijl mijn hart en geest zich openden voor God. Ik vouwde mijn handen en drukte mijn knieën in de aarde, wachtend tot ik volstroomde. Eerst hield ik het voor mezelf. Ik wilde niet dat ze me uit gingen lachen. En ik kneep mijn ogen stijf dicht en wachtte en bad tot God. En dan daalde Hij neer en vervulde me, tot ik dacht dat ik van binnen zou barsten. Vervulde me met het verlangen edelmoedig, goed, gul te zijn. Ik was alert, ik lééfde. Ik dacht aan de gelovige kinderen van thuis, die op parochiale scholen zaten, en voelde me gezegend en bewuster van alles, alsof ik het begreep omdat ik het zelf koos. Niemand koos het voor me of had het voor me gekozen. Gods armen daalden neer en sloegen zich van achteren om me heen, beschermden me. Droegen me op om goed te zijn, legden me uit wat er hier allemaal was terwijl er niets leek te zijn. We gingen nooit meer naar huis.

Petrus vroeg aan Jezus: “Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?”

Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg ik U, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal.”

Anton zei: vergiffenis is een houding, geen handeling. Anton zei: vergiffenis is ontvankelijkheid van het hart. Hij stak een joint op en ik was onder de indruk van hem. We kampeerden in Arizona, op weg naar de Grand Canyon, eindelijk. Rondom het veld stonden prikkeldraadachtige ocotillostruiken, en vliegenvangers en spechten boorden gaatjes in de reuzencactussen. “vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.” Vergiffenis is het mooie van het christendom.

“Het mooie van het christendom is dat het meer dan enige andere godsdienst is gebaseerdpp het leven op aarde en op de werkelijkheid van onze wereld,” zei Anton.

“Alleen mag je nooit van de genoegens van het leven op aarde genieten zonder dat je zondigt,” zei Cynthia Banks lachend.

“En het zenboeddhisme dan?” vroeg James met zijn innemende diepe stem.

Antons ogen hadden een rode gloed en het kampvuur laaide fel op, met kronkelende en zich strekkende vlammen, en terwijl de nacht viel hoorden we een coyote en daarna een vliegtuig dat hoog in de lucht tussen de sterren door vloog. Anton vertelde over de jezuïeten en seks en de Heilige Maagd en zijn visioenen van het standbeeld op de binnenplaats voor zijn cel. Hij vertelde hoe hij buiten in het parelgras bij zijn therapieboerderij voor het eerst met mamma had gevreeën. Cynthia moest lachen en niemand sloeg er veel acht op, behalve ik en Julia, die vragen over seks stelde. Daarna stond ze op en ging naar de grote kinderen, die een proeverij van slechte wijn hielden om te zien welke het slechtste was: Mad Dog 20/20, Wild Irish Rosé, Boone’s Farm Strawberry Hill, Thunderbird.

“Want als je anderen hun schuld vergeeft, zal je hemelse vader jou vergeven.” In mijn holster zat die driehonderd dollar die ik had verzameld. Een poosje wilde ik alles teruggeven, het Anton toesteken, zodat hij het van me zou aannemen, me zou zegenen, me vergeven, me zeggen dat ik goed was. Zijn hand zou warm en zacht over de mijne glijden en hij zou me in zijn armen nemen, me troosten, van me houden. Ik wilde dat hij me God zou helpen vinden.

Maar ik had Jane het geld beloofd, en toen ik er even bij stilstond bedacht ik dat als Christus en Anton me nu zouden vergeven, ze me later ook wel zouden vergeven.

Anton zei: liefde is een vitaal onderdeel van vergiffenis. Anton zei: het christendom concentreert zich op het mysterie van de Goddelijke liefde en de mens moet die liefde leren beantwoorden. Ik zag de rug van zijn hand op mamma neerkomen. Ik zag de enorme turkooizen ring, het strakgespannen vel, de haartjes die onder de zilveren zetting uit kwamen en ik zag hoe mamma de slag opving, krachtig rechtop staand, haar lichaam alleen even wankelend onder de schok. Ik zag hoe hij haar vroeg, bad, smeekte om vergiffenis. “Hij heeft je geslagen, mamma,” had Jane steeds maar weer geschreeuwd. Ik hoorde haar nog steeds. Hij zei: “Gij zult de Here uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met al wat in u is. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Op deze twee geboden steunen de ganse wet en de profeten.”

“Anton houdt het meest van mij,” zei Julia. “Van ons drieën houdt hij het meest van mij. Dat voel ik.” Ze zei het niet uit rivaliteit. Ze stelde gewoon een feit vast. Ik dacht aan de manier waarop ze soms bij Anton op schoot ging zitten, op zijn schoot plofte en haar armen om zijn hals sloeg. Ik dacht aan de manier waarop hij haar altijd in zijn voetbalteam koos. Zoals zij tegen hem aan zat te flirten, als een kleinere uitgave van mamma. Het was niet bij me opgekomen dat hij van haar op een andere manier zou kunnen houden dan van mij. “Ik ga me bekeren,” zei ik. Ik vond het leuk om het woord ‘bekeren’ te gebruiken. Het was een deftig woord. Julia was de eerste aan wie ik het vertelde. Ik wou het uitproberen.

“Dat mag je niet doen,” zei Julia en kneep haar ogen tot spleetjes. Zij begreep totaal niets van God. Toen bedacht ik dat ze niet wou dat ik het deed omdat ze jaloers was. Ze had gewild dat zij het eerst op dat idee was gekomen.

“Wel waar,” zei ik en ik legde haar uit dat Anton me zou helpen, wat een leugen was, maar ik wist wel dat Anton me zou helpen als ik het vroeg.

“Waarom dan?” vroeg ze.

“Om dezelfde reden als de meeste mensen,” zei ik.

“De meeste mensen zijn katholiek geboren.”

“Dat weet ik ook wel,” bitste ik. “Maar ik niet.” Ik dacht even na. “Ik wil weten wat er met me gaat gebeuren.” Ik dacht aan Dolly, mijn katholieke vriendinnetje van wie de moeder had gezegd dat ik als een priester met haar omging. Zij vertrouwde erop dat God voor haar zou zorgen en ze dacht niet na over de toekomst, omdat Hij daar wel voor haar aan dacht. Toen ze zes was werd al haar bloed uit haar lichaam weggehaald door een buisje dat in haar navel was gestoken, eruitgezogen als door een rietje, en vlak voordat het nieuwe bloed er weer in werd gestopt had ze even helemaal geen bloed meer en had ze kunnen doodgaan, en ze was niet bang geweest. Ze zei dat God haar beschermde, en als Hij besloot om haar de dood te schenken zou zij die verwelkomen. Ik wou ook niet bang zijn.

“En als je nou wist dat je morgen doodging?” Julia kauwde op een takje dat ze van de grond had opgeraapt. We zaten gehurkt, met onze bovenbenen tegen onze schenen gekneld, heen en weer wiegend. Ik hoorde Sofia over Finny en Timothy bazen en zeggen dat ze hun keukencorvee moesten doen, en ik hoorde Timothy tegen haar zeggen dat ze kon oprotten en toen hoorde ik Dwayne een poging doen om tussenbeide te komen. Ik haatte Dwayne. Daarna voelde ik me slecht omdat ik Dwayne haatte, zelfzuchtig, en ik begon van hem te houden. Ik hield van Dwayne. Even zag ik een glimp van thuis voor me. De hemel werd indigoblauw en de lucht koelde af.

“Als dat Gods wens is zal ik het verwelkomen,” zei ik. Eerlijk gezegd was dat ook weer een leugen. De laatste tijd dacht ik veel na over de dood en ik was bang. Soms dacht ik dat we met zoveel waren dat er wel gauw een van ons dood zou gaan. Soms was ik zo bang om dood te gaan dat ik midden in de nacht niet de camper uit wou om te plassen. Ik hield mijn plas op tot de ochtend, bang dat er daarbuiten in het donker iemand zat te wachten om me te grazen nemen. Maar ik vond het leuk om te zeggen dat ik de dood zou verwelkomen. Daardoor voelde ik me beter dan Julia. Ik zag haar weer bij Anton op schoot en vroeg me af of zij soms ook iets gestolen had.

“Je mag wel bij mij te biecht gaan,” zei ze en trok haar linkerwenkbrauw op.

Antons liefde voor Jane was geen evidente liefde, zo zei Julia het. “Evidente liefde. Een haat-liefdeverhouding.” Maar Jane’s liefde voor Anton was ook niet ‘evident’. Ze praatte nog steeds niet met hem en hij wierp haar een soort walgende blik toe als hij haar een keukencorvee of een ander huishoudelijk karweitje opdroeg. Zo’n blik van ‘denk-erom-dat-je-het-doet-kindje-en-zonder-morren’. Wij vonden het zielig voor Jane. We wilden dat ze goed met Anton kon opschieten omdat we wel wisten dat zij diep in haar hart net zo goed met hem wilde kunnen opschieten als wij. We dachten dat ze jaloers was. Ik geloofde niet dat Anton meer van Julia hield dan van mij.

“Moet je zien hoe goed Anton en Julia met elkaar kunnen opschieten,” had mamma tegen Jane gezegd. Julia en Anton waren toen een spelletje aan het doen dat hij volgens Julia speciaal voor haar had bedacht. Zij was uitgedost in dat terlenka mini-jurkje van haar waarop blauwe zeilbootjes ronddreven. Haar haar één grote krullenbos. Anton noemde hun spelletje ‘Meisjesgenade’. Zij holde weg en hij zat haar achterna. Eerst langzaam en sloom. Zijn broek zakte af over zijn heupen en zijn cowboyhoed flapte op zijn hoofd. Hij had geen overhemd aan. In het begin liet hij haar in de waan dat zij sneller was. Zo leerde hij ons ook pokeren, dat je een paar handen moest verliezen om je tegenstanders om de tuin te leiden. Dan greep hij haar opeens vast en zij gilde en wij hielden even op met wat we aan het doen waren om naar hun geflirt te kijken. Mamma met haar tevreden glimlach. Anton boog Julia’s vingers zo ver mogelijk naar achteren, tot ze er nog wat gilletjes uitperste en hem aankeek met ogen die open en dicht gingen, lachten en smeekten. Julia had tegen me gezegd dat Anton haar een seksueel gevoel gaf. Daar dacht ik nu over na. Ik dacht aan de buldogmieren waar onvruchtbare eitjes uit dropen. Ik wilde ook ‘Meisjesgenade’ spelen. Ze hield van Anton en haar ogen straalden en ze liet zich op haar knieën zakken. “‘Meisjesgenade’ zeggen,” zei hij dan. Eerst weigerde ze, giechelend en nog steeds worstelend om vrij te komen. “Kom op, kindje.” Zijn lichaam rees hoog boven het hare uit, hulde haar in schaduw. En haar vingers gingen nog verder naar achteren en haar knieën drukten zich nog dieper in het stof.

“Meisjesgenade,” zei ze ten slotte, en met ‘Meisjesgenade’ was het spelletje afgelopen.

Nu staarde Julia me echt ernstig aan, om te weten wat ze aan me had, te zien of ik het meende van dat bekeren. Ik werd zenuwachtig van haar blik. Je merkte gewoon dat ze iets slims zat uit te broeden.

“Geloof je in de hostie?” vroeg ze achterdochtig.

Het duurde even voor ik weer wist wat ‘hostie’ was, maar toen wist ik het weer, tot mijn opluchting.

“Ja,” zei ik. “Dat is symbolisch. Ik geloof niet echt dat dat het lichaam en het bloed van Christus is. Het is gewoon een mooi onderdeel van het ritueel.” Dat had ik Anton horen zeggen, dus ik wist dat het klopte.

“Transsubstantiatie bedoel je?” Ik wist niet waar ze het over had. “En de erfzonde? Daar kan je toch onmogelijk in geloven?” Ik wist niet hoe Julia al die dingen wist en het begon me de keel uit te hangen. Ik wist niet wat erfzonde was. Ik wou gewoon katholiek zijn.

“Daar vind ik hetzelfde van als van de hostie,” blufte ik. “Het is symbolisch. Een mooi onderdeel van het ritueel.”

We zwegen een poosje, zaten daar gehurkt in de namiddag-hitte, keken naar de camper. Anton, James en mamma zaten aan tafel te praten. Mamma had een lap over de tafel gelegd en die flapperde in het zachte windje. Uit de cabine klonk de klassieke muziek van Anton. Hij was een verhaal aan het vertellen, met veel armgezwaai. Er stond een fles Jack Daniel’s op tafel. Cynthia Banks kwam van de camper aanlopen en ging erbij zitten. Ze had een fles wijn bij zich. Toen kwam Nicholas er ook bij. Af en toe klonk er gelach terwijl Anton zijn verhaal vertelde, vast weer een verhaal uit zijn jeugd. Anton zag er groot en levendig uit zoals hij daar zat, de leider van onze wereld.

“Ik vind het leuk om Anton te beschermen,” zei Julia opeens, met haar blik in de verte. “Hij is net een kind, een bang kind. Hij heeft bescherming nodig.”

De wonderen vond ik het leukst. Ik vond het leuk zoals Jezus, of iemand die Jezus verving, de doden kon doen herrijzen of een ongeneeslijke ziekte kon genezen. Ik vond het leuk om de wijn uit de grote metalen bokaal te drinken en de ouwels die op mijn tong oplosten te eten. Ik vond het water leuk, en het kruisteken ook. En het knielen. En het bidden. En de biecht. Ik dacht aan alle dingen die ik kon biechten en waar ik vergiffenis voor kon krijgen. Ik was gebrand op vergiffenis.

In een winkeltje waar ze religieuze dingen verkochten liet ik Anton een snoer paarlemoeren rozenkranskraaltjes voor me kopen die ik als halsketting droeg.

“Zo draag je dat niet,” zei Sofia. Maar ik luisterde niet naar haar. Ik telde de mooie kleine kraaltjes terwijl ik bij mezelf weesgegroetjes en onzevaders opzei en de woorden uit mijn hoofd probeerde te leren.

Mamma vond het fijn dat ik katholiek wilde worden en moedigde me aan om met Anton te praten. Als ik me bekeerde zou ik meer bij Anton gaan horen, ons tot een eenheid, een echter gezin maken. Ik merkte wel dat ze graag had gehad dat Julia en Jane zich ook bekeerden.

“Hoe lang duurt het om katholiek te worden?” vroeg ik Anton.

“Niet zo lang, kindje, als je maar goed naar me luistert.” Hij lachte. Zijn gouden kronen fonkelden. Hij gaf een kneepje in mijn elleboog. Na een ruzie was het altijd fijner dan ooit. Dan hield hij mamma dicht bij zich. Dan vervaagde alles wat me angst had aangejaagd en vergat je dat hij kon opzwellen. Dan vergaf je. Vergiffenis ging me makkelijk af.

Als we stopten voor de lunch of al vroeg ons kamp voor de nacht opsloegen ging Anton weleens een ommetje met me maken, alleen wij samen. Dan liepen we weg van alle anderen, helemaal alleen. Zijn grote hand sloot zich om mijn kleine, zacht als een want. Eerst voelde ik me onbeholpen. Mijn knieën trilden en ik kon niet bedenken wat ik moest zeggen. Alles leek dan zo stom. Ik herinnerde me hoe Finny werd meegenomen op zijn verjaardag en ik werd bang dat Anton me meenam naar iets akeligs. Ik hoorde de andere kinderen doen waar ze zin in hadden, lachen, wat dan ook, en mijn wereld werd heel erg klein. Vanbinnen voelde alles raar en ik vergat om goed door te ademen. Ik voelde me smerig vanbinnen. Mijn maag raakte in een knoop en ik dacht dat hij me zou vertellen dat ik doodging.

Ik had een paar vriendinnen gehad die zomaar dood waren gegaan en dat vertelde ik Anton. Felicity, het Engelse meisje, aangereden door de schoolbus. Mary Gains, die verdronk toen ze probeerde te schaatsen op het zwembad van haar buren. De schaatsen werden gewichten aan haar voeten en verankerden haar in het diepe. Ik vond het vreselijk om daaraan te denken, maar zo hadden de onderwijzers het op school uitgelegd. In de tweede klas ging Edie Miller dood aan botkanker. De ene dag zag ze er nog prima uit. De volgende maand was ze bleek, met het gelige van een porseleinen pop, en kaal. Uit droge, schilferige huid groeiden minuscule haartjes en haar ogen werden groter naarmate ze verder terugweken in de kassen. Wijze, donkere ogen die geen angst kenden. Om haar lippen zweefde een licht lachje, een licht, bijna vals lachje. De volgende maand kwam ze niet meer op school. En de maand daarna was ze dood. Op de binnenplaats achter ons klaslokaal plantte de juffrouw een kersenboom voor Edie, zoals ze ook voor Felicity en Mary had gedaan. Ze hadden daar een hele boomgaard voor gestorven kinderen. Ik vroeg me af: als ik hier doodging, zou ik dan ook een boom in die boomgaard krijgen?

Anton luisterde naar me, nu even zonder een spoor van zijn speelsheid. Ik voelde me groot en belangrijk. Hij keek naar mijn handen en mijn voeten, bijna schuchter in zijn ernst. “Maar waarom wil je eigenlijk katholiek worden?” vroeg hij.

Omdat jij katholiek bent, wilde ik zeggen, maar deed het niet, want ik wilde een slimmer antwoord bedenken, maar kon het niet. Hij had het aldoor over mensen die niet slim waren en mensen die wel slim waren en ik wilde bij de slimmerds horen. Daarna wilde ik gewoon dat hij het begreep.

De tijd verstreek. Ik deed of ik nadacht. Ik bedacht hoe rustig Caroline erbij stond tijdens het gebed, met haar handen gevouwen, en dat Anton van haar hield en dat ik wilde dat hij net zo van mij hield als van haar.

“Omdat ik bang ben om dood te gaan en ik wil niet bang zijn. Ik heb slechte gedachten die ik niet wil hebben. Ik wil goed en spiritueel zijn,” zei ik. Ik praatte snel. Dat was wat mamma aldoor zei, ‘spiritueel’. Hij vroeg wat voor slechte gedachten ik had en dat vertelde ik hem. Ik wilde bij hem biechten en net zo worden vergeven en bemind als mamma. Als Cynthia Banks en Mark Bitar en al die andere patiënten. Ik vertelde hem dat ik weleens aan stelen dacht. Ik vertelde hem niet dat ik in feite gestolen had. Ik vertelde hem dat ik er aldoor aan dacht dat pappa en mamma wel weer bij elkaar zouden komen. Even was ik bang dat hij kwaad en jaloers zou worden, maar dat werd hij niet. Hij zei wat liefdevolle dingen over mijn ouders, en dat een gezin zo niet was bedoeld. Hij zei dat hij begreep hoe moeilijk wij kinderen het ermee hadden.

“Jullie zijn niet meer dezelfde kinderen als eerst,” zei hij. “Jullie, wij zijn allemaal veranderd. Dat krijg je met verdriet. Maar je moet door, kindje. Je kunt niet omkijken. In zekere zin is dat nu net waar de verrijzenis van Christus over gaat.” Zijn ogen waren warm en zacht en ik voelde dat alles in hem op mij gericht was, me een beter gevoel wilde geven. Ik hield van Anton. Ik snapte niet zo goed wat hij met die verrijzenis bedoelde, maar ik hield helemaal totaal van hem. We zwegen en bleven doorlopen.

“Toen mijn vader ziek was en op sterven lag, heb ik ook veel nagedacht over de dood, kindje. Door de dood ga je meer over God nadenken, en Die was ik helemaal vergeten nadat ik was uitgetreden. Doordat ik over de dood nadacht begon ik over het leven na te denken, over tot leven komen en wat een verrassing dat is. De dood kan net zoiets zijn, een verrassing. We verwachten niet dat we geboren worden. We verwachten niet dat we ziek worden. We verwachten niet dat we doodgaan. Het is een troostrijke gedachte dat het bestaan een wonder is. Maar, Katy…” Ik vond het heerlijk dat hij me Katy noemde. Pappa noemde me Katy. Zijn mond maakte dat droge ploppende geluid. Hij schraapte zijn keel en spoog. “Jezus predikt dat de verlossing in deze wereld is. Probeer je te concentreren op het feit dat je hier bent, deze reis maakt, in deze woestijn bent. Iedere nieuwe ervaring ontsluit een nieuw deel van je eigen ik, openbaart meer van jezelf.” Door de manier waarop hij praatte leek het net of ik van binnen vol mysteriën zat die nog niet onthuld waren. Het had wel iets spannends om daarover na te denken, en dat deed ik terwijl hij verder praatte over nog wat andere ideeën, waar ik niets van snapte of niet zo naar luisterde. Ik vroeg me af of hij nu meer van mij hield dan van Julia.

“Waarom ben jij katholiek geworden?” Ik duwde mijn sandaal in de grond. Er dwarrelde een wolkje stof op en weer neer. Ik bedacht dat mamma verliefd was op Antons spiritualiteit en dat ze zich daardoor zo goed voelde. Zo wilde ik me ook voelen, van binnen helemaal goed en zuiver, zoals een aardappel vanbinnen. Ik wilde dat Anton me zou verlossen. Ik wilde daar wel eeuwig met Anton blijven staan.

“Ik ben katholiek geboren, kindje,” zei hij. “Het was geen keuze.” Zijn ogen werden spleetjes.

“Maar je geloofde erin. Op een bepaald moment had je de keuze om er wel of niet in te geloven. En je wou ook priester worden,” zei ik. Ik voelde aan mijn zak of het geld er nog zat. Het zat er nog. Ik wilde Anton vertellen dat Jane erover dacht om weg te lopen. Ik dacht dat hij haar kon tegenhouden en van haar houden en haar vergeven als hij het wist. Toen stroomde ik van binnen vol, want ik bedacht dat ik Jane misschien kon overhalen om zich ook te bekeren en dat ze dan op een ‘evidente’ manier van elkaar konden houden. Ik zou het er met Jane over hebben. Dan konden we ons samen bekeren.

“De heilige Augustinus zei: “Ik geloof het omdat het ongerijmd is.” Dat heb ik altijd prachtig gevonden. En het was meen ik Sartre die zei: “Ik geloof het omdat ik aan het kortste eind trek als ik me vergis.” Dat heb ik ook altijd prachtig gevonden.” Anton lachte, dus lachte ik ook, hoewel ik geen idee had over wie hij het had. “Toen ik jezuïet werd wilde ik de mensen helpen Gods liefde te zien. Ik dacht dat dat ertoe kon bijdragen om hun leven beter te maken. Vrediger. Maar het was ook een intellectueel, een filosofisch zoeken. Daarom zal ik ook wel niet hebben gedeugd voor het priesterambt.” Hij zweeg even om een joint op te steken. Eerst rook het zoet, daarna zwaar. Ik had er een hekel aan als het zwaar ging ruiken. Dan overheerste het alle andere geuren. Ik was in de war. Ik wist niet meer wat ik wilde. “Het is geen kleinigheid om een andere godsdienst te kiezen.” Dat was eigenlijk nog niet bij me opgekomen. Mij leek het niet zoiets bijzonders.

Anton zei een paar gebeden uit zijn rode boek voor me. We mediteerden wat en toen ging Anton me voor in een tientje van de rozenkrans. Het prevelen en het mediteren vond ik leuk. Het gaf me het gevoel alsof ik ergens mee in contact was. Waarmee wist ik niet, gewoon, ergens mee. De zon was ontzettend oranje en groot aan de horizon terwijl hij onderging. We hadden een heel eind gelopen. Ik wilde niet teruggaan en dezelfde stappen nog eens zetten. Ik had er een hekel aan om dingen over te doen.

Ik luisterde niet naar de gebeden. Ik dacht na over de Verrijzenis en over wat het was om een nieuw iemand te worden en over alle mysteriën die binnen in me zaten opgesloten. Ik wilde katholiek zijn.

Soms als Julia en Anton ‘Meisjesgenade’ speelden pakte hij haar bij haar blouse in plaats van haar vingers om te buigen. Dan krijste Julia nog harder. Hij zat haar achterna, besloop haar van achteren, kreeg haar te pakken en rukte haar bloes uit, met die speciale knipoog en glimlach.

“Julia zit weer met pappa te flirten,” zei Sofia dan, haar haar naar achteren werpend.

Julia lachte, haar knieën zonken in het stof, het stof kwam omhoog en viel op haar benen, haar armen kruisten zich over haar borst en bedekten de rozige bobbeltjes.

“Ik vind het leuk om Anton te beschermen,” zei ze vaak.

“Ik kan mamma niet meer beschermen,” dat zei Jane toen ze wegliep. Jane liep weg in Lake Havasu City – het thuis van de London Bridge. Het ene moment was ze nog bij ons. Het volgende moment was ze weg, alsof ze dood was. Anton en mamma gingen achter haar aan. Ze stapten in de Eldorado en reden helemaal naar Los Angeles, maar ze konden haar niet vinden. Het was eind oktober.

Julia en ik wisten dat Jane weg zou gaan. Julia pakte een tas met kleren in voor Jane en ik maakte boterhammen klaar. We waren bij een park in Lake Havasu City gestopt om te zwemmen en waren er uiteindelijk een paar dagen gebleven. Het park rook naar uitlaatgas van motorboten en kauwgomwikkels en sigarettenpeukjes, en de oevers lagen vol rietjes en papiertjes. Motorboten joegen in hoog tempo heen en weer en spuwden kielwater uit dat schuimend naar de oever rolde. “Hebben ze hiervoor een dam in de Colorado gelegd?” zei James, met een zwaai naar het water.

Jane stapte bij het Esso-station op een bus uit het centrum van Havasu, terug naar Los Angeles. Een tocht van vijf uur. In Los Angeles zou ze een Greyhound-bus naar New York nemen, waar haar vriendin Anna haar zou ophalen. Julia en ik liepen met haar mee naar de bus. Ik had het gevoel alsof we alledrie even oud waren. Alsof ik de oudste was eigenlijk, want ik kocht het kaartje. Ik kocht het bij de pompbediende en ik vond het zielig voor Jane dat ze wegging. Ik bedacht dat ze zich geen deel van het gezin voelde en daar werd ik verdrietig van. Ik kreeg opeens een brok in mijn keel. Ik kuchte. Ik wou niet huilen. Die jongen van de pomp leek trouwens ook niet zo oud. Zijn gezicht zat onder de puisten, die zo ontstoken waren dat ze vast pijn deden. Het pompstation lag op een heuvel boven de stad. Beneden kon je de rivier en de London Bridge zien liggen.

“Jullie weten zeker dat jullie niet mee willen?” vroeg Jane. Haar grote ogen hielden ons vast. Ik wendde mijn blik van haar af. Het was een nieuwe stad en de zwarte straten glommen en roken naar teer. De lucht was warm.

“Waarom zouden ze al die moeite hebben gedaan om die brug helemaal hierheen te halen?” vroeg ik. Hij was nog maar kortgeleden opgetrokken. Ik vroeg me af of we hem hadden gezien toen we in Londen waren. Daar waren we twee jaar geleden met pappa geweest, in 1968. Het leek wel een miljoen jaar geleden. Ik probeerde me pappa en mamma samen voor de geest te halen, maar het lukte niet.

Jane vroeg nog eens of we meegingen.

“We hebben een moorddadige hoop poen met al dat geld van Kate,” zei Julia.

“We zouden in hotels kunnen slapen,” zei ik. Ik zag ons drieën al voor me in een hotel als de Desert Princess, kindercocktails drinken bij het zwembad en als gekken op rekening kopen. Ik kreeg bijna zin om te gaan. Het was net of er straks iets enorms uit me zou worden losgescheurd. Uit mijn binnenste. Mijn keel zat weer dicht en mijn neus prikte. Jane en Julia moesten weer lachen, een soort zenuwlachje. Ik diepte mijn geld op uit mijn zakken en holster en gaf alles aan Julia. Het was verfrommeld, maar Julia streek het glad en stak het Jane vervolgens toe, in een keurig stapeltje. Nu rook de lucht naar uitlaatgas. Voor het station kwam een auto slippend tot stilstand, en we schrokken. Even dachten we dat het de Eldorado was met mamma en Anton. Dat hadden we bijna gewild. De auto trok rubbersporen in het nieuwe asfalt en verdween uit het zicht.

“Ik kan mamma niet meer beschermen,” zei Jane weer, en ze keek ons aan alsof ze zich wilde verontschuldigen. Daar kwam de bus. Een oude bus, zo te zien. Een en al ronde hoeken. Volgens mij kon hij zo uit elkaar vallen.

“Een of andere rijke bink die niet wist wat hij met zijn geld moest doen, daarom hebben ze die brug overgebracht,” zei Julia.

“Wat doe je als die bus het midden in de woestijn begeeft?” vroeg ik.

“Ik heb jouw geld toch,” zei Jane. De bus stond ongeduldig te wachten. Ik vroeg me af of ik Jane ooit weer terug zou zien. Ik gaf haar een paar speciale takjes die ze kon branden, om geluk te brengen.

“Veel geluk, kindje,” zei ik met trillende stem, en mijn ogen schoten vol tranen. Jane kromp even in elkaar.

“Ze gaat zich bekeren,” zei Julia en ze veegde een paar tranen uit haar ogen.

“God zij met je,” zei ik met een glimlach. Ik voelde me slecht omdat ik grapjes maakte over God, maar ik dacht dat Hij me wel zou vergeven.

“En ook met jou,” zei Jane, en ze knipoogde. Toen verdween de glimlach van haar gezicht en ze keek ernstig. “Doe dat niet, Kate. Beloof het me.” Ik snapte niet waarom iedereen zo moeilijk deed over dat bekeren. Ze greep me plotseling bij mijn armen en haar nagels priemden in mijn vel. Haar grote ogen hielden me vast. “Doe dat niet.” Het busportier ging open en de pompbediende zei dat de bus nu echt moest gaan.

De ingang van de bus was donker. Je kon niet zien wat er daarbinnen was. Alles werd stil, plotseling en voelbaar als een klap. Ik greep Jane beet, klampte me aan haar vast. “Niet zo aan me hangen,” zei mamma altijd als we ons aan haar vastklampten. Ik dacht aan kleine dingen, Jane die runderragout maakte, Jane die mijn haar vlocht, Jane die boodschappenlijstjes maakte, ons netjes hield. Opeens werd ik bang. Panisch. Al die fascinatie van me voor God had me hier niet op voorbereid. Ik kon niets meer horen. Het was net of we onder water zaten, de wereld werd opeens helemaal wazig en zag er raar uit. Mijn binnenste viel aan stukken. Julia probeerde me van Jane los te wringen en de jongen gebaarde naar Jane dat ze in moest stappen. Er waren duizend dingen die ik nog tegen Jane moest zeggen. Ik dacht aan Siamese tweelingen en hoe het zou voelen als je van elkaar los werd gemaakt. Ik wilde gillen. Het zonlicht verblindde me.

“Voor je het weet ben je weer thuis, Kate,” zei Jane zacht in mijn oor. “Dat beloof ik.”

Julia nam me in haar armen. De bus zoog Jane naar binnen en de deuren gingen dicht. Ik sloot mijn ogen. Mijn neus en keel prikten. De motor startte, met een wolk uitlaatgas. Ik dacht eraan hoe we aan het eind van onze oprit stonden te wachten op onze schoolbus, en aan Antons Cadillac verscholen langs het dichtbegroeide weggetje. Ik dacht aan pappa die ons kwam ophalen en aan de Chocolate Shoppe, en dat dat allemaal weg was. Ik keek omlaag naar mijn jurk. Hij was vuil. Ik had blote voeten. Toen was Jane weg.

Het duurde even voor de anderen doorhadden dat Jane was weggelopen. James was de eerste die het merkte, maar pas bij het avondeten. Toen was ze allang weg. “Waar is Jane?” vroeg hij. We zaten met zijn allen aan tafel. Iedereen keek om zich heen. Julia en ik staarden naar elkaar en toen van elkaar weg, en deden of we net zo perplex waren. Maar onze gezichten bleven trillen en we werden verraden door onze zenuwtics. Julia draaide aan haar haar en ik pulkte aan mijn knokkels.

“Waar is je geld?” vroeg mamma, die opstond van haar stoel en naar me toe kwam. Ze pakte me bij mijn arm. Opeens zat iedereen door elkaar te praten. Ik dacht aan Jane in die gammele ouwe bus, tuffend door de woestijn. Ik had zin om te huilen.

“Wat een krankjoreme toestand,” hoorde ik James zeggen. Zijn gezicht was donker en glansde op, alleen verlicht door de kaarsen op tafel.

“Zeg op,” zei mamma. Dat kon ik niet.

“Fraaie boel. Verdomd fraaie boel,” zei James, langzaam met zijn hoofd schuddend. Hij had een bepaald soort blik in zijn ogen, alsof hij kon zien wat er was gebeurd, alsof hij wist dat Jane was weggelopen. Alsof hij iets belangrijks begreep, en dat maakte me bang.

Mamma sleurde Julia en mij de camper in. Het plafondlicht was aan en daardoor baadde de camper in geel. Mamma’s bult puilde paars en zwart uit, waardoor haar linkeroog kleiner leek. De snee van de ring liep dwars over de bult en begon te genezen, lichtroze. We stonden op een openbaar kampeerterrein en er waren nog andere campers en tenten in de buurt, verlicht, met oudere mensen die zich klaarmaakten voor de nacht. Er huilde een baby. Er blafte een hond. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Buiten hingen de anderen wat rond, wachtend tot de ruzie voorbij was. Anton en James waren luid aan het praten. Ik was bang dat ze ruzie zouden krijgen. Julia zat naast me. Haar huid zag er vaal en bleek uit in het felle licht en ze was nog altijd broodmager van haar ziekte.

“Begrijpen jullie wel wat je hebt gedaan?” huilde mamma. Haar gezicht een en al kwijl en tranen terwijl ze tegen ons tekeerging over al het gruwelijks wat Jane kon overkomen. Ik was bang dat haar snee zou gaan steken van het huilen. Anton kwam de camper in en even was ik bang dat hij kwaad zou worden, maar dat werd hij niet. ‘Verkracht en vermoord’ maalde het maar door mijn hoofd. “Er kan haar wel van alles overkomen. Jullie twee,” ze keek ons aan en haar gezicht vertrok. Ze kreeg plooien in haar voorhoofd. “Jullie twee weten van niks. Ze mag jullie dan al oud lijken, maar ze is maar een klein meisje. Ze is nog geen dertien! Ze is nog geen dertien jaar.” Mamma huilde nu hard, met gierende uithalen. Zo had ik haar nog nooit zien huilen. Zelfs niet toen pappa was weggegaan. Ik zag voor me hoe Jane in de bus zat, met haar haar netjes gevlochten en de scheiding die kaarsrecht over haar achterhoofd omlaag liep.

Toen zweeg mamma opeens en liet haar hoofd in haar handen zakken, hikkend van het huilen. Het leek een hele tijd te duren voor ze weer wat zei. Anton sloeg zijn armen om haar heen en streelde haar over het haar. Ze liet zich tegen hem aan vallen. Hij vroeg ons waar Jane naartoe was en wat haar plannen waren. Julia vertelde het hem. Jane zou onderweg contact met Anna houden. Anna zou haar in New York gaan afhalen. Het was benauwd in de camper. Onder tafel sloeg Julia haar rechterbeen om mijn linkerbeen. Ze was warm.

“Anna!” zei mamma en ging rechtop zitten. “Wat zullen Anna’s ouders wel niet denken?” En daar ging ze weer. Witheet. Tierend. Eerst tegen ons. Toen tegen Jane. “Jane wil me niet gelukkig maken. Ik wil gewoon een gezin, een gelukkig gezin, maar zij moet en zal haar best doen om dat kapot te maken. Ik ben een waardeloze moeder. Ik was te jong toen ik jullie kreeg. Ik was pas eenentwintig toen ik Jane kreeg. Acht jaar ouder dan Jane nu is.” Haar ogen doorboorden ons. Ik sloot mijn ogen om haar niet te hoeven zien en bad tot God. “Laat dat, Kate,” snauwde mamma en greep mijn handen vast. Julia trok me in haar armen om me te beschermen. “Jane is een snertkind. Dochters? Ha! Ik heb geen dochters meer. Die hebben me in de steek gelaten. Jullie hadden met haar mee moeten gaan. Al die tijd die ik erin heb gestoken om ze te maken en ze groot te brengen, door een hel ben ik voor ze gegaan, en moet je zien wat ik ervoor terugkrijg.” Ze zei ‘ze’ alsof wij niet haar dochters waren.

Julia en ik zaten er stijfjes bij. Anton zei dat het wel goed zop komen. Daarna nam hij mamma mee en vertrokken ze naar Los Angeles. Ze bleven twee dagen weg. Toen ze terugkwamen werden we nog een dagje doodgezwegen, maar daarna kregen we vergiffenis.

Finny liet de steen in mijn hand terugglijden. Eerst wist ik niet wat het was. De lelijke goudsteen, de steen waar ze goud uit halen. De blik die zijn blauwe ogen me toewierpen zei dat ik hem kon houden, dat hij hem niet meer hoefde. Ik wist eigenlijk niet wat ik met die steen aan moest. Ik wilde hem eigenlijk niet terug. Ik wilde niet dat Finny hem niet meer hoefde. De minuscule schilfertjes glinsterden in het zonlicht terwijl ik de steen in mijn hand hield. Finny keek me onderzoekend aan. Ik dacht aan mijn vader die die steen 2070 meter onder de grond was gaan halen, hoe hij in een lift dat hele stuk had afgelegd. Ik probeerde hem aan Finny terug te geven, maar hij wilde hem niet aannemen.

Weer op reis. Route 66. Rudbeckia’s met zwarte hartjes. Indianen die sieraden verkochten langs de weg. Anton kocht voor ieder van ons een cadeautje en mamma zei dat ik maar moest afdingen en dat deed ik. De Indianen haatten me en ik voelde me slecht. Ik voelde me achterbaks, bang dat ik had gezondigd in Gods ogen.

Gele velden met groene struiken. Heet maar welig. Stadjes met twee pompstations, wit en prachtig jadegroen geschilderd, met fantastische ouderwetse auto’s op het terrein erbij. De hemel bezet met duizenden schapewolkjes. Anton kon niet besluiten of we naar de Grand Canyon of naar Las Vegas zouden gaan, dus gingen we naar de El Mojave-bar om daarover na te denken.

De El Mojave-bar lag aan een brede straat en binnen was het donker en rokerig, met een paar gammele oude tafeltjes. Anton en de grote kinderen namen een biertje en er zaten een paar Mexicanen te drinken. Een deelde een biertje met zijn vriendin, en een andere was al dronken hoewel het nog niet eens twaalf uur was. Finny en ik deelden een glas melk. We hadden honger en hoopten dat Anton zou besluiten dat we hier wel konden lunchen.

Anton stond aan het hoofd van de tafel, opzichtig in zijn appelgroene bermuda en het overhemd met de kakofonie van kleuren. Kleren waarmee we hem, toen iedereen van elkaar hield, zouden hebben geplaagd. Ik wist nog hoe Jane hem met die kleren had geplaagd. “Ik kan jou nog wel het een en ander over stijl bijbrengen, geloof ik,” had Anton flirtend tegen haar gezegd en zij had geglimlacht, met dat zachte, bijna schuchtere lachje van haar.

Familievergadering, om het erover te hebben waar we naartoe gingen. Om het over Jane te hebben. Iedereen sprak een gebed uit. Mamma had Anna’s ouders gebeld en die hadden gezegd dat ze Jane zouden afhalen in New York. Inmiddels zat ze veilig en wel in de Greyhound, ze maakte het goed en zou over twee dagen thuis zijn. Mamma had afgesproken dat ze tweemaal per dag via Anna’s ouders contact met Jane zou hebben om er zeker van te zijn dat er niets mis ging. Ik stelde me voor hoe Jane de boterhammen opat die ik voor haar had gemaakt. Vroeg me af of ze helemaal in elkaar geprut zaten en klef waren geworden. Finny zat naast me en hield mijn hand vast.

Anton vertelde ons het verhaal van de verloren zoon, uit de bijbel. Nicholas liet een boer. Ik moest lachen. Ik keek de tafel rond. Sofia sabbelde op haar haarpunten. Niemand leek te luisteren, behalve James, die over zijn kin streek en naar Anton en daarna naar ons zat te staren. Zijn gezicht had een zachte maar geërgerde uitdrukking, met die blik van de avond dat Jane weg was gegaan weer in zijn ogen, alsof hij iets kon zien wat wij niet konden zien.

Anton praatte maar door, en toen hij was uitgesproken zei James: “Jij bepaalt je eigen regels, hè?”

“Nee. Voordat ik regels bepaal vraag ik het aan God. Ik geloof in een hoger gezag. Het zou te veel verantwoordelijkheid zijn om alle regels zelf te bepalen,” zei Anton, met James flirtend.

James glimlachte en boog zijn hoofd even opzij bij wijze van knikje, maar die blik ging niet weg uit zijn ogen. Hij droeg een spijkerbroek met gaten in de knieën en een T-shirt met de mouwen opgerold tot aan zijn schouders. Zijn armen waren diepbruin. Hij had zich niet geschoren.

“Soms moeten mensen weggaan om voor zichzelf uit te maken waar ze goed aan doen,” zei Anton tegen ons allemaal. De serveerster vroeg of we al wat konden bestellen. Ze was klein van stuk en Mexicaans, met zijdeachtig lang zwart haar. Rondom haar tanden zat goud. Anton zei twee-dollarlimiet en we bestelden allemaal iets. Er klonk Mexicaanse muziek uit de jukebox. Iedereen begon over van alles en nog wat te praten.

“Wat voor soort regels bepaalt God dan voor jullie kinderen?” vroeg James dwars door het gebabbel heen. Anton sloeg zijn ogen op en keek James aan, begreep dat hij geen grapje maakte. De serveerster kwam wat nacho’s brengen. Iedereen nam ervan. Anton liet er een in zijn mond glijden zonder zijn blik van James af te wenden. Dat wordt weer ruzie, dacht ik en deed mijn ogen dicht.

“Ik vind je geweldig, man. Je bent meer dan edelmoedig geweest. Je hebt mij reusachtig geholpen. Je hebt Dwayne uit de penarie gehaald. Je hebt Cynthia geholpen. Je hebt iedereen uit de penarie gehaald. Maar ja, Anton, we hebben wel een probleem.” Toen ik James zo hoorde praten dacht ik dat er een eind aan onze wereld zou komen en ik werd bang vanbinnen. Ik deed mijn ogen open om te zien of Anton al opzwol, maar dat was niet zo. Niets. Alleen die flirterige glimlach die nog op zijn gezicht zweefde, daar wegzakte en langzaam verflauwde. Hij probeerde hem vast te houden, alsof hij het ondoorgrondelijke gezicht wilde handhaven, maar zelfs de bluf leek hem in de steek te laten. Ik wilde dat hij zou opzwellen.

Mamma streek met haar duimnagel over haar lip. “Met Jane komt het wel goed. Ik heb alles geregeld. Over twee dagen is ze thuis.” Ze sprak op zachte toon en probeerde het gesprek toen op een ander onderwerp te brengen. Ze vroeg wat we liever deden, de Grand Canyon of Las Vegas.

“Ik bedoel niet alleen Jane,” zei James. “Ik bedoel ook Finny. Die praat niet. Ik bedoel ook Nicholas, die aan één stuk door drinkt.”

Nicholas liet weer een boer en glimlachte toen. “Zeg, laat mij er even buiten, ja,” zei hij met iets plagerigs in zijn stem. Cynthia Banks lachte.

James negeerde hen en ging verder. “Ik bedoel Kate, die een godsdienstfanaat begint te worden. Ik bedoel al die kinderen hier, die een plek nodig hebben.” Er was een ander liedje opgezet. De zangeres had een jengelstem.

“Kijk ‘s effe hier, kindje. Ik stel het wel op prijs wat je daar zegt, hoor,” zei Anton, zacht maar snel, licht stotterend.

“Wat een kutnacho’s,” zei Timothy. Hij nam een slok van Nicholas’ bier en liet een boer. Anton zei dat hij zijn mond moest houden.

“Het gaat er niet om of we ergens komen,” zei mamma. “Je moet ook bedenken dat…”

“Eve, kindje, ik kan mijn eigen woordje wel doen,” zei Anton.

“Ik zeg wat ik wil,” zei mamma. Ik was bang dat hij kwaad op haar zou worden, maar dat werd hij niet.

“Je begrijpt niet waar het om gaat, James,” zei Anton. “Het gaat erom dat je bent waar je bent. Je kunt er niet aldoor over nadenken waar je straks zult zijn. Heeft een van jouw landgenoten, Leonard Woolf, niet geschreven: Het is de reis die telt, niet de aankomst.”

“Wanneer gaan we terug naar Europa, pappa?” vroeg Sofia.

“Sofia, kindje.”

“Dit is hun zaak,” zei Dwayne tegen James. “Bemoei je er niet mee.” Hij was helemaal in het zwart en zijn witte haar leek wel geel, glanzend in het licht hierbinnen. Ik haatte hem. Hij was een parasiet, dat had Julia gezegd.

“Dat leer jij ons nou wel de hele tijd,” zei James tegen Anton. “Maar zo kan het niet doorgaan. Als ik het goed begrijp is het voor jou en Eve misschien prima om zo te leven, maar voor de kinderen is het dat niet.” Hij zweeg even. Hij kauwde op een tandenstoker. Hij zag er oud en slim uit, maar toch praatte hij behoedzaam. “Er komt ook een moment dat je een plan voor ze moet hebben. Geen van ons heeft daarbij stil willen staan, want als we dat doen is het afgelopen met die wereld die jij hebt gemaakt, al zijn de goeie kanten daarvan nog zo prachtig. Maar het is kinderlijk om zo door te gaan, Anton.”

Ik herinnerde me dat Julia over Anton had gezegd dat hij een kind was, en kreeg het benauwd, werd bang dat we hem zouden moeten beschermen zoals Julia dat wilde. De serveerster kwam met het eten en we aten. Mamma zei niets. Anton zei niets. Zijn gezicht kreeg een andere uitdrukking. Hij was slecht op zijn gemak, schoof heen en weer op zijn stoel, stond toen op, maar nog steeds werd hij niet kwaad. Mamma keek hem onderzoekend aan, in de hoop dat er iets zou gebeuren, dat hij ons nu weer net zo uit de knoei zou halen als hij al duizend keer had gedaan. Dwayne begon over een of andere theorie en Nicholas zei dat hij zijn kop moest houden. James leek op antwoord te wachten. Met die griezelige blik in zijn ogen; er trok iets in hem op en voor het eerst kon hij binnen in ons kijken. Er kwam een soort zwaarte over ons. Alles leek opeens ongelofelijk ingewikkeld. Het ene moment dacht je dat alles zus of zo was, het volgende moment was alles totaal anders, zonder aanwijsbare reden. Ik at een nacho. Ik had geen honger.

Ik herinnerde me hoe Anton een keer bij Mark Bitar met een familielid in San Diego had staan bellen om te vragen of Eve en hij en hun negen kinderen langs mochten komen. Ik kon natuurlijk niet horen wat de ander zei, maar je zag aan zijn gezicht dat die ander nee zei. Nee. We waren niet gewenst. “Ik snap het,” had hij steeds maar gezegd, hij wist niet goed wat hij aanmoest met dat nee, hij schrompelde erin weg. In de wereld die hij had gemaakt kwam maar heel weinig nee voor. De enige van ons die ooit nee had gezegd, hem ooit had uitgedaagd, was weggelopen.

De deur ging open. Een vlaag middaghitte gutste naar binnen. Buiten was het stralend, heet, weids. In de camper zou het wel een oven zijn. Ik wilde dat Anton kwaad werd. We zaten hem allemaal aan te staren, en ik voelde gewoon hoe we allemaal, ook mamma, wilden dat hij kwaad werd, alsof dat zou betekenen dat hij de teugels in handen had. Zijn oogleden trilden. Hij keek naar Julia, die hem een troostende blik toewierp. Hij draaide aan zijn ring en staarde omlaag, naar de tafel. We keken alle elf naar hem op van die tafel. Hij pakte een nacho van de schaal en at die langzaam op. Hij maakte een eenzame, bange indruk, alsof het opeens tot hem doordrong waarmee hij was opgezadeld – acht kinderen, van wie er een was weggelopen, drie vreemdelingen en een vrouw die met hem wilde trouwen. Alsof we voor het eerst echt waren. Wij zaten allemaal doodstil. Het leek wel of Anton doormidden zou breken. Ik voelde me al afschuwelijk als ik maar naar hem keek. Hij was groot en kwetsbaar. Zijn blauwe ogen knipperden. Onze wereld stroomde leeg, viel droog. Geen toekomst en al helemaal geen verleden. Word nou kwaad, wilde ik schreeuwen.

Ik probeerde tot God te bidden en toen viel me iets vreselijks in, het schoot in een flits door me heen en verdween weer. Het viel me in dat Jane gelijk had. “Hij is zelf niemand,” had ze gezegd. “Zonder ons is hij niets.” Ik zag niemand in Antons plaats. Ik zag hem ontdaan van alles, ontdaan van zijn grote, gezwollen eigen ik. De Almachtige Leider van Erehwon. Een brulkikker zonder de brul. Word nou kwaad, dacht ik steeds maar weer. Zijn onoverwinlijkheid brokkelde snel af, de politie zat hem op de hielen en zelfs God, zelfs Jezus had hem in de steek gelaten. Ik zag nu hoe hij daar stond, zo lachwekkend in die stomme kleren.

“Waar breng je ons naartoe?” vroeg ik en probeerde net als Jane te klinken. Ik wilde hem kwaad maken.

“Kate,” zei mamma. Ze zei het zacht maar scherp, alleen mijn naam om me te zeggen dat ik mijn kop moest houden. Ze stond van haar stoel op en liep naar Anton. Haar witte blouse was gestreken – nog van onze dagen in de Desert Princess, nam ik aan. Haar spijkerbroek stug. Haar haar zat los. Ze stak haar arm door die van Anton en hij trok haar tegen zich aan, plotseling niet meer zo alleen. Anton hield mamma dicht tegen zich aan en wij keken allemaal afwachtend naar hen op.

Langzaam begon ze te praten. Eerst zei ze alleen: “Volgens mij…” Ze zweeg even. Haar haren hingen voor haar gezicht. Ze dacht vast aan Jane. Ze hief haar hoofd op en keek James aan. “Je hebt gelijk,” zei ze. Toen, tegen Anton: “James heeft op een heleboel punten gelijk.” Ze sprak wat troostende woorden over thuis. Ze zei dat naar huis gaan niet betekende dat het dan afgelopen was met die eigen wereld waaraan we zo hard hadden gewerkt, dat we daar nog altijd in konden leven zoals we wilden. Ze was teder, dompelde Anton onder in liefde. Haar ogen stonden vastberaden en krachtig terwijl ze naar hém opkeek. Haar stem klonk zacht, maar nadrukkelijk. “Zegt Paulus in de Eerste brief aan de Corinthiërs niet dat hij moest ophouden met kinderlijk gedrag toen hij volwassen werd? James heeft gelijk, Anton. Het is kinderlijk om zo door te gaan. Maar dat betekent niet dat we geen nieuwe manier kunnen vinden. Samen lukt ons dat wel.”

Stil wendde Anton zijn blik af van mamma en keek naar de grond. Ik was bang dat hij misschien ging huilen. Ik wilde hem niet zien huilen. In plaats daarvan haalde hij een joint uit zijn zilveren sigarettenkoker en ging naar buiten, om even alleen te zijn.

Toen hij terugkwam vertelde hij ons dat hij had besloten dat we naar huis en naar Jane zouden gaan, terug naar New Jersey, dat hij bezig was daar een praktijk op te zetten. Mamma moedigde iedereen aan om elkaar te omhelzen en van elkaar te houden, en dat deden we, op het parkeerterrein van de El Mojave-bar, om Anton het gevoel te geven dat hij sterk was en de teugels in handen had.

Ik stelde me Jane voor in haar bus, terwijl ze, voorthotsend over de Interstate 40, het pad effende door Needies en Flagstaff, Albuquerque en Amarillo, Memphis, Nashville, met één afslag naar het noorden vlak voorbij Knoxville de 81 op en door de Appalachen naar New York. Ik zag Jane op dat dunne streepje weg, daarginder, met vaandels en bazuinen voor ons uit trekkend, aan het hoofd van de karavaan, van het utopia, alsof we door een onzichtbare kracht aan haar waren geketend, alsof Jane in haar eentje die helderrode weg op de kaart verfde. “Voor je het weet ben je weer thuis,” had ze gezegd. Ik vroeg me af of Jane ergens had geweten dat ze ons thuis zou krijgen door weg te gaan, alsof ze wel wist dat mamma haar niet in de steek zou laten. “Zou je echt ooit bij mamma weg kunnen gaan?” Ik wist nog dat Jane me dat had gevraagd. En toen glimlachte ik, want ik bedacht dat Jane ons dan wel voorging, maar dat het uiteindelijk toch mijn geld zou zijn dat ons thuis kreeg. En niet alleen ons vieren, maar de hele meute.