Plannen
Met mijn vader hadden we altijd plannen. Als we op reis waren hadden we een getypte routebeschrijving met de namen en adressen van de hotels waar we zouden overnachten, plus de telefoonnummers ervan en hoe laat we een tafeltje hadden besproken. We aten elke avond om zes uur, met gewassen handen en schone gezichten. Jane, Julia en ik in onze bij elkaar passende bedrukte Liberty-jurken. Mijn vader en moeder met hun glaasje whisky. Na die reis naar Schotland, de zomer voor mijn vader wegging, was hij trots op het geslaagde resultaat van al onze plannen: drie maanden en niet één plan in het water gevallen. De ruzie met mamma telde hij niet mee. Onze dagen verliepen volgens een vast patroon van maaltijden en bezienswaardigheden en de opluchting die zich op mijn vaders gezicht aftekende als er weer een dag zonder incident voorbij was gegaan.
Onder een eik aan de rand van het Culbinwoud aan de oever van de Findhorn maakten ze ruzie. Mamma wilde in de zon liggen en de middag ontspannen doorbrengen. Hij wilde doorrijden, ons tafeltje gaan bespreken. Het was een strakblauwe dag, opgefleurd door het gedruis van de sterke rivierstroom. Mamma lag languit met haar jurk opgetrokken tot boven aan haar benen en de mouwen opgerold tot aan haar schouders. Haar ogen gingen schuil achter een donkere bril. Pappa stond ongeduldig over haar heen gebogen. Een briesje woei zijn krullende donkere haar op. Zijn gezicht stond strak van de paniek. Hij was als de dood om te vallen, uit de koers te vallen.
“Waarom kunnen we nou niet eens één keer spontaan zijn?” vroeg mijn moeder. “Je hoeft toch niet over alles zo star te doen. Zo was mijn vader niet. Die wist wat van het leven te maken…”
Terwijl pappa de overblijfselen van onze lunch in de rieten mand stopte, stond hij tegen Jane, Julia en mij te tieren. Over mamma’s luiheid, haar egoïsme, haar kinderachtigheid. Elk vonnis een klap in ons gezicht, tot we verslagen in tranen uitbarstten. Maar mamma reageerde niet meer en dat maakte hem nog kwader. Ze stond op, trok haar jurk recht en verdween in het bos.
“Jullie moeder is een klein kind,” schreeuwde pappa. “Ze moest en zou een volmaakte dag verpesten. Ze is niets ouder dan jullie.”
Mamma bleef weg tot ons tafeltje allang was weggegeven en de hemel een zee van sterren was. We reden rond in onze zwarte Peugeot om haar te zoeken. Het felle licht van de koplampen maakte zwarte geraamten van de bomen. Pappa’s handen voelden koud en troosteloos aan op onze hoofdhuid.
Gedurende twee dagen spraken ze met elkaar via ons, waarna ze langzaam overgingen op vormelijke knikjes en beleefde dialoogjes. Het duurde vijf dagen voor alles weer bij het oude was.
Met pappa begreep mamma niet dat mannen anders dan kinderen waren, dat die je niet tóch wel nodig bleven hebben, niet tóch wel van je bleven houden. Dat die weg konden gaan.