16

Liefde en seksuele gelijkheid

Zijn hand kwam als een roeispaan omlaag en knalde tegen haar gezicht. Zijn vingertoppen in haar haar. Zijn enorme turkooizen ring in haar oog. Ik kon de ring zien. De zilveren zetting en de zwarte haartjes eromheen en het strakgespannen vel. Zijn knokkels tegen haar jukbeen. De rug van zijn hand tegen haar kaak.

Anton wist wie mamma was. Anton wist wie mamma kon zijn. Zij was het die het in zich had om zijn andere helft aan te vullen, hen tot één geheel te maken, één wezen. Haar eigen ik in hem, zijn eigen ik in haar uit te storten. Die gedachte maakte me bang. Ik zag hoe mamma Anton werd. Ik zag hoe Anton mamma werd. Versmolten en allebei verdwenen. Weg.

Nog nooit had iemand haar gekend zoals Anton haar kende, dat zei mamma. Hij geloofde in haar mateloze optimisme en haar niet aflatende zin voor avontuur. “Onuitputtelijke almacht,” zo placht hij mamma’s drijfveren te omschrijven. Haar onwrikbare geloof dat ze alles voor elkaar kon krijgen – dwars door Amerika op pompstations slapen om bij Anton te komen, met drie kinderen en veertig dollar op zak – dat ze de tijd stil kon zetten, de baan van de sterren kon veranderen. Oude, beschadigde gezinnen tot een nieuw gezin kon maken, een nieuw gezin dat groter en beter zou zijn dan die van daarvoor. Anton hield van haar, koesterde haar als een schat. Hij vond haar manier van denken wonderbaarlijk, magisch. Hij vond het heerlijk haar over Virginia Woolf te horen praten, Emily Dickinson te horen voordragen. Hij geloofde dat er niets was wat zij niet kon. Ze kon schrijfster worden, als ze dat wilde. Ze kon hovenierster worden, schilderes, actrice. Wat dan ook. Clown. Secretaresse. Zij was het die aan zijn zijde stond, die hem hielp zijn ontdekkingen te ontdekken: de wedstrijd in pruimtabak spugen, fïedelfestivals en gordeldierraces. De vulkaankraters waar goudkreekjes doorheen liepen. “Het goeie van Anton,” zei mamma, “is dat we echt lol hebben met elkaar.”

Anton geloofde dat de ideale liefde alleen mogelijk was als man en vrouw het tot volmaakte gelijkheid brachten. Als hun passie, begeerte, energie, spiritualiteit en geest door dezelfde intensiteit werden gedreven. Als man en vrouw werden bevrijd van de ketenen, de doctrines van de samenleving, en als de miljoenen variaties op het thema slaaf-en-meester, Belle-en-beest in het verleden werden bijgezet.

Anton wist wie mamma was. Voor hem zou mamma die gelijke kunnen zijn, als ze zich maar liet gaan – vergat wat de samenleving van haar had willen maken. Doris Day. Grace Kelly. Welke van de twee het ook mocht zijn. “Ik ben jou. Jij bent mij.” Hij geloofde dat er niets was wat zij samen niet konden doen. Samen zouden ze verdwalen alleen om het samen verdwalen. Ze zagen de wereld op dezelfde manier: als hun eigendom. Ze vonden dingen die anderen nooit zouden vinden: rood, wit en blauw bloeiende yuccabomen in september; vreemdelingen langs de weg die ze in hun gezin opnamen; een reizend utopia met tien kinderen; een leefwijze, een leven dat ze helemaal zo leidden als ze zelf wilden. Het was 1970. Toen kon dat.

Hij kon haar aanvullen. Zij kon hem aanvullen.

Een keer, vroeger, thuis, was Anton kwaad op mamma geworden omdat hij zo verschrikkelijk jaloers was geweest. ‘Verschrikkelijk’ was het woord dat mamma had gebruikt. Mijn zusjes en ik waren er niet. Wij zaten op school. Het was eind mei, niet zo lang voor we ervandoor gingen naar Californië. Wij hadden hem nog nooit kwaad meegemaakt, dus konden we ons nauwelijks voorstellen dat hij zo kon uitzetten, dat zijn gezicht zo opgeblazen kon zijn als we het later zouden zien. De aderen als wormen zwellend onder de huid.

Mamma zat in haar eentje op de oprit voor het huis te huilen toen wij terugkwamen van school. Haar lichaam dubbelgevouwen boven een smeulende hoop dia’s. Het waren dia’s van ons gezinsreisje naar Schotland, de zomer voor pappa was weggegaan. De dia’s waren verbrand en de negatieven samengesmolten tot één stroperige massa.

“Hij was gewoon jaloers,” zei mamma tegen ons, die met z’n drieën boven haar uittorenden. “Het had niks te betekenen. Hij was gewoon verschrikkelijk jaloers. Verschrikkelijk.”

Mensen. Zoveel mensen. Ze walsten. Cynthia gaf een feest in de Duinzaal voor het artsencongres en een paar kunstenaars, van wie sommige goede vrienden van haar waren. Anton zwierde me rond. Hij sabbelde op mijn oor en toen zette hij me neer. Ik was bang dat Anton zou denken dat ik niet van hem hield, vanwege die ruzie met mamma. Ze had al twee dagen niet meer tegen hem gepraat.

“Geld is totaal geen probleem zolang je er maar mee kan smijten,” riep Cynthia Banks, terwijl ze champagne in het bovenste glas van een champagnefontein schonk. Daar had ze er zes van staan. Ze droeg een lange rode jurk van chiffon, die strak zat en waarin je haar vetrollen goed kon zien, en haar dunne haar zat in een miezerig knotje, met een strasdiadeem erbovenop. Haar hoofd knakte steeds opzij omdat ze te veel had gedronken.

“Ze ziet eruit alsof ze naar haar eerste schoolbal moet,” zei een stem.

“Wat ben jij een schatje,” zei een andere stem, op me neerkijkend, met het gezicht vlak bij het mijne, groot voor mijn ogen. Haar traanzakjes zaten vol klodders mascara en ze lachte breeduit. Spierwitte scheve tanden. Anton nam Cynthia in zijn armen en ze dansten. Er dansten een heleboel paren. Iedereen in chique kleren. Ik had mijn nachtpon laten stijfselen, zodat hij meer uitstond dan normaal en mooier was. Ik had mijn oorclips aan en roze lippenstift op. Ik schoof tussen de paren door. Mamma had een zwarte jurk aan met bandjes die dwars over haar schouderbladen sneden en haar gebruinde rug goed lieten uitkomen. Sofia praatte met de Engelse dokter, die iets zei over ons prachtige gezin. Ze vertelde hem over haar vier zusjes, vijf broers, twee moeders en haar vader. Ik vond het heerlijk zoals dat klonk. Hij was zo knap dat ik bang voor hem was. Sofia had lakleren laarzen aan die tot haar bovenbenen kwamen, en een mini-jurkje van roze mohair, dat wel warm zou zitten. Ik vond het heerlijk om te horen dat Sofia mij bij haar zusjes rekende. Jane danste met James. Ik nu eens met Finny, daarna met Timothy en dan weer met Anton. Alle tafeltjes waren aan de kant geschoven, de vloer lag bezaaid met servetten en sigarettenpeuken, en kelners in witte pakken deden hun best om de tafeltjes af te ruimen. Mamma walste met de Engelse dokter, wat Sofia en daarna ook Anton algauw dwarszat. Antons ogen waren rode holten en zijn oogleden zakten steeds dicht. Hij had veel gerookt en gedronken. Hij probeerde mamma en de dokter de pas af te snijden door de dokter zijn joint voor te houden. Maar daar wilde mamma niet van weten en met een zwaai voerde ze de dokter weg; ze voelde zich sterk, alsof ze Anton niet nodig had.

De avond was koud en door de deuren zag ik een web van sterren en de zilveren maan. Er kriebelde water in mijn oren van al die fonteinen. Ik had te veel champagne gedronken, ik was moe. “Kate,” zei mamma. Ze kwam van achteren op me af en sloeg haar armen om me heen. In haar armen voelde ik me een klein kind en ik wilde me laten vallen en me door haar naar bed laten dragen. Als zij en pappa een cocktailparty gaven zongen wij drieën liedjes voor de gasten en zigzagden tussen hen door met hors d’oeuvres die we ze aanboden en als we te moe werden sloeg mamma haar armen om ons heen, net als nu, en droeg ze ons weg naar de koele, strakke lakens van ons bed. “Je hebt wel genoeg gedronken, Kitty.” Ze pakte het glas van me af en zette het op de grond. Soms leek ze heel jong en ver weg, maar nu was dat niet zo. Ze gaf me het gevoel dat ze dichtbij was, weer als mijn moeder, als alle moeders van mijn vriendinnen van vroeger. Mevrouw Campbell, mevrouw Conquest, mevrouw Tiller, mevrouw Fritz en mevrouw Fitzpatrick, mevrouw Love. “Je zou eigenlijk als de wiedeweerga naar je bed moeten, Kikkertje van me,” zei mamma. “Maar als je nog wat blijft, dans dan een keertje met Anton, dat hij zich niet buitengesloten voelt. Ik zal het ook tegen Jane zeggen.” Ik wilde helemaal niet dansen. Ik liet me tegen de deur zakken en zag haar naar de Engelsman terugdansen. Er begonnen mensen weg te gaan. Nicholas was dronken. Hij had overgegeven in een schijfcactusborder en was met een overhemd vol kotsvlekken teruggekomen. Mamma zei tegen hem dat hij niet meer moest drinken en een ander hemd moest gaan aantrekken. Hij deed of ze lucht was, dus zei ze het nog eens. Haar stem klonk hard en boos.

Anton deed een nieuwe poging mamma de pas af te snijden, maar weer gaf ze hem de kans niet. Dat vond ik zielig voor hem. Zelfs Jane vond het zielig, en ze ging met hem dansen. Zijn ogen waren groot en treurig, puilden uit – van angst leek het wel. Wij wisten wat het betekende om door mamma te worden gestraft. Ze kon je het gevoel geven alsof niets ooit weer hetzelfde zou worden. Als de wereld verging zou je daar nog steeds staan wachten tot ze je vergaf.

Weer zei mamma tegen Nicholas dat hij zich moest verschonen, niet zoveel moest drinken. Hij zei dat ze op kon rotten en ze stonden te bekvechten tot Nicholas naar buiten stormde.

De rook prikte in mijn ogen en verstopte mijn neus. Ik was moe. Er drentelden nog meer gasten naar buiten, met kaarsen en glazen champagne, en het gezelschap stroomde naar buiten, naar de zwembaden. Getinkel van stemmen. Ik hoorde gespetter. De zaal liep leeg. Jane nam me bij de hand om me naar bed te brengen.

“Als je maar nooit denkt dat jij mijn kinderen kunt rondcommanderen.” We hoorden Antons stem, venijnig en onverwacht. Gesmoorde woede, die ons tegemoet kwam alsof we onder water waren. Jane’s hand klemde zich vaster om de mijne en we stonden stil. We keken elkaar aan. De paadjes werden verlicht door Japanse lampionnen en de nacht was fluwelig donker. “Ik ben pisnijdig,” siste hij. “Ik laat mijn kinderen niet door jou achter de vodden zitten.”

“Mooie boel,” zei Jane. “Hij mag ons wel rondcommanderen, maar zij hun niet. Klopt leuk met al die praatjes van hem over gelijkheid.”

“Nicholas is dronken,” schreeuwde mamma. “Hij hoort op zichzelf te letten en als hij dat niet kan hoor jij het goddorie te doen.” Jane liep weer terug naar de Duinzaal. Ik wilde niet mee. Bang. De onderwaterverlichting gaf de zwembaden een elektrische gloed. Ik kauwde op mijn tong.

“Hou eens op,” zei Jane en stak haar arm door de mijne. “Daar word ik zenuwachtig van.” Ik hield ermee op. Ze hield me dicht voor zich, als een schild. Mamma en Anton stonden elk aan een kant van een tafeltje en waren alleen in de zaal. Hij was groot en opgezwollen. Ik dacht aan die keer dat hij zijn hand had opgeheven om Jane te slaan. Ik wilde weg. Ik draaide me om, maar Jane hield me stijf vast.

“Dit is niet wat ik had gewild,” zei mamma. “Dit leven heb ik niet gekozen. Dit leven had ik nooit gekozen.” Haar ogen doorboorden die van Anton. Hij stond alleen maar te staren, met die grote ogen en zijn gezwollen kop. Korte stilte en toen waren ze weer aan het kiften. Over Nicholas en het gezuip. Over de Engelsman en over Dwayne. Dat zij niet wist hoe ze van hem moest houden. Hoeveel er mankeerde aan hun eenheid. Hoe prachtig de geest van zijn vrouw was. Gedempt gekrijs, en toen: “Rot toch op,” zei mamma. Stilte. Foute stilte.

“Wat zei je daar?” Hij sprak elk woord langzaam en duidelijk uit. Hij was reusachtig, zoals hij daar boven haar uitstak. Ze dacht even na.

“Ik zei donder op,” zei mamma en ze gooide een champagneglas naar hem en zijn hand kwam neer en knalde tegen haar gezicht. Zijn ogen sloten zich tegelijk met de klap. Zijn oogleden trilden, probeerden uit alle macht dicht te blijven, alsof hij de aanblik niet kon verdragen.

Onderweg in de Eldorado, oostwaarts. Binnen in mij ging alles tekeer. Met z’n vieren op een kluitje voorin. Niemand wilde alleen achterin zitten. Julia zat tussen Jane en mij te bibberen, met een uit het hotel meegejatte deken om zich heen. Mamma reed in een rustig tempo door terwijl ze een washandje tegen haar oog gedrukt hield. Het binnenlichtje was aan, zodat Jane de kaarten kon lezen. Mijn kaarten. Het was licht in de auto, bijna gezellig, zo alleen met zijn vieren. Het was lang geleden dat we alleen met zijn vieren waren geweest. Buiten was het zwart, verder niemand op de weg. Ik wou dat er nog iemand op de weg zat. Ik hoorde de wind langs de raampjes suizen. Ik had het idee dat ik hoorde te huilen, maar het ging niet. Jane zat beheerst maar snel te praten, plannen bedenkend over de manier waarop we naar huis zouden gaan. Met haar hand tegen haar wang gedrukt. Mamma’s duimnagel wreef over haar lip. Ik bedacht hoe Anton ons al die tijd geleden op onze tics had gewezen en kreeg een verdrietig gevoel. Jane’s huid zat vol rode en witte zenuwvlekken. De kaarten kreukten en ze kon die van Arizona niet vinden, maar ze raakte niet van haar stuk. “Het gaat prima,” zei ze. “Het gaat allemaal prima. We redden het wel.”

“We moeten ergens een ziekenhuis vinden,” zei Julia. Haar ogen waren groot, blauw, slim. Haar lichaam was mager en breekbaar. Ze was erg afgevallen. Mamma’s oog bloedde en het washandje was bijna doorweekt met rood. “Wedden dat je gehecht moet worden. Je bloedt als een rund. Als je gehecht moet worden maar je wordt niet gehecht dan krijg je een litteken, mamma.” Julia leunde naar voren en boog zich voor Jane langs om het washandje om te vouwen, maar dat mocht niet van mamma. Ik was blij toe. Ik wilde dat oog niet zien.

Mamma lachte luchtig. “Het stelt niks voor. Echt niet. Het is…” Ze zei dat het geen pijn deed. We merkten dat ze er niet over wilde praten, dus deden we het niet. Ik moest even aan Finny denken en vroeg me af wie er voor hem zou praten nu ik weg was. De hoge lichtbundel boorde zich door het zwart. Zelfs de maan was klein en dof. De kam van een bergketen doemde op en verdween weer. We hielden een poosje onze mond. Ik stelde me pappa voor die thuis bij de voordeur op ons zou staan wachten, en toen verdween hij weer. Ik was bang.

“Doe ik hier wel goed aan?” vroeg mamma.

“Rustig nou maar,” zei Jane, die weer mamma’s zusje werd. Ze gaf mamma een klopje op haar schouder en opnieuw was het stil. Door het vouwdak sijpelde lucht naar binnen. Het zat niet goed dicht. Ik nam aan dat dat wel Dwayne’s schuld zou zijn. Ik dacht aan de keren dat ik Dwayne de Eldorado had verhuurd voor zijn missie naar de woestijn met dat meisje. Jane zette de radio aan en we luisterden naar een paar oude songs.

We deden om de beurt een dutje en het was koud en ik glipte bij Julia onder de deken en we kropen dicht tegen elkaar aan. Ze was een en al bot. “Je bent lief,” fluisterde ze. Ik wist dat ze me later zou uithoren over de ruzie. Ze zou vast woest zijn dat ze er niet bij was geweest.

Ik bedacht hoe Finny ‘s-ochtends wakker zou worden en zou ontdekken dat wij weg waren en ik vroeg me af of hij ddn wat zou zeggen. “Waar is Kate?” Dat zou hij willen vragen, en als hij erachter kwam dat ik weg was en dat hij me nooit meer zou zien zou hij verdrietig zijn. Dat probeerde ik me uit alle macht voor te stellen. Het gaf me een goed gevoel vanbinnen, een reusachtig gevoel, en toen gaf het me een rotgevoel. En toen kon het me niet meer schelen. Ik dacht aan al die dingen die ik op rekening van onze kamer had gekocht en was opgelucht dat ik er niet zou zijn als Anton de rekening betaalde. Mijn oogleden waren zwaar en daaronder brandden mijn ogen. Ik had hoofdpijn van de champagne. Ik zag ons huis, met alle lichten aan, helder stralend, elk raam glanzend in de donkere nacht. Pappa die bij de voordeur stond te wachten. Pappa ging altijd tegen ons tekeer omdat we de lichten aanlieten. Maar toch zag ik het zo voor me, dat hij bij de voordeur stond en tegen ons tekeer ging: “Het geld groeit me niet op de rug, Eve. Ik heb het jullie wel duizend keer gezegd, meisjes.” En buiten zouden de zeventienjarige cicaden oorverdovend tsjirpen, zoals ze hadden gedaan toen we weggingen. Ze waren toen net begonnen en hun kleine holletjes vormden een gaatjespatroon door de hele tuin, alsof die was geperforeerd door een soort reuzenperforator. Overdag zag je ze niet, maar je hoorde ze wel. Een spookachtig geluid, net het geluid van krekels maar dan met het volume op topsterkte. De laatste keer dat ik thuis met pappa had gepraat had hij gezegd dat er miljoenen cicaden zouden zitten voor de zomer voorbij was. Hij zei dat hun lijfjes als zeepokken aan de bomen zouden kleven en dat het ‘s-nachts zo’n kabaal zou zijn dat je watjes in je oren zou moeten doen om te kunnen slapen. Hij zei dat hun lijfjes uit de bomen op de grond zouden vallen als ze doodgingen en dat het er zoveel zouden zijn dat ze onder onze voeten zouden knerpen als eierschalen. Tegen die tijd zouden wij allang in Californië zitten, maar dat wist ik toen nog niet. De vorige keer dat de cicaden waren gekomen, zei hij, was de zomer dat hij mamma had leren kennen en verliefd op haar was geworden. Ik vroeg me af hoe het over zeventien jaar zou zijn. Dan was ik vijfentwintig. Ik vroeg me af of we Anton dan nog zouden kennen. Ik vroeg me af of er dan iemand van ons dood zou zijn.

“Kate?” vroeg mamma. Jane had het binnenlichtje uitgedaan en nu was alleen het dasboard verlicht. Het was een groot dashboard, met een hoop dingen die aan konden gloeien. Op de klok stond 2:48. “Hoeveel geld heb je?” Er vloog een schok door me heen en op slag was ik klaarwakker. Jane en Julia kwamen ook overeind. Hun ogen glansden me toe. Ik zei niets. “Hoeveel ongeveer, Kate?” vroeg ze.

“Hoe weet je nou of ik geld heb?” vroeg ik.

“Ik ken mijn kleine Kate.” Ze wendde haar blik van de weg af en keek me aan. Het washandje zat in een prop over het ene oog, maar het andere hield me even vast. Ik dacht aan Allisons moeder met de vaseline en het gaasje over haar oog. Mamma keek weer naar de weg.

“Wat?” vroeg ik. Ik wilde dat ze het nog eens zei. Ik deed alsof ik het niet had verstaan.

“Ik ken mijn kleine meisje,” zei ze en ik zag een glimlach om haar lippen. Ik had 347,57 dollar: 7,57 dollar had ik uit de fontein en van de zittingen en de bodem van de Eldorado en de camper bij elkaar gesnaaid; die honderd van Anton; tachtig van Dwayne en de rest van het op rekening kopen.

“Genoeg,” zei ik. “Genoeg om ons mee naar huis te krijgen.”

Julia en Jane knepen hun ogen tot spleetjes en vroegen honderduit, maar mamma zei dat ze stil moesten zijn. Zij vroeg niets en ik vertelde haar niet hoeveel ik had en hoe ik eraan was gekomen. Toen begon mamma te lachen, en Jane en Julia moesten ook lachen.

“We kunnen in hotels slapen,” zei ik, en ik lachte mee. “En niks geen twee-dollarlimiet. ‘Twee-dollarlimiet, kindje’.” Ik imiteerde Antons lijzige tongval. Ik dacht even na en toen kreeg ik opeens een geweldig idee. “We kunnen naar de Grand Canyon en daar in het beste hotel gaan zitten en entrecote eten!” zei ik. Het lag op onze weg, niet zo ver van waar we nu zaten. We konden er morgen zijn. Ik raakte opgewonden vanbinnen.

“Prima!” zei mamma. We werden allemaal blij yanbinnen.

We reden net zo lang door tot mamma niet meer kon, over een kleine binnenweg steeds bergen in en weer uit. We stopten bij een Esso en parkeerden de auto in de buurt van de toiletten, maar dit keer was het eenzamer. Er waren geen vrachtwagens en alles zat potdicht. Geen aan- en uitflitsende Coors- of Cokebordjes. Geen bonkende ijsmachine. Geen hotels aan de overkant van de weg. We plasten aan de rand van het parkeerterrein. Onze tanden poetsten we niet. Ik hoorde een hond blaffen, maar zelfs dat kwam van ver weg. De lucht was koud. We trokken wat kleren uit onze koffers en legden die over ons heen en nestelden ons in elkaars armen. Elke ademhaling trok ons als een rijgsteek vaster in slaap.

Ik vroeg me af hoe het thuis zou zijn als we aankwamen. Ik wist nog die keer dat we naar Europa gingen en pappa was vergeten het tegen de melkboer te zeggen. Die stomme melkboer was elke dag langsgekomen toen wij weg waren en had de melkflessen op het stoepje voor de deur gezet. Toen we thuiskwamen stonden er meer dan honderd glazen melkflessen op het stoepje, vol uitgezette en overgelopen melk, en een paar waren er gebroken. Mamma was kwaad op pappa geworden, maar het was zo’n naar gezicht en het stonk zo, met al die flessen waar zure melk uit lekte, dat ze in de lach schoten. Ik vroeg me af of iemand eraan had gedacht om de melkboer op te bellen. Volgens mij moest het wel een erg stomme melkboer zijn geweest, dat hij die flessen daar zo had laten staan in de zomerhitte. Ik begon in mijn hoofd een lijstje te maken van alles wat ik ging doen zodra ik thuis was. Nieuwe kleren voor school. De melkboer bellen. Het huis schoonmaken. Dat wilde ik doen zoals mamma het graag had, dat alles zo blonk dat je je gezicht erin kon zien, van de vloeren tot de kroonluchter. Ik werd zo opgewonden dat ik niet stil kon blijven liggen. Ik kon niet slapen. Ik wilde er nu meteen naartoe. Alles zou weer normaal worden. We hadden pappa niet nodig. Als hij er niet was, zou dat ook best zijn. Hij kon ons met de auto naar school brengen. Dat zou genoeg zijn. We zouden weer gewoon met z’n vieren zijn. Jane had gelijk. Wij moesten mamma beschermen. Vanbinnen stroomde ik vol, al was ik ook wel een beetje bang. Ik haalde mijn geld tevoorschijn en telde het, hoewel ik best wist hoeveel het was. Ik vroeg me af of Sofia ons zou missen.

“Ga slapen, Kate,” zei Julia.

Ik vroeg me af of ik Finny ooit nog terug zou zien.

Toen het eerste licht kierde in het oosten werd mamma wakker. “Jane,” fluisterde mamma en stootte haar aan. Het bloed was opgedroogd en haar oog was gezwollen en wilde niet open. Ik zag Antons hand neerkomen. Daar kon ik niet aan denken. Ik had een vieze smaak in mijn mond. Mijn ogen waren zwaar en ik voelde een soort duizeligheid waar ik misselijk van werd. “Jane?” vroeg mamma weer. Ze zei alleen haar naam. Ze had niets te vragen. Zei alleen een beetje smekend haar naam. Ze kruiste haar armen over het stuur en leunde er met haar hoofd tegenaan. Er hing een ongelofelijke stilte, zoals ik al in geen maanden meer had gehoord. Jane sloeg haar armen om mamma. Mamma huilde. Ik had haar maar eenmaal zien huilen. Het huilen deed haar pijn. De tranen brandden in de wond. Dus hield ze er algauw weer mee op.

“Ik weet niet hoe ik het voor elkaar moet krijgen,” zei mamma. Jane vertelde haar dat we het best zouden redden. En hoe we het zouden aanpakken. Julia zei met een grapje dat ik nu de kostwinner was.

“Ik heb genoeg geld,” zei ik. “Ik krijg ons wel thuis.”

Julia wilde weten hoeveel. Ik genoot ervan dat ze nieuwsgierig was. “Genoeg,” zei ik. Ik was blij dat ik het geld had en zij niet. Zij had ons rente laten betalen. “Net als een bank,” had ze dan gezegd. Nu het licht was kon ik de wond zien.

“Het komt heus wel goed, mamma,” zei Jane. “We rijden gewoon naar huis. Daar horen we, mamma.” En Jane zei opbeurende dingen over thuis en dat alles goed zou komen en Julia viel haar bij en daarna ik ook. Julia kroop over Jane naar mamma en begon haar oog schoon te maken. Ze haalde buiten water uit een kraan. Ze spoelde het bloed uit het washandje. Het was koud. Je kon je adem zien.

“Jullie weten niet wat het betekent als je in de steek wordt gelaten,” zei mamma. Haar duimnagel drukte tegen haar lip en wreef erover. “Ik dacht de hele tijd dat Ian wel weer terug zou komen.” Ik was bang dat ze nu kwaad ging worden over de manier waarop hij haar in de steek had gelaten. Maar ze werd niet kwaad. “Wat moet ik me vreselijk hebben gedragen, dat hij door mijn schuld zijn drie kleine meisjes in de steek liet. Hij heeft me nooit een verklaring gegeven, maar ik moet me echt afschuwelijk hebben gedragen. Hij zei dat ik niet van hem hield. Misschien was ik wel te jong, ik weet het niet.” Ze was moe. Haar woorden kwamen in één vermoeide sliert naar buiten. Ze stortte weer in. Het was onverdraaglijk haar te zien huilen, dat beurse oog te zien. Haar wond was paars, rood dooraderd en gezwollen als een soesje. Het ooglid gleed omlaag over het oog en die zwelling, sloot het af. Ze hield op met huilen. “Het goeie van Anton is dat hij wat van het leven maakt. Dat kon jullie vader niet.”

“Daar moeten we nu niet aan denken,” zei Jane. “Laten we er nu alleen nog maar aan denken dat we naar huis gaan.” Jane was zo opgewonden als ik haar in geen maanden meer had gezien. Ze vond het heerlijk om voor mamma te zorgen.

“Werken, werken, werken, dat was het enige wat Ian begreep. Met Anton is er altijd leven in de brouwerij, hè?” Ze glimlachte verlangend en keek ons aan. Ik kon haar niet aankijken. Mijn benen tintelden en deden pijn, alsof ik een hele tijd had gehold. Ik frunnikte aan de knopen op mijn trui en toen voelde ik even aan mijn holster of het geld er nog zat. “En hij is ook spiritueel. Ik vind het fijn dat hij spiritueel is. Jullie vader was niet spiritueel.”

“Je hóeft niet te kiezen, mamma,” zei Jane. Haar gezicht beefde. Hand ertegen, als om het in bedwang te houden. Toen, alsof het haar opeens weer te binnen schoot: “Hij heeft je geslagen, mamma. Hij heeft je geslagen.”

Ik dacht aan Anton. Ik stelde me voor hoe hij zich bukte en ons een zoen gaf. “Vergeef je me, kindje?”

“Jullie vader geniet niet van zijn leven. Voor hem betekent het werken. Hoe had hij dan van mij kunnen genieten? Of van ons? Ik wilde méér. Ik wilde schrijfster worden, maar hij heeft me nooit serieus genomen. Hij had geen zin om samen de kinderen groot te brengen. Het gedoe van alledag. Luiers verschonen, voeden.” Ze zei ‘kinderen’ alsof wij niet haar kinderen waren. “De zorg gelijk verdelen.” Ze zweeg even. “Hij heeft me nooit iets uitgelegd. Hij heeft me nooit een kans gegeven om erover te praten. Hij heeft nooit gezegd: het loopt fout, Eve. Ik ga weg, Eve. Ik ben verliefd geworden omdat jij me niet gaf wat ik nodig had. Hij heeft het me nooit uitgelegd. Ik had nooit gedacht dat hij zijn drie kleine meisje in de steek zou laten. Met Ian was er geen gelijkheid. Onze relatie had niets te maken met gelijkheid.”

De zon kwam op aan de horizon en buiten werd het grijs. Het Esso-station stond daar eenzaam, wit oplichtend. Mamma zei zoiets van dat ongelukkig zijn veel makkelijker was dan gelukkig zijn, en ik wist dat we terug zouden gaan.

“Jezus, mamma, hij heeft je geslagen. We kunnen niet meer terug. Zo slap ben je toch niet?” zei Jane smekend. Ze zat bijna te huilen. Mamma sloeg haar armen om Jane, knuffelde haar.

“Het kwam gewoon door die ring,” zei ze. “Als hij die ring niet aan had gehad was het niet zo erg geweest. Ik had ook niet zo moeten flirten.”

Bloed klonterde om haar oog. Bloed had op haar zwarte jurk vlekken van een donkerder kleur zwart gemaakt. Ze likte aan haar vinger en klopte wat opgedroogd bloed van haar hand af. Ze zette een zonnebril op. Wij bleven uit het raampje zitten staren, piekerend over wat we nu moesten. Jane stond erop dat we naar huis zouden gaan, bijna boos. Ik dacht dat ze ruzie zouden krijgen. Ik zag zijn hand neerkomen en ik huiverde.

“Hij had gewoon te veel gedronken en ik heb hem uitgelokt,” zei mamma. “Anton heeft ons nodig. Nicholas, Timothy, Finny, Sofia, Caroline, ze hebben ons allemaal nodig.” Ze staarde strak de ochtend in.

“Maar wij hebben hun niet nodig,” zei Jane. “Denk eens aan jezelf. Denk eens aan ons.”

“Wij hebben hen ook nodig, Jane. Ik denk dat we beter terug kunnen gaan, al is het maar voor een poosje. Al is het maar tot het eind van de reis, alleen om hem nog een kans te geven. Iedereen verdient een tweede kans.”

“Wanneer is dat dan, het eind van de reis?”

“O, toe, Jane. Toe.”

We reden uren door het donker van het westen en weer door de woestijn, de lucht was nog koel van de nacht en de wereld ogenschijnlijk zo leeg, wachtend tot hij werd gevuld.

We stopten bij een wegrestaurant en ik haalde gebakken eieren voor iedereen en voor mamma een kop koffie met room. Met die zonnebril op kon je niet zien dat ze een klap had gehad en haar gezicht stond zelfs minder gespannen, alsof ze wist dat Anton achter ons aan zou komen. Ze deed wat rouge en lippenstift op terwijl ze haar poederdoos voor haar gezicht hield. Julia zei dat ze zich beter voelde, hoewel haar gezicht wit en geel was. Jane zei dat we de verkeerde keuze maakten. We dronken allemaal een kop koffie. Het was bitter, maar lekker. Ik voelde me volwassen.

In de verte, in de vochtige luchtspiegeling van de weg, kwam de turquoise camper naar ons toe gereden. Mamma zette de auto stil en toen de camper er was stapte Anton uit, lang oprijzend met zijn cowboyhoed pront boven op zijn hoofd en hij liep naar mamma, die was uitgestapt om hem tegemoet te gaan, en hij tilde haar op en knelde haar hard tegen zich aan.

“Eve!” schreeuwde Anton en mamma zag er ontzettend mooi uit, stijf tegen hem aangekneld in zijn sterke grote armen. Zijn lippen zachtjes tegen haar haar gedrukt. “Eve, ik hou van je!” Ik dacht aan de watertoren die hoog boven het stadje uitstak. Hij sloeg dubbel en begon te huilen en toen ik hem zag huilen wilde ik zelf ook huilen.

Mamma keek om naar ons, in de auto. Haar lippen weken van elkaar in een lachje en haar haar woei heen en weer voor haar gezicht. De donkere bril gaf haar iets filmsterachtigs. Ze draaide zich weer om naar Anton.

“Ik ga weg,” zei Jane tegen Julia en mij in de auto.

Na een paar dagen verloofden ze zich. Anton kocht een maansteen voor haar van een Indiaan, als verlovingsring. We hielden een familievergadering. Met ons allen, inclusief James en Cynthia – die er nu bij hoorde. Zij had de rekening van de Desert Princess betaald, dus Anton had haar erbij gevraagd. Ik was blij dat zij had betaald; ik wist dat zij nooit zou merken dat ik zoveel op rekening had gekocht. Dwayne was weg. Anton had hem gevraagd te vertrekken. Mamma zuchtte toen Anton haar dat vertelde, vol spijt dat ze niet meer edelmoedigheid had kunnen opbrengen.

We zaten aan een picknicktafeltje op een parkeerplaats langs de weg en mamma en Anton vroegen ons wat onze opvatting over het huwelijk was, of wij vonden dat ze moesten trouwen.

Nicholas zei dat ze te vaak ruziemaakten en Sofia vroeg hoe het met hun moeder zat. Jane deed of de hele vergadering niet bestond. Caroline zei dat het een prachtig idee was. James zei dat Anton eerst maar eens iets aan zijn woede moest doen, wat Anton volgens mij vast kwaad zou maken, maar dat was niet zo. En hoewel sommigen van ons vonden dat ze het beter niet konden doen werd de knoop doorgehakt, en die avond hielden we een kleine ceremonie. Anton las een paar gebeden voor uit zijn rode boek en ook de huwelijkszegen, en daarmee was hun huwelijk een uitgemaakte zaak. Mamma had een mooie jurk aan, zonder beha, zoals Anton het graag had. Er werden een paar flessen goeie wijn opengetrokken om erop te klinken.

“Hij gaat toch niet met haar trouwen,” zei Sofia. “Kijk maar naar Finny’s moeder. Reken maar dat die ook met pappa wilde trouwen. En zij hadden nog wel een kind met elkaar.” Ze sabbelde op de punten van haar haar en hield haar mooie ogen strak op me gevestigd. “Als Eve op het geld uit is zal ze nog op haar neus kijken. Als pappa trouwt krijgt hij namelijk geen cent van mamma’s geld.” Ze keek me warm aan, alsof we in hetzelfde schuitje zaten. Alsof ik haar partner was, aan haar kant stond. “Pappa kan alleen over het geld beschikken zolang hij met mamma getrouwd is. Zo hebben ze het afgesproken.”

Een paar dagen later zagen we Dwayne weer staan liften, met zijn oranje gewaden aan, en we pikten hem op. Wij kinderen deden of Dwayne lucht was, duldden hem alleen. Maar hij leek het niet door te hebben. Hij was zo’n type dat nooit iets door zou hebben, zelfs niet als de hele wereld een hekel aan hem had.

Mamma zei: “Laat ons thuis een veilige haven zijn voor al wie in nood verkeert.”