15

Eve

Mamma wist wie ze was. Ze had een opleiding genoten. Vier jaar universiteit. Daar leerden ze je hoe je een goede echtgenote moest worden. Een diamant voordat je afstudeerde. Haar moeder leerde haar hoe ze een goede echtgenote moest worden. “Een extra rivier met luxewater,” zei mijn grootmoeder altijd – wat dat ook mocht betekenen. “Een stuivertje gespaard is een stuivertje gewonnen.” Mamma draaide haar hand niet om voor een geslaagde theepartij of cocktailparty. Ze had een servies voor twaalf personen. Haar vader schoot in de lach toen ze zei dat ze de secretaresseopleiding wilde doen. Ha ha ha. “De secretaresseopleiding?” Goudbruine ogen, groot en glanzend. Strenge stem. “Een Bostoner van den bloede. Elf generaties Lynn,” zoals mijn grootmoeder graag zei. De Battle of Bunker Hill was geleverd op het grasland van Breed’s Hill, het grasland van mijn grootvaders voorzaten. Het Buster Brown-jongetje, groot geworden. Arts inmiddels, had de veilige football-helm bedacht. Hij hield van zijn Evie. Van haar gouden krullen, de kleur van zand. Van haar ranke handen. Het zwijgzame type, keek haar alleen maar aan, trok aan zijn pijp en zei dat ze met dat uiterlijk geen secretaresseopleiding hoefde te volgen. Baby’s. Dat soort dingen.

Mamma wist wie ze was. Ze sprak Frans. Tegen wie maar luisteren wilde, kelners in Franse restaurants. Toen pappa haar in 1961 mee naar Frankrijk nam verzamelden ze de menu’s van elk driesterrenrestaurant waar ze aten. Thuis lijstte ze die in en hing ze overal aan de muren. Boven een tafeltje in de keuken, een hoekje dat iets bistroachtigs moest hebben. Op het menu van het Hotel de la Poste Chevillot stonden streepjes bij wat ze hadden gegeten. Escargot de Bourgogne, la douzaine; Filet de Boeuf aux Truffes; Soufflé aux Fraises, 2 personnes, Spécialité; Vosne-Romanée-Les Malconsorts 1957. Later zong mamma de woorden weleens voor ons, als een liedje. In die dagen lieten pappa en zij Jane en Julia, toen nog baby’s, op de achterbank van hun huurauto terwijl zij schransten en dronken. “Er overkomt ze heus niks,” zei pappa en gaf mamma een por, moedigde haar aan, en samen lachten en schransten ze. Pappa hield van haar. Van haar gouden krullen en het spleetje tussen haar tanden. Hij hield van haar enthousiasme en mateloze optimisme, van haar zin en passie voor avontuur.

Mamma hield van dropkauwgum en verbrande toast. Ze hield ervan op ijsklontjes te zuigen. Ze hield van poëzie en had aspiraties gekoesterd om schrijfster te worden. Ze hield van Emily Dickinson en Virginia Woolf. Ze hield ervan namen van de zerken op een verlaten begraafplaats diep in het bos achter ons huis te verzamelen – Jay Bo Lackey en Jojo Lipp. Ze hield ervan met vreemdelingen te praten en vreemdelingen hielden ervan met haar te praten. Ze kreeg van allerlei uit ze los, geheimpjes over hun leven die haar op de een of andere manier iets over haar eigen leven leerden. Ze hield van rauw vlees en ze hield ervan ‘s-ochtends voor het opstaan koffie met warme melk te drinken. Ze hield ervan in haar tuin met haar armen diep in de aarde naar de wortels van onkruid te graven en ze hield ervan net zo lang te rukken tot ze ze er allemaal uit had gerukt. Haar woning was smetteloos schoon. De koperen kroonluchter blonk en zelfs ons ondergoed was altijd gestreken. In het souterrain had ze een naaimachine en rollen met Florence Eiseman- en Liberty-stoffen waarvan ze bij elkaar passende jurkjes voor ons maakte.

Ze wist hoe ze baby’s moest krijgen, ook al had haar moeder haar gezegd dat ze dat niet zou kunnen vanwege die gespleten wervel. Toen ze klein was had haar moeder gezorgd dat ze geen gym hoefde te doen, voor elke vorm van lichamelijke inspanning gespaard bleef vanwege die gespleten wervel. “Eve zal nooit baby’s kunnen krijgen,” zei mijn grootmoeder tegen mijn vader toen hij mijn zestienjarige moeder voor hun eerste afspraakje kwam halen. Maar mamma wist wel hoe ze baby’s moest krijgen en zou er vijf hebben gekregen als ze bij de laatste twee geen miskraam had gehad. Om het andere jaar een baby – Jane, Julia, Kate. Kennedy was haar held. Ze stond in de supermarkt in de rij voor de kassa toen hij werd doodgeschoten. Mamma geloofde dat haar ingewanden zo zuiver en blank waren als de binnenkant van een aardappel, dat de hare niet rondklotsten. Ze wist dat ze als blauwe baby ter wereld was gekomen en ze wist ook dat mijn grootmoeder haar tot leven had gemept. Meteen na de bevalling ging die, gediplomeerd verpleegster tenslotte, rechtop zitten, griste haar dochter aan het beentje weg van de dokter, hield haar ondersteboven en mepte net zo lang tot de baby hoestte en huilde, en toen noemde ze haar Eve. Eve vanwege de zondeval van Eva. Eve omdat Eva letterlijk leven en levend betekende. Eve omdat eve de vooravond van een grote gebeurtenis betekent en ze heel laat was geboren. Eve omdat Eva het kwaad personifieerde en mijn grootmoeder een jongetje had gewild.

Toen pappa vertrok, vertrok mamma. Ze ging naar bed en stond pas weer op toen ze Anton leerde kennen, die de wereld aan haar voeten legde. Op haar tweeëndertigste kreeg ze haar ontslag – van onze vader, van haarzelf. Ze liet haar diamant in een blauwglazen fles vol water zakken, en daar bleef hij liggen. Een paar maanden later verkocht ze hem voor duizend dollar. Oprotpremie.