Het grote wereldplan
Pappa had me verteld dat hij binnen het grote wereldplan niet veel ouder was dan ik. Ik was acht. Hij achtendertig. De vlekken op zijn handen waren ouderdomsvlekken. Zijn haar werd grijs. Dertig jaar was een eeuwigheid. Als ik aan groot worden dacht, dacht ik aan het moment dat ik zo oud als Julia of als Jane zou zijn. Ik dacht aan de grote school, aan het moment dat ik twaalf of dertien zou zijn. Ik dacht aan kleren van Jane en Julia die op een dag van mij zouden zijn. Julia’s witte vestje met de geborduurde aardbeien. Jane’s brokaten blouse met de met zijde overtrokken knoopjes uit China.
Toen mijn vader acht was werd Pearl Harbor gebombardeerd door de Japanners. De Luchtbescherming gaf hem een kleurige mouwband met een vliegersinsigne erop vastgenaaid, zodat hij met vrouwelijke vrijwilligers mee naar een terrein in de buurt van ons stadje kon om naar Duitse vliegtuigen uit te kijken. Het terrein lag op een heuvel met kilometers ver zicht, en terwijl de vrouwen de telefoons bemanden en informatie doorgaven tuurde mijn vader naar de lucht en meldde hun wat hij zag. Hij kende alle namen van de vliegtuigen uit die tijd. Die somde hij vol trots voor me op, want hij wist ze nog steeds. Fokker-Wulf 200, Jv-87, Messer-schmidt ME 109 – de beste van de Duitse jagers – en de Heinkel-bommenwerper.
Vierentwintig jaar eerder had pappa’s vader in de Eerste Wereldoorlog zijn linkerhand verloren op het slagveld. Verloren, zo werd het me verteld, verloren alsof die hand op de een of andere manier weer kon worden gevonden. Dertig jaar daarvoor was opa’s vader uit Schotland naar Amerika gegaan; zijn vader en familie had hij achtergelaten – boeren die de letter x gebruikten om hun handtekening te zetten.
Pappa zei dat het heelal vijftien miljard jaar oud was. Toen pappa bij mamma wegging waren ze twaalf jaar getrouwd. Jane was nu twaalf. Pappa zei dat er op de dag dat je werd geboren een ster kon sterven, maar dat zijn licht zoveel jaar van de aarde was verwijderd dat je leven allang weer voorbij zou zijn voor het licht van die ster zou doven. Hij zei dat het leven van mijn kinderen en hun kinderen kon komen en gaan voor het licht van die ster zou verdwijnen. Ik vroeg me af hoeveel dode sterren er nu nog steeds licht gaven. De zomer voor pappa vertrok ging mamma’s vader dood, op zijn vijfenzestigste. Toen hij acht was had hij model gestaan voor het Buster Brown Shoe-jongetje. Zijn familie was eigenaar van dat bedrijf, maar was het kwijtgeraakt bij de beurs-krach van 1929. Op haar achtste was de moeder van mijn moeder koeienhoedster op de vlakten van Montana, terwijl de moeder van mijn vader op diezelfde leeftijd een Italiaanse prinses was. Er konden vierhonderd jaar voorbijgaan voor het licht van een ster uitging.
Mamma zei dat ze maar tien jaar ouder was dan Jane toen ze Jane kreeg, alsof ze daarmee op de een of andere manier even oud als Jane werd. Maar vier jaar ouder dan Jane toen ze pappa had leren kennen. Zestien jaar was tweemaal zoveel jaar als ik was. Mijn oudste neef was zestien, wat in leeftijd zo ver van mij af stond dat ik bang voor hem was. Toen mamma acht was werd er ontdekt dat ze een gespleten wervel had en vertelde haar moeder haar dat ze nooit kinderen zou krijgen.
Pappa zei dat de aarde 4,6 miljard jaar geleden was ontstaan uit de zon, en niet lang daarna kwam de maan. Hij zei dat de aarde eerst een dode planeet was geweest en misschien een wereldomspannende zee was geworden, en dat er 3,2 miljard jaar geleden bacteriën begonnen te ontstaan in de zeeën. De eerste tekenen van leven versteenden tot fossielen uit diezelfde periode, en een hele tijd later ontstond er calciumcarbonaat. “Hard spul,” zei hij, tegen zijn tanden tikkend. “Tanden zijn van calciumcarbonaat. Het Empire State Building is van calciumcarbonaat.” Ik dacht aan zijn tanden, een beetje scheef, een beetje geel van de koffie en van de sigaretten die hij vroeger rookte, en ik dacht aan het Empire State Building dat als een teken van hoop de lucht in schoot en ik dacht aan al die miljarden jaren en toen dacht ik weer aan mijn oudste neef en probeerde het verschil te begrijpen. Pappa zei dat er 570 miljoen jaar geleden voor het eerst volop leven was geweest en dat 65 miljoen jaar geleden al het leven op aarde om de een of andere onopgehelderde reden was vernietigd, waardoor de dinosaurussen waren uitgeroeid en de lei van de natuur schoon was geveegd. Ik dacht aan die grote machines die ijsbanen schoonvegen, en die langzaam, ritmisch over het ijs glijden en de inkepingen van de schaatsijzers gladstrijken. Hij zei dat de natuur voor zichzelf zorgt en sterker en beter terugkomt dan ze eerst was. Ik dacht aan een natte spons die over een volgekrijt schoolbord gleed en de warboel van cijfers die mijn Tekenleraar kon maken uitveegde. Pappa zei dat de blauwe vinvis groter was dan een huis en tijdens het Eoceen de dinosaurussen in omvang overtrof.
Honderdduizend jaar geleden kwam de eerste homo sapiens. Mens wijs. Wijs mens. Over vijftig miljoen jaar zal de aarde onherkenbaar zijn. Over één miljard jaar zal de zon de aarde met zijn hitte verzwelgen en zullen ze allebei worden vernietigd. Het ene jaar was onze vader getrouwd met onze moeder. Klokslag zes uur zaten we met elkaar aan één tafel te eten. Het volgende jaar was hij weg.
Pappa zei dat de mens zo hard werkt om onsterfelijk te worden, en zijn kunst en zijn monumenten schept, zijn technologie ontwikkelt, zich er druk over maakt hoe hij zich kan onderscheiden, terwijl hij in feite onbeduidend is, slechts een gast op aarde en maar even aanwezig. Hij praatte net of hij niet ook de mens was. Hij zei dat kinderen onze enige vorm van onsterfelijkheid zijn. Ik stelde me voor dat mijn zusjes en ik aan het eind van de tijd alleen in een woestijn zouden staan, maar ik begreep het niet, aangezien we elk moment allemaal weggeveegd konden worden.