7

Esalen, het nieuwe leven

Ik wou een nieuwe naam. We begonnen aan een nieuw leven. Eigenlijk wou ik alleen een nieuwe bijnaam. Mijn vader had me wel honderd bijnamen gegeven. Voor mijn zevende verjaardag had hij een verjaarstaart voor me laten maken die helemaal vol was gekrabbeld met mijn bijnamen. Keetje. Keetje Knipperdol. Vlo. Vlovlo. Vlobert. Kitty. Kitty Kat. Juffertje. Juffertje Jofel. Kaatje. Kakie. Kaatjegedaan. Kika. Kikakikker. Kikker. Ik wilde Kikker worden genoemd.

“Kikker. Noem me maar Kikker,” had ik tegen mamma en mijn zusjes gezegd terwijl we door het land reden. Ik had eens een oppas gehad met de bijnaam Apie en die was ontzettend mooi, met zeegroene ogen, een scherpe neus en een zuidelijk accent waardoor zelfs haar naam de mooiste naam ter wereld werd. “Noem me maar Apie,” had ze gezegd, met dat zachte accent dat de woorden een sierlijk zwiepje gaf.

“Noem me maar Kikker,” zei ik nog eens. Op die weg leek alles te kunnen. De lei was schoon.

“Goed dan, Kikker,” had mamma gezegd. “Kitty wordt Kikker.” Kikker gaf me gevoel dat ik mooi was, zo mooi als Apie. Ik had aan Scarlett gedacht en Cinderella overwogen, maar koos Kikker omdat ik alleen maar een bijnaam wou. ‘Kitty’ was mamma’s bijnaam voor mij. ‘Kate’ en ‘Katy’ die van pappa. Mamma zei dat hij me Kate had genoemd naar een vriendinnetje van vroeger.

“Volgens mij moet je Mongool heten,” zei Jane. Julia viel haar bij met een knikje. Ze bedachten aldoor namen voor me. Alles wat ik zei kon mijn naam worden. Als ik zei dat ik groene zegels wou hebben noemden ze me ‘Groene zegel’. “Oké, Groene zegel.”

“Oké, Bijnaam.”

“Goed hoor, Pompstation.”

Ik wist niet wat een mongool was. Julia legde het uit. Weetal, dacht ik. Ze had onlangs het hele woordenboek gelezen.

“Ik ben geen mongool,” zei ik.

“Kleine Mongo,” plaagde Jane, vanaf de voorbank naar me omkijkend.

“Dikke-tieten-bloed-kloot-vroeg-ongesteld-tepel,” schreeuwde ik. De woorden kwamen er vanzelf en snel als kogels uit en ik was trots op die bijnaam. “Dat is jouw bijnaam, Jane.” Jane was net voor het eerst ongesteld geworden. Julia had haar voorgedaan hoe je tampons moest gebruiken. Julia was nog niet ongesteld, maar ze was er al jaren voor aan het oefenen.

“Kikker!” hijgde mamma lachend. Voor ons lag wegdek. Achter ons wegdek. Glad zwart wegdek zo ver het oog kon zien.

Na vijf dagen in de auto kwamen we eindelijk bij Anton. We ontmoetten elkaar in Esalen, aan het eind van een stralende strakblauwe dag. Hij stond naast zijn camper te wachten – een turquoise Chevrolet Del Rey hoog boven op de achterbak van een pick-up. Aan de grille hing een Honda 70 en aan de achterkant een Honda 50.

Er was een maand voorbijgegaan sinds we Anton hadden gezien. Hij was kleiner dan ik me herinnerde, maar nog altijd groot en knap, met zijn bakkebaarden als twee strepen langs zijn wangen en zijn twinkelende blauwe ogen. Zijn bovenlijf was bloot en hij had een appelgroene bermuda aan, die niet paste bij het beeld dat ik van hem had. Op zijn hoofd prijkte een rafelige leren cowboyhoed. In de buitenlucht, die fris en zilt rook, voelde ik me plotseling versuft na zo lang in de auto te hebben gezeten.

Er zou net een nieuwe sessie beginnen en op het parkeerterrein wemelde het van de mensen, die in dure auto’s aan kwamen rijden. Het waren hippie-mensen, met lang haar en broeken met wijde pijpen en badges die VREDE en BEVRIJDING verkondigden. Sommigen floten naar Anton ter begroeting en zeiden tegen hem dat ze zich verheugden op zijn workshop ‘Romantische liefde en seksuele gelijkheid’. Sequoia’s en gombomen rezen hoog op naar de hemel en bundels zonlicht boorden zich omlaag, vol stof en stuifmeel. In de verte zag ik door de bomen heen een tuin, en achter die tuin een reepje Stille Oceaan. Julia, Jane en ik stonden schutterig bij de camper en probeerden ons in te stellen op het vreemde gevoel van dat nieuwe, ongerust dat alles hier anders zou zijn dan het thuis met Anton was geweest; het was hier duidelijk geen kamp voor kinderen. Uit onzichtbare luidsprekers stroomde muziek, die ons welkom leek te heten in deze nieuwe wereld.

Anton omhelsde mamma. Ze stond daar lang en slank, haar haar een wirwar van klittende krullen, in een bloemetjesblouse en een nieuwe spijkerbroek. Toen Anton haar omhelsde verdween ze. Haar armen hingen slap langs haar zij. Eindelijk kon ze het overgeven. Ze was er. Zijn grote handen spreidden zich als waaiers over haar rug en hij zoende haar hard en zij zoende hem hard en ze eisten elkaar op. Hij eiste haar op.

“Jasses,” zei Jane. En al het vertrouwen in Anton dat mamma bij Jane had aangemoedigd ebde weer weg, en ik was bang dat ze gauw in de nesten zou raken.

“Het komt wel goed,” zei Julia en ze vloog Anton in de armen. Haar blouse schoof omhoog over haar rug toen hij haar omhelsde. Flirt, dacht ik. Toen wilde ik juist dat ze zou flirten, want als zij nou maar flirtte, bedacht ik, dan zou alles weer net als vroeger worden.

“Hallo, kinders,” zei hij met een brede grijns. Even flitsten zijn gouden vullingen.

Ik wou een zoen. En toen wou ik mijn twintig dollar. Ik vroeg me af of ik hem er nu om zou vragen. Maar ik deed het niet. Ik wachtte nog wel. We waren er.

Er kwamen twee buitenlanders om onze groene stationcar door het land terug naar huis te rijden en toen Jane protesteerde en zei dat we dan minder vrijheid zouden hebben, zuchtte mamma alleen maar. Ze had zich overgegeven en de camper moest ons nieuwe huis worden. Wij moesten ons aanpassen aan Antons kinderen en aangezien we allemaal vol liefde en vertrouwen met elkaar om zouden gaan hoefden we geen auto erbij. Ik keek naar die kleine camper en dacht aan ons grote witte huis in het bos en wou ook protesteren. Maar mamma was gelukkig en ik dacht aan dat hele eind dat we hadden gereden en ik was moe en toen wilde ik gelukkig zijn.

Mét de auto verdwenen mijn kaarten en mijn dikke rode lijn en ik wist dat niets ooit meer net als vroeger zou zijn. Het was Antons wereld die we nu betraden.

Antons kinderen waren hippie-kinderen en vreemd, anders dan wij. Ze dronken bier en wijn en rookten sigaretten. Ze luisterden naar Bob Dylan, Neil Young, de Rolling Stones. In hun ogen waren de Beatles (onze muziek) ouderwets, achterhaald, uit. Het waren wereldwijze kinderen die het over grote-mensendingen hadden – abortus, Vietnam en Nixon. Intrigerende kinderen, relaxed, zelfbewust – miljonairs met een air, een bepaalde manier waarop ze naar je keken, een bepaalde kracht in hun ogen waardoor het leek of ze dachten dat de wereld van hen was.

We ontmoetten ze bij de bronnen van Esalen op de dag dat we aankwamen. Er hing een dunne sluier van mist om hen heen, hun benen bungelden in het water. Vier waren er blond en eentje, de jongste, Finny, was donker. Hij had een olijfkleurige huid en dikke zwarte krullen zo lang als meisjeshaar en je zou hebben gedacht dat hij een meisje was, maar hij had geen kleren aan. De enige overeenkomst tussen hem en zijn broers en zuster waren zijn ogen. Ze hadden allemaal prachtige blauwe ogen, korenbloemblauw als de hemel aan het eind van een dag. De ogen van Anton.

“Probeer van ze te houden alsof het jullie eigen zusjes en broers zijn,” had mamma tegen ons gezegd tijdens de lange rit door het land. “Dat hebben ze nodig.” Ze had ons verteld dat ze het zwaar hadden sinds de non naar de ashram was gegaan. We moesten net zo van hen houden als van elkaar. Op slag van ze houden. Ik vroeg me af of zij ook opdracht hadden gekregen om van ons te houden.

De kuipen stonden halverwege een steile klip op een houten platform, dat in de lucht leek te hangen boven de puntige rotsen in de diepte. Golven beukten op de rotsen, schuimend en kruivend en dan weer wijkend tijdens een kort moment van kalmte. De bronnen wasemden warme zwaveldampen uit en het gasachtige luchtje vermengde zich met het stuifwater van de oceaan. De zon stond laag, achter dunne wolken; over de hemel slierden perzikkleurige en violette linten. De oceaan was rood.

Mijn zusjes en ik stonden wat sloom aan de rand van de bronnen van Esalen. Alleen al aan onze kleren zag je het verschil tussen hen en ons. De anderen zagen er slonzig uit, in rafelige afgeknipte spijkerbroeken en bikini’s en behangen met zilveren sieraden; wij zagen er netjes uit, mijn zusjes in bij elkaar passende kleren, ik in een roodfluwelen jurk. Jane en ik hadden vlechten in ons haar en dat van Julia werd door het roze lint uit haar gezicht gehouden. Mamma had ons haar gekamd voor we waren aangekomen, de kam er voor het eerst sinds we van huis waren weggegaan doorheen getrokken, er zenuwachtig aan rukkend terwijl ze van achter het stuur naar ons overgebogen zat. We stonden geparkeerd op de vluchtstrook van de Pacific Coast Highway, allemaal een beetje draaierig en vol verlangen om aan te komen. De oceaan lag vijftien meter onder ons en elke keer als er auto’s langsraasden werden we heen en weer geschud. Mamma maakte haar vingertoppen nat met spuug en poetste onze gezichten schoon.

“Het wordt heel leuk. We hebben er goed aan gedaan,” zei ze, op haar lip knauwend. Ze praatte snel, in een poging zichzelf te overtuigen. “Jullie zullen goed op kunnen schieten met Antons kinderen. Het zijn lieve kinderen. Hartelijk en gelovig.” Het maakte me bang dat ze zichzelf probeerde te overtuigen, alsof ze er ergens eigenlijk niet in geloofde. Ik dacht aan de kinderen op de zondagsschool waar we op zaten voor pappa wegging, allemaal mooi aangekleed, met roze gezichten en strooien hoedjes, en vroeg me af of Antons kinderen zo zouden zijn. Gelovige kinderen zaten op parochiale scholen en wij vonden ze altijd iets vreemds hebben. Ze dachten veel na over de dood en God en Jezus, en alleen al het woord ‘parochiaal’ had iets vreemds, iets van een handicap. Als ze zó waren vond ik het niet eng; dan kon ik de baas over ze spelen. Ik dacht dat het me wel zou lukken om vol liefde en vertrouwen met ze om te gaan.

Nu, bij de bronnen, was ons haar nog wel vies, jeukerig en tegen onze hoofdhuid geplakt, maar het zat netjes. Mamma was bij Anton op de parkeerplaats gebleven om alles te regelen, ons in te schrijven.

“Wij zijn de Fureys en ik ben Sofia. Sofia betekent wijsheid,” zei een van de meisjes terwijl ze glimlachend naar ons toe kwam. Het was een sterk meisje, mooi, met diepe kuiltjes in haar wangen en bij haar ene mondhoek een donker, haarloos moedervlekje, Ze stak ons haar hand toe en stelde ons toen voor aan de anderen: Caroline, Nicholas, Timothy, Finny.

De Fureys. We hadden wel duizend keer nagedacht over hun naam. Anton Furey. De Fureys. Een vorstelijke naam, die je uitsprak als fiori, bloem in het Italiaans, dat zei Julia. Furey zoals furie, dat zei Jane. We waren benieuwd of mamma die naam zou aannemen als ze met Anton trouwde.

“Wij noemen Finny ‘Stikkie’, zei Sofia en ze wees naar de blote jongen. Hij was klein, ik dacht een jaar of vijf. “Stikkie omdat hij zulke goeie stikkies rolt. Weten jullie wat een stikkie is?” Julia zei van ja en legde uit dat dat een met de hand gerolde marihuanasigaret was.

Sofia deed of zij hier de baas van alles was en zei dat we in het water moesten komen, en dat deden we, nadat we ons badpak hadden aangetrokken. Jane hield mij vlak voor zich, als een schild. Ze kon ontzettend verlegen zijn. Ik liet me door haar vasthouden en deed alsof ik de verlegene was. Ik vond het leuk om haar te beschermen. Het idee dat ik van al die mensen moest houden joeg me angst aan. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als ik het niet deed. Ik liet me onder water glijden. Het water was warm en maakte me duizelig. Ik moest plassen. Ik had er nooit over nagedacht of ik van mijn zusters hield. Ik hield gewoon van ze.

“Pas op voor amoebes,” zei Nicholas, de oudste, tegen me toen ik weer bovenkwam. Hij had net zo’n brede, vage glimlach als Anton, en mooie tanden. Als je hem aankeek was het net of je een jongere uitgave van Anton aankeek, en hij flirtte net zo met ons als Anton bij ons thuis had gedaan. “Die leven in zwavelbronnen en als je je hoofd onder water houdt…”

“…kruipen ze in je oren en eten ze je hersens op,” maakte die kleine blote, Finny, Nicholas’ zin af. Nicholas kietelde hem en tilde hem met een zwaai in zijn armen. Het was duidelijk dat Nicholas graag plaagde. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om een oudere broer te hebben die me plaagde en van me hield. Jane, Julia en ik luisterden naar ze. Omdat het Antons wereld was die we betraden, was het ook de hunne – meer de hunne dan het ooit de onze zou zijn – en dat wisten ze. Wij zaten aan de rand van hun wereld en vroegen ons af hoe we daarin zouden passen. Even waren we allemaal stil, een stilte waarin we ons ongemakkelijk voelden. Toen liet Timothy een wind. Hij was niet veel ouder dan ik. Hij had een vierkant hoofd en langwerpige tanden. Hij lachte, peuterde in zijn neus, bekeek het snot, veegde het af aan Finny, en liet toen weer een wind.

“Zitten jullie op een parochiale school?” vroeg ik. Ze leken me geen van allen gelovige kinderen.

Sofia liet ons weten dat zij op de vrije school in Dallas zaten, “Erehwon, dat betekent ‘nergens’ maar dan achterstevoren gespeld.” Dat Erehwon was een woord dat ze graag met veel tamtam verkondigden. Ze vonden het prachtig dat het achterstevoren ‘nergens’ betekende en dat dat hun school was – de beste school ter wereld; alles wat met hen te maken had moest en zou het beste zijn. Timothy vertelde ons dat je op Erehwon elk vak kon kiezen waar je zin in had. Hij zei dat zij er meestal voor kozen om te voetballen of in Europa bij hun moeder te logeren en helemaal niet naar school te gaan.

Erehwon was een boek van Samuel Butler over een utopia,” zei Julia. Alle Fureys keken Julia aan. Ik kon het niet uitstaan als ze opschepte. Ik was bang dat ze haar niet aardig zouden vinden.

“Dat klopt,” zei Nicholas, de oudste. “Een utopia als opleiding voor ons, dat was één van die fantastische ideeën van pappa. Maar pappa noemt het altijd ‘Now Here achterstevoren’ in plaats van nowhere.”

“Pappa heeft een hele hoop fantastische ideeën,” zei Sofia en liet haar ogen rollen.

“Wij zijn katholiek,” zei Caroline tegen ons. “We zitten niet op een parochiale school, maar we zijn wél katholiek.” Ze was zacht en lief en leek ontzettend oud en verstandig. Ze zou wel een jaar of dertien zijn. Ze streek haar haar achter haar oor en glimlachte hartelijk, en met die glimlach heette ze ons welkom, zorgde ze dat we ons op ons gemak voelden – alsof we erbij hoorden. Ik werd op slag verliefd op haar. Ze vroeg welk geloof wij hadden en ik deed mijn best het me te binnen te brengen. Ik had alleen al gewild dat wij katholiek waren om net als zij te zijn.

“Presbyteriaans,” fluisterde Jane.

“Presbyteriaans,” zei ik hardop na.

Sofia was het meest aan het woord. Ze vertelde ons dat ze miljonair waren en dat ze hier uit Europa naartoe waren komen vliegen. Ik had wel door dat zij zo iemand was waarvan je maar beter kon doen of je haar aardig vond, iemand die je te vriend moest houden. “Onze grootvader zat in de olie, in Texas, dus mamma is miljonair, maar ze heeft alles aan ons nagelaten toen ze naar India ging.”

Dat weten we, wou ik zeggen. Jullie moeder is de Texaanse erfgename van een oliefortuin, én een non. Maar ik zei het niet, want volgens Julia maakte het je zwakker als je te veel van iemand wist, alsof je nieuwsgierig en geïnteresseerd was in andere mensen omdat die zoveel boeiender waren dan jij.

Sofia leek het niet erg zwaar te hebben. Eigenlijk leken ze het geen van allen erg zwaar te hebben. Ik dacht aan al dat geld waar Anton altijd mee rondliep. Toen dacht ik aan mijn twintig dollar.

“We zijn uiteraard Europeanen,” zei Sofia en legde ons toen uit dat ze allemaal uit een ander land kwamen en allemaal een ander paspoort hadden als bewijs daarvan. Zij was Frans, Caroline Nederlands, Timothy Duits, Nicholas was ‘bijna’ Afrikaans, omdat hij ‘bijna’ daar was geboren, en Finny was Italiaans. “Maar pappa en mamma zijn allebei Iers, dus zijn we natuurlijk ook Iers.”

“De strijdbare Ieren,” zei Timothy trots. Dat was ook weer zoiets wat ze altijd met veel tamtam verkondigden, dat ze Iers waren.

Wij hadden ook een paar keer in Europa gewoond, omdat pappa daar moest werken. Een keer vijf maanden, toen ik drie was. We gingen met de Queen Elizabeth II omdat mamma bang was voor vliegen. Ik herinnerde me die reis, of dacht tenminste dat ik het me herinnerde; ik had er zo vaak over horen vertellen. Op een avond werden we allemaal groen en gaven over in papieren zakjes die pappa aan de stijlen van onze kooien had gebonden. Ik kon het me duidelijk herinneren. Ik wilde het me herinneren, domweg omdat pappa erbij was. Op het dorre eiland Arran, in een donkere stenen kerk aan de rand van de Firth of Clyde, had de koude hand van een presbyteriaanse dominee mij gedoopt. Ik heb heel lang gedacht dat ik daarom Schots was.

“Ik ben Schots,” zei ik. Op school was het in om ergens anders vandaan te komen, waar dan ook vandaan, zolang het maar niet Amerika was.

“Nietwaar, Kate,” zei Julia. Ik wou dat ze me Kikker noemde, maar Kikker was achtergelaten op die lange rechte weg. “Wij zijn Newyorkers.” Julia sperde haar neusgaten open. “Geboren in Harlem. Allemaal.”

“Ik ben niet Italiaans,” viel Finny opeens fel uit. Zijn ogen werden groot, enorme ogen. Ik kon er niet bij dat hij helemaal geen kleren aanhad. Wij mochten niet bloot rondlopen. Sofia begon met hem te bekvechten en hield vol dat hij Italiaans was. Ik zag niet in wat het uitmaakte waar hij vandaan kwam. Ik dacht dat hij het misschien wel zwaar had.

“Hij was niet gepland,” vertelde Timothy ons. “Hij was een ongelukje.” Gepland. Gepland. Dat was ook zoiets wat we elkaar op school altijd vroegen: “Was jij gepland?” Alsof gepland zijn betekende dat ze van je hielden. Ik had wel door dat Timothy graag praatte. Hij had niets verlegens. Hij zat geen seconde stil – één bonk energie. Ik had meer op met Finny, die klein en verlegen was, en jonger dan ik.

“Laat Finny met rust,” zei Nicholas. Zijn ogen stonden scherp. Caroline nam Finny in haar armen en hield hem even vast. Zijn blauwe ogen stuitten op de mijne en toen trok hij zich los uit haar greep. In de sporen van een te strak elastiek om zijn buik lag een belofte van kleren besloten. Opeens hield ik van hem en dat wou ik mamma zeggen. Ik wou haar ook zeggen dat ik van Caroline hield. Toen zag ik het wel voor me, onze levens die samen zouden komen. Dat zouden we makkelijk klaarspelen. Ik keek langs de klip omhoog of mamma eraan kwam. In plaats daarvan kwam er een rijtje blote volwassenen aan, die plechtig naar de andere kuip marcheerden. Stilletjes, als geesten. Het waren er vier, met een vale, lichtroze huid en donkere plukken schaamhaar. De hoofden gebogen. Ze droegen witte kaarsen voor zich uit, die ze om hun kuip zetten terwijl ze zich langzaam in het water lieten zakken. De pitten beefden en sisten, de vlammetjes waren wazig in de damp.

Blote lijven. Overal blote lijven. Kuierden over het terrein met hun hoofd naar de hemel geheven, opgaand in meditatie. Zaten in groepjes, met gekruiste benen, in diepe concentratie, spraken over het verwerkingsproces van emotieverwerking. Dik: pensen uitpuilend over penissen. Dik: kegelvormige borsten vervloeiend met buiken. Dun: alle geslachtsdelen opzichtig geëtaleerd. Kort en lang, oud en verschrompeld: op het gazon aan de gymnastiek, in de bronnen en het zwembad, in het bos. Platte borsten en dikke borsten. Lange penissen en rimpelige penissen. Grote, donkere tepels. Tepels als kersen en tepels als beurse plekken. Harige lijven en gladde lijven. Haar onder armen en tussen benen. Zwart haar, oranje haar, blond haar en één mevrouw met blauw. Wild haar, keurig haar, penissen zwabberend over grote hangende buidels voor de ballen.

Overal stonden borden, staken op uit het gras, zwaaiden aan hekken, gebouwen en deuren, met vermaningen voor kinderen. Ze hielden niet van kinderen in Esalen.

KINDEREN NIET HOLLEN, GEEN KINDEREN OP HET WORKSHOP-TERREIN, GEEN KINDEREN IN DE TUIN, KINDEREN NIET ZONDER BEGELEIDING IN DE BRONNEN, KINDEREN NIET OP HET GRAS, KINDEREN STIL ZIJN, GEEN KINDEREN IN DE KANTINE.

In Esalen werd van ons verwacht dat we een hoop dingen zouden liefhebben, en dan zou uit die liefde ons nieuwe leven verrijzen. Daarom deed het er niet toe dat onze auto weg was, dat we geen geld hadden, dat mamma geld van mij had moeten lenen. We moesten deze nieuwe wereld liefhebben, op slag en voorgoed liefhebben. We moesten Anton net zo liefhebben als mamma hem liefhad. En zijn kinderen liefhebben natuurlijk. Esalen liefhebben, de turquoise camper liefhebben, noem-maar-op liefhebben. Domweg liefhebben, alsof dat woord ‘eten’ of ‘ademen’ betekende. Liefhebben. De toekomst was nu aan ons, groots en stralend – een belofte, een verrassing.

We bleven ruim een week in Esalen, terwijl Anton zijn workshops hield. Maar zodra hij daarmee klaar was gingen we weg, omdat hij ruzie kreeg met zijn supervisor, Helmut Kimp. Naar bleek ging hun ruzie over jaloezie, vergiffenis, vertrouwen en over liefde, liefde, liefde. Later zouden we dat allemaal gek vinden, aangezien in Esalen iedereen elkaar juist zo lief hoorde te hebben.

Maar eerst had Anton het nog druk met zijn cursus ‘Romantische liefde’, dus zagen we hem nauwelijks. En als het wel gebeurde was dat maar even en maakte hij een ongeduldige indruk, droeg ons (en zijn kinderen) op de camper zo in te richten dat al onze bagage een eigen plekje kreeg, gaf ieder van ons corvees. Zijn grote blauwe ogen stonden niet meer zo op flirten. Hij keek eerder gedecideerd, hield zijn ogen half dichtgeknepen, lette scherp op of we wel deden wat hij zei. En dan was hij weer weg. Toch was het wel duidelijk dat het met een hoop dingen was afgelopen. Afgelopen met de spelletjes poker, met de flirterige verhalen over Texas die ons voor hem moesten innemen. Afgelopen met de dollarbiljetten op onze slaapkamerdeuren. Zelfs ons stadje en ons verleden hadden absoluut niets te maken met deze nieuwe wereld – die zo volslagen anders was, zo ver weg van wat mijn zusjes en ik hadden gekend.

Mamma zei tegen Jane, Julia en mij dat we ons niets moesten aantrekken van Antons ongeduld. Ze zei dat het alleen maar betekende dat hij zich nu op zijn gemak voelde met ons, dat hij nu zichzelf kon zijn en met ons omgaan alsof we bij het gezin hoorden.

Als mamma niet bij Anton was probeerde ze ons te helpen met wennen en gedroeg ze zich extra liefdevol tegenover Antons kinderen, zodat ze verliefd op haar zouden worden. Alleen van Caroline kreeg mamma soms aandacht. De anderen deden of ze lucht was en ik was blij toe, want het ergerde me, al die aandacht die ze hun gaf.

En toen verdween mamma. Nadat Anton de cursus ‘Romantische liefde’ had gegeven verdwenen mamma en hij in een tweeënzeventig uur durende sessie over ‘sensitivity training’, en gedurende bijna drie dagen zagen we ze niet. Tijdens hun afwezigheid werden wij opgenomen in de gezinshiërarchie van de Fureys.

Die hadden een regel: iedereen zorgt voor zichzelf.

Binnen in ons nieuwe thuis, de camper, was het een smerige bende, al had iedereen zijn eigen ‘corvee’ om de boel op orde te houden. Jane wees er meteen op dat onze ‘corvees’ zo waren geregeld dat Anton zelf niets hoefde te doen. De camper was donker, met aan de ene kant een keukentje en aan de andere kant een eethoek. Er hing een flauwe lucht van zure melk in het kleed-voor-binnen-en-buiten en aan de plafondlamp slierde een omkrullende, gele strook vliegenpapier. Mamma had de camper uitgeboend in een poging hem schoon te maken zoals ze het thuis altijd schoonmaakte, maar het was vergeefse moeite en ik had met haar te doen. Omdat er geen strijkijzer was zagen de bonte katoenen gordijntjes er schoon nog erger uit dan vuil. En de Fureys waren geboren sloddervossen. Haar gepoets haalde niets uit; dus gaf ze het op.

‘s-Avonds kwamen uit alle hoeken en gaten bedden tevoorschijn – uit de wanden, uit de eethoek, uit het plafond. Boven de raampjes hingen opklapbedden, en de zitting in de cabine werd als ‘kooi’ gebruikt. Zo noemde Sofia het. Ze zei dat er in de camper tien mensen ‘ongeriefelijk’ konden slapen, en ik geloofde haar. Anton en mamma hadden een bungalow op het terrein van Esalen.

“Het is mijn vaders camper,” zei Sofia en ze keek Jane, Julia en mij aan. “Hij heeft hem van óns geld gekocht.”

Gefeliciteerd, wilde ik zeggen. Het was de lelijkste plek waar ik ooit had geslapen, lelijker dan de pompstations, binnen was het nauw, we botsten aldoor tegen elkaar op, en al Antons kinderen behalve Caroline waren dol op winden laten. Het stonk er. Ze staken elkaars winden aan.

“Jullie laten wel vaak winden, zeg,” zei ik. Zo wereldwijs leken ze nu niet meer.

In hun wereld werd geworsteld en met pijltjespistolen geschoten en de godganse dag naar muziek geluisterd. Het duurde niet lang of zelfs ik kon meezingen met ‘Don’t Let It Bring You Down’ en ‘Old Man’ – songs waar pappa niet van zou hebben gehouden; dat soort muziek noemde hij ‘puistjesmuziek’. In hun wereld gaf je elkaar een ‘dooie poot’ èn een ‘tatoeage’, wat allebei stomp betekende. Finny en Timothy trokken vliegen hun vleugels uit en gingen dan zitten kijken hoe ze weg probeerden te vliegen. “Wist je dat een vlieg overgeeft elke keer als hij gaat zitten?” vroeg Sofia ons. “Kijk maar uit als je zit te eten en er komt er een op je eten zitten.” Nicholas had een filmcamera en filmde alles, haalde de kleintjes over om de hoofdrol te spelen in zijn speelfilms – dat was het woord dat hij gebruikte.

Jane borduurde of las en hield zich afzijdig. Van een van hun cassettes leerde Julia de tekst van ‘Aquarius’, ‘Sodomy’, ‘Air’ en ‘Frank Mills’ uit het hoofd. Die liedjes zong ze aan één stuk door, totdat iedereen zei dat ze haar kop moest houden.

Binnen de kortste keren vond Julia het hier heerlijk. Ze werd gefascineerd door al dat bloot en die seks. Ze vond het heerlijk bij de bronnen te kijken naar blote masseurs die blote lijven masseerden. Ze vond het heerlijk dat er zoveel kinderen waren die ze dingen kon leren. Op het schoolbord in de camper tekende ze vagina’s en penissen, diagrammen waarop ze met een aanwijsstok de ‘labia majora’ en ‘minora’ aanwees, en de ‘clitoris’ en andere woorden waar ik nog nooit van had gehoord en die ik niet lang onthield, want ik lette niet zo op. Haar tekening van de vagina leek nog het meest op een zeilboot; dat zei Timothy en hij schoot in de lach. En toen schoten we allemaal in de lach.

“Weten jullie wat ze doen bij een workshop?” zei Sofia, door het gelach heen. Ik merkte best dat Sofia al die aandacht voor Julia niet kon hebben. “Ze trekken al hun kleren uit en dan beschilderen ze elkaars lichaam met blauwe verf. Allemaal, jullie moeder ook.”

Ik voor mij moest niets hebben van al dat bloot. Ik begon een heleboel kleren over elkaar te dragen. Ik droeg zelfs ondergoed onder mijn badpak. Hoe meer oog ik kreeg voor blote mensen, des te meer leken er bij te komen. Zelfs de vogelverschrikker in de tuin was bloot.

We kwamen bij elkaar en daarna splitsten we ons op in ‘grote kinderen’ en ‘kleine kinderen’. Nicholas, Caroline, Jane, Julia en Sofia waren de grote kinderen. Jane en Caroline moederden over ons en zorgden dat we aten. Ze maakten uitgebreide maaltijden met rundergehakt, hot dogs, bonen en allerlei dingen die we thuis nooit mochten eten van mamma. Julia bracht haar dagen door met verliefd worden op Nicholas en hem helpen bij zijn films. Ze zei dat ze zich net als mamma wilde voelen; ze wilde weten hoe mamma zich had gevoeld toen ze op Anton verliefd werd.

Timothy (negen), Kate (acht) en Finny (vijf) waren de kleine kinderen. Timothy weigerde een ‘klein kind’ te zijn en deed zijn uiterste best om een ‘groot kind’ te zijn, en dat vonden Finny en ik allang goed. Wij waren liever met zijn tweeën. Een tijdje was het wel leuk dat er niemand was die zei wat ik moest doen, en zelfs mijn zusjes lieten me met rust. Nu was ik zelfstandig, net een groot mens, bijna dan.

“Kleed je aan,” zei ik tegen Finny. Dat was mijn eerste bevel. Hij liep niet alleen bij de bronnen in zijn blootje, hij had nooit kleren aan, en zo kon ik niet met hem spelen. “Ik wil je niet om me heen hebben als je bloot bent.” En omdat hij gehoorzaamde hield ik van hem, en we gingen samen op verkenning uit.

Bundels schaduw en zon trokken strepen over de bomen en we marcheerden door het bos achter de camper naar de reusachtige rotsformaties om stenen te verzamelen. Het eerste spelletje dat ik Finny leerde was doen-wat-ik-doe. Het tweede spelletje was stenen zoeken. Ik had mijn geologenhamer, mijn steenbeitel en mijn degelijke verzameltas bij me. ‘Degelijk’, dat was het woord dat pappa had gebruikt toen hij me die tas gaf. Ik wilde Finny de vruchtencakemix van de klippen van Big Sur laten zien. Ik wilde hem laten zien dat de geologie hier zo actief was dat we hem aan de gang konden zien. Ik wist nog hoe mijn vader de auto langs de weg zette en met mijn zusjes en mij weginsnijdingen en kale rotsvlakken analyseerde, om de verborgen geologie van New Jersey te onderzoeken. Hij legde uit dat er twee bergketens zo hoog als de Himalaya waren ontstaan en weer waren verdwenen, maar dat het er nu stabiel was, en dat je er alleen maar achter kon komen wat er was gebeurd door het aan de stenen af te lezen. Het westen was een heel ander verhaal, dat was jong vergeleken daarbij. In het westen schoven platen onder en langs elkaar, waardoor er bergketens werden opgestuwd, dampende geisers en bronnen als puisten doorbraken aan het oppervlak, vulkanen uitbarstten en zeebodems verdwenen, en dat was allemaal nu aan de gang. Door pappa’s manier van praten, in geologen-tijd, was het net of je bergketens zag verrijzen, voelde hoe de grond zich in lagen plooide – zag hoe de aarde werd gemaakt. Pappa stak zijn handen voor zich uit en schoof ze langs en onder elkaar om ons te laten zien hoe platen werkten. Ik deed hetzelfde voor Finny. Ik wilde dat alles aan Finny laten zien. Ik wilde dat hij naar me luisterde zoals mijn zusjes en ik naar onze vader hadden geluisterd. Alleen al door Finny van alles uit te leggen over de stenen kreeg ik het gevoel dat mijn vader dichtbij was. Ik wist natuurlijk niet wat ik zei of wat ik met dat gereedschap uitvoerde, maar ik deed net of ik het wel wist.

We zwierven rond. Esalen was mooi, een stralend groen terrein, begrensd door de oceaan die op het stenige strand beukte. Je had een heleboel steensoorten in Big Sur. Serpentijn, zandsteen, schist. We vonden heel wat kalksteen met fossielen van kegelvormige schelpen – Gastropoda conacea. Dat waren mijn lievelingsfossielen. Piepkleine schelpjes, al die jaren geleden voorgoed opgesloten. Kalksteen van calciumcarbonaat. “Tanden zijn van dezelfde ingrediënten gemaakt,” zei ik tegen Finny en ik tikte tegen mijn voortand. “En het Empire State Building ook.”

“Waarom heb jij zulke rare jurken aan?” vroeg hij. Hij keek me diep in de ogen. Hij kon heel lang staren. Maar ik kon nog langer staren.

“Wat?” snauwde ik. Ik had een zwartfluwelen jurk aan. Het was een schone jurk, afgebiesd met wit linnen. Mijn benen waren bloot. Ik voelde een tochtvlaag langs mijn huid en door mijn haar strijken.

“Waarom heb jij geen short aan? Waarom van die frutseljurken?”

“Waarom knip jij je haar niet af?” vroeg ik, en toen zei hij niets meer. Zijn haar zat erger in de war dan het mijne. Ik bedacht dat je die klitten er met een borstel nooit uit zou krijgen. Het zou allemaal afgeknipt moeten worden. Ik bedacht dat ik het wat graag allemaal af zou knippen.

Kwarts. Kwartsiet. Radiolariet. Er lag ontzettend veel radiolariet. Mooi bordeauxrood, net vlees, dooraderd met dunne witte streepjes calciet als kraakbeen. Grauwakke. Schalie en lei. Ik wees Finny alles aan wat ik wist. Ik had wel eeuwig kunnen doorgaan met verkennen. Ik vertelde Finny dat ik later als ik groot was geoloog werd, net als mijn vader.

“Je zult het vast makkelijker vinden om iets van steen te begrijpen als we in de Grand Canyon zijn,” zei ik. “In de steenlagen daar kun je het hele verhaal lezen als woorden in een boek. Steenlagen met mooie namen: Vishnu-schist, Coconino-zandsteen, Muav-kalksteen, de Toroweap-formatie en Bright Angel-schalie.” Ik zong de namen voor hem zoals onze vader het voor ons had gedaan.

“Hoe weet je dat we daarnaartoe gaan?” vroeg hij.

“Nou, gewoon,” zei ik. “Zoals ik ook weet dat jij van mij gaat houden.”

“Nee hoor.”

“Reken maar,” zei ik. Mijn ogen drongen diep in de zijne. Ik had al wel door dat een jonger broertje het geweldigste van de hele wereld was. Ik had wel door dat hij graag geloofde dat ik een boel wist, dat hij zich daardoor veilig bij me voelde. Ik voelde me ontzettend volwassen en wijs.

“Je kletst maar wat. Ik heb genoeg van jouw spelletjes. Ik vind het stomme spelletjes.” Hij zweeg even. “Jouw vader is weg, Kate.”

“Wat?” snauwde ik. Langzaam hief ik mijn hoofd op en keek op hem neer, hem opnieuw net zo lang met mijn ogen doorborend tot hij zijn blik moest afwenden. Ik zei dat hij dat nooit meer mocht zeggen. Ik haalde mijn goudsteen uit mijn zak en rolde hem heen en weer tussen mijn vingers. Ik vertelde hem dat mijn vader me die had gegeven en dat dat betekende dat hij altijd bij me was. Finny bewonderde de steen, hoewel hij er niet aan mocht komen. Ik hield hem vast en de goudschilfers glinsterden in de zon, tergden hem. Maar van binnen voelde ik me verschrikkelijk verdrietig.

Ik deed of Finny lucht was. Dat hoefde maar een uur; na een uur was hij weer van mij en wilde hij elk spelletje doen waar ik maar zin in had. Er veranderde iets in me tijdens dat uur, toen ik Finny weer zag bijdraaien. Ik begreep dat ik heel veel macht had, dat ik door zijn liefde en vertrouwen de bezitter van iets prachtigs werd – met mijn zusjes, in mijn oude leven, had ik dat nooit gevoeld. En die macht maakte me gemeen en tegelijk nóg verliefder. Gemeen omdat ik wilde zien hoeveel druk ik op Finny kon uitoefenen, alsof hij elke keer dat hij zwichtte voor mijn druk weer wat meer van me hield. En zijn liefde was een noodzaak, daarmee kon ik het gezin redden. Als hij van mij hield gaf het niet als Anton niet meer van mamma zou houden. Ik begreep waarom Julia verliefd werd op Nicholas. Ik begreep de truc, de formule – waarom mamma wilde dat we zo goed konden opschieten met Anton en zijn kinderen.

Mamma vroeg mijn zusjes en mij weleens kleine karweitjes voor haar op te knappen, simpele dingen die ze vaak veel makkelijker zelf zou kunnen doen – een pan afdrogen terwijl ze de pan en de theedoek in haar handen hield, een bloembollengat in haar tuin graven terwijl ze de bol en de hak op haar schoot had liggen. Maar toch wilde ze dat we dat voor haar deden, want daarmee bewezen en bevestigden we onze liefde voor haar.

Ik liet Finny een heleboel dingen doen. Hij moest zich achterover naar me toe laten vallen, en elke keer als ik hem opving wist ik dat hij me weer wat meer toebehoorde dan daarvoor. Ik vroeg me af of Anton zich zo had gevoeld toen we naar hem toe waren gevallen. Ik droeg Finny op om een hele dag mijn slaaf te zijn, en alles te doen wat ik zei. Ik beloofde dat ik de volgende dag zijn slaaf zou zijn. In de degelijke verzameltas liet ik hem de stenen dragen die we vonden, ik liet hem mijn keukencorvee doen, ik liet hem de tafel uitklappen om er mijn bed van te maken. Ik commandeerde hem rond waar de anderen bij waren en hoewel ze hem waarschuwden dat hij me niet moest vertrouwen, ging hij overal in mee. Stommeling, dacht ik, maar ik hield van hem.

“Stikkie is een bastaard,” zei Timothy. “Daarom is hij natuurlijk ook zo stom dat hij jouw slaaf wil zijn.” Alleen in de camper. “Hij weet het nog niet dus je mag niks zeggen, anders wordt pappa hartstikke boos en dat wil jij niet meemaken.” Hij had een slappe muts van paars fluweel op. Zijn ogen stonden wijdopen. “Hij is onwettig. Hij was niet gepland. Een ongelukje.” Hij was niet gepland, onwettig, alsof hij niet hoorde te bestaan. Timothy en ik staarden elkaar net zo lang aan tot onze ogen gingen tranen en we onze blik moesten afwenden. “Pappa had een slippertje en toen kregen ze Stikkie. Dus hij heeft een andere moeder dan wij. Daarom heet het bastaard. Mamma heeft hem wel geadopteerd, maar toch is hij een bastaard.”

Dit was nou een van de manieren waarop onze twee gezinnen met elkaar versmolten, door middel van elkaars geheimen. Die ruilden we als plaatjes van honkballers, omdat we elkaar met onze verhalen wilden overtroeven, wilden bewijzen dat ons eigen leven ingewikkelder en daarom bijzonderder was dan dat van de ander.

“Hij heet Finny,” zei ik, alsof ik me niks aantrok van wat Timothy beweerde. Het was benauwd in de camper. Jane en Caroline hadden het eten opstaan – hachee en witte bonen in tomatensaus. Uit de pan met bonen kringelde damp omhoog. Het deksel klepperde. Er was al een bak sla uit de kantinekeuken van Esalen naar ons toe gebracht. De sla had verlepte randjes. Ik zag kleine Finny voor me, bloot en wel. Ik wou dat hij bij me was.

“Pappa heeft een heleboel slippertjes. Jullie moeder is ook een slippertje. Zeg dan wat,” drong Timothy aan. Je bent zelf een ongelukje, dacht ik, maar ik vond het wel zielig voor hem. Ik kon me niet voorstellen dat ik mijn moeder kwijt zou raken. Het was al erg genoeg om het drie dagen zonder haar te moeten stellen. Ik miste haar, kleine dingetjes: haar vingers die ons haar vlochten. Ik dacht na over ‘sensitivity training’ en vroeg me af waar ze nu zou zijn. Timothy zag er heel klein uit zoals hij daar stond, ook al was hij groter dan ik. Ik vroeg me af welke dingetjes hij zou missen van zijn moeder. Ik wilde aardig tegen hem doen, maar ik kon het niet.

Buiten kleurde de hemel rood achter de bomen en ik kon een paar van de anderen horen praten. “Mamma is zwanger van jullie vader en ze laat het kindje komen en dan gaan ze trouwen,” zei ik. Dat was natuurlijk gelogen, maar ze was wel zwanger geweest. Ze was naar New Orleans gegaan voor een abortus. Julia had gezegd dat de dokters een stofzuigerslang in mamma gingen stoppen en dat ze net zo lang bleven zuigen tot hij de baby eruit zoog. Ik was bang geweest dat de stofzuiger nog meer van haar op zou zuigen.

“Nou, dan krijgt ze een bastaard en dan hebben we er weer een bastaardbroertje bij dat mamma wel zal moeten adopteren, en dat wordt mijn broertje en niet het jouwe, want straks ben jij er niet meer en dan is mamma weer terug.”

Er prikten tranen in mijn ogen, maar ik huilde niet. Ik wilde niet huilen. Als ik van Finny hield zou dat nooit gebeuren. Als Julia van Nicholas hield zou het ook nooit gebeuren. Dat zei ik aldoor opnieuw tegen mezelf, als een gebed. Sofia kwam binnen, deed de ijskast open, keek erin, deed de deur dicht, deed hem weer open en nam er een appel uit. Nicholas kwam binnen en wipte een blikje bier open en sloeg het achterover. Caroline kwam binnen en schonk zichzelf een glas wijn in. Ze boog haar hoofd over het fornuis, hield met haar ene hand haar haar uit haar gezicht en tilde met de andere hand het deksel van de bonenpan op om te kijken hoe het met de bonen ging. Ik zou het haar vragen van Finny. Julia holde naar binnen en weer naar buiten. Ik zou het haar vragen van mamma. Finny kwam binnen en plofte aan tafel neer. Zijn blauwe ogen keken me onderzoekend aan. Hij was jaloers als ik tijd met Timothy doorbracht.

Mijn vader had een slippertje gehad. Dat zei mamma. Slippertje. Ik dacht aan de buldogmieren en aan de seksualiteit die overal van afdroop. Ik dacht aan al die blote mensen in Esalen, stelde me voor hoe ze zouden neuken. Ik had nog nooit iemand zien neuken, maar ik wist hoe ze dat deden van de diagrammen die Julia tekende. Ik was blij dat mamma een abortus had gehad. Ik zou er niet tegen kunnen om ver weg een broertje of zusje te hebben, helemaal alleen zonder mamma, mijn zusjes of mij. Ik dacht aan een ontsnapte ballon die snel omhoog naar de hemel zweefde. Ik keek Timothy niet aan, maar ik voelde zijn ogen op me rusten.

“Zijn jullie bezig met je keukencorvee?” vroeg Sofia aan ons. Ze zat de hele tijd te vragen of we ons keukencorvee wel deden – te controleren wie wat deed terwijl ze zelf geen klap uitvoerde. “Net een kleinere uitvoering van Anton,” zei Jane vaak.

“Schei toch uit,” zei Nicholas tegen haar. Sofia wist iedereen tegen zich op te zetten, zelfs haar eigen broers en zusjes. Iedereen praatte door elkaar en zwermde in en uit. Sofia’s vingers hielden elegant een sigaret omklemd en ze blies rookkringetjes uit. Finny deed de doffe plafondlamp aan, overal vleiden zich schaduwen neer. Een mot cirkelde om het peertje, knalde ertegenop, viel omlaag, vloog er weer tegenop. Finny hield een plastic zakje met marihuana schuin, liet er een hoopje uit op tafel glijden en rolde stikkies voor Anton.

“Wat is jouw keukencorvee, Kate?” vroeg Sofia.

“Hou toch eens op,” zei Nicholas ongeduldig. Hij nam de kleine kinderen in bescherming en dat vond ik lief van hem.

“Maar ze moeten toch doorkrijgen wat pappa voor iemand is,” zei Sofia.

“Sofia,” zei Caroline. Ik zag voor me hoe Anton zat te pokeren en wist nog hoe hij bij ons thuis was geweest. En al was dat nu allemaal verdwenen, toch was ik niet bang voor hem. Ik keek rond of ik Jane zag.

“Ja, Kate,” zei Finny zonder op te kijken. Hij was boos op me omdat ik niet zijn slaaf was geweest en had gelachen toen hij zei dat het mijn beurt was. “Eikel,” had ik gezegd – dat was Timothy’s woord, die zei de hele tijd ‘eikel’.

Wij hadden eens een poes geadopteerd, herinnerde ik me. Een oranje poes met mooi, dik, lang haar. Hij mocht bij ons wonen, zodat hij niet dood zou gaan. Pappa had die poes geschoren omdat mamma mijn haar heel kort had geknipt. Ik had ontzettend lang haar en pappa was dol op mijn haar en toen hij zag dat het was afgeknipt schoor hij de poes. Eerlijk gezegd had hij niet de hele poes geschoren, alleen een klein plekje, maar in de loop van de tijd was het verhaal mooier geworden.

“Als je je keukencorvee niet doet krijg je extra werk,” zei Finny. Hij wilde dat ik zou reageren. Dat was te merken aan de manier waarop hij me vasthield met zijn blik, en bijna hdd ik ook gereageerd, alleen om hem een gevoel van macht te geven. Ik zwoer bij mezelf dat ik nooit meer gemeen tegen Finny zou doen. Ik zou hem beschermen.

“Pappa weet je wel extra werk te bezorgen,” zei Sofia. Door de manier waarop zijn kinderen over hem praatten groeide Anton in mijn gedachten, en ik begon te geloven dat Jane echt iets in hem had gezien wat Julia, mamma en mij was ontgaan. Er kwam een briesje binnen door het raam en de hele camper vulde zich met de geur van garende bonen. Timothy ging naar buiten, niet meer geïnteresseerd in de bastaard. Ik ademde sigarettenrook in. Het rook lekker. Ik wilde met mamma praten. Toen vroeg ik me af hoe het thuis zou zijn. Ik zag ons lege huis en wou dat ik in mijn bed kon kruipen. Ik vroeg me af hoe lang we al weg waren. Ik dacht aan Kikker en voelde me niet erg mooi en de lei leek nu niet meer zo schoon.

“Jullie hebben je auto niet meer, hè?” vroeg Sofia. Ze wist donders goed dat we onze auto niet meer hadden. Ik kon haar niet uitstaan. “Hoe moet het nou als jullie weg willen?” Ik zag onze auto op die lange, lange weg, met buitenlanders achter het stuur, ik zag ons – mijn zusjes, moeder en mij – op een eiland staan, hier, eenzaam, niet in staat om weg te komen. We waren totaal machteloos, zonder geld en zonder auto, net bedelaars. Ik wilde mijn twintig dollar terug, ik moest en zou mijn twintig dollar hebben.

“Wij vertrouwen jullie,” loog ik.

Mijn steen viel uit mijn hand op tafel. Ik had niet eens gemerkt dat ik hem in mijn hand had. Sofia griste hem weg en bekeek hem. Hij vonkte in het licht.

“Wat is dat?” vroeg ze.

“Goud,” zei ik vol trots, en toen wou ik dat ik het niet had gezegd. Ik was bang dat ze hem niet terug zou geven. Ik vertrouwde haar niet.

Finny keek op en staarde ernaar. “Dat is van haar vader, het is haar vader,” zei Finny. Tien kleine sigaretjes lagen op een keurig geordend rijtje voor hem op de met linoleum bedekte tafel die straks mijn bed zou worden.

“Wat een lelijk ding,” zei Sofia en ze gaf hem aan me terug.

Mamma kwam net zo uit de sensitivity training als ze erin was gegaan. Ze had dezelfde stugge spijkerbroek aan, dezelfde gebloemde blouse. Haar haar werd uit haar gezicht gehouden door een rode haarband die bij haar lippenstift kleurde. Het enige verschil met eerst was dat ze het er vaak over had dat je in het heden moest leven, hier en nu. Anton en zij waren blij dat ze weer bij ons waren. Ik bekeek ze aandachtig om te zien of ze verliefd waren. Ik had haar zoveel vragen te stellen, er was zoveel dat ik wilde weten. Ik week niet van haar zijde, wilde haar geen moment loslaten. “Malle kleine meid van me, wat is er met jou? Wat ben je toch ook een tobberdje.” Anton gaf ons allemaal een natte zoen op onze haargrens.

Die dag gingen we lunchen met Helmut Kimp en zijn vrouw Heda. Helmut Kimp was dik, met een kin die eruitzag of hij langzamerhand weer door zijn hals werd opgeslokt. Aan zijn bolle wangen bungelden een heleboel moedervlekken. Ik telde er elf, allemaal verschillend van vorm en grootte. Bij een paar leek het of ik ze zo af zou kunnen knippen.

We zaten met zijn allen, aan een lange tafel, voor een restaurant op een terras dat uitkeek op de oceaan. Het restaurant was een ontwerp van Frank Lloyd Wright, zoals Julia ons allemaal liet weten. De grote kinderen zaten aan het ene eind en de kleine kinderen met de volwassenen aan het andere. Er klingelden klokjes in de wind en er ruiste een watervalletje. Toeristen namen foto’s van de oceaan. Japanse lampionnen schommelden heen en weer in een licht briesje.

Anton en Helmut dronken bier en praatten over de oorlog en communisten, en opeens kregen Nicholas en Anton knallende ruzie. Terwijl Anton zat te oreren leek zijn lichaam op te zwellen, waardoor hij gigantisch werd. Ik had hem nog nooit zo zien worden. Een paar van de grote kinderen, zelfs Jane, deden ook een duit in het zakje over Vietnam. Sofia rolde met haar ogen en zei: “Als je ruzie zoekt moet je over Vietnam of abortus beginnen.” Ze rookte een sigaret waarvan Anton aldoor zei dat ze hem uit moest maken.

Maar de meeste tijd zat Anton met Helmut, Heda en mamma over liefde te praten. Ze hadden kleine meningsverschillen, voorboden van de grote ruzie die ze later zouden krijgen. Mamma zat op haar manier met Helmut te flirten, hield haar hoofd schuin en liet haar krullen voor haar ogen vallen terwijl ze hem aanmoedigde bij alles wat hij zei – bij zijn dromen. Ik kon niet horen wat het voor dromen waren, maar ik wist dat mamma ze alleen al aanmoedigde door het enthousiasme in haar stem. Daar was ze altijd goed in, mensen aanmoedigen bij hun dromen.

Anton probeerde mamma te negeren en wendde zich tot Heda Kimp, een blondine met een hoog voorhoofd en lang haar, dat in het midden was gescheiden en als gordijntjes om haar gezicht viel. Rimpels waaierden uit vanuit haar ooghoeken. Ze was ouder dan mamma, maar heel knap. Ze had een zwarte blouse aan, beschilderd met ragfijne gouden krullen. Anton zat driftig op systeemkaartjes te krabbelen, aantekeningen voor zijn boek. Hij had altijd een pak systeemkaartjes en een stel pennen in zijn borstzak zitten. Mamma had Jane, Julia en mij verteld dat Anton heel jaloers was. Op een keer had hij, bij ons thuis, mamma’s dia’s van onze reis naar Europa verbrand alleen omdat pappa erop stond.

“De definitie van romantische liefde is: ik ben jou. Jij bent mij. Om die liefde te kunnen bereiken hebben we seksuele gelijkheid nodig. In een meester-slaafrelatie hou je je huwelijk niet romantisch,” zei Anton tegen Heda. Anton keek onderzoekend naar mamma, die dicht tegen Helmut aan zat. Ik wilde dat ze ophield met flirten met Helmut. Ik zag dat Anton kwaad begon te worden. Anton ging verder: “Man en vrouw moeten gelijk zijn. Het huwelijk redt het alleen als we gelijk zijn in onze begeerte en mogelijkheden. Eve en ik redden het alleen als zij mij begeert met dezelfde intensiteit waarmee ik haar begeer.” Heda boog zich over naar Anton, geboeid door wat hij zei. “En dat geldt ook voor jou en Helmut,” voegde hij eraantoe. Zijn lippen waren dik en nat en ik keek naar het zonlicht dat erop speelde.

Ik keek de tafel rond naar alle kinderen en dacht eraan hoe wij ons best deden om van elkaar te houden. Julia zat Timothy te plagen en Nicholas zat Julia te plagen. Ze stonden alledrie op om nog wat te filmen. Caroline en Jane waren diep in gesprek. Sofia zat iedereen raad te geven. Finny en ik praatten tegen elkaar met onze ogen. We leken allemaal op ons gemak, op de plaats waar we hoorden – versmolten, opgenomen in onze eigen wereld. Anton praatte nog steeds over liefde.

Heda had een zwaar accent. Een hoop z-en. Ze lachte. Ze zei dat ze had gehoord dat Anton jezuïet was geweest en vroeg hem waarom hij de orde had verlaten. Nu zaten zij te flirten. Anton leunde achterover op zijn stoel. Hij zei dat er ook nog andere dingen waren in het leven, en knipoogde. Zijn knipoog trok je bij hem naar binnen, naar het binnenste van zijn wereld. “De Heilige Maagd heeft me verleid,” zei hij, traag, temerig, en hij vertelde een verhaal over hoe hij verliefd was geworden op een standbeeld van de Heilige Maagd toen hij novice was in Grand Coteau in Louisiana. Ik kende dat verhaal. Het was een van mamma’s lievelingsverhalen. Heda zat te lachen terwijl hij praatte. Ze was een flirt, maar het leek mamma niet te storen. Tegen de tijd dat Anton zijn verhaal beëindigde was zijn accent door en door Texaans.

“Mooi is het hier, hè?” fluisterde mamma, om zich heen kijkend. De lucht was vochtig en koel. Aalscholvers en meeuwen doken zwenkend en buitelend naar het water. Aan het andere eind van de tafel nam Nicholas nu een stukje film van ons allemaal op. Ik wilde mamma vragen over dat met die bastaard.

Er kwamen een paar zigeuners langskuieren, handlezers, toekomstvoorspellers. Anton gaf een van de zigeuners honderd dollar, die hij uit een dik pak bankbiljetten in zijn portefeuille trok, en vernam dat wij een hecht gezin vormden, op de drempel van een rijk, avontuurlijk leven. Toen ik dat pak geld zag wist ik zeker dat hij genoeg had om mij m’n twintig dollar terug te geven.

De discussie verplaatste zich naar hoofdstuk vijftien van Antons boek, dat over jaloezie ging, en Anton probeerde Helmut ervan te overtuigen dat hij jaloers was.

“Jaloezie is een natuurlijke eigenschap van de mens,” zei Anton.

“Ik ben geen jaloers man,” zei Helmut Kimp. Hij trok aan de baardhaartjes vlak onder zijn mond en het leek net of hij draadjes spuug uit zijn mond probeerde te trekken. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat zo’n mooie vrouw met zo’n lelijke man was getrouwd.

“O jawel,” zei Anton. “Je weet het alleen niet. Ben je weleens op de proef gesteld?” En Anton knipoogde naar mamma en daarna naar Heda.

“Ja hoor. En toch ben ik niet jaloers.” Helmut Kimp had ook een zwaar accent, vol keelklanken en dikke u’s. “Als je vertrouwen hebt is er geen reden tot jaloezie.”

“En daar heb je het mis, Helmut,” zei Anton, terwijl zijn stem luider begon te worden en zijn lichaam begon op te zwellen, net als bij die ruzie over Vietnam. “Als je maar intens genoeg van iemand houdt word je wel jaloers.” Finny kneep zijn ogen tot net zulke spleetjes als Anton altijd deed en liet ze toen rollen, alsof hij wilde zeggen: “Daar gaan we weer.” Ik dacht aan zijn moeder. Ik durfde te wedden dat hij het diep in zijn hart wel wist van haar. Maar dat liet me allemaal koud. Ik zat aan mijn twintig dollar te denken en hoopte dat Anton niet zou opzwellen als ik hem erom vroeg.

“We moeten nou niet gaan doen alsof jaloezie een deugd is,” zei Helmut. Hij keek de tafel rond. Het leek of het voor het eerst tot hem doordrong met hoeveel wij wel niet waren, zoals hij ons zat op te nemen. Stilte. Ik was bang dat hij iets zag wat ik niet kon zien. “Je hebt daar een hele kudde, Anton. Goeie God, er zijn acht kinderen. Wat wil je met al die kinderen?”

“Ze begrip voor de wereld bijbrengen. En liefde en vertrouwen.” Anton glimlachte en Helmut lachte.

“Waar zit mijn kleintje over te piekeren?” vroeg mamma opeens, toen haar blik op mij viel. “Heb je het leuk? Is het hier niet heerlijk? Houdt mijn kleine meisje van me?” Ik vond het vreselijk als ze vroeg waar ik aan dacht. Het was net of ze in mijn hoofd kon kijken. Ik durfde niet te liegen, want ik was bang dat zij wel zou weten dat ik zat te liegen.

“Over mijn twintig dollar,” zei ik, met een strakke, vastberaden blik.

“Kate,” zei ze bestraffend, “zit je daar nou nog steeds aan te denken? Je móet edelmoedig leren worden. Denk eens aan alles wat wij voor jou doen. Je moet je steentje leren bijdragen, Kate. Je mag niet zo op de centen zijn.”

“Vergeef jij makkelijk, Eve?” vroeg Helmut. Ik haatte mamma. Ze had niet geluisterd, ze had het te druk met mij woedend aankijken, dus wist ze niet wat ze moest zeggen. “Vergiffenis,” zei Helmut hulpvaardig. “Vergeef je je man bijvoorbeeld?” Hij zag best dat mamma bloosde en zich onbehaaglijk voelde. Ze keek naar de tafel en toen weer naar hem – verlegen, als een kind. Anton en hij zaten nu fel te debatteren over vergiffenis en weer waren ze het niet met elkaar eens. Ik had wel door dat Anton graag debatteerde. Zo was hij bij ons thuis niet geweest. Pappa had een hekel aan mensen die zonder reden debatteerden. Hij had een hekel aan Brian Cain omdat die op feestjes dronken werd en debatteerde om het debatteren.

“We zitten hier als vrienden onder elkaar. We kunnen eerlijk zijn. Sommige dingen zijn nu eenmaal niet te vergeven,” zei Helmut.

“Lulkoek,” zei Anton fel. Hij leunde voorover op zijn stoel, vastbesloten om zijn gelijk te halen. “Vergiffenis is het mooie van het christendom.” Finny keek me weer even snel aan. Ik zag zijn moeder midden in een veld staan, helemaal alleen.

“Zou jij Eve vergeven als ze ontrouw was?” vroeg Helmut, in een poging Anton nog verder uit zijn tent te lokken.

“Hij heeft me in een erg moeilijke positie gebracht,” viel mamma hem vlug in de rede, om het gesprek af te leiden van Heimuts vraag. Het kon me niet schelen of Anton jaloers was of dat Helmut hem uit zijn tent zat te lokken; ik zat erover in wat mamma nu ging zeggen. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde niet meer te luisteren, omdat ik wist wat er zou gebeuren als ze een kans kreeg om het over pappa’s vertrek te hebben. Zoals zij het zou beschrijven zou ik haar alleen in de wereld zien staan. Een lege, verlaten wereld. Heimuts hand raakte zachtjes mamma’s schouder aan. Toen hoorde ik mamma zeggen dat ze pappa vergaf, en eerst was ik blij en daarna haatte ik haar nog erger, want ik wist dat ze zat te liegen dat ze barstte.

“Krankzinnig!” hoorde ik iemand schreeuwen door de nacht. Het was de stem van Helmut. Ik ging rechtop in bed zitten, met een schok wakker geworden, me eerst afvragend waar ik was. “Jij bent veel te verknipt om therapie te geven!” Dat was de stem van Anton, die door het raampje van de camper naar binnen kwam. Eerst kon ik niets zien, zo donker was het. Wij kinderen hadden allemaal liggen slapen. Halfdrie, drie uur ‘s-nachts. Het duister werd verlicht door het flauwe schijnsel van de volle maan. Helmut had tijdens een voettocht naar de warme bronnen van Tessajara een middernachtelijke workshop gegeven en mamma was meegegaan. Ze waren zeker net terug.

Antons stem schreeuwde iets onverstaanbaars, een monsterlijke stem. Toen Heimuts stem weer. “Jij moet altijd de leider zijn! Jij bent bang voor de wereld. Het is maar goed dat je die kudde kinderen van je hebt om leidertje over te spelen. Regeer jij maar over je eigen koninkrijk, Anton! Preek jij maar over liefde en jaloezie en vergiffenis. Hoe zit het met die vergiffenis, Anton!”

“Krankzinnig!” schreeuwde Anton weer.

Ik sliep met Julia op een eenpersoonsslaapbank. Haar voeten lagen bij mijn hoofd. Mijn voeten bij haar hoofd. De lakens zaten vol zand. Ik wreef in mijn ogen. Ze ging andersom liggen om dicht bij me te zijn en sloeg haar arm om mijn middel. Door het raampje zag ik mamma in haar spijkerbroek en haar gebloemde blouse uit de richting van de bungalows komen. Ze liep op een drafje naar de camper, met haar tas en schoenen en nog wat kleren stijf tegen zich aangekneld. “Vlug ‘n beetje, Eve,” zei Anton die achter haar opdoemde. Groot. “We gaan hier weg.” Wij zaten rechtop in bed, vaag zichtbare bovenlichamen. Julia voelde warm aan. Anton en mamma gingen voor in de camper zitten. De portieren sloegen dicht en de motor startte met een schok en een plofje.

“Geef het maar toe, Helmut. Geef het nou maar toe. Jij staat helemaal nergens boven. Geef het nou maar toe. Je bent net zo zwak als wij allemaal,” schreeuwde Anton achterom naar de bungalows. En toen scheurden we weg, over de lange, steile oprit weg uit Esalen. De deur van de ijskast vloog open en de melk en een flesje Coke tuimelden naar buiten en liepen leeg op de grond. De belletjes sisten, uitzettend en weer inzakkend. In de gootsteen en de kast rammelde vaatwerk. We waren weg.

De intercom die de cabine met de camper verbond stond aan, dus konden we horen wat ze zeiden. Anton vroeg mamma waarom het zo lang had geduurd voor ze terug was van de voettocht.

“Waar was je?” snauwde hij.

“Doe niet zo idioot. Je wist best waar ik was,” antwoordde ze. “Waar was je?” Hun stemmen klonken krakerig over de luidspreker. “Je hebt gedronken,” hoorde ik mamma zeggen. Ik hoorde de naam Heda en daarop zaten ze te schreeuwen, hard, snerpend geschreeuw. Ik hoorde de woorden ‘Helmut afmaken’ en ik zat in angst om mamma. Ik dacht aan Brian Cain die naar ons huis kwam om onze vader af te maken. De camper kwam met een schok tot stilstand en mamma sprong eruit, met Anton op haar hielen. Het enige wat ik nu nog kon horen was de hoge toon van hun stemmen. De zomermaan hing vol en glanzend als een surprise aan de hemel. De verre lichtjes van een vliegtuig leken net planeten en even dacht ik dat het een langzaam vallende ster was.

De camper stond aan de rand van de snelweg boven op een torenhoge klip. Ik hoorde de oceaan en hun geschreeuw en ik probeerde me dingen voor de geest te halen. Maakte niet uit wat. Avondeten met mijn moeder en mijn vader aan dezelfde tafel. Maar het lukte niet. Er waren honderd miljoen jaren voorbijgegaan. Alle zin die ik in van alles had proberen te ontdekken was onzin. Ik dacht aan de ijsbanen met de inkepingen van schaatsijzers erin en ik dacht aan schoolborden volgekliederd met cijfers. Ik kon er geen touw meer aan vastknopen. Er was zoveel dat ik niet wist. Vanbinnen voelde ik me smerig, zelfs verrot. Ik dacht eraan hoe mijn zusjes en ik zo ons best hadden gedaan om ons aan te passen. Ik kon totaal geen wijs meer worden uit mijn gevoelens. Ik dacht: liefde of geen liefde, wij horen nu bij Anton. Ik vroeg me af wat het zou betekenen als hij bang was voor de wereld. Ik vroeg me een heleboel dingen af: of mijn zusjes en ik hippies zouden worden; of we naar Erehwon in Dallas zouden gaan. Wat er met pappa, met ons eigen huis, met ons leven zou gebeuren. Opeens voelde ik me klaarwakker en voor het eerst deed dit nieuwe leven heel echt aan.

“Je kunt niet altijd weten wat er gaat gebeuren,” zei mamma nu telkens wanneer een van ons ergens over in zat. “Daar zou ook geen lol aan zijn. Dan zou je niet echt leven. Je moet in het heden leven, in het hier en nu.”

Maar dat liet me allemaal koud. Ik wou dat we onze auto hadden, zodat we weg konden komen. Ik dacht aan mijn vader – ik zag hem onze oprit aflopen om de post te gaan halen, en hij bleef maar lopen, steeds verder weg lopen.

“Pappa denkt dat jullie moeder met Helmut naar bed is geweest,” zei Sofia in het donker. “Belachelijk,” zei ze erachteraan. Op dat moment hield ik van haar, want ze nam het voor mamma op.

Toen was het stil. Mamma en Anton zaten weer voorin. De camper slingerde even, meerderde vaart en reed dieper het duister in.

“Het is maar goed dat we daar weg zijn,” zei Anton, nu weer met een warme, tedere stem. “Ze houden niet van kinderen en het zijn allemaal boeddhisten.”

“Wat is een boeddhist?” fluisterde ik.

“Een goed mens,” zei Jane vanaf de slaapbank boven ons.