LIEVE ANDRÉ, MIJN LIEVE schat van duizend jaar geleden, het meisjedat je deze brief gegeven heeft heet Dira. Ik heb haar gevraagd je deze brief te laten lezen zodra je in de herberg aankomt, voordat ze je naar me toe laat komen. Tot en met de laatste regel. Probeer haar niks voor te liegen. Tegen dat meisje kun je niet liegen.
Ga dus zitten. En luister naar me.
Ik weet niet hoe je erin geslaagd bent me te vinden. Dit is een plek die bijna niet bestaat. En als je naar herberg Almayer vraagt, kijken ze je verbaasd aan en weten ze het niet. Als mijn man een onbereikbare hoek van de wereld zocht voor mijn genezing, dan heeft hij die gevonden. God weet hoe jij erin geslaagd bent hem ook te vinden.
Ik heb je brieven ontvangen, en het was niet gemakkelijk om ze te lezen. De wonden van de herinnering worden pijnlijk opengereten. Als ik hier naar je was blijven verlangen en op je was blijven wachten, hadden die brieven een verblindend geluk betekend. Maar dit is een vreemde plek. De werkelijkheid vervaagt en alles wordt herinnering. Zelfs jij bent stukje bij beetje opgehouden een verlangen te zijn, en je bent een herinnering geworden. Je brieven bereikten me als overgebleven berichten van een wereld die niet meer bestaat.
Ik heb van je gehouden, André, en ik zou niet weten hoe je meer van iemand kunt houden. Ik had een leven dat me gelukkig maakte, en dat heb ik kapot laten gaan om bij jou te kunnen zijn. Ik hield niet van je uit verveling, of uit eenzaamheid, of uit grilligheid. Ik hield van je omdat het verlangen naar jou sterker was dan welk geluk dan ook. En ik wist dat het leven toch niet groot genoeg was om alles wat het verlangen zich kan inbeelden bij elkaar te houden. Maar ik heb niet geprobeerd mezelf tegen te houden, noch om jou tegen te houden. Ik wist dat het leven dat wel zou doen. En dat heeft het ook gedaan. Het is ineens uitgebarsten. Overal lagen scherven, en ze sneden als messen.
Toen ben ik hier gekomen. En dit is niet gemakkelijk uit te leggen. Mijn man dacht dat het een plek was waar ik kon genezen. Maar genezen is een te klein woord voor wat hier gebeurt. Het is eenvoudig. Dit is een plek waar je afscheid neemt van jezelf. Wat je bent glijdt langzaam van je af, stukje bij beetje. En je laat het achter je, stap voor stap, op deze oever die geen tijd kent en die slechts één dag kent, steeds dezelfde dag. Het heden verdwijnt en je wordt herinnering. Je glijdt weg van alles, angsten, gevoelens, verlangens: je koestert ze als afgedragen kledingstukken in de kast van een ongekende wijsheid en een onverwachte vrede. Kun je me begrijpen? Kun je begrijpen hoe dit alles – mooi kan zijn?
Geloof me, het is niet een vorm van sterven, ook niet een lichtere vorm van sterven. Ik heb me nooit zo levend gevoeld als nu. Maar het is anders. Dat wat ik ben heeft al plaatsgevonden: en hier, en nu, leeft het in me voort als een stap in een voetafdruk, als een geluid in een echo, en als een raadsel in zijn oplossing. Het sterft niet, dat niet. Het glijdt naar de andere kant van het leven. Met een lichtheid die aan een dans doet denken.
Het is een manier om alles te verliezen, opdat je alles vindt.
Als je dat allemaal kunt begrijpen, zul je me geloven wanneer ik je zeg dat ik onmogelijk aan de toekomst kan denken. De toekomst is een denkbeeld dat los van me staat. Het is niet belangrijk. Het betekent niets meer. Ik heb geen ogen meer om de toekomst te zien. Je hebt het er zo vaak over, in je brieven. Ik doe mijn best om me te herinneren wat het wil zeggen. Toekomst. De mijne is al helemaal hier, en nu. De mijne zal de rust van een stilstaande tijd zijn, die ogenblikken verzamelt en ze op elkaar stapelt alsof het slechts één ogenblik is. Van hier tot aan mijn dood zal er alleen dat ogenblik zijn, en meer niet.
Ik ga niet met je mee, André. Ik bouw geen enkel leven meer op, want ik heb net geleerd om het onderkomen te zijn van dat wat mijn leven is geweest. En dat bevalt me. Ik wil niet anders. Ik begrijp jouw verre eilanden wel, en ik begrijp je dromen, je plannen. Maar er is geen weg meer die mij erheen zou kunnen brengen. En jij kunt die ook niet voor me bedenken, over een land dat er niet is. Vergeef me, mijn allerliefste, maar jouw toekomst zal niet de mijne zijn.
In deze herberg is een man met een rare naam die bestudeert waar de zee eindigt. De afgelopen dagen, terwijl ik op je wachtte, heb ik hem verteld over ons en over hoezeer ik je aankomst vreesde en tegelijkertijd naar je komst verlangde. Het is een goede en geduldige man. Hij luisterde naar me. En op een dag zei hij tegen me: “Schrijf hem.” Hij zeidat je alleen maar op iemand kunt wachten zonder dat het pijn doet als je hem schrijft. Dus heb ik je geschreven. Alles wat in me zit, heb ik in deze brief gezet. Hij, die man met die rare naam, zegtdat je het zult begrijpen. Hij zegtdat je de brief zult lezen, daarna naar het strand zult lopen en terwijl je langs de rand van de zee loopt alles zult overdenken, endat je het dan zult begrijpen. Het duurt misschien een uur of een dag, dat doet er niet toe. Maar uiteindelijk zul je naar de herberg terugkeren. Hij zegtdat je de trap op zult gaan, mijn deur zult openen en me zonder iets te zeggen in je armen zult nemen en me zult kussen.
Ik weet dat het onnozel lijkt. Maar ik zou het fijn vinden als het echt zo zou gaan. Het is een mooie manier om elkaar te verliezen, om je in elkaars armen te verliezen.
Niets kan me de herinnering ontnemen aan de tijd dat ik nog met heel mezelf was
jouw Ann