2

Plumtrees Cottage, waar de familie Cummings-Browne woonde, stond tegenover de kerk en de pastorie, in een rijtje van vier oude stenen huizen aan een ruitvormig pleintje met kinderkopjes. De huizen hadden geen voortuinen, alleen maar een strookje grond met wat bloemen erin.

Het duurde die volgende morgen even voor de deur open ging op het geklop van Agatha. Haar kraalogen schatten de vrouw die opendeed in als dezelfde soort import die mevrouw Barr was. Ondanks de wel erg frisse voorjaarsochtend, droeg mevrouw Cummings-Browne een gebloemde zomerjurk die wat gebruinde huid van middelbare leeftijd onbedekt liet. Ze had een hoge, overheersende stem, bleekblauwe ogen en een manier van doen alsof ze de vrouw van een kolonel of iets dergelijks was. “Ja? Wat kan ik voor u doen?”

Agatha stelde zich voor en zei dat ze geïnteresseerd was in deelname aan de quichewedstrijd, maar dat ze niet echt van de hoed en de rand wist omdat ze nieuw was in het dorp.

“Ik ben mevrouw Cummings-Browne,” zei de vrouw, “en het enige wat u eigenlijk moet doen, is die posters goed lezen. Ze hangen namelijk in het hele dorp, weet u.” Ze produceerde een minzaam lachje waardoor Agatha de neiging kreeg haar een dreun te verkopen.

In plaats daarvan zei ze op milde toon: “Zoals ik al zei, ik ben nieuw in het dorp en ik zou graag wat mensen leren kennen. Misschien zou ik u en uw man vanavond kunnen uitnodigen voor een etentje. Verzorgen ze maaltijden in de Red Lion?”

Mevrouw Cummings-Browne produceerde weer dat lachje. “Ik zou niet eens dood gevonden willen worden in de Red Lion. Maar ze serveren goede maaltijden in de Feathers in Ancombe.”

“Waar ligt in vredesnaam Ancombe?” vroeg Agatha.

“Slechts een kilometer of drie verderop. U kent hier nog niet echt de weg zeker? Wij rijden wel. Zorg dat u hier om half acht bent.”

De deur ging weer dicht. Nou, nou, dacht Agatha. Dat ging gemakkelijk. Die pakken wel erg gemakkelijk iets aan, wat betekent dat mijn quiche een goede kans moet maken.

Ze slenterde terug door het dorp en beantwoorde mechanisch de begroetingen van de voorbijgangers. Er zitten dus wormen in deze charmante, opgewreven appel, peinsde ze. De meerderheid zat in de midden- en lagere middenklasse, en was buitengewoon beleefd en vriendelijk. Als je moest afgaan op mevrouw Barr en mevrouw Cummings-Browne, was het ongetwijfeld alleen de zelfbenoemde en geïmporteerde hogere klasse die zich nogal bot opstelde. Er waaide een verzameling kersenbloemblaadjes langs Agatha’s voeten. De gouden huizen gloeiden op in het zonlicht. Een prettige omgeving trok niet noodzakelijkerwijs prettige mensen aan. De nieuwkomers hadden hun snoezige cottages waarschijnlijk gekocht toen de prijzen laag waren en waren hier neergestreken om de grote vis in deze kleine vijver te kunnen spelen. Maar het leek dat de nieuwkomers maar weinig indruk op de dorpelingen maakten. Waarschijnlijk was de import alleen maar bezig de poten onder elkaars stoel vandaan te zagen. Maar toch was ze er vrij zeker van dat als ze die wedstrijd zou winnen, de dorpelingen haar zouden zien staan.

Die avond zat Agatha in de eetzaal met laag balkenplafond van de Feathers in Ancombe en bestudeerde ze onopgemerkt haar gasten. Meneer Cummings-Browne – ’majoor voor mijn ondeugden, maar ik laat me niet voorstaan op mijn titel, haw, haw, haw’ – was al net zo gebruind als zijn vrouw, een soort oranjeachtig bruin dat volgens Agatha waarschijnlijk uit een flesje kwam. Hij had een kalend punthoofd, waarover enkele grijze haren waren gekamd, en vreemde, komvormige oren. Meneer Cummings-Browne had in Aden als vrijwilliger in het Britse leger gezeten. En dat, dacht Agatha, moest al een tijd geleden zijn. De Britten hadden zich namelijk al in de jaren zestig uit Aden teruggetrokken. Het bleek dat hij zich daarna met ‘een beetje kippen fokken’ had beziggehouden, maar hij praatte liever over zijn tijd in het leger, over de nauwelijks te bevatten stoet aan bedienden die hij had gehad en over zijn ‘maten’ in het regiment. Hij droeg een sportief jasje met lederen elleboogstukken over een olijfgroen overhemd met een sjaaltje om de nek. Zijn vrouw droeg een japon van Laura Ashley die Agatha aan de beddenspreien in haar cottage deden denken.

Er zweefde een grimmige gedachte langs, dat haar quiche maar beter kon winnen, omdat ze wist wanneer ze werd belazerd, en dat was precies wat de Feathers op dit ogenblik deed. Een uitbater die aan de verkeerde kant van de bar stond te drinken met zijn maten, een pretentieuze en schandalig dure menukaart, en een suffe serveerster die Agatha mateloos irriteerde. De familie Cummings-Browne had zoals verwacht de een na duurste wijn van het menu gekozen en nog twee flessen ook. Agatha liet het praten voornamelijk aan hen over, maar toen de koffie arriveerde, kwam ze ter zake. Ze vroeg wat voor soort quiche meestal in de prijzen viel. Meneer Cummings-Browne zei dat dat meestal quiche lorraine was, of een champignonquiche. Agatha zei zelfverzekerd dat ze haar favoriet zou inzetten, een spinaziequiche.

Mevrouw Cummings-Browne schoot in de lach. Als ze nog een keer zo lacht, krijgt ze een pets, dacht Agatha, vooral toen ze op de lach liet volgen dat mevrouw Cartwright altijd won. Later pas herinnerde Agatha zich pas dat meneer Cummings-Browne een beetje stil was geworden toen de naam van mevrouw Cartwright viel, maar op dit moment zat ze daarvoor te veel op haar praatstoel. Haar eigen quiche, zei Agatha, was beroemd om zijn delicate smaak en zijn lichte deeg. En trouwens, dit dorp kon best een beetje competitie gebruiken. Het was slecht voor het moreel als dezelfde vrouw elk jaar won. Agatha was goed in het toepassen van emotionele chantage, zonder expliciet te worden. Ze maakte grapjes over hoe abnormaal duur het eten was, terwijl haar beerachtige bruine ogen de boodschap bij hen naar binnen hamerde: “Jullie zijn me iets schuldig voor dit diner.”

Journalisten zijn door de bank genomen het soort mensen dat met een schuldgevoel is geboren, maar de familie Cummings-Browne was duidelijk uit steviger hout gesneden. Toen Agatha zich opmaakte om de rekening te betalen – om de rekening te benadrukken, telde ze langzaam briefjes uit in plaats van met haar credit card te betalen – bestelden ze nog een grote cognac voor zichzelf.

Ondanks alles wat ze hadden gedronken, zagen ze er nog net zo nuchter uit als voor het eten. Agatha vroeg naar de dorpsbewoners. Mevrouw Cummings-Browne zei dat ze prettig genoeg in de omgang waren en dat ze voor hen deden wat ze konden, allemaal op een toontje alsof het hele dorp van haar was. Op hun beurt vroegen ze Agatha naar haar achtergrond en ze beantwoordde de vragen zo kort mogelijk. Agatha had zichzelf nooit getraind in het praten over koetjes en kalfjes. Ze was er alleen maar aan gewend om een product aan de man te brengen of om mensen uit te horen en hen te kneden, zodat ze op een gegeven moment dat product zouden aanschaffen.

Ze verlieten uiteindelijk de eetgelegenheid en liepen de zachte maar donkere avond in. De wind was gaan liggen en in de lucht hing de belofte dat de zomer eraan kwam. Meneer Cummings-Browne stuurde zijn Range Rover op z’n gemak over de groene landwegen die terug naar Carsely leidden. Er stak een vos de weg over, konijnen schoten alle kanten op en de rijen hagen werden opgesierd door vogelkers. En weer werd Agatha overspoeld door eenzaamheid. Dit was een avond die je met vrienden zou moeten doorbrengen, met prettig gezelschap, in elk geval geen avond om opgescheept te zitten met de familie Cummings-Browne. Hij parkeerde voor zijn huis en zei tegen Agatha: “Kunt u het hiervandaan vinden?”

“Nee,” zei Agatha bot. “Het minste wat u zou kunnen doen, is me even naar huis brengen.”

“Als u zo doorgaat, werkt uw onderstel straks niet meer,” zei hij op onaardige toon, maar na een korte zucht reed hij haar toch naar haar cottage.

Ik moet in de toekomst het licht aanlaten, dacht ze toen ze naar haar donkere cottage keek. Dan is het alsof er iemand thuis is. Voor ze uitstapte vroeg ze hem precies hoe ze aan de wedstrijd moest meedoen, en nadat hij dat had uitgelegd, stapte ze uit en ging ze zonder afscheid te nemen haar eenzame cottage binnen.

De volgende dag zette ze, precies zoals haar was uitgelegd, haar naam in het quichewedstrijdboek in de schoolzaal. In een lokaal in de buurt zong een groep kinderen: ‘To my hey down-down, to my hey down-down.’ Ze zongen dus nog steeds ‘Among the Leaves So Green-O,’ dacht Agatha. Ze keek de lege zaal rond. Er stonden schoolbankjes langs de ene muur en een podium tegen de andere. Niet echt een omgeving voor een ambitieuze wedstrijd.

En toen stapte ze in haar auto en reed ze direct naar Londen toe, hoezeer ze de snelweg ook verfoeide. Ze parkeerde in de straat in Chelsea, waar ze nog maar zo kort geleden had gewoond, blij dat ze haar parkeerkaart nog niet had ingeleverd.

Het had flink geregend. Wat rook Londen toch lekker, naar nat beton, diesel- en benzinewalm, rommel, fruit, vis en alle andere geuren die voor Agatha thuis betekenden.

Ze ging op weg naar de Quicherie, een delicatessenzaak die zich had gespecialiseerd in quiches. Ze kocht een grote spinaziequiche, zette hem in haar auto en trakteerde zichzelf toen in Caprice op een lunch. Ze nam een zalmcake en ontspande zich tussen wat ze als ‘mijn mensen’ beschouwde, de rijken en beroemdheden, zonder dat ze zich realiseerde dat ze geen van hen kende. Daarna kocht ze bij Fenwick in Bond Street een nieuwe jurk, zonder opdruk (nooit van haar leven!). Het werd een paars wollen jurk met een wit kraagje.

Ze was tegen het donker weer terug in Carsely en verdween naar de keuken. Ze haalde de quiche uit zijn verpakking en deed haar eigen label ‘Spinazie Quiche Mevrouw Raisin’ erop, waarna ze hem expres amateuristisch in doorzichtig plastic verpakte. Ze bekeek met tevreden blik het resultaat. Dit zou de beste worden. De Quicherie was beroemd om zijn quiches.

Ze nam hem mee naar de schoolzaal en sloot achteraan de rij vrouwen met bloemen, jam, cakes, quiches en koekjes. De inzendingen voor de wedstrijd moesten de avond ervoor binnen zijn, omdat sommige vrouwen in het weekend moesten werken. Zoals gewoonlijk werd ze door verscheidene vrouwen begroet met: “Goedenavond. Het wordt al iets warmer, hè? Misschien krijgen we wat zon.” Hoe zouden ze omgaan met iets vreselijks als een aardbeving of een orkaan? vroeg Agatha zich af. Misschien zouden ze dan voorlopig hun mond houden, omdat er in de Cotswolds op weergebied zelden iets dramatisch gebeurde. Dat dacht Agatha tenminste.

Ze merkte dat ze behoorlijk zenuwachtig en opgewonden was toen ze die avond naar bed ging. Belachelijk! Het was maar een dorpswedstrijd.

De nieuwe dag diende zich aan met een stormachtige wind en met kou, waardoor de laatste kersenbloesem van de bomen werd gerukt en de bloemblaadjes als sneeuw over de dorpsbewoners neerdaalde toen ze zich de schoolzaal in haastten. Een verbazingwekkend goede dorpsfanfare speelde een greep uit My Fair Lady en de leeftijden van de leden liepen uiteen van acht tot achtentachtig. De lucht was zwanger van de geur van de bloemstukken en de enkele bloemen die trots in hun smalle vazen stonden voor de bloemenwedstrijd: voornamelijk narcissen. Er was zelfs een theesalon opgezet in een bijzaaltje, met heerlijke sandwiches en zelfgemaakte cakes.

“Natuurlijk wint mevrouw Cartwright de wedstrijd weer,” zei een stem bij haar in de buurt.

Agatha draaide zich met een ruk om. “Waarom denkt u dat?”

“Omdat meneer Cummings-Browne jureert,” zei de vrouw, waarna ze in de menigte verdween.

Lord Pendlebury, een magere, wat oudere heer die eruit zag als een geest uit het Edwardiaanse tijdperk en die onroerend goed op de heuvel boven het dorp had, zou de winnaar van de quichewedstrijd bekendmaken, hoewel meneer Cummings-Browne zou jureren.

Er was een kleine punt uit Agatha’s quiche gesneden, net als bij de anderen. Ze keek er met een glimlach naar. Drie hoeraatjes voor The Quicherie. De spinaziequiche zou ongetwijfeld de beste hier zijn. Het feit dat het de bedoeling was geweest dat ze die quiche zelf zou klaarmaken, zat haar absoluut niet dwars.

De fanfare viel stil. Lord Pendlebury werd voor de fanfare het podium op geholpen.

“De winnaar van de Grote Quiche Wedstrijd is…” zei hij met bevende stem. Hij rommelde wat met zijn papieren, legde ze recht, tilde ze op, greep een leesbrilletje en keek nogmaals hulpeloos naar de papieren, tot meneer Cummings-Browne naar het rechter blad wees.

“Och, heden, ja, ja, ja,” wauwelde Lord Pendlebury. “Ahum! De winnaar is…mevrouw Cartwright.”

“Donder en bliksem,” mopperde Agatha.

Kokend van woede keek ze toe hoe mevrouw Cartwright, een zigeunerachtige vrouw, het podium beklom om haar prijs in ontvangst te nemen. Het was een cheque. “Hoeveel?” vroeg Agatha aan de vrouw naast haar.

“Tien pond.”

“Tien pond!” riep Agatha uit, die helemaal niet had geïnformeerd naar de prijs en in haar naïviteit had verwacht dat het een zilveren beker of iets dergelijks zou zijn. Ze had die beker al helemaal met haar naam erin gegraveerd op de schoorsteenmantel zien staan. “En hoe moet ze daarmee haar overwinning vieren? Met een Happy Meal bij McDonald’s?”

“Het gaat om het idee,” zei de vrouw vaag. “U bent mevrouw Raisin, toch? U hebt pas de cottage van Budgen gekocht. Ik ben mevrouw Bloxby, de vrouw van de dominee. Zien we u komende zondag in de kerk?”

“Hoezo Budgen?” zei Agatha. “Ik heb de cottage van een zekere Alder gekocht.”

“Het is altijd de cottage van Budgen geweest,” zei de vrouw van de dominee. “Hij is natuurlijk vijftien jaar geleden overleden, maar voor ons, die hier wonen, zal het altijd de cottage van Budgen blijven. Hij was een geweldig iemand. U hoeft zich vanavond trouwens geen zorgen te maken over het eten, mevrouw Raisin. Uw quiche ziet er heerlijk uit.”

“Die mogen jullie weggooien,” grauwde Agatha. “Die van mij was de beste. Deze wedstrijd is doorgestoken kaart.”

Mevrouw Bloxby wierp Agatha een trieste blik toe voor ze verder liep.

Agatha voelde zich ongemakkelijk. Ze had niet zo krengerig moeten doen over de wedstrijd tegen de vrouw van de dominee. Mevrouw Bloxby leek haar een aardig mens. Maar Agatha kende maar drie benaderingen: bevelen ronddelen aan haar personeel, de media onder druk zetten voor wat publiciteit, of slijmen bij cliënten. Ergens in haar achterhoofd roerde zich de gedachte dat Agatha Raisin niet echt een prettige persoon was.

Ze ging die avond naar de Red Lion. Het was inderdaad een erg leuke pub, vond ze toen ze eens goed rondkeek. Een laag balkenplafond, rokerig, stenen vloeren, schalen met voorjaarsbloemen, een flink haardvuur, gemakkelijke stoelen en stevige tafels op de juiste eet- en drinkhoogte, in plaats van die kniehoge salontafeltjes die je dwongen helemaal voorover te buigen als je iets naar binnen wilde krijgen. Er stonden enkele mannen aan de bar. Ze glimlachten en knikten naar haar, waarna ze verder praatten. Agatha ontdekte een klein formaat schoolbord met maaltijden erop en bestelde lasagne met patat bij de knappe dochter van de waard, voor ze haar drankje meenam naar een hoektafel. Ze voelde zich zoals ze zich als kind had gevoeld, een verlangen om deel uit te maken van deze oud-Engelse plattelandstraditie van schoonheid en veiligheid, alsof ze van buiten in een etalage met de lekkerste soorten gebak stond te kijken. Ze vroeg zich echter af of ze ooit wel eens deel van iets had uitgemaakt, buiten de oppervlakkige wereld van de PR. Als ze nu ter plekke dood zou neervallen, hier op de vloer van deze pub, zou er dan iemand om haar treuren? Haar ouders waren dood. Alleen God wist waar haar echtgenoot uithing en hij zou zeker niet om haar rouwen. Shit, van deze gin word je niet vrolijk, dacht ze kwaad, en bestelde een glas witte wijn om haar lasagne mee weg te spoelen, die duidelijk uit de magnetron kwam, omdat hij flink aan het bord plakte.

Maar de frietjes waren goed. Het leven was hier en daar uiteindelijk toch best te pruimen.

Mevrouw Cummings-Browne stond klaar om naar een repetitie te gaan van een blijspel in de zaal naast de kerk. Ze deed die productie voor het Carsely Toneelgezelschap en probeerde zonder succes het Gloucesterse accent uit de spelers te krijgen. “Waarom kunnen ze nou geen van allen een fatsoenlijk accent aanleren?” kreunde ze terwijl ze haar handtasje pakte. “Ze klinken alsof ze een varkensstal aan het uitmesten zijn, of wat je dan ook met varkens doet. Over varkens gesproken, ik heb de quiche van dat verschrikkelijke mens van Raisin mee naar huis genomen. Ze ging er opeens vandoor en zei dat we het ding konden weggooien. Ik dacht dat je vanavond wel een stuk zou lusten. Ik heb een paar punten op het aanrecht laten staan, want ik heb zoveel cake en thee op, dat ik geen trek meer had.”

“Ik geloof ook niet dat ik nog iets naar binnen krijg,” zei haar man.

“Nou, mocht je van gedachten veranderen, zet die quiche dan even in de magnetron.”

Meneer Cummings-Browne dronk een ruim ingeschonken whisky en plofte neer achter de televisie. Hij vond het jammer dat het nog geen negen uur was, wat betekende dat er weinig tot geen bloot op het scherm zou verschijnen. De autoriteiten dachten naïef genoeg dat alle kinderen al om negen uur op bed lagen, waardoor na negen uur pornografie toegestaan was, hoewel iedereen die het zo noemde een fossiel was die echte kunst niet wist te waarderen. En dus keek hij maar naar een natuurprogramma en nam hij genoegen met parende dieren. Hij nam een tweede whisky en kreeg honger. Hij dacht aan de quiche. Het was grappig geweest om tijdens de uitslag van de wedstrijd naar Agatha Raisins gezicht te kijken. Ze had echt gedacht dat ze haar diner terugbetaald zou zien, die rare vrouw. Mensen zoals zij, yuppen van middelbare leeftijd, hadden geen klasse. Hij liep de keuken in en zette twee punten van de quiche in de magnetron, waarna hij een fles claret opentrok en een glas vol schonk. Na enkele minuten zette hij de quiche en de wijn op een dienblad, liep ermee de woonkamer door en nam weer plaats achter de televisie.

Het was twee uur later en net voor de beloofde gang bang in een film met de titel Deep in the Heart, dat zijn mond begon te branden, alsof hij in de fik stond. Hij voelde zich opeens doodziek. Hij viel uit zijn stoel, kwam kronkelend en kokhalzend op de vloer terecht en voelde zich ontzettend misselijk. Terwijl hij zich naar de telefoon worstelde, verloor hij het bewustzijn en kwam languit achter de bank terecht.

Mevrouw Cummings-Browne kwam ergens na middernacht weer thuis. Ze zag haar echtgenoot over het hoofd, omdat die achter de bank lag, en ze zag ook de plekken met braaksel niet, omdat er maar één klein lampje brandde. Ze mopperde om de lamp en de televisie die nog steeds aan stonden en deed ze allebei uit.

Toen ging ze naar boven, naar haar eigen slaapkamer; het was al even geleden dat ze het bed had gedeeld met haar echtgenoot. Ze verwijderde haar make–up, kleedde zich uit en was al snel in een diepe slaap.

Mevrouw Simpson arriveerde de volgende morgen vroeg en liep zacht te mopperen. Haar werkschema was in de war gegooid. Eerst had ze al mevrouw Barr voor mevrouw Raisin moeten inruilen en nu had mevrouw Cummings-Browne haar ook nog eens gevraagd om op zondagmorgen te komen schoonmaken, omdat het stel de dag erop met vakantie zou gaan naar Toscane en Vera Cummings-Browne het huis schoon wilde hebben voor ze vertrok. Maar als ze flink doorwerkte, zou ze het nog redden om om tien uur op haar werk in Evesham te zijn.

Ze verleende zichzelf met de reservesleutel, die onder de deurmat lag, toegang tot het huis. Ze zette een kop koffie voor zichzelf, dronk die op aan de keukentafel en ging toen aan het werk, te beginnen met de keuken. Ze had liever eerst de slaapkamers gedaan, maar ze wist dat het stel graag uitsliep. Als ze echter na het schoonmaken van de benedenverdieping nog niet wakker waren, zou zij ze uit bed moeten halen. Ze was zo klaar met de keuken en verplaatste haar werkterrein toen naar de woonkamer, waar ze haar neus ophaalde voor de zure lucht die er hing. Ze liep om de bank heen om het raam open te gooien voor wat frisse lucht toen haar voet achter het dode lichaam van meneer Cummings-Browne bleef steken. Zijn gezicht was verwrongen en blauwachtig. Hij lag opgekruld. Mevrouw Simpson deinsde terug, haar beide handen voor haar mond geslagen. Ze nam aan dat mevrouw Cummings-Browne uithuizig moest zijn. De telefoon stond op de vensterbank. Ze vatte moed, leunde over het dode lichaam heen, belde het alarmnummer en vroeg om de politie en een ambulance. Daarna sloot ze zichzelf op in de keuken om op hen te wachten. Het kwam nooit in haar op om te kijken of hij wel echt dood was of om direct hulp te gaan halen. Ze zat aan de keukentafel, haar handen stijf samengevouwen, alsof ze zat te bidden, versteend van de schrik.

De dorpsagent was de eerste die ten tonele verscheen. Agent Fred Griggs was een dikke, vrolijke man, die niet veel meer gewend was dan uitkijken naar gestolen auto’s in het toeristenseizoen en heel af en toe een dronken bestuurder.

Hij boog zich over het lichaam toen de mensen van de ambulancedienst arriveerden.

Te midden van alle commotie kwam mevrouw Cummings-Browne de trap af, een badjas strak om zich heen getrokken.

Toen men haar had uitgelegd dat haar echtgenoot dood was, klemde ze zich vast aan de trapleuning en zei verbijsterd: “Maar dat kan niet. Hij was er niet eens toen ik thuiskwam. Hij had last van hoge bloeddruk. Het moet een herseninfarct zijn geweest.”

Maar Fred Griggs had het opgedroogde braaksel gezien en het verwrongen en blauwachtige gezicht van het lijk. “We moeten niks aanraken,” zei hij tegen het ambulancepersoneel. “Ik ben er vrij zeker van dat het om een vergiftiging gaat.”

Die zondagmorgen ging Agatha Raisin naar de kerk. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit eerder een kerk van binnen had gezien, maar ze vond dat naar de kerk gaan een van die dingen was die je nou eenmaal deed als je in een dorp woonde. De dienst begon vroeg, om half negen, omdat de dominee in nog twee andere kerken in de buurt van Carsely moest preken.

Ze zag dat de auto van agent Griggs en een ambulance voor het huis van de familie Cummings-Browne geparkeerd stonden. “Ik vraag me af wat er is gebeurd,” zei mevrouw Bloxby. “Meneer Griggs wil niks loslaten. Ik hoop dat er niks met die arme meneer Cummings-Browne is gebeurd.”

“Ik hoop van wel,” zei Agatha. “Het had niet met een beter iemand kunnen gebeuren.” En met die woorden beende ze de kerk van St. Jude in, nagestaard door de vrouw van de dominee. Agatha pakte een gebedenboek en een liedboek, en nam plaats op de achterste kerkbank. Ze had een nieuwe rode jurk aan en op haar hoofd droeg ze een zwart strooien hoed met brede rand die was versierd met rode klaprozen. Toen de kerkzaal begon vol te stromen, realiseerde Agatha zich dat ze te netjes gekleed ging. De rest had gewoon zijn doordeweekse kleren aan.

Tijdens het eerste lied hoorde Agatha het geloei van naderende politiesirenes. Wat kon er in vredesnaam zijn gebeurd? Als een van de twee dood was neergevallen, hadden ze toch niet meer nodig dan een ambulance en de plaatselijke politieagent?

De kerk was klein en gebouwd in de veertiende eeuw, met vakkundig gebrandschilderde ramen en schitterende bloemstukken. Het oude gebedenboek zag er gebruikt uit. Er werd voorgelezen uit het Oude en het Nieuwe Testament, terwijl Agatha heen en weer schoof in de kerkbank en zich afvroeg of ze het kon maken om naar buiten te lopen en uit te zoeken wat er aan de hand was.

De dominee beklom de preekstoel en alle gedachten aan een geruisloze ontsnapping waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Dominee Alfred Bloxby was een kleine, magere, ascetisch uitziende man, maar was heel erg aanwezig. Met een geweldig klinkende stem begon hij te preken over ‘Heb uw naaste lief’. Voor Agatha leek het alsof de hele preek speciaal voor haar was bedoeld. We zijn te zwak om het wereldgebeuren te veranderen, zei hij, maar als een ieder van ons zijn of haar buren zou benaderen met medeleven, beleefdheid en vriendelijkheid, zou dat zijn weerslag hebben op de hele omgeving. Medeleven begon thuis. Agatha dacht aan het feit dat ze mevrouw Simpson min of meer had omgekocht om mevrouw Barr in te ruilen voor haar en kromp inwendig ineen. Tijdens de communie-uitreiking bleef ze zitten waar ze zat, omdat ze er geen idee van had wat het ritueel inhield. Uiteindelijk zong ze met een gevoel van opluchting mee met het slotlied en schuifelde ongeduldig naar buiten. Ze gaf de voorganger plichtmatig een hand en ving vrijwel niks op van zijn welkom, omdat haar ogen zich aan de politieauto’s hechtten die voor het huis van de familie Cummings-Browne stonden.

Agent Griggs liep buiten rond in zijn uniform en ketste alle vragen af met: “Ik kan daar nu nog niks over zeggen.”

Agatha liep langzaam naar huis. Ze werkte een schamele lunch naar binnen, pakte een Agatha Christie en probeerde wat te lezen, maar kon zich niet concentreren op de woorden. Wat deden fictieve mysteries ertoe wanneer een echt mysterie in het dorp plaatsvond? Had mevrouw Cummings-Browne hem met de pook op zijn puntige kop gemept?

Ze gooide het boek opzij en begaf zich op weg naar de Red Lion. Het gonsde er van de speculaties. Agatha bevond zich opeens in een groep waar druk over de dood werd gediscussieerd. Teleurgesteld hoorde ze dat meneer Cummings-Browne last had gehad van hoge bloeddruk.

“Maar het kan nooit om een natuurlijke doodsoorzaak gaan,” protesteerde Agatha. “Al die politieauto’s!”

“Ach, we houden er in Gloucestershire van om de dingen grondig aan te pakken,” zei een grote, vlezige man. “Heel anders dan in Lunnon, waar om de halve minuut iemand dood neervalt. Ik trakteer. Wat mag het zijn, mevrouw Raisin?”

Agatha bestelde een gin-tonic. Het was erg prettig om zich in deze groep op te houden. Toen de pub om twee uur ‘s middags uiteindelijk zijn deuren sloot, voelde Agatha zich op weg naar huis een beetje aangeschoten. De zware lucht van de Cotswolds, gecombineerd met de ongebruikelijk hoge dosis alcohol in haar bloed zorgde ervoor dat ze thuis meteen als een blok in slaap viel. Toen ze wakker werd, bedacht ze zich dat meneer Cummings-Browne waarschijnlijk gewoon een ongeluk had gehad en de verdere toedracht van zijn dood hoe dan ook niet interessant was. Agatha Christie leek opeens een stuk interessanter dan wat er maar in Carsely zou kunnen gebeuren en Agatha bleef doorlezen tot het tijd was om naar bed te gaan.

De volgende morgen besloot ze een ommetje te gaan maken. De wandelroutes in de Cotswolds zijn allemaal keurig voorzien van bordjes. Ze koos er een aan het einde van het dorp, achter de gemeentewoningen, waar ze eerst door een hek moest om in wat bos terecht te komen.

Bomen met nieuwe groene blaadjes torenden boven haar uit en tussen hun wortels hadden zich sleutelbloemen genesteld. Van links klonk het geluid van een verborgen stroompje. De kou van de nacht smolt langzaam weg in stralen zonlicht die tussen de bomen door filterden. Hoog boven haar zong een merel een hartverscheurende melodie en er hing een zoete frisheid in de lucht. Het pad leidde haar tussen de bomen vandaan en langs een veld jonge maïs, heldergroen en glimmend, dat als de vacht van een groene kat meebewoog in de wind. Er steeg een leeuwerik op naar de hemel, wat Agatha aan haar jeugd deed denken, in de tijd dat je zelfs in de braakliggende gebieden rond Birmingham nog ruime aantallen leeuweriken en vlinders zag, de tijd voor de chemische bestrijdingsmiddelen. Ze liep met verende pas verder, voelde zich goed gezond en bruisend van leven.

Geleid door de bordjes liep ze over de velden en door nog meer bos, waarna ze uiteindelijk uitkwam op de weg die naar Carsely afdaalde. Toen ze door de groene tunnels liep die werden gevormd door de takken van de hoge hagen, die elkaar boven haar hoofd tegenkwamen, en ze het dorp beneden zag liggen, werd alle euforie die was veroorzaakt door de gezonde wandeling en de frisse lucht in één klap weggevaagd en vervangen door een onverklaarbaar gevoel van angst. Ze kreeg het gevoel dat ze iets als een graf in liep, waarin ze levend begraven zou worden. En opnieuw had ze last van een bepaalde rusteloosheid en eenzaamheid.

Dit kon zo niet doorgaan. De droom van haar leven was niet wat ze ervan had verwacht. Ze zou haar cottage weer kunnen verkopen, hoewel de huizenmarkt nog steeds niet geweldig was. Misschien kon ze wel gaan reizen. Ze had nooit eerder echt lang gereisd, alleen één keer per jaar zo’n duurdere, geheel verzorgde vakantie geboekt voor alleenstaanden die geen zin hadden in contact met het plebs: een fietsvakantie in Frankrijk, een schildervakantie in Spanje, dat soort dingen.

In de hoofdstraat van het dorp begroette een inwoner haar met een brede glimlach en Agatha wachtte vermoeid op het gebruikelijke ‘mögge’, terwijl ze zich afvroeg wat de vrouw zou doen als ze zou antwoorden: “Zak in de modder.”

Maar tot haar verbazing stond de vrouw stil, zette ze haar boodschappentas op een brede heup en zei: “De politie is naar u op zoek. Ze zijn van de recherche.”

“Geen idee wat ze van me willen,” zei Agatha ongemakkelijk.

“Dan zou ik daar maar eens achter zien te komen.”

Agatha liep gehaast verder en haar hersens draaiden overuren. Wat zouden ze van haar willen? Haar rijbewijs was in orde. Tja, ze had nog steeds die boeken die ze nooit naar de bibliotheek van Chelsea had teruggebracht…

Toen ze in de buurt van haar cottage kwam, zag ze mevrouw Barr in haar voortuin staan. Ze keek zeer geïnteresseerd naar de drie mannen die voor Agatha’s cottage stonden te wachten. Toen ze Agatha zag, haastte ze zich naar binnen, maar nam ogenblikkelijk haar positie achter het gordijn in.

Een magere, bleke man liep naar Agatha toe. “Mevrouw Raisin? Ik ben inspecteur van politie Wilkes. Kunnen we u even spreken? Binnen, graag.”