Agatha laadde de volgende dag de auto vol met alle rommel die de binnenhuisarchitect aan de muren en de schoorsteenmantel had gehangen en reed naar de pastorie.
Mevrouw Simpson was druk bezig de cottage schoon te maken. Agatha was van plan om tijdens de lunch een praatje met haar te gaan maken. Misschien kwam het door de vergiftiging, maar mevrouw Simpson noemde Agatha mevrouw Raisin en Agatha voelde zich gedrongen om haar mevrouw Simpson te noemen, in plaats van Doris. De schoonmaakster werkte efficiënt en correct, maar leek continu op haar hoede. Maar goed, ze had in elk geval niet haar eigen lunch meegenomen.
Mevrouw Bloxby, de vrouw van de dominee, deed zelf de deur open. Bang voor een afwijzing gooide Agatha eruit dat ze wat spullen bij zich had, waarvan ze hoopte dat de kerk die kon verkopen voor een goed doel.
“Wat aardig van u,” zei mevrouw Bloxby. “Alf!” riep ze over haar schouder, “mevrouw Raisin heeft wat spullen voor het goede doel gebracht. Help eens even een handje.” Agatha schrok een beetje. Dominees zouden niet platweg Alf moeten heten, maar Peregrine of iets dergelijks, of Aloysius. De dominee verscheen in een oud tuiniersoverhemd en een ribbroek.
Met z’n drieën droegen ze de dozen de woonkamer van de pastorie in. Agatha haalde enkele spullen tevoorschijn. “Mijn beste mevrouw Raisin!” riep mevrouw Bloxby uit, “weet u dat wel zeker? U zou deze spullen voor behoorlijk wat geld zelf kunnen verkopen. Niet zozeer die hoefijzers, maar die mokken zijn goed en dat boerderijgereedschap is origineel. Dit – ” ze hield een glanzend martelwerktuig omhoog “ – is een echte mollenval. Die zie je tegenwoordig niet veel meer.”
“Nee, ik vind het prima als jullie hier wat geld mee zouden kunnen maken. Maar kies wel een goed doel uit dat het geld er niet door jaagt met feestjes en de politiek.”
“Ja, natuurlijk. We steunen nogal eens het kankeronderzoek en Save the Children,” zei de dominee. “Kunnen we u trouwens blij maken met een kop koffie, mevrouw Raisin?”
“Dat zou lekker zijn.”
“Maar ik laat jullie verder alleen, want ik moet de preken voor zondag gaan voorbereiden.”
“Preken?”
“Ik preek in drie kerken.”
“Maar waarom gebruikt u dan niet dezelfde preek voor alle drie?”
“Dat is inderdaad een verleidelijke gedachte, maar dat geeft niet echt blijk van liefde voor de gemeenteleden.”
De dominee trok zich terug en zijn vrouw liep naar de keuken om koffie te zetten. Agatha keek om zich heen. De pastorie moest al erg oud zijn, dacht ze. De raamkozijnen en de vloer waren schots en scheef. Er lag hier geen kamerbreed tapijt, zoals in haar eigen cottage, maar oude, als tot zwart glas gepolitoerde vloerplanken, met in het midden een felgekleurd Perzisch tapijt. In de grotachtige open haard lagen enkele houtblokken te smeulen. Op een klein tafeltje stond een schaal potpourri. Op een ander tafeltje stond een vaas met bloemen en in het lage raam een pot hyacinten. De stoelen zagen er gebruikt uit, met – Agatha schoof onderzoekend met haar achterwerk heen en weer – veren kussens. Voor haar stond een nieuwe salontafel, van het soort dat je bij een Doe-het-zelver koopt en zelf in elkaar moet zetten. En toch paste hij bij de rest van de kamer, ook al lag hij vol met kranten en tijdschriften en het begin van een gehaakt kussenovertrek. Boven haar hoofd bevonden zich lage plafondbalken, die zwart waren van de ouderdom en de rook van enkele eeuwen. Het rook er een beetje naar lavendel en houtrook, vermengd met de geur van potpourri en hyacinten.
En er hing ook een sfeer van gerieflijkheid en goedheid over deze ruimte. Agatha vond dominee Bloxby maar een vreemde vogel in de verguisde volière van de Anglicaanse kerk, een man die geloofde in wat hij predikte. Voor het eerst sinds ze in Carsely was gearriveerd, voelde ze zich niet bedreigd. En toen de deur openging en de vrouw van de dominee verscheen, werd ze zelfs doorstroomd met een verlangen om anderen te behagen.
“Ik heb ook nog enkele koekjes in de oven gezet,” zei mevrouw Bloxby. “Het is nog steeds zo koud buiten. Ik begin het een beetje zat te worden om de open haarden op gang te houden. Maar u hebt natuurlijk centrale verwarming, dus u hebt dat probleem niet.”
“U hebt een schitterend huis,” zei Agatha.
“Dank u. Melk en suiker?” Mevrouw Bloxby had een fijnbesnaard, enigszins gerimpeld gezicht en bruin haar met grijze strepen. Ze was slank en zag er zelfs een beetje breekbaar uit, met lange, slanke handen – het soort handen dat portretschilders hun modellen meegeven.
“En voelt u zich al een beetje thuis in het dorp, mevrouw Raisin?”
“Niet echt,” antwoordde Agatha. “Is denk er zelfs aan om weer te verhuizen.”
“Oh, door die quiche van u,” zei mevrouw Bloxby kalm. “Probeer een koekje. Ik maak ze zelf en het is een van de weinige dingen die ik goed kan. Ja, een vreselijke gebeurtenis. Die arme meneer Cummings-Browne.”
“De mensen moeten wel denken dat ik een verschrikkelijk mens ben,” zei Agatha.
“Nou, het was jammer dat er precies waterscheerling in die quiche moest zitten. Maar er wordt heel wat gelogen en bedrogen in dit dorp. U bent niet de eerste.”
Agatha had een van boter druipend koekje in haar hand en staarde de vrouw van de dominee aan. “Oh nee?”
“Nee, nee. Eens kijken. Ja, neem nou mevrouw Tenby, vijf jaar geleden. Een nieuwkomer. Ze wilde de bloemschikwedstrijd winnen. En dus bestelde ze een mand bloemen bij de bloemist in St. Anne. Ze schepte er behoorlijk over op. Het was echt een heel erg mooi bloemstuk, maar de buren hadden het busje van de bloemist bij haar huis zien stoppen en dus kwam het uit. En dan had je die oude mevrouw Carter. Ze kocht een pot aardbeienjam, plakte haar eigen etiket erop en won. Niemand zou er ooit achter zijn gekomen als ze niet dronken was geworden in de Red Lion en erover had opgeschept. Ja, uw bedrog zou mogelijk heel wat ophef in deze gemeenschap hebben veroorzaakt, mevrouw Raisin, ware het niet dat het al eerder is gebeurd of als de jurering eerlijk zou zijn geweest.”
“Bedoelt u dat meneer Cummings-Browne de boel ook bedroog?”
Mevrouw Bloxby glimlachte. “Laten we zeggen dat hij de neiging had bepaalde favoriete personen in de prijzen te laten vallen.”
“Maar als dat algemeen bekend was, waarom deden de dorpsbewoners er dan nog aan mee?”
“Omdat ze trots zijn op wat ze maken en dat graag aan hun vrienden willen laten zien. En trouwens, meneer Cummings-Browne organiseerde ook wedstrijden in andere dorpen in de buurt en er wordt gezegd dat hij daar ook overal maar één favoriet had. En buiten dat is het helemaal niet erg om te verliezen. Alf heeft heel wat keren voor een ander jurylid willen pleiten, maar de familie Cummings-Browne gaf heel wat voor het goede doel en in het jaar dat Alf het wel voor elkaar kreeg om iemand anders te laten jureren, gaf die persoon de prijs aan zijn zus, die zelfs niet eens in het dorp woonde.”
Agatha slaakte een heel diepe zucht. “U zorgt er zo wel voor dat ik me minder slecht voel.”
“Het was een triest gebeuren. U moet een paar benauwde dagen hebben doorgemaakt.”
Tot Agatha’s ontzetting vulden haar ogen zich met tranen en moest ze flink deppen, terwijl de vrouw van de dominee tactvol haar hoofd afwendde.
“Wees ervan verzekerd – ’ de vrouw van de dominee sprak tegen de koffiepot ‘ – dat er niet veel reactie is geweest op uw bedrog. En trouwens, meneer Cummings-Browne was niet bepaald populair.”
“Hoezo niet?”
De vrouw van de dominee keek haar niet aan. “Sommige mensen zijn nou eenmaal niet populair.”
Agatha leunde naar voren. “Denkt u dat het een ongeluk was?”
“Oh, jazeker. Want als dat niet zo was, zou iedereen natuurlijk zijn vrouw verdenken. Maar Vera Cummings-Browne was op haar manier een toegewijde echtgenote. Zij had veel geld en hij had bijna niks. Ze hebben geen kinderen. Ze zou hem elk moment in de steek hebben kunnen laten, als ze dat had gewild. Ik heb haar moeten troosten op de dag dat haar man overleed. Ik heb nooit een vrouw met zoveel verdriet gezien. U kunt die hele zaak maar beter vergeten, mevrouw Raisin. Maar even iets anders. De vrouwenvereniging komt vanavond hier in de pastorie bijeen. Kom gerust eens een kijkje nemen.”
“Dank u,” zei Agatha op bescheiden toon.
“Heb je die vreselijke vrouw kunnen lozen?” vroeg de dominee tien minuten later, toen zijn vrouw de studeerkamer binnenkwam.
“Ja. Maar ik denk niet dat het zo’n beroerd persoon is en ze lijdt echt onder dat gedoe met die quiche. Ik heb haar uitgenodigd voor de vrouwenvereniging vanavond.”
“Dan ben ik blij dat ik er niet bij ben,” zei de dominee, waarna hij zich weer over zijn preek boog.
Agatha voelde zich van zonden gereinigd toen ze terugreed naar haar cottage. Ze zou zondag naar de kerk gaan en proberen een goed mens te worden. Ze zette een bevroren Ploughman’s Pie van Linda McCartney in de magnetron, voor de lunch van mevrouw Simpson. Ze hoopte maar dat de vrouw van de ex-Beatle wist hoe ze hartige taarten moest bakken, maar vroeg zich af of ze niet alleen maar haar naam voor gebruik op dit product had verkocht.
Mevrouw Simpson prikte aarzelend met haar vork in de hete brei en Agatha’s nieuwe, heilige levensstijl verdampte binnen een fractie van een seconde. “Het is niet vergiftigd,” beet ze de schoonmaakster toe.
“Ik geef gewoon niet zo om bevroren eten,” reageerde mevrouw Simpson.
“Goed, ik zal de volgende keer voor iets beters zorgen. Was mevrouw Cummings-Browne erg van streek door de dood van haar man?”
“Och, het was vreselijk,” zei Doris Simpson. “Ze was echt diep geschokt. Ze was in eerste instantie helemaal verdoofd en daarna deed ze niks anders dan huilen. Ik moest de vrouw van de dominee erbij roepen om te helpen.”
Agatha’s schuldgevoel werd nogmaals flink gevoed. Ze moest naar buiten. Ze liep naar de Red Lion en bestelde een glas rode wijn met worst en friet.
En toen herinnerde ze zich haar voornemen om bij mevrouw Cartwright langs te gaan. Dat leek nu allemaal vrij zinloos, maar dan had ze tenminste iets omhanden.
Judd’s Cottage, waar de familie Cartwright woonde, was een halve bouwval. Het tuinhekje hing los aan zijn scharnieren en in de ongemaaide tuin stond een roestig autowrak. Agatha keek alle kanten op en vroeg zich af hoe die auto in de tuin terecht was gekomen. Het kon niet anders of hij moest over het hek zijn getakeld.
Het ruitje van de voordeur was gebarsten en werd op zijn plek gehouden met een stuk breed plakband. Ze belde aan, maar er gebeurde niks. Daarna klopte ze op de deur. Het vervormde figuur van mevrouw Cartwright doemde op aan de andere kant van het glas.
“Oh, bent u het,” zei ze toen ze opendeed. “Kom verder.”
Agatha volgde haar een zuur ruikende en rommelige woonkamer in. Het meubilair was vuil en glansde van de slijtplekken. In de open haard lag elektrisch gevoed plastic houtskool een haardvuur na te bootsen. In een beschadigde vaas in het raam stond een bosje plastic narcissen. In een van de hoeken stond een drankenkast die werd opgesierd door roze glas en roze tl-verlichting.
“Iets te drinken?” vroeg mevrouw Cartwright. Haar weerbarstige haar was opgerold in krulspelden van roze schuim en ze droeg een roze jurk waaronder een niet al te schone petticoat zichtbaar werd toen ze zich bewoog.
“Graag,” zei Agatha, die wenste dat ze niet was gekomen.
Mevrouw Cartwright schonk twee grote glazen gin in en gaf die een roze kleurtje met een scheutje Angostura. Agatha keek nerveus naar haar glas – er zat nog lippenstift op de rand.
Mevrouw Cartwright ging zitten en sloeg haar benen over elkaar. Haar voeten waren in vuile roze slippers gestoken. Alles is roze, dacht Agatha zenuwachtig. Ze ziet eruit als de een of andere verwilderde Barbara Cartland.
“Kende u meneer Cummings-Browne goed?” begon Agatha.
Mevrouw Cartwright stak een sigaret op en bestudeerde Agatha door de rook heen. “Een beetje,” zei ze.
“Mocht u hem?”
“Min of meer. Ik kan momenteel niet helemaal helder denken.”
“Door zijn dood?”
“Door de bingo in Evesham. John, dat is mijn man, heeft me mijn geld afgepakt, omdat hij niet wil dat ik erheen ga. Mannen zijn echte rotzakken. Ik heb vier kinderen grootgebracht en nu ze het huis uit zijn en ik ook eens wat plezier wil maken, loopt hij alleen maar te mopperen. Dus geef me wat geld voor de bingo en ik herinner me dan vast alles weer.”
Agatha rommelde in haar handtasje. “Zou twintig pond helpen?”
“Jazeker!”
Agatha gaf haar het geld. En toen hoorden ze de voordeur opengaan. Mevrouw Cartwright propte het biljet tussen haar borsten, greep Agatha’s gin en rende met beide glazen naar de keuken.
“Ella!” klonk een mannenstem.
De deur naar de huiskamer ging open en een grofgebouwde, aapachtige man kwam binnen op het moment dat zijn vrouw weer uit de keuken tevoorschijn kwam. “Wie is dat?” wilde hij weten terwijl hij met een duim naar Agatha wees. “Ik heb tegen je gezegd dat je geen Jehova’s Getuigen moet binnenlaten.”
“Dit is mevrouw Raisin van Lilac Lane, voor een praatje.”
“Wat moet je?” snauwde hij.
Agatha stond op. De grote, donkere ogen van mevrouw Cartwright wierpen haar een waarschuwende blik toe. “Ik ben aan het inzamelen voor het goede doel,” zei Agatha.
“Dan kun je meteen weer opzouten. Ik houd geen penny over. Daar is zij verantwoordelijk voor.”
“Ga zitten, John, en houd je kop. Ik zal mevrouw Raisin uitgeleide doen.”
Agatha schuifelde nerveus langs John Cartwright. Mevrouw Cartwright liep met haar mee en deed de voordeur open. “Kom morgen terug,” fluisterde ze. “Drie uur ‘s middags.”
Broeide hier een sinister mysterie of was ze zojuist opzettelijk twintig pond lichter gemaakt? Agatha liep peinzend de straat uit.
Toen ze terugkwam in haar cottage, was Doris Simpson hard aan het werk in de slaapkamers. Agatha waste een wagonlading kleren en nam ze mee naar de achtertuin, waar zo’n droogmolengeval stond. Ze voelde zich meer ontspannen en meer ingeburgerd dan ze zich lange tijd had gevoeld. Toen ze om de droogmolen heen liep om nog meer was op te hangen, zag ze mevrouw Barr. Ze leunde over haar tuinhekje en keek Agatha met een kille blik vol afkeer aan. Agatha hing de laatste was op, stak twee vingers op tegen mevrouw Barr en ging weer naar binnen.
“Er is post gekomen!” riep mevrouw Simpson van boven. “Ik heb het op de keukentafel gelegd.”
Agatha zag de platte bruine envelop voor het eerst. Ze scheurde hem open. Het was een grote afdruk van de vrouw op de kasteeltoren van Warwick Castle. Agatha rilde ervan. Die starende ogen en de haat erin deden haar aan mevrouw Barr denken. Er zat een briefje aan de foto vast: “Dank je voor een schitterend weekend. Steve.”
Ze legde de foto in een keukenlade, maar ze voelde die twee ogen nog steeds naar haar staren, ook al had ze de lade weer dichtgedaan.
Overspoeld door de behoefte aan wat afleidende literatuur, reed ze naar Moreton-in-Marsh en schold ze zachtjes voor zich heen toen ze zich realiseerde dat het marktdag was. Na een tijdje de parkeerplaats te hebben rondgereden, vond ze eindelijk een plekje toen een marktbezoeker vertrok.
Ze wandelde door de Old Market Place, zoals de nieuwe, overdekte winkelstraat werd genoemd, stak de straat over en liep tussen de drukke kraampjes door naar de rij winkels aan de andere kant. Ze wist dat daar een winkel in tweedehands boeken zat. Achterin stonden hele rijen paperbacks. Ze kocht drie detectives – een Ruth Rendell, een Colin Dexter en een Colin Watson – en keerde toen terug naar haar auto. Ze sloeg de Colin Watson open en werd al door de eerste bladzijde gegrepen. Heerlijk, die verzonnen misdaden. De tijd vloog om terwijl Agatha daar op die parkeerplaats bladzijde na bladzijde omsloeg. Uiteindelijk realiseerde ze zich dat het belachelijk was dat ze hier op een parkeerplaats zat te lezen terwijl ze een comfortabel huis had, en daarom reed ze terug naar Carsely. Ze was net op tijd thuis om Bill Wong bij haar op de stoep te zien staan.
“Wat is er nu weer aan de hand?” vroeg Agatha ongemakkelijk.
Bill glimlachte. “Ik kwam alleen maar even langs om te zien hoe het met u gaat.”
In eerste instantie voelde Agatha zich gestreeld. Ze deed de deur van slot en liep naar binnen, waarna ze de andere sleutel opraapte, die mevrouw Simpson door de brievenbus had gegooid nadat ze de deur op slot had gedaan. Maar toen voelde ze zich opeens ongemakkelijk. Zou Bill Wong haar misschien in de gaten houden?
“Koffie?” vroeg ze.
“Doe maar thee.” In de woonkamer keek Bill langzaam om zich heen. “Waar zijn al die spullen gebleven?”
“Ik vond dat ze niet bij me pasten,” zei Agatha, “dus heb ik ze naar de kerk gebracht, zodat ze daar verkocht konden worden voor een goed doel.”
“Wat past dan wel bij u, als die boerderijspullen dat niet doen?”
“Geen idee,” mompelde Agatha. “Iets heftigers.”
“Verkeerde verlichting,” zei Bill, die naar de spotjes aan plafondrails keek. “Spotjes zijn uit.”
“Je klinkt als iemand die het over acne heeft,” zei Agatha op bitse toon. “En waarom heeft iedereen vandaag de dag opeens verstand van binnenhuisarchitectuur?”
“Ah, die vrienden van u die dit weekend zijn geweest, dat huppelende type en die met die cowboylaarzen?”
“Je hebt me lopen bespioneren!”
“Echt niet. Ik had geen dienst en ben met een vriendin naar Bourton-on-the-Water geweest. Een kapitale vergissing. Ik was vergeten dat het dorp zou worden overspoeld door vakantiegangers.”
“Ik kan me jou niet met vriendin voorstellen.”
“Oh nee? Waarom niet?”
“Ik weet niet. Op de een of andere manier heb ik het idee dat je nooit buiten dienst bent.”
“Hoe dan ook,” zei Bill, “ik hoop niet dat u hebt besloten om de Miss Marple van Carsely te worden en dat u nog steeds probeert een moordzaak van dat ongeval te maken.”
Agatha deed haar mond al open om hem over mevrouw Cartwright te vertellen, maar bedacht zich. Hij zou haar ervan kunnen beschuldigen dat ze zich met zaken bemoeide waar ze zich verre van moest houden en dat mevrouw Cartwright haar toch niet wijzer zou kunnen maken en puur op geld uit was, waar hij misschien nog wel eens gelijk in zou kunnen hebben ook.
In plaats daarvan zei ze: “Er is iets vreemds gebeurd op het Warwick Castle. Steve, de jongeman met de cowboylaarzen, maakte een video van mij en Roy, dat is die andere jongeman, op een van de kasteeltorens, ‘s-Avonds liet hij die video bij mij thuis op televisie zien en toen zagen we dat er op die toren een vrouw mij met een blik vol haat stond aan te staren.”
“Interessant. Maar het zou kunnen zijn dat u haar hebt lopen duwen op de trap of dat u op haar voet bent gaan staan.”
“Hij heeft een foto van de televisie genomen die vrij duidelijk is en we hadden het op het moment dat hij stond te filmen over de dood van meneer Cummings-Browne. Wil je hem zien?”
“Goed. Misschien is het wel iemand die ik ken.”
Agatha haalde de foto en gaf die aan hem. Hij bestudeerde hem nauwkeurig. “Niet iemand die ik eerder heb gezien,” zei hij, “maar als je die vuile blik op haar gezicht even weg zou denken, zou ze op honderden andere vrouwen uit de dorpen van de Cotswolds lijken: mager, type oude vrijster, sliertig haar, onduidelijke gelaatstrekken, kunstgebit…”
“Hoe weet jij dat ze valse tanden heeft, Sherlock?”
“Dat zie je altijd aan de hangende mondhoeken en de manier waarop de kaak is ingezakt. Vindt u het goed als ik deze houd?”
“Hoezo?” wilde Agatha weten.
“Misschien kan ik er wel achter komen wie het is en u een gunst bewijzen door u te kunnen vertellen dat die woeste mevrouw zich alleen maar beledigd voelde door uw vrienden of dat u haar deed denken aan iemand uit haar verleden die ze haatte. En dan kunt u weer rustig ademhalen.”
“Dat is aardig van je,” zei Agatha nors. “Ik begin een beetje chagrijnig te worden door dat mens van hiernaast dat over haar tuinhekje heen boos naar me staat te kijken omdat ik haar schoonmaakster heb ingepikt.”
“Ik zou me over haar maar niet druk maken. Iemands schoonmaakster inpikken is hier net zoiets als een overval plegen. Het probleem met zakenvrouwen zoals u, mevrouw Raisin, is dat uw normaal gesproken zo actieve hersens niks anders meer te doen hebben dan zich druk te maken over onbenullige dingen. Geloof me, na een paar maanden went u eraan en raakt u betrokken bij liefdadigheidswerk.”
“De hemel verhoede dat,” zei Agatha met een huivering.
“Hoezo? Als ik over criminele activiteiten zou zijn begonnen, zou u dan wel blij zijn geweest?”
“Ik ga vanavond naar een bijeenkomst van de vrouwenvereniging van Carsely. In de pastorie,” zei Agatha.
“Dat kan leuk worden,” zei Bill met een schittering in zijn ogen. “En nu ga ik weer opstappen. Ik heb late dienst.”
Na een maaltijd in de Red Lion – een enorme worst met een portie patat rijkelijk gedrenkt in ketchup – liep Agatha naar de pastorie en belde aan. Binnen hoorde ze het geroezemoes van stemmen. Ze voelde zich opeens zenuwachtig en ja, ook een beetje verlegen.
Mevrouw Bloxby deed open. “Kom binnen, mevrouw Raisin. De meeste mensen zijn er al.” Ze ging Agatha voor naar de woonkamer, waar al zo’n vijftien vrouwen zaten. Ze stopten met praten en keken nieuwsgierig naar Agatha. “Ik zal u even voorstellen,” zei mevrouw Bloxby. Agatha probeerde de namen te onthouden, maar ze verdampten zodra er een volgende aanwezige werd voorgesteld. Mevrouw Bloxby bood Agatha thee, cakes en sandwiches aan. Agatha nam een komkommersandwich.
“Goed, als we er allemaal klaar voor zijn,” zei mevrouw Bloxby, “zal onze voorzitster, mevrouw Mason, beginnen. Aan u, mevrouw Mason.”
Mevrouw Mason, een grote vrouw in een paarse nylon jurk en met witte schoenen zo groot als roeiboten, keek de kamer rond. “Zoals u weet, dames, gaan de oude mensen in ons dorp niet veel uit. Ik vraag degenen onder u met een auto om, mocht u daartoe in staat zijn, een keer enkelen van hen mee uit te nemen. Ik zal de namen van de oude mensen opnoemen. Mocht u wat tijd over hebben, geeft u zich dan op als vrijwilliger.”
Er leek geen tekort aan vrijwilligsters te zijn toen mevrouw Mason de lijst afwerkte. Agatha keek om zich heen naar de andere vrouwen. Er hing een soort vreemde, ouderwetse sfeer om hen heen door hun oprechte verlangen om te helpen. Ze waren allemaal van middelbare leeftijd, op een magere, bleke jonge vrouw van ergens in de twintig die naast Agatha zat na. “Ik heb geen auto,” fluisterde ze tegen Agatha. “Ik kan ze moeilijk meenemen op mijn fiets.”
“En als laatste,” zei mevrouw Mason, “hebben we de oude meneer en mevrouw Boggle van Culloden.”
Er viel een lange stilte. Het vuur achter het forse figuur van mevrouw Mason knapte er vrolijk op los, lepeltjes tikten tegen theekopjes en kaken maalden. Geen vrijwilligers.
“Kom, dames. Meneer en mevrouw Boggle zouden het heerlijk vinden om er eens uit te kunnen. Het hoeft niet ver te zijn. Al was het alleen maar naar Evesham om even te winkelen.”
Agatha dacht dat ze de ogen van de vrouw van de dominee op haar voelde rusten. Haar eigen stem klonk haar vreemd in de oren toen ze zichzelf hoorde zeggen: “Ik neem ze wel. Zou donderdag uitkomen?”
Voelde ze een bepaalde opluchting onder de aanwezigen? “Nou, dank u wel, mevrouw Raisin. Erg aardig van u. Misschien kent u het dorp nog niet zo goed, maar Culloden is op Moreton Road 28, in de wijk met gemeentewoningen. Zullen we zeggen donderdagmorgen om negen uur? En zal ik het dan aan meneer en mevrouw Boggle vertellen?”
Agatha knikte.
“Mooi. Ze zullen zo blij zijn. Goed, zoals u weet, zijn we volgende week uitgenodigd door de vrouwenvereniging van Mircester en ze hebben ons een leuke tijd in het vooruitzicht gesteld. Ik zal een blaadje laten rondgaan waarop u uw namen kunt invullen als u mee wilt. De Redford Bus Company wil ons voor die dag een bus ter beschikking stellen.”
Het blaadje werd doorgegeven. Na een korte aarzeling vulde Agatha haar naam in. Dan had ze in elk geval iets te doen.
“Goed,” zei mevrouw Mason. “De bus vertrekt om elf uur ‘s-morgens vanaf hier. Ik ben ervan overtuigd dat we tegen die tijd allemaal wakker zijn.” Er werd plichtsgetrouw gelachen. “En dan zal juffrouw Simms, onze secretaris, nu de notulen van de laatste bijeenkomst voorlezen, voor het geval iemand die heeft gemist.”
Tot verrassing van Agatha stond de jonge vrouw naast haar op. Op nasale toon las ze de notulen op. Agatha onderdrukte een geeuw. Vervolgens deed de penningmeester uitgebreid rapport over het geld dat was binnengekomen tijdens de laatste bazaar en dat was bestemd voor kankeronderzoek.
Agatha sliep bijna toen ze haar naam hoorde noemen. De penningmeester was vervangen door mevrouw Bloxby. “Ja,” zei de vrouw van de dominee, “toen ons nieuwe lid, mevrouw Raisin, hier binnenkwam met hele dozen vol spullen voor het goede doel, dacht ik dat het een goed idee zou zijn om u wat van de spullen te laten zien. Ik denk dat die een speciale verkoop rechtvaardigen.”
Agatha voelde zich enigszins vereerd toen haar oude spullen werden begroet door enkele ob’s en ah’s. “Reken er maar op dat ik daar zelf ook het een en ander van koop,” zei een van de vrouwen.
“Ik ben blij dat u mijn enthousiasme deelt,” zei mevrouw Bloxby. “Ik stel voor dat we daar op tien juni de schoolzaal voor gebruiken – dat is op een zaterdag – om deze spullen te verkopen. De week voor de verkoop beleggen we dan een speciale etiketteringbijeenkomst om de artikelen te prijzen. Dat geeft ons dan ook nog de tijd om nog wat meer spullen te verzamelen. Mevrouw Mason, kan ik u zoals gewoonlijk vragen om de theesalon te regelen?”
Mevrouw Mason knikte.
“Mevrouw Raisin, wilt u dan misschien de hoofdkraam bemannen?”
“Weet u wat?” zei Agatha. “Ik zal ze veilen. Dan zal ik veilingmeester spelen. Mensen betalen altijd meer wanneer ze tegen elkaar op moeten bieden.”
“Wat een goed idee. Allemaal mee eens?” Er gingen heel wat handen omhoog.
“Uitstekend. Het geld gaat naar Save the Children. En als we geluk hebben, plaatsen de regionale kranten een stukje.”
“Daar zal ik wel voor zorgen,” zei Agatha, die zich met de minuut beter ging voelen. De oude tijden herleefden weer.
Haar goede humeur werd echter getemperd toen de avond afgelopen was, iedereen jassen en tassen bij elkaar zocht en miss Simms haar een duwtje met haar schouder gaf en zei: “Liever u dan ik.”
“Wat bedoel je – de veiling?”
“Nee, de familie Boggle. De meest humeurige oude zeurpieten aan deze kant van Glouchester.”
Maar op de een of andere manier had mevrouw Bloxby die opmerking gehoord. Ze keek Agatha glimlachend aan en zei: “Wat een mooie daad om de familie Boggle een uitje te gunnen. De oude mevrouw Boggle heeft heel erg last van artritis. Dit betekent gegarandeerd zo veel voor hen.”
Agatha voelde zich zwak en klein als een kind door de ongecompliceerde goedheid in de ogen van mevrouw Bloxby. En weer werd ze overspoeld door het verlangen om anderen te behagen.
En de vrouwen zeiden van alles tegen haar toen ze vertrokken, maar niemand begon over de quiche.
Agatha liep naar huis met het gevoel dat ze hier thuishoorde. Lilac Lane begon zijn naam eer aan te doen. De seringen bogen door onder de karrenvrachten bloesem die er aan hingen en de voorjaarsavond opluisterden met een heerlijke geur. Blauweregen hing met een paarse overdaad over de deuren van de cottages.
Ik moet nodig eens iets aan mijn eigen tuin doen, dacht Agatha.
Ze maakte haar voordeur open en deed het licht aan. Er lag een stuk papier op de deurmat en de boodschap die erop gekrabbeld was, staarde haar recht aan: “Stop met rondneusen, lastig out kreng.”
Agatha pakte het op met haar vingertoppen en staarde er vol afkeer naar. Voor het eerst realiseerde ze zich hoe rustig het ‘s-avonds in het dorp was. Ze werd omgeven door stilte, een stilte die onheilspellend leek en vol dreiging.
Ze gooide het briefje in de prullenbak en ging naar bed. Ze nam de koperen pook met zich mee en zette hem naast haar bed, waar ze er makkelijk bij kon.
Oude huizen kraken en zuchten wanneer ze zich opmaken voor de nacht. Agatha lag lang wakker en schrok van elk geluid, tot ze plotseling in slaap viel, met één hand op de knop van de pook.