Londen! En wat stonk het er! Vreselijk, dacht Agatha toen ze in de eetzaal van het Haynes Hotel zat. Ze stak een sigaret op en staarde zonder iets te zien naar het verkeer dat over Mayfair raasde.
De man aan het tafeltje achter haar begon te hoesten en nijdig met zijn krant te wapperen. Agatha keek naar haar brandende sigaret en zuchtte. En toen stak ze een hand op en gebaarde ze naar een ober. “Haal die man aan het tafeltje achter me hier vandaan,” zei ze, “en zet hem ergens anders neer. Hij irriteert me.”
De ober keek van het boze gezicht van de man naar het strijdlustige gezicht van Agatha, boog zich toen naar de man toe en zei kalmerend dat er nog een prettig tafeltje in de hoek was, uit de buurt van de rook. De man protesteerde op luide toon. Agatha rookte gewoon door en negeerde het hele gebeuren, tot de boze man capituleerde en hij werd weggeleid.
In Londen wonen en dan nog zeuren over sigarettenrook, dacht Agatha verbaasd. Je hoefde maar een ommetje door de binnenstad te maken om het equivalent van vier pakjes sigaretten binnen te krijgen.
Ze dronk haar koffie op, drukte haar sigaret uit en begaf zich naar haar al verstikkend warme kamer. Ze belde Pedmans en vroeg naar Roy.
Uiteindelijk werd ze doorgezet naar zijn toestel. “Aggie!” riep hij uit. “Hoe gaat het in de Cotswolds?”
“Vreselijk,” zei Agatha. “Ik moet met je praten. Wat dacht je van de lunch?”
“De lunch zit al vol. Diner?”
“Prima. Ik zit in het Haynes. Ik zie je om half acht in de bar.”
Ze legde de telefoon neer en keek om zich heen. Er wapperden mousseline gordijnen voor de ramen, die de laatste restjes zuurstof uit de lucht filterden. Ze had naar het Hilton moeten gaan, of naar iets Amerikaans, waar ze wel airco hadden. Het Haynes was klein en ouderwets, als een boerderij die ze waren vergeten af te breken toen de stad werd uitgebreid. De service was fantastisch, maar het was een zeer Engels hotel en zeer Engelse hotels waren niet gebouwd op hete zomers.
Omdat ze toch niks beters te doen had en hier weg wilde, besloot ze naar de Quicherie te gaan en een praatje te maken met meneer Economides. Het verkeer stond zoals gewoonlijk weer eens vast en er was geen taxi in de buurt, dus liep ze van Mayfair door Knightbridge naar Sloane Street. Van Sloane Street liep ze verder naar Sloane Square en daarvandaan naar Kings Road en naar World’s End.
Meneer Economides begroette haar behoedzaam, maar Agatha was langsgegaan in de hoop op een stukje vriendschap en had zich erop ingesteld om er een plezierig bezoekje van te maken, iets wat haar enkele maanden geleden nog totaal vreemd was. Het was stil en relatief koel in de zaak. Al gauw zou het weer volstromen met klanten, die koffie en sandwiches voor de lunch zouden komen halen om mee terug te nemen naar kantoor. Agatha vroeg meneer Economides naar zijn vrouw en zijn familie en hij begon zich zichtbaar te ontspannen, waarna hij haar vroeg om even te gaan zitten aan een van de tafeltjes met marmeren tafelblad, terwijl hij koffie voor haar ging halen.
“Ik wil me echt verontschuldigen voor alle moeilijkheden die ik u heb bezorgd,” zei Agatha. “Als ik de boel niet had bedrogen door met een van die heerlijke quiches van u mee te doen aan die dorpswedstrijd, zou het nooit zijn gebeurd.”
Plotseling, om een of andere reden, werd ze nu pas goed geraakt door de naschokken van de aanval van John Cartwright op haar en stonden de tranen haar in de ogen.
“Nou, nou, mevrouw Raisin,” zei meneer Economides. “Ik zal u een geheimpje verklappen. Ik houd de boel ook wel eens voor de gek.”
Agatha depte haar ogen droog. “U? Hoe dan?”
“Ziet u, er hangt daar een bord waarop staat dat mijn producten ter plaatse zijn gebakken, maar ik ga in het weekend vaak op bezoek bij een neef van me in Devon. Hij heeft net als ik een delicatessenzaak. En, nou ja, als ik soms zondagavond laat weer naar huis ga en ik geen zin heb om maandagmorgen vroeg al te gaan bakken, neem ik een grote doos met quiches van mijn neef mee terug, als hij nog over heeft. En hij doet hetzelfde als hij bij mij op bezoek komt. Hij verkoopt namelijk het meeste in het weekend, wanneer er veel toeristen zijn, en ik verkoop voornamelijk door de week, aan kantoorpersoneel. Het was dus eigenlijk een van de quiches van mijn neef die u had gekocht.”
“Hebt u dat aan de politie verteld?” vroeg Agatha. De Griek zette grote ogen op en schudde wild zijn hoofd. “Ik wilde mijn neef niet opzadelen met de politie.” Hij keek Agatha ernstig aan.
Agatha staarde verbijsterd terug en toen ging haar een lichtje op. “Bent u bang voor de immigratiedienst?”
Hij knikte. “De verloofde van de dochter van mijn neef is op een toeristenvisum het land binnengekomen en ze zijn in de Grieks Orthodoxe kerk getrouwd, maar hebben zich nog niet laten registreren bij de autoriteiten. En hij werkt zonder werkvergunning voor zijn schoonvader, dus…” Hij haalde hulpeloos zijn schouders op.
Agatha wist niks over werkvergunningen, maar ze wist uit het verleden van haar ervaringen met buitenlandse modellen dat ze doodsbang waren voor uitzetting. “Dus dan was het ook maar goed dat mevrouw Cummings-Browne geen rechtszaak heeft aangespannen,” zei ze.
Zijn ogen werden weer iets afstandelijker. Er kwamen twee klanten de zaak binnen en hij nam gehaast afscheid voor hij achter de balie verdween.
Agatha dronk haar koffie op en maakte een wandeling door haar oude buurt. Ze genoot van een lichte lunch bij de Stock Pot en besloot toen dat een bioscoop met airco de beste plek zou zijn om haar middag zoet te brengen. Een klein stemmetje in haar hoofd vertelde haar dat als ze zo vastbesloten was om terug naar Londen te verhuizen, ze maar beter op zoek kon gaan naar een appartement en kantoorruimte, maar ze schudde dat stemmetje van zich af. Ze had nog tijd genoeg, besloot ze, en trouwens, het was veel te warm. Ze kocht een Evening Standard en zag dat een bioscoop in de buurt van Leicester Square een herhaling van Jungle Book draaide. Zodoende liep ze erheen, genoot ze van de film en kwam ze weer naar buiten met het prettige vooruitzicht dat ze Roy zou zien, in de zekerheid dat hij haar zou aanmoedigen om inderdaad een nieuw bedrijf op te starten.
Ze moest nogal wennen aan de nieuwe Roy, dacht ze, toen ze om half acht de bar binnenliep. Daar was hij dan, met een van de nieuwste kapsels met korte, vierkante bovenkant en een ingetogen pak met een imitatie van een stropdas van het Guard regiment.
Hij begroette haar warm. Agatha bestelde een dubbele gin voor hem en vroeg hem hoe zijn tuincentrumproject verliep. En hij vertelde haar dat het heel lekker de goede kant uit ging en dat ze hem junior executive hadden gemaakt en hem een eigen kantoor hadden gegeven, en een secretaresse, omdat ze er zo van onder de indruk waren geweest dat hij zijn foto in de Sunday Times had gekregen. “Neem nog een borrel,” zei Agatha, die liever had dat Roy zich nog steeds niet prettig voelde bij Pedmans.
Hij grijnsde. “Je vergeet even dat ik de oude Aggie in actie heb gezien. Giet ze vol met drank en doe dan zaken boven een sterke bak koffie. Houd maar op, Aggie. Vertel me nou maar recht toe recht aan waar het over gaat voor we gaan eten.”
“Goed dan,” zei Agatha. Ze keek om zich heen. Het begon druk te worden in de bar. “Laten we onze drankjes meenemen naar dat tafeltje daar.”
Toen ze eenmaal zaten, leunde ze naar voren en keek ze hem strak aan. “Ik zal je zeggen wat ik op mijn lever heb, Roy. Ik kom terug naar Londen. Ik ga weer een bedrijf opzetten en wil dat jij mijn zakenpartner wordt.”
“Waarom? Jij hebt het gehad met alle gezeur. Je hebt die leuke cottage en dat leuke dorpje…”
“En ik ga dood van verveling.”
“Je hebt jezelf nog niet eens de tijd gegund, Aggie. Je bent nog niet tot rust gekomen.”
“Tja, als je niet geïnteresseerd bent,” zei Agatha pruilerig.
“Aggie, Pedmans is een grote, zelfs een van de grootste. Dat weet jij best. Er ligt een geweldige toekomst op me te wachten. Ik neem mijn baan nu serieus, in plaats van alleen maar wat rond te hangen rond een paar popgroepen. Die zitten het ene moment in de top tien en even later zijn ze alweer verdwenen. En weet je waarom? De popwereld is een en al hype geworden en heeft geen enkele inhoud meer. Geen melodietjes. Alleen maar boenkeboenkeboenk voor de discotheken. De verkopen zijn nog maar een fractie van wat ze waren. En weet je waarom ik bij Pedmans wil blijven? Ik ben snel op weg naar de top. En ik ben van plan om te bereiken wat jij hebt, een cottage in de Cotswolds.
Luister, Aggie, niemand wil meer in de stad wonen. De nieuwe generatie raakt veramerikaniseerd. Als je maar vroeg genoeg opstaat, hoef je niet meer in Londen te wonen. En trouwens, ik loop eraan te denken om te gaan trouwen.”
“Neem je grootmoeder in de maling,” zei Agatha bot. “Volgens mij ben jij nog nooit in je leven met een meisje uitgeweest.”
“Wat weet jij daar nou van? Punt is dat meneer Wilson graag heeft dat zijn executives getrouwd zijn.”
“En wie is de gelukkige?”
“Ik heb haar nog niet gevonden. Maar ik loop nog wel een rustig, lief meisje tegen het lijf. Er lopen er genoeg los rond. Gewoon iemand die eten kookt en mijn overhemden strijkt.”
Ongelofelijk, dacht Agatha. Zelfs onder de oppervlakte van elke verwijfde vent schuilt dus een echt chauvinistisch varken. Hij zou dus op zoek gaan naar een jong, gedwee en volgzaam meisje, en een beetje gewoontjes, zodat hij zich niet inferieur hoefde te voelen. Er zou van haar worden verwacht dat ze zou leren gastvrouw te zijn bij kleine dinertjes en dat ze niet zou klagen wanneer haar man alleen maar in het weekend thuis was. En ze zou golf leren spelen. En Roy zou langzaamaan vervetten. Ze had het allemaal al een keer zien gebeuren.
“Maar als mijn partner zou je meer verdienen,” zei ze.
“Je bent al je cliënten kwijtgeraakt aan Pedmans. Het zou je jaren kosten om ze weer terug te krijgen, dat weet jij best, Aggie. Je zult weer klein moeten beginnen en je bedrijf dan weer helemaal moeten opbouwen. Is dat nou wat je echt wilt? Laten we lekker gaan eten en dan verder praten. Ik ben uitgehongerd.”
Agatha besloot het onderwerp even te laten rusten en begon hem te vertellen over de aanval op haar door John Cartwright en hoe de politie erachter was gekomen dat hij een dief was.
“Echt, Aggie, zie je dat dan niet? Londen zou dodelijk saai zijn, vergeleken met Carsely. En trouwens, ik hoorde van een vriend dat je op het platteland nooit alleen bent. Het laat de buren daar niet koud wat er met je gebeurt.”
“Of ze moeten mevrouw Barr heten,” zei Agatha droog. “Ze heeft haar huis in de verkoop gedaan. De meut had het lef om te beweren dat ik haar had weggejaagd, maar ik kwam erachter dat ze een groter cottage had geërfd van een tante in Ancombe.”
“Ik dacht dat ze import was,” zei Roy. “Maar nu vertel je me dat ze in elk geval één familielid in de buurt had wonen.”
“Geloof me, als je niet bent geboren en getogen in Carsely zelf, ben je een buitenstaander,” wist Agatha te melden. “Oh, en ik hoorde nog iets over haar.”
Ze vertelde Roy over het toneelstuk en hij gilde van de lach. “Och, och, het moet gewoon moord zijn, Aggie,” hijgde hij.
“Nee, ik denk niet meer dat het dat was en het kan me ook niet meer schelen. Ik ben vandaag bij Economides langs geweest en de reden dat hij het hele gebeuren heeft laten overwaaien, was dat de quiche die hij me had verkocht, niet bij hem was gebakken, maar bij een neef in Devon. En die neef heeft een nieuwe schoonzoon in de zaak die nog geen werkvergunning heeft.”
“Dus dat is duidelijk. En ook het gedrag van die John Cartwright. Maar hoe zit het met de vrouwen waar Cummings-Browne mee rotzooide? En hoe zit het met die gekke Maria?”
“Ik denk dat die gewoon gek is, dat Barbara James een agressieveling is, dat Ella Cartwright een slet is en dat mevrouw Barr ze ook niet allemaal op een rijtje heeft, maar dat ze geen van allen Cummings-Browne hebben vermoord. Daar ga ik weer. Het was geen moord, Roy. Bill Wong had gelijk.”
“Dan blijft alleen Vera Cummings-Browne over.”
“Wat haar betreft, ik was er vrij zeker van dat zij het had gedaan, dat het allemaal heel eenvoudig in elkaar stak. Toen ik mijn quiche achterliet, zag zij gewoon een mooie kans om haar man te vermoorden. Ze ging naar huis, gooide die van mij weg en bakte simpelweg een andere.”
“Briljant,” zei Roy. “En niemand kwam erachter, omdat meneer Economides zo bang was dat de politie achter die illegale schoonzoon kwam, dat hij er niet eens aan heeft gedacht om te kijken of het wel om dezelfde quiche ging!”
“Een prima theorie. Maar de politie heeft dat nagetrokken. Ze hebben haar hele keuken gecontroleerd, tot aan de afvoerbuizen toe. Op de dag van de moord had ze helemaal niks gebakken of gekookt. Laat nou maar, Roy. Jij zit me weer gek te maken, terwijl ik het allemaal achter me heb gelaten. Dus om even terug te komen op een belangrijkere kwestie…Ben je echt vastbesloten om bij Pedmans te blijven?”
“Ik ben bang van wel, Aggie. Ergens is het allemaal jouw schuld. Als je mij die publiciteit niet had bezorgd, zou ik niet zo snel promotie hebben gemaakt. Maar ik zal je vertellen wat ik ga doen. Jij start je bedrijf op en ik tip jou wanneer ik merk dat een cliënt verandering van omgeving zoekt. Natuurlijk niet als het een klant van mij is. Maar meer kan ik niet voor je doen.”
Agatha liep leeg. De ambitie die haar zolang op gang had gehouden, leek weg te lekken. Nadat ze afscheid had genomen van Roy, ging ze naar buiten en liep rusteloos door de verlichte straten van Londen, alsof ze op zoek was naar haar oude eigen ik. In Piccadilly Circus werd ze door twee drugsverslaafden met bleke gezichten nagestaard en werd ze bedreigd door een bedelaar. De straten en gebouwen leken nog steeds warmte uit te stralen.
De rest van de week maakte ze wandelingen door de parken, voer ze over de Thames en bezocht ze theaters en bioscopen. Ze bewoog zich door de verstikkende hitte van Londen als een geest of als iemand die haar identiteitsbewijzen kwijt was. Tot dan toe was haar werk haar karakter, haar persoonlijkheid, haar identiteit geweest.
Tegen de tijd dat het vrijdagavond was, werd ze steeds meer beheerst door de gedachte aan het concert van de dorpsfanfare. De dames van de vrouwenvereniging van Carsely zouden er zijn, ze kon naar de Red Lion lopen als ze zich eenzaam voelde en misschien kon ze iets aan haar tuin doen. Niet dat ze haar idee opgaf! Een leuke tuin zou de verkoopprijs van het huis ten goede komen.
Ze stond ‘s-morgens vroeg op, betaalde haar rekening en ging op weg naar Paddington Station. Ze had haar auto in Oxford laten staan. Ze was weer op weg terug. “Oxford. Dit is Oxford,” klonk het door de luidsprekers. Met het vreemde gevoel dat ze weer thuis was, reed ze de parkeerplaats af, Worcester Street op en daarna door Beaumont Street en verder, over St. Giles en Woodstock Road naar de rotonde van Woodstock. Daar nam ze de parallelweg van de A40 naar Burford, de heuvels van Stow-on-the-Wold over, verder naar de A44 en zo terug Carsely in.
Toen ze Lilac Lane inreed, in de richting van haar cottage, ging ze bij New Delhi boven op haar rem staan. Er was een sticker met ‘verkocht’ over het bord van de makelaar heen geplakt.
Agatha vroeg zich af hoeveel ze ervoor had gekregen en reed naar haar eigen cottage toe. Dat was snel! Maar gelukkig was ze daarom ook snel van dat mens af. Ze hoopte dat er een iets prettiger persoon in trok. Niet dat het uitmaakt, want ik ga er zelf ook vandoor, dacht ze vastberaden.
Aangespoord door het gevoel dat het dorp haar aan het opnemen was, liet ze haar koffer in de gang staan en reed ze naar het makelaarskantoor in Chipping Campden, dezelfde makelaar die het huis van mevrouw Barr had verkocht.
Ze stelde zich voor en zei dat ze haar huis in de verkoop wilde doen. Voor hoeveel? Nou, voor hetzelfde bedrag als waarvoor dat van mevrouw Barr de deur uit was gegaan, leek haar. De makelaar zei dat hij niet mocht vertellen hoeveel mevrouw Barr had gevangen, maar vertelde er heel diplomatiek bij dat ze het voor £150.000 in de verkoop had gedaan en enthousiast was geweest over het bod dat ze had gekregen.
“Ik wil honderdvijfenzeventigduizend pond voor dat van mij,” zei Agatha. “Er zit een rieten dak op en ik wed dat het in een betere staat is dan dat van die oude taart.”
De makelaar knipperde enkele keren met zijn ogen, maar een huis in de verkoop was een huis in de verkoop en dus kwamen hij en Agatha ter zake.
Ze hoefde het niet aan iedereen te verkopen, dacht Agatha. Ze was het mevrouw Bloxby en de rest tenslotte verschuldigd om ervoor te zorgen dat er een prettig persoon in kwam te wonen.
Buiten de schoolzaal speelde de dorpsfanfare. Voordat Agatha ging luisteren, liep ze met het pakje dat ze voor Doris Simpson had gekocht naar de gemeentewoningen. Toen ze het tuinhekje van Doris open duwde, merkte ze tot haar verrassing dat alle kabouters waren verdwenen. Maar ze belde aan en toen Doris de deur opendeed, drukte ze haar een groot, in bruin papier verpakt pakket in haar handen.
“Kom binnen,” zei Doris. “Bert! Agatha is terug uit Londen, met een cadeautje.”
“Wat aardig van je. Dat had je echt niet hoeven doen.”
“Maak dan open,” zei Bert toen hij het pakket nog steeds ongeopend op de salontafel zag staan.
Doris trok het pakpapier eraf, waardoor er een grote kabouter met een paarse tuniek en een groene muts tevoorschijn kwam. “Dat had je echt niet moeten doen,” zei Doris aangedaan. “Echt.”
“Je verdient het,” zei Agatha. “En nee, ik blijf geen koffie drinken. Ik ga naar de fanfare luisteren.”
In de schoolzaal waren een aantal kraampjes opgezet. Agatha ging naar binnen en slenterde wat rond, waarbij ze geamuseerd opmerkte dat diverse spullen van de veiling alweer in omloop werden gebracht. En toen stond ze abrupt stil bij een kraam die werd bemand door mevrouw Mason. Hij stond helemaal vol met tuinkabouters.
“Waar hebt u die allemaal vandaan?” vroeg Agatha, overspoeld door een vreselijk voorgevoel.
“Oh, die waren van de familie Simpson,” antwoordde ze. “Die kabouters stonden er al toen ze in dat huis kwamen wonen en ze willen er al tijden vanaf. Kan ik er niet eentje aan u kwijt? Wat dacht u van deze olijkerd met zijn hengeltje? Dat zal uw tuin opvrolijken.”
“Nee, dank u,” zei Agatha, die zich nogal dwaas voelde. Maar goed, hoe had ze kunnen weten dat de Simpsons niet van kabouters hielden?
Ze liep de tijdelijke theesalon in, die zich naast de zaal bevond, waar mevrouw Bloxby inviel voor mevrouw Mason.
“U bent weer terug, wat leuk!” riep mevrouw Bloxby uit. “Wat kan ik u voorzetten?”
“Ik heb nog niet geluncht,” zei Agatha, “dus ik neem een paar van die Cornish pasteitjes en een kop thee. U moet de hele nacht hebben staan bakken.”
“Oh, maar dit is niet allemaal van mij, hoor. En wanneer we zo’n groot gebeuren als dit hebben, doen we het in gedeeltes. Dan bakken we van tevoren al een en ander en zetten dat in de vriezer, dat grote ding daar, en dan ontdooien we dat op de bewuste dag in de magnetron.”
Agatha pakte haar bord met pasteitjes en haar kop thee en nam plaats aan een van de lange tafels. Boer Jimmy Page kwam bij haar zitten en stelde zijn vrouw aan haar voor. Er verschenen nog meer mensen. Al snel werd Agatha omringd door een groep mensen die gezellig met elkaar zat te kletsen.
“Jullie zullen het binnenkort toch wel horen,” zei ze uiteindelijk, “ik heb mijn cottage te koop gezet.”
“Dat is nou ook jammer,” zei meneer Page. “Gaat u terug naar Londen?”
“Ja. Ik ga weer een bedrijf opstarten.”
“t Zal denk ik voor u toch wel anders zijn, mevrouw Raisin,” zei zijn vrouw. “Maar toen ik daar een keer was, voelde ik me erg eenzaam. Steden zijn eenzame plekken. Voor u is dat natuurlijk anders. U hebt daar ongetwijfeld heel wat vrienden.”
“Ja,” loog Agatha, die besefte dat Roy haar enige vriend daar was en hij was eigenlijk pas een vriend geworden toen ze naar de Cotswolds was verhuisd. Het was nog steeds erg warm. Agatha voelde zich te loom om na te denken over wat ze verder zou gaan doen en op de een of andere manier was ze op een gegeven moment met nog een groep mensen op weg naar de boerderij van Jimmy Page. Eenmaal op de boerderij, die op een heuvel boven het dorp stond, gingen ze allemaal buiten zitten en dronken ze cider, praatten ze wat over hoe warm het was in vergelijking met voorgaande zomers, tot de zon in de richting van de horizon verschoof en iemand voorstelde om naar de Red Lion te gaan. En zo geschiedde.
Toen Agatha later enigszins aangeschoten naar huis liep, schudde ze de twijfels over de verkoop van haar huis van zich af. Wanneer de winter eenmaal aanbrak, zou Carsely minder vrolijk, minder open overkomen. Ze had de juiste beslissing genomen. Maar Jimmy Page had gezegd dat haar cottage uit de zeventiende eeuw stamde. Echt origineel, had hij gezegd, op de uitbreiding na dan.
Ze schopte haar schoenen uit en stak een hand uit om het licht aan te doen, toen de beveiligingsverlichting buiten verblindend fel aan floepte. Ze bleef als versteend staan. Er klonken zachte, heimelijke geluiden op aan de andere kant van de buitendeur, alsof iemand zich stilletjes terugtrok. Het enige wat ze hoefde te doen, was de deur opengooien om te zien wie het was. Maar ze kon zich niet bewegen. Ze wist zeker dat zich daar iets duisters en sinisters ophield. Het konden geen kinderen zijn. De kinderen in Carsely gingen op ouderwets fatsoenlijke tijden naar bed, zelfs in de vakanties.
Ze liet zich op de vloer zakken, bleef daar met haar rug tegen de muur zitten en luisterde ingespannen. En toen ging de verlichting weer uit, waardoor het huis werd ondergedompeld in duisternis.
Ze bleef daar lang zitten voor ze uiteindelijk langzaam opstond en de binnenverlichting aan deed. Ze deed alle lampen aan, net als die keer dat ze zo bang was geweest.
Agatha vroeg zich af of ze niet beter mevrouw Bloxby kon bellen. Het was waarschijnlijk een van de jonge mannen uit het dorp, of iemand die langsliep met een hond. Langzaam verliet de angst haar, maar toen ze naar bed ging, liet ze alle lampen aan.
De volgende morgen zag ze met genoegen een enorme verhuiswagen voor New Delhi staan en de verhuizers waren hard aan het werk. Het was duidelijk dat mevrouw Barr er geen enkel probleem mee had om op de Dag des Heren te verhuizen. Agatha stond net te verzinnen of ze nou wel of niet naar de kerk zou gaan, toen de telefoon ging. Het was Roy.
“Ik heb een verrassing voor je, schat.”
Agatha werd plotseling vervuld met een gevoel van hoop. “Heb je toch besloten om weg te gaan bij Pedmans?”
“Nee, ik heb een auto gekocht, een Morris Minor. Bijna voor niks. Ik zat eraan te denken om naar je toe te rijden om je voor te stellen aan mijn vriendin.”
“Vriendin? Die heb je niet eens.”
“Nu dus wel. Is het goed als we langskomen?”
“Natuurlijk. Hoe heet ze?”
“Tracy Butterworth.”
“En wat doet ze?”
“Ze is een van de parttime typistes bij Pedmans.”
“Wanneer kom je?”
“We gaan nu weg. Anderhalf uur, als het verkeer niet tegen zit. Misschien twee.”
Agatha keek in de koelkast nadat ze had opgehangen. Ze had zelfs geen melk. Daarom reed ze naar een supermarkt in Stow-on-the-Wold, die op zondag open was, en kocht melk, sla en tomaten voor een salade, gehakt en aardappels om een stoofschotel te maken, uien en wortels, erwten, een bevroren appeltaart en een pakje slagroom.
Ze hoefde niet schoon te maken. Dat had Doris gedaan toen ze terugkwam uit Londen, en alles was brandschoon. Toen ze Carsely in reed, kwam ze de verhuiswagen tegen, gevolgd door mevrouw Barr in haar auto. Ze moesten er al om zes uur ‘s-morgens zijn geweest, dacht Agatha, die de naam van het verhuisbedrijf in haar geheugen prentte.
Ze ruimde de boodschappen op zodra ze thuiskwam, zocht een schaar, wurmde zich door de heg naar de tuin van mevrouw Barr en knipte enkele bosjes bloemen om haar cottage mee op te fleuren.
Nadat ze de bloemen her en der had neergezet, begon ze aan de stoofschotel. Ze moest trouwens echt eens iets aan die tuin doen. Het zou er in het voorjaar schitterend uitzien als ze een hoop bollen in de grond zou stoppen. Maar…ze zou in het voorjaar natuurlijk niet meer in Carsely wonen.
Omdat ze nog steeds een onervaren kok was, kostte de stoof schotel haar heel wat tijd en ze zette hem net in de oven toen ze een auto hoorde stoppen.
Tracy Butterworth was precies zoals Agatha had verwacht. Ze was slank en een beetje kleurloos, met slap bruin haar. Ze droeg een witkatoenen mantelpakje met een roze blouse met tierelantijntjes, en zeer hoge, witte hakschoenen. Ze gaf een slap handje en zei op verlegen fluistertoon ‘Blij u te ontmoeten’, waarna ze vol bewondering naar Roy keek.
“Er staat een verhuiswagen voor de cottage van dat vreselijke mens,” zei Roy.
“Wat?” Agatha wierp een bezorgde blik op de vazen met bloemen. “Ik dacht dat ze was verdwenen.”
“Rustig maar. Dit is waarschijnlijk al de nieuwe bewoner. Praat maar hoor, Tracy. Ze zal je niet opeten.”
“U hebt echt een schitterend cottage,” begon Tracy. Ze depte haar voorhoofd met een kanten zakdoekje.
“Het is ook veel te warm om je op te dirken,” zei Agatha. Tracy kromp zienderogen in elkaar en Agatha zei met een nieuw ontwikkelde vriendelijkheid: “Niet dat je er niet heel intelligent en knap uitziet, hoor. Maar doe alsof je thuis bent. Trek gerust je schoenen uit en hang je jasje weg.”
Tracy keek nerveus naar Roy.
“Doe gewoon wat ze zegt,” beval hij.
Tracy had lange, erg slanke voeten, waarmee ze ongemakkelijk zat te wriemelen toen ze haar schoenen eenmaal had uitgetrokken. Arm ding, dacht Agatha. Hij zou met haar trouwen en haar veranderen in de perfecte huissloof uit Essex. Ze zouden twee kinderen krijgen, Nicholas en Daphne, die op niet al te prestigieuze openbare scholen terecht zouden komen. Ze zouden aan een popperig, doodlopend straatje gaan wonen, dat Loam End of iets dergelijks zou heten, met place mats van de Costa Brava, gordijnen met roesjes, een bubbelbad, een enorme breedbeeldtelevisie en een flinke portie dodelijke saaiheid. En op zaterdagavond zouden ze uit eten gaan in het een of andere foute wegrestaurant, om daar hun gebraden kippenpoten weg te spoelen met een goedkope tafelwijn. Ja, het zou Essex worden in plaats van de Cotswolds. Roy zou een stuk gelukkiger worden met zijn eigen soort. Hij zou ook veranderen en gaan fitnessen en squashen en gaan rondwandelen met een mobieltje aan zijn oor geplakt, waar hij in restaurants veel te hard in zou praten.
“Laten we naar de pub gaan om wat te drinken,” zei Agatha, nadat Roy het had gehad over de tijd dat hij voor haar had gewerkt, waarbij hij voor Tracy elke onbenullige gebeurtenis tot in detail beschreef. Agatha vroeg zich af of ze Tracy een wat gemakkelijker zittend kledingstuk moest aanbieden, maar bedacht zich. Het meisje zou het beschouwen als kritiek op wat ze droeg.
In de pub stelde Agatha hen voor aan haar nieuwe vrienden en Tracy leefde helemaal op in dit ontspannen gezelschap, dat niet meer van haar verwachtte dan dat ze over het weer praatte.
Het was echt zo warm dat het bijna spannend werd. Iemand meldde dat er in Cheltenham zelfs een warmterecord was gevestigd.
Terug in de cottage hielp Tracy met de lunch en haar hoge hakken drukten kleine putjes in het linoleum, tot Agatha haar smeekte om ze alsjeblieft uit te doen. Na de lunch was er wat schaduw in de tuin ontstaan, dus verhuisden ze daarheen, dronken koffie en luisterden naar de geluiden die de nieuwe buren maakten met het verhuizen.
“Wil je zelfs niet eens een kijkje over de heg nemen of een cake gaan brengen?” vroeg Roy. “Ben je niet nieuwsgierig?”
Agatha schudde haar hoofd. “Ik ben naar de makelaar geweest en dit huis gaat volgende week ook in de verkoop.”
“Gaat u verkopen?” Tracy keek haar verbijsterd aan. “Waarom?”
“Ik ga terug naar Londen.”
Tracy keek de zonovergoten tuin rond en toen naar de Cotswold Hills boven het dorp, die zinderden van de hitte. Ze schudde onbegrijpend haar hoofd. “En dan dit allemaal achterlaten? Ik heb mijn hele leven nog niet zo’n schitterende omgeving gezien.” Ze keek achterom naar de cottage en moest moeite doen om haar gedachten onder woorden te brengen. “Het is zo oud, zo onaangetast. Er hangt iets vredigs overheen, begrijpt u wat ik bedoel? En waarschijnlijk ligt dat voor u anders, mevrouw Raisin. U bent waarschijnlijk nogal bereisd en hebt al zoveel mooie plekjes gezien.”
Ja, Carsely was een schitterende plek, dacht Agatha onwillig. Het dorp was gezegend met een groot aantal waterbronnen, dus zelfs met deze droogte was het gebied nog steeds een groene smaragd.
“Ze vindt het hier niks,” kraaide Roy, “omdat de mensen maar blijven proberen om haar te vermoorden.”
Tracy smeekte om alles te mogen horen en dus begon Agatha bij het begin, waarbij ze in eerste instantie tegen Tracy praatte en daarna tegen zichzelf, omdat er iets aan haar knaagde.
Die avond nam Roy hen mee uit eten, naar een pretentieus restaurant in Mircester. Tracy dronk alleen mineraalwater, omdat het de bedoeling was dat zij Roy naar huis zou rijden. Ze leek onder de indruk te zijn van het restaurant en Roy te bewonderen, die met zijn vingers naar de obers knipte en zich, wat Agatha betrof, als een eersteklas griezel gedroeg. Ja, dacht Agatha, Roy gaat met Tracy trouwen, die waarschijnlijk zal denken dat ze gelukkig is, terwijl Roy iemand wordt die ik niet kan uitstaan. Ik wou dat ik hem nooit al die publiciteit had gegund.
Toen ze hen uitzwaaide, was dat met een gevoel van opluchting. De tijd zou gauw aanbreken dat Roy zou bellen met de vraag om langs te kunnen komen en waarop zij dan met uitvluchten zou komen.
Maar daar hoefde ze zich natuurlijk helemaal niet druk om te maken. Want ze zou weer terug naar Londen gaan.