11

Op maandagmorgen stond Agatha laat op. Ze vroeg zich af waarom ze zo lang had geslapen en wilde ze dat ze iets vroeger was opgestaan, toen het nog koel was. Ze trok een losse katoenen jurk aan over een minimum aan ondergoed, ging naar beneden, en liep even later met een mok koffie de tuin in.

Ze was geplaagd door dromen over Maria Borrow, Barbara James en Ella Cartwright, die aan haar waren verschenen als de drie heksen in MacBeth. “Ik heb de kwade geesten opgeroepen om je te vermoorden,” had Maria Borrow op hese toon gesproken.

Agatha zuchtte, dronk haar koffie op en ging op weg naar de slager, die vlakbij de pastorie zat. Het bordje met ‘New Delhi’ was weg gehaald bij de naburige cottage. Er was geen enkel teken van leven van de nieuwe eigenaar te bespeuren, maar mevrouw Mason en twee andere vrouwen stonden met cakes op de stoep om de nieuwkomer te verwelkomen. Agatha liep door en bedacht dat niemand haar had verwelkomd toen ze hier voor het eerst de sleutel in het slot stak.

Ze stond op het punt om bij de slager naar binnen te gaan, toen ze stokstijf bleef staan. Een stukje verderop stond Vera Cummings-Browne met Barbara James te praten, die een Schotse terriër aan de lijn had. Agatha dook de slagerij in om niet te worden gezien en kegelde bijna mevrouw Bloxby ondersteboven.

“Hebt u uw nieuwe buurman al gezien?” vroeg mevrouw Bloxby.

“Nee, nog niet,” zei Agatha, die met één oog de deur in de gaten hield, voor het geval Barbara ook naar binnen zou duiken en haar zou aanvallen. “Wie is het?”

“Een gepensioneerde kolonel. Meneer James Lacey. Maar hij gebruikt zijn rang niet. Een erg charmante man.”

“Ik ben niet geïnteresseerd,” zei Agatha botweg. Mevrouw Bloxby keek haar bezeerd en verrast aan, en Agatha kreeg een kleur.

“Sorry,” mompelde ze. “Ik zag net Vera Cummings-Browne met Barbara James. Barbara is degene die geprobeerd heeft me aan te vallen.”

“Ze is altijd al een driftig type geweest,” zei mevrouw Bloxby kalm. “Mevrouw Cummings-Browne is net terug uit Toscane. Ze is behoorlijk bruin geworden en ziet er gezond uit.”

“Ik wist zelfs niet eens dat ze weg was,” reageerde Agatha. “Ik vraag me af wat ik eens zal inslaan. Mijn kookkunsten zijn nog steeds niet optimaal.”

“Neem wat van die lamskoteletten,” adviseerde de vrouw van de dominee, “en leg ze met een beetje munt onder de grill. Ik heb verse munt in de tuin staan. Kom even koffie drinken, dan geef ik u er wat van mee. Je kookt de koteletten langzaam aan beide kanten tot ze bruin zijn. Heel eenvoudig. En ik zal u ook wat van mijn muntsaus meegeven.”

Agatha kocht gehoorzaam de koteletten, maar aarzelde voor ze naar buiten stapte. “Vindt u het erg om even te kijken of de kust veilig is?”

Mevrouw Bloxby keek om het hoekje. “Ze zijn allebei verdwenen.”

Boven een kop koffie in de tuin van de pastorie, in de schaduw van een cipres, vroeg mevrouw Bloxby: “Bent u nog altijd vastbesloten om te verhuizen?”

“Ja,” zei Agatha zwakjes, die wilde dat er iets van haar oude ambities en dadendrang terugkwam. “Als het goed is, zet de makelaar vanmorgen een bordje in mijn tuin.”

Mevrouw Bloxby keek haar aan over de rand van haar kopje. “Vreemd hoe de dingen kunnen lopen, mevrouw Raisin. Ik dacht echt dat uw komst iets te maken had met Goddelijke Voorzienigheid.”

Agatha gromde van schrik.

“In eerste instantie had ik het gevoel dat u hier voor uw eigen bestwil heen was gebracht. U lijkt me een dame die nooit enige echte liefde of genegenheid heeft gekend. Het lijkt net of u een last aan eenzaamheid met u mee torst.”

Agatha keek haar zeer beschaamd aan.

“Toen overleed natuurlijk meneer Cummings-Browne. Mijn man blijft net als de politie volhouden dat het een ongeval was. Maar ik had het gevoel dat God u hierheen had gestuurd om de dader te vinden.”

“En dat betekent dat u dus ook denkt dat het moord was!”

“Ik heb geprobeerd daar niet aan te denken. Het is zoveel gemakkelijker om te denken dat het een ongeval was en weer gewoon door te gaan met leven. Maar er is iets, er hangt iets in de lucht, iets wat helemaal verkeerd is. Ik voel het kwaad in dit dorp. En nu u vertrekt, zal er niemand meer zijn die vragen stelt, niemand die het iets kan schelen. En dus blijft het kwaad. U kunt me dwaas en bijgelovig noemen als u wilt, maar ik vind dat als iemand een ander het leven beneemt, diegene een gruwelijke zonde heeft begaan en door de autoriteiten moet worden gestraft.” Ze lachte een beetje. “Daarom zal ik bidden dat als er een moord gepleegd is, de dader zal worden geopenbaard.”

“Maar u hebt niks concreets om van uit te gaan?” vroeg Agatha.

Ze schudde haar hoofd. “Alleen maar een gevoel. Maar u vertrekt, dus dan houdt het op. En ik heb het gevoel dat Bill Wong mijn twijfels deelt.”

“Maar hij is juist degene die er bij me op aangedrongen heeft om het hele gebeuren te laten rusten!”

“Dat komt omdat hij u graag mag en niet graag zou zien dat u iets zou overkomen.”

Agatha bekeek in gedachten dit gesprek van alle kanten. Het ‘te koop’ bordje stond er al toen ze terugkwam, wat haar een gevoel van tijdelijkheid gaf, alsof ze het dorp al had verlaten.

Ze pakte een groot schrijfblok en een pen, ging aan de keukentafel zitten en begon alles op te schrijven dat er was gebeurd sinds ze in dit dorp was komen wonen. De lange, snikhete dag kroop voorbij en ze schreef druk door. Ze las haar notities telkens weer over, op zoek naar een aanwijzing. En toen tikte ze met haar pen op het papier. Om te beginnen was daar één klein dingetje. Het lichaam was op zondag gevonden. Op dinsdag – het moest dinsdag zijn geweest, omdat de politie haar op woensdag had verteld dat mevrouw Cummings-Browne niet van plan was de Quicherie te bellen – was de zwaar getroffen weduwe in hoogst eigen persoon naar Chelsea gegaan. Agatha leunde achterover en kauwde op de achterkant van haar pen. Was dat niet een beetje vreemd? Wanneer je man net vermoord is, je kapot bent van verdriet en iedereen het er over heeft wat een verdriet je hebt, waar haal je dan de energie vandaan om helemaal naar Londen te gaan? Ze had net zo goed kunnen bellen. Waarom? Agatha keek op de klok. Wat had Vera Cummings-Browne precies tegen meneer Economides gezegd? Ze liep naar de telefoon, greep de hoorn van de haak en legde hem weer terug. Ondanks zijn bekentenis over het familielid met de werkvergunning, was de Griek nog steeds op zijn hoede geweest. De zaak ging pas om acht uur dicht. Agatha besloot om naar Londen te gaan en hem nog even te pakken te krijgen voor hij afsloot.

Op het moment dat ze de voordeur achter zich dichttrok en hem op slot deed, werd er achter haar gekucht. Er stond een gezin op haar tuinpad, bestaande uit een fretachtige man, een plomp gebouwde vrouw en twee pukkelige tieners.

“We komen even een kijkje nemen bij het huis,” zei de man.

“Dat zal niet gaan.” Agatha liep het gezin voorbij.

“Maar er staat ‘te koop’ in de tuin,” protesteerde de man op klagende toon.

“Het is al verkocht,” loog Agatha. Ze trok het bord uit de grond en gooide het op het gras. En toen stapte ze in haar auto en liet ze het gezin verbijsterd achter.

De pot op, dacht Agatha. Ik zou het dorp echt niet willen opschepen met dat zootje.

Ze was vrij snel in Londen, omdat het meeste verkeer de andere kant op ging.

Ze parkeerde op een dubbele gele lijn voor de Quicherie, waarna ze de winkel in liep. Meneer Economides stond zijn overgebleven quiches in de koeling te zetten. Hij zag Agatha en weer verscheen die behoedzame blik in zijn ogen.

“Ik wil met u praten,” zei Agatha ronduit. “Maakt u zich maar geen zorgen,” loog ze. “Ik heb vrienden bij de politie, dus u krijgt geen moeilijkheden.”

Hij deed zijn schort af en liep om de balie heen. Ze gingen samen aan een van de kleine tafeltjes zitten. Hij bood haar geen koffie aan. Zijn donkere ogen namen haar bedroefd op.

“Luister, ik wil graag dat u me verteld wat er precies is gebeurd tussen u en mevrouw Cummings-Browne toen ze is langs geweest.”

“Kunnen we dat hele gebeuren niet gewoon vergeten?” smeekte hij. “Alles is goed afgelopen. Er heeft geen negatieve publiciteit in de Londense kranten gestaan.”

“Er is een man vergiftigd,” zei Agatha. “Maakt u zich niet druk over de immigratiedienst. Ik zal u erbuiten laten. Vertel me gewoon wat er is gebeurd.”

“Goed dan. Ze is hier ‘s-morgens geweest. Ik ben vergeten welke dag dat was. Maar het was in elk geval halverwege de ochtend. Ze begon eerst te schreeuwen dat ik haar man had vergiftigd en dat ze me voor de rechtbank tot op de laatste cent zou uitkleden. Ze vertelde me over de quiche die u had gekocht. Ik probeerde haar op alle mogelijke manieren duidelijk te maken dat ik onschuldig was en dat de quiche niet van mij was, maar uit Devon kwam. Ik vertelde haar dat mijn neef alle groente voor zijn winkel in zijn eigen tuin kweekte. Op de een of andere manier moet die waterscheerling met de spinazie zijn vermengd. Ik vertelde haar over de schoonzoon van mijn neef. Ze werd erg stil. En toen zei ze dat ze helemaal over haar toeren was en niet wist wat ze zei. Ze was opeens een andere vrouw, kalm en verdrietig. Ze zei dat ze geen actie zou ondernemen tegen mij of mijn neef.” Hij staarde een ogenblik uit het raam. “Maar de volgende dag kwam ze terug.”

“Wat!”

Agatha leunde voorover en kneep haar handen van opwinding samen.

“Ze zei dat als ik ooit aan iemand zou vertellen dat die quiche uit Devon kwam, ze van gedachten zou veranderen. Ze zou me dan alsnog aanklagen en ervoor zorgen dat de schoonzoon van mijn zwager het land uit geschopt werd.”

“Niet te geloven!” Agatha keek hem verbijsterd aan. “Ze moet stapelgek zijn.” Er kwamen twee mensen de zaak binnen. Meneer Economides stond op. “Vertelt u het niet verder? Ik had u dat de vorige keer alleen maar verteld omdat ik dacht dat het hele gebeuren was overgewaaid.”

“Nee, nee,” zei Agatha snel.

Ze liep de hitte weer in en reed weg, waarbij ze automatisch in de richting van de Cotswolds stuurde. In haar hoofd buitelde de ene gedachte over de ander. Dus Vera Cummings-Browne wilde niet dat de politie erachter zou komen dat de quiche uit Devon kwam. Maar waarom?

En toen ging haar een lichtje op. Er kwam een zinsnede uit het boek over giftige planten bovendrijven. “Waterscheerling wordt in de moerassige delen van Engeland gevonden…East Anglia, West Midlands en het zuiden van Schotland.” Maar niet in Devon.

Maar wacht eens even. De politie had grondig werk verricht. Ze hadden haar keuken en zelfs de afvoerbuizen afgezocht naar sporen van waterscheerling. En ze hadden gezegd dat Vera Cummings-Browne waarschijnlijk waterscheerling niet eens van een palmboom zou kunnen onderscheiden. Maar had ze het niet gewoon kunnen opzoeken in een boek, zoals Agatha had gedaan? Als dat zo was, zou ze niet alleen hebben geweten hoe het eruitzag en waar ze het kon vinden, maar zou ze ook weten dat het niet in Devon groeide.

Toen ze thuiskwam, overwoog ze om Bill Wong te bellen, maar ze bedacht zich. Hij zou al haar theorieën van tafel vegen. Er was geen spoor van waterscheerling in het huis van Vera gevonden. En ze was zo in de war geweest door de dood van haar man, dat ze onzinnige dingen was gaan doen, zoals naar Economides toe gaan.

Ze zette het bord van de makelaar weer overeind en probeerde een flinke nacht te maken, maar door de lange hete dagen werkten de stenen muren van de cottage als een oven.

Agatha werd moe en lusteloos wakker, maar ze haalde plichtsgetrouw haar notities tevoorschijn en voegde er aan toe wat ze te weten was gekomen.

Waterscheerling. Hoe zit het met de plaatselijke bibliotheek? dacht ze opeens. Zouden ze daar weten of Vera Cummings-Browne een boek over giftige planten had geleend? Zouden ze dat bijhouden? Maar dat moest toch! Hoe anders moesten ze mensen aanschrijven die hun boeken te laat hadden ingeleverd?

Toen ze naar de bibliotheek toe beende, realiseerde ze zich dat haar kledingkeuze er niet beter op werd. In Londen had ze Margaret Thatcher als rolmodel genomen, in plaats van Joan Collins of een andere Britse schoonheid, en had ze voor kreukloze jurken en mantelpakjes gekozen. Maar nu fladderde haar ruime jurk met opdruk om haar heen en droeg ze sandalen.

De bibliotheek was een laag stenen gebouw. Een bord boven de deur beweerde dat het in eerste instantie de gemeentewerkplaats was geweest. Agatha duwde de deur open en ging naar binnen. Ze herkende de dame achter de balie als mevrouw Josephs, een van de leden van de vrouwenvereniging van Carsely.

Mevrouw Josephs produceerde een brede glimlach. “Zoekt u naar iets speciaals, mevrouw Raisin? We hebben de nieuwste Dick Francis.”

Agatha haakte er meteen op in. “Ik was echt van streek door de dood van meneer Cummings-Browne,” zei ze.

“Dat waren we allemaal,” mompelde mevrouw Josephs.

“Ik zou het vreselijk vinden als zo’n vergissing zich nog eens zou voordoen,” vervolgde Agatha. “Hebt u een boek over giftige planten?”

“Eens even kijken…” Mevrouw Josephs pakte nerveus een microfiche van een stapel en stopte die in de viewer. “Ja, Jerome over Giftige Planten van de Britse Eilanden. Nummer K-543. Links van u bij het raam, mevrouw Raisin.”

Agatha zocht de planken af tot ze het boek had gevonden. Ze sloeg het open en bestudeerde de data die erin waren gestempeld. De laatste keer dat het boek was uitgeleend, was tien dagen voor de dood van Cummings-Browne. En toch…

“Zou u me kunnen vertellen wie het als laatste heeft geleend, mevrouw Josephs?”

“Hoezo?” De bibiothecaresse keek bezorgd. “Ik hoop dat het mevrouw Boggle niet was. Dan zitten de bladzijden gegarandeerd aan elkaar geplakt met jam.”

“Ik heb het idee om een workshop over locale giftige planten te houden,” improviseerde ze. “Degene die het heeft geleend, zou misschien ook interesse kunnen hebben.” Ze keek ondertussen naar de plaatjes in het boek.

“Oh, nou ja, ik zal eens kijken. We hebben nog steeds een ouderwets kaartsysteem.” Ze trok lange kaartenbakken open en bladerde door de kaartjes, tot ze die van de giftige planten vond. “Hij is het laatst uitgeleend aan kaarthouder nummer 27. We hebben niet veel leden. Ik vrees dat de meeste mensen liever achter de televisie zitten. Eens kijken. Nummer 27. Kijk nou, dat is mevrouw Cummings-Browne!” Haar mond viel een beetje open en ze staarde door haar bril naar Agatha.

En op dat moment ging de deur van de bibliotheek open en kwam Vera Cummings-Browne binnen. Agatha greep het boek en keerde terug naar de boekenplanken, vanwaar ze opgetogen tegen mevrouw Joseph zei: “Ik laat het u nog wel weten van die Dick Francis.”

“Dan zult u eerst lid moeten worden van de bibliotheek, mevrouw Raisin. Wilt u een kaart?”

“Later,” mompelde Agatha. Ze wierp een blik over haar schouder. Vera stond een stukje verderop en zocht tussen de teruggebrachte boeken. “Geen woord hierover,” siste Agatha, waarna ze snel verdween.

Ze wist dus wel iets over waterscheerling, dacht Agatha triomfantelijk. En ze wist dus ook hoe het eruit zag. Ze zag nog duidelijk de kleurenillustratie in het boek voor zich. En toen stond ze abrupt middenop de hoofdstraat stil, te geschokt om op te merken dat een knappe man van middelbare leeftijd de slagerij uitkwam en haar een nieuwsgierige blik toewierp.

Ze had pas nog waterscheerling gezien, maar dan in zwartwit. Maar waar? Ze begon naar huis te lopen en pijnigde onderweg haar hersens.

En toen, net voor haar tuinhekje, wist ze het. De diavoorstelling. Van meneer Jones. Mevrouw Cummings-Browne had de prijs gewonnen voor het mooiste bloemstuk, een kunstzinnig geval met wilde bloemen en tuinbloemen en, donder en bliksem, met waterscheerling er middenin!

De knappe man liep het tuinpad op van wat tot voor kort de cottage was geweest van mevrouw Barr. Hij was de nieuwe bewoner, James Lacey.

“Ik moet Jones zien te vinden,” zei Agatha hardop. “Ik moet Jones zien te vinden.”

Die is getikt, dacht James Lacey. Ik weet niet of ik op zo’n buurvrouw zit te wachten.

En Agatha beende terug, naar Harvey’s. “Waar kan ik meneer Jones vinden, die al die foto’s maakt?”

“Die woont in de tweede cottage aan Mill Pond Edge,” zei de vrouw achter de kassa. “Het is ongebruikelijk warm, mevrouw Raisin.”

“De pot op met het weer,” zei Agatha heftig. “Waar is Mill Pond Edge?”

“Wanneer u hier naar buiten gaat, tweede straat rechts.”

“Ik weet dat we gek worden van de hitte,” zei de vrouw van Harvey’s later tegen mevrouw Cummings-Browne, “maar mevrouw Raisin hoefde niet zo grof te worden. Ik wilde haar alleen maar vertellen waar meneer Jones woont.”

Agatha had geluk dat meneer Jones thuis was, omdat hij ook een verwoed tuinier was en hij graag het grootste deel van de dag alle tuincentra in de omgeving langsging. Al zijn foto’s waren netjes geïndexeerd en hij vond zonder problemen de foto waarom Agatha had gevraagd.

Ze keek hebberig naar het bloemstuk. “Zou ik die een paar dagen kunnen houden?”

“Ja, natuurlijk,” zei meneer Jones.

En Agatha was weer verdwenen. Maar niet alvorens ze hem op het hart had gedrukt vooral niks tegen mevrouw Cummings-Browne te zeggen.

Ze ging naar de Red Lion, met de foto in een bruine envelop stijf tegen zich aan gedrukt. Haar gedachten buitelden over elkaar heen.

Ze bestelde een dubbele gin-tonic. “Iemand zei dat hij had gezien dat die rechercheur, die Chinese, met een mand in de richting van uw huis was gelopen,” zei de waard.

Agatha fronste haar voorhoofd. Ze had geen zin om Bill iets te vertellen. Nog niet. Niet tot ze alles had uitgewerkt.

Bill Wong keerde Agatha’s cottage teleurgesteld de rug toe. Hij keek naar het ‘te koop’ bordje. Hij was ervan overtuigd dat ze een verkeerde beslissing nam. Een zwak gemiauw klonk op uit de mand. “Ssh, ssh,” zei hij teder. Hij had een katje meegenomen voor Agatha. De kat van zijn moeder had jongen en hij kon het niet aanzien als ze verdronken zouden worden, zodoende deelde hij ze stuk voor stuk uit aan vrienden en bekenden.

Hij liep langs de aangrenzende cottage en kreeg toen James Lacey in het oog. “Goedemorgen,” zei Bill. Hij bekeek de nieuwkomer onderzoekend en vroeg zich af wat Agatha van hem vond. James Lacey was in elk geval knap genoeg om een vrouw van middelbare leeftijd een acute verliefdheid te bezorgen. Hij was over de één meter tachtig, met een krachtig, gebruind gezicht en helderblauwe ogen. In zijn dikke zwarte haar, dat modieus geknipt was, waren nog nauwelijks grijze haren te bekennen. “Ik was op zoek naar uw buurvrouw, mevrouw Raisin,” zei Bill.

“Volgens mij is ze bevangen door de hitte,” zei James met een heldere stem en een accent dat een hoge afkomst verraadde. “Ze liep me mompelend voorbij en zei: “Meneer Jones, meneer Jones.” Wie meneer Jones ook mag zijn, ik heb met hem te doen.”

“Hoe dan ook. Ik heb dit katje voor haar meegenomen,” zei Bill. “Het is een cadeautje. En een kattenbak. Het beestje is al zindelijk. Zou u zo goed willen zijn hem aan haar te geven wanneer ze terugkomt? Ik ben Bill Wong.”

“Goed. Weet je hoe laat dat ongeveer is?”

“Ik denk niet dat het lang zal duren,” zei Bill. “Haar auto staat voor het huis.”

Hij overhandigde hem de mand met de kat erin en de kattenbak en liep weg. Jones, dacht hij. Waar is ze nou weer mee bezig?

Hij ging bij Harvey’s naar binnen om een reep te kopen en vroeg de vrouw achter de toonbank: “Wie is meneer Jones?”

“Begin jij nou ook al?” zei ze. “Mevrouw Raisin is dat ook al komen vragen en ze deed vrij onbeschoft. We hebben allemaal last van de warmte, maar dat is nog geen reden om zo te doen.”

Bill wachtte geduldig tot de klaagzang voorbij was en hij meer te weten zou kunnen komen over meneer Jones. Hij wist eigenlijk niet waarom hem dat iets kon schelen, behalve dan dat Agatha Raisin altijd de neiging had om voor beroering te zorgen.

Agatha was behoorlijk teleurgesteld toen ze naar huis liep. Ze dacht dat ze de oplossing had van de zaak, zoals ze het in gedachten was gaan noemen. Maar toen ze in de pub zat, was dat grote struikelblok opnieuw hoog voor haar opgerezen. Als Vera Cummings-Browne een vergiftigde quiche in haar keuken had gebakken, zou het forensisch team gegarandeerd sporen hebben gevonden.

Ze liet zichzelf binnen in haar veel te warme huis. Ze kon het hele gebeuren maar beter weer even in de ijskast zetten, en naar Moreton gaan om een ventilator te gaan kopen.

Er werd op de deur geklopt. Ze spiekte door het nieuwe kijkgat dat door het beveiligingsbedrijf was gemonteerd en keek tegen een ruitjesoverhemd aan. Ze deed de deur open, maar hield hem wel op de ketting.

“Mevrouw Raisin,” zei de man. “Ik ben uw nieuwe buurman, James Lacey.”

“Oh.” Ze nam de overweldigende verschijning van de man in zich op en haar mond viel open.

“Er is ene meneer Wong langs geweest, maar u was niet thuis.”

“Wat wil de politie nu weer van me?” wilde Agatha weten.

“Ik wist niet dat hij van de politie was. Hij had gewoon burgerkleren aan. Hij vroeg me u deze kat te overhandigen.”

“Een kat?” echode Agatha verrast.

“Ja, een kat,” zei hij geduldig, maar met de gedachte dat ze echt mesjokke moest zijn.

Agatha koppelde de ketting los en deed de deur helemaal open. “Kom binnen,” zei ze, zich plotseling bewust van haar overmaatse jurk met opdruk en haar blote, ongeschoren benen.

Ze liepen de keuken in. Agatha hurkte neer en maakte de mand open. Er kroop een klein katje uit, dat om zich heen keek en geeuwde. “Wat een lief klein ding,” zei hij terwijl hij in de richting van de deur schoof. “Nou, als u me nu dan wilt excuseren, mevrouw Raisin…”

“Blijft u niet even voor een kop koffie?”

“Nee, ik moet echt gaan. Oh, er staat iemand voor de deur.”

“Zou u nog even kunnen wachten,” zei Agatha, “om op de kat te letten tot ik de deur open heb gedaan?”

Ze verliet de keuken voor hij kon antwoorden. Ze deed de deur open. Er stond een vrouw op de stoep, die er ondanks de hitte net zo fris uitzag als een lentedag. Ze droeg een wit-katoenen jurk met een roodleren riem om haar slanke middeltje. Haar benen waren gebruind en onthaard. Haar prijzig geblondeerde haar glansde in het zonlicht. Ze was rond de veertig, met een intelligent gezicht en heldere ogen. Ze was precies het soort vrouw, dacht Agatha, dat de blik van die knappe nieuwe buurman van alles en iedereen zou afleiden.

“Ja, wat is er?” vroeg Agatha botweg.

“Ik kom het huis bekijken.”

“Dat is verkocht. Tot ziens.” Agatha knalde de deur dicht.

“Als uw huis verkocht is,” zei James Lacey toen ze terugkeerde naar de keuken en ze zich slonziger voelde dan ooit tevoren, “zou u eens tegen de makelaar moeten zeggen dat hij een ‘verkocht’ bordje neerzet.”

“Haar gezicht stond me niet aan,” mopperde Agatha.

“Oh? Ik vond haar anders zeer prettig overkomen.”

Agatha keek naar de wijd open keukendeur, die een perfect zicht bood op wie er voor de deur stond, en bloosde.

“En nu moet u me echt excuseren,” zei hij. En voor Agatha kon protesteren, was de vogel gevlogen.

De kat produceerde een klagerig geluidje. “En wat moet ik met jou aan?” zei Agatha geërgerd. “Is Bill wel helemaal goed bij zijn hoofd?”

Ze schonk wat melk in een schaaltje voor het beest en keek toe hoe hij de witte vloeistof oplikte. Nou, ze zou hem moeten voeren tot ze wist hoe ze zich van hem kon ontdoen. Ze liep terug de hitte in. Haar buurman was in zijn voortuin aan het werk. Hij zag haar komen, glimlachte vaag en trok zich terug in zijn cottage.

Verdorie, dacht ze kwaad. Geen wonder dat al die vrouwen zich op zijn stoepje verdrongen met hun baksels. Ze ging naar Harvey’s, waar de vrouw achter de kassa haar een bezeerde blik toewierp, en kocht kattenvoer, extra melk en kattenbakkorrels.

Ze keerde terug naar huis, gaf de kat te eten en liep toen met een kop koffie de tuin in. Haar knappe buurman had alle gedachten aan moord uit haar hoofd gebannen. Had ze maar iets fatsoenlijks aan gehad. Had hij maar niet gehoord hoe onbeschoft ze had gedaan tegen de vrouw die haar huis had willen bekijken.

Het katje rolde zich om in de zon. Ze keek er humeurig naar. Ze had ook een cake moeten brengen. Maar goed, dat kon nog steeds. Ze greep het katje, bracht hem naar binnen en liep nogmaals naar Harvey’s, om erachter te komen dat die dicht was.

Ze zou naar Moreton kunnen gaan en daar een cake kopen, maar eigenlijk moest je zoiets zelf bakken. En toen herinnerde ze zich de vriezer in de schoolzaal. Daar sloegen de dames van Carsely hun zelfgebakken lekkernijen op voor toekomstige dorpsfeesten. Het zou toch niet erg zijn als ze er daar een van leende? Dan zou ze iets leuks aantrekken en de cake gaan brengen.

De schoolzaal was gelukkig leeg. Ze liep door naar de keuken en tilde voorzichtig het deksel van de vriezer op. Er stonden allerlei lekkere dingen in: taarten, beschuitgebak, chocoladecakes, citroencakes en – ze huiverde – zelfs een quiche.

Ze koos een grote chocoladecake, voelde zich een dief, keek om zich heen en verwachtte elk moment dat ze zou worden gesnapt. Ze liet zachtjes het deksel zakken en schoof de bevroren cake in de plastic zak die ze speciaal voor dit doel had meegenomen. En weer naar huis.

Ze nam een douche, waste haar haar, droogde het en borstelde het tot het glansde. Ze trok een roodlinnen jurk met een wit kraagje aan en lichtbruine hoge hakken. Toen gaf ze het katje nog wat melk en ontdooide de cake in de magnetron. Daarna zette ze hem op een bord en beende ermee naar de cottage van James Lacey.

“Oh, mevrouw Raisin,” zei hij toen hij de deur opendeed een aarzelend de cake in ontvangst nam. “Wat aardig van u. Misschien wilt u even binnenkomen, of,” zo voegde hij er hoopvol aan toe, “misschien hebt u het daar te druk voor.”

“Nee, in het geheel niet,” zei Agatha opgewekt.

Hij ging haar voor naar zijn woonkamer en Agatha’s ogen vlogen nieuwsgierig alle kanten op. Overal stonden en lagen boeken. Sommige stonden al op een boekenplank en anderen zaten nog in open dozen op de vloer, te wachten tot ze zouden worden weggeruimd.

“Het is hier net een bibliotheek,” zei Agatha. “Ik dacht dat u militair was.”

“Ex-militair. Maar ik ben bezig om over militaire geschiedenis te schrijven.” Hij gebaarde met een hand naar een bureau in de hoek, waar een pc op stond. “Als u me even wilt excuseren, dan maak ik wat koffie voor bij die heerlijke cake. Ik heb al gemerkt dat de dames uit dit dorp uitstekende kokkinnen zijn.”

Agatha maakte het zich gemakkelijk in een doorleefde leren leunstoel en trok haar rok ietsje omhoog, om voordeel te trekken van haar zojuist gladgeschoren benen.

Het was jaren geleden dat ze in een man geïnteresseerd was geweest. Sterker nog, voor ze James Lacey in het vizier had gekregen, zou ze hebben gezworen dat haar hele hormoonproductie was afgestorven. Ze voelde zich opgewonden, als een tiener tijdens haar eerste afspraakje.

Ze hoopte dat de cake goed smaakte. Gelukkig maar dat ze aan die keuken in de schoolzaal had gedacht.

En toen versteende ze en greep ze zich stevig aan de leuningen van haar stoel vast. De keuken van de school. Stond daar een fornuis? Er was een magnetron aanwezig, omdat daarin het gebak werd ontdooid wanneer er een theesalon werd opgezet voor een van hun eindeloze reeks inzamelingen voor een goed doel.

Ze moest terug. Ze vloog op uit haar stoel en was verdwenen voor James Lacey terugkwam met een dienblad met een koffiepot en twee mokken.

Hij zette het dienblad voorzichtig neer, liep naar de voordeur en keek naar buiten.

Agatha Raisin rende met opgetrokken rok Lilac Lane uit alsof de duivel haar op de hielen zat.

Misschien wel inteelt, dacht hij. Hij ging zitten en nam een plakje cake.

Agatha rende de keuken van schoolzaal in en keek koortsachtig om zich heen. Daar stond hij, precies wat ze dacht – een groot gasfornuis. Ze trok de kastjes onder het aanrecht open. Ze stonden vol met schaaltjes, kommen, taartvormen, potten en pannen.

Ze ging abrupt zitten. Dus zo zou het gegaan kunnen zijn.

Agatha pijnigde haar hersens. Mevrouw Mason was bijvoorbeeld de dag voor de veiling in de keuken geweest om een aantal cakes te bakken. En de keuken werd ook gebruikt om te koken. Maar zou iemand zich herinneren of Vera Cummings-Browne daar op de dag van de wedstrijd quiche had staan bakken?

Maar dat hoefde niet perse, dacht ze. Ze had hem op elk willekeurig moment kunnen maken, hem in de vriezer kunnen zetten en er een oogje op houden om ervoor te zorgen dat hij niet zou worden gebruikt voor zij hem nodig had. En de resten van haar eigen quiche, die van Agatha, zouden wel zijn weggegooid met alle andere troep die was overgebleven van de theesalon. Het enige wat Vera hoefde te doen, was de vergiftigde quiche mee naar huis te nemen, hem in de magnetron te zetten, er een puntje uit te snijden dat net zo groot was als het ontbrekende puntje voor de wedstrijd en dat ergens weg te gooien. Ze durfde er heel wat onder te verwedden dat het forensisch team niet tussen de kleren van de weduwe naar giftige kruimels had gezocht.

Maar hoe moest ze dit bewijzen?

Ik moet haar ermee confronteren, dacht ze, en zorgen dat ik dat gesprek opneem. Zorgen dat ze bekent.