Mevrouw Agatha Raisin zat achter een pas opgeruimd bureau in haar kantoor aan South Molton Street, in de Mayfair van Londen. Vanuit de belendende kantoorruimte klonk het geroezemoes van stemmen en het klinken van glazen. Dat was het personeel, dat zich voorbereidde op haar vertrek.
Want Agatha ging met vervroegd pensioen. Ze had door jarenlang hard werken haar public-relations bedrijf opgebouwd. Het was een lange weg geweest vanuit het arbeidersmilieu in Birmingham. Ze had een ongelukkig huwelijk overleefd en was daar gedeukt uit tevoorschijn gekomen, maar wel met de vastberadenheid om succes te hebben in het leven. Al haar zakelijke inspanningen dienden maar één doel, één droom: een cottage in de Cotswolds.
De Cotswolds in de Midlands zijn absoluut een van die weinige, door de mens gemaakte, schoonheden: schilderachtige dorpjes met huizen die wel van gouden stenen leken te zijn opgetrokken, mooie tuinen, kronkelige groene laantjes en oude kerken. Agatha was in haar jeugd één korte, magische vakantie lang meegenomen naar de Cotswolds. Haar ouders hadden het er vreselijk gevonden en hadden gezegd dat ze beter naar Butlin’s Holiday Camp hadden kunnen gaan, zoals ze gewoonlijk deden. Maar voor Agatha vertegenwoordigden de Cotswolds alles wat ze van het leven verlangde: schoonheid, rust en veiligheid. En daarom was ze als kind al vastbesloten geweest om ooit in een van die leuke cottages in een rustig en vredig dorp te gaan wonen, ver van de herrie en de stank van de stad.
Al die tijd dat ze in Londen woonde, was ze, tot voor kort dan, nooit meer terug geweest naar de Cotswolds, puur om de droom intact te laten. En nu had ze dan haar droomcottage in het dorp Carsely gekocht. Het was jammer, vond Agatha, dat het dorp zo heel gewoon Carsely was genoemd en niet Chipping Campden of Aston Magna of Lower Slaughter of een van die andere intrigerende namen die je in de Cotswolds tegenkwam. Maar de cottage was perfect en het dorp lag niet op de toeristische route, waardoor het gespaard was gebleven voor souvenirwinkeltjes, theehuizen en elke dag hele bussen vol toeristen.
Agatha was drieënvijftig, met stijl bruin haar, een alledaags gezicht en een wat gedrongen figuur. Ze had een heus Mayfair accent, behalve wanneer ze gestrest of opgewonden was. Dan kwam dat oude, nasale accent uit het Birmingham van haar jeugd weer bovendrijven. In public relations is het altijd handig om enige charme te hebben, maar Agatha bezat daar nog geen gram van. Ze had resultaten geboekt door een soort ‘harde agent⁄gevoelige agent’ eenvrouwsactie te voeren. De ene keer een grote mond opzetten en de andere keer vleien ten behoeve van haar cliënten. En journalisten gaven haar cliënten dan ook vaak de nodige publiciteit om maar van haar af te zijn. Ze was ook een expert in emotionele chantage en iedereen die zo onverstandig was om een cadeautje of een gratis lunch van Agatha aan te nemen, werd op het schaamteloze af achtervolgd tot hij of zij met gelijke of zelfs nog hogere munt terugbetaalde.
Ze was populair bij haar personeel, omdat dat een nogal week en onnozel zooitje was, het soort mensen dat legendes verzint over iedereen voor wie ze bang zijn. Agatha werd omschreven als ‘dat is me d’r eentje’ en had zoals iedereen die dat etiket droeg en geen blad voor de mond nam, geen echte vrienden. Haar werk was tevens haar sociale leven geweest.
Toen ze opstond om zich in het feestgedruis te mengen, vormde zich een klein wolkje aan de horizon van Agatha’s gewoonlijk zo ongecompliceerde brein. Er lagen haar dagen vol leegte te wachten: geen werk, geen drukte en geen herrie. Hoe zou ze daar mee omgaan?
Ze schudde die gedachte van zich af en stak de Rubicon over naar de andere kantoorruimte om voorgoed afscheid te nemen.
“Daar komt ze!” gilde Roy, een van haar assistenten. “Ik heb wat speciale champagnepunch gemaakt, Aggie. Een echte koppenrammer.”
Agatha nam een glas punch van hem aan. Haar secretaresse, Lulu, kwam naar haar toe en gaf haar een pakketje in cadeaupapier, waarna ook de anderen om haar heen kwamen staan met hun presentjes. Agatha kreeg er een brok van in haar keel. Een hardnekkig stemmetje in haar hoofd bleef maar babbelen: “Wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan?” Ze kreeg een luchtje van Lulu en, hoe voorspelbaar, een setje naadloze panty’s van Roy. Van een ander kreeg ze een boek over tuinieren, van weer een ander een vaas en zo ging het maar door. “Speech!” riep Roy.
“Allemaal bedankt,” zei Agatha bruusk. “Maar ik ga niet naar China of zo, hoor. Jullie kunnen me allemaal nog komen opzoeken. Jullie nieuwe bazen, de Pedmans, hebben beloofd om niks te veranderen, dus ik vermoed dat het leven voor de meeste van jullie gewoon z’n gangetje blijft gaan. Allemaal bedank voor jullie cadeautjes. Ik zal ze koesteren. Behalve die van jou, Roy. Ik betwijfel of ik die op mijn leeftijd nog zal gebruiken.”
“Je weet maar nooit,” reageerde Roy. “Je wordt waarschijnlijk binnen no-time door een verliefde imker achterna gezeten.”
Agatha dronk nog meer punch en at sandwiches met gerookte zalm, waarna ze door Lulu werd geholpen om alle cadeautjes in twee grote tassen te doen en ze voor de laatste keer de trap van Raisin Promotions afliep.
In Bond Street duwde ze met haar ellebogen een magere, nerveuze zakenman opzij die net een taxi had aangehouden, en zei zonder enig gewetensbezwaar: “Ik zag hem het eerst.” Ze stapte in en gaf de chauffeur opdracht haar naar Paddington Station te brengen.
Ze wist de trein van twintig over drie naar Oxford te halen en zonk neer op de comfortabele stoel van een eersteklas wagon. In de Cotswolds stond alles al klaar. Ze had de cottage door een binnenhuisarchitect laten restylen, haar auto stond bij het station van Moreton-in-Marsh op haar te wachten voor de korte rit naar Carsely en een verhuisbedrijf had al haar spullen uit haar Londense flat gehaald die nu verkocht was. Ze was vrij. Ze kon zich ontspannen. Geen temperamentvolle popsterren meer met wie ze moest zien om te gaan, geen bedrijven in flauwekulcouture meer om op te starten. Het enige wat ze nu nog hoefde te doen, was zichzelf vermaken.
Agatha zakte weg in een droomloze slaap en schrok wakker toen de treinbestuurder omriep: “Oxford. Dit is Oxford. Eindpunt van deze trein.” Ze keek op naar het gammele scherm dat boven het perron hing. Het maakte haar duidelijk dat de trein naar Charlbury, Kingham, Moreton-in-Marsh en alle verdere haltes in de richting van Hereford bij perron 3 stond. Ze stapte uit en zeulde met haar zware boodschappentassen vol cadeautjes naar de voetgangersbrug. Het was een grauwe, koude dag. De euforie die was veroorzaakt door de verkregen vrijheid en de punch van Roy begon al te verdampen.
De trein reed langzaam het station uit. Aan de ene kant in de verte enkele schepen, aan de andere kant een aantal volkstuintjes en toen alleen maar vlakke, glimmende weilanden die waren overstroomd door de regen van de afgelopen dagen.
Dit is belachelijk, dacht Agatha. Ik heb nu wat ik altijd al had gewild. Ik ben moe, dat is alles.
De trein stopte ergens buiten Charlbury en bleef daar op de onverklaarbare manier die Britse treinen zo eigen is, onbeweeglijk staan. De passagiers bleven stoïcijns voor zich uit zitten kijken en luisterden naar de opstekende wind die over de kleurloze weilanden huilde. Waarom lijken we net op een kudde verdwaalde schapen, vroeg Agatha zich af. Waarom zijn de Britten zo passief en gedwee? Waarom schreeuwt niemand om een conducteur met de eis om een verklaring? Andere, wat spraakzamere volken zouden daar geen moeite mee hebben. Ze overwoog om dan zelf maar op zoek te gaan naar een conducteur. Toen herinnerde ze zich dat ze niet langer haast had om ergens te komen. Ze pakte de krant, de Evening Standard, die ze op het station had gekocht, en ging die op haar gemak zitten lezen.
Na een minuut of twintig kwam de trein krakend weer tot leven. Nog eens twintig minuten voorij Charlbury en toen gleed hij het stationnetje van Moreton-in-Marsh binnen. Agatha stapte uit. Haar auto stond nog steeds op de plaats waar ze hem had achtergelaten. De laatste paar minuten van de reis was ze zich er enigszins zorgen om gaan maken, of hij wel eens gestolen zou kunnen zijn.
Het was marktdag in Moreton-in-Marsh en Agatha begon wat op te monteren toen ze langzaam langs de stalletjes reed die van alles verkochten, van vis tot ondergoed. Dinsdag. Op dinsdag was het hier dus marktdag. Dat moest ze onthouden. Haar nieuwe Saab zoefde Moreton uit en toen naar Bourton-on-the-Hill. Bijna thuis. Thuis! Eindelijk thuis.
Ze verliet de A44 en begon toen aan de langzame afdaling naar het dorp Carsely, dat in een plooi van de Cotswold Hills genesteld lag.
Het was een schitterend dorp, zelfs voor Cotswoldse begrippen. Er waren twee rijen huizen, afgewisseld door winkeltjes. Sommige huizen waren laag met rieten daken en andere waren opgetrokken uit warmgouden bakstenen met leien daken. Aan de ene kant van het dorp stond een pub die de naam Red Lion droeg en aan de andere kant van het dorp een kerk. Hier en daar liepen enkele verdwaalde zijwegen bij de hoofdweg vandaan, waar cottages tegen elkaar aan leunden, alsof ze op hun hoge leeftijd steun bij elkaar zochten. De tuinen waren fel gekleurd door kersenbloesem, forsythia en narcissen. Er was een fourniturenwinkel, een postkantoor, een supermarkt, een slager en een winkel die niks anders scheen te verkopen dan droogbloemen en die bijna nooit open leek te zijn. Buiten het dorp en door een heuvel aan het oog onttrokken, lag een wijk met gemeentewoningen, en tussen deze wijk en de dorpskern bevonden zich het politiebureau, een lagere school en een bibliotheek.
Agatha’s cottage stond moederziel alleen aan het eind van een van de verdwaalde zijwegen. Het leek op een cottage uit een van de kalenders die ze als meisje verzamelde. Het was een laag huis met rieten dak van riet uit Norfolk, met openslaande vensters en opgetrokken uit de gouden Cotswold steen. Aan de voorkant bevond zich een kleine en aan de achterkant een lange smalle tuin. Anders dan bij vrijwel iedereen in de Cotswolds, was de vorige eigenaar niet bepaald een tuinier geweest. Er stond niet veel meer dan wat gras en enkele lelijke struiken van het soort dat in stadsparken wordt gebruikt.
Achter de voordeur bevond zich een miniem, donker halletje. Rechts was de woonkamer, links de eetkamer, en de keuken aan de achterkant maakte deel uit van een recente aanbouw en was groot en vierkant. Boven waren twee slaapkamers met laag plafond en een badkamer. Alle plafonds hadden dakbalken.
Agatha had de binnenhuisarchitect de vrije hand gegeven. Het was precies zoals het moest zijn en toch…Agatha bleef even in de deuropening naar de woonkamer staan. Een driedelige zitcombinatie, overdekt met linnen van Sanderson, lampen, een salontafel met glazen tafelblad, een nepmiddeleeuwse vuurkorf in de open haard, hoefijzers aan de schoorsteenmantel gespijkerd, tinnen kannen en bekers die aan de dakbalken hingen en muren die werden opgesierd door stukken gepolijste boerderijgereedschap. En toch zag het eruit als een decor. Ze liep de keuken in en deed de centrale verwarming aan. Het zonder meer uitstekende verhuisbedrijf had zelfs haar kleren in de slaapkamer gelegd en haar boeken op de boekenplanken gezet, dus er viel niet veel meer te doen. Ze liep verder naar de eetkamer. Een lange tafel die stond te glimmen onder zijn hittebestendige oppervlak, Victoriaanse eetkamerstoelen, een Edwardiaans schilderij van een klein kind in een jurkje in een kleurige tuin, een dressoir uit Wales met blauw met witte borden, een tweede open haard met een houtblok erin dat een elektrisch nepvuur produceerde en een drankenkarretje. De slaapkamers boven waren puur Laura Ashley. Het voelde aan als het huis van iemand anders, als van de een of andere karakterloze vreemde. Een duur vakantiehuisje.
Goed, ze had dus niks voor het avondeten in huis, maar omdat ze haar hele leven al in restaurants had gegeten of iets had afgehaald, was Agatha van plan om te leren koken en had ze een hele serie splinternieuwe, glanzende kookboeken op een plank in de keuken staan.
Ze pakte haar handtasje en verdween weer naar buiten. Het was tijd om op onderzoek uit te gaan en uit te vinden welke winkels er in het dorp waren. De makelaar had haar verteld dat veel winkels waren gestopt en waren omgebouwd tot woonhuizen. De dorpsbewoners gaven de nieuwkomers de schuld, maar het was het verschijnsel auto dat de werkelijke schade had aangericht, omdat de dorpsbewoners zelf liever naar de grote supermarkten van Stratford of Evesham gingen om hun spullen in te slaan, in plaats van dat ze het iets duurder in hun eigen dorp kochten. En de meeste mensen in het dorp waren in het gelukkige bezit van een auto.
Toen Agatha in de buurt van de hoofdstraat kwam, kwam haar van de andere kant een oude man tegemoet. Hij tikte tegen zijn pet en begroette haar met een opgewekt ‘middag’. En in de hoofdstraat zelf werd ze ook door zo’n beetje iedereen begroet, hetzij met ‘middag’ of met ‘vies weertje, nietwaar?’ Agatha fleurde er helemaal van op. Na Londen, waar ze zelfs haar buren niet had gekend, was al die vriendelijkheid een verkwikkende verandering.
Ze bestudeerde de etalage van de slager en besloot dat het zelf koken nog wel een paar dagen kon wachten, waarna ze doorliep naar het supermarktje en een ‘zeer pittige’ Vindaloo curry voor de magnetron en een blik rijst kocht. En ook in de winkel werd ze begroet met een ruime dosis vriendelijkheid. Bij de deur van de winkel stond een doos met tweedehands boeken. Agatha had altijd ‘nuttige’ boeken gelezen, voornamelijk non-fictie. Maar nu ze een verkreukeld exemplaar van Gone With the Wind zag liggen, besloot ze het in een impuls te kopen.
Terug in haar cottage vond ze een mandje met pseudo-houtblokken, kleine ronde dingen die van geperst zaagsel waren gemaakt. Ze stapelde er een paar op het rooster en al snel sloegen de vlammen de schoorsteen in. Ze haalde het kanten kleedje weg dat de binnenhuisarchitect zo grappig over de televisie had gedrapeerd en zette het apparaat aan. Er was de een of andere oorlog aan de gang en daar werd de gebruikelijke aandacht aan besteed. Dat wilde zeggen dat de nieuwslezer en de verslaggever een gezellig praatje met elkaar hielden. “Terug naar jou, John. Hoe is de situatie op dit ogenblik? Nou, Peter…” Tegen de tijd dat ze overschakelden naar de onvermijdelijke ‘deskundige’ in de studio, vroeg Agatha zich af waarom ze hoe dan ook nog een verslaggever naar het oorlogsgebied stuurden. Net alsof de Golfoorlog nog eens dunnetjes werd overgedaan, waar het grootste deel van de verslaggeving leek te bestaan uit een verslaggever die ergens bij een hotel in Riyad voor een palmboom was neergezet. Wat een geldverspilling. De verslaggever had nooit veel informatie en dus hadden ze hem beter voor een palmboom in een studio in Londen kunnen zetten.
Ze zette de televisie uit en pakte Gone With the Wind. Ze had eigenlijk uitgekeken naar een stukje intellectuele hersengymnastiek om haar nieuwe vrijheid te vieren, maar toch verbaasde het haar zeer hoe goed dit boek geschreven was, bijna onbehoorlijk goed, dacht Agatha, die alleen maar het soort boeken had gelezen waarmee je indruk kon maken op andere mensen. Het vuur knapte en Agatha bleef lezen tot het knorren van haar maag haar ertoe dreef om de curry in de magnetron te zetten. Het leven was goed.
Maar er ging een week voorbij, een week waarin Agatha in haar gewoonlijk overijlde stijl de bezienswaardigheden was gaan bekijken. Ze was naar Warwick Castle geweest, de geboorteplaats van Shakespeare, Blenheim Palace, en had een toertje gemaakt langs de dorpen van de Cotswolds, terwijl de wind waaide en de regen onophoudelijk uit de grauwe lucht viel. Ze was elke avond naar haar stille cottage teruggekeerd, met alleen een nieuw ontdekte Agatha Christie om de avonden mee door te komen. Ze had de pub geprobeerd, een vrolijk en goedkoop aandoend etablissement met een laag balkenplafond en een vrolijke eigenaar. De plaatselijke bewoners hadden een praatje met haar gemaakt, met een eigenaardig soort open vriendelijkheid die nooit dieper reikte. Agatha zou een achterdochtige vijandigheid wel hebben aangekund, maar niet dit vrolijke welkom dat haar op de een of andere manier toch op afstand hield. Niet dat Agatha ooit had geweten hoe ze vrienden moest maken, maar er was iets met deze dorpelingen, had ze al snel gemerkt, wat nieuwkomers afstootte. Niet dat ze die nieuwkomers nou direct afwezen. Nee, oppervlakkig gezien verwelkomden ze die zelfs. Maar Agatha wist dat haar aanwezigheid nog geen rimpel veroorzaakte in de kalme vijver van het dorpsleven. Niemand vroeg haar op de thee. Niemand legde ook maar enige nieuwsgierigheid aan de dag naar wie ze was en waar ze vandaan kwam. De dominee belde haar zelfs niet eens. In een boek van Agatha Christie zou de dominee wel hebben gebeld, om het maar niet over een gepensioneerde kolonel en zijn vrouw te hebben. De meeste gesprekken hielden op bij ‘mögge’, ‘middag’ of een praatje over het weer.
Voor het eerst in haar leven voelde ze eenzaamheid, en dat beangstigde haar.
Door de ramen in de keuken, aan de achterkant van het huis, had ze uitzicht op de Cotswold Hills, die de wereld van alle dagelijkse drukte en commercie aan het oog onttrokken en daarmee Agatha opsloten als een soort verbijsterde vreemdeling onder het riet van haar cottage, afgesneden van het normale leven. Het stemmetje dat had gepiept: “Wat heb ik gedaan?” werd een luide schreeuw.
En toen schoot ze plotseling in de lach. Londen was hier maar anderhalf uur met de trein vandaan, geen duizenden kilometers. Ze zou de volgende dag op de trein stappen, haar voormalige personeel opzoeken, gaan lunchen bij Caprice en dan de boekenwinkels eens afstruinen voor wat intelligenter leesmateriaal. Ze had de marktdag in Moreton gemist, maar die zou ze volgende week wel bezoeken.
Alsof het weer meeleefde met haar gemoedstoestand, blikte de zon neer op een perfecte voorjaarsdag. De kersenboom aan het einde van haar achtertuin, de enige concessie aan natuurlijke schoonheid die de vorige eigenaar had weten op te brengen, hief zware takken vol bloesems op naar de helderblauwe lucht toen Agatha genoot van haar gebruikelijke ontbijt van één kop zwarte koffie, oploskoffie welteverstaan, en twee filtersigaretten.
Met een vakantiegevoel reed ze heuvelop over de kronkelweg die het dorp uit leidde en toen weer naar beneden door Bourton-on-the-Hill en Moreton-in-Marsh.
Ze kwam aan op het Paddington Station in Londen, snoof grote teugen vervuilde lucht op en voelde zichzelf weer tot leven komen. In de taxi naar South Molton Street realiseerde ze zich dat ze niet echt leuke verhalen had om haar voormalige personeel op te trakteren. “Onze Aggie is binnen no-time de koningin van dat dorp,” had Roy gezegd. Hoe moest ze uitleggen hoe de formidabele Agatha Raisin niet eens bestond, wat Carsely betrof?
Ze stapte in Oxford Street uit de taxi en liep verder naar Molton Street, waarbij ze zich afvroeg hoe het zou aanvoelen om een bord met het opschrift ‘Pedmans’ bij de ingang te zien, op de plek waar haar eigen naam had gehangen.
Agatha stond stil aan de voet van de trap die naar haar voormalige kantoor boven kledingzaak Paris leidde. Er hing helemaal geen bord, alleen maar een schone rechthoek op de plek waar enkele weken geleden nog ‘Raisin Promotions’ had gehangen.
Ze liep de trap op. Het was er doodstil. Ze probeerde de deur. Hij zat op slot. Verbijsterd liep ze weer naar buiten en keek omhoog. En daar hing achter een van de ramen een groot bord met de woorden TE KOOP erop, en daaronder de naam van een prestigieuze makelaar.
Met een grimmige blik op haar gezicht nam ze de taxi de stad in, naar Cheapside, naar het hoofdkantoor van Pedmans, en eiste ze dat ze meneer Wilson te spreken zou krijgen, de algemeen directeur. Een verveelde receptioniste met de langste nagels die Agatha ooit had gezien, pakte de telefoon en voerde een kort gesprek. “Meneer Wilson heeft het druk,” wist ze te melden, waarna ze het vrouwentijdschrift pakte waarin ze had zitten lezen toen Agatha arriveerde, en bestudeerde haar horoscoop.
Agatha plukte het tijdschrift uit de handen van de receptioniste. Ze leunde over de balie heen. “Kom van dat magere achterwerk af en vertel die schijtlijster dat ik hem moet spreken!” siste ze.
De receptioniste keek in Agatha’s woeste ogen, gaf een gilletje en holde naar boven. Na enkele momenten, waarin Agatha woest voor de balie langs ijsbeerde, kwam de receptioniste terug geklikt op haar hoge hakken en fluisterde ze: “Meneer Wilson heeft wel even tijd voor u. Als u mij maar wilt volgen…”
“Ik ken de weg,” snauwde Agatha. Haar gedrongen figuur marcheerde de trap op en haar laaggehakte schoenen bonkten op de houten treden.
Meneer Wilson stond op om haar te verwelkomen. Hij was een kleine, zeer schone man met dunner wordend haar, een goudomrande bril, zachte handen en een minzame glimlach. Hij leek meer op een arts uit Harley Street dan het hoofd van een public-relations bedrijf.
“Waarom hebt u mijn kantoor te koop gezet?” wilde Agatha weten.
Hij streek het haar op zijn hoofd glad. “Mevrouw Raisin, het is niet uw kantoor; u hebt het bedrijf aan ons verkocht.”
“Maar u hebt me uw woord gegeven dat u mijn personeel zou aanhouden.”
“En dat hebben we ook gedaan. De meesten hebben gebruik gemaakt van onze afvloeiingsregeling. We hebben geen extra kantoor nodig. Alles is hier vandaan te regelen.”
“Als u maar weet dat u dit gewoon niet kunt maken!”
“En als u maar weet, mevrouw Raisin, dat ik alles kan maken. U hebt het bedrijf met alles erop en eraan aan ons verkocht. Maar goed, als u me nu wilt verontschuldigen, ik heb het erg druk.”
Hij verdween bijna in de zitting van zijn stoel toen Agatha Raisin hem daarna met een stem die de ruiten liet rinkelen haarfijn uitlegde wat hij zichzelf kon aandoen, voor ze verdween en de deur met een klap achter zich dichtsmeet.
Even later stond Agatha met de tranen in haar ogen op straat. “Mevrouw Raisin…Aggie?”
Ze draaide zich met een ruk om. En daar stond Roy. In plaats van zijn spijkerbroek, zijn psychedelische shirt en gouden oorbellen, droeg hij een ingetogen kostuum.
“Ik vermoord die zak van een Wilson,” zei Agatha. “Ik heb hem zojuist verteld wat hij zichzelf mag aandoen.”
Roy uitte een verwijfd gilletje en deed een stap achteruit. “Ik kan beter niet met je worden gezien, lieverd, als je niet de stoot van de maand bent. En trouwens, je hebt de hele tent aan hem verkocht.”
“Waar is Lulu?”
“Die heeft de afvloeiingsregeling geaccepteerd en ligt een kleurtje te krijgen aan de Costa Brava.”
“En Jane?”
“Die werkt als PR-manager voor Friends Scotch. Kun je het je voorstellen dat ze een alcoholicus zoals zij een baan hebben aangeboden bij een whiskyproducent? Die slaat binnen no-time de hele jaarwinst achterover.”
Agatha vroeg naar de rest. Alleen Roy was overgenomen door Pedmans. “Dat komt door de Trendies,” legde hij uit. Dat was een popgroep, een van Agatha’s voormalige cliënten. “Josh, de bandleider, is altijd al met me weggelopen, zoals je weet. En dus moest Pedmans me aannemen om de band binnen te houden. Hoe vind je trouwens mijn nieuwe image?” Hij maakte een pirouette.
“Tss,” reageerde Agatha. “Staat je helemaal niet. Hoe dan ook, heb je geen zin om dit weekend bij me langs te komen?”
Roy keek ongemakkelijk. “Dat zou ik heerlijk vinden, schat, maar ik heb het schreeuwend druk. Wilson is een slavendrijver. Hé, maar ik moet gaan.”
Hij huppelde het gebouw in en liet Agatha eenzaam en alleen achter op het trottoir.
Ze probeerde een taxi aan te houden, maar die zaten allemaal vol. Ze liep verder naar Bank Station, maar de metro reed niet en iemand vertelde haar dat dat door een staking kwam. “Maar hoe moet ik dan de stad zien door te komen?” bromde Agatha.
“U zou een riviertaxi kunnen nemen,” stelde hij voor. “Vanaf de pier bij de London Bridge.”
Agatha beende naar de London Bridge toe en haar woede maakte langzaam plaats voor een vreselijk gevoel van verlies. Bij de pier kwam ze langs een soort yuppen Duinkerken. De pier was afgeladen met jonge mannen en vrouwen met attachékoffertjes, terwijl een kleine vloot aan plezierboten hen meenam.
Ze ging achteraan de rij staan en bewoog stapvoets mee over de drijvende pier. Tegen de tijd dat ze aan boord ging van een grote, oude stoomboot die vandaag uit nood was ingezet, was ze al enigszins zeeziek. De bar was open. Ze bestelde een grote gin-tonic, nam die mee naar de voorplecht en ging in het zonnetje op een van die roodpluchen ballroomstoelen zitten die je vaak aantrof op de grote plezierboten die op de Thames voeren.
De boot kwam los van de wal en gleed in het zonlicht de rivier over, waarbij Agatha het gevoel kreeg dat ze zich bewoog langs alles wat ze had opgegeven – het leven en Londen. De boot voer onder de bruggen door, langs de verkeersopstoppingen op de Embankment en toen naar de Charing Cross Pier, waar Agatha aan wal ging. Ze had geen zin meer om te gaan lunchen of winkelen of wat dan ook. Ze wilde terug naar haar cottage om haar wonden te likken en na te denken over wat ze verder moest.
Ze liep naar Trafalgar Square en toen over de Mali, langs Buckingham Palace, Constitutional Hill op, het tunneltje door en weer omhoog, Hyde Park in via Deciumus Burton’s Gate en het huis van de Duke of Welligton. Daarna liep ze het Park door in de richting van Bayswater en Paddington.
Vóór deze dag, realiseerde ze zich, had ze altijd geweten wat ze wilde en daar ook naar gehandeld. Hoewel ze op school uitblonk, haalden haar ouders haar er op haar vijftiende af, omdat er goede banen te krijgen waren in de plaatselijke koekjesfabriek. In die tijd was Agatha een mager, gevoelig meisje met een bleek gezicht. De rauwe manier van doen van de vrouwen met wie ze in de fabriek te maken kreeg, werkte haar op haar zenuwen, en haar dronken vader en moeder kwamen haar de keel uit. Daarom begon ze over te werken en zette ze het extra geld op een spaarrekening, waar haar ouders niet aan konden komen. Toen ze vond dat ze genoeg gespaard had, pakte ze op een avond haar koffer, glipte het huis uit en verdween naar Londen, zonder zelfs maar afscheid te nemen van haar vader en moeder die zich allebei weer eens een stuk in hun kraag hadden gedronken.
In Londen werkte ze zeven dagen per week als serveerster, zodat ze steno- en typelessen kon betalen. Zo gauw ze haar certificaten op zak had, vond ze een baan als secretaresse in een public-relations bedrijf. Maar net op het moment dat ze het vak onder de knie begon te krijgen, werd ze verliefd op Jimmy Raisin, een charmante jonge man met blauwe ogen en een bos zwart haar. Hij leek geen vaste baan te hebben, maar Agatha dacht dat een huwelijk wel genoeg zou zijn om hem te laten settelen. Na een maand huwelijksleven kreeg Agatha echter door dat ze van de wal in de sloot was beland. Haar kersverse echtgenoot bleek alcoholist te zijn. En toch bleef ze nog twee jaar bij hem, een tijd waarin zij de kostwinner was en ze zijn steeds erger wordende buien van dronken agressie over zich heen liet komen. Totdat ze op zekere morgen naar hem had staan kijken terwijl hij snurkend op bed lag, ongewassen en ongeschoren, en ze een hele stapel Alcoholicus Anonymus folders op zijn borst had gestapeld, haar koffer weer had gepakt en was vertrokken.
Hij wist waar ze werkte. Ze dacht dat hij haar wel zou komen zoeken, al was het alleen maar voor het geld, maar dat gebeurde niet. Ze ging nog een keer terug naar de erbarmelijke kamer in Kilburn die ze hadden gedeeld, maar hij was verdwenen. Agatha had nooit een scheiding aangevraagd. Ze nam aan dat hij dood was. Ze had nooit meer willen trouwen. Ze was steeds harder en zakelijker geworden, veel agressiever ook, tot het magere, verlegen meisje langzaamaan was verdwenen onder dikke lagen ambitie. Haar werk werd haar leven, haar kleding steeds duurder en haar smaak paste zich aan aan dat wat van een rijzende public-relations ster werd verwacht. Voor Agatha was het genoeg wanneer mensen haar opmerkten en afgunstig waren.
Tegen de tijd dat ze Paddington Station bereikte, voelde ze zich door de wandeling al iets optimistischer. Ze had voor dit nieuwe leven gekozen en ze zou ervoor zorgen dat het werkte. Het dorp zou opkijken en merken dat Agatha Raisin er was.
Toen ze thuiskwam, was het al laat in de middag en ze realiseerde zich dat ze niks te eten had. Ze ging naar Harvey’s, het supermarktje-annex-postkantoor, en rommelde wat rond in de diepvries. Ze vroeg zich af of ze voor een tweede keer op rij een curry naar binnen zou krijgen, toen haar oog op een poster viel die aan de muur was geplakt. ‘Grote Quiche Wedstrijd’ kondigde die in grote letters aan. De wedstrijd zou zaterdag in de aula van de school worden gehouden. In kleinere letters werden er nog andere wedstrijden aangekondigd: fruitcake bakken, bloemschikken, enzovoorts. De quichewedstrijd zou worden gejureerd door ene meneer Cummings-Browne. Agatha graaide een Kip Kerry uit de vriezer en ging op weg naar de kassa. “Waar woont meneer Cummings-Browne?” vroeg ze.
“In Plumtrees Cottage,” zei de vrouw. “Vlakbij de kerk.”
Agatha’s hersens draaiden overuren toen ze naar huis beende en de Kip Kerry in de magnetron zette. Was dat niet waar het om draaide in dit soort dorpjes? Dat je de beste was in iets huishoudelijks? Als zij, Agatha Raisin, nou eens die quiche wedstrijd won, dan zouden ze haar wel opmerken. Misschien zouden ze haar wel vragen om over haar kookkunsten lessen te verzorgen voor de Plattelandsvrouwen Vereniging of iets dergelijks.
Ze nam de weerzinwekkende troep die haar magnetronmaaltijd was geworden mee naar de eetkamer en ging zitten. Ze keek met gefronst voorhoofd naar het tafelblad. Er lag een dun laagje stof op. En Agatha had een vreselijke hekel aan huishoudelijk werk.
Na haar rommelige maaltijd liep ze de achtertuin in. De zon was ondergegaan en een vaalgroene lucht strekte zich uit over de heuvels achter Carsely. Er bewoog ergens iets en Agatha keek over de heg. Een smal pad scheidde haar tuin van de volgende.
Haar buurvrouw stond over een bloembed gebogen en was bezig het te wieden in de invallende schemering.
Het was een hoekige vrouw die, ondanks de frisse avond, een katoenen jurk met opdruk droeg waar de echtgenotes van buitenlandse ambtenaren nogal van hielden. Ze had een wijkende kin, behoorlijk uitpuilende ogen en haar kapsel was van een jaren veertig model, in rollen bij haar gezicht vandaan gespeld. Dat zag Agatha allemaal op het moment dat de vrouw rechtop ging staan.
“Goedenavond!” riep Agatha.
De vrouw draaide zich om, liep haar huis in en deed de deur achter zich dicht.
Agatha vond die lompheid een welkome afwisseling na alle vriendelijkheid van Carsely. Dit leek al meer op wat ze gewend was. Ze liep terug door haar eigen cottage de voordeur uit, naar de naburige cottage, die New Delhi heette, en tikte met de koperen klopper op de deur.
Behalve een minimaal bewegend gordijn naast de deur was er geen enkel teken van leven te bespeuren. Agatha klopte nog eens, opgewekt en iets harder.
De deur ging op een kiertje open en ze werd door één uitpuilend oog aangestaard.
“Een goede avond,” zei Agatha, die haar hand uitstak. “Ik ben uw nieuwe buurvrouw.”
De deur ging langzaam open. De vrouw in de katoenen jurk pakte aarzelend de hand aan, alsof het een dode vis was, en schudde hem. “Mijn naam is Agatha Raisin, en u bent…?”
“Mevrouw Sheila Barr,” antwoordde de vrouw. “Neemt u me niet kwalijk, mevrouw…eh…Raisin, maar ik heb het momenteel erg druk.”
“Ik zal u niet lang ophouden,” zei Agatha, “maar ik ben op zoek naar een schoonmaakster.”
Mevrouw Barr produceerde zo’n irritant lachje dat vaak als ‘superieur’ beschreven wordt. “Die zult u in dit dorp niet vinden. Het is bijna onmogelijk om hier een schoonmaakster te vinden. Ik heb mevrouw Simpson, dus ik heb geluk.”
“Misschien kan ze ook wel een paar uur voor mij werken,” opperde Agatha. De deur begon dicht te gaan. “Oh, nee hoor,” zei mevrouw Barr. “Ik weet zeker dat ze dat niet doet.” En toen ging de deur helemaal dicht.
Dat zullen we nog wel eens zien, dacht Agatha.
Ze haalde haar handtasje op, ging naar de Red Lion en parkeerde haar achterwerk op een barkruk.
“Goedenavond, mevrouw Raisin,” zei Joe Fletcher, de herbergier. “Toch nog mooi geworden, hè. Misschien wordt het nog wel wat met het weer.”
Het weer kan de pot op, dacht Agatha, die het zat was om erover te praten. En hardop zei ze: “Weet u waar mevrouw Simpson woont?”
“In de gemeentewoningen, volgens mij. Is dat niet de vrouw van Bert Simpson?”
“Weet ik niet. Ze maakt schoon.”
“Oh, ja, dat is inderdaad Doris Simpson. Ik weet het huisnummer niet, maar ze woont in elk geval aan Wakefield Terrace, het tweede huis, dat met de kabouters in de tuin.”
Agatha dronk een gin-tonic en ging op weg naar wijk met gemeentewoningen. Ze vond al snel Wakefield Terrace en de familie Simpson, omdat hun tuin was volgestouwd met plastic kabouters. Ze waren niet rond een vijver gegroepeerd of op een kunstzinnige manier neergezet, maar gewoon willekeurig in de tuin verspreid.
Mevrouw Simpson deed zelf open. Ze zag er meer uit als een ouderwetse schooljuf dan een schoonmaakster. Haar grijze haar was bijna wit en achterover getrokken in een knot, en haar bleekgrijze ogen gingen schuil achter haar brillenglazen.
Agatha legde uit wat ze kwam doen. Mevrouw Simpson schudde haar hoofd. “Het spijt me, maar ik kan er niks meer bij hebben. Ik doe mevrouw Barr naast u op de dinsdag, mevrouw Chomley op woensdag en mevrouw Cummings-Browne op donderdag. En in het weekend werk ik in een supermarkt in Evesham.”
“Hoeveel betaalt mevrouw Barr u?” vroeg Agatha.
“Drie pond per uur.”
“Als u in plaats van voor haar voor mij komt werken, geef ik u vier pond per uur.”
“U kunt maar beter even binnenkomen. Bert! Bert, zet die televisie uit. Dit hier is mevrouw Raisin, die de cottage van Budgen op Lilac Lane heeft overgenomen.”
Een kleine, tengere man met dunner wordend haar deed de enorme televisie uit die de kleine en nette woonkamer domineerde.
“Ik wist niet eens dat het Lilac Lane heette,” zei Agatha. “Ze lijken in dit dorp niet om straatnaambordjes te geven.”
“Dat komt natuurlijk omdat er maar zo weinig zijn,” zei Bert. “Ik zal een kopje thee voor u zetten, mevrouw Raisin.”
“Agatha. Noem me maar gewoon Agatha,” zei Agatha met een glimlach die elke journalist met wie ze te maken had gehad zou herkennen. Agatha Raisin ging recht op haar doel af.
Terwijl Doris Simpson zich terugtrok in de keuken, zei Agatha: “Ik probeer je vrouw ervan te overtuigen om te stoppen met werken bij mevrouw Barr en in plaats daarvan voor mij te komen werken. Ik bied vier pond per uur, een hele dag werk en voor een lunch wordt natuurlijk gezorgd.”
“Dat klinkt goed, maar dat zul je met Doris moeten overleggen,” zei Bert. “Niet dat ze er rouwig om zal zijn om dat huis van dat Barr-mens alleen nog maar van de buitenkant te zien.”
“Hard werken?”
“Het gaat niet om het werk,” zei Bert. “Het gaat om de manier waarop die vrouw zich gedraagt. Ze volgt Doris de hele dag op de voet en controleert alles.”
“Komt ze uit Carsely?”
“Nee, ze is van buiten. Haar man is een tijdje geleden overleden. Hij was iets bij Buitenlandse Zaken. Ze zijn ongeveer twintig jaar geleden hierheen gekomen.”
Het begon Agatha net te dagen dat twintig jaar in dit dorp je nog steeds een buitenstaander maakte, toen mevrouw Simpson binnenkwam met een dienblad.
“De reden waarom ik je bij mevrouw Barr weg probeer te krijgen, is dat ik verschrikkelijk slecht ben op het gebied van televisie uit. Dit hier is mevrouw Raisin, die de cottage van Budgen op Lilac Lane heeft overgenomen.”
Een kleine, tengere man met dunner wordend haar deed de enorme televisie uit die de kleine en nette woonkamer domineerde.
“Ik wist niet eens dat het Lilac Lane heette,” zei Agatha. “Ze lijken in dit dorp niet om straatnaambordjes te geven.”
“Dat komt natuurlijk omdat er maar zo weinig zijn,” zei Bert.
“Ik zal een kopje thee voor u zetten, mevrouw Raisin.”
“Agatha. Noem me maar gewoon Agatha,” zei Agatha met een glimlach die elke journalist met wie ze te maken had gehad zou herkennen. Agatha Raisin ging recht op haar doel af.
Terwijl Doris Simpson zich terugtrok in de keuken, zei Agatha: “Ik probeer je vrouw ervan te overtuigen om te stoppen met werken bij mevrouw Barr en in plaats daarvan voor mij te komen werken. Ik bied vier pond per uur, een hele dag werk en voor een lunch wordt natuurlijk gezorgd.”
“Dat klinkt goed, maar dat zul je met Doris moeten overleggen,” zei Bert. “Niet dat ze er rouwig om zal zijn om dat huis van dat Barr-mens alleen nog maar van de buitenkant te zien.”
“Hard werken?”
“Het gaat niet om het werk,” zei Bert. “Het gaat om de manier waarop die vrouw zich gedraagt. Ze volgt Doris de hele dag op de voet en controleert alles.”
“Komt ze uit Carsely?”
“Nee, ze is van buiten. Haar man is een tijdje geleden overleden. Hij was iets bij Buitenlandse Zaken. Ze zijn ongeveer twintig jaar geleden hierheen gekomen.”
Het begon Agatha net te dagen dat twintig jaar in dit dorp je nog steeds een buitenstaander maakte, toen mevrouw Simpson binnenkwam met een dienblad.
“De reden waarom ik je bij mevrouw Barr weg probeer te krijgen, is dat ik verschrikkelijk slecht ben op het gebied van huishoudelijk werk. Ik ben mijn hele leven al een carrièrevrouw. Ik vind dat vrouwen zoals jij, Doris, hun gewicht in goud waard zijn. Ik betaal goed omdat ik vind dat schoonmaken een belangrijke baan is. En ik betaal je door als je ziek bent of vakantie hebt.”
“Dat klinkt heel goed!” riep Bert uit. “Weet je nog toen je geopereerd moest worden aan je blindedarm, Doris? Ze is zelfs niet eens in de buurt van het ziekenhuis geweest, laat staan dat ze je ook maar een cent heeft betaald.”
“Dat is waar,” zei Doris. “Maar ik weet wel waar ik aan toe ben. Wat als je zou vertrekken, Agatha?”
“Oh, maar ik ga hier echt niet weg,” zei Agatha.
“Ik doe het,” zei Doris plotseling. “Weet je, ik bel haar meteen op om het te regelen.”
Ze liep naar de keuken om het telefoontje te plegen. Bert hield zijn hoofd een beetje scheef en keek naar Agatha, zijn kleine ogen tot spleetjes geknepen. “Je beseft dat je er nu wel een vijand bij hebt.”
“Ach,” reageerde Agatha. “Ze zal er wel overheen komen.”
Toen Agatha een half uur later naar haar voordeursleutel zocht, kwam mevrouw Barr naar buiten en bleef op haar stoepje woest naar Agatha staan staren.
Agatha wierp haar een brede glimlach toe. “Prettige avond!” riep ze.
Ze voelde zich weer helemaal de oude.