8

Agatha bleef vastbesloten om zich met haar eigen zaken te bemoeien, waar het de dood van Cummings-Browne betrof. In plaats daarvan stak ze haar energie nogmaals in de plaatselijke kranten en verkooppunten om aandacht voor de veiling te vragen. De redacteuren plaatsten hele artikelen over de veiling, alleen maar om van Agatha af te zijn, net zoals journalisten dat nog niet zo lang geleden deden wanneer ze een product of cliënt moest zien te verkopen.

Op hun goedmoedige manier doneerden de dames van de vrouwenvereniging van Carsely boeken, borden, vazen en andere oud uitziende spullen die ze door de jaren heen ergens anders op de kop hadden getikt en die ze nu recycleden. Toen de dag van de veilig naderde, kreeg Agatha steeds meer bezoekers. Mevrouw Mason, de voorzitster van de groep, kwam regelmatig met andere leden langs voor hun bijdragen, tot Agatha’s huiskamer steeds meer op een uitdragerij begon te lijken.

Ze had het er zo druk mee, dat ze bijna vergat dat Roy zou komen en ze zich moest haasten om op vrijdagavond de trein te halen. Ze wilde dat hij niet zou komen. Ze kreeg steeds meer het gevoel dat ze deel begon uit te maken van het dorpsleven en zat er niet op te wachten dat de extravagante Roy haar nieuwe imago van Mevrouw Liefdadigheid zou schaden.

Tot haar grote opluchting stapte hij uit de trein als de gemiddelde Londense zakenman. Hij had een conventionele coupe, geen oorringen meer en droeg een pak. Hangmanden met bloemen erin sierden het station van Moreton-in-Marsh op en rozen bloeiden in de bloemperken op het perron. De zon maakte er een perfecte namiddag van.

“Een heel andere wereld,” zei Roy. “Ik dacht dat je een enorme vergissing had begaan door hierheen te verhuizen, Aggie, maar nu begin ik te vermoeden dat je een bofkont bent.”

“Hoe gaat het met de babyvoeding?” vroeg Agatha toen ze in de auto stapte.

“Ik heb gedaan wat je zei en het was een groot succes, dus heb ik het respect van het bedrijf verdiend. Weet je wie de nieuwste cliënt is?”

Agatha schudde haar hoofd.

“Handley’s Verzorgingsketen.”

Agatha keek hem verbijsterd aan. “Nog meer baby’s?”

“Nee, schat. Tuinen. Ze hebben me zelfs een kledingtoelage en dat soort dingen gegeven. Dat is toch niet te geloven? Weet je, ik dacht dat ik van bloemen hield, maar ze hebben allemaal van die smerig lange Latijnse namen, net chemische formules, en ik heb op school nooit Latijn gehad. Het is allemaal zo saai; ook de tuinhuisjes, de kabouters en die achterlijke nieuwe stoeptegels.”

“Ik zou denk ik wel een kabouter willen hebben,” zei Agatha. “Nee, niet voor mezelf,” voegde ze er snel aan toe. Ze dacht aan mevrouw Simpson.

“We kunnen maar beter in de keuken gaan zitten,” zei ze toen ze thuiskwamen. “De woonkamer barst bijna uit z’n voegen met al die veilingspullen.”

“Kook je zelf?” vroeg Roy nerveus.

“Ja. Een van de leden van de vrouwenvereniging van Carsely, mevrouw Mason, heeft me wat kooklessen gegeven.”

“Wat is dat voor vereniging?”

Agatha vertelde het hem en gaf hem een beschrijving van haar uitje naar Mircester, waarna hij in de lach schoot en niet meer ophield tot de tranen over zijn wangen stroomden.

Het diner bestond uit groentesoep, gevolgd door een aardappelschotel met gehakt en appelkruimelvlaai toe. “Houd het simpel,” had mevrouw Mason gezegd.

“Dit is opvallend lekker,” zei Roy. “Je draagt zelfs een jurk met opdruk, Aggie.”

“Hij zit comfortabel,” zei Agatha verdedigend. “En trouwens, ik zit met een groeiend gewichtsprobleem.”

“Je krijgt je leeftijd tegen,” zei Roy met een grijns.

“Ik geloofde er nooit zo in dat je rond de vijftig meer moet uitkijken met wat je eet,” zei Agatha. “Ik dacht dat dat alleen maar een excuus was om je vol te kunnen vreten. Maar het lijkt wel alsof al dik wordt van de lucht hier. Ik ben het fietsen en de oefeningen zat. Ik heb veel zin om de strijd maar op te geven en echt te vervetten.”

“Tja, als je zo blijft eten als nu, blijf je met geen mogelijkheid slank,” zei Roy. “Het is de bedoeling dat je als een konijn een beetje op slablaadjes gaat lopen kauwen.”

Na het eten liet Agatha hem de berg spullen in de woonkamer zien. “Morgenochtend vroeg komt er een bestelbus langs,” zei ze. “En wanneer ze de spullen hebben afgeleverd in de schoolzaal, rijden ze naar Cheltenham en halen ze de nieuwe spullen op. En wanneer jij iets geleerd hebt over planten, kun je me misschien eens wat suggesties aan de hand doen over wat ik met mijn tuin aan moet.”

“Het is nog steeds niet te laat om nog wat dingen te planten,” zei Roy, die zijn vers opgedane kennis spuide. “Wat jij wilt, is een tuin die meteen klaar is. Ga naar een van de tuincentra en laad je auto vol met bloemen. Een cottagetuin. Allerlei ouderwetse dingen. Klimrozen en dergelijke. Je kan het, Aggie, echt.”

“Misschien wel. Als ik in elk geval besluit om echt te blijven.”

Roy keek haar scherp aan. “De moord, bedoel je. Wat is er voorgevallen?”

“Ik wil er niet meer over praten,” zei Agatha snel. “Ik kan dat hele gebeuren maar beter vergeten.”

De volgende morgen stond Agatha in de schoolzaal en keek afkeurend om zich heen. Door de grootte van de zaal leek de enorme hoeveelheid spullen uit haar woonkamer opeens maar een karig geheel. Nauwelijks iets om warm voor te lopen. Mevrouw Bloxby arriveerde ook en zei op haar vertrouwde, vriendelijke toon: “Dat ziet er allemaal goed uit.”

“Het ziet er voor geen meter uit,” reageerde Agatha. “Niet genoeg spullen om er iets van te maken. Wat als de andere dames nog meer spullen zouden brengen, wat dan ook? Alle oude zooi die ze maar kunnen vinden.”

“Ik zal zien wat ik kan doen.”

“En de dorpsfanfare zou moeten spelen om het geheel een beetje feestelijke sfeer mee te geven. En wat dacht u van wat morrisdansers?”

“Daar had u eerder aan moeten denken, mevrouw Raisin. Hoe zouden we dat allemaal in zo’n korte tijd moeten organiseren?”

Agatha wierp een blik op haar horloge. “Negen uur,” zei ze. “De veiling is om drie uur.” Ze haalde een schrijfblokje tevoorschijn. “Waar woont de bandleider van de fanfare? En die van de morrisdansers?”

Mevrouw Bloxby begon met verwilderde blik namen en adressen te spuien. Agatha ging snel terug naar huis en maakte Roy wakker, die vredig lag te slapen. “Je moet snel wat borden schilderen,” zei Agatha. “Eens even kijken, de borden van de eerste mei liggen bij Harvey’s opgeslagen, want die heb ik in het magazijn achter de winkel heb zien liggen. Ga ze halen en schilder ze over. Er moet op komen: “Voordeeltjes. Voordeeltjes. Voordeeltjes. Geweldige Veiling. Drie Uur. Thee. Muziek. Dans.” Zet dan die borden langs de A44, waar de automobilisten ze goed kunnen zien en zorg dat er een grote pijl bij staat die naar Carsely wijst. En dan moeten er nog meer bordjes in Carsely zelf komen die verder de weg wijzen.”

“Dat krijg ik nooit meer voor elkaar!” protesteerde Roy slaperig.

“Oh, jawel hoor,” grauwde de oude Agatha. “Opschieten.”

Ze liep weer naar de auto, reed naar de bandleider toe en maakte hem onomwonden duidelijk dat het niet minder dan zijn plicht was om de fanfare te laten spelen. “Ik wil wat monumentale muziek,” zei Agatha. “‘Rule, Britannia’, ‘Land of Hope and Glory’, ‘Jerusalem,’ dat soort dingen. Alle kranten zijn aanwezig. Je wilt toch niet dat er breed uitgemeten in de kranten komt te staan dat jullie niet warmlopen voor het goede doel, of wel?”

De leider van de morrisdansers kreeg eenzelfde soort dreigement te horen. Mevrouw Simpson was de volgende op de lijst. Tot opluchting van Agatha had ze een dag vrijgenomen voor de veiling. “De zaal is een ramp,” zei Agatha koortsachtig. “Hij ziet er zo kleurloos uit. Er moeten bloemen komen.”

“Ik denk dat ik de dames daar wel voor kan strikken,” zei Doris kalm. “Ga lekker zitten, Agatha, en neem een kop thee. Als je zo doorgaat, heb je straks een beroerte.”

Maar Agatha ging er alweer vandoor. Ze ging het hele dorp rond, preekte, intimideerde en smeekte tot haar auto tot de nok toe afgeladen was met spullen voor de veiling. Dit was de meest troosteloze lading rommel die ze ooit bij elkaar had gezien, dacht ze.

Roy sloeg al zwetend enkele borden in de berm van de A44. De verf was nog niet eens droog en hij was geen topschilder, maar met de potten wit en rood die hij bij Harvey’s had gekocht, had hij in elk geval leesbare borden kunnen fabriceren. Hij liep terug naar het dorp en bedacht dat het echt iets voor Agatha was om van hem te verwachten dat hij voor het plaatsen van borden in het dorp de benenwagen zou gebruiken.

Met het prettige gevoel dat hij zijn taak naar tevredenheid had uitgevoerd, keerde hij terug naar de cottage van Agatha, waar hij weer terug in bed wilde kruipen om nog wat uurtjes slaap mee te pikken.

Maar Agatha overviel hem nogmaals. “Kijk!” riep ze uit terwijl ze een narrenkostuum omhoog hield, kompleet met narrenkap en belletjes en dergelijke. “Is dit niet geweldig? Miss Simms, de secretaris van de vrouwenvereniging, droeg het afgelopen kerst tijdens de pantomime en ze is net zo slank als jij. Het zit je gegarandeerd als gegoten. Trek aan.”

Roy deinsde terug. “Voor wat?”

“Jij trekt dit aan en gaat langs de A44 bij de borden staan om de mensen het dorp in te lokken. Je zou er een beetje bij kunnen dansen.”

“Nee. Absoluut niet,” zei Roy koppig.

Agatha keek hem onderzoekend aan. “Als je dit doet, geef ik je zo’n goed idee voor die tuincentra, dat je het voor de rest van je leven in de PR-wereld gemaakt hebt.”

“Wat dan?”

“Dat vertel ik je na de veiling.”

“Aggie, ik kan dit gewoon niet. Dan voel ik me compleet voor paal staan.”

“Dat is ook de bedoeling, man. Kop op, Roy, ik heb je door Londen zien paraderen in een van de meest achterlijke kostuums die er te krijgen zijn. Weet je nog, toen met dat roze haar? Ik heb je toen gevraagd waarom je dat deed en toen zei je dat je het geweldig vond dat de mensen naar je keken. Nou, hiermee kijkt iedereen naar je. Ik zal je foto in de kranten laten zetten en ervoor zorgen dat ze je neerzetten als een beroemde public relations hotemetoot uit Londen. Luister, Roy, ik vraag je niet om dit te doen, ik geef je een opdracht!”

“Goed, goed,” mompelde Roy, die bedacht dat Agatha hem op dit soort momenten aan zijn bullebak van een moeder deed denken.

“Maar ik zal je één ding vertellen,” zei hij, in een poging om nog iets van zijn onafhankelijkheid te bewaren, “ik ga in die hitte niet helemaal terug lopen. Ik heb je auto nodig.”

“Die heb ik waarschijnlijk zelf nodig. Neem mijn fiets maar.”

“En dan helemaal die heuvel op fietsen?! Je bent gek.”

“Doe nou maar gewoon!” beet Agatha hem toe. “Ik ga die fiets voor je halen en dan trek jij dat kostuum aan.”

Nou ja, zo’n ramp was het nou ook weer niet, dacht Roy toen hij langs de A44 stond en met zijn scepter in de richting van Carsely gebaarde. Er werd geclaxonneerd en gejoeld. Op een gegeven moment stopte er zelfs een buslading Amerikaanse toeristen die hem naar het hoe en waarom vroeg. En toen ze hoorden dat deze veiling ‘één grote verzameling zeldzaam antiek’ was, drongen ze er bij hun gids op aan om hen erheen te brengen.

Om tien voor drie stapte hij op Agatha’s fiets en liet hij zich over de lange, bochtige weg naar het dorp naar beneden rollen. Hij was van plan geweest zijn kostuum uit te doen, maar iedereen keek naar hem en dat vond hij wel wat, dus hield hij het aan. Buiten sprongen de morrisdansers hoog in de zonnige lucht. Binnen deed de dorpsfanfare zijn best op ‘Rule, Britannia’ en een stevige dame die als Britannia was verkleed, beeldde het lied zo goed en zo kwaad als dat ging uit. De schoolzaal zat tjokvol mensen.

En toen hield de fanfare op met spelen en ging Agatha achter de microfoon staan. Ze had een soort Royal Garden Party hoed op, van wit stro met blauwe asters, en droeg een zwarte jurk met een mooie blauwe kraag.

Agatha was van plan om met de minst belangrijke voorwerpen te beginnen en dan omhoog te werken.

Ze had het gevoel dat de mensen niet allemaal meer even helder waren, ongetwijfeld dankzij mevrouw Rainworth uit Mincester, die buiten de veilinghal een kraampje had opgezet om haar appelbrandewijn te verkopen voor vijftig pence per glas.

Mevrouw Mason gaf Agatha het eerste voorwerp aan. Agatha keek ernaar. Het was een doos met tweedehands boeken, voornamelijk vijf stuiver romannetjes. Bovenop lag een boek met harde kaft. Agatha pakte het op en keek ernaar. Het was Ways of the Horse, door jonker John Fitzgerald, en elke s zag eruit als een f, dus Agatha wist dat het waarschijnlijk uit de achttiende eeuw stamde, maar nog steeds geen enkele waarde had. Ze sloeg het open, keek naar de titelpagina en fingeerde verbazing. Toen stopte ze het boek snel weer weg en zei: “Dit is niks. Misschien kunnen we maar beter met iets interessanters beginnen.”

Ze keek de zaal rond naar Roy, die instinctief begreep wat ze wilde. “Oh, nee, niks ervan!” riep hij. “Begin daar maar wel mee. Ik bied tien pond.”

Er werd verbaasd gemompeld. Mevrouw Simpson, die samen met de anderen was gevraagd om het bieden wat op te drijven, riep enthousiast: “Vijftien pond!” Een kleine man die eruitzag als een opkoper, keek scherp op. “Wie biedt twintig?” zei Agatha. “Wie biedt? Twintig. Twintig…?” Mevrouw Simpson kreunde hoorbaar. De kleine man zwaaide met zijn krant. “Twintig,” zei Agatha opgewekt. “Wie biedt vijfentwintig?”

De dames van Carsely hielden hun mond en hielden hun handtasje stevig vast. Een andere man stak zijn hand op. “Vijfentwintig geboden,” zei Agatha. De doos waardeloze boeken ging er uiteindelijk uit voor vijftig pond. Agatha had geen enkele gewetenswroeging. Het was allemaal voor het goede doel, hield ze zichzelf voor.

Het bieden werd vervolgd. De toeristen deden nu ook mee. Er drongen steeds meer mensen naar binnen. Ook dorpsbewoners begonnen te bieden. Het werd zo’n groot gebeuren dat iedereen achteraf wilde kunnen zeggen dat ze ook hun steentje hadden bijgedragen. De zon scheen hardvochtig door de ramen van de school naar binnen. Af en toe kwam van buiten het geluid van een viool en een accordeon en de morrisdansers dansten door, af en toe vergezeld door het gebrul van mevrouw Rainworth. “Appelbrandewijn! Een echt oud recept uit de Cotswolds!”

Midlands Televisie dook op en Agatha deed er nog een schepje bovenop. Het bieden liep als een trein. Een voor een verdwenen alle prullen. Haar bank en haar stoelen gingen naar een opkoper uit Glouchestershire, zelfs het neppaardentuig werd verkocht en de Amerikanen boden stevig voor het boerderijgereedschap, omdat ze op hun irritant scherpe manier echt antiek zagen langskomen.

Toen de veiling voorbij was, had Agatha Raisin vijfentwintigduizend pond verdiend voor Save the Children. Maar ze wist ook dat ze de woede moest zien te temperen van degenen die het gevoel hadden dat ze waren opgelicht.

“Ik wil u allemaal bedanken,” zei ze met een goed ingestudeerde, schorre snik in haar stem. “Sommigen van u hebben misschien het gevoel dat ze meer hebben betaald dan de spullen waard waren. Maar vergeet niet dat u het voor het goede doel hebt gedaan. Wij, inwoners van Carsely, danken u uit de grond van ons hart. En wilt u nu allemaal ‘Jerusalem’ met me meezingen.”

Het beroemde lied werd gevolgd door ‘Land of Hope and Glory’, geleid door mevrouw Mason. Daarna sprak de dominee een gebed uit en iedereen was blij en in een welhaast euforische staat.

Agatha werd omgeven door journalisten. Niemand van een landelijk dagblad, viel haar op, maar wat maakte het uit? Ze zei tegen hen, terwijl ze recht in de camera van Midlands Television keek: “Ik wil niet met de eer voor dit gebeuren strijken. Het succes van deze onderneming is vooral te danken aan de belangeloze medewerking van een leidinggevend persoon uit de PR-wereld van Londen, Roy Silver. Roy, waar ben je?”

Rood aangelopen van opwinding sprong Roy behendig op het podium en dartelde hij met zijn belletjes voor de camera heen en weer. Daarna speelde de fanfare een selectie uit Mary Poppins en de menigte begon zich te verspreiden. Sommige mensen verdwenen naar het theehuis, anderen naar het stalletje met appelbrandewijn en de rest ging naar de morrisdansers kijken.

Agatha kreeg een beetje spijt en wilde eigenlijk dat ze niet alle eer aan Roy had gegeven. Hij was door het dolle heen en was, gevolgd door de televisiecamera, naar buiten gegaan om met de morrisdansers mee te doen, en zich helemaal uit te leven in radslagen.

“Jammer dat het niet in de landelijke bladen komt,” klaagde Roy toen hij en Agatha later op haar nieuwe meubilair zaten.

“Als je in de regionale bladen verschijnt, mag je jezelf al gelukkig prijzen,” zei Agatha, die een beetje humeurig was van moeheid. “We zullen nu tot maandagmorgen moeten wachten. Ik denk niet dat hier een zondagskrant is en in het weekend komt er nauwelijks nieuws op televisie.”

“Zet de televisie even aan,” zei Roy. “Na het landelijke nieuws krijg je enkele minuten Midlands nieuws.”

“Ze doen in totaal maar drie minuten,” zei Agatha, “en dan is het niet waarschijnlijk dat ze een plaatselijke veiling behandelen.”

Roy zette de televisie aan. Het regionale nieuws behandelde de zoveelste moord in Birmingham, een vermist kind in Stroud, een file op de M6 en toen: “En als laatste, in het pittoreske dorp Carsely heeft een veiling het recordbedrag opgebracht van…” En daar stond Roy op de weg naar auto’s te zwaaien en toen een shot van Agatha die de veiling deed, het zingen van ‘Jerusalem’ en toen een korte opname van Roy die met de morrisdansers meedeed. “Roy Silver, een leidinggevend persoon uit de Londense PR-wereld.” En Roy stopte met radslagen maken en zei met een ernstige blik in zijn ogen: “Je doet wat in je vermogen ligt voor het goede doel.”

“Nou,” zei Agatha. “Dat verbaast zelfs mij.”

“Er is later nog meer nieuws,” zei Roy, die in de krant zat te zoeken. “Ik moet het opnemen en aan die oude Wilson laten zien.”

“Ik zag er dik uit,” zei Agatha somber.

“Dat komt door de camera’s, lieverd. Die laten je altijd enkele pondjes zwaarder lijken. Trouwens, ben je er ooit achtergekomen wie die vrouw was? Je weet wel, dat mens op Warwick Castle.”

“Oh, zij. Ene Maria Borrow uit Upper Cockburn.”

“En?”

“Niks en. Ik heb besloten die hele zaak maar te laten rusten. Bill Wong, een rechercheur, vermoedt dat de aanvallen op mij zijn veroorzaakt door mijn eigen nieuwsgierigheid.”

Roy keek haar nieuwsgierig aan. “Vertel me daar eerst eens iets meer over.”

Met lusteloze stem vertelde Agatha hem over wat er was gebeurd sinds hij haar voor het laatst had gezien.

“Ik zou het er niet zomaar bij laten, hoor,” zei Roy. “Weet je wat, als jij ergens een fiets voor me kunt lenen, zouden we samen eens door het dorp kunnen fietsen, een beetje in de richting van Upper Cockburn, om even een kijkje te gaan nemen. Dan krijgen we meteen wat lichaamsbeweging.”

“Ik weet niet…”

“Ik bedoel, we zouden gewoon langs onze neus weg hier en daar wat vragen kunnen stellen.”

“Ik zal daar na de kerk over nadenken,” zei Agatha.

“Kerk?”

“Ja, na de kerkdienst, Roy. Morgenochtend vroeg.”

“Ik zal blij zijn wanneer ik weer terug kan naar mijn rustige leventje in Londen,” zei Roy smachtend. “Hé, maar hoe zit het met dat idee voor mijn tuincentra?”

“Oh, dat! Nou, wat dacht je hiervan? Zorg dat je een nieuwe plant of bloem te pakken krijgt en noem hem naar prinses Di.”

“Is er al niet een roos of iets dergelijks naar haar vernoemd?”

“Volgens mij is er een Fergie. Maar ik weet niet of er al een Di is.”

“En dat soort dingen doen ze meestal op de bloemenshow van Chelsea.”

“Doe niet zo negatief. Laat ze de een of andere nieuwe plant zoeken. Ze kweken continu nieuwe dingen. Desnoods die je gewoon alsof.”

“Tuiniers neem je niet in de maling met namaak.”

“Doe het dan niet. Zorg dat je iets vindt, noem het de Prinses Diana en houd een feestje in een van die tuincentra. Alles wat met prinses Diana te maken heeft, komt in de krant.”

“Heb ik daar geen toestemming voor nodig?”

“Geen idee. Dat zul je moeten uitzoeken. Bel de persvoorlichter van het paleis en leg het aan hen voor. Geloof me, ze zullen echt geen bezwaar maken. Het is tenslotte een bloem, geen rottweiler.”

Zijn ogen begonnen te glimmen. “Dat zou kunnen werken. Hoe laat gaat Harvey’s ‘s-morgens open? Voor een krant.”

“Ze zijn ‘s-zondags maar één uur open. Van acht tot negen. Maar daar zul je niks vinden, Roy. De landelijke dagbladen waren niet bij de veiling.”

“Maar als de regionale bladen een goede foto hebben, sturen ze die vaak naar de landelijke bladen.”

Agatha onderdrukte een geeuw. “Droom jij maar lekker verder. Ik ga naar bed.”

Toen ze de volgende morgen naar de kerk liepen, had Agatha het gevoel dat ze Roy moest vastbinden om te voorkomen dat hij zou zweven. Er stond een foto van hem in de Sunday Times, waarop hij met de morrisdansers aan het dansen was. Op de foto zag je drie oude dorpsbewoners met zeer fotogenieke, wijze blikken naar de dans kijken. Het was echt een heel sterke foto. Echt zo’n droomplaatje van het platteland van Engeland. De tekst bij de foto luidde: “Roy Silver, 25, een voorman uit de PR-wereld van Londen, vermaakt de dorpsbewoners van Carsely, in Glouchestershire, na een succesvolle veiling te hebben georganiseerd die £25.000 heeft opgebracht voor het goede doel.”

Dat was allemaal mijn werk, dacht Agatha, die er echt spijt van had dat ze Roy alle eer had toegeschoven.

Maar tijdens de morgendienst gaf de dominee ere wie ere toekwam en bedankte Agatha voor alle werk dat ze had verzet. Roy keek pruilerig en klemde de Sunday Times tegen zijn magere borst.

Toen Agatha na de dienst aan mevrouw Bloxby vroeg of die nog een oude fiets te leen had, verwees ze hen naar het schuurtje, waar een exemplaar stond dat Roy kon gebruiken. “Dat is wel het minste wat ik voor u kan doen, mevrouw Raisin,” zei mevrouw Bloxby vriendelijk. “U hebt niet alleen het leeuwendeel van het werk op u genomen, maar hebt ook nog eens alle lof doorgeschoven naar uw jonge vriend hier.”

Roy stond op het punt om te protesteren dat hij uren langs de weg de idioot had staan uithangen, alles in de naam van het goede doel, maar iets in de vriendelijke blik van mevrouw Bloxby legde hem het zwijgen op.

Upper Cockburn lag zo’n negen kilometer verderop en ze peddelden er samen onder de warme zon naartoe. “Het wordt een hete zomer,” zei Roy. “Londen lijkt hier echt duizenden kilometers vandaan.” Hij liet met één hand het stuur los en gebaarde naar de groene velden en de bomen die aan beide zijden van de weg stonden.

Agatha wilde opeens niet meer naar Upper Cockburn. Ze wilde gewoon dat hele gedoe achter zich laten. Er waren verder geen aanvallen of vervelende briefjes meer gekomen.

De hoge kerktoren van Upper Cockburn kwam in zicht, met zijn spits die hoog boven de velden uitstak. Ze fietsten de vredige hoofdstraat in. “Daar is een pub,” zei Roy en hij wees naar de Farmer’s Arms. “Laten we daar iets gaan eten en wat vragen stellen. Heeft die mevrouw Borrow toevallig meegedaan aan een dorpswedstrijd?”

“Ja. Ze maakte jam,” zei Agatha kortaf. “Luister, Roy, laten we gewoon gaan lunchen en dan weer naar huis fietsen.”

“Ik zal erover nadenken.”

De pub had een laag plafond en het was donker binnen. Het rook er naar bier, de vloer had een dambord motief en er stonden houten banken met rugleuning die donker waren van ouderdom. Ze gingen in het eetgedeelte van de bar zitten. Vanuit de barruimte schreeuwde Tina Turner iets uit een oude jukebox en klonk het geklik van biljartballen. Een serveerster met een erg kort rokje, heel erg lange benen en een diep decolleté boog zich voorover om hun bestelling op te nemen. Roy bestudeerde haar met een openlijk wellustige blik. Agatha staarde hem verbaasd aan.

“Waarom is die vriend van je, Steve, eigenlijk chagrijnig?” vroeg ze hem even later.

“Huh? Oh, gedoe met vrouwen. Hij kreeg iets met een getrouwde vrouw, die uiteindelijk besloot dat manlief toch een betere keuze was.”

Nou, dacht Agatha, tegenwoordig, met mannen die meer op vrouwen lijken en vrouwen die meer op mannen lijken, wist je het maar nooit. Misschien zou er over enkele duizenden jaren een standaardgezicht zijn voor mannen en vrouwen, en zouden de mensen een button moeten dragen met hun sekse erop. Of misschien moeten de vrouwen dan roze dragen en de mannen blauw. Of misschien…

“Waar zit je aan te denken?” wilde Roy weten.

Agatha schrok een beetje en voelde zich schuldig. “Oh, over dat mens van Borrow,” loog ze.

Roy pakte haar lege ginglas en liep naar de bar om een nieuwe te halen. Agatha zag hem met de waard praten.

Hij kwam terug met triomfantelijke blik. “Maria Borrow woont in Pear Trees, de cottage die links van deze pub staat. Zo!”

“Ik weet het niet, Roy. Het is zo’n heerlijke dag. Kunnen we niet gewoon even het dorp bekijken en dan weer terug gaan?”

“Ik doe dit puur voor jouw welzijn,” zei Roy ernstig. “Hé, het eten smaakt trouwens geweldig. Weet je, er gaat niks boven Engels eten, als het goed is klaargemaakt.”

“Ik had een salade moeten nemen,” verzuchtte Agatha. “Ik voel elke calorie zitten.”

Ik ben een weekdier, dacht ze toen ze alles tot de laatste kruimel op had. En ze realiseerde zich dat ze zich door Roy ook nog warme appeltaart met slagroom had laten aansmeren – echte slagroom, niet dat spul dat aanvoelde als scheerschuim.

Toen ze alles achter hun kiezen hadden, kwam de serveerster op haar hoge hakken op de tegelvloer naar hen toe klikken. “Anders nog iets?” vroeg ze.

“Alleen koffie,” zei Roy. “Dat was een heerlijke maaltijd.”

“Tja, onze parttimer voor de zondag doet het blijkbaar beter dan onze vaste kracht, mevrouw Moulson, die de rest van de week kookt.”

“Wie is jullie parttimer?”

“John Cartwright uit Carsely.”

Ze klakte er weer vandoor. “Wat is er?” vroeg Roy, die de geschrokken uitdrukking op Agatha’s gezicht zag.

“John Cartwright is de man van Ella Cartwright, die een affaire had met Cummings-Browne. Wie had ooit gedacht dat hij zo goed kon koken? Het is een smerige aap van een vent. Weet je, het had gekund. Iemand zou mijn quiche kunnen hebben vervangen voor een andere.”

“Ik wil je er nogmaals op wijzen dat het de bedoeling kan zijn geweest dat jij het slachtoffer had moeten zijn,” zei Roy geduldig.

“Wacht even. Misschien was hij wel gewoon voor Cummings-Browne bedoeld. Waarom niet? Iedereen wist dat hij zou jureren. Misschien zat er niet genoeg waterscheerling in dat stukje dat hij tijdens de show heeft geproefd.”

“Ik weet zeker dat elke moordenaar daaraan zou hebben gedacht.”

“Maar John Cartwright lijkt me het type met de herseninhoud van een poffertje.”

De serveerster bracht hun koffie. Toen ze weer verdwenen was, zei Roy: “Heb je ooit weleens aan Economides gedacht?”

“Wat? Waarom zou de eigenaar van de Quicherie, die Cummings-Browne niet eens kende en ook niet wist wat ik met die quiche zou gaan doen, besluiten er waterscheerling in te doen?”

“Maar van wat ik ervan heb begrepen,” zei Roy, “heeft Economides geen kik gegeven. Heeft hij geëist dat hij de quiche moest zien?”

“Volgens mij niet. Maar misschien wilde hij de hele zaak gewoon zo snel mogelijk vergeten. En misschien is de John Cartwright die hier in de keuken staat wel een andere John Cartwright,” mijmerde Agatha.

“Lijkt me sterk,” wierp Roy tegen. “Drink je koffie op, dan wandelen we even om de pub heen om een blik in de keuken te werpen.”

Agatha betaalde de rekening en samen liepen ze het zonnetje weer in. “Hoe weet je dat de keuken aan de achterkant zit?” vroeg Agatha.

“Het is maar een gok. We proberen de rechterkant, want aan de linkerkant bevindt zich de parkeerplaats.”

Ze liepen om het gebouw heen. Agatha stond op het punt om een gedeelte met vuilnisbakken en toiletten op te lopen toen ze met een gilletje terug deinsde en in aanvaring kwam met Roy. “Het is inderdaad John Cartwright,” zei ze. “Hij staat buiten een sigaret te roken.”

“Laat eens kijken.” Roy duwde haar opzij en gluurde behoedzaam om het hoekje van het gebouw. John Cartwright leunde tegen de deurpost en hield een sjekkie in een grote, vuile hand. Zijn schort zat helemaal onder het vet en de jus. De zon scheen op de tatoeages op zijn met zwart haar bedekte armen.

“Ik voel me misselijk,” zei Roy. “Hij ziet er goor uit. Er sijpelt een voedselvergiftiging uit elke smerige porie.”

“Ik denk dat we wel weer genoeg hebben gedaan voor één dag,” zei Agatha. “Laten we die Borrow maar vergeten.”

“Nee,” zei Roy koppig. “We zijn er nu zo dichtbij.”

De cottage van Maria Borrow was laag, had een rieten dak en was heel erg oud. De kleine, ruitvormige raampjes knipoogden in het zonlicht en de kleine tuin was een uitbundige verzameling rozen, kamperfoelie, leeuwenbekjes, ridderspoor en andere bloemen. Roy gaf Agatha een por en wees naar de koperen deurklopper in de vorm van een grijnzende duivel.

“Wat moeten we dan zeggen?” vroeg Agatha wanhopig.

“Gewoon, de waarheid,” zei Roy, die naar de klopper greep.

De lage deur ging krakend open en daar stond miss Maria Borrow dan. Haar grijzende haar zat in een hoge knot. Haar ogen hadden een bleke kleur. Ze keken langs Roy heen, naar de plek waar Agatha stond.

“Ik wist dat u zou komen,” zei ze en ze deed een stapje opzij om hen binnen te laten.

Ze betraden een woonkamer met laag balkenplafond, die vol stond met meubilair en foto’s in zilveren lijstjes. Aan de balken hingen bosjes kruiden en droogbloemen. Op een laag tafeltje dat voor een stoel stond waarop Maria zich liet neerzakken, stond een kristallen bol.

Roy giechelde nerveus. “Hebt u ons in dat ding zien komen?” vroeg hij.

“Jazeker,” zei ze bloedserieus. Ondanks de warmte droeg ze een lange, paarse, wollen jurk. “U bent gekomen om iets goed te maken,” zei ze tegen Agatha. “U en uw extravagante man.”

“Meneer Silver is een jonge vriend van me,” zei Agatha. “Voor de duidelijkheid, meneer Silver is een stuk jonger dan ik.”

“Een dame is zo jong als de heer met wie ze omgaat,” zei Roy, waarna hij een kakelende lach produceerde. “Luister,” zei hij terwijl hij weer ernstig keek, “we waren Warwick Castle aan het bekijken en maakten wat video-opnames op een van de torens. Toen we de video terugkeken, zagen we u daar staan en u keek naar Aggie hier alsof ze puur vergif was. En wij zouden graag weten waarom.”

“U hebt mijn toekomstige echtgenoot vergiftigd,” zei Maria.

Er viel een stilte. Een vlieg die vastzat in een spinnenweb, zoemde luid tegen een van de ramen, en van het sportveld buiten klonken de geluiden van gedempte kreten op en de klap van een cricketbal tegen een slaghout.

Agatha schraapte haar keel. “U bedoelt meneer Cummings-Browne.”

Maria knikte driftig. “Jazeker, jazeker. We waren verloofd en zouden gaan trouwen.”

“Maar hij was al getrouwd,” riep Roy uit.

Maria wuifde die opmerking met een magere hand weg. “Hij lag met haar in een scheiding.”

Agatha schoof ongemakkelijk heen en weer. Vera Cummings-Browne was niet echt een schoonheid, maar ze zou elke missverkiezing met vele straatlengtes van Maria Borrow winnen, die een grauw gezicht, smalle lippen en fletse ogen had.

“Had hij haar dat verteld?” vroeg Roy.

“Volgens mij wel.”

Agatha keek ongemakkelijk in haar richting. Maria leek zo kalm.

“Waren jullie geliefden?” wilde Roy weten.

“Onze eenwording zou worden voltrokken op Midzomer-avond,” zei Maria. Haar fletse ogen keken in Agatha’s richting. “Ik ben een witte heks, maar ik ruik het kwaad van een kilometer afstand. U, mevrouw Raisin, was een instrument van de duivel.”

Agatha stond op. “Nou, we zullen u niet langer ophouden,” zei ze. Ze kreeg last van claustrofobische gevoelens. Het enige wat ze wilde, was terug naar het zonlicht en naar de geluiden van het gewone dorpsleven.

“Maar u zult gestraft worden,” vervolgde Maria, alsof Agatha niks had gezegd. “Op slechte daden volgt altijd straf. Daar zal ik wel voor zorgen.”

Roy probeerde nog een geintje. “Dus als er iets met Aggie gebeurt, weten we waar we moeten kijken.”

“Dat zullen jullie niet weten,” zei Maria Borrow, “omdat de straf zal worden uitgevoerd door de bovennatuurlijke krachten die ik zal oproepen.”

Agatha draaide zich om en liep naar buiten. Er was een cricketwedstrijd aan de gang op het sportveld van het dorp, gewoon lekker rustig, vredig, met hier en daar een clubje toeschouwers.

“Ik ben bang,” zei ze toen Roy naast haar kwam lopen. “Die vrouw is stapelgek.”

“Laten we een beetje bij die cottage vandaan lopen,” zei Roy. “Ik begin te geloven dat Reg Cummings-Browne op een gegeven moment zelfs de kat zou hebben gegrepen.”

“Hij heeft waarschijnlijk gewoon gegrepen wie hij te pakken kon krijgen,” zei Agatha. “Hij was niet bepaald een Adonis. We hadden hier niet moeten komen, Roy. Wanneer ik vragen heb gesteld, gebeurt er altijd iets. Laten we gewoon van de rest van de dag genieten.”

Ze liepen terug naar hun fietsen, die ze naast de pub aan een hek geketend hadden. Toen ze opstapten, kwam John Cartwright net vanachter de pub vandaan. Lunchtijd was voorbij. Hij had zijn schort af gedaan. Hij stond meteen stil toen hij hen zag en keek hen woest aan. Ze gingen er snel vandoor.

Op weg naar huis raakte Roy een steen en werd hij over zijn stuur heen gelanceerd. Maar gelukkig landde hij op het zachte gras langs de weg. Hij was geschrokken, maar mankeerde niks. “Zie je wat er kan gebeuren?” zei hij. “Je zou echt een fietshelm moeten dragen, Aggie.”

De rest van de dag verliep prettig, tot Agatha hem naar het station van Oxford bracht en hem op het station uitzwaaide.

De volgende dag dacht ze terug aan zijn opmerking over fietshelmen, waarna ze er een aanschafte in een winkel in Moreton-in-Marsh. Hoewel ze voor de lunch een hüttenkase salade en voor het diner een kipsalade had genomen, voelde ze zich nog steeds moddervet. Ze moest wat beweging zien te krijgen. Ze deed haar nieuwe helm op, stapte op de fiets en reed het dorp uit. Ze moest diverse keren afstappen om te duwen. Het werd donkerder toen er in de namiddag wolken verschenen. Bovenop de heuvel keerde Agatha haar fiets en verheugde zich al over de lange freewheelende afdaling naar Carsely. Het was aangenaam warm. Hoge hagen en bomen flitsten voorbij. Ze had het gevoel dat ze aan het vliegen was. Ze was zo uitgelaten door het gevoel van snelheid en vrijheid, dat ze de dunne draad niet zag die op borsthoogte over de weg gespannen was. Haar fiets racete verder toen zij met haar hoofd op het wegdek klapte. Ze was zich vaag bewust van voetstappen die zich in haar richting haastten en in haar doodsangst realiseerde ze zich dat die draad geen ongeluk was geweest en dat er nu waarschijnlijk iemand op haar af kwam om haar te vermoorden.