13

De volgende dag kreeg Agatha te horen dat ze tussen de middag door een ambulance naar huis zou worden gebracht. Dat vond ze wel leuk. Als ze thuiskwam in een ambulance, zou het hele dorp het zien.

Ze haalde de kaartjes van de boeketten die om haar bed stonden, om ze te bewaren als souvenirs aan haar tijd in de Cotswolds. Vreemd eigenlijk dat ze Bill had aangeboden om hem te helpen met het oplossen van misdrijven. Alsof ze van plan was te blijven. Ze vroeg de verpleegkundige om de bloemen naar de kinderafdeling te brengen, kleedde zich toen aan en ging naar beneden om op de ambulance te wachten. In de hal bevond zich een kiosk die ook kranten verkocht. Ze kocht een stapeltje regionale dagbladen, maar er stond niks in over de arrestatie van Vera Cummings-Browne. Maar misschien was dat bericht te laat binnengekomen op de redacties om het nog te plaatsen.

Tot haar teleurstelling was de ‘ambulance’ een minibus die geriatrische patiënten terug naar huis bracht. Waarom word ik altijd zo kriegelig en ongeduldig van oude mensen? dacht Agatha toen ze toekeek hoe ze met moeite aan boord klauterden. Ik ben zelf over niet al té lange tijd ook oud. Ze dwong zichzelf op te staan om een oude man te helpen bij het instappen. Hij loerde achterdochtig naar haar. “Houd je handen thuis,” zei hij. “Ik ken jouw soort.”

De rest van de passagiers waren allemaal oude vrouwen, die gilden van de lach en zeiden: “Jij bent me er een, Arnie.” En meer van dat soort dingen. Het was duidelijk dat ze elkaar goed kenden.

Het was een rustige, koele dag met grote slagroomwolken die door een bleekblauwe lucht zwierven. De oude vrouw naast Agatha trok haar aandacht door Agatha met haar wandelstok hard in haar voet te prikken. “Wat is er met jou gebeurd?” vroeg ze terwijl ze naar Agatha’s met zwaluwstaartjes en pleisters overdekte gezicht keek. “Hij heeft je zeker in elkaar geslagen, of niet?”

“Nee,” zei Agatha koeltjes. “Ik was bezig een moordzaak op te lossen voor de politie.”

“Het is de drank,” zei de oude vrouw. “Die van mij kwam vaak uit de pub en dan kreeg ik er van langs. Hij is nu dood. Dat moet je de mannen nageven, ze gaan eerder dood dan wij.”

“Behalve ik, dan,” zei Arnie. “Ik ben achtenzeventig en nog zo sterk als een paard.”

Meer gekakel. Agatha’s opmerking over het oplossen van een moordzaak was niet eens opgevangen. De minibus kwam loom tot stilstand in het een of andere gehucht en de vrouw naast Agatha werd eruit geholpen. Ze keek naar Agatha en zei ten afscheid: “En ga geen verhalen verzinnen om hem te beschermen. Dat heb ik ook gedaan. Maar vandaag de dag staan de zaken er anders voor. Als hij je slaat, loop dan meteen naar de politie.”

Er klonk een goedkeurend gemompel op van de andere vrouwen.

Het busje trok weer op en maakte een rondrit door de dorpen van de Cotswolds om de ene na de andere bejaarde af te zetten.

Agatha was de laatste passagier. Ze voelde zich vies en versleten toen de bus Carsely in reed. “Waar moet u zijn?” riep de chauffeur over zijn schouder.

“Hier links,” zei Agatha. “Derde cottage links.”

“Er is daar iets aan de hand!” riep de chauffeur weer. “Een groots welkom, zo te zien. Komt u uit een oorlogsgebied of zo?”

De ambulance stopte voor Agatha’s cottage. Er werd gejuicht. De fanfare begon ‘Hello Dolly’ te spelen. Ze waren er allemaal, het hele dorp, en er hing een spandoek scheef boven haar deur met ‘Welkom Thuis’ erop.

Mevrouw Bloxby was de eerste die haar omhelsde. En toen waren de dames van de vrouwenvereniging aan de beurt. En toen Joe Fletcher en de vaste klanten van de Red Lion.

Fotografen van de regionale dagbladen klikten driftig met hun camera’s en de verslaggevers stonden al klaar.

“Iedereen naar binnen,” riep Agatha, “dan vertel ik jullie alles.”

Al snel zat haar woonkamer helemaal afgeladen en stroomden ook haar eetkamer en keuken vol, terwijl Agatha een gretig publiek vertelde hoe ze de Zaak van de Vergiftigde Quiche had opgelost. Ze smukte de gebeurtenissen behoorlijk op, maar ze verhaalde ook tot in detail hoe de moedige Bill Wong haar uit het brandende huis had gehaald. “Zijn kleren stonden in brand en zijn handen waren tot op het bot opengehaald.”

“Dat soort moed,” zei Agatha, “is een voorbeeld voor de uitstekende mensen die bij onze Britse politiemacht werken.”

Sommige journalisten zaten druk te schrijven; die wat mer bij de tijd waren, gebruikten memorecorders. Agatha maakte grote kans de nationale dagbladen te halen. Of eigenlijk meer Bill Wong. Er waren de afgelopen tijd een paar artikelen verschenen over corrupte politiemensen, maar de kranten wisten dat de Britten niks liever lazen dan een stuk over een moedige bobby.

Een huis verder stond James Lacey brandend van nieuwsgierigheid in zijn voortuin. Dat ene bezoekje van Agatha was genoeg geweest. Hij had de pastorie gebeld en op ernstige toon tegen mevrouw Bloxby gezegd dat hij dankbaar was voor het warme welkom in het dorp, maar dat hij verder toch echt met rust gelaten wilde worden. Hij was voor zijn rust naar het platteland verhuisd en vermaakte zich uitstekend alleen. Mevrouw Bloxby had haar werk goed gedaan. Dus hoewel hij de voorbereidingen voor de terugkeer van Agatha had gevolgd, wist hij niet wat ze had gedaan of waar dit allemaal om ging. Hij wilde het liefst aan een van de omstanders vragen wat er aan de hand was, maar hij durfde niet zo goed, omdat hij had gezegd dat hij met rust gelaten wilde worden en hij herinnerde zich dat hij eraan toegevoegd had dat hij geen enkele interesse had in wat er in het dorp gebeurde.

Een voor een vertrok de fanclub van Agatha. Doris Simpson was een van de laatsten de wegging. Ze gaf Agatha een groot papieren pakket.

“Hé, wat is dit, Doris?” vroeg Agatha.

“Bert en ik hebben het met elkaar gehad over die kabouter die je ons hebt gegeven,” zei Doris ernstig. “Die dingen zijn duur en onze tuin interesseert ons niet zoveel, en jij moet hem mooi hebben gevonden, omdat je hem hebt gekocht. En dus hebben we besloten hem aan je terug te geven.”

“Maar dat kan ik niet aannemen,” zei Agatha.

“Je moet. We hadden er geen goed gevoel over.”

Omdat Agatha allang vermoedde dat haar schoonmaakster een ijzeren wil had, zei zwakjes: “Dank je.”

“Kunnen we verder nog iets voor u doen?” riep Joe Fletcher vanuit de deuropening.

Agatha nam opeens een besluit. “Ja, dat kunnen jullie zeker,” zei ze. “Haal dat ‘te koop’ bordje alsjeblieft voor me uit de tuin.”

Uiteindelijk waren ze allemaal verdwenen. Agatha ging zitten en huiverde plotseling. De volle reikwijdte van wat er bij Vera met haar was gebeurd, trof haar. Ze ging naar boven, nam een warm bad, deed een nachthemd aan en een oude, flodderige duster. Ze wierp een blik in de badkamerspiegel. Er zat een rode kale plek net boven haar voorhoofd, waar Bill haar haar eruit had getrokken. Ze zette de centrale verwarming aan en gooide toen wat blokken in de open haard, streek een lucifer af, huiverde toen nog eens en blies hem weer uit. Het zou nog wel even duren voor ze weer een vuur zou kunnen verdragen.

Er werd aarzelend op de deur geklopt. Nog steeds huiverend en met de duster stevig om zich heen getrokken deed ze hem open. Daar stond James Lacey, met in zijn handen het katje in zijn mand en met de kattenbak.

“Bill Wong had me gevraagd om op de kat te passen,” zei hij. Hij keek haar weifelend aan. “Ik zou er nog wel een dagje op kunnen passen, als u daar nog niet aan toe bent.”

“Nee, nee,” babbelde Agatha. “Kom binnen. Ik vraag me af hoe Bill bij die kat is gekomen. Ach, hij heeft natuurlijk in het ziekenhuis de sleutel uit mijn tasje gehaald. Wat enorm aardig van u.”

Ze zag een glimp van zichzelf in de spiegel in de gang. Ze zag er verschrikkelijk uit en had ook nog eens geen milligram make–up op!

Ze nam de kat mee naar de woonkamer en bukte zich om hem uit zijn mand te laten, waarna ze de kattenbak mee naar de keuken bracht. Toen ze terugkwam, zat James in een van de stoelen en staarde hij bedachtzaam naar de grote kabouter die Doris had teruggegeven en die Agatha daarna had uitgepakt. Hij stond op de koffietafel en zag er vreselijk uit, als de oude Arnie in het busje.

“Wilt u misschien een kabouter hebben?” vroeg Agatha.

“Nee, dank u. Het is een nogal ongebruikelijke decoratie voor een woonkamer.”

“Hij is niet echt van mij. Ziet u…”

Er werd op de deur geramd. Agatha schold inwendig en ging hem open doen. Midlands Television en de BBC. “Kunt u later terugkomen?” smeekte Agatha, die een verlangende blik achterom naar de woonkamer wierp. Maar toen zag ze ook de politieauto komen aanrijden. Inspecteur Wilkes kwam langs.

De televisieverslaggevers kregen een iets andere versie van het verhaal te horen dan de dorpsbewoners. Inspecteur Wilkes werd geïnterviewd en zei op strenge toon dat het publiek politiezaken moest overlaten aan de politie, aangezien mevrouw Raisin bijna vermoord was en hij bijna een van zijn beste dienders was kwijtgeraakt. Agatha vermoedde dat wanneer dat op televisie zou verschijnen, alleen het deel van zijn commentaar dat over Bill Wong ging aan het grote publiek zou worden getoond. Iedereen wilde een held en Bill Wong zou die held zijn. Ergens halverwege was James naar buiten geglipt. Toen de televisieploegen ervandoor waren gegaan om Bill in Mircester te interviewen, stapte er een agente met een recorder uit de politieauto en begon Wilkes aan een grondig verhoor.

Uiteindelijk vertrokken ook zij, maar toen begon de telefoon te rinkelen, steeds maar weer. Het waren de landelijke dagbladen, voor nog meer informatie. Tegen een uur of elf hield de telefoon op met rinkelen. Agatha voerde de kat en nam hem toen mee naar bed. Hij ging spinnend op haar voeten liggen. Ik kan maar beter een naam voor hem verzinnen, dacht ze slaperig.

Beneden ging de telefoon. “Wat nou weer?” gromde Agatha. Ze tilde zachtjes de kat van haar voeten en vroeg zich af waarom ze geen tweede telefoon had laten aanleggen in de slaapkamer. Ze liep naar beneden en nam op.

“Aggie!” Het was Roy. Zijn stem klonk schel van opwinding. “Ik dacht dat ik er nooit doorheen zou komen. Ik heb je op tv gezien.”

“Oh, dat,” reageerde Agatha. Ze huiverde. “Kan ik je morgen terugbellen, Roy?”

“Luister, schat, volgens mij komt er meer publiciteit uit dat kleine dorp dan uit heel Londen. Ik heb het volgende idee. Misschien komt de televisie nog terug voor een vervolgverhaal. Ik kom morgen naar je toe en dan kun jij hun vertellen hoe ik je heb geholpen om het mysterie te ontrafelen. Ik heb meneer Wilson thuis gebeld en hij vindt het een geweldig idee.”

“Roy, morgen is er niemand meer in geïnteresseerd, dat weet jij net zo goed als ik. En nu wil ik terug naar bed. En ik heb voorlopig geen zin in bezoek.”

“Nou, ik had toch wel verwacht dat je mij zou hebben genoemd,” klaagde Roy. “Wie is er tenslotte met jou naar Ancombe gegaan? Ik heb alle kranten al rond gebeld, maar de avonddiensten zeggen dat als jij iets over mij kwijt wilt, ze dat prima vinden, maar ze willen het niet van mij aannemen. Dus wees eens lief en bel ze nog even.”

“Ik ga naar bed, Roy. Punt uit. Geen discussie mogelijk.”

“Hang je nu niet een beetje de egoïstische bitch uit door alle aandacht naar je toe te trekken?”

“Welterusten, Roy,” zei Agatha, waarna ze de verbinding verbrak en de hoorn naast het toestel legde.

“Nou, ik zou die mevrouw Raisin best eens willen ontmoeten,” zei Harriët Camberwell, de zus van James Lacey, een week later. “Ik weet dat je met rust gelaten wilt worden, maar ik ga dood van nieuwsgierigheid. Ze hebben die rechercheur Wong een flinke veer in zijn achterwerk gestoken, maar zij heeft die zaak opgelost, of niet?”

“Ja, ik denk het wel, Harriët. Maar het is een vreemde. Wist je dat ze een tuinkabouter op haar salontafel heeft staan? En ze loopt mompelend in zichzelf over straat.”

“Wat lief. Ik moet haar gewoon ontmoeten. Loop er even langs en vraag haar of ze een kop thee komt drinken.”

“Als ik dat doe, ga jij dan terug naar je man en laat je mij verder met rust?”

“Natuurlijk. Ga jij haar halen, dan maak ik ondertussen thee en wat sandwiches.”

Agatha was nog steeds bezig te herstellen van de schok dat ze bijna door verbranding om het leven was gekomen. Ze had helemaal geen zin gehad om James weer te zien. Ze wachtte liever tot haar wonden waren genezen en haar haar weer was aangegroeid. En wanneer dat eenmaal was gebeurd, zou ze een plan de campagne opstellen.

Het weer was een stuk prettiger in vergelijking met de verschroeiende hitte van voor het onweer. Ze had ramen en deuren opengegooid, en lag in haar oude, ruime katoenen jurk op de keukenvloer en gooide balletjes aluminiumfolie in de lucht om de kat te vermaken, toen James binnenkwam.

“Ik had even moeten kloppen,” zei hij ongemakkelijk, “maar de deur stond open.” Agatha krabbelde overeind. “Ik vroeg me af of u zin had om een kop thee te komen drinken.”

“Ik moet me even verkleden,” zei Agatha opgewonden.

“Dit is duidelijk niet het juiste moment. Misschien een andere keer.”

“Nee! Ik kom nu wel,” zei Agatha, bang dat hij weer zou ontsnappen.

Ze liepen samen naar zijn cottage. Agatha zat nog maar nauwelijks en had amper de tijd om naar zijn knappe profiel te staren, dat in de richting van de keukendeur wees, toen er een elegante vrouw binnenkwam, die een dienblad vasthield.

“Mevrouw Raisin, dit is mevrouw Camberwell. Harriët, lieverd, dit is mevrouw Raisin. Harriët wil ontzettend graag iets over uw avonturen horen, mevrouw Raisin.”

Agatha voelde zich klein en sjofel. Maar goed, naast vrouwen zoals Harriët Camberwell voelde ze zich altijd klein en sjofel. Ze was een zeer lange vrouw, bijna net zo lang als James, slank, platte boezem, duur kapsel, haute couture jurk en een koele, geamuseerde blik.

Agatha begon te praten, maar de dorpelingen zouden zich hebben verbaasd over deze saaie versie. Ze bleef lang genoeg om haar verhaal in het kort uiteen te zetten, een kop thee te drinken, een sandwich te eten, waarna ze abrupt opstond en vertrok.

Uiteindelijk zou Bill Wong komen eten. Wees tevreden met wat je krijgt, Agatha, berispte ze zichzelf. Maar ze had veel aan James Lacey lopen denken en haar leven had de afgelopen dagen meer kleur gekregen. Maar dat was nog geen reden om er als een vogelverschrikker bij te lopen omdat het Bill maar was.

Ze verkleedde zich, kamde haar haar, deed wat make–up op en trok de jurk aan die ze tijdens de veiling had gedragen. Ze deed haar best op het eten: gegrilde biefstuk, gebakken aardappels, verse asperges, een verse fruitsalade en zure room. En champagne op ijs, omdat ze iets te vieren hadden. Bill was namelijk bevorderd tot brigadier.

Om zeven uur kwam er een nieuwe, slankere Bill binnen. Hij was flink aan zijn figuur gaan werken toen hij zijn vadsige contouren op televisie had gezien.

Hij praatte over van alles en nog wat, en het viel hem op dat Agatha’s ogen nogal dof stonden en dat ze veel van haar levendigheid was kwijtgeraakt. Hij vermoedde dat die aanslag op haar leven haar harder moest hebben geraakt dan hij had verwacht.

Ze nam niet echt deel aan het gesprek en dus zocht hij naar een ander onderwerp om haar op te vrolijken. “Oh, trouwens,” zei hij toen ze de biefstukken onder de grill legde, “uw buurman is gestopt met de harten in het dorp te breken. Hij heeft tegen mevrouw Bloxby gezegd dat hij met rust gelaten wilde worden en was daar nogal duidelijk over. En toen de dames van Carsely zich hadden teruggetrokken, kreeg hij bezoek van een elegante dame, die hij in Harvey’s aan jan en alleman voorstelde als mevrouw Camberwell. Hij noemt haar ‘lieverd’. Een leuk stel. Mevrouw Mason schijnt gezegd te hebben dat ze hem altijd al een vreemde had gevonden en dat ze hem alleen maar een cake had gebracht om aardig te zijn. Maar nu komt het…”

“Wat?” zei Agatha prikkelbaar.

“Uw oude kwelgeest, mevrouw Boggle, vroeg hem middenin Harvey’s of hij van plan was om met mevrouw Camberwell te trouwen, omdat iedereen denkt dat ze weduwe is. En toen reageerde hij verbaasd: “Waarom zou ik in vredesnaam met mijn bloedeigen zus trouwen?” Dus ik vermoed dat de dames van Carsely, hoewel ze niet meer bij hem langs kunnen gaan na wat hij tegen mevrouw Bloxby heeft gezegd, misschien wel het plan opvatten om een feestje of een dinertje te organiseren, om hem zo hun huis binnen te lokken.” Bill schoot hard in de lach.

Agatha draaide zich om. Haar gezicht straalde plotseling. “We hebben de champagne nog niet geopend en we hebben iets te vieren!”

“Wat dan?” vroeg Bill opeens achterdochtig.

“Nou, jouw promotie natuurlijk. Het eten komt er zo aan.”

Bill opende de fles champagne en schonk twee glazen in.

“Kan ik nog iets voor u doen, mevrouw Raisin? De tafel dekken, of zo?”

“Nee, dat heb ik al gedaan. Maar je zou eens kunnen beginnen me Agatha te noemen. En dan nog iets. Er ligt een bord in de voortuin met een vuistje ernaast. Zou jij dat even in de grond kunnen slaan?”

“Natuurlijk. U gaat toch niet weer verkopen, hè?”

“Nee. Ik heb deze cottage een naam gegeven. Ik ben het zat dat iedereen het nog steeds de cottage van Budgen noemt. Het huis is van mij.”

Hij liep de tuin in, pakte het bord, hamerde de paal de grond in en deed een paar stappen terug om zijn werk te bewonderen.

Met bruine letters op een witte achtergrond gaf het bord duidelijk aan wie de trotse eigenaar was van het stulpje erachter: Raisin’s cottage.

Bill grinnikte. Agatha was niet meer uit Carsely weg te slaan.

EOF