Het is verbijsterend hoe bijna terloops de overgang is van gezond mens naar kankerpatiënt. De ene dag zit je opgewekt pratend met een paar buurvrouwen in zo’n busje waar je borsten geplet worden tussen glazen platen, en een paar dagen later staat de huisarts op de stoep om te vertellen dat de foto’s die van je borsten zijn gemaakt aanleiding geven tot nader onderzoek.
Het was de week die op de eerste onderzoeken volgde die mij sloopte. De week waarin ik wachtte op de uitslag.
Het ene moment was ik ervan overtuigd dat het wel mee zou vallen, het volgende worstelde ik met de vraag of ik gecremeerd of begraven wilde worden. Nooit eerder heb ik mij zo totaal verlaten, zo geïsoleerd gevoeld.
Ik ging naar mijn werk, notuleerde vergaderingen en dronk koffie met collega’s die niets aan mij merkten. Wat de vraag opwierp of ik zo goed kon toneelspelen of dat zij zo weinig opmerkzaam waren.
Geeske was dag en nacht met haar eindexamen bezig en had nergens anders aandacht voor. Huib kwam zeuren over een antiek kastje en ik gaf het hem mee zonder er zelfs een discussie over aan te gaan.
En de hele tijd was ik mij bewust van iedere minuut die voorbijkroop.
De dag dat ik de uitslag van het onderzoek zou krijgen verstreek zonder dat ik gebeld werd, en daar had ik nou werkelijk niet op gerekend.
Ik was niet assertief waar het de medische stand betrof, en het was een gigantische zelfoverwinning om het ziekenhuis te bellen.
Maar ik deed het, en kreeg onverwacht snel dokter Bosman aan de telefoon.
De uitslag was er nog niet, zei hij. En nu zat het paasweekend er ook nog tussen. Het speet hem. Maar hij wilde mij toch alvast op het ergste voorbereiden.
Ik moet het hem nageven, een mooiprater kon je hem niet noemen. Ik kreeg het recht voor mijn raap.
“Er zijn vrouwen tegen wie ik zeg ‘We vermoeden dat het kwaadaardig is’ en vrouwen tegen wie ik moet zeggen ‘Reken er maar op dat het kwaadaardig is’. Ik vrees dat u tot de laatste categorie behoort.”
Het paasweekend stond voor mij in het teken van de vraag hoelang ik nog te leven had.
∗
Pas op het laatste moment heb ik aan Geeske en Tess verteld dat ik de dag na Pasen naar het ziekenhuis zou gaan voor de uitslag van een belangrijk onderzoek.
Omdat ik geen zin had het verhaal twee keer te vertellen had ik Tess uitgenodigd om die zondag iets te komen drinken, en ik vroeg aan Gees of ze erbij wilde komen vanwege de gezelligheid.
We hadden een prachtige voorjaarsdag achter de rug en nog steeds gaf de zon veel warmte, zodat we met de tuindeuren open om de eettafel zaten, thee op het lichtje en witte wijn in een koelmanchet die op een klein uitgevallen reddingsboei leek.
Sinds mijn gesprek met Bosman leken mijn zintuigen verscherpt.
Ik had het gevoel dat niets meer aan mijn aandacht ontsnapte.
Zonder dat het uitgesproken was, wist ik dat Gees vond dat ze haar tijd zat te verknoeien. Tess was met haar gedachten mijlen ver weg, en het waren zo te zien geen vrolijke gedachten.
Het gesprek was doodgevallen.
Een zachtgele vlinder aarzelde bij de open tuindeuren en fladderde weer weg. Er was een bij in de kamer die zoemde als ik niet keek en zweeg als ik hem met mijn ogen zocht.
Ik wist waarom ik aarzelde.
Er was iets veranderd in mijn lijf en daardoor in mijn leven, en straks, na mijn mededeling, zou alles voorgoed anders zijn. Nooit zouden mijn dochter en mijn vriendin meer onbevangen naar mij kijken.
Ik haalde diep adem en vertelde het zo zakelijk mogelijk, zonder inleiding, maar het woord ‘borstkanker’ bleek voldoende om ze op tilt te krijgen.
Ze keken van mijn ogen naar mijn sweater alsof ik daar een griezelig dier verborgen hield, wat nog niet eens zo ver bezijden de waarheid was.
“En als het fout is, mam…?”
“Lieverd, laten we nou niet bij voorbaat al in paniek raken.”
“Ik ga met je mee,” zeiden ze tegelijk.
∗
Tess reed, en we maakten zowaar nog grapjes onderweg.
Ik had het luchthartige en nergens op gebaseerde gevoel dat het allemaal wel mee zou vallen.
Tenslotte voelde ik me goed. Nergens last van. En niemand kan mij wijsmaken dat je ten dode bent opgeschreven en je dan toch vol energie voelt.
Ik bracht mijn stemming op de anderen over en in de wachtkamer maakten we plannen om die avond bij de Chinees te gaan eten.
Maar toen Bosman binnenkwam leek het of er een zware deken over mij heen werd gelegd. Zo komt iemand niet op je af met goede berichten. Hij schudde terloops handen, zonder zijn blik van mij af te wenden, maakte een uitnodigend gebaar en ging mij voor naar zijn spreekkamer.
Ik vermeed het Tess en Geeske aan te kijken toen ik met hem meeliep.
∗
“Het spijt me,” zei hij toen we tegenover elkaar zaten, zijn bureau met foto’s van een vrouw en twee tienerdochters tussen ons in.
Ik vroeg mij af waarom de foto’s niet zo stonden dat hij er zelf naar kon kijken. Wat moest een patiënt met die stralende zomergezichten, die gebruinde huiden en die dure zonnebrillen?
Of was het een vorm van bescherming tegen patiënten die verliefd worden op een man die over carcinomen praat met het gemak waarmee de doorsneemens een hamburger bij McDonald’s bestelt?
“Het spijt me…” Ik wilde best aannemen dat hij het meende, en ik keek naar zijn gezicht terwijl hij over een borstbesparende operatie praatte.
Dus niet helemaal eraf, dacht ik.
Waar je al niet blij mee kunt zijn.
∗
We huilden de hele weg naar huis.
Het had geen zin om te proberen flink te zijn. Telkens als ik mijn tranen wegveegde, begonnen ze weer te stromen door het hartverscheurende verdriet van Geeske.
Het was een voorproefje van wat mij te wachten stond, dat je van het verdriet van anderen meer hinder kunt hebben dan van je eigen verdriet.
Ik had haar niet mee moeten nemen, dacht ik. Maar verdomme, hier had ik gewoon niet op gerekend.
Thuis maakte ik een fles rode wijn open.
Voordat we dronken was er even een aarzeling: moesten we klinken? En zo ja, waarop.
Ik heb de knoop doorgehakt en mijn glas in één teug leeggedronken, en dat deden de anderen toen ook maar.
∗
Dat waren mijn eerste persoonlijke ervaringen met kanker, en achteraf gezien viel het allemaal nog best mee, al was dat vooral te danken aan het naïeve vertrouwen dat ik toen nog had in de medische wetenschap.
Dat Bosman zei dat de vooruitzichten gunstig waren maakte de aantasting van mijn rechterborst aanvaardbaar. De tumor was verwijderd, er waren geen uitzaaiingen, wel zou ik voor alle zekerheid een aantal keren bestraald worden en dat was het dan.
Natuurlijk wist ik met mijn verstand verdomd goed dat kanker terug kan komen, dat het bij legio vrouwen ook inderdaad het geval is en dat een aantal van hen het niet overleeft.
Maar ik heb dat weggeschoven, je moet wel een erg pessimistisch mens zijn om te geloven dat jij niet tot de happy few, de uitverkorenen, behoort.
Bovendien hoort het bij mijn manier van redeneren; de mensen om mij heen verwijten mij vaak rechtlijnigheid, dat ‘goede vooruitzichten’ in feite ‘definitief genezen’ betekent, hoe duidelijk de statistieken wat dat betreft ook met mij van mening verschillen.
Maar het kwam terug, ruim een jaar later, als een getergd dier dat je tijdelijk in een hoek hebt kunnen slaan maar dat zich nu met hernieuwde kracht en nog meer kwaadaardigheid op je stort om wraak te nemen op die eerste nederlaag.
En deze keer was ik een makkelijke prooi, omdat ik geen enkele illusie meer koesterde.