Geeske komt aan het einde van de ochtend met een groot boeket rozen, dat ze op het gangtafeltje legt voordat ze mij omhelst.
Ik schreeuw van pijn als ze mijn linkerarm omknelt en ze laat mij geschrokken los.
“Sorry Gees, lieverd, een beetje voorzichtig met je moeder! En wat een beeldig boeket, wees een engel en snij zelf de stelen even bij, dan pak ik een vaas, wil je koffie en heb je al geluncht?”
Het is veel tekst in het benauwde gangetje en er zit iets zenuwachtigs in mijn manier van praten, ik hoor het zelf. Het is de eerste keer dat ik een beroep op mijn dochter doe en het valt me niet mee, zelfs niet al gaat het om iets simpels als stelen afsnijden.
Ik duw haar met de bloemen in haar armen voor me uit naar de keuken, om ons heen dartelt Barber, die niet weet wie hij kiezen moet om tegenop te springen.
“Ik had zo graag iets lekkers gehaald, maar eerlijk gezegd durf ik nog niet goed de deur uit. Kleine ommetjes met Barber, maar ik zie op tegen een drukke winkel, als je erge trek hebt neem dan even de auto, appeltaart, wat vind je daarvan?” zeg ik tegen haar rug.
“Mam!” zegt Geeske bezwerend.
We zijn inmiddels in de keuken beland.
“Mam, ik heb met Tess gepraat, ze maakt zich zorgen om je en ik ook.”
Ze staat met haar rug naar mij toe, de stukjes steel die ze afsnijdt met een te bot keukenmesje vliegen in het rond.
“Au!” Ze zuigt op haar vinger.
“Ik zou niet weten waarover Tess zich ongerust zou moeten maken. We hebben elkaar maar heel even gezien gisteren. Waar is dat op gebaseerd?”
Gees duwt de rozen in een vaas zonder het elastiek door te snijden dat de stelen bij elkaar houdt. Het boeket zakt stijf en scheef in de te wijde hals.
Straks een andere vaas pakken en de stelen lossnijden, neem ik mij voor.
Mijn dochter is nu bezig koffie te zetten.
“Die arm van je. Mam, op die manier kun je toch niet voor jezelf zorgen. Hoe moet dat nou met aankleden? En koken. Hoe wil je aardappels schillen, ze afgieten, je kunt niet eens een pan vasthouden. Het is toch waanzin dat niemand jou mag helpen. We weten heus allemaal wel dat je flink bent, dat hoef je echt niet nog eens te bewijzen.”
“Ik heb me aangekleed en de vriezer staat bol van de magnetronmaaltijden.”
“Je hebt hulp nodig,” houdt ze koppig vol. “Als je gisteren niet stiekem vertrokken was uit het ziekenhuis hadden we het daar kunnen vragen. Nu heb ik geen idee wat ik moet doen om iets voor je te regelen.”
Ze is op de rand van tranen.
De geur van koffie vult de keuken.
“Ik red me, Gees. Ik heb alle tijd van de wereld om overal heel lang over te doen en het bevalt me tot nu toe prima. De buren willen Barber uitlaten als het mij te veel wordt, ze hebben aangeboden om voor me te koken en ik kan Tafeltje Dekje inschakelen als de magnetronmaaltijden gaan vervelen. Hulpverlening genoeg in ons land, je hebt geen idee. Als iemand niet geholpen wordt komt het omdat die niet geholpen wil worden. Zoals ik. En zullen we nu maar eens koffiedrinken?”
Ze komt tegenover mij aan de keukentafel zitten, en zoals altijd stroom ik vol liefde en trots, omdat mijn dochter zo mooi is, zo jong, zo fris en zo slim. Eerstejaars rechten! Alles wat in mijn leven mislukt is, zal zij beter doen.
“En toch zou ik mij geruster voelen als je…”
Ik onderbreek haar. “Vertel nou eindelijk eens iets over jouw leven. Hoe gaat het met de studie? Waar ben je mee bezig?”
“Wat denk je,” zegt ze. “Mijn moeder heeft kanker. Denk je echt dat mijn studie mij ook maar iets kan schelen?”
Haar gezicht is van uitdrukking veranderd, ze is op haar hoede zie ik, maar ik heb geen idee waarom.
“Over mij hoef je je geen zorgen te maken. Ik red mij wel. Maar jij bent met je toekomst bezig.”
“Jij dan niet? Je hebt verdomme een ziekte waaraan mensen doodgaan.”
Ze heeft me klem. Ik kan haar moeilijk vertellen dat mijn toekomst het laatste is waarin ik geïnteresseerd ben.
We zitten zwijgend tegenover elkaar.
“Mam, het gaat goed, echt waar. Maak je nou over mij geen zorgen.”
Ze staat op en pakt mijn beker.
“Ik niet meer, Gees.”
Ze blijft naast mijn stoel staan en buigt zich naar me over, ik voel haar gezicht op mijn haar.
“Beloof je dat je beter wordt, mam!”
Ik knik, een sliert haar van mijn dochter streelt mijn voorhoofd en wang.
“Natuurlijk word ik beter, stel je voor schat, er zijn ergere dingen.”
Ik voel dat ik moe ben.
Het is beangstigend hoeveel energie je kwijtraakt door een paar uur bewusteloos op een operatietafel te liggen. Het zou logischer zijn als je daar juist enorm van zou opknappen.
Gees is weer tegenover mij gaan zitten, ik kijk in haar bezorgde ogen.
“Je bent ineens zo bleek,” zegt ze. “Wil je liggen? Zal ik je naar boven helpen?”
Ik knik, te moe om mij groot te houden.
Ze neemt mijn arm, de verkeerde zodat ik in elkaar krimp van pijn, en ik weet dat ze het ziet als een bevestiging van het feit dat ik een hulpbehoevend wrak ben. Maar het is fijn dat ze mij de trap op helpt en boven uit mijn kleren, en de gordijnen dichtschuift.
“Ik blijf beneden wachten tot je wakker bent, mam.”
“In godsnaam Gees,” zeg ik.
Ze aarzelt.
“Echt, ik meen het. Ga nou maar, je hebt vast wel iets belangrijkers te doen.”
Ik zie dat het tot haar doordringt dat ik werkelijk alleen wil zijn.
“Oké, mam. Ik heb altijd mijn mobiel bij me, als je mij nodig hebt ben ik binnen twee uur bij je.”
Ze trekt het dekbed tot onder mijn kin en strijkt het glad met wat ik als een liefdevol gebaar onderga.
De zon vormt een streep licht tussen de net niet goed gesloten gordijnen, door het halfopen raam hoor ik een paar huizen verderop een kind huilen. Een ijl en eenzaam geluid op zo’n zonnige dag.
Gees bukt zich en geeft me een zoen op mijn voorhoofd, heel even lijkt de moeder-dochterrol omgekeerd.
“Dag lieverd.”
In de deuropening blijft ze naar me staan kijken. Ik doe mijn ogen dicht en houd ze gesloten tot ik de kamerdeur zacht dicht hoor gaan.