‘Ga je met me mee?’ vroeg mijn oude vriendin, met wie ik – sinds zij een paar jaar geleden weduwe werd – weer meer contact heb dan voorheen. ‘Ik ga met de feestdagen wandelen, in Andalusië. Dan ben ik overal vanaf!’
Zij heeft dit vorig jaar ook gedaan en het is haar uitstekend bevallen. Geen gedoe met kerstbomen, ook geen gedoe met de volwassen kinderen in de trant van: bij wie moet ik de feestdagen doorbrengen en⁄of moet ik ze bij mij thuis vragen en wat moet er dan weer gegeten worden enzovoort, enzovoort. Ik denk na. Wil ik overal vanaf zijn? Wil ik hem smeren naar het verre Spanje en me onttrekken aan alle repeterende gezelligheidsbezigheden van Kerstmis en oudjaar? Wil ik met mijn vriendin, de wandelschoenen aan, in stevige pas door het Spaanse landschap marcheren? Even is de verleiding heel erg groot…lekker weg. Geen verplichting. ‘Nee jongens, maak je geen zorgen om oma, want oma neemt de kuierlatten, letterlijk en figuurlijk. Oma zoekt het avontuur elders. Oma heeft nu achtenzestig keer Kerstmis gevierd rond de huiselijke haard, ik weet van voren en van achteren hoe de huiselijke haard eruitziet en ik heb het wel gezien!’
Dan kom ik tot bezinning. Ik ken mijzelf. Ik zou verteerd worden door heimwee naar thuis, naar de kleinkinderen, naar de kinderen ook, naar de kerstboom en de hulst, naar het lekkere eten en het onverwoestbare familiegevoel, het gezelligheidsvirus waar ik mijn hele lange leven al last van heb.
Ik ben over het algemeen nog wel dol op het experiment, altijd in voor iets nieuws en iets anders, maar dit moet ik mijzelf niet aandoen. Ik heb in dat lange leven zoveel energie in de tamelijk goed gelukte band met mijn nazaten geïnvesteerd, daarvan wil ik met de feestdagen weer eens uitgebreid genieten. Laat mij in een diepe stoel toekijken als mijn schoondochters en dochters zich druk maken over feestelijk gedekte tafels.
En als ik af en toe een onoprechte poging doe om op te staan en te roepen: ‘Zal ik eventjes…?’ ben ik ontzettend blij als de vrouwen in de familie terugroepen:
‘Nee! Jij blijft zitten. Jij bent je hele leven lang al opgestaan om te helpen! Ontspan je! Lees een kleinkind voor! Of zing een liedje met ze!’
Ik wil vruchten plukken. Dit is het oogstseizoen. Vroeger mochten grootouders achter de kachel rustig stokoud worden. Vanaf die lekker warme plek riepen ze af en toe wijsheden naar hun kinderen en kleinkinderen. Ze leerden hun kleindochters breien en hun dochters de oude recepten voor het maken van jam en het bakken van chocoladecake. Nu ben ik toevallig een oma die nog geheel zelfstandig in het leven staat. Maar juist in deze periode van het jaar wil ik mij laven aan de oude familietraditie.
Maar als ik nattigheid zou gaan voelen, als ik ook maar even het idee zou krijgen dat ze zouden denken: wat doen we met moeder met de feestdagen? Dan zou ik ogenblikkelijk mijn vriendin bellen.
‘Nu is de tijd gekomen!’ zou ik roepen. ‘Nu ga ik wandelen met de kerst. En ook met Oud en Nieuw. Weg! Ik moet weg! Ze moeten me niet meer.’
In de jaren zeventig schreef de toen immens populaire schrijfster en columniste Harriêt Freezer dat boek met die ijzersterke titel: Wat doen we met moeder met de feestdagen? Een huiveringwekkende titel. Ik ben dus waarachtig wel gewaarschuwd. Maar ik houd het familiefeest zo lang mogelijk vol. Tot ik ze de neus uitkom.
Tot ik mijn kleindochter hoor mompelen: ‘O jee, komt oma ook weer?’
Dan trek ik mijn wandelschoenen aan.