Kent u dat? Je voelt een steek in je borststreek en je denkt: o gut, m’n hart. Je hebt al een week een droge kuch en je kijkt naar de televisiereclame voor sigaretten, waar ook nog eens duidelijk bij staat dat roken gevaar voor je gezondheid oplevert. Desondanks zijn de mensen in die reclame allemaal even bruin, gespierd en mooi. Kortom: voor een weldenkend mens is er geen touw meer aan vast te knopen. Je leest van alles over mensen die ziek worden van het zogeheten ‘meeroken’ en je twijfelt of je nou niet eens naar de dokter moet. Je zit lekker in je stoel en onderuitgezakt bekijk je een spannende televisieserie. Zodra die is afgelopen wil je opstaan, maar dat gaat niet. Je knieën zijn stijf en buitengewoon pijnlijk, dat is reumatiek, vast en zeker. Bovendien is er op de televisie en in de bijlagen van de kranten allerlei ellendig nieuws te lezen over de afschuwelijkste kwalen, die niet op tijd ontdekt zijn. En dan komt het ogenblik dat je denkt dat JIJ ernstig ziek bent. Naar de dokter! Zeker als je alleen leeft en er niemand in de buurt is om eens prettig tegenaan te zeuren, is het weleens moeilijk om je kalmte te bewaren en niet in paniek naar de eerste hulp te hollen.
Toen ik in mijn jonge jaren leerling-verpleegster was en iedere week een uurtje ziekteleer kreeg van een wijze oude dokter, leerden we dat medisch studenten en leerling-verpleegsters kunnen lijden aan de zogeheten kandidatenziekte. Omdat je wordt overladen met kennis over allerlei symptomen, die kunnen duiden op alle ziektes van de wereld, ontwikkel je de neiging om te denken dat je zelf ook lijdt aan van alles en nog wat. Na een tijdje wen je eraan en zakt het ellendige gevoel, dat je een wandelende staalkaart van kwalen bent.
Zo had ik een jaar of wat de bibber. Mijn beide handen bibberden. Als ik een kopje vastpakte of met mes en vork probeerde te eten, klepperden lepel, mes en vork op een manier die toch wel deed denken aan iets griezeligs dat ik onder de leden zou kunnen hebben. Mijn kinderen maakten er wrede grappen over.
‘Ma, je hebt een kwaal!’ riepen ze pesterig en ‘Moes, je bent versleten.’
Zo besloot ik maar eens een bezoek te brengen aan een neuroloog. Hij nam mij volstrekt serieus en liet mij grondig onderzoeken. Ook tijdens het onderzoek trilde en bibberde ik er vrolijk op los. Het was werkelijk niet mogelijk mijn handen uit te strekken zonder dat mijn vingers vreemd sidderden. Gelaten wachtte ik de uitslag van het onderzoek af. Nu zou de vreselijke waarheid aan mij worden meegedeeld.
‘En?’ vroeg ik bevend aan de dokter, die met een ernstig gezicht achter zijn bureau had plaatsgenomen.
‘Niets ernstigs,’ was het antwoord. ‘Dat gebibber van u is familiair. Zijn er nog meer mensen in de familie die trillen?’ Ik dacht na. Werd en wordt er in mijn familie gebibberd en getrild?
‘Ik geloof het niet. Ik ben, voorzover ik het kan nagaan, de enige persoon in de familie die deze vreemde afwijking vertoont.’
De dokter grinnikte: ‘Speelt u viool, mevrouw? Want dan zou u een schitterend vibrato kunnen ontwikkelen met die trillende handen! Maar maakt u zich geen zorgen. Het trillen zal hoogstens toenemen als u een beetje moe bent.’
Met een beetje leeg gevoel drukte ik de dokter de hand. Ik had mij helemaal ingesteld op een nare ziekte. Ik had me voorbereid op hoe ik het de familie zou vertellen en nu was ik gewoon een ‘bib-berkip’. Het zou in de familie zitten, alleen zou ik niemand weten in mijn naaste omgeving met wie ik mijn gebibber zou kunnen delen op familiebasis. Ik moest afscheid nemen van het idee dat ik ziek zou zijn en ik moest gewoon weer verder gaan met zo gezond mogelijk te leven.
Maar als ik in vreemd gezelschap verkeer en er wordt mij een kopje koffie aangereikt en mijn handen trillen, het lepeltje tikt tegen de rand en op het schoteltje ontstaat een voetbad, dan moet ik toch steeds dat verhaal vertellen: ‘Ja, ik zie u kijken. U denkt: die vrouw bibbert. Die vrouw heeft iets engs. Ze moet naar de dokter. Maar daar ben ik al geweest. Het zit in de familie. Als ik viool zou spelen, zou ik een prachtig vibrato hebben!’
Dan drink ik koffie en eet mijn plakje cake. En ik bibber vrolijk verder.