‘Alles is genetisch bepaald!’ riep mijn dochter hedenmorgen door de telefoon. ‘Het maakt dus helemaal niet uit of je je kinderen wél of niet opvoedt, hun hele leven wordt toch bepaald door wat in de genen zit!’ Deze mededeling zet aan tot nadenken en – vooral – terugkijken. Wat heb ik mijn kinderen bijgebracht en wat kwam er uit hun genetisch pakket bovendrijven? Dat moet nu, door de afstand die de jaren schiepen, zo langzamerhand wel duidelijk zijn.
Er schiet mij een periode te binnen, het was ergens midden jaren zeventig, waarin mijn jongste twee zoons op een lagere school zaten die mij was aangeprezen als ‘zo’n ontzettend leuke school, allemaal kinderen van gescheiden ouders!’ Nu was die aanbeveling niet de reden dat ik mijn kroost daarnaartoe bracht, het had meer te maken met de afstand van en naar de school, die ze zelf konden afleggen.
Toen ze er eenmaal op zaten, bleek het ook een aardige school te zijn. Dacht ik. Tot het moment aanbrak dat mij werd gevraagd ‘leesmoeder’ te worden. Of tafelmoeder’. Dat hield in dat ik mij om kwart voor acht op school moest melden om daar met mijn kinderen en hun klasgenoten het lezen te oefenen. Of de tafels te repeteren.
Nu werden mijn leven en dagindeling in die jaren bepaald door werk in het theater, hetgeen zich in de avonduren afspeelde. En beleefd maar beslist weigerde ik mij om kwart voor acht op school te vervoegen. Bovendien vond ik dat de leerkrachten mijn kinderen moesten leren lezen en tafels oplepelen.
Maar in die jaren van vernieuwing op alle gebied lag dat een beetje anders: mijn jongste zoon leerde op school heel veel over het leven en de anatomie van de mossel, wat bij hem resulteerde in een levenslange afkeer van dat lekkere beestje. En ook wist hij buitengewoon veel over het leven van indianen in de oerwouden van Peru. Schrijven echter kon hij niet zo goed, zijn schrift had nog het meeste weg van Azteeks spijkerschrift. En in de vijfde klas (nu groep zeven) moesten wij hem buiten schooltijd naar een lerares Nederlands brengen om zijn taalgevoel een beetje bij te laten spijkeren. Geen wonder als je de basisvaardigheden van het lager onderwijs door bereidwillige vaders en moeders laat behartigen! Maar verder was het een énige school.
Er kwam een moment dat de gymleraar een hete liefde opvatte voor een juf uit een der lagere klassen. Maar de gymleraar was al getrouwd met iemand, die deze hete liefde niet pikte. Deze mevrouw kwam op een goede dag met opgestoken zeil de school binnenrennen, holde door naar de klas waar het liefdesobject van haar man les stond te geven en sleurde haar aan de haren over de banken. De kindjes schoten vol schrik ónder die banken. Enfin, er heerste op die school altijd veel spanning en sensatie en héél buitengewoon onderwijs.
Maar nu mijn dochter de laatste ontwikkelingen wat aard en aanleg van ons allen betreft heeft doorgebeld, ben ik een stuk geruster. Het heeft er dus duidelijk allemaal niets toe gedaan. Behalve dan dat mijn jongste zoon nog steeds niet van mosselen houdt. En zijn Azteeks spijkerschrift had misschien door krachtig ingrijpen van een juffie of meester ook wel een ietsje preciezer kunnen worden bijgesteld. Als ik nu naar mijn kleinkinderen kijk, zie ik voortdurend gelaats- en karaktertrekken die mij herinneren aan mijn grootouders, mijn moeder, hun vaders en moeders. Dat is dus toch wel veel genetisch verleden dat zich in hen openbaart. En als ik denk aan alle muziek die door mijn en hun voorouders werd gemaakt, dan moet dat welhaast in de geërfde cellen zitten.
En toch, ik vind het eigenlijk maar niks als werkelijk alles vastligt. Want dat betekent dat de genen in mijn familie nooit eens een baldadige sprong zullen maken, zodat er plotseling een kleinkind tapdanser wordt. Of profvoetballer. Of ruimtevaarder. Of oogarts. Of, nou ja, ik geef de hoop niet op. Ik wacht op de genetische paardensprong.