‘Discretie verzekerd’ stond er vroeger op het voertuig van de gemeente dat voorreed als er ongedierte moest worden bestreden. In 1960 betrok ik met mijn gezin een oud, uitgewoond bovenhuis in Amsterdam. Het was een kast van een huis met een tweede, derde en vierde verdieping. De vorige bewoonster had letterlijk alle kamers en kamertjes apart verhuurd. De vloeren bestonden uit planken, met uitgesleten brede naden ertussen. Mijn kinderen werden, na benauwd te hebben gewoond op een lekkende zolderverdieping in de binnenstad, helemaal brooddronken van de lege kamers en denderden de trappen op en af.
Ik had nauwelijks geld voor gordijnen voor de voorkamer. In deze van oorsprong keurige straat hingen de overburen de god-ganselijke dag over het balkon om te zien wat er bij ons allemaal gaande was. Wij waren op die zolder ook gewend om onze vuilnis met een zwierige worp in de gracht te smijten. In de jaren vijftig was dat in Amsterdam tamelijk gewoon, de grachten lagen vol afgedankte bankstellen en vieze oude matrassen. Maar in dat nieuwe huis in de nette straat moesten we aan de keurige vuilnisbak. Plastic zakken waren er nog niet, twee keer per week kwam er een mannetje dat die bakken uitsopte!
De zomer brak aan. En ziedaar, met het warme weer kwamen de vlooien! Wat we ook deden, dweilen met lysol en ander ontsmet-tingsspul, het hielp een kwartiertje. Even werden de ondieren verdoofd en hup, daar sprongen ze weer vrolijk rond! Bij navraag bleek de hele keurige straat last van deze vlooienplaag te hebben, bij de drogist op de hoek werd op fluisterende toon om Verdelgingsmiddelen gevraagd. Wij belden de gemeentereiniging, die met zo’n discreet wagentje aankwam en ons huis van onder tot boven volspoot met gemeen spul. Een hele week was ons leed geleden, de vlooienpikken op onze kuiten verbleekten en we haalden opgelucht adem. Maar bij voortdurend zonlicht bloeide het ongedierte weer op.
Onze gasten werden ingelicht en kregen het advies hun broekspijpen op te stropen, op de tafel stond permanent een kop water, waarin bezoekers hun gevangen vlooien konden verdrinken. Op een dag kwam Wim Sonneveld repeteren met mijn toenmalige echtgenoot, en ook hij stroopte vrolijk zijn broekspijpen boven de knieën en ving de gemene kleine beestjes met regelmatige tussenpozen. Ik herinner me nog zijn kuiten, Wim Sonneveld had enorme grote witte kuiten!
De vlooien verdwenen pas toen wij overal linoleum en nieuwe houten vloeren lieten leggen. Het kostte wat, maar het was eindelijk afdoende. Ondanks de vier katten en de teckel heb ik nooit meer last gehad van een vlooienplaag.
Acht jaar geleden verhuisde ik naar een bovenhuis dat aangesloten was op zogenaamde blokverwarming. Het was ook aangesloten op een kakkerlakken- en muizenplaag. Als ik in bed lag, dacht ik soms te hallucineren wanneer de muizen krijgertje speelden bij de slaapkamerdeur. De kakkerlakken vielen het hele etmaal door uit het plafond en de gordijnen, het was in dat huis een huiveringwekkend bestaan. En mijn opluchting was groot toen ik dit spookhuis kon verlaten en een spiksplinternieuw flatje mocht betrekken. Geen vlo, muis of kakkerlak te zien. Tot eergisteren. Een muis onder het fornuis. Nee. Niet weer. Niet nog eens dat bonkende hart als ik dat dier zie wegschieten.
‘s-Avonds sprak ik hem luid en duidelijk toe in de kast waar ik hem vermoedde: ‘Muis! Ga weg! Anders word ik een moordenares! Dan zet ik zo’n eng doosje met gif neer! Weg muis!’ Hij ging niet. Hij bleef lekker zitten en at een halve keukenrol op. Ik heb hem gewaarschuwd. Er staat een doosje met gif in de kast. Ik voel me een heel slecht mens.