Lommerd

Wat schetst mijn verbazing als ik bij het wakker worden de ontbijttelevisie aanzet en daar een reclamespotje zie waarin reclame wordt gemaakt voor de goeie ouwe Bank van Lening! Een frisse jonge meid bracht haar (waarschijnlijk van haar grootmoeder geërfde) horloge en nog een ringetje of twee naar de lommerd, zoals de Bank van Lening meestal wordt genoemd; de expert bekeek door een vergrootglas haar mooie spulletjes, het meisje vertelde dat ze plotseling was bevangen door geweldige reislust, en toen zei de expert dat ze van de te belenen waarde gerust heel ver weg kon gaan! Vervolgens werd er een shot getoond van een flinke stapel flappen, ik meen van 250 gulden per stuk, het meisje keek gelukkig en huppelde de Bank van Lening weer uit.

Deze wervende spot voor het belenen van je mooie spullen als je in geldnood zit of op reis wilt of een uit de hand gelopen tandartsrekening moet betalen, voerde mij terug in de tijd. En wel naar de tijd dat ik als leerling-verpleegster in het voormalige SAZU in financieel opzicht bepaald niet vet sopte – verder sopte je daar in die jaren de hele dag! Mijn toenmalige vriendje studeerde in Amsterdam medicijnen en de ene vrije dag die je in die jaren per week kreeg, wilde ik graag bij hem doorbrengen. Ik liftte vaak. Maar nadat ik een keer per ongeluk op de hoed was gaan zitten van een heer die mij liet instappen, waarna er de hele reis niet meer is gesproken, gaf ik toch de voorkeur aan de trein. Als mijn geld op was, fietste ik naar de lommerd, waar ik de antieke koperen doofpot, erfstuk van mijn overgrootmoeder, en mijn strijkijzer beleende. Ik geloof dat ik er in totaal dertig gulden voor incasseerde, een bedrag dat in de vroege jaren vijftig lekker aantikte voor een leerling-verpleegster, die als eerstejaars het gigantische bedrag van 48 gulden netto per maand mocht ontvangen!

Weliswaar was je verzekerd van kost en inwoning, maar die 48 piek smolten meestal als sneeuw voor de zon, zeker als je geliefde in de hoofdstad woonde. In het zusterhuis was de toegang voor verloofdes en andere jongeheren streng verboden (ik geloof zelfs dat vaders er niet eens in mochten), hetgeen ertoe leidde dat ik weleens een verloofde, gekleed in een lange regenjas met een sjaal om het hoofd geknoopt, naar mijn kamertje heb gesmokkeld!

Ach, we hadden het niet breed, en toch voelde je je nooit en te nimmer arm. We lachten ons door het leven, we waren bloed-jong en niet al te lelijk, het werk in de verpleging was meeslepend en de lommerd was een uitkomst als je echt niks meer had. Ik moest wel altijd goed denken aan de vervaldatum, maar strijken deed ik toch bijna nooit en die doofpot behoorde ook niet tot mijn dagelijkse gebruiksartikelen. Dus die spullen stonden daar hoog en droog te wachten tot de jaarlijkse opslag, dan haalden we ze weer op.

 

Jaren later – ik zat op de toneelschool, waar ik leefde van een beurs die vergeleken met het karige salaris dat in de verpleging werd verdiend riant genoemd kon worden – waren er ook momenten dat de bodem van mijn schatkist in zicht kwam. Ik was inmiddels getrouwd met een student, die zich ook door het leven sloeg met een bescheiden toelage. En zo bracht ik dan zijn oude pakken naar de lommerd. Vijfentwintig gulden kreeg ik ervoor. En die pakken waren zo verschrikkelijk oud, die lieten we daar dan maar hangen.

Nog weer jaren verder in het leven zat ik plotseling nog eens in zo’n vreemde financiële dip. Ik laadde mijn tafelzilver plus al mijn armbandjes in een grote plastic tas en begaf mij naar de Amsterdamse Bank van Lening. De mijnheer achter het loket herkende mij zelfs nog uit de tijd van die oude herenkostuums.

‘Hallo mevrouwtje, hoe gaat het met u?’ Hij vond het duidelijk leuk mij weer eens te zien. Ik kon moeilijk antwoorden dat het ‘goed’ met mij ging…Een vrouw die haar lepels en vorken komt belenen, tja, hoe goed gaat het daarmee?

Maar lieve lezer(es), ik heb mijn spullen ook weer netjes op tijd teruggehaald. En ik verzeker u, lenen van jezelf geeft wel een veel en veel beter gevoel dan het lenen van een ander. Dat is een ding dat zeker is.