Italië

Ach, wat was het heerlijk! De intens blauwe lucht. De gondeliers die bij iedere bocht ‘Hooi!’ roepen om waterbotsingen te voorkomen. Ik zei het al: Venetië is een stad voor de iets meer dan middelbare dame. Je hoeft er niet voortdurend je hand op je tasje te houden om zakkenrollers te weren. Want de Venetianen zijn er heel erg van doordrongen dat de toerist van levensbelang is voor hun voortbestaan en dat je hem of haar dus met respect moet behandelen. En die overtuiging maakt dat je in de oude Dogenstad zorgeloos kunt rondslenteren, ook na zonsondergang.

In het hotel was ik wel de enige vrouw die in haar eentje van een kleine vakantie genoot. Om mij heen zaten veel echtparen en Japanse vrouwen met hun oude moeder en heel grote Japanse gezelschappen, die zich giechelend over de Italiaanse gerechten bogen. Ook zat ik op de vaporetto (de watertram, het enige gemotoriseerde vervoermiddel in Venetië) plotseling tussen een groot gezelschap Polen, die met intense vreugde de foto’s uit hun reisgidsen vergeleken met de werkelijkheid die zich aan hen openbaarde. Op de een of andere manier zag je de grauwheid van het voormalige Oostblok nog aan hen af, en hun oprechte vreugde bij het zien van de palazzi langs het Canal Grande was roerend.

 

Een van de leukste belevenissen was het bezoek aan de opera. Helaas is het schitterende theater La Fenice anderhalfjaar geleden afgebrand, maar de Italianen hebben er iets op gevonden: op een groot terrein buiten de stad hebben ze een grote tent neergezet, Pala Fenice genaamd. Daar vinden nu concerten en operavoorstellingen plaats. En daar zat ik dan tussen de Italianen, voor wie opera een levensbehoefte is; het feest van de herkenning golft door de zaal als de bekende aria’s klinken! Iedere aria heeft haar eigen open doek; de zangers en zangeressen gaan er na het uitstoten van de laatste noot bijna voor in de houding staan.

‘Bravo, bravo!’ en ‘Bis, bis!’ wordt er geroepen, maar niemand deed zijn kunstje nog een keer.

 

Had je geen last van de Italiaanse mannen, zo in je eentje?’ vroegen mijn vriendinnen nieuwsgierig. Last niet nee, de Italiaanse mannen vallen niet in de eerste plaats op Hollandse oma’s. Hoewel…op een klein bruggetje werd ik plotseling door een Italiaanse tegenligger op eigenaardige wijze toegesist.

‘Chssssst!’ klonk het. Ik heb maar niet teruggesist, je weet maar nooit. Ik heb wel iets heel aardigs waargenomen: twee spannende gondeliers zagen een buitengewoon mooi jong meisje met ravenzwart haar langskomen. Ik liep er vlak achter. En wat deden die gondeliers?

Zij grepen met pathetisch gebaar naar hun harten en riepen vol smart: ‘Au, au!’ Dat was heel mooi, vol overgave en gevoel en toch netjes!

 

Als je alleen reist is het heel belangrijk dat je warme banden kweekt met het personeel, vooral het bedienend personeel. Ook al word je aan het ellendigste tafeltje gepoot (onder de trap, op de tocht of in een hoek achter in de eetzaal), slijm tegen de obers! Want morgen zit je er weer en overmorgen nog, gewoon iedere dag een hele week lang. Dan is het heel plezierig als ze al je culinaire wensen rap en vrolijk vervullen. Meestal weet ik na zo’n weekje alles van de plaats waar ze vandaan komen, van hun vrouwen en kinderen of vaste vrienden, van de hotelschool waar zij hun opleiding hebben gevolgd. Aandacht, dat willen we allemaal. Ook obers willen graag hun persoonlijke verhaal kwijt aan opoe, en brengen je en passant nog een knapperig warm broodje extra.

Communiceren, daar gaat het om. Dan valt er, ook als je in je eentje reist, heel wat te lachen. En je hoort nog eens wat, ook al roepen ze dan geen ‘au’ meer als je binnenkomt.