Aan het einde van ons leven gaan we dood, dat is een van de weinige zekerheden van de mens. Toch doen we allemaal net of dat einde ons niet zal overkomen. En iedere keer als er iemand bij dat einde is gekomen, schrikken we: er gaat een deur voorgoed dicht. Soms voelen we spijt dat we te lang niets meer van ons hebben laten horen. We voelen ons verzuim, dat niet meer goed te maken valt.
En we gaan naar de begrafenis of de crematie en daar doen we mee aan de rituelen: oude rituelen die helpen om het verdriet te verwerken. We troosten nabestaanden, we zijn stil en aandachtig tijdens de rouwdienst of de toespraken die ter nagedachtenis worden gehouden. En dan, o grote opluchting, is daar koffie! Hete, troostrijke koffie, vaak vergezeld van een plak cake. En ondanks het verdriet ontstaat er vaak een warme, hartelijke, gezellige sfeer; familieleden die elkaar nooit zien, pakken banden weer op, kennissen van lang geleden praten bij. En dat alles hoort ook bij het ritueel van afscheid nemen van de gestorvene: we hebben volop zitten snotteren, vergeefs geprobeerd de ogen droog te houden, elkaar zakdoeken in de hand gedrukt en tijdens het drinken van die hete koffie glijden we langzaam maar zeker weer terug, het alledaagse leven in. Dat leven waar we allemaal zo dol op zijn en waarin we vaak vergeten om de dag te plukken. Waarin we vaak denken: later! Later gaan we genieten! Nu hebben we het even te druk.
Zo was ik met mijn op één na jongste zoon op de begrafenis van de vader van zijn allerbeste vriend Jan. Mijn zoon en Jan hadden een gouden jeugd, jongensland tot en met. Jan, een fors uitgevallen knul, en mijn zoon, heel lang klein gebleven, maakten samen de wijde omgeving van Kalenberg onveilig. Op de fiets en later samen op één brommer of ook wel in de boot vierden ze hun kinderjaren. En bij Jan thuis was het voor mijn zoon een soort paradijs. Vader en moeder Oosting hadden een klassiek gezin, ze waren heel betrokken met elkaar en met de kinderen. Bij mooi weer vertrokken ze naar de camping ergens in Drenthe en voor mijn zoon was het groot feest als hij mee mocht. Bij Jan thuis aten ze veel lekker en vet eten: frites en frikadellen, heerlijk! En Jan ging op zijn beurt met ons mee op vakantie, naar Bretagne. Jan hoorde bij ons, zoals mijn zoon bij Jans ouders hoorde.
Nu zijn ze allebei volwassen met eigen gezinnen en kinderen, maar de vriendschap is gebleven. Ze waren getuigen bij elkaars huwelijk, gaan over en weer op bezoek en de wederzijdse vrouwen zijn nu ook bevriend. Bij elkaar halen ze verhalen van vroeger op; hoe ze een kratje pils haalden op de brommer. Mijn zoon achterop, Jan met de pils aan het stuur. Langs de vaart rijdend sloeg mijn zoon dan zijn handen voor Jans ogen…
Veel later werd mij dit verhaal verteld, de rillingen liepen mij alsnog over de rug. En reken erop dat de vreselijkste verhalen nóóit werden opgebiecht. Nu begraven we Jans vader, we houden de ogen niet droog.
Ik voel met mijn nu 35-jarige zoon mee hoe er een stuk van zijn jeugd verdwijnt. We zien hoe de familie zich hecht aaneensluit, oudste zoon Dirk met zijn arm stevig om zijn kleine moedertje geslagen, Jan aan de andere kant, hun zusje ertussenin. De kleinkinderen van vader Henk ontroostbaar: van de ene op de andere dag is die opa op wie ze zo dol waren, verdwenen. ‘Ha, ouwe!’ zeiden ze tegen hem, ze waren zijn hartelappen.
‘Wat de toekomst brengen moge,’ zingen we met z’n allen. Pluk de dag, denk ik. Laten we de dag plukken, het nu vieren. Zodat we geen spijt voelen als het is afgelopen. Niks uitstellen tot later. Later is nu.