Bevrijding

In deze tijd van het jaar, zo in het begin van mei, als het licht heel speciaal wordt en de vogels verliefd tjilpen en koeren, dan komen de herinneringen aan de laatste oorlogsdagen en het begin van de vrede naar boven. Ik woonde met mijn moeder en broertje in Amersfoort; er gingen geruchten dat de Canadezen in aantocht waren. Op zo’n prille voorjaarsdag kwam ik met mijn moeder terug van een provianderingstocht uit De Treek. We hadden twee flessen volle melk bij een boer weten te bemachtigen in ruil voor het trouwportret van prins Bernhard en prinses Juliana. De boer blij, wij blij. Eerder was mijn babypop al ingewisseld voor een roggebrood, ach, ‘t kon me niet echt veel schelen. Ik was twaalf jaar en dan heb je geen babypop meer nodig…zeker niet als je voortdurend rammelt van de honger!

 

We naderden Amersfoort en plotseling zagen we daar in de Rubensstraat vlaggen! Rood-wit-blauwe vlaggen, zomaar uit ramen gestoken! ‘Zou het dan eindelijk zover zijn?’ vroeg mijn moeder zich af. Maar we hadden nog nauwelijks het geluksgevoel dat die vlaggen bij ons opriepen goed kunnen proeven, of er klonk geschreeuw: ‘Weg met die dingen. Haal ze naar binnen!’ In de verte klonken schoten en de vlaggen verdwenen weer. Bedrukt kwamen we thuis, mijn moeder kookte pap met tarwemeel dat we op de zwarte markt hadden gekocht. Uitgehongerd vielen we daarop aan, het was de enige maaltijd die dag.

 

Een paar dagen later was het dan werkelijk zover: de Canadezen zouden de stad binnentrekken! Haastig repten we ons naar de stad, naar de Langestraat, daar zou de intocht plaatsvinden. Het was mooi maar guur weer en ik stond daar met magere benen vol zweren van de ondervoeding in sokjes gestoken te klappertanden naast mijn moeder. Ongeduldig rekten we onze halzen; waar bleven ze nou? Ah, daar kwam de eerste tank in zicht. Horden kinderen en mensen beklommen de voertuigen van onze bevrijders, er klonk gejuich. Je ziet af en toe op de televisie nog weleens die verschoten zwart-witbeelden van die gelukzalige ogenblikken. We waren vrij!

En op het moment dat het tot me doordrong dat de ellende van de oorlog met z’n honger en de rest nu was afgelopen, voelde ik tegen mijn magere blote been een hete straal. Een enorme hond, ik geloof dat het een boxer was, tilde zijn poot uitgerekend tegen dat stakerige kinderbeen met die witte sok op. Zo is de herinnering aan de bevrijding voor mij onlosmakelijk verbonden met die idiote gebeurtenis. Met mijn voet soppend in mijn schoen juichte ik mee met de mensen.

 

Het eerste voedselpakket dat we van het Zweedse Rode Kruis ontvingen, bevatte chocola, blikjes gecondenseerde melk, een blikvarkensworstjes en een soort harde scheepsbeschuit. Na die lange hongerwinter vol ontbering gaf mijn moeder ons ieder ons eigen pakket, psychologisch goed gezien. Achterelkaar vrat ik het leeg, alles door elkaar, alles! En die intens vette worstjes deden de deur van mijn schrale maag dicht, of liever open. Niet meer gewend aan veel voedsel keerde die maag zich letterlijk volledig om. Ik zal het nooit vergeten; gezeten op de vensterbank van de kamer op de eerste verdieping kon ik nog nèt m’n hoofd uit het raam steken, zodat dat verrukkelijke voedselpakket in z’n geheel in de dakgoot belandde.

En ieder jaar weer, het zal de rest van mijn leven wel zo blijven, moet ik, als de dagen lengen en de vogels zingen, denken aan onze bevrijding.