Ik draag al jaren een leesbril. Af en toe laat ik controleren of ik geen sterkere glazen nodig heb, maar de laatste tijd is het ‘lees-zicht’ niet afgenomen en volstaat de opticien met het schoonmaken van de glazen en het rechtzetten van de poten. Die poten zitten zo scheef doordat ik nogal eens op mijn leesbril ga zitten. Mijn leesbril leidt een heel zwaar leven! Altijd onder handbereik en toch altijd foetsie!
‘Waar is mijn bril? Wie heeft mijn bril gezien?’ Die kreet klinkt met nagalm de ganse dag. Hij hoort naast mijn schrijfmachine te liggen, of op het opengeslagen boek, of in de handtas te zitten. Soms ben ik hem zelfs kwijt als ik hem op heb! Ik denk dat het ‘zoekmaken’ van spullen een familietrekje is.
Mijn moeder was eens aan het gehakt draaien toen de bel ging. Ze legde het gehakt even ter zijde en deed open. En daarna kon ze haar gehakt niet meer vinden! Wij hebben allemaal gezocht als gekken, maar die avond aten wij vegetarisch. Het gehakt was en bleef zoek. Totdat er een vreemde geur door het huis trok. Toen kwam dat gehakt vanzelf weer te voorschijn. Mijn moeder had, in een moment van verwildering, het papier met het gehakt hoog in het kozijn van een luikje in de gang gelegd. Als het niet was gaan stinken, lag het er nu nog. Dat heb ik dus met die bril. Ook wel met mijn sleutelbos, maar vooral met de bril.
Nog iets: ik vergeet hem schoon te maken. Af en toe maakt een kind of een kennis die bril maar weer eens schoon. De afspraak met de oogarts om mijn gezichtsvermogen te laten controleren kan ik dan ogenblikkelijk annuleren: mijn bril was gewoon zo vet dat de glazen op matglas gingen lijken. Iedere keer als iemand hem voor mij schoonpoetst of terugvindt, ben ik als een kind zo gelukkig.
In de verte kijken levert geen problemen voor mij op. Sterker nog, ik verbaas vriend en vijand door op grote afstand het jaartal op de Zuiderkerk of de tijd op een andere kerkklok feilloos te lezen.
‘Goh, wat kan jij nog geweldig goed in de verte lezen!’ Trots en gelukkig sla ik mijzelfbij zo’n compliment zachtjes op de borst; wat bén ik toch een kras oudje! In het bezit van enkele bijzondere gaven, waaronder het ‘lezen’ van kerkklokken in de verte.
Toch ontdekte ik vandaag een pijnlijk hiaat in mijn gezichtsveld. Ik zette een kopje thee. Ik stond bij het aanrecht met de leesbril nog op en kreeg ineens mijn sinaasappelpers scherp in de peiling. Nee, het was niet waar! Bah! Wat een smeerlapperij. Wat een aangekoekte randen! Wat een gore troep!
Met mijn leesbril op onderwierp ik mijn keuken eens aan een grondige inspectie. Bah, bah, bah. Hoe was het mogelijk dat al dat aangebakken vuil langs randen en in hoeken aan mijn zindelijk oog was ontsnapt? Van huis uit ben ik toch geen viespeuk. Ik dacht dat mijn keukentje altijd aardig fris was. Hoe was deze vuil-wildgroei totstandgekomen? Ik, wier ogen op afstand nog zo scherp verkeersborden en torenklokken konden ontcijferen…
Zenuwachtig controleerde ik, met de leesbril op, allerlei plekken die er voor mijn gevoel altijd keurig verzorgd, gedweild en gepoetst bijlagen. Ach, ach, wat een ontdekking! Gewapend met een fles allesreiniger, een ouwe tandenborstel en een keukenrol kroop ik door de keuken. Met mijn bebrilde neus op de vuile feiten gedrukt begon ik aan een zuiveringsactie. Want door mijn verminderd zicht was er een niemandsland ontstaan tussen leesbril-territorium en mijn scherpe oog op de lange afstand. Pijnlijk. En de conclusie van deze ontdekking? Ik moet voortaan schoonmaken met mijn leesbril op!
Hoe komt een mens erachter waar de grens ligt: waar schieten de ogen tekort en moeten wij ons hulpmiddel opzetten, en op welke afstand kunnen wij zonder? Is het ontdekken van dit alles symbolisch voor het kijken naar de wereld om je heen bij het klimmen der jaren? Kijk ik misschien in figuurlijk opzicht ook door een licht waasje naar de mensen en dingen in mijn directe nabijheid, en krijg ik pas echt inzicht als alles flink op afstand is? Ik houd mijn leesbril nog dichter onder handbereik. Want ik wil geen aangekoekte, vervuilde plekken tussen veraf en dichtbij.