Je schijnt er van alles aan te kunnen doen, er worden cursussen gegeven, maar dat helpt niet bij iedereen…Ik heb het over vliegangst. Zelf voel ik me het prettigst op de grond, maar als je iets van de wereld wilt zien, moet er gereisd worden. En als je ver weg wilt, is het vliegtuig meestal de enige manier om je doel te bereiken. Ik heb mij daar inmiddels bij neergelegd. Ik vloog naar Nieuw-Zeeland, Colombia, Bali, Curacao en Amerika. En in al die vliegtuigen was ik in staat om dutjes te doen, kranten en boeken te lezen en zonder problemen te eten.
Maar dan wordt er door de intercom geroepen: ‘Maakt u de riemen vast. Wij gaan een winderig stuk lucht tegemoet!’
Op zo’n moment vliegen de vlinders in mijn buik de verkeerde kant op. Ik kijk om mij heen. Op het eerste gezicht vertoont niemand enige ongerustheid, men slaapt door of slaat een bladzij van zijn boek om. Ik voel de neiging opkomen om iemands hand vast te houden. Maar ik schijn de enige te zijn die die behoefte voelt. Nu begint het vliegtuig hevig te schokken; het lijkt nog het meest op de botsautootjes, maar dan in een vrije val. Ook de stewardessen gaan op hun stoeltjes zitten. O jee, denk ik, dat betekent zwaar weer! Ik begin nu schietgebedjes naar de hemel te zenden. Maar ik vlieg al door de hemel, dus waar zullen die terechtkomen?
In de tijd dat ik de tv-serie Vrouwenvleugel schreef, vloog ik regelmatig met de cityhopper naar Luxemburg, waar de opnamen plaatsvonden. Die cityhoppers zijn prima vliegtuigen, maar niet zo groot en stevig als die dikke autobussen met vleugels, zoals ik de grote vogels pleeg te noemen. Zo zou er op een avond een feestje worden gegeven waarbij de hele ploeg was uitgenodigd. Ik had een mooie jurk in mijn cityhopper-koffertje gepakt, een nachtpon, sloffen en toiletspullen. Het was kalm weer, zodat de vlucht prettig verliep. We maakten een tussenlanding in Straatsburg, enkele mannen stapten uit, we stegen weer op en arriveerden op tijd in Luxemburg. Ik haastte mij naar het hotel om mijn feestjurk uit te hangen, maar toen ik mijn koffertje opende, zat daar helemaal geen feestjurk in! Sterker nog: drie herenoverhemden, een das, een scheerapparaat, twee herenonderbroeken en daarbovenop een map met een lezing over een ingewikkelde ziekte. Ik overwoog eventjes om in een herenoverhemd naar het partijtje te gaan, maar daar kwam het niet van.
Na veel bellen met het vliegveld bleek dat een dokter, die in Straatsburg was uitgestapt om daar een lezing te houden, mijn op zijn koffertje lijkende koffertje had meegenomen. Ik kreeg bijna de slappe lach bij de gedachte dat hij zich in mijn zwarte blote jurk moest wringen, maar zijn lange lezing over die ziekte leek me ook moeilijk uit het hoofd te leren. De volgende dag kwam alles goed en dat feestje heb ik gewoon in een spijkerbroek gevierd!
De terugtocht met de cityhopper, waarbij ik mijn hervonden koffer stijf tussen mijn knieën had geklemd, was winderig en ik was weer bibberig. Aan de andere kant van het smalle gangpad zat een betrouwbaar uitziende heer. Ik was door mijn angst de schaamte voorbij.
‘Mijnheer,’ sprak ik ‘mag ik alstublieft uw hand even vasthouden?’
‘Hu?’ zei de man, ‘mijn hand?’
‘Uw hand, ja,’ zei ik. De cityhopper schommelde heftig en de stewardess zat alweer vast in de riemen op haar stoeltje.
‘Waarom?’ vroeg de heer.
‘Bang!’ Ik schreeuwde bijna, wachtte zijn antwoord niet af en greep het lichaamsdeel dat mijn angst moest bedwingen. De heer besloot niet tegen te stribbelen, en zo reisde ik van Luxemburg tot Amsterdam met een vreemde herenhand stevig in de mijne geklemd. We zeiden niets en keken allebei strak voor ons uit. En toen de hobbelige landing veilig achter de rug was, liet ik de hand los.
‘Dank u wel,’ zei ik nog en haastte mij het kleine vliegtuig uit. Omkijken durfde ik niet meer.