O, die vreselijke eerste keer dat je besluit je panty uit te laten en je witte beentjes aan dag- en zonlicht bloot te stellen. Al is het nog zo warm, al straalt de zon hoog aan de hemel, er is ontzettend veel mentale moed voor nodig om de panty af te stropen en bloot-beens de zomer in te stappen. Je voelt je een kale, geplukte kip, een gestroopt konijn of een gestripte reiger. Maar het móét! Eén dag moet de eerste zijn! We moeten dapper doorzetten, net doen of we gek zijn en hup, met die witte onderdanen de zon in!
Lang geleden, ik zal zo’n jaar of zeventien zijn geweest, riep mijn grootmoeder: ‘Beenbruin!’ Haar eigen dochter had in de oorlog op een kantoor gewerkt, waar het dragen van kousen werd geëist. Maar ook in Afrika waren kousen in die jaren schaars. En zo klom mijn tante Bep op een stoel en ging haar moeder, mijn oma, met een kwastje haar witte benen te lijf. Want het was niet ieders werk om dat bruin uit een potje mooi egaal op te brengen. Als de verf was gedroogd, maakte mijn oma nog een mooie, getekende naad op de achterkant van de kuiten van mijn tante Bep. Want vroeger was een rechtzittende, messcherpe zwarte naad de slagroom op de koffie en de punt op de i.
Zodat ik er, door de afkeer die ik van mijn spierwit beenvlees heb, nog niet zo lang geleden toe kwam om bij de drogist nog maar eens naar zo’n flesje beenbruin te vragen. Jawel, het bestond nog. Wel werd op de gebruiksaanwijzing gewaarschuwd voor rare vlekken op de handen als je het kunstbruin niet met de grootste zorg behandelde. Maar over het resultaat was de bijsluiter juichend! Zodat ik, op de rand van mijn bed gezeten, aan de slag ging.
De vloeistof nam even de tijd bruin op te trekken. Mijn linkerbeen stond al heel aardig in de grondverf. Tevreden keek ik naar het werk van mijn handen. Toen ging de telefoon.
‘Ma. Ik sta hier met een lege tank. En ik sta ook rood. Dus ik kan niet pinnen. Heb jij…Kun jij…Wil jij…’
Ik heb. Niet te veel, maar genoeg voor een lege tank. Ik kan ook, de eerste afspraak is pas vanmiddag. Maar wil ik? Wanneer is die taaie navelstreng nou eens voorgoed doorgebeten? Wanneer bellen ze gewoon hun verloofde. Of vaste vriendin? Of beste vriend? Wanneer is het telefoonnummer van hun oude moedertje uit hun hersenpan geweekt? Wanneer draaien ze, als de hond van Pavlov geconditioneerd, bij lege tanks en ander ongerief, vooral van financiële aard, nou eens niet mijn nummer?
Nu ja, een kind is niet voor niets de jongste! Dat schept verplichtingen. En een band.
Dus repte ik mij, als het moederdier dat ik ben, naar de lege tank…
‘Zullen wij samen gaan lunchen?’ riep mijn eeuwige jongste dankbaar. ‘Ik trakteer. Maar dan moet jij me het zolang wel even lenen.’ Gezellig, een broodje eten met benjamin. Omdat het zulk heerlijk mooi weer was, deden we dat buiten, op een terras. Ik stak mijn blote benen gretig uit naar de zon.
Toen riep mijn zoon: ‘Ma! Wat is er in ‘s hemelsnaam met je benen aan de hand?’ Ik keek met hem mee. Eén bruin been en één intens spierwitte onderdaan keken mij aan. Het bruin was beeldig, heel mooi opgetrokken. Goed gelukt. Maar dat andere been…
‘En wat is er met je handen?’ riep mijn zoon, nog ongeruster. Ik keek naar mijn handen. De binnenkant was vlekkerig donkerbruin, heel raar. Als een geheimzinnige kwaal, die zich plotseling manifesteerde. Een beetje gebukt ben ik naar huis gesjokt. Om m’n rechterbeen bruin te maken. En mijn handen met bleekmiddel te ontkleuren. Gelukkig staan mijn andere kinderen nooit rood…