Midden in een weiland, daar sta ik dan! Mijn werkpaardje, mijn dierbare automobiel is ermee gestopt! Geen praatpaal te bekennen. Wat nu? Drie uur in de middag en ‘s-avonds een lezing in Friesland. Hoe kom ik met een stilstaande auto uit een weide ter hoogte van Marknesse op tijd in Joure? Zonder praatpaal waarmee ik de ridders van de anwb kan oproepen?
De stemmen van mijn bezorgde kinderen weergalmen in mijn kop: ‘Ma, je moet echt een mobieltje nemen. Voor als je niet goed wordt, ‘s-nachts, midden in een bos of zo!’
Ik antwoordde altijd met heel veel bravoure: ‘Als ik ‘s nachts midden in een bos niet goed word, ga ik heus niet bellen. En verder moet ik er niet aan denken, nog meer lawaai aan mijn kop.’ Het is juist zo lekker rustig in de auto, daar word ik door niemand lastiggevallen, uit de radio klinkt alleen muziek die ik leuk vind en verder niks. Stilte! Héérlijk.
‘Ja maar je weet nooit wat er gebeurt, je hoeft je niet te laten bellen. Maar in hoge nood kun je ons tenminste bereiken!’
Eigenwijs als ik ben, bleef ik hardnekkig nee-schudden, aan mijn lijf geen polonaise. Maar daar sta ik. Stil. In een weiland. Geen hond te bekennen.
Ik stap uit, kijk eens onder de motorkap…tja, ik ben al blij dat ik mijn auto aan en uit kan krijgen. Ik zie helemaal niks wat mij inspireert tot een daad waarmee ik de motor weer op gang zou kunnen brengen. Ik sluit de motorkap en denk na…En daar komt mijn redding: drie fietsende schoolkinderen.
‘Hallo jongens,’ roep ik met een beetje zielige stem, in de hoop dat ze denken: Ach, daar staat een zielig oud vrouwtje, zij heeft hulp nodig. Laten wij maar afstappen!
‘Hebben jullie misschien een GSM-metje bij je?’ (U ziet, ik heb het visserslatijn van de mobiele en digitale wereld al aardig paraat). En gelukkig, alle drie hebben deze moderne kinderen aansluiting met de rest van de wereld in de vorm van draadloze telefoonapparaten. Ik mag de anwb bellen en ik kan die knullen wel knuffelen. Iets waar ze op het eerste gezicht helemaal niet van gediend zijn, dus ik houd me in. De hulpdienst arriveert, sommeert een aanhangwagen met oplegger en binnen een uur sta ik in een garage in Lemmer, waar mijn auto vakkundig en snel van een nieuwe drijfriem wordt voorzien. Ik kan zelfs naar een vriendin om daar een bordje warm eten naar binnen te werken en ben ook nog op tijd in Joure!
U begrijpt het, de volgende dag schaf ik in de telefoonwinkel in Steenwijk een snoezig lichtblauw apparaatje aan. Mijn hele familie haalt opgelucht adem. Niet dat het leven nu veel eenvoudiger is geworden, ik probeer het ding af en toe uit en dat gaat nog wat stroef. Ik druk, naar mijn mening, op de juiste knoppen, en dan roept het schermpje: ‘Welkom’. Ik ben zo geroerd door deze hartelijkheid dat ik er even vijf minuten naar moet kijken.
Dan moet ik de pincode indrukken. Voor het gemak heb ik mijn geboortejaar genomen, dat vergeet ik niet snel. Maar o wee, als ik niet heel vlug op de volgende toets druk, roept mijn telefoon: Tot ziens’ en valt het scherm op zwart. Ja hallo, denk ik dan, dat is geen communicatie. Soms duurt het wel vijf minuten voor ik verbinding met de buitenwereld heb. Voor noodgevallen is dat naar mijn gevoel niet vlug genoeg.
Ik oefen dus geregeld. Als ik rustig geparkeerd sta, bel ik een kind.
‘Waar zit je?’ vraagt het.
‘Ik bel vanuit de auto,’ roep ik blij terug.
‘Ben jij nou helemaal gek geworden, je mag helemaal niet bellen als je rijdt!’
‘Maar ik rijd niet!’ roep ik terug. Maar ik ben niet snel genoeg, het kind heeft uit bezorgdheid voor zijn rijdende en telefonerende moeder al opgehangen.
U ziet, er valt nog veel onder de knie te krijgen, uit te leggen en bij te leren. Maar zoals ik mij ook op mijn laptop langzaam maar zeker uit het digitaal moeras verhef, zo zal ik mij ook leren handhaven op het draadloze net.
Hoppa!