Ik zit vol!

Zojuist ben ik zesenzestig geworden. Niet iets om trots of treurig van te worden, het overkomt je gewoon. Niks bijzonders ook. Natuurlijk, je bent blij dat je over het algemeen gezond bent, maar daar doe en laat je dan ook wel het een en ander voor. Verder sta je bij het verglijden van de tijd niet voortdurend stil. Tot je verjaardag in zicht komt.

Weet je wat?’ meld ik mijn familie. ‘Ik neem jullie allemaal mee uit pannenkoeken eten.’ Lekker rustig, denk ik stiekem, geen troep over de vloer, geen stapels vaat, en toch iedereen om mij heen om te knuffelen en geknuffeld te worden.

‘Daar komt niets van in!’ riep mijn kroost. ‘Jij gaat rustig zitten. Wij doen alles.’

 

Zo kwam één zoon met vrouw, dochtertje en babyzoon met een grote koekenpan (‘Wij zijn erg gesteld op onze koekenpan. In die pan van jou met die bobbeltjesbodem kunnen wij geen pannenkoeken bakken.’), een pot stroop, een pot jam, poedersuiker en bakboter. Een andere zoon plus vrouw en twee zoontjes kwamen aangehobbeld met twee heerlijk ruikende rozenstruiken, een kussentje gevuld met kersenpitten voor koude winternachten en twee gigantische puddingen: het toetje. Een zeer oude en goede vriend stond de hele middag in de keuken om een gigantische pan draadjesvlees te bereiden, mijn dochter sneed bakken vol rauwkost met een duivelse dipsaus erbij, één zoon was sommelier en verzorgde de dranken en een andere zoon maakte de hele dag door enorme potten koffie en thee.

Mijn kleinkinderen kwamen binnen, streken neer bij de laden vol door mij jarenlang zorgvuldig bewaard speelgoed van hun ouders, bouwden hutten van alle matrassen en kussens die ze konden vinden, maakten een boot van de sjoelbak en als de buien even ophielden, stormden ze naar buiten om woest te schommelen. Ik was de hele dag Oma met een heel grote ‘O’ en liet het mij allemaal lekker aanleunen. Mijn kinderen zien elkaar ook niet al te vaak en kakelden honderduit; er valt op zo’n dag veel bij te praten. Mijn schoondochters zijn precies wat je als schoonmoeder mag hopen: allemaal persoonlijkheden die niet de pest aan mij hebben. Wij kunnen het goed met elkaar vinden. Toch was die aardige relatie met hen niet direct een voldongen feit, ik heb daar hard voor moeten werken…

 

Mijn zoons hebben namelijk de afschuwelijk gewoonte bij het zich verlieven op een mooie meid ogenblikkelijk met hun ouwe moedertje op de proppen te komen.

Dat gaat als volgt: ‘Als je mee naar huis gaat om bij m’n moeder te eten, moet je nooit zeggen: ‘Ik zit vol!’ Daar kan mijn moeder absoluut niet tegen.’

Of: ‘Als je bij mijn moeder eet, veeg dan alsjeblieft je mond af voordat je een slokje neemt.’

Nu is het waar dat ik mijn hele opvoedleven tegen beter weten en de bierkaai in mijn kinderen aan tafel heb toegeroepen: Niet met een volle mond praten!

Veeg je lippen af voordat je drinkt!

En zeg niet: ‘Ik zit vol!’ Je hebt genoeg of je bent voldaan, maar nooit vol!’ Ik weet niet wat mijn kinderen nog meer van mijn ouderlijke gedragsregels in de wereld uitdragen, maar vette lippen en volle magen zijn bij ons not done. En die arme lieve, mooie meiden dachten: o, die moeder. Wat zal dat een vreselijk mens zijn. Moeten wij de relatie maar niet voortijdig afbreken?

U begrijpt, ik moest ploeteren om die rare indruk van een door goede manieren voortgedreven mens weer enigszins weg te werken.

En tegenwoordig roept de hele meute gewoon ordinair om mij te pesten: ‘We zitten vol, we kunnen niet meer.’ Want dat mag ook niet, niet meer kunnen. En dan nemen ze met hun vette bekken grote slokken van hun glas wijn.

Maar ik heb ook mijn lesje geleerd. Ik reageer niet meer. Sterker nog, sinds ik alleen woon, en dus ook vaak alleen eet, lik ik, wanneer het eten mij bijzonder goed heeft gemaakt, weleens mijn bord af…

En als ik heel erg baldadig ben en iets te veel eenpansmaaltij-den naar binnen heb gewerkt, mompel ik bij wijze van grap: ‘Ik zit vol!’