‘Zuster, wilt u mij eerst wassen?’ vroeg een manlijke patiënt mij. Het was 1951 en ik werkte als eerstejaars leerling-verpleegster in het toenmalige Stads- en Academisch Ziekenhuis in Utrecht. Natuurlijk ging ik, achttien jaar oud en gewaarschuwd door mijn collega’s voor deze nogal opgewonden persoon, niet op zijn wens in. Integendeel, ik liet het water waarmee ik zijn wasbak vulde, extra lang lopen om het zo koud mogelijk te maken, want ‘een koud washandj e’ werd door ons toch als het probaatste middel ervaren om ongewenste zwellingen van het mannelijk lid tijdens het wassen te bedwingen en, door de afschrikwekkende werking, misschien wel te voorkomen!
Verder maakten wij, behalve de praktische details die met het directe werk te maken hadden, geen ophef van deze af en toe optredende incidenten. Op de neurologische afdeling lagen mensen vaak maandenlang, en wij hadden wel enig begrip voor de natuurlijke reacties van mannen, die hun vrouwen en vriendinnen slechts op het bezoekuur zagen.
Ik herinner mij nog een allervriendelijkste baas die ook geplaagd werd door zijn onbedoelde erecties en die, als wij de dekens opsloegen om hem te wassen, al bij voorbaat riep: ‘Sorry zuster, sorry!’ Daar konden wij ons iets bij voorstellen.
In de toenmalige vooropleiding, die zes weken duurde, werd er niet over seksualiteit gepraat. Wel kregen wij uitgebreid onderricht hoe het mannelijk onderdeel hygiënisch te behandelen. Zuster Westerman, een rijzige lange verpleegster met bril, je had haar misschien pinnig kunnen noemen, somde met luider stem de handelingen op waarmee de reiniging moest worden voltrokken. Wij stonden dan naast een oefenpop zonder geslacht, uiteindelijk zou het dan toch op de praktijk neerkomen.
De eerste keer dat ik een heer moest wassen werd ik begeleid door de assistente van zuster Westerman, een klein mollig zus-tertje. Als slachtoffer voor mijn beginnershanden was een patiënt met een hersenschudding uitgekozen, hij had twee mooi verkleurde ogen, in de medische wandeling brilhematoom genoemd. Hij droeg een ziekenhuishemd van grauwe stof en lag plat op zijn rug. De andere patiënten volgden met argusogen mijn gang met de wasbak naar het bed van meneer P. De leszus-ter voegde zich naast mij om eventueel in te kunnen grijpen als ik het karwei niet volgens de regels der kunst zou uitvoeren.
In mijn oren galmden de instructies van zuster Westerman na.
‘Wij nemen een slip van het hemd tussen de vingers van de ene hand en tillen daarmee de penis omhoog. Met de andere hand, waarin de ingezeepte washand, wassen wij het scrotum. Daarna de penis. Vervolgens wassen wij de zeep er weer af en drogen de zaak in dezelfde volgorde. Daarna luchtig poederen en de talkpoeder in de liezen goed uitwrijven tegen klonteren!’
Daar stond ik, met de ingezeepte washand. Alle kerels op zaal zaten rechtovereind en keken. Ik voelde een blos opkomen die tot mijn middel reikte. Ik pakte met de andere hand de slip van het ziekenhuishemd. Dat was te kort. Ik rukte en rukte aan het hemd.
‘Au!’ riep meneer P.
Totaal in de war door de praktijk die niet klopte met de lessen – in de lessen was het hemd nooit te kort! flodderde ik maar wat in de rondte met de washand, spoelde deze haastig uit, droogde zenuwachtig meneer P. af en bestrooide zijn onderkant rijkelijk met talkpoeder, alsof het een schaal oliebollen betrof! En die kijkende kerels…!
Haastig blies ik de aftocht, de assistente in mijn kielzog.
‘Het hemd was te kort!’ piepte ik zenuwachtig.
‘Ja kind, dat kan gebeuren. Maar verder ging het goed hoor!’
En verder heeft er op de mannenafdeling nooit iemand last gehad van mijn ongewenste intimiteiten. Tenzij je de doodzieke man die, toen ik hem waste, riep: ‘Ik wil niet gewassen worden door een kind van vijftien!’
Hoe ik hem ook bezwoer dat slechts achttienjarigen de verpleging in mochten, hij voelde mijn behandeling als een ongewenste intimiteit van een kind!