Mijn kleindochter van vierenhalf en ik gaan stappen. Het is zaterdagmiddag en het doel is de kinderklerenwinkel, een winkel die het allermeest lijkt op Villa Kakelbont. Het assortiment jurkjes en ander spul is uitgevoerd in de wildste kleuren, bedrukt met van alles en nog wat. Mijn oma-ogen staren een tikkeltje scheel naar al die woeste afwisseling, maar mijn kleindochter raakt hier in een staat van grote opwinding. Ze mag zelf uitzoeken, de verkoopster wijst iets wufts aan:
‘Die?’
‘Nee,’ schudt mijn kleindochter beslist haar hoofd, ‘die niet.’ Ze is absoluut zeker van haar zaak.
‘Die dan?’ Een ander verleidelijk jurkje wordt omhooggehouden. Maar nee, dat valt ook niet in de smaak. Haar ogen glijden over de rekken vol spul. Dan laat ze mijn hand los en stapt vastbesloten op iets af: een overgooier van spijkerstof met een bijpassend T-shirtje en binnen de kortste keren laat ze midden in de winkel haar kleren zakken om te passen.
Haar beslissingen deelt ze mee zonder tekst. Slechts een krachtig ja knikken of nee schudden laat weten wat ze wil. Ik moet zeggen, ze heeft smaak, het staat haar om op te vreten.
De verkoopster houdt nu een buitengewoon fleurig Jackie omhoog: ‘Dat zou er mooi bij kleuren!’ Met schuin opgeheven hoofd keurt ze het kledingstuk. Haar bovenlip sluit zich stijf over haar onderlip, na enige minuten kritisch kijken knikt ze.
Ze trekt het jackje aan over de rest, loopt naar de spiegel, kijkt streng naar zichzelf en: ‘Ja.’ Mooi. Ze vindt het mooi.
Nu nog een paar vrolijke gympen en dan: ‘Oma, mag ik ook ballonnen?’ Nu is dit een winkel waar iedere aankoop vergezeld gaat van ballonnen, stickers en gekleurde tassen, dus dat is in orde.
Happy zijn we, naast mij huppelt ze de winkel uit.
‘Nu gaan we naar de bakker om Bossche bollen te halen voor bij de thee.’ We mogen het thuisfront niet vergeten natuurlijk.
Dik tevreden drukt ze de veiligheidsriem achter in de auto dicht en begint een dieptegesprek: ‘Jij bent alleen, hè oma? Is er niemand die jouw auto schoonmaakt?’ Mijn auto…ja, dat is een werkpaard, een chaotische troep. Op de grond liggen de overblijfselen van maaltijden in papieren zakken, die ik nuttig op weg naar de lezingen die door het hele land geef. Ook routebeschrijvingen naar alle uithoeken van ons land liggen op de autovloer; de weg naar Workum, Brielle, Bodegraven, Stadskanaal…Ik weet ze te vinden dankzij de routebeschrijvingen die na gebruik op de autovloer worden gedumpt.
‘Zal ik bij je komen wonen? Dan kan ik meteen die auto eens schoonmaken!’
‘Goed idee, Valerie,’ antwoord ik, in de zijspiegel loerend of ik bij het afslaan geen fietsers vermoord.
‘Vind jij het niet erg, om alleen te wonen?’ Dat is de vraag die ik mijzelf bijna nooit meer stel, alleen bij somber weer en laaghangende wolkenvelden vind ik het nog weleens erg, verder niet.
‘Ik heb Bertus toch?’ pareer ik haar vraag.
‘Jaha, maar Bertus kan toch niet praten, alleen maar blaffen.’
Mijn kleindochter laat niet af.
‘Je mag ook wel bij ons komen wonen.’ Ze vindt het maar niks, haar oma alleen op de flat met een hond die niet kan praten, alleen blaffen.
‘Ook een leuk idee.’ Ik ga maar een beetje met haar mee. Gelukkig zijn we dan thuis: de thee en de Bossche bollen vragen nu alle aandacht. We zijn blij: nieuwe jurk, lekkere taart, het leven is zo gek nog niet.
De volgende dag belt haar moeder, mijn schoondochter.
‘Valerie maakt zich erg bezorgd om je, omdat je alleen woont.
Ze vindt dat maar niks. En ook die vieze auto, die moet ze nodig opruimen en schoonmaken.’ Ik ben geroerd, mijn kleindochter van vierenhalf gaat de wereld kritisch bekijken, zich inleven in andere mensen, te beginnen met oma…