Opruimen

Twee maanden geleden maakte ik hoogst onbezonnen een afspraak met een stukadoor. Een stoere man die mijn natte, krui-melige, spinraggige halfhoge keldertje eens lekker zou gaan opknappen en droogleggen! Ik had in het Overijsselse huis het open vuurtje hoog opgestookt, de benen gestrekt na een week hard werken en voor alle zekerheid keek ik ook nog even in de agenda. Schrik! Morgen zou het gebeuren! Met nauwelijks ingehouden weerzin hees ik mijzelf uit mijn comfortabele halve lig-stand omhoog, trok zuchtend de sloffen uit, ouwe werkschoenen aan en begaf mij naar het onappetijtelijke hol dat mijn keldertje in de loop der jaren was geworden.

Een ijskast schoonmaken is nog te overzien. Maar een kelder, dat is andere koek. Wat stopt een mens zoal weg in zijn ondergrondse ruimte? Ooit levend in een huwelijk, waarvan ik het einde niet voorzag, legde ik in het grote Amsterdamse huis een wijnkelder aan. Ik kocht hier en daar en af en toe een flesje waarvan men mij bezwoer dat het geweldig lang houdbaar was. Ik legde dat flesje in mijn zogenaamde wijnkelder schreef de bijzonderheden ervan in een boek en vergat het. Want de hoeveelheid wijn die ik naar binnen sla, mag geen naam hebben. In m’n eentje drink ik niet. Dus toen dat huwelijk minder houdbaar bleek dan de wijn moesten de flessen verhuizen. Naar de kelder in Overijssel.

 

Ik stopte ze in dozen, zette ze in de kelder en vergat ze een beetje. Behalve wanneer een vriendin een stuk gebraad bereidde, dan riep ik blij:’ Ik zorg voor de wijn!’ En dan oogstte ik lof. ‘Wat een mooie ouwe fles! Hoe kom je daaraan?’

‘Uit de kelder,’ meldde ik trots. Mijn kelder werd zo tot een beetje geheimzinnige ruimte, waaruit ik fraaie flessen oude wijn te voorschijn toverde. Ook maakte ik in de tijd dat mijn kinderen nog thuis woonden vele potten rare dingen in. Komkommers in het zuur. Pruimen op brandewijn. Boerenmeisjes. Boerenjongens. Ooit bracht een gast twee blikken slakken mee. Dat wil zeggen, de slakken zaten in kleine blikjes en de lege huisjes kreeg ik erbij in een doorzichtige plastic hoes. Ik vond het een eng cadeau. Hup, de kelder in! De oude kaplaarzen waar de kinderen uitgroeiden, in de kelder. Zeven handgeglazuurde aardewerken schalen, die ik (hoogzwanger van mijn vijfde kind) na een vakantiereisje naar Tunesië eigenhandig op mijn schoot in het vliegtuig uit Tunis mee naar Nederland nam. Ze waren beeldschoon, maar niet echt handig in gebruik, dus ze verhuisden naar de kelder. En waarom breng ik mijn lege flessen niet gewoon naar de glasbak? Omdat ik ze lekker in de kelder zet, dan zie je ze niet meer. Net als de stofzuigerzakken van de al jaren verdwenen kapotte stofzuiger.

En nu komt morgen mijn stukadoor. De kelder moet leeg. Mijn huis- en werkkamer vult zich langzaam met vele flessen zeer oude wijn. Iedere keer dat ik me in mijn kelder voorover buk, schieten vele spinnen alle kanten uit! De rillingen lopen mij over de rug, mijn hond blaft tegen het kruipend en halfvliegend ongedierte, vol afgrijzen werk ik door.

 

Ik vraag mij af waar ik die oude komkommers in het zuur en de pruimen op brandewijn moet laten. Gooi je zoiets op een com-posthoop? Maar dan gaan de reeën en fazanten zich er misschien aan te buiten…En om nu een kudde lallende hoefdieren en waggelende fazanten in de achtertuin aan te treffen, nee, niet zo’n goed idee. Om nog maar te zwijgen van de ingewandsstoornissen die de arme dieren van mijn ingemaakte komkommers uit 1969 zouden kunnen krijgen. En hetzelfde geldt voor de ouwe boerenjongens en -meisjes. Met een beetje slecht geweten kieper ik de hele voorraad door de plee. Ben ik wel milieubewust bezig? In de tijd dat ik dit alles conserveerde voor de toekomst, was het milieu nog geen onderwerp. Hier in dit dorp was geen riool, we gooiden alles wat ons bezwaarde gewoon in de vaart. Buurvrouw spoelde haar dweilen nog uit op de vlonder aan de sloot. Ik hoop dat ik door mijn opruimactie het riool geen indigestie bezorg.