Pechdagen

Er zijn dagen, van die rare dagen waarop je van plan bent om er eens flink tegen aan te gaan, maar nog voordat je een van je plannen energiek hebt verwezenlijkt, gebeurt er iets waardoor de boel gaat ontsporen.

Zo merkte ik van het ene op het andere ogenblik dat mijn autoradio ermee stopte.

‘Natuurlijk!’ riep een zoon, ‘dat ding wordt oud! Dan krijg je problemen!’ Ik belde de garage en ondanks de grote drukte die daar heerste, mocht ik even langskomen. Het was druk aan de balie, maar mijn garageheren gaan altijd ogenblikkelijk verse koffie halen, schuiven mij het verse ochtendblad toe en zorgen dat er een monteur naar de gebreken van mijn vierwieler gaat kijken.

‘Wat is uw probleem mevrouw?’ Ik legde uit dat mijn radio er zomaar mee was opgehouden en dat ik wel dol ben op stilte, maar niet als ik twee uur in files moet staan. Dan wil ik herrie en amusement. En dan is er alleen mijn ouwe trouwe radiootje. Dan voel ik mij niet helemaal alleen op de wereld, ondanks al die andere mensen in de file om mij heen. Dus de radio moet het doen, dat is duidelijk. De radio is mijn verbinding met het leven, vooral als dit leven wordt belemmerd door ellenlange files.

 

De monteur kroop monter achter het stuur en kwam na drie seconden alweer naar buiten. ‘Is het ernstig?’ vroeg ik bezorgd. Hij schudde zijn hoofd.

‘Mevrouwtje!’ sprak hij (als je domme dingen met je auto doet, dan gebruiken mannen plotseling verkleinwoorden. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze ‘wijfie’ zeggen. Als ze dat doen, krijg ik altijd enorme drang om klappen uit te delen.)

‘Mevrouwtje! Uw radiootje (!) is helemaal niet kapot. Uw radiootje had alleen de volumeknop op de laagste stand staan. Tja, dan geeft zelfs de beste radio geen geluid meer!’ Als ik toch niet zo’n buitengewoon goed ontwikkeld gevoel voor humor zou hebben, zou ik nu in een dikke dip zitten. De volumeknop! En het was pas kwart voor negen in de ochtend.

Ik voelde dat dit zo’n dag zou worden waarop alle knoppen op de verkeerde stand zouden staan. En jawel. Ik parkeerde ergens een beetje raar uit, waarbij ik met mijn achterkant heel, héél licht tegen het achter mij staande voertuig bonsde. Er klonk een luide schreeuw.

Een mannenschreeuw: ‘Sukkel! Kijk nu eens wat je doet!’

Ik draaide het raampje open en keek geïnteresseerd naar wat ik had gedaan.

 

Ik zag niks.

‘Mijn nummerbord!’ riep de heldentenor. Ineens wist ik het antwoord.

‘Mijnheer!’ sprak ik vol gezag, ‘de monteurs hebben gezegd dat ik met mijn soort auto met een vaart van acht kilometer per uur overal tegenaan mag rijden. Daar kan mijn auto heel goed tegen!’

‘Maar mijn auto niet!’ brulde hij terug. ‘En mijn spatbord ook niet!’

Ik besloot het over een andere boeg te gooien.

‘Mijnheer!’ riep ik zo vriendelijk mogelijk, ‘ik heb haast. Ik woon op nummer 26. Berk is de naam. Stop de schadebon maar in mijn bus. Dag mijnheer!’

Wegwas ik.

Wel hield ik aan dit incident nog zo’n drie kwartier een verhoogde hartslag over. Maar omdat er verder niets opwindends meer gebeurde, zakte mijn pols weer tot normale snelheid. En tot op heden heeft er niemand een schadeclaim in mijn brievenbus gesmeten.

Toch, als de dagen met deze ongeregeldheden beginnen, ben ik op mijn hoede. Voor je het weet krijg je kortsluiting. Of je sleutelbos ligt binnen terwijl je de voordeur achter je dichttrekt op weg naar een kopje koffie bij een vriendin. Je wilt bij de grootgrutter pinnen, je hebt een kar vol boodschappen, en dan doet de pinautomaat het niet. Je staat rood. Dan moet je die kar weer uitladen en de blikken van de klanten achter je in de rij trotseren. Ach, de mens moet zo sterk zijn om alles te incasseren. Maar je leert het wel. Als je maar volhoudt. En denk erom, lieve lezer, nooit de volumeknop van de radio zo laag zetten dat er geen geluid meer uitkomt!