Bijna negen jaar woon, werk en leef ik alleen. Nu ja, mijn teckel Bertus deelt mijn leven en dat is op zichzelf een groot goed. Uit allerlei onderzoeken is gebleken dat het houden van huisdieren de geestelijke en lichamelijke gezondheid heel gunstig beïnvloedt. Maar ja, hoe leuk hij ook zijn kop scheef houdt en blaft wanneer hij denkt de koektrommel te horen rammelen, voor een dieptegesprek is hij niet te porren. Behalve gevoelig kijken zegt hij weinig terug. Nu moet ik zeggen dat mijn alleen leven over net algemeen een plezierige staat van ‘zijn’ oplevert. Na jarenlang te hebben gezorgd voor mannen, kinderen en huisdieren is het nog steeds een verademing om geen verantwoording meer te hoeven afleggen over het midden in de nacht urenlang lezen, het drinken van thee en het knagen van beschuitjes met hagelslag op rare tijdstippen en het doen van onverantwoorde aankopen. Jarenlang verstopte ik de zak met de nieuwe blouse nog een maandje na aankoop onder in de kast.
En als ik dan werd geprezen: ‘Wat een snoezig bloesje!’ dan mompelde ik schuldig: ‘O, ja…een uitverkoopje!’ Heel hypocriet. Dat nu is allemaal voorbij. En over het algemeen bevalt het mij uitstekend, dat hoogst zelfstandig leven.
Maar soms, heel af en toe, dan zak ik in een dip. Een gat. Een dal. Zoals laatst. Ik kwam terug van een inspannende discussiemiddag die ik had gepresenteerd, waarna ik ook nog uit eigen werk mocht voorlezen, in een stad in het zuiden van het land. Alles was prima verlopen, iedereen blij en enthousiast, ik ook. Opgewekt reed ik naar huis. En plotseling, ongeveer dertig kilometer verwijderd van mijn thuisbasis, werd ik overvallen door een tomeloos gevoel van eenzaamheid. Bertus was uit logeren, geen vrolijk geblaf en tegen me op springen wachtte mij bij thuiskomst. Gut, wat was dat ellendige gevoel in mijn maagstreek? Zelfmedelijden? Was ik zielig? Alleen? Was het leven grauw en somber? Hield niemand meer van mij?
Hoewel het weer daartoe geen aanleiding gaf, zette ik haastig mijn grote zonnebril op, de tranen liepen over m’n wangen, snikkend reed ik die laatste kilometers naar huis. Ik kwakte mijn auto slordig langs de stoeprand en haastte mij in de lift naar mijn veilige plek. De voordeur deed ik op slot met alle sleutels en schuiven die erop zitten. En toen barstte ik pas royaal in snikken uit. Waarom zat daar niemand om mij over mijn bol te aaien? Om een koppie thee voor me te zetten? Om te zeggen: ‘Kom kom, wat zit je nou te simmen! Je hebt helemaal niets om over te simmen.’
Kortom, er was geen persoon die mij eens even relativerend toesprak. Wat deed ik? Ik belde een kind. Een zoon. Ik heb er vier en één dochter en ik weet zeker dat ze wel een beetje om me geven. Maar ik moest het horen.
Mijn zoon nam op: ‘Moes! Wat is er met je?’
Snikkend riep ik:’ Houden jullie nog van me?’
Gehaast antwoordde hij: ‘Wij houden heel veel van je. Maar we hebben eters, en ik moet aan tafel. Ik bel je nog.’
Het was genoeg. Ook al had hij geen tijd voor mij, hij had de magische woorden gesproken. ‘Wij houden heel veel van je.’ Dat had ik nodig. Ik was net een geranium die te lang geen water had gehad. Het woord van liefde, dat deed mij weer bijtrekken, overeind komen en verder ademen. Ik hoef heus niet de hele dag te horen dat ze van me houden. Maar als ik het te lang ontbeer, dan ga ik me raar voelen. De wetenschap dat er liefde is, is plotseling niet genoeg, het moet bevestigd worden, hardop. Nadat ik innig tevreden door die haastige liefdesverklaring zélf een kopje thee had gezet, dacht ik na over de woorden: ‘ik hou van je’.
Misschien verzuimde ik zelf ook. Misschien waren er mensen in mijn omgeving, die net als ik hun levensgeranium te lang zonder water hadden staan. Ik belde meteen een vriendin, die een zwaar jaar achter de rug had.
‘Weet je wel dat ik zielsveel van je hou?’ riep ik haar toe. Het bleef even stil aan de andere kant.
Toen riep ze terug: ‘Ik hou ook van jou.’
Nu ja, mijn nieuwe jaar kan niet meer stuk. Laten wij het nieuwe millennium starten met het voornemen onze liefde en genegenheid voor elkaar niet onder stoelen of banken te steken. Laten wij de geraniums van onze vrienden en familieleden niet droog laten staan.