Alleen reizen

Ik ga met vakantie. Alleen.

‘Met wie ga je?’ roepen de kennissen en de vrienden.

‘Met mezelf,’ is het antwoord. Er valt dan even een kleine stilte voordat de goeie-reiswensen losbarsten. En in de toon hoor je doorklinken: in je eentje, is dat nou leuk? Ja. Dat is leuk. Dat is zelfs heel leuk.

Sinds mijn levensgezel voor iemand anders koos, ben ik mij gaan trainen in het leuk hebben in m’n eentje. Mijn eerste experiment was een zeiltocht op een Turkse bark langs de Turkse kust. En die schuit was volgeboekt met mensen die allemaal hetzelfde hadden gedacht als ik: we zijn alleen en we ZULLEN het leuk hebben! De eerste dag besnuffelden we elkaar enigszins achterdochtig, maar de tweede dag vonden we elkaar bij windstilte op het voordek en daar barstten de confidenties los. Een hele middag lang hoorden we elkaars leedliederen aan en daarna ontaardde de zeiltocht in een buitengewoon vrolijk schoolreisje. We schudden onze zorgen van ons af en vierden vakantie!

Dat was een heel goeie oefening in ‘alleen op reis’.

 

Daarna oefende ik me steeds verder en verder: ik reisde naar Bali en daarna naar Nieuw-Zeeland. Weliswaar was daar een zoon, maar ik bracht toch nogal wat tijd alleen door. En op Bali zat ik alleen in een hotel dat bestond uit een verzameling kleine huisjes, en mijn huisje stond helemaal achter op het terrein. Dan moest ik ‘s-avonds onder de tropenhemel alleen door die tuin, en dat gevoel van besprongen te kunnen worden door tijgers of beslopen door slangen ging ik te lijf met nogal luid zingen. Wat ik zong? ‘Een arme kleine snuiter was moede van het wandelen.’ Dat is een uitstekend lied voor alleenreizende dames van meer dan middelbare leeftijd. Als je dat een beetje hard zingt in het donker, dan blijven alle enge dingen ver uit je buurt. Want je bent dan ZELF een beetje eng!

 

Ik reisde ook alleen naar Madeira. Dat is een eiland waar de gemiddelde leeftijd van de toerist 83 jaar is; ik viel daar weer op door mijn jeugd! En daar was het zo vreselijk veilig dat het bijna saai werd. Ik ging één keer alleen naar New York, in de koudste januarimaand van deze eeuw. Dat was wel even wennen, maar al vlug raakte ik gewoon aan de gezellige oppervlakkigheid van de Amerikanen, die de hele dag aan je vragen hoe het met je gaat en daar absoluut geen antwoord op verwachten. Ik kleedde mij warm, stopte vijftig dollar en mijn plastic Visakaartje in m’n zak en ging zo die Big Apple te lijf. Ik had altijd een klein zakboekje bij me en maakte mini-interviews met 24 taxichauffeurs; er was niet één echte Amerikaan bij! Overal kwamen ze vandaan: Roemenië, Azerbeidzjan, Ethiopië, Haïti, Brazilië, Oostenrijk, Senegal. En omdat in New York altijd een foto met naam van de chauffeur voor in de taxi hangt, kon ik aan de hand van die informatie al ongeveer bepalen waar ze vandaan kwamen.

Een chauffeur uit Haïti zei: ‘Ik hoor deze week voor het eerst mijn eigen stem, u bent de eerste die met me praat!’

 

Alleen reizen…dan gaat de wereld letterlijk voor je open: je communiceert je de takken en je hoort nog eens wat! Waar ik nu naartoe ga? Naar Venetië. Nee, ik ga niet alleen de gondel in, dat is me te romantisch. Ik ben er een beetje bekend, ik weet de grote toe-ristenstroom aardig te mijden en kan alle achterafstraatjes moeiteloos vinden. Zojuist heb ik de film met Woody Allen gezien die voor een groot gedeelte in Venetië speelt. Dat is een heel goeie trekmaker. Ik ga niet alleen naar die plek om keet te schoppen, nee, ik ga er zitten schrijven aan m’n nieuwe boek. Met de hand. In een heel klein opschrijfboekje. Venetië is absoluut een uiterst geschikte plek voor oude schrijfsters om met de hand aan hun nieuwe boek te peuteren!