Kapper 1

Ieder mens heeft over het algemeen wel een beeld van zichzelf dat in het hoofd een vaste plaats inneemt. Natuurlijk kijk je elke ochtend in de spiegel bij het wassen en tandenpoetsen. Je denkt dat je kritisch bent op jezelf, je draait je naar links en rechts en denkt: hum. We moeten weer eens een buikspieroefening doen en een week geen reep meer aanraken. Dan ga je aan het werk en je vergeet die voornemens weer. Af en toe schrik je je te pletter; dat zijn de ogenblikken dat je per ongeluk wordt geconfronteerd met je eigen contouren in een etalageruit of een spiegel in een winkel. Onvoorbereid, want je hebt dan niet dat gezicht dat je ‘s-ochtends en ‘s-avonds bij het toilet maken tegen jezelf trekt. Dat geruststellende niks-aan-de-hand-gezicht, zo van: met mij valt het allemaal wel mee.

 

Zo heb je bij de kapper ook van die diep-confronterende momenten. Zojuist heb ik weer zo’n kapperservaring moeten verwerken. Ik heb krullen van mijzelf en dat is volgens velen een zegen. Dat is het ook, maar die wilde schapenkrullen moeten toch van tijd tot tijd een beetje aardig in model worden geknipt, anders ga je gelijkenis vertonen met ragebollen en andere bezems. Zo zat ik dus bij de kapper met wie ik samen oud word, en vroeg of de nieuwe jongen’ mij mocht knippen. Dat is een reus met heel lang, krullend blond haar dat hij in een staart op zijn rug draagt. Hij laat ook zijn baard en snor staan. Maar niet gewoon rechttoe rechtaan, nee, hij scheert zijn gezichtsbeharing in kunstzinnige motieven. Kortom, hij is het aanzien waard.

En nu zou deze kunstenaar mijn woeste krullen eens in een bijdetijds arrangement fatsoeneren. Ik nam een beetje zenuwachtig plaats in zijn knipstoel en begon omstandig uit te leggen waar ik wel en niet van hield.

‘Ik heb een groot hoofd,’ zei ik zorgelijk, ‘en ik wil dat blote voorhoofd zo veel mogelijk bedekt hebben.’ De reus schudde streng zijn hoofd.

Show it!’ riep hij. ‘Dat doe ik ook!’ O help, dacht ik bibberig, hij gaat me millimeteren. Ik begon uit te leggen dat ik door mijn werk nogal eens in het openbaar moet verschijnen en dat ik niet met een bloot hoofd…Hij onderbrak me.

Close your eyes, and trust me!’ Hij is namelijk Deens, heeft een Griekse vader en spreekt daarom Engels, hetgeen ook nog wel-eens tot misverstanden kan leiden. Ik besloot mij aan zijn handen en knipkunsten over te leveren en kneep mijn ogen dicht. Af en toe gluurde ik door een klein spleetje, want ik voelde de schaar intensief heen en weer happen.

Relax!’ bulderde de reus. Ik probeerde alle ontspanningsles-sen tegelijk en toen was het klaar.

 

Ik keek. Help. Ik zag mijn bolle toet bekroond met het kapsel dat ik van 1955 tot 1969 droeg. Daarna had ik het laten groeien, waardoor mijn krullen beter tot hun recht kwamen. Een jongen was ik geworden. Of nee, geen jongen, een oudere heer. Jan Berk keek mij aan. De andere kappers kwamen om mij heen staan en begonnen het gedurfde kapsel te prij zen.

‘Enig!’ riepen ze in koor. ‘Weer eens iets héél anders!’

De blonde reus leek tevreden.

‘In je nek is het nog een beetje kort. Maar dat groeit wel aan!’ Juist. Dat knoopte ik in mijn oren. Haar groeit weer aan, dat was mijn enige troost op dat moment. Ik knikte onzeker, trok mijn jas aan en stortte mij weer in het openbare leven. Eerst naar de slager, die mij al jaren gewoon Marjan noemt.

‘Tien jaar jonger!’ riep hij baldadig, ‘Marjan, dat haar maakt je heel jong!’ Tien jaar jonger. Dus nu zie ik eruit als iemand van vijfenvijftig. Ben ik blij? Langzaam hervind ik mijn zekerheid.

Mijn zoons kijken een beetje zorgelijk: ‘Nou ja, ‘t is wel bij de rijd, ma!’ Ha! Bij de tijd! Tien jaar jonger! Misschien zit ik toch wel goed met die korte kop.