Vijf kinderen, drie katten, een teckel, een pony (maar die woonde gelukkig in een wei in Muiderberg!) en gedurende een jaar drie schildpadjes; die levende have moest ik ooit bestieren. Daarnaast stond ik ‘s-avonds op de planken, en als ik nu terugkijk komt het mij voor dat dat misschien een beetje veel van het goede was. Er was echter wel een bindmiddel, een maïzenapapje dat de boel min of meer bij elkaar hield. Dat was de appeltaart. Ook wel de cake, maar meer toch de appeltaart. In het weekend gingen we bakken. Het was nog voor de tijd dat je gemakzuchtig meteen naar de banketbakker rende als er iets te vieren viel. Mijn moeder bakte altijd al appeltaarten – met een onderbreking door de hongerwinter – en de lucht van zo’n taart die als een hartverwarmende wolk door het huis begint te drijven op het moment dat hij gaar gaat worden, is voor mij het symbool van alles wat bij een veilig huiselijk leven hoort.
Sinds ik alleen woonde, nu zo’n jaar of vijf alweer, was de appeltaart uit mijn leven verdwenen. Soms at ik een puntje bij een kopje koffie in een horecagelegenheid, maar dat viel meestal erg tegen. Zo’n aan de diepvries onttrokken ijskoude punt heeft niets, maar dan ook helemaal niets te maken met de appeltaarten van vroeger. Ook die vielen weleens tegen: bij grote haast werd het zo noodzakelijke snufje zout of het citroenschilletje weleens vergeten, en een van mijn onvergetelijke hulpen heeft eens in een afwezige bui kerrie in plaats van kaneel in de taart gestrooid – dat was een bizarre culinaire ervaring – maar die home-made baksels uit mijn herinnering winnen het toch riant van de koude punten die je door het hele land bij de koffie kunt bestellen.
Nu kreeg een van mijn schoondochters onlangs een gloednieuw elektrisch fornuis; in de nieuwe woonwijk waar haar huis staat is geen aardgas, dus wordt er elektrisch gekookt. Dat fornuis stond daar te stralen en te glimmen, en bij een van mijn bezoeken kreeg ik de kriebels: die splinternieuwe oven schreeuwde om een lekkere sappige appeltaart. Ik kocht een rond bakblik en alle spullen die er nodig zijn voor zo’n taart. De appelboom in Overijssel gaf onbespoten notarisappels, en ziedaar, oma was helemaal niks verleerd! Het klinkt geweldig opschepperig, maar binnen twintig minuten stond die taart in de oven. Hoera!
Hij was zalig. En nu is het hek van de dam. In mijn kleine oventje in Overijssel heb ik al vier appeltaarten het licht doen zien. Mijn culinaire fantasie is nieuw leven ingeblazen, ik maak de opwindendste variaties op het oude thema: ik smijt staartjes rum en koffielikeur door de appelmassa, gember en walnoten, en mijn geluk kent geen grenzen als er weer zo’n wondertaart oprijst met krokante korst en malse binnenkant.
Maar in Amsterdam wil het niet lukken. Voor op mijn werkplek in de hoofdstad schafte ik mij een gemengd oventje aan, half magnetron, half oven. De installateur, die mij al langer kent dan vandaag, heeft bij de normale gebruiksaanwijzing een soort routebeschrijving voor domme oudjes gevoegd. Ik zet mijn leesbril op en lees de waarschuwingen voor het gebruik van de oven. Als magnetron gebruik ik hem sowieso niet: er wordt zo hevig gewaarschuwd tegen het indrukken van de verkeerde knoppen (er zal een vonkenregen ontstaan wanneer er staal in de magnetron aanwezig is), dat ik het snel ontdooien maar vergeet. Ik lees en lees. Ik kijk naar de afbeeldingen van de knoppen die ik wél mag indrukken. Ik kijk naar de tijdklok. Ik huiver. De eenentwintigste eeuw nadert met rasse schreden en hier zit ik, een vrouw met een rauwe appeltaart in een springvorm, en ik voel mij verloren. Waar zijn de mannen? Waar zijn de zonen die hun moeder met een enkele handbeweging uit haar nood kunnen helpen? Waar is de buurman die even binnenrent om mij te redden?
Er schijnen cursussen te zijn voor hulpeloze bejaarden, om te leren met de moderne elektronica om te gaan. En als dat niet wil lukken, dan word je een digibeet. Dat is een analfabeet, maar dan met knoppen. Ik word in hoog tempo een achtergebleven gebied. HELP!