Inge had die tegenstander in het bedrijf. Die mededinger, die erfgenaam in de verkeerde tak. Hij had al eerder fluistercampagnes tegen haar gevoerd. Inge had het gevoel gekregen dat dat op zijn eind aan het lopen was. De voorzitter van de raad van bestuur, met wie zij het normaal goed kon vinden, vroeg haar op een middag of zij eens met hem wilde lunchen. Dat was niet de eerste keer. Het was één van de gebruikelijke manieren waarop bestuurders geregeld eens poolshoogte namen een trapje of een paar trapjes lager. Hij vroeg haar zonder omwegen, ze kende die handelwijze van hem, of zij in de laatste levensjaren van Arnaud zijn maîtresse geweest was.
“Ik vraag dat, omdat mij de bewijzen bezorgd zijn dat je in die tijd geregeld met hem in hetzelfde hotel hebt geslapen.”
“Ook al daarvoor,” had ze geantwoord. “Waarom zou ik in een ander hotel hebben moeten gaan slapen? Hij heeft me op veel van zijn zakenreizen meegenomen, dat weet iedereen hier.” Maar de man bleef haar maar zitten bekijken.
“Was je zijn minnares?” vroeg hij.
“Nee,” zei Inge.
Hij bleef haar nog steeds zitten bekijken.
“Nee,” herhaalde Inge.
“Je hebt een week met hem doorgebracht in het kasteel van zijn familie in Dordogne. Personeel heeft dat getuigd. Heb je toen ook niet bij Arnaud geslapen?”
“Ja, toen wel. Maar niet omdat ik zijn maîtresse was, ik was niet zijn maîtresse.”
“Misschien wil je me dat verschil wel uitleggen…”
“Normaal zou ik dat niet doen, nu zal ik het wel doen als u me belooft dat dat niet in de papieren gaat. Tegen u alleen wil ik het zeggen.”
“Goed,” zei hij terwijl hij even de ogen sloot. “Je weet dat het waar is als ik dat zeg.”
Ze had het toen uitgelegd. Even was hij toen van streek.
“Dat wist ik niet,” zei hij opeen andere toon. “Alle mensen…”
Hij leunde even achterover.
Weer met zijn gewone stem zei hij: “De machtsoverdracht van hem naar u had mij meteen veel plezier gedaan en nu nog veel meer.”
Hij borg zijn papieren op en sloot de map en zei: “Oef. Als we nu voor elk van ons eens een cirkeltje oesters lieten komen.”
Inge vertelde het mij tijdens een etentje in de stad. Ze zei: “Het probleem was, als ik die verhouding had gehad met Arnaud, zou er daar corruptie geweest zijn. Je komt dan op het terrein van het bedrog.”
We waren allebei wat nerveus, maar we hielden elkaar bij de hand toen we daarna op straat kwamen. Ik drukte een kusje op dat koude handje bij een rood licht. We bleven samen slapen in haar slaapkamer in dat huis aan zee. Zij moet in de loop van die dagen ook aan Antonella gedacht hebben. Verstrooidheid merkte ik dan soms op, een wat bleker gezicht. Maar het verbrak dat broze verband tussen ons niet.
∗
Pipo genas. Vic Leenders liet ons weten dat de verbanden verdwenen waren. En het fluisteren verliep zoals het diende te verlopen. Of we eens wilden komen luisteren. Ik kan bevestigen dat zowel Inge als ik lieten vallen wat we vasthadden en naar de auto holden. Pipo stond bij het venster toen we binnenkwamen. Hij stond en hij droegjeans, lange jeans. En hij had kortgeknipte haren met gel verwerkt tot grappige puntjes.
“Dag, dag,” fluisterde hij. “Dag, dag, dag, dag.”
Hij kwam Inge en mij een kus geven.
“Luister,” zei hij nog steeds fluisterend. “Ik kan ook al spreken, luister.”
Langzaam, luidop bracht hij de klank ‘a’ voort. Daarna de ‘e’, daarna de ‘i’, daarna de ‘o’, daarna de ‘u’. In die volgorde had hij ze geleerd, zei hij.
Vic Leenders kwam. Ik gaf hem een boks tegen zijn schouder.
“Au, au,” riep hij. “Nog een keer ‘a’ voor ons allemaal,” zei hij.
Dat prachtige mannelijke geluid kwam.
“En nu de ‘s’,” zei Vic Leenders. “Niet de ‘sch’, de ‘s’!” Daar kwam dat sissen. Helemaal zuiver, over de tongpunt heen, niets langs de wangen. Pipo stond daar te stralen. Hij sloeg de armen uit elkaar en probeerde ons allemaal tegelijk te omarmen.
∗
Voor het grootste deel van de ziekenhuiskosten was er een akkoord met de ziekteverzekering.
“Wat de rest betreft,” zei Vic Leenders.
Ik haalde mijn chequeboekje al boven.
“Ook dat is geregeld,” zei Vic Leenders.
Hij keek naar Inge, die naast me stond.
“Laat me iets doen,” zei Inge.
Pipo mocht weer naar de kostschool. Hij kwam tijdens het weekend niet naar het huis op de zeedijk, omdat hij met een privé leraar, waarvoor de advocaten gezorgd hadden, de achterstand in de studie moest bijwerken. Maar het volgende weekend was hij er weer. Inge en ik stonden hem met Hilaire en Octavie op te wachten. Hij had toen nog niet luidop gesproken, hij zou dat voor de eerste keer doen, volgende dinsdag in de school. Zijn klas gaf dan een feestje. Ook de jongens van de andere klassen mochten komen kijken en luisteren, maar ze moesten niet. Dat fluisterde Pipo ons allemaal toe. Hij nodigde ons uit, dat is geregeld met de directeur van de school, we mochten komen. Het muziekzaaltje zou versierd zijn, we mochten daar komen zitten.
“Jullie komen, nietwaar, jullie komen?”
“Ja, ja, wees gerust, we zullen er zijn,” zei ik.
‘s-Avonds zaten we met z’n allen samen. Octavie en Hilaire erbij. Toen die vertrokken waren om vroeg te gaan slapen, spraken we over het voogdijschap en dat mogelijke adopteren.
“Doen jullie dat echt?” fluisterde hij.
Hij pakte mijn hand en daarna ook die van Inge.
“Gebeurt dat echt? Ik bij jullie wonen? Allerliefste mama, koddige papa met de verkeerde sokken en de verkeerde schoenen.”
De advocaat had mij laten weten dat de familie het niet wilde.
“Ze hadden erover nagedacht,” zei hij. “‘Maar nee, liever niet,’ had de heer Wautrin meegedeeld.”
Ik zei dat tegen Pipo. We moesten ons daar nu niet meteen tegen verzetten. Dat zei dokter Leenders ook.
“Je hebt wat meegemaakt in die kliniek. Je moet daar van herstellen, je moet studeren voor je examens en je moet je spreekoefeningen kunnen doen.”
“Ja, goed, goed,” zei Pipo. “Maar later?”
“Later zullen we zien.”
“Niet alleen zien, niet alleen zien.”
“Zien hoe het allemaal verloopt en dan wat doen.”
“De kranten,” zei hij. “Ze staan graag in de kranten. Ze vliegen ervoor naar Rome. Dat zei moeder eens, ik heb het gehoord. Ze zei: “Ik moet naar Rome, want daar zijn die en die fotografen.” Ze noemde twee namen en die moesten haar absoluut fotograferen, vond zij.”
Hij fluisterde het zo opgewonden dat we hier en daar klinkers hoorden.
“Nee, ik mag niet zo opgewonden zijn,” zei hij zelf. “Ik mag niet klinken, ik heb het dokter Leenders beloofd.” Helemaal zacht zei hij: “Maar van mijn moeder blijf ik houden. We hoeven elkaar niet dikwijls te zien, dat zou niet kunnen, zij heeft het zo heel, heel druk, maar af en toe eens, ik bij haar of zij bij ons. Mag dat? Mag dat?”
“Ja, zeker mag dat, jongen, kwibus, moet je daar nu aan twijfelen?”
Hij grinnikte en gaf zichzelf vuistslagen.
“Zachtjes met dat hoofd,” zei Inge.
“Luister,” zei Pipo de hand opgestoken. “Siska suikert mijn sappige citroensap. Zuivere s overal! Gehoord?”
“Ja, ja, we hebben het gehoord,” zei Inge.
Zacht, het gezicht even verdrietig, zei hij: “Jullie moeten het begrijpen, dat van mijn moeder. Zij is heel beroemd, zij moet op al die verre plaatsen zijn. Zij kan dat zo goed en zij is zo mooi. Ik kan niet bij haar wonen, dat zou niet mogelijk zijn. Maar het is niet erg. Ik zal haar ook op de televisie zien, op foto’s. En af en toe zal ik een kusje van haar krijgen. Het is dan alsof de koningin bij mij is.”
Ik zei hem dat we haar zouden gaan halen, als zij te weinig tijd had om zelf te komen.
“Ja,” zei hij tevreden.
“Zou ze met haar lange benen daar wel in kunnen? In dat kleine ding? Pardon, ik bedoel die middelgrote auto. Inge heeft een heel fijn autootje,” zei hij.
Mij bekeek hij met verachting.
“Ik zal eens veel moeite doen,” zei de proleet.
∗
We gingen met z’n allen naar dat feest. Zijn hele klas was gekomen en ook nog wel honderd andere kinderen, denk ik. Dat zaaltje was propvol. Pipo had duidelijk niet geweten dat ze met zovelen zouden zijn. Hij was een ogenblik van streek, maar hij bekwam. Een jonge leraar zei wat en daarna vertelde Pipo, al fluisterend, wat er met hem gebeurd was, wat ze met hem gedaan hadden. Hij kondigde aan dat hij nu voor de eerste keer ging spreken.
Hij schepte diep adem en zei: “Kameraden.”
Het leek of ergens een man dat gezegd had.
Nog steeds met die krachtige mannelijke stem zei hij: “Dit is een grote dag voor mij. Ik ben blij dat jullie gekomen zijn om die met mij te vieren.”
Ik zag dat ook meerdere leraars binnengekomen waren. Terwijl de jeugdige menigte applaudisseerde en van alle kanten serpentines naar hem gooide, stak Pipo de armen op, zwaaide met de handen en riep: “Wacht, wacht! Het is niet gedaan.”
Hij kon stilte bereiken. Toen vertelde hij dat hij vooral met de letter s moeite heeft gehad. Hij zou daar nog altijd oefeningen voor doen, maar hij kon het. Dat zou hij nu eens laten horen.
Hij schepte diep adem, toen zei hij uit volle borst: “Sakkerse simpele Siska suikert mijn sappige citroensap.”
Applaus.
Nog luider, de armen opgestoken, riep hij: “Sussende, slaperige sufferd, hij viel stilzwijgend in slaap.”
Applaus met vrolijk geschreeuw. Maar opnieuw stak hij de armen de hoogte in.
“Wacht, wacht!” riep hij. Hij zei: “De slonzige Sofia sukkelt op sletsen de Sahara door.”
Onder geschater en gejoel legde hij uit dat sletsen het Gents was voor pantoffels, maar met een p kon hij niets doen. Weer gingen die handen de hoogte in.
“Ssst, ssst, ssst,” werd overal gedaan.
Die borst werd weer open gezet: “Sidderend strompelt de schuchtere Spinoza door struiken en stronken na het schitterend schouwspel rond Igor Stravinsky.”
Uitbundig gejoel overstemde zijn uitleg dat Spinoza wel in de verkeerde eeuw zat maar dat die sp precies was wat hij daar nodig had.
De leraars kwamen genoeglijk met ons praten, kinderen kwamen ons halen om wafels met hen te eten en cola te drinken. En loeiende muziek, genoeg voor vijf zalen werd opgezet.
“Ik dacht dat hij een sukkelaar was,” zei Octavie helemaal ontdaan.
“Je kan een sukkelaar van iemand maken,” zei Hilaire.
Ze kwamen hem cola laten drinken, omdat ze gezien hadden dat hij daar een zuur gezicht bij trok. Daarna brachten ze hem een pils in een flesje. Pipo sprak nog dankwoorden uit. Hij wees daarbij naar ons, wij naar hem. Maar het meeste daarvan ging verloren in gejoel, waar het thuishoorde.