Achttien

Een foto gekregen van Pipo in voetballerspak. Hij temidden van elf andere knapen eveneens in zo’n pak. Ik zag niet veel verschil tussen zijn schoenen en die van de anderen, maar het zullen wel de nieuwe zijn.

Maar wat merk ik op? Elf knapen, een ploeg duidelijk. Maar wie in het midden vooraan? Pipo. En onder welke voet zit de bal? Onder die van Pipo. Zeg, wacht eens even, ik had al opgemerkt dat hij zo’n fijne passen kon geven, schuivers. Als daar stof lag, zou die bal er een streep in trekken en die ging recht naar het doel. Kapitein kan niet, denk ik, als je niet spreekt. Middenvoor dan? Of spelverdeler? Dat stond dan haaks op dat schamele, vereenzaamde leven van hem. En dan kon alleen maar hij dat gedaan hebben. Niemand voetbalt in je plaats. Ze zetten je niet in het midden vooraan als je geen doelen maakt. Je wordt geen spelverdeler als je midden in het gewoel geen plannen kan maken en keien van ballen stuurt naar de plek waar die plannen moeten beginnen. Hij heeft dat aangepakt. Hij is niet blijven staan op dat plekje aan de kant, waar ze hem neergezet hebben.

Twee dagen later kwam er een tekening van een jongen met een gitaar. Soo, stond daaronder in drukletters. Hij was Soo ook in olieverf aan het schilderen. Maar bepaalde dingen moesten nog opgelost worden eer hij er mee door kon gaan.

Ik zat met Hilaire genoeglijk naar de kleine, norse rocker te kijken. Ik ging de kartonnen doos waar de tekening in zat al weggooien, toen ik zag dat er ook een brief bijzat.

Beste bekwame zeiler,

Ik heb altijd gemeend dat een boot diende om droog over water heen te komen. Nee dus. Ik dacht, voetbalschoenen zullen dus ook wel dienen om géén doelen te maken. Verkeerd gedacht: Ik heb vanmiddag drie keren gescoord. Ze hadden me dus eigenlijk moeten uitjouwen, maar weer verkeerd: Ze hebben me rondgedragen. Mijn moeder is in San Fancisco. Er is daar een grote modeshow. Moeder moet twaalf jurken presenteren. Dat is heel veel, er zijn er die er maar zes moeten presenteren. Moeder zingt daar ook. Ik zou dat natuurlijk wel eens graag willen zien, maar dat kan niet. Dat weet je wel. Je kan als kind niet zomaar bij een bekende moeder zijn. Dat is veel te gevaarlijk. Kinderen van bekende mensen worden geroofd. Er moet dan veel geld betaald worden. De ouders hebben dat geld dan dikwijls niet. Ze moeten dat gaan lenen. Of er lang en heel hard voorwerken. Ik heb een foto van moeder gezien op het strand van Santa Barbara. Maar kinderen kunnen ook niet zomaar met een beroemde moeder naar een strand gaan. Ze zouden geroofd worden. Mijn moeder had een purperen badpak aan. Ik zie haar de hele tijd in iets purperachtigs. Een bloesje, een jurk, een tulband, een sjaaltje, een kleine tas, schoentjes. De hele tijd duikt dat purper op. Ik ben ook dol op purper. Dat heb ik zeker van haar. Ze zou mij purperen dingetjes kunnen sturen, maar dat alleen maar zeggen, is al belachelijk. Hoe zouden beroemde mensen daar tijd voor kunnen vinden? Wij denken dat ze op dat strand liggen uit te rusten. Maar een man zat daar ook bij haar, die toonde haar dingen. Nieuwe modellen of nieuwe liedjes die ze moet zingen. Dat voorbereiden, misschien wel in Saoedi-Arabië. Dat heel lang vliegen en dan moe zijn en hoofdpijn hebben. Hoofdpijn, dat is ook iets van moeder. Bijna altijd wanneer ik eens bij haar was, begon dat, die hand ging naar dat hoofd. Dan moest ik weggebracht worden. Dat was nodig. Dat begrijp ik nu, toen niet, omdat ik toen nog klein was. Kleine kinderen moeten altijd maar huilen, nietwaar? Al maar goed dat er dan ook grote mensen zijn.

Ik heb moeder eens een brief geschreven. Al lang geleden. Vele jaren, nee veel niet. Enkele jaren, zes toch wel. Om haar te vragen mij munten op te sturen uit de landen waar ze kwam. Kleine geldstukjes. Ze had er mij eens heel rare gestuurd, uit Koeweit. Ik had die op school in mijn zak, als ik die toonde was iedereen jaloers. Maar moeder vergat het daarna. Twee of drie jaar later vroeg ik dat nog eens in een brief. Ze stuurde er me toen uit New York, dimes en nickles en quarters. Maar er waren wel drie jongens op school die die hadden. Er was er één die zelfs een zilveren dollar had. Ik heb postkaarten uit negen landen, waar moeder geweest is. Niemand had munten uit die landen, maar er kwam niets meer.

Dat is natuurlijk niet belangrijk. Speelgoed van kinderen, dat ligt dan wat later in een hoekje ergens, in een la of in een kast. Dat wordt weggeduwd, maar ik heb toch nog altijd die munten uit Koeweit. Ik heb geen derde brief geschreven. Kinderen moeten niet altijd aan de kleren van hun ouders trekken. Ik las dat eens in een boek. Later weten ze zelf niets meer over de nietigheden waar ze toen over gezeurd hebben. Dat stond in dat boek. Dat was zeker waar. Ik weet het allemaal nog wel, maar ik ben ook nog niet groot. Later zal ik wel eens ophouden met werken en dan denken, waar ben ik als klein kind mee bezig geweest, al die jaren? Ik ben zeker dat ik niets zal vinden. Weg. Vergeten. Over dingen die je zomaar vergeet moet dus ook niet gezeurd worden. Er zijn nu al dingen die vaag worden. De politiemannen, bijvoorbeeld, die moeder wegbrachten. Die nog wel, maar de gezichten zijn weg.

Ik dacht eerst dat ik die zin verkeerd gelezen had. Of dat Pipo iets anders geschreven had dan hij wilde schrijven. Maar nee, het stond er werkelijk: “De politiemannen die moeder wegbrachten.” Ik trok mijn parka aan en liep naar de grote villa. Hilaire zat in de kelder op zijn knieën bij de motor van de chauffage. Ik toonde hem de brief. Mijn vinger op die zin. Hij haalde de schouders op en gaf me de brief terug.

“Dan weet je dat nu dus ook,” zei hij.

“Dat, wat wordt daar dan mee bedoeld, Hilaire?”

“Wegbrengen is wegbrengen,” zei de oude man. “Wacht, ik heb hier bijna gedaan, ik ga mee naar boven.”

Hij werkte nog wat en drukte dan op een knop. De motor sloeg aan. Hij ging zijn handen wassen in een klein vertrekje naast de chauffage-installatie. Toen hij zijn handen had afgedroogd, zei hij: “We kunnen maar beter hier blijven. Het Indiaanse opperhoofd daarboven is op het oorlogspad.”

“Indiaanse opperhoofd? Wat is dat voor een manier van spreken, Hilaire?”

“We moeten gelijk hebben!” zei Hilaire met boosaardige ogen, terwijl hij wild met de opgestoken handen wapperde. “Ietsjes wit of ietsjes zwart, ietsjes groot of ietsjes klein, maar wij moeten gelijk hebben. Is de aarde vierkant? Is dat ergens gezegd? Wat je maar wil, maar wij moeten gelijk hebben.”

Ik begreep hem, die dingen waren al eens eerder ter sprake gekomen. Ik maakte sussende gebaren, maar hij was opgezweept.

“Zij zegt dat een amendement een wet is. Een verandering aangebracht aan een wet, iets erbij of iets ervan af. Maar wat in een amendement staat moet gebeuren. Niet doen, dan straf. Ik zei dat kracht van wet maar begint als het amendement ook gestemd is. Dan wordt een amendement ook wet. Maar als dat er niet bij gezegd is, blijft het een voorstel dat misschien gestemd zal worden.”

“Maar Hilaire, de wereld vergaat toch niet als een amendement…”

“Juist is juist! Een amendement is geen wet. Het wordt een wet van zodra het gestemd is. De notie verplichting ligt niet besloten in het woord amendement. Wat zeg jij?”

“Niets, niets, niets, niets,” riep ik haastig. “Van mij mag een amendement yoghurt zijn.”

“Iets is wat het is. Een vloer is geen plafond.”

“Als er een kelder onder zit, wel,” zei ik.

“Begin jij nu ook al tegen mij,” schreeuwde Hilaire.

“Nee, nee, nee, dat was maar een manier van zeggen.”

“Dat was geleuter. Je wist heel goed wat ik bedoel. De wortels van een boom zijn niet de bladeren van een boom!” Met vlammende ogen riep hij: “Zit je te denken dat in Brazilië misschien bomen ondersteboven groeien?”

“Nee, nee,” zei ik. “Maar er zijn wel planten waar de bladeren ook de wortels zijn. Die planten zitten niet in de grond, die hangen in de lucht. Die worden gevoed door de lucht.”

“Je pest me, nietwaar? Zij en nu ook jij.”

“Hilaire, is het wel zeker dat Octavie de koppigaard in de familie is?”

“Maar als het nu waar is wat ik zeg?”

“Ach, waar…Wat is waar? De vogels vliegen en de vissen zwemmen, maar wij…”

“De meeuwen duiken,” riep Hilaire. “Dan gaan ze helemaal onder water, dan zwemmen zij. En eenden doen dat ook, dan zie je hen niet meer en daarna zie je hen weer wel.”

Daar was Octavie.

“Wat gaat hier om?” vroeg ze. “Wie schreeuwt hier zo?”

“Ik,” zei ik haastig.

“Nee, nee, ik denk niet dat jij het was.”

Naast mij werd er gezwegen. Was dat laf of was dat verstandig? Wat was waar?

“De chauffage draait weer,” zei Octavie tevreden.

“Waarom zou die niet draaien?” gromde Hilaire.

“Je hebt ze gerepareerd, nietwaar? Ik wist wel wat ik deed, met een loodgieter moet je trouwen.”

Ze keek naar de briefin mijn handen.

“Van haar?” vroeg ze hoopvol.

“Nee, Pipo.”

“Ach, die,” zei Octavie zacht. “Je moet zijn hoofd niet helemaal op hol brengen. Als er morgen een brief van die Inge komt, dan storm jij naar haar toe. En dan staat hij daar weer op die dijk.”

Dat was zo waar, dat ik er bedremmeld bij stond.

“Het gaat over die politiemannen,” zei Hilaire.

“Wat voor politiemannen?” vroeg Octavie.

“Dat kind dat zogezegd kwijt was, maar dat niet kwijt was. Je weet toch wat ik bedoel, denk ik.”

“Ja, ik weet wat je bedoelt…Jullie maar…”

Hoofdschuddend liep Octavie weg.

Hilaire vroeg me: “Staat er nog meer over die politiemannen in die brief?”

Ik bekeek het laatste deel.

“Nee,” zei ik. “Het ging daar over herinneringen, hoe gauw je die vergeet. Hij ziet die gestalten nog, maar de gezichten is hij vergeten. Wat zei je daar over een kind dat verdwenen was en toch niet verdwenen was?”

“Ik zal het je vertellen. Alles weet ik ook niet,” zei Hilaire. “Maar het meeste wel. Die moeder van hem, dat heel mooie meisje, dat met die heel lange benen en met die heel lange sluike blonde haren, dat al in modeshows liep toen ze nog maar vijftien was. Het waren geen grote shows, lokaal gedoe. Maar in haar hoofd waren die al wel groot. Het steeg haar in de bol. Ze werd onhandelbaar thuis. Ze schreeuwde tegen haar ouders. Claudia Schieffer en Karen Mulder in één persoon.”

“Schieffer en Mulder, dat is verleden tijd,” zei ik. “Nou ja, jouw tijd,” zei ik heel onverstandig, heel hoogmoedig, heel dom.

Heel terecht schreeuwde hij mij de vraag toe, dat hij zeker ook verleden tijd was? Hij begon te knorren dat hij dat ook was. Ik zei dat hij de verpersoonlijking van de jeugd was. En van de kracht en van de vitaliteit. Hij vroeg me of ik soms dacht dat hij me daarvoor zou betalen.

“Wat is beter dan vrienden zo goed, dat je ook eens tegen hen mag duvelen.”

“Dat meisje werd zwanger,” zei hij. “Helemaal verkeerd moment. Haar ouders waren woedend. Ook herrie van een andere soort. Ze was minderjarig. Die man zei dat hij met haar zou trouwen. Hij zei dat die relatie al een tijdje aan de gang was. Iets daarvan was waar. Hij was zo goed als met haar getrouwd. Op het papier van die burgemeester na,” zei hij nerveus grinnikend. Kort nadien was hij ook met haar getrouwd. Dat potje was daarmee gedekt. Het rumoer stierf uit. Maar het meisje wilde niet bij die man gaan wonen. Ze zei tegen haar vriendinnen dat ze op papier met die man getrouwd was. En ze zou hem de bons geven, zodra die baby er was. Dat gebeurde allemaal zo. Door die buik voor de geboorte en die borsten na de geboorte was zij een tijd uit de beweging. Maar ze kwam weer, even rank en nog mooier dan vroeger, dat zei iedereen. Ze liep nu in de echt grote modeshows en toen begon ook dat zingen. Er kwam geen eind meer aan de glorie. Maar op een dag begonnen die dingen, die vreemde geschiedenis.

“Wat voor dingen, wat voor vreemde geschiedenis?”

“Die ontvoering.”

“Ik weet niets over een ontvoering. Wie werd ontvoerd?”

“Niemand,” zei Hilaire.

“Maak het niet zo ingewikkeld,” zei ik wrevelig. “‘Ontvoering,’ zei je. Als er niemand ontvoerd werd, dan spreek je over geen ontvoering.”

“Zij sprak daarover. Luister! Onderbreek me niet altijd. Dat heel grote vliegveld van Los Angeles, ze zou daar naar Tokio vertrekken voor een heel grote show. Ze zou daar ook zingen, een heel groot concert. Die keizer zou daar zijn of de zoon van de keizer, dat weet ik niet meer zo goed. Zij verging van de opwinding. Er waren daar veel journalisten. Ze moest daarvoor naar zo’n salon voor belangrijke mensen. Dat zoontje van haar was toen een jaar of vijf, geloof ik. Zoiets. Ze nam die nooit mee op haar reizen, soms wel eens. Toen had ze hem meegenomen. Ze wist nog niet dat het zo’n belangrijke show ging zijn, daar in Tokio. En dat die keizer of die zoon van die keizer daar zou zijn. De drukte in dat salon voor belangrijke personen met die journalisten en fotografen duurde lang. Ze miste bijna dat vliegtuig. Eigenlijk had dat al weg moeten zijn, maar ze hadden gewacht voor haar. Veel uren later, toen het al donker werd, merkte een dienster van één van de koffieshops in de vertrekhal iets op. Op de bank tegenover de ingang van de koffieshop zat een jongetje. Hij zat daar alleen.”

“Het is toch niet waar?” schreeuwde ik.

“Wacht, laat me vertellen. Ze had dat jongetje al eerder opgemerkt. Ook andere mensen zaten er op die bank. Zij gingen weg, andere mensen kwamen. Maar minder en minder. Op de duur zat dat jongetje daar alleen. Het zat voorbeeldig op die bank, de beentjes vooruit. Over zijn schouder hing een kleine reistas, waar hij de hand op hield. Duidelijk bewaakte hij die. Niet van die bank weggaan, dat was duidelijk tegen hem gezegd. Hij deed gehoorzaam wat hem bevolen was. De dienster vond het zonderling. Ze ging met de jongen praten, maar die wilde niets zeggen. De vrouw waarschuwde de onthaaldienst, die waarschuwde de politie. Twee agenten kwamen. De jongen had een bandje om de pols waar zijn naam en een telefoonnummer op stond. Er ontstond opeens opwinding. Meer politieagenten kwamen. Er waren berichten gekomen uit het huis van Beverly Hamilton, dat haar zoontje ontvoerd was. Een dienstmeisje was verwilderd een politiepost komen binnenhollen en zei dat twee kerels haar overvallen hadden en dat ze het jongetje hadden meegenomen. Opzoekingen waren begonnen. Verwarring, gekakel, berichten met beelden op de televisie. Maar je hebt het allemaal al wel door, denk ik.”

“Ja, ik heb het al door. Zij ontving geen berichten over de zogenaamde ontvoering, zij gaf die. Haar tovermiddel.”

“Rustig maar, rustig maar,” zei Hilaire. “Het kwam natuurlijk uit. Geen ontvoering, opgezet spel. Toen ze terug aankwam in Amerika, moest ze voor de rechter komen. Ze stond daar met twee advocaten. “Misdrijven veinzen en de politie in actie brengen, dat mag niet,” zei de rechter. Hij moest haar daarvoor straffen. “Een beetje,” zei hij met een glimlach. Hij zei dat hij haar eigenlijk aan de oren moest trekken. Hij voegde eraan toe dat hij dat uitstelde, maar een andere, vrouwelijke rechter dacht daar anders over. Die liet haar arresteren. Ze liet de advocaten hun uitleg geven. Daarna keerde ze zich naar Beverly Hamilton en vroeg: “Vat u het nu eens samen.” Het gesprek werd een ruzie. De vrouwelijke rechter schreeuwde het meisje toe dat ze stond te liegen. Ze riep luid: “U bent uw kind vergeten, mens!” Ze beschuldigde haar van kindermishandeling. Ze veroordeelde haar tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. “Voorwaardelijk voor één keer!” Ze voegde er een grote geldboete aan toe. Dat zinnetje met ‘mens’ erachter, kwam in de kranten. De gevangenisstraf werd later in beroep verbroken. Ook de geldboete werd verminderd. Ze was intussen aan haar derde echtgenoot begonnen, die oudere, heel rijke man.”

“Weet Pipo dat? Weet hij dat zijn moeder hem eens vergeten is?”

“Wat denk jij?” vroeg Hilaire.

“Hij weet het zeker.”

“Het heeft natuurlijk overal in de kranten gestaan.”

Hij keek naar de brief die ik hem was komen tonen.

“Kijk, die politiemannen, ze staan daar. Die zaten niet ver in zijn herinnering. Hij zocht een voorbeeld om iets te beklemtonen en daar waren die kerels in uniform. Die gezichten herinnert hij zich niet meer. Dat kan ik best begrijpen. Wat voor een gezicht die mannen hebben, telt niet mee. Wat ze aan hebben wel en wat ze doen ook. Die meid is ondertussen al wijzer geworden,” zei Hilaire. “Ze tatert al minder. Die Wautrin, die oudere echtgenoot van haar, is er geen van dat modehuis. Hij bezit dat modehuis. Tussen zijn vele andere bedrijven zit ook een televisieketen. Zij kreeg daar programma’s, zij krijgt die nog steeds.”