Elf
‘VIJF!’
Rick flikt het opnieuw, al kan ik zien dat hij nat van het zweet is. Bloednerveus zit hij bij me en blaast zijn adem uit.
‘Jezus chrrristuss, je bent er weer. Ik zou er bijna een sport van maken als het niet zo serieus was. Hoe voel je je?’
‘Prima.’
‘Dat lieg je.’
‘Oké, nee, klote natuurlijk, wat dacht je? Maar ik moet verder, echt!’
‘Kun je me al iets vertellen?’
Ik overweeg wat ik hem wel en niet laat weten en besluit het veilig te houden. Mijn grote liefde die is verbrand. Ik zie zijn gezicht ineens zo duidelijk voor me. Die lieve kuiltjes in zijn wangen die ik zo graag kuste...
Rick knikt als ik ben uitgepraat. ‘Dat is echt vreselijk, maar waarom ben je ontvoerd? Waarom lig je vastgebonden met iets over je ogen en oren?’
‘Ja, nou, daar moet ik dus achterkomen.’ Ik zorg dat ik kwiek overkom voor hij besluit te stoppen.
Rick besluit een pauze te nemen en verdomd, hij belooft me straks weer een sessie te doen. Hij wil het afmaken en het totaalplaatje met me bespreken om vervolgens te kijken wat voor stappen we gaan ondernemen.
‘Hoe je het ook wendt of keert,’ zegt hij en neemt een slok koffie, ‘deze man moet worden gestraft voor wat hij je heeft aangedaan. Hij voelt zich gerechtvaardigd en wat ik eruit kan opmaken, wat jij me hebt verteld, wil hij je ergens voor laten boeten. Toch geniet hij ook van de macht die hij over je heeft.’
Ik vouw mijn handen om mijn warme kop koffie en knik. Ik wil nu eigenlijk niet te veel nadenken, want ik ben zo verward. We eten ons brood op en dan geef ik aan er opnieuw klaar voor te zijn.
‘Tel maar weer terug,’ zegt Rick en hij ziet er nerveus uit.
‘Ik ben je eeuwig dankbaar.’ Ik sluit mijn ogen en daal weer in de duisternis zodra ik de houten deur heb geopend.
Ik heb het ijskoud en mijn armen zijn gevoelloos. Ik hoor geen enkel geluid en denk niet dat mijn belager bij me in de bedompte ruimte staat. Waar zou hij naartoe zijn? Zou hij een vrouw en kinderen hebben, waar hij nu naartoe gegaan is? Is hij naar zijn werk? Als ik ooit te weten kom wie hij is, is hij nog lang niet klaar met mij.
Het kernwoord vergeten houdt me bezig. Wat ben ik vergeten en kan interessant zijn voor hem? Hoe ik ook in mijn geheugen graaf, ik kan er met de beste wil van de wereld niet opkomen.
‘Heb je het al gehoord?’ vroeg mijn collega Angela op druilerige dinsdagmiddag. Ze had rode konen van opwinding.
Ik was enorm sloom geweest, want ik had die nacht een feestje gehad. Met de collega die zich, zo bleek, ziek had gemeld. Wat een slappe hap, had ik gedacht. Ik zit hier tenslotte wel. Ik had net een telefoongesprek gevoerd met een zevenendertigjarige vrouw die er gek van werd dat ze maar geen baan kon vinden. Ze viel telkens buiten de leeftijdgroep, ook al had ze de juiste diploma’s. Ik had beloofd mijn stinkende best voor haar te gaan doen en had al iets op het oog.
‘Wat gehoord?’ mompelde ik en zag dat mijn kop koffie leeg was. Ik stond op om nieuwe te halen toen Angela begon te kakelen.
‘Er is een vent gevonden en hij lag hartstikke dood in zijn garage! Gevonden door zijn vrouw, die nu helemaal de weg kwijt is.’
‘Logisch.’ Ik ging met een verse bak koffie zitten.
‘Je begrijpt het niet! Luister!’ Ze keek samenzweerderig. ‘Hij is vermoord!’
‘Nog begrijpelijker dat zijn vrouw de weg kwijt is.’
‘Nee!’ Angela schudde zo driftig haar hoofd, dat ik een beetje speeksel uit haar mond zag vliegen. ‘Hij lag dood in de garage, met een doorgesneden keel en ook... Luister goed, want dit is echt bizar! Hij had zijn eigen snikkel in zijn mond!’
Mijn mond viel open en ik fronste, want dit deed een belletje bij me rinkelen. Angela vatte dit totaal anders op. Zij dacht dat ik zo van haar onder de indruk was als brenger van dit nieuwtje.
‘Dat bedoel ik maar, daar kijk je van op, nietwaar?’ Angela leek het allemaal enorm grappig te vinden, maar ik werd ineens heel erg wakker.
‘Het lijkt op een paar andere moorden,’ mompelde ik.
‘Ook een man in de garage?’
‘Je hebt me er zelf over verteld, weet je nog? De moord op dat stel?’ Ik wist dit al van de oude dames op het terras, maar uiteraard heeft Angela me later ook alles in geuren en kleuren verteld.
Ze wuifde met haar hand alsof dat niet langer belangrijk was. ‘Nu komt het klapstuk, ben je er klaar voor?’ Haar wenkbrauwen wipten op en neer.
‘O, ja,’ zei ik niet echt enthousiast.
‘Ik ken het slachtoffer, hoe vind je dat?’
Nu keek ik echt verbaasd en dat zag ze. Ze klapte in haar handen en ik stoorde me er enorm aan. Wat een doos zeg, om over zoiets vreselijks zo opgetogen te reageren.
‘Ja, Melvin, en hij kwam in de kroeg waar ik ook wel eens kwam. Ik ben zelfs een keer met hem uit eten geweest, maar het werd niks. Hij is wel flink gestraft, vind je ook niet?’
Ik stond op, want elk woord dat ik nu zou gaan zeggen, zou het verkeerde zijn. Ik maakte dat ik naar de wc kwam en smeet water in mijn gezicht. Ik had verder kunnen vragen, hoe die Melvin eruit had gezien, maar dat sloeg toch eigenlijk nergens op? Er waren wel meer hondjes die Fikkie heetten. Ik vermande me en liep terug.
‘Weet je ook de achternaam?’ vroeg ik langs mijn neus weg.
‘Iets met veld of zoiets, weet ik veel.’ Angela zwaaide met haar hand, want het was blijkbaar ineens niet zo interessant meer.
Ik slikte. ‘Veldman, soms?’
Ze keek verrast op, maar niet blij. ‘Hé, ken je hem soms ook?’ Nu was het duidelijk dat ze het helemaal niet meer leuk vond. Het was niet langer exclusief. ‘He gatver! Ben je met hem soms ook de koffer in gedoken? Je weet dat ik je best mag, maar ik vind je iets te vrijpostig als ik zo vrij mag zijn.’
‘Nee, dat mag je niet, Angela,’ reageerde ik.
‘Jezus mina, is de seks soms tegengevallen?’ Ze keek me sluw aan. ‘Jaja, ik begrijp al waarom Onno zich ziek heeft gemeld! Hoelang werkt hij hier al?’
‘Mens, hou toch je bek,’ gromde ik, wetend dat de seks juist een succes was geweest en Onno gewoon een watje bleek te zijn.
Ik wist niet hoe ik die dag doorgekomen was. Melvin was vermoord. Iets in mij vertelde me dat ik moest gaan uitzoeken hoe de namen van de andere slachtoffers waren geweest. Maar ik deed het niet, ik stak mijn kop in het zand en leefde verder zoals ik al jaren deed. Ik bande blonde krullen uit mijn geheugen, net als smaragdgroene ogen. De pijn en het verdriet. Een jong meisje dat van haar onschuld was beroofd.
Ik was al die jaren alles vergeten, maar aan de oppervlakte vermoedde ik wie er schuldig waren aan de gestolen onschuld. Door het te verzwijgen was ik een van hen. Ik ben niet voor niets verhuisd. Ik wist dat Summer en Yvanka het moesten vermoeden, maar we hebben allemaal onze mond gehouden. Uit naam van de vriendschap en uiteraard bij gebrek aan bewijs.
Ik schiet wakker. Met mijn string op mijn hielen en mijn rok omhoog ben ik in slaap gevallen. Ik hoor iemand kuchen en weet nu de reden waarom ik wakker geworden ben. Hij is hier en kijkt naar me. Ik voel me zo vreselijk smerig en heb het bovendien ijskoud.
Ik overdacht alles in vogelvlucht omdat ik dat van hem moest. Maar hij kan niet overal bij komen, er zijn zaken waar niemand weet van heeft en dat deurtje hou ik gesloten. Ik hoor opnieuw het bonkende geluid en ik grom binnensmonds.
‘Klotegebonk.’
‘Irriteert het je?’
Ik wist het, ik wist dat hij er zat.
‘Nu je in zo’n nare situatie bent verzeild, zal je irritatiegrens heel laag liggen.’
Stilte. Ik zeg gewoon helemaal niets. Geplast heb ik al, al voel ik de aandrang opnieuw. En dat water? Ik mag hopen dat hij er in verzuipt.
‘Weet je, na al die kerels die je zo vrijelijk toegang hebt gegeven, zou ik toch denken dat je van onderen iets van al die arbeid zou moeten kunnen zien. Maar toch zie je er nog prima uit.’
Alsof ik hier op zou kunnen antwoorden. Verwacht hij dat ik dank je wel zeg?
‘Ik denk dat je heel goed hebt nagedacht. Dat meen ik oprecht. Ik denk dat je nog niet helemaal eerlijk tegenover jezelf bent geworden, maar toch heb je een zelfonderzoek gedaan. Je bent er nog lang niet, maar de tijd zal het leren. Ik weet dat er een groot, smerig geheim is waar je niet aan wil denken. Het is heel diep weggestopt, maar het zit er nog steeds. Je kunt niet iets achterhouden en dan denken dat je gewoon met je leven verder kunt gaan.’
Ineens voel ik hoe mijn string omhoog wordt getrokken. Ik bedank hem niet. Ik zeg nog steeds niets en hoor hem ineens lopen.
‘Denk er nog maar even aan, of val opnieuw in slaap. Wie weet wie je allemaal tegenkomt.’
Ik ga absoluut niet opnieuw in slaap vallen, hoe moe ik ook ben. Juist omdat hij het wil, verdom ik het! Maar al snel worden mijn ogen zwaar. Ik wil niet en vecht om wakker te blijven, maar ik verlies mijn strijd.
Geen idee hoelang ik geslapen heb, want ik ben alle besef van tijd kwijt. Een uur, een paar minuten? Ik ben al bijna zo ver dat ik wens dood te zijn omdat hij me toch laat liggen, maar ik verman me. Ik merk dat ik in de nattigheid lig en tot mijn ontzetting heb ik in mijn slaap alsnog in mijn broek geplast. Hoe is het mogelijk! Het voelt ijskoud en mijn huid brand gemeen. Ik heb overal jeuk en ik moet aan ongedierte en vooral vlooien denken. Ik zie de ellendige beesten voor me en verga van de jeuk. Uit een automatisme beweeg ik mijn hand om te krabben en kras met mijn nagels over mijn armen en benen. Ik ril van afschuw en krab nog meer tot het serieus pijn gaat doen. Ineens merk ik de verandering op die eerst niet mogelijk was. Ik beweeg mijn armen en benen en ga rechtop zitten, wat me een enorme pijn in mijn rug bezorgt. Ik zit niet langer vastgebonden! Ik voel aan mijn hoofd. Een dikke lap stof bedekt mijn ogen en oren. Weg ermee! Verdomme, het is nog steeds pikkedonker. Ik sta te snel op en duizel als een gek, mijn rug plaatst zich in de juiste positie. Zou hij er nog zijn? Heeft hij me losgemaakt toen ik sliep? Maar wat verdoe ik mijn tijd? Maken dat ik wegkom!
Ik struikel naar voren en probeer houvast te vinden en kies de richting waarin ik denk dat het de deur is. Ik ben mezelf even helemaal kwijt en het is net alsof mijn botten vol lucht zitten. Ik trap tegen iets aan en hoor een klotsend geluid en besef dat dit de kom met mijn urine moet zijn. Struikelend beland ik op handen en knieën en negeer de scherpe pijn terwijl ik mezelf openhaal. Ik knal ergens met mijn gezicht tegenaan en moet even gaan zitten omdat ik sterretjes zie. Mijn gezicht voelt beurs alsof ik flink geslagen ben, maar ik sta langzaam weer op. Ik slaak een zucht van verlichting als ik de deurknop voel. VRIJ! gaat het door me heen, maar ik ben er nog niet. Wat nu als hij op me wacht? Maar waarom zou hij dat doen? Hij had alles met me kunnen doen als hij dat had gewild.
Ik open zachtjes de deur en knipper omdat het hier licht is. Ik haal diep adem en laat mijn ogen langzaam aan het licht wennen, zonder dat ik echt iets zie. Ondertussen begin ik te lopen en strompel door een of ander gangetje. Direct zie ik een deur opdoemen. Laat hem open zijn...
Dat is hij, zo blijkt als ik de hendel vastgrijp. Ik neem niet de moeite om te kijken waar ik ben, ik wil alleen maar weg, weg, weg!
En dan ruik ik buitenlucht en kijk om me heen. Ik haal heel diep adem om me te oriënteren. Het eerste dat ik zie zijn bomen. Silhouetten van huisjes. Ineens herken ik het. Stokoud en totaal in verval, maar ik sta in het oude vakantiepark!
Ik draai me om en herken het huisje aan de geinige gordijntjes van knalrode hartjes. Het was van de ouders van Justin. Ik onderdruk een snik en begrijp gewoon niet waarom ik hier gelegen heb. Waarom dit huis? Justin en ik hebben er wel eens gevreeën toen zijn ouders er niet waren. Ik heb de ouders van Justin niet goed gekend, maar nu denk ik aan zijn vader. Zou die man mij verantwoordelijk hebben gehouden voor het lot van zijn kinderen? Is hij de man die mij dit heeft aangedaan? Neemt hij het mij kwalijk dat ik ben verhuisd? En er is nog iets waardoor hij heel boos kan zijn, maar daar weet hij niets van. Dat weet helemaal niemand, dat is mijn diepste geheim.
Ik word ineens zo vreselijk bang, dat ik maak dat ik wegkom. Ik ben totaal verlaten, de man is weg, er is helemaal niemand in dit park. Ik zet het op een hollen, maar als ik ineens het bonkende geluid opvang, sta ik stil. Hoe bang ik ook ben, nu moet ik weten waar dat geluid vandaan is gekomen.
Ik moet gek genoeg af en toe op het geluid wachten om te horen van welke kant het komt. Bij elke “bong” kom ik iets dichterbij, maar ik kan het niet vinden.
Bong bong.
Het klinkt ergens rechts van mij en ik ga die kant op. Dan, als een mokerslag, treft het me zodra ik aan de achterkant van het huisje sta. Ineens begrijp ik waarom het me zo kwaad maakte, nu begrijp ik het zo helder.
Ik wilde zo graag de liefde tussen Justin en mij vergeten toen hij dood was, zodat ik niet langer de pijn voelde. Ik zag zijn spieren bewegen elke keer als hij een draai aan de schroevendraaier gaf. De windwijzer, of waar het voor moet doorgaan, want het lijkt er niet op, hangt aan het huisje. Rose had het geschilderd, in twee felle kleuren, roze en oranje, maar de verf is er bijna af. Telkens als de wind het kromme stukje hout in het midden een duwtje geeft, draait het en raakt het een uitstekend metalen plaatje, dat een bonkend geluid geeft. Ik herinner me ineens dat het plaatje dienst deed als versiering, want een verdere functie heeft het nooit gehad. Dit stomme stukje hout heeft ooit synoniem gestaan voor Justin en mij. Toen hij eraan begon en ik naar hem keek, was de spanning die tussen ons heerste zo voelbaar. Later gaf Justin toe dat hij het ook had gevoeld en me het liefst ter plekke had vastgepakt. De mooiste tijd van mijn leven en van dat van Justin. Vlak voor mijn neus zie ik het hout weer draaien en het bonkende geluid klinkt weer, wat maakt dat ik heel even dat gevoel van spanning terugkrijg. Het is kort en vervliegt en laat een enorme leegte in me achter.
Ik ben kapot, ijskoud, ineens enorm hongerig en ik verlang naar huis. Een warme douche en mijn schone bed. Dat is het enige dat op dit moment mijn belangstelling heeft. Ik besef uiteraard dat het hier niet bij blijft. Hij zal me niet met rust laten, hij laat me niet zomaar vrij. Dat geloof ik absoluut niet, hij heeft er een bedoeling mee, nu alle deuren in mijn hoofd open zijn.
Als ik me omdraai, zwaait er iets voor mijn gezicht en er belandt iets zo hard op mijn hoofd dat ik, met mijn al zwakke gestel, direct door mijn knieën zak en dan ben ik weer in de duisternis.
‘Ik ben uit het duister,’ is het eerste wat ik tegen een inwitte Rick zeg zodra ik weer ‘wakker’ ben, gek genoeg zonder zijn stem te horen. Ik vertel hem alleen dat ik ineens los was en kon ontsnappen en dat ik toen vervolgens met iets op mijn hoofd geslagen ben. ‘Ik ben bewusteloos in mijn eigen achtertuin gelegd waar Lotte me vond en mijn ontvoerder had ook een sleutel van mijn achterdeur. Die zat al in het slot.’
‘Goed, ik wil even alles op een rij zetten, al heb ik het gevoel dat je me niet alles eerlijk hebt verteld,’ zegt Rick en hij knijpt zijn ogen iets samen.
‘Inderdaad hou ik enkele dingen voor mezelf.’
‘Zolang het niet belangrijk is om de dader te pakken, is dat je goed recht.’
‘Mmm,’ mompel ik en denk stevig na. Ik ben eigenlijk niet veel verder gekomen, al zie ik nog steeds gedaantes voor mijn geestesoog die over Rose heen gebogen staan. Toch was ik die avond gewoon niet scherp en oplettend genoeg om te zien wie er, behalve wij, nog meer waren. Gekke Henkie wellicht, puur omdat hij gek is en dol op jonge meisjes. Timo, Robin en Sjakie schieten door mijn hoofd aangezien ook zij Rose zeker zagen zitten. De eigenaar van het vakantiepark, een of meer van de honderden jonge mannen die het park rijk was of een van de vaders, geil op jonge meiden. Maar hoe verklaar ik het feit dat ik gevangen was? Thomas, die ik die avond op het eindfeest had laten stikken, schiet door mijn hoofd.
‘De hypnose is niet langer nodig, ik zal het nu zelf moeten uitzoeken,’ vertel ik aan Rick.
‘Ik vind je er vrij stoer en kalm onder,’ zegt hij en fronst. ‘Ik weet dat dit je masker is, maar is het niet eens tijd dat je dat masker af doet?’
Ik kijk hem aan en voel een druk achter mijn ogen opkomen. ‘Nog niet. Rick, ik wil je bedanken dat je dit voor me hebt gedaan.’
‘Maar nu kan ik vertrekken, is het niet?’ Hij glimlacht zoetzuur.
‘Ik wil even alleen zijn om alles rustig te overdenken. Vind je dat erg?’
‘Nee, ik begrijp je wel.’