Twaalf

 

 

Ik kijk door een kiertje van de gordijnen naar buiten. Het is vrijdagmiddag. Kinderen van een jaar of tien lopen druk pratend voorbij. Ze maken vast leuke plannen. Iets interessants bedenken om een namiddag mee te vullen, lijkt voor mij jaren geleden. Ik zet een stap naar achteren en staar naar de telefoon op de salontafel. Ik moet mezelf echt een schop onder mijn kont verkopen, maar ik moet dit telefoontje plegen. Na twee weken ziektewet, ben ik dat mijn baas verschuldigd.

‘Nee, sorry, het gaat gewoon nog niet,’ zeg ik, zodra alle verplichte koetjes en kalfjes voorbij zijn gekomen. Ik voel me schuldig. Toen een paar dagen geleden de deurbel was gegaan zag ik, toen ik om een hoekje naar buiten gluurde, Angela voor de deur staan met een bos bloemen in haar hand. Ik had het niet aangekund haar onder ogen te komen. Een paar uur later was de bel opnieuw gegaan en had ik mezelf een schop verkocht om de voordeur open te doen. Het was een koerier. ‘Bedankt voor de bloemen en de kaart,’ ga ik verder met het telefoongesprek waarvan ik wist dat het onvermijdelijk zou komen. ‘Ik was niet eerder in staat jullie te bedanken, maar ik waardeer het enorm, echt. Nee, ik wil geen collega’s over de vloer, straks is het besmettelijk wat ik mankeer. Haha...’

Ik hang op en slaak een diepe zucht. Ze mogen me niet ontslaan terwijl ik in de ziektewet zit, maar ik kost ze enorm veel geld op deze manier. En of ik weet wanneer ik weer terugkom, want...

Al ruim een week leef ik het leven van een compleet ander persoon. Ik durf de straat niet meer op. Lang leve de bezorgservice van Albert Heijn. Mijn huis is nog nooit zo schoon en opgeruimd geweest. Elke dag poets ik als een bezetene en ik weet dat ik in feite mezelf schoonpoets. Elke dag opnieuw. Maar ik krijg er genoeg van dat ik nog steeds niet vrij ben. Rick kan me niet helpen, al kan ik hem altijd bellen. Ik heb nog steeds een masker op als ik hem spreek of zie. Ik vertel hem dat ik er maar niet achter kan komen wie mij heeft ontvoerd en dat is niet gelogen. Het heeft me allemaal meer aangegrepen dan ik dacht, ik ben mezelf echt kwijt. Er woedt een storm in mijn hoofd, mijn lichaam, mijn hele systeem. Ik moet iets veranderen, ik moet wat ondernemen, maar het wil me niet lukken. De anonieme brief die gisteren op mijn mat lag, heeft ook niet echt geholpen tot een voorspoedig helingsproces.

 

Je hebt de tijd gehad om na te denken en je komt je huis niet uit. Wat een verschil met je leven van hiervoor! Ben je niet heel bang dat je van onderen dichtgroeit? Wel fijn voor de hoeren achter in het centrum, hebben die ook weer eens iets te doen. Of neuk je soms die filmster die ik zo nu en dan bij je naar binnen heb zien wandelen? Vast wel. Oude gewoontes zijn hard af te leren.

Goed nieuws! We gaan elkaar opnieuw ontmoeten. De omstandigheden zullen anders zijn, maar de dag zal komen. Ben je nu bang? Razend? Of juist benieuwd wie ik toch ben? Ik raad je aan de film Still Alive te huren.

 

Ik heb geen melding van mijn ontvoering gemaakt, maar ik ben nog steeds in die kamer, vastgebonden op een matras. Het is in mijn hoofd geïnjecteerd. Ik ben bang, bang om naar buiten te gaan en zelfs bang om de telefoon op te nemen, al doe ik dat wel; maar na weken van weigeren belt er zo goed als geen hond meer. Nee, ik ga niet mee naar de kroeg. Nee, ik heb geen zin in een nachtje vrije seks. Nee, u bent verkeerd verbonden. Ik krijg een hekel aan al die mannen en kan me amper voorstellen dat ik met hen allemaal het bed in dook.

Als ik iets wil veranderen, zal ik actie moeten ondernemen. Mezelf bij elkaar rapen. Ik weet wat mijn eerste stap zal zijn, maar ik stel het al dagenlang uit. Maar toch, als ik erachter wil komen wie het gedaan heeft – en ergens diep van binnen zegt een stem dat je het maar beter niet te weten kunt komen – moet ik wel. Dat ben ik aan mezelf verplicht!

Ik sta op en kijk in de spiegel naar mijn gezicht. Mijn haren hangen dof om mijn hoofd. Mijn lichtgroene ogen staan flets en make-up heeft dit gezicht al even niet meegemaakt.

‘Kom op, meid,’ moedig ik mezelf aan. ‘Girlpower, weet je nog?’

Ik slaak een zucht, maar dan ga ik naar boven, neem een douche en kleed me aan. Ik schiet in een jeans die me iets te wijd zit, terwijl hij altijd iets te strak zat. Goed, ik eet dan ook al ruim een week als een klein kind dat niets lust. Ik doe een sweatshirt met een vrolijke print aan en ga terug naar de badkamer.

Ik maak me als vanouds op, niet te veel, maar wel zichtbaar, föhn mijn haar, beetje mousse er in en het resultaat is bijna oké. Mijn ogen staren nog steeds iets angstig naar mijn spiegelbeeld, maar het moet maar.

Eenmaal beneden neem ik een boterham, smeer er dik pindakaas op, pak een glas melk en dan ben ik er zo goed als klaar voor. Er is een wonderlijke kalmte over me neergedaald nu ik de kracht om voor mezelf te zorgen weer heb teruggevonden.

 

Het kost totaal geen moeite en ik kan zo de oude kranten opvragen bij een nieuwsredactie in het centrum. Ze hebben kranten in de kelder opgeslagen. Ook al leven we in een digitaal tijdperk, ze zijn nog niet up to date. Er is me verteld dat ik beter de oude kranten kan inkijken als ik iets specifieks zoek, aangezien ze onderbezet zijn en ze achterlopen met digitaliseren. Ik weet globaal de periode, het is even zoeken, maar dan vind ik het allemaal. Het is schokkend.

Het eerste vermoorde stel is Benny en Summer. Niet te geloven, maar ze waren getrouwd. Nooit geweten, maar goed, ik was dan ook gevlucht. Kinderen hadden ze niet.

De vrouw die in huis gevonden is, blijkt Yvanka te zijn, de man wiens penis ze in de mond had, was Tygo. En later dus ook Melvin die dood was, ze waren allemaal dood. Dat is ondanks mijn vermoeden een bizarre ontdekking. Ineens word ik banger dan ooit, juist omdat ik nog leef, maar me toch loslopend wild voel.

Op Rose na ben ik de enige van ons oude clubje die nog leeft, besef ik me met een schok. Ik ben gevangen genomen, maar ik leef nog wel. Het is een raar idee dat mijn oude vrienden allemaal dood zijn. Zouden ze Justin zijn tegengekomen, waar ze dan ook zijn? Ik verman me direct. Ik moet me focussen op de levende klootzak die mij ontvoerd heeft! Ik ben er zeker van dat die ook mijn oude vrienden heeft vermoord.

‘Kun je het allemaal vinden?’

Ik kijk op in een guitig mannengezicht en baal. Ik vond het juist zo fijn dat ik hier helemaal alleen was. Hij lijkt me een jaar of veertig, heeft sproetjes rond zijn neus, vriendelijke lichtbruine ogen en vrij lang, blond haar dat hij in een staart gebonden heeft.

‘Ja, het lukt me aardig,’ weet ik uit te brengen. Ik heb er een beetje moeite mee. Op de bezorger van Albert Heijn, de pizzakoerier en Rick na, heb ik verder praktisch alleen tegen mezelf gesproken. Dit directe contact is mij ineens vreemd.

‘Mag ik vragen waar je naar zoekt?’ Hij klink vriendelijk, maar ik heb hier helemaal geen zin in.

‘Ik heb het al gevonden, maar bedankt. Mag ik er kopieën van maken?’

Hij knikt. ‘Natuurlijk mag dat, het ding staat daar in de hoek. Een afgedankte, maar doet het nog prima.’ Zijn blik gaat naar de kranten. ‘Goh, dat was gruwelijk! Het zal je maar gebeuren als man. Zo je jongeheer er af.’ Hij wijst even met een van afschuw vertrokken gezicht naar het artikel. ‘Er zijn er meerdere van, met foto’s, heb je die al gevonden?’

‘Foto’s ten tijde van hun dood?’ vraag ik met afschuw, want die hoef ik niet te zien.

‘Nee, tijdens hun leven.’ Hij rommelt wat in de stapel kranten en trekt er dan één tussenuit.

‘Kijk,’ zegt hij, legt de krant op tafel en begint te bladeren. ‘Dit is dat stel.’

En dan kijk ik opnieuw regelrecht in de gezichten van Summer en Benny, die me toelachen. Ietsje ouder, maar het zijn ze onmiskenbaar. Ik voel mijn ademhaling schokken en ik word een beetje misselijk. Een diep medelijden overvalt me.

 ‘Heb je hen gekend? Of is er een andere reden dat je hierin geïnteresseerd bent?’

‘Zoiets,’ zeg ik snel en zie hem de andere kranten bekijken. Dan haalt hij weer een ander exemplaar uit de stapel.

‘En dit zijn de andere slachtoffers. Onbegrijpelijk dat ze de dader nog steeds niet hebben gepakt. De pers zat er bovenop, de politie en recherche zeiden hun stinkende best te doen, maar er was geen spoor achtergebleven. De moordenaar wist wat hij deed. Geen DNA, geen bewijs, helemaal niks!’

Ik hoor hem wel, maar word afgeleid door de lachende gezichten van Yvanka, Tygo en Melvin. Ik wil niet hier alles lezen met die vent naast me. Ik mag een kopie maken, dus ik sta op.

‘Ik wilde heel graag de artikelen schrijven, maar mijn collega was me voor.’ De man kijkt enorm teleurgesteld. ‘Maar goed, ik heb nog wel eens artikelen waarvan ik denk dat ze mega worden! Kijk, hier is er een.’ Hij haalt iets uit een bruine map vandaan.

‘Ik ga even kopietjes maken,’ reageer ik gehaast. Ik heb helemaal geen zin in zijn verhalen. Ik merk dat hij evenzogoed in de stapel kranten spit, maar ik loop naar het kopieerapparaat en doe mijn ding. Ik ben zo druk met mezelf bezig geweest en het vergeten van mijn eigen verleden, dat het schuldgevoel zwaar op me drukt. Ik  had niet kunnen voorkomen dat mijn vrienden werden vermoord, maar ik heb met mijn ogen dicht geleefd.

‘Soms hè, denk je echt dat je iets te pakken hebt,’ zegt de man ineens achter me en ik schrik er van. ‘Kinderen en dronken mensen spreken altijd de waarheid. Helaas kwam ik er niet verder mee en wat denk je? Bleek ik toentertijd gesproken te hebben met een van de slachtoffers!’

Ik draai me naar hem om en kan er niets aan doen dat de interesse nu van mijn gezicht druipt. Ik zie hem glimlachen omdat hij eindelijk mijn volle aandacht heeft.

‘Tja, dat is me wat, nietwaar?’

‘Wie heb je gesproken en waar ging dat dan om?’ vraag ik.

‘Ik heb het allemaal doorgegeven, maar de politie doet er geen moer mee. Ze zien het verband niet van een man die in een dronken bui een soort van bekentenis doet. Ik heb me er in vastgebeten, maar niemand wil het horen. Dus ze kunnen de kolere krijgen.’

‘Hé, Fern, wil je even komen?’ klinkt het achter ons.

‘Ik moet ervandoor. Kopieer het maar, dan kun je het zelf lezen. Wil je het daarna in die map op tafel leggen? Dat is mijn persoonlijke map. Ik ruim het later wel op.’ En met die woorden duwt hij een stuk papier in mijn handen en ik staar er even naar zonder een letter te zien. Ik wil hier weg, ik wil naar mijn veilige haven. Ik knal het papier in het apparaat en als ik klaar ben, maak ik dat ik thuiskom.