Twee

 

 

De gordijnen zijn gesloten. Brandende kaarsen geven mijn huiskamer een intiem sfeertje, maar toch ben ik bloednerveus. Ik heb vannacht dan ook slecht geslapen. Ik zag het drie uur worden, vier uur en daarna viel ik pas in slaap. Ongelooflijk dat mijn hersens me overdag in de steek laten, maar midden in de nacht overactief zijn. Ik heb mijn best gedaan er zo goed mogelijk uit te zien. Na een paar koppen koffie en een ontbijtje met een zachtgekookt ei om uit te lepelen – iets dat me altijd een rustig gevoel geeft, raar maar waar – zit ik er dus klaar voor.

‘Niet bang zijn,’ zegt Rick. Hij geeft me een zalige thee die hij zelf heeft meegenomen en die ontspannend werkt, gevolgd door een kleine nekmassage. Hij legt me uit hoe het in zijn werk gaat en dat ik waarschijnlijk confronterende dingen zal zien, maar zodra hij angst bespeurt of als hij ziet dat ik het heel zwaar heb, stopt hij.

‘Als therapeut hoef ik maar betrekkelijk weinig van je te weten, op je doel na en dat is me wel duidelijk.
In feite kom je dagelijks in een hypnotische toestand. Bijvoorbeeld wanneer je een boek leest. Dan hoor je bepaalde dingen die gebeuren niet. Dan ben je in een trance. Onder hypnose ben je diep ontspannen en volledig geconcentreerd. Dan ga ik op zoek naar onbewuste patronen.’

Ik knik en moet even wennen aan het feit dat hij bloedserieus is. Ik ben er wel blij mee. ‘Hoe kan het nou eigenlijk gebeuren dat ik geheugenverlies heb?’ vraag ik aan hem. ‘Ik mag dan overal pijn voelen, maar ik geloof niet dat ik een klap tegen mijn hoofd heb gehad.’

‘De geest kan zichzelf beschermen door nare herinneringen te blokkeren,’ antwoordt hij vriendelijk. ‘Om die herinnering terug te halen, moet de geest weten dat het veilig is. Wat je ook hebt meegemaakt, je hebt het overleefd, Yara.’

Ik knik en denk over zijn woorden na. Wat er ook met me is gebeurd, het moet blijkbaar zo vreselijk zijn dat mijn geest me ervoor beschermt.

‘Ben je er klaar voor?’

‘Ja, kom maar op,’ antwoord ik stoer. Of het zo overkomt weet ik niet, maar ik mag graag denken van wel.

‘Ik tel van tien terug, terwijl jij je voorstelt dat je in een gang staat. Er is een houten deur en je voelt je heel ontspannen. Je wil enkel maar kijken wat er achter die deur te zien is. Sluit je ogen.’

Ik geef gehoor aan zijn verzoek en hoor hem terugtellen terwijl hij me zachtjes over mijn schouder aait. Het is ongelooflijk, maar na een enorm loom en ontspannen gevoel zie ik een houten deur verschijnen.

‘Als je de deur ziet, mag je hem openen.’

Ik open de deur en schrik een beetje. ‘Het is donker.’

‘Vertrouw op mij, Yara, en op mijn stem. Je kunt gewoon het donker in stappen, want het kan geen kwaad en het doet je geen pijn.’

‘Ik...’ Wil ik dit wel? Ik twijfel, want ik voel namelijk iets onheilspellends. Ik weet ineens zeker dat, als ik het donker in ga, ik nooit meer terug kan. Ik zal wellicht te weten komen wat me is overkomen, maar ik ben ineens doodsbang om het te weten.

‘Ga maar.’

Rick klinkt overtuigend. Mijn vertrouwen in hem is – mede door onze seksuele escapades waarin vertrouwen een groot goed is – zo intens dat ik de stap zet. Het lijkt even alsof ik de diepte in tuimel, maar dan overkomt me zo iets geks, dat Rick ineens mijlen ver van me verwijderd is en ik niet langer controle heb over mijn eigen lichaam en geest. 

Ik raak totaal van de wereld.

 

Tintelingen schieten door mijn lichaam, alsof het opnieuw tot leven komt. Ik voel het bloed door mijn aderen pulseren. Mijn bewustzijn komt naar de oppervlakte drijven. Een stevige hoofdpijn en een vreemd bonkend geluid dringen door mijn hoofd alsof ik een rampzalige kater heb.

Bong bong.

Het is donker, waardoor ik besef dat het nog nacht moet zijn. Mijn rug voelt een zachte ondergrond, maar toch lig ik niet comfortabel. Misschien toch tijd voor een nieuw matras? Langzaam maar zeker dringt er een brandende pijn door mijn lichaam en besef ik dat er iets niet klopt. Het is veel te donker in mijn slaapkamer, want ik zie geen steek.

‘Shit,’ mompel ik als het tot me doordringt dat ik niet thuis ben en er iets om mijn hoofd zit. Ik ga mijn gangen na, maar gek genoeg kan ik me niet goed herinneren waar ik ben geweest. Thuis, dacht ik. Ik dacht dat ik ergens was geweest en thuis was gekomen. Aangezien ik me voel alsof ik non-stop heb liggen stoeien, moet er toch een teken van mannelijk schoon zijn. Langzaam beweeg ik een arm om naast me te voelen, maar behalve dat ik een bedompte geur opmerk die me misselijk maakt, gebeurt er niets. Mijn arm werkt niet mee. Ik draai me om, maar iets houdt me tegen. Ik beweeg mijn vingers. Dat lukt en ik beweeg mijn voeten. Dat lukt ook, maar helaas geven mijn benen niet mee. Ik concentreer me op mijn lichaam en constateer een pijnlijke rug, brandende enkels en polsen. Dat moet een wilde nacht zijn geweest, maar iets vertelt me dat mijn gedachtegang niet klopt.

Lig ik soms in het ziekenhuis? Heb ik een ongeluk gehad en zit mijn hoofd in verband gezwachteld? Ik verman me, want voor zover ik weet, binden ze je daar niet vast. Dan neem je ook nog eens geluiden waar van ratelende karretjes, stemmen op de gang  en piepjes van Joost mag weten wat. Toch probeer ik logisch te denken – ik heb me laten vastbinden en vond dat prima – maar de logica verliest zijn greep.

Zodra mijn hart ineens voelbaar in mijn keel klopt, realiseer ik me dat ik een groot probleem heb. Klatsboem, zo voel je je betrekkelijk veilig en zo word je door angst overvallen. Waar ik mij ook bevind, ik ben hier absoluut niet vrijwillig. Mijn mond en tong zijn zo droog als de Sahara. Zelfs slikken kost moeite.

‘Help,’ piep ik en haal een diepe hap lucht. ‘Hallo! Waar ben ik!’ Dit laatste komt er iets krachtiger uit, terwijl mijn paniek met rasse schreden toeneemt. Er is niets anders dan de stilte. ‘Waar ben ik? Hé!’

Ik luister naar mijn wegstervende stem die me vreemd in de oren klinkt. Dof en heel ver weg. Tranen wellen op in mijn ogen. Rare beelden schieten voor mijn geestesoog. Had ik nu maar niet al die boeken gelezen over moorden, verkrachtingen en al dat soort ellende. Ik ben altijd zo dol op auteurs die beeldend kunnen schrijven, maar nu haat ik ze om de gave hun lezers zo mee te sleuren. 

Ik word afgeleid. Eerst hoor ik weer dat irritante bonkende geluid, al komt het van ver, maar dan dringt er iets anders door. Het is alsof iemand uit een stoel opstaat. 

‘Je bent eindelijk wakker,’ zegt een mechanische stem van ver.

‘O, godzijdank. Help me! Ik weet niet waar ik ben en...’

Een harde schop tegen mijn been zorgt ervoor dat ik geschokt mijn mond sluit. Voor één gelukzalige seconde dacht ik gered te zijn, maar het beurse gevoel in mijn been laat me mijn afschuwelijke vergissing inzien.

Vingers trekken iets van mijn hoofd en ineens schijnt er een lichtstraal in mijn gezicht.

‘Hé, wat is dit!’ roep ik en ik hoor hoe bang ik klink. ‘Doe uit, doe uit!’

Een klikje klinkt op als een kanonschot. Ik voel een druk bij mijn ogen en oren en tot mijn verbazing verwelkom ik de duisternis, al zie ik rare, gele vlekken voor mijn ogen dansen.

‘Ik hou me altijd aan een belofte. Of er nu één of twintig jaar tussen zit.’

Zijn toon laat me heel duidelijk weten dat het menens is. Ik besef ineens dat er ook iets om mijn oren zit, want ik ervaar het onderwater-gevoel.

‘Maak me als de sodemieter los!’ Ik worstel met mijn armen en benen. ‘Waar ben ik? Wat heb ik om mijn gezicht? Wat is dit voor pokkenzooi?’

‘Dat vuur in jou is iets wat ik best kan waarderen, al brand je er nu je vingers aan.’

‘Laat me verdomme gaan! NU!’

Er klinkt een sissende lach op. ‘Je moest eens weten hoelang ik heb uitgekeken naar dit moment.’

‘Ik weet niet eens wie je bent!’ gil ik. ‘Laat me gaan!’

‘Ik zorg dat je alles opnieuw gaat beleven. Je kunt niet vluchten, zie je. Nooit. Het verleden haalt je altijd in.’ 

Ik moet deze persoon, dit walgelijke individu, proberen in te laten zien dat dit een grote vergissing is. Ik weet alleen nog niet hoe.

‘Jij hebt je al die jaren redelijk veilig gevoeld,’ gaat de vreemde stem verder en ik kan horen dat hij heen en weer loopt. ‘Ik wist van elke stap die je zette, ik wist met wie je neukte en ik wist wie je wel of niet de moeite waard vond. Ik was altijd zo dichtbij...’

‘Ik heb iets voor mijn ogen. Als je dat nu eens weghaalt, praat dat misschien iets makkelijker,’ zeg ik en ik probeer alle redelijkheid in mijn stem te leggen. ‘Dan kan ik zien wie je bent en dan komen we er vast wel uit. Ik kan je ook slecht verstaan, zie je, en...’

Een spottende lach klinkt op. Net als ik denk dat ik een herinnering te pakken heb, grijp ik mis en is hij verdwenen.

‘Je komt er vanzelf achter wie ik ben, maar dan wel op mijn voorwaarden.  Je hebt het erg druk in je leven, is het niet? Feestje hier en kroegentocht daar. Blond, bruin, zwart, het maakt je niets uit, zolang je maar genomen wordt. Je weet zelf voor de helft van de tijd niet wat je doet en met wie.’

‘Wat kan ik zeggen. Ik ben een multitasker,’ probeer ik stoer over te komen. Ik kan deze schertsvertoning maar beter manhaftig doorstaan.

Ik ontvang een behoorlijk harde klap op mijn wang. Ik wil niet reageren, maar deze actie overvalt me behoorlijk. ‘Au!’ Ik kan verdomme mijn hand niet eens op de zere plek leggen.

‘Bij de les blijven,’ snauwt hij. ‘Wees serieus. Ik waarschuw je. Geen gewaagde opmerkingen meer.’

‘Je moet je handen bij je houden,’ sis ik.

Hij negeert mijn opmerking. ‘Ik ga je door middel van kernwoorden een les over je eigen geschiedenis geven.’

‘Je hebt de verkeerde voor je!’

‘Vrienden,’ zegt mijn nachtmerrie.

Ik beweeg mijn hoofd van links naar rechts en hoor hoe een sleutel in een slot wordt omgedraaid.

‘Hé! Kom terug!’

Stilte.

Ik heb een vreselijke dorst en de stem galmt door mijn hoofd. Vrienden. Mijn vrienden zijn uit mijn leven verdwenen. Ik wil daar niet over nadenken. Wie het ook is geweest die hem ooit iets heeft aangedaan, ik was het niet. Ik laat me niet zomaar gevangen houden. Dacht die idioot dat? Ik begin te gillen. Net zo lang tot mijn keel zo schor en ruw als schuurpapier wordt. Ik overschreeuw de pijn die ik voel en de moeheid die me overvalt tot ik er geen geluid meer uit krijg. Ik hoor, behalve het bonken, niets anders, wat aangeeft dat ik ergens ben waar het verlaten is. Geen hulp, Yara, schiet het door me heen. Je staat er helemaal alleen voor. Ik jammer hardop.

Mijn hersens beginnen een vreemd spel te spelen als ik in al mijn eenzaamheid aan vrienden denk. Vervlogen tijden en geheimen. Ik moet ze verdringen, geen oude wonden openrijten. Onwillekeurig denk ik aan de dag dat ik door mijn ouders voor het eerst naar school werd gebracht. Ik was vier jaar en bloednerveus, al had ik er wel naar uitgekeken. Mijn ouders zijn altijd erg streng voor me geweest, dominant zelfs. Ik had niet veel te vertellen en alles wat ik wilde, viel samen met hun genade. Positieve aandacht was er niet bij. Die dag waren ze minder streng voor me geweest, ze hadden begrepen dat ik zenuwachtig was. Ik was hun enig kind en mama had meteen haar handen meer vrij doordat ik naar school ging. Dat hoorde ik haar zeggen tegen andere ouders. Zevenentwintig jaar geleden alweer en waarom denk ik nu per se aan die ene dag? Door het woord ‘vrienden’. Want op die dag kreeg ik voor het eerst van mijn leven vriendjes en vriendinnetjes.

En dat heb ik geweten.