8

“Volgende week,” zei mijn baas, “ga ik naar Prewatalis toe, om met hem wat dingen te bespreken voor de Nederlandse vertaling.”

Wat? Naar Prewatalis, wij?

“Gaat Perkins ook mee?” vroeg Suzanne.

“Ja, natuurlijk, zonder hond ben ik nergens.”

“Maar mag dat, in het vliegtuig?”

“Goed dat je dat vraagt, ik moet nog tickets bestellen, dat ga ik vanavond doen. Ja, geleidehonden mogen mee, het zou toch raar zijn als dat niet zo was. Je mag toch ook je bril meenemen, of je gehoorapparaat?”

“Maar dat zijn dingen. Een hond is een wezen, een dier. Ze zijn zo bang voor aanslagen tegenwoordig, het zou me niet verbazen als ze Perkins weigeren. Er is laatst in Oman een man gearresteerd die een hond vol met explosieven, een bomhond, om zo te zeggen, mee wilde nemen in een vliegtuig.”

“Maar een geleidehond kunnen ze toch niet verbieden,” zei hij beslist, “en anders neem ik de trein. Kom, we gaan, het wordt koud!”

Ze liet zijn handen nog niet los.

“Mag ik iets brutaals zeggen?” vroeg ze.

“Ja, ga je gang.”

“Die jas die je draagt, die kan eigenlijk niet meer. Hij is versleten, vaal en het model is, ja, hoe zal ik het zeggen, het past niet bij je. Jij als mens ziet er veel hipper uit dan je jas.”

“Wat is dat nou weer voor onzin? Een jas is een jas is een jas, die is om de kou tegen te houden. Het maakt mij niet uit of die jas nou in of uit de mode is. Mode. Weet je wat dat is? Dat is een afspraak tussen ontwerpers, fabrikanten en winkels. Die bepalen wat de mensen voor kleren moeten dragen. Het zijn altijd oude kleren, kleren die jaren geleden ook al een keer in de mode waren, maar dat weten de zienden niet. Ze hebben namelijk een heel slecht geheugen, slechter dan olifanten. Olifanten staan dan ook bekend om hun goede geheugen. Dus dat is geen wonder. Want die lopen nooit in rare pakjes. Zo’n slurf gaat een heel leven mee, die hoeft nooit gerestyled te worden, omdat er een nieuw slurvenconcept bedacht is, door een of andere gladde Italiaan, die een nieuwe Ferrari nodig heeft, omdat zijn tweede maïtresse de vorige in de prak gereden heeft.”

“Prewatalis?” vroeg Suzanne.

“Ja, maar ik denk er precies zo over.”

“Ik vind hem een walgelijke man, maar hij is wel erg origineel. Ik zou Die Unvernunft graag willen lezen als je het vertaald hebt, ook al ben ik het niet met alles eens. Dat duurt nog heel erg lang natuurlijk, voordat je dat af hebt. Ach, wil je nog een klein stukje citeren voor we gaan?”

“Ja, natuurlijk.”

Ik zag aan de manier waarop mijn baas ging verzitten dat het nog uren kon gaan duren.

“‘Zienden zijn alleen maar geïnteresseerd in de buitenkant,’ zegt Prewatalis, daar ben ik het volkomen mee eens. Hij ergert zich verschrikkelijk aan een fenomeen als design. Ik ken de passage niet helemaal uit mijn hoofd maar hij schrijft zoiets als: ‘Design, dat is dat je alledaagse gebruiksvoorwerpen mooi vormgeeft.’”

“Ja, dat weet ik ook wel,” zei Suzanne. “Ik ben er dol op. Vind jij het niet leuk?”

“Nee,” zei Sikko, “ik vind het niks. Het voelt lekker, maar het is duur, en raar. Ik ken een ziende die van design houdt. Hij had een design fluitketeltje gekocht in de vorm van een konijntje. Niet zomaar een konijntje, nee, een gestileerd konijntje. Dat moest hij elke dag zeker vier keer vullen met water en dan op het gas zetten. Het stond een beetje wankel, en het was een beetje klein. Voor een flinke pot thee had hij twee konijntjes nodig. Maar hij bleef water koken in dat designding, dat was hij aan zijn status als designliefhebber verplicht. Het werd al snel lelijk, zei hij, zwartgeblakerd. Dat kon natuurlijk niet. Dus kocht hij weer een nieuw konijntje. Ik zei nog tegen hem: “Je moet er twee kopen, dan heb je er binnen de kortste keren tien, want zo gaat dat met konijnen.””

Suzanne lachte.

“Nou, hij kon dat grapje niet waarderen, design is voor hem een bloedserieuze zaak.

Design is best aardig, maar niet voor gebruik, het hoort in een museum. Sommige dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn. Een ketel is een ketel, en die moet op den duur zwartgeblakerd zijn. Dat is een teken dat je er heel vaak fijn water in hebt gekookt. Water is trouwens ook al miljoenen jaren hetzelfde, dat kunnen ze niet stileren. Dus doen ze dat dan maar met het keteltje, het espressoapparaat en de waterkoker, die ze bijvoorbeeld de vorm van een piramide geven. Ik zou al na een week op dat stomme ding zijn uitgevoeld, design went snel. En je koffie en je thee worden er niet lekkerder door.

Zienden vinden mij een saaie, oude, calvinistische zeur. Laat ze maar praten, ze weten niet wat lekker is. Ze hebben nog nooit mijn koffie gedronken. Die zet ik met de hand, ik schenk het water uit een oude ketel langzaam op het filter, zodat de korrels opzwellen en al hun aroma’s prijsgeven aan mijn ongedesignde pot. Wat een goddelijke smaak, wat een geur. Veel beter dan dat lauwe, doodgeslagen bocht dat ze uit hun design senseo’s, cafféo’s, aromissimo’s en cappuccariosio’s halen.

Ze kennen geen echte smaken. Hun appels glimmen, dat komt door de bestrijdingsmiddelen. Dat vinden zij gezond. Hun sinaasappels zijn prachtig oranje. De schillen worden geverfd. Ze verven hun fruit! Ik geloofde het eerst niet, maar het is echt waar. Er zijn zelfs allerlei Europese regels die voorschrijven hoeveel verfstoffen er in een sinaasappelschil mogen zitten. Hun tomaten zijn genetisch gemanipuleerd. Ze moeten groot zijn, en bol staan van het water. Ze voelen aan als siliconenborsten. Maar smaken, nee, dat doen ze niet. Ze spuiten hun kipfilets in met water, zodat ze groter en zwaarder zijn. Het vlees van hun kistkalveren moet maagdelijk wit zijn. En het rare is, er is geen regering die daar iets tegen doet.

Voor het oog moet alles wijken. Omwille van het oog is het toegestaan dieren te martelen. Het oog is de bron van alle kwaad, genocide is daar het beste bewijs van. Ze worden verblind, door die zichtobsessie. En er zal nooit iets veranderen want iedereen kan zien, behalve ik dan, en nog een paar stumpers. Ze zullen geen poot uitsteken om die echt te helpen.”

“Nou nou nou, niet zo verbitterd Sikko,” zei Suzanne.

Hij scheen haar niet te horen.

“Sta je bijvoorbeeld in een lift,” zei hij met stemverheffing, “dan zou het toch handig zijn als er braille bij de knopjes zou staan, zodat je weet op welke verdieping je terechtkomt. Maar er staat geen braille bij de knopjes. En waarom niet? Omdat zij het knopje voor je willen indrukken, want dan hebben ze iets goeds gedaan. Dan worden ze gesterkt in hun superioriteit, ze trekken zichzelf op aan dat knopje. Daarom zetten ze er geen braille bij. Dat geldt voor veel knopjes. Ook voor die van geldautomaten. Als je voor zo’n apparaat staat willen ze je maar al te graag helpen omdat ze dan het saldo van je rekening kunnen lezen. Ze willen namelijk weten, met hun onbeschofte ogen, hoe rijk je bent. Ze zullen je nooit bedonderen met geld, dat durven ze niet, maar ze zullen zich altijd willen laven aan dat wat jij niet kan.

Zo dragen ze veel liever mensen in rolstoelen de trap op dan liften voor ze te maken. Zo helpen ze je veel liever met oversteken, ook al hoef je de straat niet over, want ze vragen je nooit iets, dan stoplichten met tikkers te installeren. Die zijn namelijk duur, en die drukken zwaar op de gemeenschappelijke middelen. Er zijn maar weinig mensen die er gebruik van maken, dus als je dat gaat omrekenen, kost het de gemeenschap misschien wel honderd euro per oversteekbeurt per blinde. Daar kun je veel andere leuke dingen van doen, bijvoorbeeld een parkje aanleggen, met groen, want daar houden ze zo van. Het geeft ze de illusie dat ze in de stad zijn en toch ook helemaal buiten. En stel nou dat de enkele blinde die bij een stoplicht oversteekt wordt doodgereden, dan ben je helemaal van het probleem af, iedereen blij. Zo mag ik niet denken, maar ik doe het toch, ik laat geen enkele ziende bepalen hoe ik denk. En daarin heb ik in Prewatalis een medestander gevonden.”

“Amen,” zei Suzanne na een lange stilte, “wat een wereldbeeld. Sikko, mag ik nou je telefoonnummer hebben?”

Ze vroeg het bijna verlegen. Ik vond het grappig de hoogste terreurbestrijder van Nederland iets op zo’n lieve toon te horen vragen. Hij gaf haar zijn kaartje. Nog liet ze hem niet los. En mag ik het jouwe, dacht ik, vraag het dan man, toe dan!

“Je bent zo anders dan ik dacht,” zei ze.

“O ja?”

“Ja. Dat wist ik al voordat we hier gingen zitten, anders had ik je nooit meegevraagd. Ik wist het toen onze honden…en toen ik je moest vertellen wat ze aan het doen waren.”

“Ja,” zei hij, “Blista had zand in haar ogen gekregen.”

“En toen dacht ik, dat wij misschien, nou ja, ik zag meteen aan je dat je, ach, ik zeg maar wat. Sorry. We gaan.”

Nog nooit had ik het vermogen tot praten zo gemist als nu. “Doe dan wat man,” had ik willen schreeuwen, “zit daar niet zo stom! Omhels haar, kus haar, bemin haar!”

“Wat dacht je dan,” zei hij, “dat wij misschien wat?”

“Nou,” ze zuchtte, “dat ik misschien jouw Blista zou zijn.”

“Mijn Blista, maar je bent toch geen hond?”

Opeens had ze er genoeg van.

“Kom Blis, we gaan,” zei ze.

Ze liet zijn handen los en stond abrupt op. O, sukkel, dacht ik, stomme stomme sukkel, Sikko de sukkel, er zat een gouden vrouw tegenover je, maar jij zag het niet, nee, jij wilde het niet zien.

“Ik bel je nog wel,” zei ze, “vind je het van hieruit? Ja hè, oké, doeg.”

En weg was ze. Het klikklakken van haar haastige hakken was nog lang te horen.Toen viel de eenzame stilte in. Hij voelde haar handen nog in de zijne. Hij zat roerloos aan het tafeltje. Vol ongeloof speelde hij haar woorden in zijn hoofd af. En nog eens, en nog eens. Het was allemaal tegen hem gezegd, tegen hem! “Jouw Blista.” En hij, hij…O god, was ze nog maar hier. Dan had hij haar over het tafeltje heen voorzichtig gekust. Hij zou haar gezicht onder zijn lippen voelen glimlachen. Hij zou het in zijn handen nemen. Hij zou haar zachte oren voelen, haar haar. Haar adem zou langs zijn wang strijken, ze zou zo dichtbij zijn, zo dichtbij. Ze zouden in een wolk van geluk naar huis zijn gelopen, haar huis, zijn huis, het maakte niet uit, waar hij met haar was daar zou hij thuis zijn. Hij zou haar hele lichaam met zijn handen lezen en zij zou hem zien, alles van hem zien. Maar elke klik en elke klak van haar hakken brachten haar verder van hem weg.

Hij bedacht wat hij had moeten zeggen, maar hij kon nog steeds de woorden niet vinden. Er was alleen maar stilte. In de verte hoorde hij iemand lopen, hij dacht dat ze terugkwam, het geluid stierf weer weg. Hij dacht aan Prewatalis, aan het ‘spel met waarheden’ waar hij zo belachelijk belangrijk, zo snobistisch over gesproken had. Wat had je aan die onzin als het er echt op aan kwam? Er waren altijd woorden, maar als ze er moesten zijn was er slechts stilte. Een traan viel op het papieren tafelkleed, en nog een en nog een. Ze kwamen tikkend neer op tafel, als zachte regen op het tentdoek tijdens een troosteloze vakantiedag.

Ik stond op en wreef met mijn kop langs zijn been. Hij legde zijn hand op mijn kop en mompelde: “Jouw Blista.” Hij gespte mijn tuig om, stond op maar wist niet welke kant hij op zou lopen. Ik nam de leiding. Ik volgde het spoor van het parfum van Suzanne. Hij liet zich gewillig meevoeren, al wist ik niet of hij begreep dat we naar haar op weg waren. We liepen langs het reclamebord met de vrouw die slechts gekleed ging in lingerie. Ik leidde hem er keurig omheen. We liepen langs de viswinkel die inmiddels gesloten was. De geur van lekkerbekjes was hier sterker dan haar spoor. We sloegen rechtsaf een drukke straat in. Na honderd meter doofde het spoor, precies voor de tramhalte. Er zat niets anders op dan naar huis te gaan.

We sjokten droefgeestig langs stille straten en pleinen. Toen we onze straat inliepen versnelde mijn baas zijn pas. Ik poepte nog even op de door de gemeente aangewezen gedoogplek. Maandenlang was mijn baas bezig geweest die gerealiseerd te krijgen. Bij ons in de stad was een zero tolerance poepbeleid ingevoerd. Elke drol van elke hond diende door de baas verwijderd te worden.

Van iedere hond in de stad was DNA afgenomen. DNA, de letters staan voor Drollen Niet Anoniem. Dat DNA stond in een databank. Als de drollenopsporings-beambten een drol vonden, namen zij die mee naar het gemeentehuis, maakten een uitstrijkje en keken of het DNA van de drol in de databank voorkwam. Als dit niet zo was, dan was de drol van een illegaal in onze stad verblijvende hond. Dat waren er nogal wat. Volgens schattingen herbergde de stad zo’n vijfduizend illegale honden. Men deed wel pogingen ze uit te zetten, maar die hadden weinig succes. De honden liepen gewoon weer terug. De illegale hond had een zwaar leven. Hij was rechteloos en zelfs in het asiel was hij niet welkom.

Als het DNA van de gevonden drol wel voorkwam in de databank, dan zwaaide er wat. Dan kreeg de baas de drol in een enveloppe thuisbezorgd, samen met een woedende brief van gemeentezij de. Als het nog een keer gebeurde, stond er in de brief, dan wordt uw hond in beslag genomen. Een half jaar geleden moesten we naar het gemeentehuis. Daar werd mijn DNA afgenomen. Ik moest mijn bek opendoen. Iemand streek met een wattenstokje dat eigenlijk bedoeld is om je oren mee schoon te maken langs de binnenkant van mijn wang. Dat was alles. Ze kunnen dus aan mijn wang zien of een drol die ik gedraaid heb aan mij toebehoort.

Een week later al viel de eerste enveloppe op de mat. Ik herkende onmiddellijk mijn drol. Mijn baas was boos. Hij was vaak boos, maar in dit geval was het terecht. Hij belde de gemeente.

“Wat denken jullie nou eigenlijk,” riep hij, “dat ik, als mijn hond gescheten heeft, net zolang over de grond ga voelen tot ik zijn drol vind om die in een zakje te stoppen? Wat nou regels zijn regels, probeer je nou eens in mij te verplaatsen. Nee, jij hebt geen hond en je bent ook niet blind, maar stel je dat nou eens voor! Zeg nou zelf, dit kan toch niet. Nee, jij hebt de regels niet gemaakt, maar man, luister nou toch eens. Weet je waar dit land door naar de kloten gaat? Door een gebrek aan empathie. Nee, dat woord ken jij niet, ik zal mij even in jou verplaatsen en het uitleggen. Het betekent ‘je in iemand anders verplaatsen’. Wat zeg je? Ik moet hulp vragen? Ik moet elke keer als mijn hond een bolus gekakt heeft aan een voorbijganger vragen: “Ach meneer, ach mevrouw, wilt u misschien even de drol van mijn hond opruimen?” Nou, ik dacht het niet. Waar zijn jullie bij de gemeente nou helemaal mee bezig? Ik wil een uitzonderingspositie. Ik kan mijn drollen, die van mijn hond bedoel ik, die kan ik niet opruimen en daarom mogen ze blijven liggen. Wat? Hoe weet je dat ze van mijn hond zijn? Zijn DNA staat in de databank man! Weet je wat, ik laat hem wel een drol maken in de vorm van een u, de u van uitzondering.”

Een week later was het weer raak. Ik rook hem al toen de postbode nog tien huisnummers van het onze verwijderd was. Het was een vervelende toestand, op deze manier had het uitlaten weinig zin. De brief die bij de drol zat kon mijn baas niet lezen, hij was niet in braille. Dat was maar beter ook. Weer belde hij met de gemeente. Hij eiste een onderhoud met de wethouder die hondenpoep in zijn portefeuille had. Hij mocht de volgende dag al langskomen.

“De gemeente,” zei de wethouder, terwijl we plaatsnamen in zijn kamer, “de gemeente, kopje koffie, ik zal even bellen. Sabine, doe jij even twee koffie. De gemeente, bakje water voor de hond? Ik zal even bellen. Sabine, bakje water, nee gewoon uit de kraan. De gemeente is er natuurlijk voor haar burgers, dus ook voor u. Het spijt mij buitengewoon dat de zaken gelopen zijn zoals ze zijn gelopen. De regelgeving is wellicht op dit punt iets te rigide. Maar, en dat is zeer belangrijk, wij mogen geen precedenten scheppen. Het is goed dat mijn ambtenaren daarvoor waken. U moet weten dat er tegenwoordig zeer veel mensen gebruikmaken van honden. Als wij die allemaal vrijstelling van de opruimingsverplichting zouden geven, dan zou je geen stap meer kunnen zetten zonder…enfin, u begrijpt wel wat ik bedoel. Dat zou voor u persoonlijk zeer lastig zijn. U zou kilo’s ontlasting van trouwe viervoeters uw huis binnenlopen.

De aanvragen voor vrijstelling komen bij honderden tegelijk binnen. Autistische kinderen, mensen met een motorische uitdaging, looponbekwamen, gehoorgeremden, ze maken tegenwoordig allemaal gebruik van hulphonden. Prozacafhankelijken, ADHD’ers, ze willen allemaal, net als u, geen verantwoordelijkheid nemen voor de uitwerpselen van hun blaffende makkers. Dat is werkelijk onbestaanbaar. Mijn mensen kunnen het werk niet aan. Er liggen hier drieduizend brieven van beveiligers, meneer. Half Nederland wordt beveiligd, door de andere helft, ja, net wat u zegt, zo houdt men elkaar aan het werk. Veel van die beveiligers werken met honden. Als zij, beweren ze, de fecaliën zelfe zouden moeten opruimen, brengen zij degenen die zij moeten beveiligen in groot gevaar, omdat zij op het moment van ruiming het beroep dat ze geacht worden uit te oefenen niet kunnen uitoefenen.

Ik ben gekke Henkie niet meneer. Het hek is van de dam, paal en perk dient gesteld te worden. Daarom geldt voor een ieder die een uitzonderingspositie claimt de aantoningsplicht. U dient derhalve aan te kunnen tonen dat u met goed fatsoen niet in staat kunt worden geacht dat wat de wetgever van u verlangt, namelijk het in ongerepte staat achterlaten van de gemeentelijke grond waarop uw hulpdier zijn natuurlijke behoefte heeft gedaan, te volbrengen. Wij hebben daartoe buiten, in de ambtenarentuin, een proefopstelling ingericht. Er is een hond aanwezig, een artificiële hond zoals u zult begrijpen. Deze hond produceert, na het indrukken van een knop die op zijn kop is bevestigd, een hoeveelheid ontlasting van 0,473 kilogram, een gemiddelde dat wordt verkregen als men alle hier ter stede aanwezige rassen naast elkaar legt. De ontlasting is werkelijk ontlasting, zij is het resultaat van alle door de drollenopsporings-beambten in beslag genomen drollen afkomstig van honden die niet voorkomen in de databank. U zult dus, ingevolge de aantoningsplicht, moeten bewijzen dat u niet bij machte bent, niet in staat of anderszins incapabel of onbekwaam te doen wat de burgerplicht van u verlangt.

Maar, en dat is in uw geval goed nieuws, de wet voorziet in een pardon, een ruimhartig pardon, te verlenen door de in functie zijnde wethouder. Daar vallen onder: A de spastici. Ik wil u wel vertellen,” de wethouder boog zich naar mijn baas toe, zijn stem werd vertrouwelijk, “de eerste die hier ter tuin de aantoningsplicht moest volvoeren was een spasticus. Hij was goed van bedoelingen, dat neem ik onmiddellijk aan, maar de poep vloog mij letterlijk om de oren, hahahaha! Daarom zijn de spastici gevrijwaard van de ruimingsplicht. De tweede groep die onder mijn ruimhartig pardon valt behelst B de blinden. Meneer, ik mag u feliciteren. U kunt het digestieve afvalmateriaal van uw hond vrijelijk laten voor wat het is, vermits u het deponeert in de door de gemeente aangewezen zone, de zogenaamde S&G-zone, de Shit and Go zone, wij gebruiken als gemeente uiteraard voor de burger begrijpelijke taal.

Goed, meneer, ik vond het zeer aangenaam om eens met u van gedachten te wisselen omtrent het gemeentelijk beleid, ik moet mij nu helaas excuseren, de volgende burger wacht op mij, een door de hulpdiensten erkende homoseksuele gokverslaafde alcoholist, die wil ook ontheffing, maar die krijgt hij niet. Drinkt u rustig uw koffie op, die zal Sabine zo wel komen brengen dunkt mij, ik schud u de hand, het is erg prettig dat ik iets voor u heb kunnen betekenen, ik zou zeggen, tot de volgende keer.”

De wethouder stond op en verliet zijn kamer. “Mooi, Perkins,” zei mijn baas, “ga je gang.” Ik ging in het midden van de kamer zitten en legde een mooie, grote Ottomaanse bout. Lachend liepen we het gemeentehuis uit.