9

Mijn baas at niets die avond. Hij zat in zijn luie stoel in de kamer. Hij luisterde niet naar de radio, las geen gesproken boek, draaide geen hoorspel, sprak niet met collega-zendamateurs, hij zat met zijn telefoon in zijn hand te wachten. Regelmatig zakte zijn hoofd naar voren. Dan schrok hij wakker en sloeg zichzelf voor zijn kop.

“Waarom,” klaagde hij hardop, “waarom is bij mij alles altijd te laat?”

Omdat, dacht ik, je een hondenleer aanhangt terwijl je een mens bent. Je bent een cynicus en cynici zijn geen types voor de liefde. Althans niet als ze mens zijn. De hondenliefde is anders, maar daar begrijpt geen mens iets van. Ik had met hem te doen. Ik had geen medelijden, ik had mededogen.

Mijn woede wilde maar niet wijken. Het kwam door Prewatalis. Als ik die man toch eens een lesje zou kunnen leren. Toen schoot het me plotseling weer te binnen. Wij zouden hem gaan ontmoeten, volgende week! Een plan begon zich in mijn geest te ontvouwen. Ik moest de eer van de Ottomaanse herders redden en ervoor zorgen dat de vertaling van mijn baas nooit zou verschijnen.

De volgende dag was het zondag en dat betekende dat wij eigenlijk op bezoek moesten bij Hans, de broer van mijn baas die de ziekte van Alzheimer had. We hoefden dat niet te doen, de broer van mijn baas wist niet meer dat hij een broer had, maar toch voelde mijn baas zich verplicht naar hem toe te gaan. Hij hield van zijn broer.

Maar die zondag gingen we niet. Na de zondagse wandeling in de duinen, die gelukkig wel doorging, ging mijn baas, met zijn telefoon naast zich, achter zijn computer zitten. Hij begon als een bezetene te typen. Uit de tekstflarden die zijn computer uitsprak begreep ik dat hij Prewatalis zat te vertalen. Na een tijdje stopte hij plotseling en zat heel lang voor zich uit te staren met een wazige glimlach om zijn mond en een glazige blik in zijn glazen ogen. Toen sloeg hij op zijn bureau.

“Werken,” riep hij, “ik kan haar alleen maar uit mijn kop krijgen met werken!”

Hij typte en hij typte. Hij vergat mij. Ik had honger, ik had dorst. Die verschrikkelijke Prewatalis! Alles wist die man beter.

“Zienden,” las zijn computer voor, “hebben elkaar niets te vertellen. Ze willen elkaar alleen maar zien. Omdat er voor hen niets belangrijker is dan gezien worden. Ze weten namelijk pas wie ze zijn als een ander ze ziet. Merkwaardig, maar het is niet anders, zo zijn zienden. Het gaat ze maar om één ding, hoe zie ik eruit. Om dat te controleren gebruiken ze spiegels. Die hangen ze overal op. In wc’s bijvoorbeeld, waar ze ook vliegen in de urinoirs hebben geschilderd. Dat is omdat ziende mannen anders naast het urinoir wateren. Ze vinden het blijkbaar leuk een vlieg met hun straal aan flarden te pissen. Dat noemen ze jagersinstinct.

Nadat ze zo’n vlieg aan hun urinespies hebben geregen kijken ze altijd even in de spiegel of ze er nog kek uitzien. Want dat willen ze, er kek uitzien. Kek, het betekent zoiets als saai, onopvallend, zoals iedereen. Want de zienden willen wel gezien worden, maar ze willen ook weer niet al te veel opvallen. Kek is de norm. Vlot, leuk, met hier en daar een accent…”

Toen ging plotseling de telefoon. Ik zag mijn baas rood worden. Hij greep naar het toestel, het viel op de grond. Hij vloekte, bukte, maaide met zijn handen over de vloer maar kon de telefoon niet vinden. Ik stond op en schoof hem met mijn poot naar zijn hand. Hij griste hem van de vloer, maar toen was hij al gestopt met rinkelen. Hij kreunde en sloeg mij per ongeluk tegen mijn neus. Dat speet hem en bracht hem bij zinnen.

“O, Perkins, sorry jongen, ik ben een beetje in de war, ik zal je eens even wat water en wat lekkers geven.”

We liepen naar de keuken. Toen we halverwege waren ging de telefoon weer. Hij rende terug, liep hard tegen zijn bureau op. Dit keer was hij wel op tijd.

“Hallo?” zei hij op een toon die ik niet van hem kende. “Ja, met Sikko. Suzanne?” Zijn gezicht begon te stralen. “O, Andrea, o ja, sorry, ik dacht even dat het iemand anders was.”

Andrea is de vrouw van zijn broer die alzheimer heeft.

“Nee, ik kom niet, het spijt me, ik had je even moeten bellen, ik voel me niet zo lekker, griepje, ja, het heerst, ja, op jouw werk ook? Ja, bij mij ook, ja, tot volgende week. Groeten aan Hans, dag!”

Hij legde de telefoon op zijn bureau en ging weer zitten. Ik jankte.

“O, ja, ik was met jou bezig.”

We liepen weer naar de keuken. Hij deed water in mijn voerbak en brokken in mijn waterbak. Toen vulde hij het reservoir van het koffiezetapparaat met water, deed een filterzakje en koffie in het filter. Hij plaatste het filter op de koffiepot, zette het koffiezetapparaat aan maar vergat de koffiepot eronder te zetten. Hij liep terug naar zijn bureau en begon weer te typen. Het hete water druppelde uit het apparaat op het aanrecht en van het aanrecht op de vloer. Ik blafte om hem te waarschuwen.

“Wat is er nou?” riep hij. Hij kwam weer naar de keuken en stapte met zijn blote voet in het plasje heet water.

“O, wat ben ik een stomme zak,” mompelde hij, “ik ben echt ziek geloof ik.”

Hij zette het apparaat uit, dweilde het water op, vulde het reservoir opnieuw, zette het apparaat weer aan en liep de kamer in. Ik blafte weer, hij kwam terug. Ik zette mijn voorpoten op het aanrecht en tikte tegen de koffiepot. Net op tijd stond de pot onder het apparaat. Zelfs toen de koffie al een hele tijd klaar was, bleef hij maar typen, zin na zin ramde hij in zijn toetsenbord.

De computerstem schalde door de kamer. “Niet alleen in hun wc’s hebben ze spiegels. Ook in hun badkamers en aan de binnenkant van hun kledingkasten hangen ze. Sommige spiegels zijn zo lang dat ze zichzelf er van top tot teen in kunnen zien. Dan zeggen ze vaak: Ik word oud, of, mijn borsten gaan hangen. En borsten mogen niet hangen, want dat is niet kek. En oud, daar kun je al helemaal niet mee aankomen. Oud is niet in, oud is uit. Terecht ook, want geen zienden zo irritant als bejaarde zienden. Die dringen voor bij de supermarkt. Ze worden kwaad als je er iets van zegt, dan respecteer je ze niet. Bejaarde zienden moeten net als jonge zienden op hun beurt wachten. Sterker nog, ze moeten eigenlijk de jonge zienden voor laten gaan, bejaarde zienden hebben namelijk meestal heel weinig te doen. Ze staren wat in de verte en prevelen dat het vroeger allemaal een stuk beter was. Wat precies, dat zeggen ze er nooit bij. Zij zelf misschien, omdat ze toen nog niet voordrongen.

De zienden hebben heel veel spulletjes om kek te blijven. Hydraterende crèmes, voedende skin-gels, weetikveelwatnogmeer de zienden allemaal bedenken om andere zienden het geld uit de zak te kloppen. Ze helpen allemaal niets, die middeltjes, echte schoonheid zit vanbinnen, maar dat weten zij niet. Ze smeren en slikken zich de hele dag te pletter, en als dat niet meer helpt, dan schakelen ze een plastisch chirurg in. Dat is een ziende die andere zienden kekker maakt. Die snijdt bijvoorbeeld de huid in je nek open, trekt dan het vel om je gezicht strak en naait de snee weer dicht. Dat vinden zienden mooi, dat ze er strak uitzien. Als ze te kleine borsten hebben, zet de plastisch chirurg er siliconenimplantaten in, en als ze later, omdat de mode is veranderd, te groot zijn, haalt hij ze er weer uit.

De zienden willen het liefste poppen zijn. Poppen die niet te lijden hebben van de tijd. Ouder worden vinden ze niet leuk. Dat komt omdat ze bang zijn voor wijsheid. Die komt met de jaren en daarom draaien ze de klok zo graag terug. Zienden houden van buitenkant, omdat dat het enige is dat ze zien. Ze willen perfect zijn, en daarom moet hun spiegelbeeld lijken op degene die ze in gedachten hebben, de überblanke. De kekke überblanke met een strak gezicht zonder hangborsten. Het verlichte product van de beschaving.

Ze winkelen graag. En als ze dan zo lopen te flaneren, in hun niet-vloekende kleren, dan zien ze zichzelf in de etalageruiten. Etalages zijn uitstalkasten van winkels. Die staan vol met spulletjes die ze moeten kopen. Het is meestal waardeloze rommel, kleren bijvoorbeeld, of lampen, of parfums, want dat was ik nog vergeten te vertellen, zienden kunnen ook ruiken. Parfums zijn geurwatertjes. Ze zijn bedoeld om lekker te ruiken zodat iemand je wil, ook zonder dat hij naar porno heeft gekeken. Die zijn duur, die parfums, omdat ze in mooie flesjes zitten, in de vorm van een gestileerd vrouwenlichaam bijvoorbeeld. Ja, het oog wil ook wat, dat zeggen ze altijd, maar daar betalen ze flink voor.

Die flesjes staan in de etalages, mooi uitgelicht uiteraard, want ze hebben lampen uitgevonden en dat zullen we weten ook. Het leuke aan die etalages is, dat daar ruiten voor zitten. In die ruiten, vraag me niet hoe het werkt want ik heb geen verstand van dat soort dingen, in die ruiten kunnen de zienden zich spiegelen. Dan kunnen ze zichzelf zien flaneren. Dan worden ze vaak verliefd op zichzelf. Dat weten ze niet, ze denken dat ze verliefd zijn op een ander, en dan gaan ze trouwen. Ze kopen dure kleren voor hun bruiloft, uit die etalages, en dan gaat het vaak snel mis met hun huwelijk, omdat ze niet wisten dat een ander er zonder spiegel anders uitziet dan zijzelf. Ze doen zo moeilijk. Als ze nou gewoon iemand zouden kiezen op de stem, en op wat hij of zij zegt en op hoe hij of zij ruikt, dan weet je tenminste wat voor vlees je in je bed hebt.”

“Dat had ik moeten doen gisteren,” zei mijn baas. “Ze rook zo lekker. En die stem…”

Ik blafte vanuit de keuken.

“Hè, ja, wat?”

Hij kwam, ik ging weer op het aanrecht staan en tikte tegen het koffiezetapparaat. Ik moest hem vandaag echt overal mee helpen. Ik deed het graag, daar niet van, als ik het had gekund had ik zijn koffie ingeschonken en naar zijn bureau gebracht, met een koekje. De Ottomaanse herder vermag veel, maar dat niet. Hij schonk een soepkop vol met koffie, dat deed hij vaker, dan hoefde hij niet op te staan voor een tweede kopje. De hele middag bleef hij typen.

“Ik kook niet vandaag,” zei hij toen hij mij uitliet.

Dat leek me heel verstandig na het gedoe met de koffie. Mensen die verliefd zijn moeten zo veel mogelijk voor zich laten doen.

Hij werkte de hele avond door, keurde mij geen aai waardig. Mijn weerzin tegen Prewatalis en zijn misbruik van de hondenleer was in de loop van de dag steeds groter geworden. Eigenlijk, had ik bedacht, was mijn baas medeschuldig aan dit verschrikkelijke plagiaat, omdat hij het vertaalde. Toen zag ik opeens, mijn baas was boven zijn tanden aan het poetsen, het stokje in zijn computer zitten. Op het stokje bewaart hij zijn documenten. Hij steekt het, voordat hij aan het werk gaat, in zijn computer, en haalt het als hij klaar is met werken er weer uit. Dan stopt hij het in zijn broekzak, zodat niemand zijn gegevens kan stelen.

Ik liep naar de computer, pakte het stokje tussen mijn tanden en trok het eruit. Op dat moment kwam mijn baas de kamer binnen. Ik schrok en slikte het stokje door. Ik had het willen verstoppen om het hem ooit, als Prewatalis’ plagiaat zou zijn uitgekomen, terug te geven. Ik liep naar de keuken en kokhalsde in mijn lege waterbak. Het wilde mijn keel niet meer verlaten. Langzaam voelde ik het door mijn slokdarm in mijn maag glijden.

Mijn baas ging niet meer naar zijn computer, hij pakte alleen zijn telefoon van zijn bureau om die naast zijn bed te leggen.