Les affaires du coeur
(Frankie en Daniel)
Langzaam maar zeker werd het een vast patroon. Iedere werkdag, met uitzondering van de donderdag, als ze haar taakstraf moest vervullen, assisteerde ze haar vader bij zijn werk.
Tegen zijn verwachting in en ondanks alle sombere voorgevoelens was zijn klantenkring weer gegroeid en je kon zelfs stellen dat hij het drukker had dan ooit. Met name aan zijn oude klanten wilde Daniel wel kwijt dat ze zijn dochter was, maar tegen anderen zei hij gewoon dat ze zijn assistente was. Of ze namen het voetstoots aan. Hij had haar een vroege uitgave van Hickman’s Farriery geleend.
“Dat is zo’n beetje de bijbel van alle hoefsmeden,” had hij gezegd toen hij het verfomfaaide boek uit de kast had gepakt. Toevallig had het ook net naast de bijbel gestaan. “Maar goed, ik dacht dat je er misschien wel een blik in zou willen werpen.”
Achteraf wist hij niet eens meer waarom hij haar dat boek eigenlijk had gegeven. Waarom zou ze daar ook maar enige interesse voor hebben? Ze hielp hem alleen maar bij wijze van gunst, om hem op die manier terug te kunnen betalen en omdat ze verder toch niets om handen had, aangezien de dreumes de hele dag op school zat en ze zelf werkloos was. Dus voelde hij zich toch wel gevleid toen hij een dag of wat geleden had gezien dat ze er tijdens het ontbijt in zat te lezen.
Hun samenwerking verliep vlekkeloos omdat ze elkaar instinctief aanvoelden en hij was onder de indruk toen hij merkte hoe snel ze alles oppikte. Maar ja, ze was altijd al knap gehaaid geweest. Nou ja, je kon ook geen advocaat worden als je geen hersens had, hè? En gisteren was hem vlak voordat hij in slaap viel ineens iets door het hoofd geschoten. Ik heb haar eigenlijk nooit een schouderklopje gegeven. En nooit gezegd hoe trots ik was op alles wat ze heeft gepresteerd. Ik heb haar alleen maar bekritiseerd, terwijl zij zich het leplazerus werkte om iets te bereiken. En nu is ze alles kwijt waarvoor ze zo hard geploeterd heeft.
Tijdens de lunch zaten ze gezellig samen op een bankje bij een gemeenteweiland om hun broodjes met kaas en chutney op te eten en te genieten van een vroege warme dag in mei. Daniel had hardop gemijmerd over de vogelgeluiden om hen heen. “Dat is een fitis…en dat is een lijster…” toen hij zichzelf ineens in de rede viel.
“Mis je het niet?”
Ze keek hem aan. “Wat?”
“Weet ik niet. Van alles, denk ik…Londen, het leven dat je daar leidde. Je vrienden. Je werk…Van die dingen.” Hij nam een grote hap van zijn broodje.
Mis ik dat?
Zijn vraag had haar overvallen. Ten eerste omdat ze zich niet kon herinneren wanneer hij haar voor het laatst iets persoonlijks had gevraagd en ten tweede omdat ze ineens besefte dat ze nauwelijks dacht aan alles wat ze had achtergelaten.
“Af en toe verlang ik wel eens naar mijn eigen huis,” zei ze langzaam. “Maar niet zo erg als ik had verwacht. En ik mis Londen helemaal niet. Eigenlijk mis ik helemaal niets.”
Hij vond dat ze klonk alsof ze het zelf niet kon geloven.
“En wat vrienden betreft,” vervolgde ze, “die had ik gewoon niet.”
Daar snapte hij helemaal niets van. “Hoe kan dat nou? Zo’n jonge vrouw als jij…met zo’n chique baan…Al die dure restaurants, die feestjes, grote gebeurtenissen…”
Daar moest ze om lachen, want hij kon de plank niet verder hebben misgeslagen.
“Maar zo was het helemaal niet, pap. Ik maakte lange werkdagen en daarna ging ik naar huis, naar Bonnie. Ik ging nooit uit. Echt nooit.”
“Daar had ik geen idee van,” zei hij. “Ik dacht altijd…Ach, laat maar zitten.” Hij schonk nog een beetje koffie uit de thermosfles in zijn plastic mok en strekte zijn benen. Een ervan was een beetje verkrampt.
Maar er was nog iets waarover hij graag het naadje van de kous wilde weten.
Terwijl hij over zijn kaak krabde en zijn dochter opzettelijk niet aankeek, vroeg hij: “Maar hoe zit het dan met je vriend? Wat is er met hem gebeurd?”
Ze keek hem verbaasd aan. “Welke vriend?”
Daniel wenste meteen dat hij er niet over was begonnen. Het werd hem allemaal een beetje te veel. “De man die de telefoon opnam toen ik vanuit het ziekenhuis belde om je te vertellen dat ik een ongeluk had gehad. Een of andere buitenlander.”
Ach natuurlijk, hij had Josef aan de lijn gehad. Ze herinnerde zich dat ze daar destijds een beetje om had moeten lachen. Net als nu. “O, je bedoelt Jósef. Hij huurt een kamer bij me. En hij paste op Bonnie.”
“Had je een mannelijke oppas?” vroeg hij. Weer een schok.
“Ja, wat mankeert daaraan? Hij was fantastisch voor haar. Ze was echt dol op hem.”
“Maar een man…”
“Hij is homo, pap. Misschien begrijp je het dan beter.”
De uitdrukking op haar vaders gezicht was ronduit komisch. “Homo…bedoel je dat hij van de verkeerde kant is?”
Ze begon zich een beetje te ergeren. “Als je het per se zo wilt zeggen, mij best. Maar doe alsjeblieft normaal. We leven in de eenentwintigste…” Ze hield zich in, omdat ze geen ruzie wilde. Hij kon er niets aan doen dat hij zo was.
“Heeft hij dan een vriend?”
Het gerinkel van zijn mobiele telefoon voorkwam dat het gesprek onaangenaam zou worden.
Hij nam op, zei hallo en luisterde even.
Ze zag zijn gezicht veranderen. Hij werd bleek, zijn mond zakte open en hij fronste, voordat er een boze blik verscheen.
“Uhuh…Dat meent u niet…O, wat ontzettend slim…Nou ja, dat zou hij toch nooit doen, hè? Ja, natuurlijk wel…O, dus u gelooft hém, terwijl het mijn woord tegen het zijne is…Nou, mooi hoor. Hij liegt, dat geef ik u op een briefje…Nee, liever niet…Ach wat zijn jullie toch een stel lafbekken. Alleen maar belastinggeld over de balk gooien…Ja, reken maar dat ik over mijn toeren ben. O…ik kan het gewoon niet meer…”
Hij maakte een verstikt geluid dat wel een beetje leek op het gepiep van een rat in het nauw en verbrak de verbinding.
Vragen waren overbodig.
Ze vond het echt verschrikkelijk voor hem. En ook al had ze steeds het idee gehad dat hij zich vast vergiste met betrekking tot zijn assistent en heel voorzichtig had geprobeerd zijn hoop iets te temperen, was ze ergens vanbinnen toch een vage hoop blijven koesteren. Hij had zo overtuigd geklonken. Ze wilde hem gewoon graag geloven.
Ze legde zonder iets te zeggen haar hoofd tegen zijn schouder en hij duwde haar niet weg, maar bleef strak voor zich uitkijken, met wijd opengesperde neusgaten. Ze kon het zwoegen van zijn borst voelen en rook zijn eerlijke zweet en de geur van het aambeeld. Het puntje van zijn kraag kriebelde in haar hals.
Na een poosje slaakte hij een diepe zucht en sloeg zijn ogen neer. Net alsof de moed hem letterlijk in de schoenen was gezakt, dacht ze.
“Pap?” zei ze zonder zich te verroeren.
“Wat willen ze toch, Frankie? Waar zitten ze op te wachten?”
“Dat weet ik echt niet.”
Ze was net zo overstuur als hij en pakte zijn grote hand vast. Ook nu stribbelde hij niet tegen.
“Volgens de rechercheur zat hij destijds in Spanje. En dat kon hij bewijzen. Het stond echt onomste…onomst…ik weet niet meer wat hij zei.”
“Onomstotelijk vast?”
“Ja, precies.”
“O, pap…als dat waar is, kun je hem toch niet naar de gevangenis sturen voor iets wat hij niet heeft gedaan. Ook al heb je nog zo’n hekel aan hem.”
Daar zat hij een tijdje over na te denken.
“Maar wie het ook gedaan heeft, waarom zou hij dan de dans ontspringen terwijl je moeder…Daar klopt helemaal niets van.”
“Nee.”
“Nou ja, we zijn dus weer terug bij af.”
“Maar ze hebben de zaak toch weer geopend?”
“Wat dat ook mag betekenen.”
“Je kunt toch bij de vakbond wel een klacht indienen over zijn gedrag? Dat is wel het minste. En dat stellen ze vast op prijs.”
“Nee.”
“Maar…”
“Ik zei nee.”
Daar kon hij de energie niet voor opbrengen.
Ze kon zich niet herinneren dat hij ooit zo gelaten had geklonken als toen hij zei: “Wat heeft dat nou voor zin? Eén lummel minder, terwijl er duizenden rond blijven lopen. Dat is de wereld van vandaag de dag, Frankie. En het bevalt me niets. Zachtaardigheid bestaat niet meer.”
Ze werd een beetje verdrietig van die berustende houding. Hij deed haar denken aan een olifant die aan de ketting lag.
Ineens drong het tot hem door dat zijn hand op haar schoot lag en hij keek er verrast op neer. Hij maakte een beweging alsof hij hem terug wilde trekken, maar toen bedacht hij zich. Hij beet op zijn lip en ze begreep dat hij ergens aan zat te denken.
“Denk je vaak aan hem? Aan die Patrick van je.”
“Ja.”
“Je hebt het niet gemakkelijk gehad.”
“Nee.”
“Het is één doffe ellende.”
Ze glimlachte flauw. “Dat kun je wel zeggen.”
Ze pakte de thermosfles op en hij gooide het restant van zijn koude koffie weg. Toen stapten ze weer in de bus.
Ze waren al bijna bij de volgende klant, toen Frankie zei: “Ik heb me vaak afgevraagd…” Maar ze bedacht zich omdat hij dan misschien overstuur zou raken en slikte de rest van haar zin in.
“Wat?” vroeg hij met zijn ogen op de weg voor hem en ze vervolgde: “Ik heb me vaak afgevraagd voor wie die brief was, die mam die avond op de bus heeft gedaan.”
Aanvankelijk reageerde hij niet en toen ze zag hoe zijn vingers het stuur vastklampten, wenste ze dat ze haar mond had gehouden.
Maar zijn stem klonk vastberaden toen hij even later zei: “Tja, dat zullen we nooit weten. Trouwens, die mensen valt niets kwalijk te nemen. Die konden niet weten wat er gebeurd is.”
Later op de avond ging Daniel op zoek naar de brief die hij nooit open had gemaakt en die al meer dan een jaar in zijn kast verstopt lag.
Hij stopte de envelop samen met een doosje lucifers in zijn zak en pakte de zaklantaarn uit de provisiekast. Daarna riep hij Wally en deed hem aan de lijn alsof ze een eindje gingen wandelen. Maar in plaats van naar de weg, liep hij om de bungalow heen naar de tuin en door het weiland naar de pony’s die helemaal achteraan naast een heg stonden te dommelen.
Nadat hij de terriër los had gelaten, pakte hij de lucifers en stak de brief in brand.
Hij stond toe te kijken hoe de randen vlam vatten en het papier in zijn vingers begon om te krullen. Het hoekje waaraan hij de envelop vasthield, begon het laatst te branden en hij moest het laten vallen voordat hij zijn vingers schroeide.
Aan Fra
Het vuur ging uit. Daniel richtte de zaklantaarn op de grond om er zeker van te zijn dat er geen snippertje bewijsmateriaal over was gebleven en trapte de as in de modder.
Daarna deed hij Wally weer aan de lijn en liep hun vertrouwde avondrondje.