1

Vijf dagen voor Kerstmis
(Frankie)

Naderhand kon ze zich niet eens herinneren wat ze hem had willen vragen. Het kon nooit belangrijk zijn geweest. Maar de gevolgen…

De deur naar het kantoor stond op een kier en ze wilde net aankloppen toen ze Andrews stem hoorde. Eerst dacht ze dat hij aan de telefoon zat, maar ineens besefte ze dat er iemand bij hem was.

“…een experiment dat niet goed heeft uitgepakt. Ik weet niet wat me heeft bezield om haar aan te nemen. Ze past niet in het beeld van deze praktijk. Ze heeft er nooit in gepast. Ze is niet populair. En ze zegt ‘ek’ in plaats van ‘ik’.”

Met een misselijkmakend gevoel besefte Frankie langzaam dat hij het over haar had.

Hoewel ze al een hele tijd had vermoed dat een aantal collega’s zo over haar dacht, kwam het toch als een schok toen ze Andrew dat hardop hoorde zeggen. Andrew mocht haar. Dat dacht ze tenminste. Hij had haar ruim twee jaar geleden uit een groot aantal sollicitanten gekozen. Ze had al snel begrepen dat hij dat gedeeltelijk had gedaan in een poging hun ballen-imago wat bij te stellen en gedeeltelijk om een advocaat in huis te hebben die een ander type cliënten zou aanspreken. Ze had het als een uitdaging gezien en dat maakte haar nog vastbeslotener om haar waarde te bewijzen. En tot op dit moment had ze echt gedacht dat het haar was gelukt. Wat wilden ze dan van haar? Ze was geen onderdanig type. O, wat was het toch gevaarlijk om je veilig te voelen. Op de universiteit waren ze daar nog zo voor gewaarschuwd: Jullie zijn allemaal vervangbaar. Nou, zij dus zéker.

Ze voelde de woede opborrelen. De knokkels van de hand waarmee ze zich aan de deurpost vasthield, glansden als witte tanden.

“We hebben het je afgeraden, weet je nog?” zei de andere stem. Die was van Robin, een van de andere partners. Hij was gespecialiseerd in procesvoering.

“Dat weet ik wel. Daar hoef je me niet aan te herinneren.” Andrews gesteun klonk alsof hem een keutel dwars zat. “Hoe luidt dat gezegde ook alweer? Je kunt geen varken, of nee, een zeug van een…”

“Je kunt van een varkensoor geen fluwelen beurs maken.”

“Dat bedoel ik.”

“Wees nou maar eerlijk, Drew, je wilde haar gewoon pakken.”

Frankie snakte naar adem. Haar vingers klemden zich nog vaster om de deurpost. De rand sneed in haar handpalm.

“Verdomme, Robin, waar hou je me voor? Ik val niet op kerels. Dank je wel!”

“Maak het nou. Hoe we ook over haar mogen denken, je kunt niet zeggen dat ze er als een kerel uitziet. Je moet toegeven, dat is heel…”

De volgende woorden verstond ze niet omdat hij zijn stem liet dalen, maar ze kon het wel raden. Even doemde het afschuwelijke beeld op van Robin die als een vet varken met een vertrokken gezicht boven op haar lag.

“Maar waar het echt om gaat,” zei Andrew nadat hij geamuseerd had gesnoven, “is dat ik mooi de klos ben met die meid. Ik heb bijgehouden hoe vaak ze vrij neemt om bij haar kind te zijn en je weet net zo goed als ik dat we daar niets tegen kunnen doen, behalve dan…”

“De druk verhogen.”

“Precies, ja. Wat ik al doe. Gevolgd door natuurlijke afvloeiing.”

Nu ze erover nadacht, was Andrew de laatste tijd een stuk minder goedmoedig geweest. Laatst nog, toen ze een zaak met hem had willen bespreken had hij scherp gezegd dat hij haar kindermeid niet was. Ze had aangenomen dat hem privé iets dwarszat, maar het had in zijn plan gepast. De aanzet tot natuurlijke afvloeiing. O god, hoeveel waren er nog meer bij betrokken? Bestond er een samenzwering om haar kwijt te raken?

Haar hart leek een blok ijs.

“Je weet toch dat haar kind zwart is. Half tenminste,” ging Andrew door.

“Nee! Dat wist ik niet! Goeie genade. Niet dat het verschil zou mogen uitmaken, maar…”

“Precies. Maar! En de vader heeft vermoedelijk overal zijn zaad rondgestrooid. Ik bedoel maar, je weet hoe ze zijn. O, en daar komt nog bij dat het kind achterlijk is.”

“Hou je in, dat woord mag je tegenwoordig niet meer gebruiken.”

“Wat? Welk woord mag ik niet gebruiken?”

“Achterlijk. Tegenwoordig noemen ze dat volgens mij ‘leerproblemen’.”

“Flauwekul! Dat verdomde politiek correcte gedoe.”

Ze begonnen allebei te proesten van het lachen.

Aan de andere kant van de deur kromp Frankie in elkaar. Ze sloeg haar armen om zich heen. Hoe durfden ze!

Ze wisten er niets van! En haar kind, haar kleine meisje dat zo bijzonder was…

Hoe durfden ze!

Haar eerste reactie was om de kamer binnen te stormen en hen voor schut te zetten. Maar nee. Wat zou dat voor nut hebben? Hooguit zouden ze zich heel even schamen. Maar ze konden op elkaar terugvallen.

Inmiddels zaten ze over iets anders te praten, maar ze bleef diep gekwetst staan waar ze stond terwijl ze haar adem sissend liet ontsnappen. Even vroeg ze zich af wat er zou gebeuren als ze de kamer uit zouden komen en haar zagen staan, maar dat kon haar inmiddels niets meer schelen. Ineens moest ze aan iets anders denken. Ze was een jaar of vijftien, zestien geweest en had op de middelbare school iets onbenulligs misdaan waarvoor ze voor straf op de gang voor de kamer van de directrice moest staan. Ze herinnerde zich dat ze naar elk gekraak van de stoel van de vrouw had geluisterd, en naar elke knarsende voetstap, verstijfd van angst dat ze de deur van dat bedompte, volgepropte kamertje zou openen en haar daar als een verlepte reuzin zou zien staan.

En net als bij die andere keer liep Frankie op haar tenen weg. Later wenste ze dat ze een dictafoon bij zich had gehad om het gesprek tussen Andrew en Robin op te nemen.

Op de avond van die noodlottige woensdag waren ze er dus allemaal, het complete Londense personeel van Barber & Elsworth (met eveneens kantoren in Manchester en Bristol), bij elkaar voor het kerstfeest. Zesentwintig feestelijk uitgedoste personen, vanaf de hoogste in de hiërarchie tot aan de laagste. Zij was bij het raam gaan staan, niet bij de anderen. Van ver beneden kwam het gedempte geluid van het West End-verkeer, compleet met gedempt getoeter. De straat- en feestverlichting waren door de gedeeltelijk dichtgetrokken jaloezieën te zien en weerspiegelden op de aanwezigen. De regen striemde tegen de gitzwarte dubbele ramen en liep in treurige gouden stroompjes naar beneden. De vergaderzaal was opgesierd met hulsttakken met Schots geruite linten en in de hoek daartegenover knipperden de lichtjes in de boom aan en uit, aan en uit. De bosjes mistletoe die aan de schaal van de plafondlamp waren opgehangen lokten in onhoorbare tonen en ze zag vermaakt dat iedereen er omzichtig omheen liep. De remmingen waren nog niet verdwenen. De conferentietafel was uit elkaar gehaald en twee van de delen waren tegen elkaar gezet en bedekt met een damasten tafellaken. Die dienden nu als bar. Voor deze gelegenheid was een barman ingehuurd, net als de jonge Thaise serveerster, die een rood minirokje droeg, afgezet met wit namaakbont. Met de glimlach van een schoonheidsspecialiste en een zwarte schotel vol canapés opgesierd met bloemblaadjes bewoog ze zich elegant van de een naar de ander.

Sushi. Frankie haatte sushi.

Ze bekeek haar collega’s in deze entourage. De vrouwen op veilig, in jurk of rok en blouse. Hier en daar een glittertje. Ze hadden zich in de damestoiletten omgekleed, wat een enorm gedrang had veroorzaakt. Overal armen en benen en kleren en een kameraadschappelijke sfeer van meiden-onder-elkaar, met een heleboel gegiechel. Ze had geen zin gehad eraan mee te doen en had gewacht tot er een eind aan de drukte was gekomen en het snaterende gezelschap was vertrokken voordat ze zelf naar binnen was gegaan.

In haar weekendtas zat een in vloeipapier verpakte groenfluwelen jurk, maar die liet ze rustig liggen. In plaats daarvan haalde ze uit een grote plastic tas de spullen die ze vandaag in een opstandige bui tijdens de lunch in Oxford Street had gekocht. Eerst een nauwsluitend, zilver met zwart gestreept topje dat haar gladde middenrif benadrukte, voorzichtig gevolgd door zwarte netkousen. Daarna wurmde ze zich in een strak zwart satijnen rokje en gespte een brede, rode, lakleren riem om. Rode naaldhakken maakten haar nog langer dan de ruime een meter tachtig die ze al mat. Vervolgens deed ze knalrode lipstick op en kamde haar korte zwarte haar met gel glad achterover, een streng kapsel dat de aandacht vestigde op haar hoekige jukbeenderen, nogal lange rechte neus en ietwat scheefstaande lichte ogen. Grote oorringen voltooiden het geheel.

Ze had de opwinding gevoeld die door de zaal was gegaan en de naar adem snakkende reacties gehoord. Ze was de langste van allemaal. Maar niemand zou hebben geraden dat ze op datzelfde moment vlinders in haar buik had van de zenuwen, of dat ze haar leven lang had moeten vechten tegen een gebrek aan zelfvertrouwen. Ze had jarenlang aan haar uiterlijk geschaafd door diverse houdingen en uitdrukkingen voor een spiegel te oefenen: een opgetrokken wenkbrauw – nonchalant; het hoofd iets geheven en de mond iets vertrokken – ironisch. Als meisje had ze net als de anderen willen zijn en niet willen opvallen. Ze had net als Alice in Wonderland gesnakt naar een flesje met ‘drink mij’, waardoor ze meteen zou zijn gekrompen. Iedereen zei altijd dat ze zo op de jonge Anjelica Huston leek. Frankie wist niet op wie ze zou willen lijken, maar niet op dat mens.

Helemaal disco…Wat gewaagd…Wat je toch allemaal kunt combineren…Jij durft… merkten vrouwelijke collega’s op en ze bedankte hen met een onnozel lief lachje. Maar de reactie van de mannen was echt grappig. Een soort onwillige, aarzelende blikken vol wellust. Het bedwelmende gevoel van haar eigen macht bezorgde haar een extra adrenalinestoot en dat deed haar aan een andere gelegenheid denken.

Ze zag Robin naar haar kijken. Hij wendde snel zijn blik af en drukte zijn haar glad dat als een sliert teer over zijn kale schedel lag. Wie probeerde hij eigenlijk voor de gek te houden? Op een winderige dag stond het als een wimpel omhoog.

Hansworst!

Om in feeststemming te komen hadden de meeste mannen ermee volstaan hun colbertje uit te doen, hun stropdassen los te trekken en wat aftershave op te doen. De partners hadden zich wat meer moeite getroost. Andrew en Tim hadden zich toevallig allebei met oplichtende vlinderdasjes uitgedost (verplicht gelach van de stroopsmeerders), en Jonathan had de pantalon van zijn kostuum nogal misplaatst ingeruild voor een geruite golfbroek. Anthony had een kerstmuts op. Robin had zijn blauwe overhemd door een roze met groen gestreept exemplaar vervangen dat over zijn buik zat gespannen, waardoor de strepen op de maat van zijn ademhaling rimpelden. In het borstzakje van zijn openhangende jasje zat een roze pochet, die Frankie het gevoel gaf dat hij die elk ogenblik als een hele sliert veelkleurige zakdoeken tevoorschijn zou halen. Eén keer schudden en hij zou in een wit konijn veranderen.

Snobs, stuk voor stuk, met uitzondering van een van de secretaresses, een stagiaire en de lieve, vage, stamelende Tom die er ondanks de overvloed van testamenten en rechtszaken in slaagde bij zijn volle verstand te blijven.

Er zou een collectieve uitdrukking voor een groep snobs moeten bestaan, dacht ze. Snobgalerie? Snobzooi? A-snobs?…Snobschare. Snobsnotneuzen. Snobhufters. Snobklootzakken…

“Er zijn drie soorten mensen die ik veracht,” zei Andrew lijzig tegen het omringende groepje dat aan zijn lippen hing. Hij zweeg even om het nog harder te laten aankomen.

“Ja, ja, mannen, vrouwen en kinderen.”

Frankies vlakke stem verbrak de stilte. Ze draaiden zich als één man om en leken net een stel uitgehongerde vogeltjes zoals ze daar met hun bekjes wijd open stonden. De lach kriebelde in haar keel zodat ze bijna naar adem snakte. Het gaf haar het gevoel dat al die gespannen energie binnen in haar aan het gisten was.

Langzaam draaide Andrew zich om. Zijn wenkbrauwen waren tot een borstelige streep samengetrokken.

“Geintje!” Ze stak een hand uit, de nagels van de lange vingers rondom afgeknabbeld als door schapen afgegraasd gras. Ze kon haar lach niet langer inhouden en proestte het uit.

Ernstige gezichten. Onzeker gegiechel.

Met tranen in de ogen keek ze naar Andrews grimmige gezicht. Het kostte hem duidelijk moeite om zijn op een geit lijkende gelaatstrekken weer in het gelid te krijgen.

“Haha, da’s een goeie, Frankie.” Om te laten zien dat hij zich niet beledigd voelde, drukte hij op het knopje dat zijn vlinderdasje van rood in groen veranderde.

Haar lach stierf weg. Ineens kon ze wel huilen. Met een verwrongen grijns liep ze weg. Ze wist dat iedereen haar nakeek.

De enige plek in het vertrek waar ze alleen kon zijn was onder de mistletoe en daar bleef ze een tijdje staan, afgezonderd en midden in de spotlights.

Je kunt van een varkensoor geen fluwelen beurs maken…Ik val niet op kerels…Wist je dat haar kind zwart is…en nog erger, ze is achterlijk…

En, en, en…

Geintjes maken over haar kind.

De schok en het ongeloof lagen haar nog zwaar op de maag. Woorden als in een heksendans. En nog steeds vond ze het moeilijk om die Andrew te associëren met de Andrew die ze meende te kennen.

Het was algemeen bekend dat hij hoge bloeddruk had, en ze dacht: ik hoop dat zijn pillen hem impotent maken. Ik hoop dat hij een beroerte krijgt. Ik hoop dat hij als een kwijlend hoopje ellende eindigt…

En toen schoot er plotseling iets door haar hoofd. Een idee dat in een wirwar van beelden op haar netvlies verscheen. Ze voelde dat ze begon te gloeien en opwinding kneep haar keel dicht.

Wraak.

Maar eerst moest ze zich met haar collega’s onderhouden.

Ze dwaalde van het ene groepje naar het andere. Overal een indringer.

“…en ze lijken niet te kunnen begrijpen dat je nog andere cliënten hebt. Ze verwachten dat je altijd voor hen klaarstaat…”

“…hadden nooit terug moeten gaan naar Afghanistan. Als het de Russen jaren geleden al niet lukte, wat voor kans hebben wij dan?…”

“…ik mag aan dat hele kerstgedoe nog zo de pest hebben, maar niemand heeft het recht me in mijn eigen land te vertellen wat ik wel of niet kan doen…”

“…sommige gezinnen hebben niet eens een tafel om samen aan te eten. Het uiteenvallen van het gezin is de oorzaak van de teloorgang van de maatschappij.” Gill, een krenterige, twistzieke vrouw en een bondgenoot van Robin, stond tegen vier anderen te oreren.

O, kom in hemelsnaam eens met iets nieuws!

“Frankie!” Gill hield haar tegen toen ze wilde wegsluipen. “Hoe denk jij erover?”

Een op het oog onschuldige vraag, maar Frankie trapte er niet in. Gill had haar afkeuring nooit onder stoelen of banken gestoken. En Robin zou beslist met haar over Natuurlijke Afvloeiing hebben gesproken. En inderdaad, voordat Frankie haar mond open kon doen zei ze al: “Ik bedoel maar, als alleenstaande moeder moet jij toch vaststaande ideeën over dat onderwerp hebben.”

Ze ging midden in het groepje staan en liet haar handen over haar rokje glijden. Laat je niet op stang jagen, dacht ze.

“Ja, vast wel,” zei ze flegmatiek. “Maar er zijn heel wat factoren die bijdragen tot de ‘teloorgang van de maatschappij’, om met jou te spreken. Al ben ik het daar helemaal niet mee eens.”

De aandacht van het groepje was nu op haar gericht en ze probeerde haar gedachten op een rijtje te houden. Ze wreef over haar nek die ineens gloeiend heet was.

“De veranderende rol van de vrouw op de werkvloer, de invloed van de media, de zedelijke beweegredenen van de consument, de introductie van andere culturen en de toenemende secularisatie zijn maar een paar van die factoren. En volgens mij is het een algemeen erkend feit dat uiteengevallen gezinnen en slecht ouderschap een grote rol spelen bij de beïnvloeding van de dynamiek van de maatschappij. Maar daarbij moet je niet vergeten dat de samenleving veranderlijk is, nooit statisch, en dat sociale veranderingen maken dat niets langdurig is…Voeg daarbij dat elke generatie gelooft dat de volgende inferieur zal zijn. Die goeie ouwe tijd…Toen ik nog jong was…Je weet wel. En dan denken veel mensen ook nog aan de naoorlogse periode tot het begin van de jaren zestig, toen iedereen eensgezind bezig was met de wederopbouw. Maar feitelijk was dat een heel korte periode in de sociale geschiedenis, kunstmatig aangedreven, waarin lang niet alles was wat het leek en die ontaardde in armoede, een enorme toename van misdaad en jeugdmisdaad en…”

Ze hield op. De wegstervende klanken van haar eigen stem weergalmden in haar oren. Verdorie, waarom stelde ze zich toch altijd zo intens op? Ze wist dat ze daarmee mensen in het harnas joeg.

“Maar goed,” zei ze, zoals altijd wanneer ze zich niet op haar gemak voelde.

Tot haar genoegen zag Gill er misnoegd uit en haar terugwijkende kin zakte weg in de kalkoenplooien van haar nek.

“Kort en bondig.” Doug, een vermogensspecialist, gaf haar een klopje op de rug.

“Je hebt sociologie gestudeerd, hè?” vroeg de aardige jonge stagiaire terwijl ze twee keer een stevig pufje nam van de inhaler die ze net uit haar tas had gehaald.

“Ja, maar dat lijkt inmiddels jaren geleden. Dat is eigenlijk ook zo.”

“Dat moet een interessante studie zijn geweest.”

“Klopt. Ik vond het geweldig.”

“Waarom ben je dan op rechten overgestapt?”

Och, wat had Frankie destijds met die beslissing geworsteld.

“Omdat je er behalve lesgeven verder niets mee kunt doen.”

“O.”

De stagiaire klonk teleurgesteld. Wat had ze dan verwacht? Idealisme?

Er kwamen anderen bij het groepje staan waardoor het veranderde. Ze verveelde zich stierlijk en wierp voor de zoveelste keer een blik op de waaiervormige art-decowandklok. Nog geen vijf minuten waren er verstreken sinds ze voor het laatst had gekeken. Het verlangen naar een sigaret begon de pan uit te rijzen, waardoor ze aan haar nagels begon te prutsen, maar ze vlocht haar vingers in elkaar om daarmee op te houden.

Ze vond deze gezellige bijeenkomsten met collega’s op z’n minst een straf. Ze zag die lui dag in dag uit en vanavond, nu ze toch al zo gespannen was, slaagde ze er bijna niet in zich normaal te gedragen. Daar kwam nog bij dat ze er voortdurend aan moest denken dat haar collega’s haar niet mochten. Dat ‘ze is niet populair’! Hoe wist Andrew dat eigenlijk? Had hij stemmen geteld? Alsof ze weer op school zat, zo voelde het aan. Dezelfde kramp in haar maag.

“O, ik doe het samen met mijn dochter rustig aan,” antwoordde ze toen Tom vroeg wat zij met de feestdagen ging doen.

“Mooi zo. Hoe oud is ze?”

“Negen. En een half.”

“Dat halve jaar moet je vooral niet vergeten.”

“Nee, dat is erg belangrijk.”

Haar betoverende kind. Ze wenste dat ze thuis was, bij haar. Josef, de onderhuurder-annex-kinderoppas, zou Bonnie inmiddels haar avondeten hebben gegeven: een pizza uit de voorraad die Frankie met Bonnies ‘hulp’ zelf had gemaakt. Ze zou nu naar een video kijken, of tekenen, of dieren boetseren, of vilten vormen uitknippen. Misschien was Josef haar Poolse vocabulaire aan het uitbreiden. Tot op heden had Bonnie hallo (czesc), tot ziens (do wid-zenia), ja (tak), nee (nie) en kat (kot) geleerd.

Een meisjeskat is een kotka, had ze Frankie laatst op een avond verteld. Ik ken nu acht woorden.

Zes, engeltje, had haar moeder haar gecorrigeerd. En Bonnie had ze plechtig op haar stervormige vingertjes afgeteld en met haar grappige vlakke stemmetje gezegd: een twee drie vier zes acht, zonder ook maar even tussen de woorden te pauzeren. Domme mamma, zei ze, waarbij ze de lettergrepen op haar onsamenhangende manier uit elkaar had getrokken.

En Frankie had gelachen: ja, domme mama.

“Je lijkt te jong om een kind van negen te hebben. En een half.”

Begin maart zou ze tweeëndertig worden. Het was niet anders.

Ze had nooit goed geweten hoe ze op complimentjes moest reageren – het had lang geduurd voordat ze die kreeg – en van ieder ander zou ze het minachtend als een cliché hebben afgedaan. Maar niet van Tom, die van zijn ene voet op zijn andere stond te wiebelen. Tom had geen grammetje oneerlijkheid in zijn magere lijf.

“Maak je bril eens schoon,” zei ze.

“Die is schoon. Ik kan je duidelijk zien.”

“Nou ja,” zei ze terwijl ze een rukje aan het touwkleurige haar gaf dat in een dikke pony over zijn voorhoofd viel, “moet je horen wie het zegt. Je lijkt wel twaalf.”

“Ik weet eigenlijk niet of ik eruit wil zien alsof ik twaalf ben. Ik weet eigenlijk niet of dat voor een advocaat een voordeel is. Of voor een viriele volwassen man,” zei hij terwijl hij aan de mouwen van zijn colbertje trok. “…Trouwens, je ziet er schitterend uit.” Hij probeerde tussen zijn samengeknepen lippen te fluiten, maar er kwam geen geluid uit en hij probeerde het nog eens, waarbij hij klonk als een ziek vogeltje.

Ze moesten er allebei om lachen. Hij moet aardig wat gedronken hebben om zo brutaal te zijn, dacht Frankie. Achter de brillenglazen, met plakband aan de ene kant waar het schroefje in de poot ontbrak, knipperden zijn donkere ogen met de meisjesachtige wimpers als morsetekens.

Viel hij op haar? Hoewel ze altijd goed met elkaar hadden kunnen opschieten, was die gedachte nooit bij haar opgekomen. Om niet de verkeerde indruk te wekken deed ze een stapje achteruit en vroeg of hij met de kerst nog iets bijzonders ging doen. Maar zijn antwoord ontging haar. De hele avond had ze Andrew in de gaten gehouden. Tot dusver had hij drie glazen champagne achterover geslagen. Zo meteen zou hij op frisdrank overgaan.

Ze excuseerde zich bij Tom en liep langzaam naar Andrew die met Louisa stond te praten, een belastingexpert die een jaar ouder was dan zijzelf en die volgens de geruchten binnenkort als junior partner zou worden aangesteld. Louisa, klein, met een roze gezicht en mollige knieën die niet door haar zwarte jurk werden bedekt, liet haar blik over Frankie glijden.

“Hé Frankie. Doe je met ons mee?”

“Waarom niet?” antwoordde ze opgewekt.

“Je raadt het nooit. Andrew en ik hebben net ontdekt dat hij met zijn gezin volgende maand naar hetzelfde hotel in Ver bier gaat als mijn partner en ik.”

Hoera! Applaus!

“Goh, wat toevallig. Dat zal vast en zeker reuze lollig worden.”

Goh. Lollig. Niet haar gebruikelijke woordkeus. De Vijf Hebben Lol…

Louisa fronste haar voorhoofd. Drie witte strepen ontsierden haar blanke voorhoofd en ineens besefte Frankie dat Louisa dacht dat ze het sarcastisch bedoelde. Misschien was dat ook wel zo.

“Waar ga jij skiën, Frankie?” vroeg Andrew.

Was hij vergeten dat ze nooit op wintersport ging? Of misschien wilde hij haar voor schut zetten.

“In Uxbridge. Daar is een fantastische piste.” Opzettelijk zei ze ‘piste’ in plaats van ‘pieste’. “Echt trendy, heb ik begrepen.”

Hij leek van zijn stuk gebracht en ze wierp hem een stralende glimlach toe. Louisa fronste opnieuw terwijl ze van de een naar de ander keek.

“Ik begrijp niet wat je met Uxbridge bedoelt, Frankie.”

“Daar is een kunstpiste,” legde Andrew uit. “Frankie probeert grappig te zijn.”

“Ik vond het zelf anders nogal geestig.”

“In dat opzicht verschillen we kennelijk van mening,” zei hij terwijl hij zijn lange kin tussen zijn vingers samenkneep.

Even zei niemand iets en ze was een beetje bang dat ze te ver was gegaan. Met een onverschilligheid die ze niet voelde vroeg ze: “Wil iemand nog iets drinken? Ik ga iets voor mezelf halen.”

Louisa schudde het hoofd. “Nee, dank je, voor mij niet.”

“Bravo Frankie, wat goed van je. Voor mij graag een limoentje,” zei Andrew. Hij klonk weer als vanouds.

Rotzak! Hypocriet!

Ze zocht haar weg door het vertrek en had inmiddels spijt van haar Uxbridge-grapje en van dat ‘mannen, vrouwen en kinderen’ van daarvoor. Ze durfde te wedden dat die twee op dit moment over haar stonden te kletsen.

Frankie gedraagt zich vanavond uiterst merkwaardig…Ja, dat vond ik ook al.

Ze voelde dat ze van zenuwachtige opwinding kippenvel kreeg.

“Eén limoen met een dubbele wodka graag,” zei ze tegen de barkeeper die met een zachte doek een glas stond op te poetsen. Om ervoor te zorgen dat niemand anders het hoorde, had ze zo zacht gesproken dat ze het nog eens moest zeggen. Dat deed ze, maar nauwelijks luider. Keelontsteking, legde ze uit terwijl ze tegen haar keel tikte.

Hij keek haar vol medeleven aan. “Dat heerst nogal.”

Grappig, dacht ze. Wanneer je over een of andere aandoening klaagde, kon je er donder op zeggen dat het hele land eraan leed.

Hij draaide een paar flessen open, schonk met veel vertoon van vakmanschap van allebei wat in een groot glas en stak er een plastic roerstaafje in.

“En voor mij graag sinaasappelsap,” zei ze.

De glazen trilden in haar handen toen ze terugliep en ze moest goed oppassen dat ze niet morste.

Andrew was nergens te zien. Louisa stond inmiddels met Anthony te kletsen. Waar was hij? Hij zou toch niet al weg zijn? Toen zag ze hem. Hij kwam uit de richting van de herentoiletten terug en controleerde nog snel even de rits van zijn broek.

Hij zag haar zwaaien, zei geluidloos ‘aha’ en kwam naar haar toe.

Ze gaf hem zijn glas.

“Bedankt, Frankie. Net wat ik nodig had.”

Gespannen keek ze hoe hij een grote slok nam. Zijn grote adamsappel ging als een proppenschieter op en neer.

Hij nam nog een slok, wat voorzichtiger, en liet de vloeistof door zijn mond rollen. Had hij de wodka geproefd?

“Het lijkt allemaal goed te verlopen, vind je ook niet?” zei hij joviaal terwijl hij met zijn vrije arm naar het vertrek gebaarde.

Ze ontspande zich. “Ja, ik geloof echt dat iedereen zich amuseert.”

Ze wist niks meer te zeggen. Het was ook zo’n rare situatie. Ze dronk van haar sinaasappelsap terwijl ze rondkeek in de hoop iets te bedenken. Hij volgde haar blik, en toen ze op hetzelfde moment de mistletoe boven zich zagen hangen, begonnen ze allebei geforceerd te lachen.

“Kijk nou eens waar we staan,” riep hij uit.

De dikke vleugels van zijn wenkbrauwen gingen onafhankelijk van elkaar op en neer terwijl hij naar een uitvlucht zocht, toen deed hij aarzelend een stapje naar haar toe en gaf haar snel een kusje. Maar hun verschil in lengte maakte dat hij op zijn tenen moest gaan staan en dat gaf haar de kans haar gezicht af te wenden. De zijkanten van hun neuzen schoven langs elkaar zodat de kus in plaats van op haar wang te belanden lichtjes het zachte deel van haar onderlip raakte. Ze proefde vluchtig het vreemd aandoende gevoel van zijn mond op de hare, en zijn adem. Knoflook vermengd met alcohol. Onbedoelde intimiteit, meteen onderbroken toen ze snel uit elkaar sprongen. Zijn huid was een paar tinten dieper gekleurd en ze zag dat er een veeg van haar lippenstift tussen zijn neus en zijn bovenlip zat.

“Er zit lippenstift op je gezicht…” Ze gaf op haar eigen gezicht de plek aan.

“Is dat zo? Dat zal mijn vrouw niet zo leuk vinden.” Hij wreef er met zijn vinger over, maar de lippenstift verdween niet helemaal.

“Het zit er nog…”

“Echt?”

Hij trok een verfrommelde zakdoek uit zijn broekzak, wreef wat heftiger over de plek en keek haar toen vragend aan.

“Weg,” zei ze.

“Klus geklaard.”

Toen hij de besmeurde zakdoek weer in zijn zak stak, schoot haar door het hoofd dat zijn vrouw net zo kwaad zou zijn als ze die zou vinden als wanneer hij met lippenstift op zijn gezicht thuis was gekomen.

“Ik vraag me af waar dat vandaan komt…Dat mistletoe-gedoe,” zei ze, om het wederzijdse gevoel van onbehagen te maskeren.

“Ik weet het niet, al zou ik het wel moeten weten. Zoiets hoort gewoon bij je opvoeding.”

“Het zal wel in de Brewster staan.”

“Je zult wel gelijk hebben. Maar die heb ik niet.”

“Echt niet? Die is van onschatbare waarde. Heel informatief. Een schatkamer van rare citaten.”

“Ik ken niet eens de tekst van Auld Lang Syne,” bekende hij.

“Ik ook niet.”

“Rabbie Burns heeft de woorden geschreven, dat weet ik wel.”

“Maar wat betekent het eigenlijk?”

“Daar vraag je me wat.”

Ze waren in veiliger vaarwater beland waardoor het gesprek weer wat normaler werd. Te normaal eigenlijk. Dat bracht haar in verwarring. Opnieuw vroeg ze zich af of haar hersens de gebeurtenissen van die ochtend hadden verzonnen. Ze merkte dat ze wat gunstiger over hem begon te denken.

Hij praatte over een zaak die hij onder handen had, waarin de vervreemde echtgenoot van zijn cliënte probeerde aanspraak te maken op de helft van haar vermogen.

“Het is gewoon obsceen. Begrijp me goed, ik keur het ook niet goed wanneer een vrouw haar echtgenoot uitkleedt. Maar wat hier gebeurt, dat de man aanspraak maakt op het bezit van zijn vrouw…nou, dat vind ik verachtelijk. Misschien ben ik wel ouderwets.”

“Is dat dan erg?”

Ze voelde zich steeds onbehaaglijker en wilde maar dat hij niet zo aardig deed.

“Nou ja,” zei hij bedenkelijk. “Nou ja.”

Hij nam nog een paar slokken van zijn drankje. Het glas was inmiddels bijna driekwart leeg en hij begon met dubbele tong te praten. Aan de ene kant wilde ze het liefst het glas uit zijn hand rukken voordat hij nog meer kon drinken. Dit was de man die haar had aangenomen, en wiens principes ze bewonderde. Die in het begin haar mentor was geweest.

Geen fluwelen beurs van een varkensoor…zwart…en daar komt nog bij…het kind is achterlijk…leerproblemen…

“Ouderwetse waarden tellen heden ten dage niet meer mee, Frankie.” Chagrijnig hief hij opnieuw het glas. “En kijk eens hoe onze taal erop achteruit is gegaan. Waar je in dit land ook gaat, alles wat je op tv ziet, op scholen…vreselijk. Engels met een zuidoost-accent of hoe ze dat verdomme ook noemen, en ik ben bang…” Hij herinnerde zich ineens weer tegen wie hij het had en stopte abrupt. “Jeetje. Ik bedoelde er niets persoonlijks mee, Frankie. Ik wilde niet…”

“Laat maar zitten.”

Haar eigen vader had kritiek op haar manier van praten. Tot aan de universiteit – Goldsmiths – had ze met hetzelfde Oxfordshire-accent gesproken als hijzelf, maar ze was bang geweest dat ze als een boerentrien klonk. Daarom was ze de nasale zuid-oostklinkers van haar buren gaan imiteren en had de medeklinkers laten vallen. Al snel was ze het volkomen normaal gaan vinden. Maar in onbewaakte ogenblikken, bijvoorbeeld als ze moe was of opgewonden, of een beetje te veel had gedronken, sloop de zachte ‘r’ weer in haar spraak.

De ironie was dat haar aangeleerde accent voor dat stelletje kakkers bij Barber & Elsworth het verkeerde was geweest.

Ze was blij met Andrews stomme opmerking, dat sterkte haar in haar voornemen.

En ze werd nog vastberadener toen Robin bij hen kwam staan.

“Je ziet er eh…aantrekkelijk uit, Frankie. Echt waar,” zei hij meesmuilend. “Op en top de verleidster.” En tegen Andrew: “Denk aan de afvloeiing.”

De brutaliteit van die vent! Hij was echt ongelooflijk! Maar dat gold voor allebei.

Haar ogen werden naar de knoop getrokken die laag in zijn overhemd open was gesprongen waardoor een stukje van zijn dikke buik te zien was. Had hij er dan geen idee van hoe walgelijk hij was?

“Afvloeiing?” vroeg ze onschuldig, met haar hoofd een tikje schuin.

“O, dat is een grapje tussen Robin en mij.” Andrew wuifde het luchtig weg.

“Neem me niet kwalijk, maar ik moet naar het toilet.”

“Doe niks wat ik niet zou doen,” zei Andrew met een knipoog om bijval naar Robin.

Zijn gehinnik achtervolgde haar.

Ze ging niet naar het toilet, maar liep via de stenen wenteltrap naar de een verdieping lager gelegen kantoortuin die ze met zeven anderen deelde. De bureaus stonden schuin twee aan twee opgesteld, met matglas ertussen. Er was nog zo’n afdeling, maar de kantoren van de partners waren boven. Frankie pakte haar aktetas en weekendtas en ging vervolgens naar de garderobe om haar laarzen met platte hakken en haar zwarte overjas aan te trekken die met nog meer jassen aan een haak hing. Ze vond zonder problemen haar zwart-wit gevlekte paraplu, stak die in het daarvoor bestemde huisje aan de weekendtas, stapte in de glazen buislift en ging naar de parkeergarage elf verdiepingen lager.

De firma was pas een maand geleden naar het nieuwe pand verhuisd en de helft van de kantoorruimte moest nog bezet of afgewerkt worden. De parkeergarage was ook nog niet klaar en er hing een groot bord dat aangaf dat de bewakingscamera’s niet werkten en dat auto’s hier op eigen risico werden geparkeerd. Ze hadden er net zo goed aan toe kunnen voegen: vandalen van harte welkom. Alles ademde eenzaamheid met de ademteug van kale wanden. Monolieten van betonnen blokken en rode bakstenen voerden in een van de hoeken de boventoon en een vierkant gat, halfvol puin en lege bierblikjes, was met touwen en pylonen afgezet. Op de vloer daarnaast lagen de restanten van een hamburger op een verfrommeld velletje zilverfolie. Het halfopgegeten broodje, obsceen rood van de ketchup, leek op een door Francis Bacon geschilderd vrouwelijk geslachtsorgaan. Feitelijk zou je een compleet kunstwerk hebben, dacht ze, als je die hoek in z’n geheel naar een galerie kon verplaatsen. Die kon dan ‘Troosteloosheid’ worden genoemd, of ‘Even weg om te kotsen’. En al die pretentieuze kwasten zouden zich eromheen verzamelen en serieus knikken.

Ze had handschoenen aan en nadat ze even snel om zich heen had gekeken of niemand haar zag, pakte ze een baksteen van de stapel en liep naar het deel dat voor de partners en de hoogste werknemers van Barber & Elsworth was gereserveerd. Andrews zilverkleurige Mercedes stond apart, met de neus naar binnen. Ze liep naar de linkerkant en gluurde naar binnen. Achterin hing een met dolfijnen bedrukt kinderzitje met daarop een vilten kangoeroe met een babykangoeroe in de buidel. Erachter een hondenrek. Een auto voor gezinsuitstapjes naar het safaripark of Legoland in Windsor, of voor bezoekjes aan vrienden op het platteland. En hoewel ze zijn auto al heel lang kende – hij had haar een paar keer een lift naar huis gegeven – bedacht ze opnieuw dat een auto een heel leven kon weerspiegelen. En nu ze dit allemaal weer zag, raakte ze er onverwachts door van streek. Wat ze van plan was, leek ineens heel hardvochtig.

Maar waar was Andrews geweten de afgelopen ochtend geweest? Had hij soms blijk gegeven van gewetensbezwaren toen hij achter haar rug om een complot smeedde en zo minachtend over haar en haar leven had gesproken? En over haar kind. Hij mocht dan die goeie ouwe Andrew zijn als het om iemand van zijn eigen klasse ging, maar dat was precies waar het uiteindelijk om draaide: klasse. Zij was het levende bewijs dat er nog steeds sprake was van klassenvooroordelen als het om juridische topbanen ging. Andrew was ongetwijfeld een voorbeeldige huisvader, maar hij had het gemakkelijk. Maar hoe zat dat dan met haar leven, haar ambities? Hoe zat het met haar gezinnetje, met haar en Bonnie?

Het kind is zwart…achterlijk…

Met opnieuw oplaaiende woede ging Frankie op haar knieën voor de linkerkoplamp zitten, zette zich schrap en sloeg de lamp aan gruzelementen.

En tegelijkertijd zijn hele leven. Met de kracht van een dijkbreuk. Zoals hij met het hare van plan was.

Op het moment dat de baksteen in contact kwam met het plastic omhulsel weergalmde een enorme knal door de parkeergarage. En op hetzelfde moment weerklonk het snerpende geluid van het autoalarm.

Ontzet krabbelde ze overeind. Het afschuwelijke lawaai snerpte door de lucht en liet de buitenwereld krijsend horen waaraan ze zich schuldig had gemaakt. Ze had er niet aan gedacht dat de auto een alarm zou hebben. Dat was nooit bij haar opgekomen. Hoe kon ze iets zo voor de hand liggends hebben vergeten? Maar ja, in haar eigen oude Citroen zat geen alarm.

Elk moment konden nu van alle kanten mensen aan komen rennen.

Hé jij daar! Waar spook je daar uit, jongedame?

En dan zou een hand op haar schouder neerdalen.

Ze draaide zich razendsnel om en rende eerst naar de uitgang. Bleef toen staan en holde terug naar de auto.

Er kwam niemand opdagen.

Nauwelijks ademhalend bleef ze doodstil staan en spitste haar oren om iets boven het alarm uit te horen. Als een sprinter die op het startschot wachtte liet ze zich voorzichtig op een knie zakken en stak ze haar andere been naar achteren, klaar om op de vlucht te slaan.

Er kwam nog steeds niemand.

Gelukkig was het gewoon het zoveelste autoalarm dat afging.

En wie zou dat elf verdiepingen hoger horen in een kantoorgebouw waar een feest in volle gang was?

Ze probeerde zich voor het lawaai af te sluiten en bekeek het omhulsel van de koplamp. Het glas was vanaf het stervormige gat in het midden gebarsten en verdwaasd rukte Frankie er met haar in handschoenen gestoken vingers stukken plastic uit totdat ze bij de lamp zelf kon en die ook met de baksteen kapotsloeg. De scherven vlogen alle kanten op. Daarna kwam ze stram overeind. Ze liet de baksteen op de grond vallen en op precies hetzelfde moment zweeg het alarm. Ze was waanzinnig blij en begon triomfantelijk te lachen, tot ze zich bewust werd van haar eigen manische gelach in de kale leegte van de garage.

Haar stemming veranderde op slag en alle energie leek weg te vloeien. Ze was zo slap als een vaatdoek, haar knieën deden pijn van het gruis dat erin zat en ze wilde alleen nog maar weg. Maar eerst moest ze de troep opruimen. Ze wierp een blik om zich heen en zag in het schemerige licht een zak cement onderuit gezakt tegen het lage muurtje bij de uitgang staan. Ze liep er snel naartoe en scheurde de bovenkant van de dikke papieren zak open. Maar ze had zich niet gerealiseerd hoe zwaar een zak cement was en het lukte haar niet de zak op te tillen. Uiteindelijk schopte ze hem om. Het droge cement stroomde er akelig langzaam en onregelmatig uit, maar geleidelijk aan werd de zak lichter waardoor ze hem ondersteboven kon houden tot hij leeg was. Er sloeg een lichtgekleurde wolk af. Grijs poeder hechtte zich aan haar zwarte jas en kleefde op haar gezicht, waardoor haar ogen begonnen te tranen en ze moest niezen.

En toen begon het alarm opnieuw te loeien.

Ogottegottegot.

Ze rende met de lege zak terug naar de Mercedes en begon gejaagd stukjes plastic op te rapen.

Dit keer móést iemand het toch horen!

Opschieten!

Eindelijk was het gedaan. Voor zover ze kon zien had ze alles keurig opgeruimd en ze ging ervan uit dat Andrew niets zou merken, ook niet als hij om de auto heen liep. Frankie was er vrij zeker van dat hij zou willen rijden. Hij zou de plek onderzoeken waar de koplamp had gezeten, de los bungelende bedrading bestuderen en het zootje ongeregeld vervloeken dat dit op hun geweten had. Dan zou hij instappen en de sleutel in het contact steken…

Ze sleepte de zak achter zich aan naar de puinhoop en gooide daarbij een pylon omver. In haar handschoenen voelden haar handen aan als geschrapte worteltjes.

Hoe lang was ze bezig geweest? Tien minuten? Twintig? Het feestje moest zo langzamerhand ten einde lopen. De partners zouden de lift naar beneden nemen.

En…en…en…

Frankie pakte haar aktetas en haar weekendtas op, keek nog eens goed of ze niets belastends achter had gelaten en liep weg uit de doolhof van de parkeergarage.

Van nu af aan was het een zaak voor de politie.

Eindelijk veilig! Ze zoog met grote teugen de verlichte nachtlucht naar binnen, de bijtend koude, van kerst bezwangerde lucht. De ijzige vingers van de natte sneeuw veegden het droge cement van haar huid.

Op Baker Street pakte ze de Jubilee-lijn. Het was woensdagavond maar de stinkende ondergrondse was stampvol, waardoor ze moest staan. Ze hield zich aan de stang vast en stond tegen vreemden aangeperst met gezichten die gelig glommen in het kille licht. Ze ademde hun zweet, hun laatste maaltijd, hun hoop en hun verdriet in.

Als afleiding las ze de koppen van de Daily Telegraph vlak voor haar neus: NIEUWE SCHOK VOOR REGERING. Ze begon het artikel te lezen en merkte toen pas dat de eigenaar van de krant haar aanstaarde. Hij zag er gedistingeerd uit met zijn zilverkleurige haar en een gewelfd voorhoofd en hij was net zo lang als zij zodat zijn neus bijna haar oor raakte. Met een onbewogen gezicht mompelde hij zacht: “Volgens mij lust jij er wel pap van.”

Heel even was ze te verbaasd om te reageren en dacht toen dat ze hem misschien verkeerd had verstaan. Maar hij bleef haar recht aankijken, dus zei ze bits: “Reken maar…lul.”

“Bravo!” De vrouw die het dichtst bij haar stond, liet de stang los om te applaudisseren.

Ze keken elkaar even eensgezind en grinnikend aan.

De man wierp Frankie een norse blik vol haat toe. Goddank stapte hij bij de volgende halte uit. Daar gaat een potentiële verkrachter, dacht ze.

De vrouw zwaaide vriendschappelijk toen ze een halte later uitstapte.

De beweging van de trein samen met de weeë lucht werkte verdovend op haar zintuigen. Ze voelde zich afgemat. Op dit moment was Andrew vermoedelijk tussen het bumper aan bumper rijdende verkeer onderweg naar Hampstead. Waarom zou er ook maar één politieagent zijn die zijn kapotte koplamp opmerkte? En als hij al naar de kant werd gedirigeerd, vervolgens moest blazen en erop betrapt werd dat hij te veel had gedronken, wat zou dat dan voor hem betekenen? Een rijverbod van een jaar zou hem nauwelijks iets uitmaken. O, hij zou aanvankelijk best jammeren en klagen, maar dan zou hij zich realiseren dat het op z’n hoogst een beetje ongemak met zich mee zou brengen. Hij had een vrouw die hem naar zijn sociale verplichtingen kon brengen. Of hij zou een taxi nemen en de kosten stiekem doorberekenen.

Aan haar eigen situatie zou dat niets veranderen. En de afgeluisterde woorden zouden haar door het hoofd blijven spelen.

Ze stapte in Kilburn uit en liep snel naar huis, de kin omlaag en de kraag omhoog tegen de natte sneeuw. Door de drukke High Street, langs het Tricycle Theater en al dat geluk daar. Dan rechtsaf. Daar hoorde ze uit een woning boven een tijdschriftenhandel vaak vioolmuziek komen en zag dan door de vitrage nog vaag de gestalte van een meisje. Soms bleef ze staan luisteren. Dezelfde passage werd constant en zonder ophouden herhaald. Vanavond was het raam dicht…Linksaf bij de bookmaker, naar een lange straat met zielige, kale jonge boompjes en rijen arbeiderswoningen in diverse staat van onderhoud, van vervallen tot opgeknapt. Een eindje verder in de straat stond haar huis. Een in zwang rakende wijk had de makelaar vier jaar geleden gezegd toen ze het kocht. Het was natuurlijk een verkooppraatje geweest, maar ze dacht dat er toch wel enige waarheid in school. En ze was van de wijk met die eclectische mengeling van bewoners, die haveloosheid, de goedkope schoenenwinkels en de groente- en fruitstalletjes gaan houden. Bovendien was het maar een klein eindje lopen naar de markt op Portobello Road.

Het eerste wat ze had gedaan was de deur geel verven. Op verzoek van Bonnie.

Waarom geel, schat?

Geel lacht. Lachend geel.

En nu ze de sleutel in het slot stak en de dikke ronde knop van de gele deur omdraaide, lachte die haar inderdaad toe.

Wat was het toch fijn om weer thuis te zijn.

De zitkamer, waar de papieren slingers die Bonnie had gemaakt kruislings van de ene muur naar de andere hingen. Josef, die onderuit gezakt op de Ikea-bank voor de televisie lag te soezen. Toen hij haar hoorde, schoot hij overeind en woelde door zijn platinablonde haar.

“Je bent er weer! Was het leuk? Nee! Ik zie aan je gezicht, het was niet leuk.”

“Het gaat wel. Ik ben alleen een beetje moe…en jij zo te zien ook.” Ze gaf hem een por.

Hij pakte haar hand vast. “Wat doe jij?”

“Hè?” Maar toen ze omlaag keek, zag ze dat er bloed door haar handschoen was gesijpeld. “O…ik heb me zeker gestoten…Hoe gaat het? Bonnie…?”

“Alles is goed. Ik kijk op tv naar reality-programma. Zo lelijk gevloek. Waarom moeten mensen altijd zo lelijk vloeken? En ik heb Bonnie nieuw woord geleerd. ‘Pies’. Dat is Hond.” Hij sprak het uit als pie-es.

“O, dank je wel. Wat lief.” Stukje bij beetje voelde ze de spanning wegtrekken.

“Graag gedaan. En ze zeg ze wilt een hond.”

“Zegt. Ze zégt.”

“Ze zégt.”

“Ze wil.”

“Wil…O, zo moeilijke taal. Onmogelijk. Ik leer nooit.”

“Natuurlijk wel.”

“Jij moet me al de tijd te verbeteren.”

“Bij ‘moet’ hoort geen onbepaalde wijs. En het is altijd… ach, laat ook maar. Het is al laat. En misschien kunnen we er wel een nemen – een hond bedoel ik – als jij tenminste blijft…”

“Ik blijf.”

Ondertussen hadden ze Loopy al, de roodwitte kat die Bonnie zo had genoemd omdat zijn staart krulde. ‘s-Nachts sloop hij over de daken van de hele buurt en lag op de loer bij de bouwvallige schuurtjes. Overdag sliep hij. En verder negeerde hij hen straal, behalve wanneer hij zich om hun benen krulde, omdat hij eten wilde. En wanneer ze hem bij wijze van extraatje een beetje melk gaf, wilde hij alleen gepasteuriseerde melk. Hij was volslagen nutteloos, dacht Frankie altijd. Maar ze was stompzinnig aan hem gehecht.

De deur van Bonnies kamer stond op een kier. Ze glipte naar binnen en ging op haar knieën bij het bed liggen. Erboven schitterde een enorm hoefijzer. Dat had Frankie toen ze nog klein was van haar vader, die hoefsmid was, gekregen.

Ze kon de bult die haar dochter was onderscheiden, haar kleine hoofdje boven de rand van het Betty Boop-dekbed. Eén arm stak eruit. Ze maakte kleine geluidjes in haar slaap. Haar adem rook naar appel. Voorzichtig stopte Frankie haar arm onder het dekbed en gaf haar een kusje op haar voorhoofd. Ze liet haar lippen even op de koele huid rusten. Ze had geen licht nodig om zich de ernstig kijkende ogen voor de geest te halen die haar altijd aan kastanjes deden denken, of het wipneusje, of het kinnetje, of het donzige bruine haar boven het broze mokkakleurige smoeltje. Ze plaagde Bonnie er altijd mee dat ze eruit zag om rauw in te bijten en Bonnie gierde van pret als haar moeder haar beetpakte en net deed alsof ze aan haar begon te knabbelen.

Haar kostbare kind, haar betoverende kind.

Bonnies ogen gingen langzaam open. “Mam-mie thuis?”

“Ja, engel, ik ben thuis.”

“Mooi. Mam-mie thuis…Ik ken een nieuw woord in het Pools. Hond. “Pi…Pi…””

“Denk aan die sissende letter. De letter die sist als een slang.”

“S! Ikke weten…Pi…eS!”

“Goed zo. Goh, wie is er nou mijn knappe meid?”

“Ikke! Ik her-in-ner, hè?”

“Zeker weten, bijzonder kind.”

“Hé-hé.”

“Hé-hé!”

Ze bleef op haar knieën naast haar dochter liggen tot ze aan het ritme van haar ademhaling hoorde dat ze weer sliep. En buiten zong een nachtelijk roodborstje voor een wijfje. Hier ging het om. Dit was alles. Dit.