Kerstgeheimen
(Frankie en Daniel)
Daniel had last van een nachtmerrie die steeds terugkwam. Alleen was het geen nachtmerrie. Hij kon elk vunzig detail met zijn eigen ogen aanschouwen. Geen vader hoorde zijn dochter zo te zien. Geen moeder ook. Maar voor hem als vader was het erger. Als man.
Hij kon in bed zijn draai niet vinden. Daar kwam nog bij dat Wally dwars over zijn benen lag. Dat zo’n klein hondje zo zwaar kon zijn was gewoon verbazingwekkend, maar natuurlijk had Daniel ook bonenstaken van benen. Hij was tegenwoordig nog maar een schaduw van zijn vroegere ik. Hij probeerde te schatten hoe laat het was: rond zessen, dacht hij. Behoedzaam draaide hij zich om en tastte naar de grond. Toen zijn vingers de wekker vonden, draaide hij die om. De wekker stond altijd met de wijzerplaat van hem af, anders zou het licht hem wakker houden. Hij kon eigenlijk alleen maar slapen als het pikdonker in de kamer was. ‘s-Zomers stond hij vaak al op als de eerste vogels zich lieten horen. Maar als hij in zijn stoel tv zat te kijken, viel hij onveranderlijk in slaap met alle lampen aan. De klok bevestigde dat het tien voor zes was. Afgezien van Wally’s gesnurk was er niets te horen. Toch voelde het huis heel anders aan, zelfs opgesloten in deze nachtelijke stilte voelde het bewoond. De muren ademden. Hij wist niet zeker of dat nu goed was of niet.
Maar het kind, dacht hij glimlachend in het donker, wat een grappige dreumes was dat. Echt een verrukkelijk schepseltje. Net een elfje. Hij had niet geweten dat ze een beetje – nou ja, je weet wel – was. Maar dat was alleen maar nog vertederender. Je zou haar het liefst met een zwaai willen optillen en tegen je aandrukken. En hij zou nooit de ontzetting op haar gezichtje vergeten toen ze hem aankeek en de theepot uit haar handen liet vallen. Dat had hem van streek gemaakt. Was hij dan echt zo’n monster dat één blik op hem een kind de doodsschrik op het lijf kon jagen?
Haar moeder was een doek gaan halen maar het kind was gebleven. “Wees maar niet bang, kleintje, het geeft niet,” had hij op dezelfde toon gezegd waarmee hij een zenuwachtig paard toesprak. Hij probeerde niet piepend adem te halen. “Er is niks kapot. Laat me je eens bekijken.”
Ze had een paar stapjes naar hem toe gedaan en hij was blij toen hij de angst uit haar ogen zag wegtrekken. Het leken net wilde kastanjes. En daarna hadden ze vriendschap gesloten.
“Hoe heet jouw hond?”
“Wally Wakers. Afgekort tot Wally.”
“Walters is mijn achter-naam.”
“Hoe bestaat het. Die van mij ook,” zei hij.
Gisterochtend, toen hij zich in een slakkengangetje buiten had gewaagd, was ze met hem meegelopen en had ze de mouw van zijn jack vastgehouden.
Voorzichtig, opa.
Hij wees naar de plataan en legde uit waarom die gemakkelijk te herkennen was, zelfs in de winter wanneer hij al zijn blad had verloren. Dat kwam door de gevleugelde zaadjes die rondom op de grond lagen. Ze pakte er eentje op en stopte hem in de zak van zijn jas van schapenvacht. Hij vertelde haar dat hij het zou bewaren omdat het geluk bracht.
Daarna waren ze samen de pony’s gaan voeren en hij had laten zien hoe ze haar hand moest houden. Die van haar had als een kuikentje in het nest van zijn schuurpapieren hand gelegen.
“Je moet je hand plat houden,” zei hij terwijl hij haar vingers strekte. “Je wilt toch niet dat ze die ook opeten?”
Daar had ze om moeten lachen. Pure blijdschap, die hem als muziek in de oren had geklonken.
Later, terwijl hij las, had ze op het tapijt gelegen en de terriër gestreeld.
“Ik ben nu niet meer bang voor je.”
“Da’s mooi,” had hij gezegd. Toen dacht hij ineens aan de spelletjes in de gangkast en had haar verteld waar ze die kon vinden. Ze had ze opgehaald, het stof van de dozen geblazen en daarna hadden ze een uurtje of wat een bordspelletje gespeeld.
Zijn gedachten werden somberder. De hemel mocht weten wanneer hij weer fit genoeg zou zijn om aan het werk te gaan. Dat zat hem ontzettend dwars. Hij zou zijn spaargeld moeten aanspreken.
Hoefsmeden zoals jij zijn hun gewicht in goud waard, had een klant een tijdje terug tegen hem gezegd. En dat was waar. Goede hoefsmeden, met zijn ervaring, zijn betrouwbaarheid, zijn inlevingsvermogen in paarden (al gold dat niet voor mensen) waren inderdaad zeldzaam. Maar er waren wel wat jonge hoefsmeden op zoek naar nieuwe klanten en een paar daarvan hadden zelfs nog bij hem stage gelopen. Wat ze aan dierpsychologie misten, compenseerden ze met ongedwongen grapjes en snelheid. En in het geval van vrouwelijke klanten een beetje geflirt. En weg waren ze, na het paard een klap op zijn flank te hebben gegeven en vrolijk naar de klant te hebben gezwaaid. Daniel durfde te wedden dat tegen de tijd dat hij weer aan het werk kon een stel van deze jonge mensen zich in zijn klantenkring zou hebben gewurmd…
∗
Het hese geluid van een stel houtduiven voor haar raam maakte haar wakker en ze bleef een paar minuten liggen luisteren naar wat zo te horen een gesprek van vraag en antwoord was: Brr-brr-brr-brr…Brr-brr-brr. Ze had gisteravond de gordijnen niet dichtgedaan en de hemel begon al iets op te lichten.
Haar oude kamer. Het blauw met witte behang dat ze als tiener had uitgekozen. Toen zou aan het voeteneind van het bed een volgepropte kous hebben gehangen die haar moeder had gebreid. De inhoud was door de jaren heen veranderd, maar elke kerstavond werd de kous, steeds een beetje meer gestopt, tevoorschijn gehaald. En als ze hem leeg haalde, zat er altijd iets in dat haar vader had gemaakt. Soms was het te groot om in de kous te passen, dan was het pakje eraan vastgebonden. Eén zo’n cadeau was een juwelendoosje van hout en metaal op halfronde pootjes. Het had haar verbaasd dat zoiets delicaats uit de grote ruwe vingers van haar vader had kunnen komen.
“Voor jou, om je snuisterijtjes in te doen.”
Het stond nu op haar kaptafel thuis. Ze deed er haar oorringen in.
In haar pyjama liep ze zachtjes door de kamer. “Ben je wakker?” riep ze zacht. Geen antwoord. Toen hoorde ze geluid uit de keuken komen. Hij moest al zijn opgestaan.
Hij was Wally aan het voeren.
“Dat had ik ook kunnen doen. Daarom ben ik hier. Om dat soort dingen te doen.”
“Het is goed voor me.”
Ze trok haar wenkbrauwen op. “Wie zegt dat?”
“Ach, nou ja,” zei hij, net als zijzelf altijd deed.
Hij had net het blikvoer in kleine stukjes gesneden om de tanden van de oude hond te ontzien, deed er een handjevol droogvoer bij en liet het aan haar over om de bak te pakken en op de grond te zetten.
“Waarom ga je niet zitten? Dan zet ik wel een kopje thee.”
Hij gromde en liep als een krab naar de tafel.
Zijn oude kastanjebruine flanellen ochtendjas was met een stuk oranje touw om zijn middel geknoopt en zat onder de etensvlekken en hondenpoten. Ze betwijfelde of die na de dood van haar moeder nog ooit was gewassen. Ze zou zijn kleerkast moeten nakijken. Gisteren had ze de hele dag besteed aan het schoonmaken van de bungalow. Ze had om hem heen gestofzuigd terwijl hij als een vulkaaneiland in zijn stoel kwaad had zitten toekijken.
En gisteren had ze, ondanks zijn protesten, ook nog boven de gootsteen zijn haar gewassen en het daarna geknipt. Ze had zijn benige schedel met de shampoo ingezeept en daarna afgespoeld. Ze had de dunne sliertjes van zijn eens zo dikke haardos geknipt. In nors stilzwijgen. Ze had zich verdrietig gevoeld toen ze haar vingers door dat dunne haar liet glijden. Het deed haar aan kaf denken.
Hij had duidelijk laten blijken dat hij het verschrikkelijk vond van haar afhankelijk te zijn, dat ze hem in haar macht had. Hij straalde vijandigheid uit. Maar hij kon in z’n eentje naar de wc, al bleef ze wel voor de deur staan wachten – voor het geval dat – en probeerde niet naar zijn gesteun achter de deur te luisteren. Hij ging ook zelf onder de douche (met aan het eind altijd een koude douche), maar zij hielp hem eerst uit het korset. Zijn bont en blauw gekleurde ribbenkast schokte haar, maar niet zo erg als zijn uitgemergelde lijf. Terwijl hij douchte, nam zij de kans waar om zijn bed op te maken. En zo ontdekte ze dat hij de nachtpon van haar moeder onder zijn kussen bewaarde.
“Ach nee!”
Ze had de roze nylon nachtpon opgepakt en uitgeschud en hem tegen haar neus gehouden in de hoop dat er nog iets van de geur van haar moeder aan zat, maar ze rook alleen de bedompte geur van haar vader. Ze verbeeldde zich dat hij de nachtpon elke avond onder zijn hoofd legde en misschien wel knuffelde alsof het zijn vrouw zelf was.
Zoals zij met Patricks overhemden had gedaan.
Zoals zij zijn sokken had gestreeld. Als tamme hamsters.
Ze herinnerde zich hoe hij op zijn zij had geslapen, met zijn ene arm over de andere waardoor hij zijn mooie gezicht aan het zicht onttrok.
Ze vouwde de nachtpon weer op en stopte die net als daarvoor onder het kussen met het gevoel dat ze een heiligdom was binnengedrongen…
Nu schonk ze thee in twee mokken, schudde cornflakes in twee kommen, deed er melk en suiker bij en ging tegenover hem zitten. Ze dronken hun thee en aten hun cornflakes, waarbij alleen de lepels tegen de kommen tikten.
“Gelukkig kerstfeest.”
“O ja. Dat was ik vergeten.”
Natuurlijk niet.
“De eerste keer zonder mam.”
Hij staarde in zijn kom, die met haar naam erop.
“Pap…”
“Die rotzak.” Hij spuwde de woorden fel uit. “Als ik die knul die het heeft gedaan ooit te pakken krijg, vermoord ik hem met mijn blote handen.”
Hij kreeg er een hoestbui van. Ze haalde een glas water en bleef het vasthouden terwijl hij dronk.
Vanbinnen deed alles pijn. Ze moest erover praten.
Het was zo koud in de keuken dat haar gezicht ervan vertrok.
Dat kon nooit goed zijn voor zijn borst. Ze legde haar hand tegen de radiator. Ijskoud.
“Het lijkt hier de noordpool wel.”
“De ketel slaat om halfacht aan.”
“Dan zet ik de tijdschakelaar op een vroeger tijdstip.”
Hij keek zuur toe terwijl ze aan de thermostaat stond te prutsen.
De boiler sloeg met een zachte plof aan.
“Heb je enig idee hoe duur olie is?”
“Toevallig wel. Maar dat doet er niet toe als je ziek bent.”
“Je gaat je gang maar. Dat doe je altijd.”
Ze keek hem kwaad aan. “Dat is absoluut niet waar. Geef me maar eens een voorbeeld.”
“Ik weet wat ik die avond zag.”
“O goeie god,” riep ze uit. “Krijgen we dat weer? En wat heeft dat te maken met dat ik kennelijk altijd mijn eigen zin doe? Je weet niets van mijn leven. Helemaal niets. Jij zit opgesloten in dit miserabele huis, afgeschermd van het echte leven en van alles wat daarin gebeurt. Jij met je achterlijke ouderwetse ideeën en je ouderwetse…”
“Hou je mond,” barstte hij los. Hij probeerde te snel op te staan. Zijn lichaam wankelde en hij viel terug op zijn stoel.
Frankie rende naar hem toe.
“Het gaat alweer. Maak je niet druk.”
Hij wuifde haar weg maar ze sloeg er geen acht op, ondersteunde zijn hoofd en legde haar arm achter zijn nek. Die voelde dun en pezig aan. En de boord van zijn overhemd was veel te wijd.
Zijn adem werd langzaam regelmatiger en ze liep bij hem weg. Met haar rug naar hem toe zei ze zacht: “Ik ben nog steeds dezelfde persoon. Ik ben nog steeds het meisje van wie je vroeger hield.”
Haar stem, ijl en trillend, zweefde naar hem toe. Daniel keek strak naar de rug van zijn dochter. Haar lange hals was gebogen. Hij keek naar het knobbelige botje onderaan en wilde niets liever dan er zijn vinger op leggen. Ze was zo slank en lang in haar lichtblauwe pyjama. Zo mooi zonder de rode lippenstift. En haar haar was glad als de vacht van een zwarte labrador. De pyjamabroek was te kort, haar knokige enkels staken eronderuit. Haar grote, rechte voeten. Ze had lichte platvoeten. Hij herinnerde zich hoe ze hard had gelopen, een beetje als een eend. En heel even werd deze afstandelijke vrouw weer het meisje op wie hij zo dol was geweest. Zijn kleine meid. Zijn garnaaltje. Niet dat ze lang een garnaaltje was gebleven. Ze bleef maar groeien.
Daniels gezicht vertrok bij die tedere herinneringen. Hij dacht terug aan hoe ze elk jaar bij de prijsuitreikingen van school grinnikend op het podium was geklommen om haar zwemtrofee in ontvangst te nemen. Ze zwom als een vis, gestroomlijnd, resoluut. Toen kwam het jaar dat ze voor het gewest zwom en won. De buren waren er eentje op komen drinken. Haar foto had in het plaatselijke huis-aan-huisblad en in de Oxford Times gestaan en ze was echt zijn ster geweest. Maar toen was ze naar de universiteit gegaan en was ze veranderd. Zelfs haar stem was veranderd.
Hij beheerste zich. Hij was beslist niet van plan haar zijn gevoelens te tonen.
Frankie draaide zich weer naar hem om. Op zijn gezicht was niets van zijn korte stap in het verleden te zien en ze voelde vanbinnen iets verschrompelen.
Hij zei: “Waar is die dreumes…Bonnie? Nog in dromenland, zeker?”
Het viel haar op dat hij het woordje ‘dreumes’ gebruikte.
“Toen ik net bij haar naar binnen gluurde nog wel, ja.”
“Ze heeft toch wel een kous?”
“Ja. En ik dacht dat we de grote cadeaus vlak voor de lunch konden uitpakken…Net als vroeger,” zei ze terwijl ze hem indringend aankeek.
Ze vroeg zich af wat er zou gebeuren als ze gewoon impulsief haar armen om hem heen zou slaan en zou zeggen: laten we het verleden nu maar laten rusten, pap. Zou hij zich dan laten vermurwen?
Ze dacht dat ze een flikkering in de ogen van haar vader zag, zo klein als een zilvervisje.
Daniel verstrakte. Vroeger had ze hem om haar vinger kunnen winden. Dan keek ze hem op die speciale manier aan, net als nu, en dan had ze alles van hem gedaan kunnen krijgen. Maar dat was tóén! En zij mocht dan wel willen dat alles weer als vroeger werd, maar dat ging niet. Niet wat hem betrof.
En er was nog iets wat ze niet wist. Iets wat voortdurend aan zijn geweten bleef knagen en dat zijn gekwelde ziel haar wel toe wilde brullen. Maar dat zou nooit gebeuren. Zelfs als hij helemaal in de put zat en verbitterd een schuldige probeerde te vinden, kon hij dat niet over zijn hart verkrijgen.
Want dan zou hij moeten zeggen: De brief die je moeder die avond op de post deed, was aan jou gericht. Als jij er niet was geweest, zou ze nog in leven zijn.
Ze was er niet eens aan toe gekomen om de brief te posten. Die was op de grond naast haar gevonden. Hij had hem nog steeds, boven, weggestopt in zijn kleerkast.
In de envelop, ongeopend, ongelezen.
“We zullen proberen het voor Bonnie gezellig te maken, hè?” zei Frankie.
“Uiteraard.”
“Mooi,” zei ze en liep de keuken uit.
Die kleine dreumes kon er immers niets aan doen, redeneerde Daniel.
Bij de gedachte aan zijn kleindochter kikkerde hij op en hij voelde een warme gloed om zijn hart.
Toen drong het tot hem door dat hij geen cadeautje voor haar had. Hij kon haar niets geven. Wat kon hij haar in vredesnaam geven?
Ineens wist hij het en zijn gezicht klaarde op.
Een verrassing voor haar die alle andere verrassingen zou overtreffen. Hij kon haast niet wachten.
∗
“Je mag zelf kiezen welke je wilt,” zei hij terwijl hij de ruw gesneden haagdoornstok dieper in de grond stak om het gewicht op zijn benen te verminderen. Hij had de liefhebbende blik op zijn gezicht waarmee hij vroeger naar haar keek, herinnerde Frankie zich.
Ze gaf haar dochter een zetje naar voren. “Toe maar, engeltje.”
“Voor mij? Een pony voor mij?”
“Ja, hoor. Voor jou alleen.” Daniel wreef zich glimlachend in zijn handen, een hol geluid.
Ernstig inspecteerde ze de pony’s en liep van de een naar de ander, om beurten hun neus strelend. Ze hield van Bits, de gevlekte, omdat zij de mooiste was. Maar ze was al oud. Misschien ging ze al gauw dood. En hoewel Toby, het vosje, de vriendelijkste was, wervelde hij soms als dode bladeren in de wind door de wei en ze zag zich al op zijn rug zitten en zich aan hem vastklemmen terwijl hij dat deed. Dus bleef de zwart-witte Sadie over. En feitelijk vond ze haar het liefst, ook al was ze het lelijkst en had ze harige voeten en een groot hoofd vol snorharen. Ze was ook al tamelijk oud, maar niet zo oud als Bits, dus zou ze langer blijven leven. En ze was ook de grootste van de drie, dus ook als Bonnie groter werd, zou ze nog steeds op haar kunnen rijden. En hoewel Sadie niet zoals Toby je hand likte, bleef ze rustig staan en vond ze het goed dat je haar oren streelde.
“Mag ik Sadie hebben?”
“Tuurlijk mag dat.” Hij was verbaasd. De merrie zou ook zijn keus voor haar zijn geweest, maar hij had gedacht dat ze die ouwe snorrebaard zou kiezen, of de ruin, die er allebei veel aantrekkelijker uitzagen. Wat had haar op andere gedachten gebracht? Hij gaf haar een klopje op de arm. “Zullen we haar vastzetten zodat je op haar kunt zitten?”
Ze knikte.
Frankie wilde de pony het stoffige hoofdstel aanbinden, maar haar vader pakte het haar af.
“Dat doe ik wel.”
“Ik probeer je verdorie alleen maar te helpen. Jij hoort niet…”
“Ik zei dat ik het zelf zal doen.”
Maar de inspanning was hem te veel. Hij kromp ineen van de pijn.
“Doe jij het zadel maar,” zei hij terwijl hij weer op adem probeerde te komen.
Hij trommelde ongeduldig met zijn vingers tegen zijn stok toen ze moeite had met het dichtgespen van de buikriem en toen het eindelijk was gelukt, duwde hij haar bijna letterlijk opzij.
“Mooi, zet je voet maar in de stijgbeugel,” droeg hij zijn kleindochter op. “Hou je aan het zadel vast – ja, goed zo – en nu gaan zitten door je andere been omhoog te zwaaien…Precies!” toen ze erop sprong. “Wat ben jij een slimme dreumes.”
Moet je mijn slimme garnaaltje nou eens zien!
De tederheid in zijn stem bracht haar aan het koken. Ze was jaloers, besefte Frankie vol schaamte. De blijdschap dat haar vader Bonnie oprecht in zijn hart had gesloten en het verdriet dat hij tegenover haar zo onbuigzaam bleef, kwamen met elkaar in conflict. Zij had niemand in haar leven die van haar hield, dacht ze in een vlaag van zelfmedelijden. Tot nu toe had haar carrière dat gat opgevuld. Maar nu haar leven in pure chaos was veranderd, had ze meer dan ooit iemand nodig op wie ze kon steunen.
“Jij zult haar rond moeten leiden,” zei Daniel tegen haar.
En zo leidde ze de dikke pony met haar dochter op haar rug rondje na rondje door de wei.
En haar vader maar roepen: “Goed zo, dreumes, goed zo.”
∗
Ze zaten voor de televisie, met alleen het licht van de staande schemerlamp en van de kaarsen die al begonnen te sputteren. Ze zou voor de zogenaamde seksscène in When Harry met Sally de kamer uit moeten, maar ze wist dat haar vader net zomin aandacht aan de film schonk als zij. Terwijl ze naar de regen luisterde die tegen de glas-in-loodramen sloeg, kookte ze vanbinnen van verontwaardiging. Ze bedacht dat hij haar niet één keer had bedankt. Niet voor het feit dat ze alles achter zich had gelaten om hem te komen helpen. Niet voor het schoonmaken van de bungalow. Niet voor het koken van het eten dat ze zelf had betaald. Of voor het voeren van de pony’s. Of het opbellen van zijn klanten. Niet voor het feit dat ze hem hielp bij het aankleden, dat ze zijn overhemd dichtknoopte en veters in zijn bruine leren schoenen deed om ze dan met een dubbele knoop dicht te strikken, zoals hij dat graag wilde. Niet voor de trui van Fenton.
Ze stak haar hand uit naar de Bulgaarse Merlot en zag hem dieper fronsen toen ze nog een slok nam. De fles was al bijna driekwart leeg.
“Nu denk je zeker dat ik een alcoholist ben, hè?”
“Ik heb niks gezegd.”
“Dat hoeft ook niet.”
“Jouw drinkgewoonten gaan mij niets aan.”
“Het is verdomme Kerstmis. Als ik al met Kerstmis niet een tikje aangeschoten mag raken…”
“Ik had graag dat je dat soort taal niet tegen je vader uitsloeg.”
Ze draaide zich met een ruk naar hem om. “Mijn vader? Jij? Je gedraagt je niet als mijn vader.” Ze zette haar glas met een klap op de tafel waardoor er wat wijn op het tapijt spatte. Haar stem ging omhoog: “Alles moet volgens jouw regels. Zodat het in een hokje past. Ik hou onvoorwaardelijk van mijn dochter. Ik zou alles voor haar over hebben – ach, je hebt geen flauw idee. Geen. Flauw. Idee. Wat weet jij nou van me, wat kan ik je nou schelen?”
Heel even staarde Daniel haar aan. Ze zag iets in zijn ogen opflitsen. Maar het verdween zo snel dat ze niet had kunnen zeggen wat het was. Hij liet zijn tong over zijn lippen gaan, pakte toen zijn eigen glas, waarin een bescheiden hoeveelheid whisky zat en maakte ze daarmee nat. Frankie zag dat zijn hand trilde waardoor iets van haar woede verdween.
“Maar hoe dan ook…Dat was een mooi gebaar van je. Om Bonnie die pony te geven.”
Daniel ging iets verzitten. De pijn begon minder te worden.
“Arme dreumes.”
“Waarom arme?” wilde ze weten, terwijl haar nekharen opnieuw overeind gingen staan.
“Wat voor kansen heeft zij nou. Ze is het een noch het ander. Haar moeder haalt god weet wat voor fratsen uit. Haar vader is ervandoor gegaan. En nu is daar die buitenlander…”
“Hij is er niet vandoor gegaan. Hij is vermoord.”
“Wat?”
“Hij is vermoord. Door een stel dronken jongens.”
“Nee!” Daniels mond zakte open en hij greep de armleuningen van zijn stoel beet.
Eindelijk heb ik dan je aandacht weten te krijgen, dacht ze.
“Diezelfde avond kreeg ik voortijdig weeën.”
Langzaam verwerkte hij die informatie. “Zijn ze gepakt?”
“Wat dacht je?”
Hij mompelde afkeurend en trok aan zijn kin. Voor het eerst sinds haar komst keek hij haar met iets anders dan afkeer aan.
“Dat heb ik nooit geweten. Ik had nooit kunnen dromen…”
“Nee, waarom zou je ook.”
“Je hebt er nooit iets over gezegd,” wierp hij tegen.
“Nou, aangezien je, toen ik je vertelde dat ik zwanger was, zei dat ik een halfbloed op de wereld zou zetten…En o ja, zonder getrouwd te zijn, ook dat nog…voelde ik me daartoe niet verplicht.”
Het was even stil. Toen: “Je moeder…wist zij het?”
“Natuurlijk.”
Daniel moest zich tegen een gevoel van verraad verzetten.
“Dat begrijp ik niet. Waarom heeft zij het me niet verteld?”
“Dat heb ik haar gevraagd.”
“Maar zij en ik hadden nooit geheimen voor elkaar. We vertelden elkaar altijd alles.”
Verwilderd ging zijn blik omlaag en hij peuterde aan de franjes van de deken die over zijn knieën lag.
“Ze respecteerde mijn wensen.”
“Maar ze heeft tegen me gelogen. Ik heb nooit tegen haar gelogen.” Hij was ontroostbaar. Er lag ongeloof in zijn stem. Zijn wangen leken ingevallen.
Frankie zag hem vechten om die onthullingen te verwerken en kreeg medelijden met hem. Ze trok haar stoel dichter naar de zijne en legde haar hand op zijn been.
De warmte daarvan vloeide over in zijn botten. Ze had altijd al bekwame handen gehad, dacht hij.
Frankie zei: “Ze heeft niet gelogen. Ze beschermde me toen ik verdriet had.”
Ze trok haar hand weg en het voelde aan als een gat in de lucht.
Een van de sputterende kaarsen was nu helemaal opgebrand.
“Nou, het spijt me van je vriend,” zei hij gesmoord.
Ze haalde haar schouders op.
“Hoe heette hij ook weer? Dat ben ik vergeten.”
“Patrick.”
“O ja. Patrick. Het spijt me van Patrick.”
Stilte. Daniel kauwde op zijn lippen. En toen stootte hij op hartverscheurende toon uit: “Maar ze had het me moeten vertellen…Ze was mijn vróüw! Ze had het me moeten vertéllen.”