3

Vijf dagen voor Kerstmis
(Nuala)

“Liam, lieverd, ben je klaar? De klok staat niet stil.”

“Yep.”

Nuala wachtte onder aan de trap. Een minuut. Twee minuten. Geen spoor van hem.

“Je komt te laat, Liam. Dat wil je toch niet, of wel soms?”

“Nee,” kwam het antwoord.

Na ongeveer vijf minuten verscheen er boven aan de trap een uit de kluiten gewassen knul die naar beneden sjokte. Afgezien van zijn lengte en omvang zag hij er op het eerste gezicht normaal genoeg uit. Er was niets wat hem van andere zeventienjarigen onderscheidde tot je de kleine schuinstaande ogen zag en het puntje van zijn tong dat naar buiten kwam toen hij met gespannen blik probeerde zijn grote voeten dwars op de smalle traptreden te zetten.

Zijn moeder keek met een toegeeflijke glimlach naar de groene overall met het rode logo van de garage. Ieder ander zou hebben gewacht tot hij op zijn werk was voordat hij die over zijn kleren aantrok, maar Liam niet. Hij was zo verguld met zijn ‘uniform’ dat Nuala hem ‘s-avonds alleen met de grootste moeite zover kreeg dat hij het uittrok.

“Nou nou, meneer is er klaar voor,” zei ze met een stem waarin een zacht Iers accent doorklonk.

“Zie ik er belangrijk uit?”

“Ja, lieverd, nou en of.”

De afgelopen acht dagen hadden ze elke ochtend dit gesprekje gevoerd. Hij verwachtte het en keek ernaar uit. Herhalingen gaven hem een veilig gevoel. Het was een vorm van bevestiging. Toen hij jonger was, had hij altijd een gekookt ei bij het ontbijt gehad. En elke keer haalde hij het zelfde grapje uit door de lege dop omgekeerd in het eierdopje te zetten.

Ik heb mijn ei niet opgegeten.

O jee…Waarom niet? Had je geen trek?

Opgetogen pakte hij het ei dan uit het dopje en zette het weer goed. Haha! Je geloofde me echt, hè? Ik heb je voor de gek gehouden, hè?

Dit was zijn eerste baantje. Het wassen en poetsen van nieuwe en tweedehands auto’s. Er had een advertentie in het plaatselijke krantje gestaan en hij was acht dagen geleden begonnen. Hij had tijdens het sollicitatiegesprek in het bijzijn van Nuala aan een stuk door gegiecheld.

“Ik ben secuur en betrouwbaar en ik hou van auto’s en ik wil een kans krijgen,” had hij zonder een komma opgesomd. Ze hadden het steeds opnieuw gerepeteerd.

“We zullen zien hoe het uitpakt,” had de eigenaar tegen Nuala gezegd. Zijn twijfel was duidelijk te horen. En aan de omlaaggetrokken mondhoeken was de afkeer niet over het hoofd te zien. Godzijdank had Liam er niets van gemerkt. Het stond haar ook niet aan dat de man maar met zijn balpen op het bekraste bureaublad bleef tikken. Hou daarmee op, had ze willen roepen. Het liefst had ze hem de pen uit zijn handen gerukt. En bovendien droeg hij een gouden armband. En twee horloges.

Ze had hem belangstellend en beleefd naar de reden gevraagd.

“Voor als er eentje niet goed loopt natuurlijk,” had hij geantwoord, alsof het wel duidelijk was dat zij net zo geschift was als haar zoon.

Toch was hij bereid geweest Liam een kans te geven en dat was netjes van hem.

“Ik heb vannacht weer gedroomd,” zei Liam zonder op te kijken terwijl hij zijn havermoutpap met fruit naar binnen schrokte.

“Weer van de witte dame?” vroeg Nuala terwijl ze haar knackebröd dik met jam besmeerde. Dat deed natuurlijk afbreuk aan de bedoeling, maar het smaakte wel veel beter. Alle beetjes hielpen, vond ze. Door de jaren heen was ze voortdurend naar alle kanten uitgedijd waardoor haar knappe gezicht steeds verder in de zachte huid wegzakte.

Nou ja, er was niemand voor wie ze slank moest blijven.

“Ja. Ze hield mijn hand vast. Dat vond ik fijn.”

“Mooi zo. En heb je verder nog gedroomd?” Ze wilde hem met alle macht afleiden van de witte dame die zo ondertussen een obsessie voor hem begon te worden.

“Nee, alleen die ene.”

Na het ontbijt hielp ze hem in zijn parka die over de overall een beetje krap zat en er wat raar uitzag, vooral toen hij de capuchon opzette.

“Ik heb een echte baan.”

“Zo is het maar net. Je bent nu een man van de wereld, hè? Maar lieverd, denk nu niet…” Ze brak af. Liam leek niet te begrijpen dat hij op proef was, maar daarmee hoefde ze zijn pret toch niet te bederven?

Ze stak haar armen uit en gaf hem een stevige knuffel. Hij drukte een natte kus op haar wang en ging toen meteen op pad. Het was maar een klein eindje lopen over het halvemaanvormige straatje langs de voormalige huurhuisjes van de gemeente, dan rechtsaf naar de straat met de hoge negentiende-eeuwse huizen en vervolgens links naar de hoofdstraat van het marktplaatsje in Oxfordshire. De showroom was in een zijstraatje. Vijf minuten lopen, hooguit. Het grote voordeel was dat hij niet de hoofdweg hoefde over te steken, want daar maakte ze zich altijd weer zorgen over. Maar ook al had ze nog zo haar best gedaan om hem iets van verantwoordelijkheid bij te brengen, dat was geen garantie dat hij op tijd en op de juiste plek zou aankomen, omdat hij zo gemakkelijk werd afgeleid.

Het was woensdag, vijf dagen voor de kerst, en het vroor. Voor vanavond was natte sneeuw voorspeld. Ze wikkelde zich in haar lange gebreide jas en bleef hem in de deuropening staan nakijken. Zijn logge lijf met dat rare schommelende loopje werd steeds kleiner, alsof ze hem door een omgekeerde verrekijker zag. Hij draaide zich een paar keer om en zwaaide naar haar, waarop ze prompt terugzwaaide. Ze hield van hem. Ze maakte zich zorgen over hem.

Altijd. Over wat er van hem moest worden. Wat er zou gebeuren als ze ooit ziek zou worden. Wat er zou gebeuren wanneer ze oud was. Wanneer ze dood was.

En, en, en…

Hij snakte naar liefde. Om te geven en te krijgen. Hij leefde van liefde.

Zes jaar geleden had haar man die ze had menen te kennen, haar voor de keus gesteld: hij of ik.

Hij, had ze geantwoord. Altijd hij.

Hij was er zo snel vandoor gegaan dat ze het idee kreeg dat ze de slipsporen had kunnen zien.

Een nieuw leven. Een nieuwe vrouw, vermoedde ze.

Rotzak.

Lieve God, zorg alsjeblieft voor Liam. Laat hem niks overkomen.

Ze pakte twee flessen melk van de stoep en liep weer naar binnen.

Boven ruimde ze zijn kamer op. Het was er een zootje: kleren, wikkels van chocoladerepen en computerspelletjes. Vol liefde zocht ze zijn kleren uit, snuffelde aan zijn sokken om te ruiken of ze vuil waren, deed hetzelfde met zijn onderbroeken, legde spullen in de lades en verzamelde de rommel. Toen ging ze piekerend op zijn bed zitten. Afgezien van een wasje wist ze niet wat ze die dag nog meer moest doen. Gisteren had ze het huis van onder tot boven schoongemaakt. Het had nog nooit zo geblonken. Liams baantje viel samen met de kerstvakantie – Nuala was hoofd van de afdeling Bijzonder Onderwijs van de plaatselijke lagere school – en ze kon niets bedenken waarmee ze zich bezig kon houden. Ze miste de school! Ze miste Liam. Zonder die twee leek haar leven zinloos. Zij waren haar leven.

Je moet jezelf weer in de hand krijgen, Nuala.

Gemakkelijker gezegd dan gedaan wanneer je zoveel zorgen meetorste, een gewicht dat met de dag groter werd, en je niemand had met wie je over je zorgen kon praten, zelfs niet die aardige priester van St. Lukes. Terwijl iedereen zijn of haar hart bij haar kon uitstorten. En soms had je het gevoel dat je aan het eind van je Latijn was en dat je hoofd uit elkaar zou barsten van al dat gepieker.

Ze belde haar moeder in Blessington en luisterde vijftien dure minuten naar wie wat had gezegd. Daarna belde ze haar jongere zus, boekrecensent en invloedrijk redacteur bij een uitgeverij. Ze belde haar oudere zus in Newcastle, die meteen aan een lange tirade over de tekortkomingen van haar echtgenoot begon. En haar vriendin die een reformwinkel op de overdekte markt in Oxford had en met een klant bezig was. “Het is hier hartstikke druk. Ik bel je terug zodra ik een minuutje heb,” zei ze. Het klonk gejaagd. Maar Nuala wist dat ze niet terug zou bellen. Dat deed ze nooit. Weer een vriendin kwijt.

Lusteloos, gebukt onder eenzaamheid en met een hoofd vol zorgen viel Nuala neer op de bank in de zitkamer om te gaan zitten lezen. Ze had Liam hier de vrije hand gegeven met de kerstversiering en er was vrijwel geen stukje muur of plafond onbenut gebleven. Bungelende sterren, bungelende sneeuwpoppen, bungelende kerstmannen, bungelende engelen, slierten slingers, de ramen vol glitters…Je kon niet eens door de kamer lopen zonder ergens als een vlieg in een spinnenweb vast te komen zitten. Een inbreker zou er de doodsschrik van krijgen.

Het boek was zo’n exemplaar waar ze maar niet door kon komen. Als ze probeerde een bladzijde te lezen kwam ze steeds weer tot de conclusie dat ze die al had gehad. En als ze het boek opzij legde, kreeg ze het gevoel dat ze tekortschoot. Het moest echt aan haar liggen, niet aan de auteur. Je hoefde maar naar alle recensies op de achterkant van het boek te kijken om te zien dat iedereen het schitterend vond, briljant gewoon…Speelt in op je verbeelding en zet je aan het denken.

Nou, haar verbeelding raakte erdoor verstompt. Ze kon er gewoon niet doorkomen. Ze vond het aanmatigend en vervelend en het leek hoegenaamd nergens over te gaan. Mooie woorden, voor het effect aaneengeregen. Zelf kon ze de auteur wel tien andere intriges aan de hand doen. En wat die recensenten betrof: een elitair kliekje, als ze haar eigen zus mocht geloven.

Ze smeet het boek kwaad op het tapijt. Weer iets voor het oud papier. Hoewel…misschien maakte het wel een goeie indruk op haar eigen boekenplank.

O, ik ziedat je houdt van… En dan zou die onbekende (knappe) vreemdeling die haar boekenvoorraad doorliep, zich met een geïnteresseerde fonkeling in zijn ogen naar haar omdraaien…

Ze keek op haar horloge. Halverwege de ochtend. Wat ging de tijd toch langzaam. Hoe doelloos leek het allemaal…om eerlijk te zijn voelde ze zich zonder meer depressief. En daar had ze het recht niet toe. Had ze niet altijd gehoopt dat haar zoon een baantje kreeg? En als ze aan zijn stralende gezicht dacht, voelde ze zich gewoon schuldig. Ze bleef zich een hele tijd schuldig voelen.

Ze zou wel opknappen van een fikse dosis caféïne.

In de keuken zette ze de waterkoker aan en viste een pot oploskoffie uit de kast. Ze deed er een schep van in een mok. En om wat vrolijker te worden kon ze misschien een van de ha verkoekjes nemen die ze in het weekend samen met Liam had gebakken. Haar lijf snakte naar zoetigheid. Als ze geen brood bij de soep nam, zat het met de calorieën wel goed.

En nu ze toch in de keuken was, kon ze net zo goed de vulling voor de kerst klaarmaken, dan was dat ook weer gedaan. En dan in de vriezer.

Zoeken om de uren te vullen.

Ze was net bezig de ingrediënten voor de vulling in een kom te mengen toen ze de voordeur open hoorde gaan. Meteen daarna werd de deur ook weer dichtgesmeten.

“Wie is daar?” riep ze.

Geen antwoord, dus ging ze even kijken. Het was Liam, die het hele halletje in beslag nam, terwijl hij de parka en de overall van zich af smeet. En tranen met tuiten huilde. Zijn acné tekende zich vuurrood af op zijn gezicht.

“Waarom ben je nu al thuis, Liam? Wat is er aan de hand, schat?”

“Ze willen me niet.” Hij snikte met rauwe, diepe uithalen, en nestelde zich tegen haar veilige boezem.

Ze streelde zijn dikke blonde haren.

“Zeiden ze dat?” vroeg ze voorzichtig.

“Ja. Meneer…” hij noemde de naam van de eigenaar, “…hij zei dat ik te lang deed over het wassen van de auto’s.” Hij wrong zich los uit haar armen en trok wanhopig aan de boord van zijn trui. Hij trok hem tot aan zijn knieën omlaag en liet hem vervolgens weer los. Dat deed hij keer op keer.

Ze stikte van woede. Hoe kon dat stuk onbenul zo ongevoelig zijn geweest? En dat zonder waarschuwing. Of…

“Heeft hij dat al eerder tegen je gezegd, lieverd?”

“Dat weet ik niet. Ik geloof van wel. Ik weet niet wat hij zei. Ik wéét het gewoon niet.”

“O Liam. O schattebout, kom eens hier.”

Hij wierp zich weer in haar armen en liet zich knuffelen.

“Nou, ïk weet hoe goed je alles doet. Niet langzaam, maar grondig. Hij is gewoon dom. Hij weet niet waar hij mee bezig is. Luister eens naar me. Ik heb een idee. Je zou misschien de auto’s van een paar van de buren kunnen wassen, net als vroeger, weet je nog? Daar zijn ze vast heel blij mee. Weet je nog hoe fijn je dat vond?”

“Maar het is niet hetzelfde als een échte baan,” mompelde hij in haar hals.

“Toch wel. Ze zouden je betalen. Je zou je eigen autowasstraat kunnen beginnen.”

“Ik wil dat niet meer nu meneer Harris is verhuisd. Ik vond het fijn om zijn auto te wassen. Ik vond meneer Harris aardig. Hij was altijd lief voor me.”

Nuala kon de naam van meneer Harris niet meer horen.

“Dat weet ik wel,” zei ze. “Maar er wonen nog veel meer mensen in de straat. Een hele straat vol mensen die willen dat hun auto’s worden gewassen.”

Maar hij was ontroostbaar.

“Ze lachten me uit. Ik ben stom. Ik ben dik. Meneer Harris was aardig.” Hij wendde zich met een ruk af en liep stampvoetend de trap op.

Ze wist dat die stemming wel vierentwintig uur kon aanhouden.

Misschien had ze hem niet zoveel hoop mogen geven, dacht ze. Zij had hem uiteindelijk aangemoedigd. En hij had het aan iedereen op Hawthorn Lodge, het dagverblijf, verteld. Ik heb een baan. Ik heb een baan. Ik kan niet meer komen.

Ze vond het zo triest voor hem. En ze was woest op dat stuk onbenul van een autohandelaar. Ze had hem meteen niet gemogen. Twee horloges! En net doen alsof hij hun een dienst bewees, alsof ze om liefdadigheid vroegen. Ze zou hem de overall vanmiddag moeten terugbrengen. Een mooi excuus om eens even een hartig woordje met hem te spreken. Die omhooggevallen lul moest de toorn van een Ierse moeder maar eens goed voelen.

De woorden lagen haar al op de tong en ze ging er helemaal in op.