28

De essentie
(Nuala en Bonnie)

De nieuwe leerling was begonnen. De moeder had de eerste dertig minuten rustig achter in de klas gezeten, waarbij haar blik alleen af en toe van haar dochter naar Nuala gleed. Ze was een markante, afstandelijke jonge vrouw en heel lang. Ze leek een beetje op die actrice van wie Nuala de naam was vergeten. Ze had – o, dat moest jaren geleden zijn geweest – in een film gespeeld die ze onlangs op de tv had gezien, een film over een eigenaardige familie. Hoe dan ook, daar leek ze op, maar dan veel jonger. Bij aankomst was ze gespannen en op haar hoede geweest, met één arm stijf om haar kind en de ander stijf om zichzelf geslagen. Nuala had haar het liefst willen vertellen dat ze zich moest ontspannen, want dat ze anders haar nervositeit op haar dochter zou overbrengen, maar het kind had totaal geen angst uitgestraald, zelfs niet toen haar moeder stilletjes was vertrokken.

Zo ging het vaak, had ze ontdekt. Het waren eerder de moeders dan de kinderen die van streek waren. Misschien had de omgeving onaangename herinneringen aan haar eigen schooltijd opgeroepen, of was het die moederlijke behoefte tot beschermen en het schrikbeeld van intimidatie. En wie kon de zorgen van een moeder beter begrijpen dan Nuala? Je liet je kind op een onbekende plek achter. Je vertrouwde het aan vreemden toe en aan de barmhartigheid van de andere kinderen.

Inclusief het nieuwe meisje had ze nu zes kinderen in haar groep en hoewel die wel bij de andere leerlingen zaten, kon de klas zo nodig door een vouwdeur in tweeën worden gedeeld.

Daarnaast was er nog een ander lokaaltje voor de persoonlijke lessen. Ze had Bonnie naast Tara gezet, een meisje met het syndroom van Down, dat voortdurend haar gezicht streelde. Nuala snapte best waarom ze dat deed, want het meisje was beeldschoon, met een bijzonder lief karakter. Hoewel ze rechtstreeks van een privéschool was gekomen, waar de klassen klein waren, leek de nieuwe omgeving haar totaal niet van de wijs te brengen. En toen de anderen met die typische nieuwsgierigheid van hun tafeltjes waren opgestaan om haar beter te bekijken, had ze alleen maar geglimlacht.

Bij de Engelse les, waarin de hele klas de fijnere kneepjes van leestekens onder de knie moest zien te krijgen, had Nuala haar gevraagd een stukje over zichzelf te schrijven.

Ik wil graag mij zijn,” had Bonnie geschreven, waarna ze haar potlood had neergelegd.

“Wat is er, Bonnie?”

“Ik ben klaar.”

“Maar Bonnie…”

Toen las ze de vijf woorden en ineens drong het tot haar door dat het opstelletje inderdaad af was.

Ik wil graag mij zijn.

Een eenregelige haiku.

“Je hebt helemaal gelijk, lieverd, en het is heel knap van je. Maar ik zou graag meer willen weten. Zou je me kunnen vertellen waaróm je graag jezelf wilt zijn?”

Bonnie staarde naar buiten, naar de L-vormige speelplaats waar een paar duiven rondscharrelden.

Typisch een vent, dacht Nuala die Bonnies blik volgde en zag dat het vrouwtje aan de attenties van de doffer probeerde te ontkomen die haar in de nek bleef pikken. Die wil van geen nee weten. Denkt dat nee ja betekent.

Ze wilde er net wat bij Bonnie op aandringen toen het meisje het hoofd boog en driftig begon te schrijven. Ze schermde met haar hand het schoolschrift af zodat niemand mee kon lezen. Nuala gaf haar een kneepje in haar schouder en liep door naar Ben, een joch met Asperger, om te kijken hoe het hem verging.

Ik wil graag mij zijn ik heb een mama en opa en die zijn lief en soms is mijn mama ver-drie-tig en ik dan ook, schreef Bonnie. Ze is avokat maar ze werk bij heel oude mensen en ik heb een ranje kat zijn naam is loopy en wolly is opaas hond die is slim en soms krap loopy hem en mijn opa is ver-drie-tig omdat zijn vrou dood is en mijn pap-pie is ook dood voor ik werd boren en lang gelee kwam ik van de lucht en van die ander mvrouw die nt leuk is maar mama is leuk en ze gaf me een HANG-MAT waarin ik kan liggen en dat is net als een ba-naan en ik hou van de geluid van klitband en ik vin het leuk om op buppel-tjes plaste te drukkn en ik hou van mijn poni sadi al is ze lelik met een groot hoofd en ik hou van folifant en mijn feest-schoen en plaatjes kijken en naar sterren en ik hou van de neus van poni’s die zijn zacht en ik hou van Josiff hij was een lojeer toen we in kilbon woont in Lundin in mij huus met mama en nu woon ik op het platland met mama en opa in opaas bunglo en ik hou ervan maar niet van bossen en beren en wolfs al zeg mama er zijn geen beers en wolfs, alleen hert die gewei als bomen hebben en vosjes en dasjes en ko-nijn en ik hou van ze…

En ze vond het heerlijk als ze heel even koud werd wanneer ze uit bad stapte, waarna haar moeder haar in een grote handdoek wikkelde die warm was van de verwarmde handdoekenstang en de warmte was net zo verrukkelijk als karamel.

En van naar de zon te kijken wanneer die rode linten in de lucht trok.

En van de regen omdat die op haar huid kriebelde.

En van de kou, omdat er dan rook uit haar mond kwam, net als bij een draak, en dat was grappig.

En van haar moeder die haar voorlas uit De Kleine Prins.

En haar haar vlocht…

En, en, en.

Geduldig wachtte ze tot Nuala vrij was en haar blik over alle leerlingen liet gaan. Rijen vol. Die hadden hun eigen meester die luider sprak dan haar juf, maar ze kon haar juf beter verstaan.

“Je letters zijn niet allemaal even groot, schat…” zei ze nu tegen een jongen die Ben heette.

Bijna alle kinderen hadden een blanke huid. Net als op haar oude school, maar in Kilburn zag je heel veel mensen met dezelfde kleur huid als de hare. In deze stad waren die er bijna niet en de mensen keken naar haar. Dat vond ze niet erg omdat ze het fijn vond speciaal te zijn. En als ze lachte, lachten ze altijd terug.

En ik ben graag spesjaal,” voegde ze nog haastig aan haar verhaal toe.

Het was een heel groot lokaal waar lichtstrepen naar binnen vielen, net als op dat plaatje dat ze in de kinderbijbel had gezien toen God de wereld schiep en er stralenkransen tussen de wolken hingen. Hoewel het misschien niet God was geweest, had haar moeder haar verteld. Ze keek naar hetzelfde stel duiven buiten. Ze zaten nu boven op elkaar en de een had zijn vleugel dwars over de rug van de ander. Ze dacht dat het wel pijn moest doen, maar toen klauterde hij eraf en waggelde hij op zijn grappige rode voeten weg. Zijn paarse borst was helemaal opgeblazen.

Nuala kwam naar haar toe en pakte het schoolschrift om haar opstel te lezen.

“Maar dat is echt goed, Bonnie. Zou je het leuk vinden het aan de klas voor te lezen?”

Ze gluurde om zich heen naar het groepje vlak om haar heen, en toen naar de rest van de klas. Ineens zat ze gevangen in een mist van gezichten die er vervormd uitzagen. Ze schudde het hoofd.

“Alsjeblieft, Bonnie,” hoorde ze een stem dwars door de mist heen.

“Ja, alsjeblieft Bonnie, we willen het echt graag horen,” zei een ander.

Het leek net alsof ze door schelpen zongen. De bedomptheid loste op en de gezichten waren weer die van kinderen die naar haar lachten en haar aanmoedigden.

“Ik wil graag mij zijn,” begon ze, met haar wijsvinger de woorden volgend.

En aan het eind klapten ze allemaal en vanbinnen werd haar buik warm alsof ze de zon door een geel rietje had opgezogen.

Nuala besefte dat dit kind bemind werd, het was een kind dat zich zeker voelde. Ze wilde graag meer over de moeder weten. Ze had zorglijke ogen, dacht Nuala. Een weduwe op die leeftijd? Of misschien was ze niet met Bonnies vader getrouwd geweest. Nuala wist niet goed of ze advocaat was of dat ze bij oude mensen werkte.

Misschien wel allebei. En toen was daar die merkwaardige zin die Bonnie had geschreven over uit de lucht komen en over ‘die andere mevrouw’. Daar gingen haar nekharen van overeind staan. Maar door de jaren heen had ze de verbeeldingskracht van kinderen leren kennen. De blijdschap en, soms, de gevaren.

Ze stelde Bonnie voor wat punten in haar verhaal te zetten.

“Hebben ze je op je vorige school geleerd wat punten zijn, lieverd?”

“Pun-ten is moei-lijk.”

“Niet echt. Je weet toch hoe we onder het praten tussen de woorden door even stoppen en dan over iets anders gaan praten? Nou, daar hoort een punt. Je zet een punt waar je stem zou ophouden.”

“Ben jij nu opgehouden?”

“Ja.”

“Dus zet ik hier een punt?”

“Ja, lieverd.”

“Het is mak-kelijk…”

Nuala liep bij haar weg en ging naar een ander kind.

Bonnie pakte haar pen weer op.

Ik wil. Graag. Mij zijn…