Aardige mensen
(Nuala)
Soms wilde Nuala er gewoon een eind aan maken. Pijnloos en zelfzuchtig samen met Liams witte dame in het niets wegzweven. Maar dat zou ze nooit doen. Natuurlijk niet. Ook al begon die eeuwige, herhaalde strijd zo zwaar te wegen.
Ze probeerde zich af te sluiten voor het gebonk van het meubilair en de andere dingen die Liam door zijn kamer smeet. Ze had het verwacht, maar dat maakte het er niet gemakkelijker op.
De fases na een teleurstelling volgden onveranderlijk hetzelfde patroon. Eerst was er de vloed van tranen, vervolgens werd hij nukkig, weigerde te praten en trok zich terug in zijn kamer waar hij keihard zijn cd’s draaide, meestal Kylie. ‘s-Avonds weigerde hij dan om voor het eten beneden te komen, zodat ze zijn maaltijd op een dienblad naar boven moest brengen en bij hem ging zitten kijken hoe hij het verslond. Dan viel hij uitgeput in slaap en sliep twaalf uur of meer. Wanneer hij de volgende ochtend wakker werd, was hij in een bui van opgepepte woede die zich tot enorme stapelwolken had opgebouwd. Maar ondanks zijn enorme fysieke kracht was ze nooit bang voor hem. Liam was niet in staat haar of wie dan ook kwaad te doen. Niemand wekte ook maar een spoor van agressie bij hem op. Zijn woede was op hemzelf gericht en hij uitte dat door zijn kamer te vernielen. Vooral dat waaraan hij het meest was gehecht. Alsof hij, dacht ze bij een enorme klap boven, heilig geloofde dat hij waardeloos was en zichzelf wilde straffen voor wat hij was.
Er viel een bijna spookachtige stilte, alsof de lucht werd schoongeveegd. Ze zag hem in gedachten op zijn bed zitten, met zijn hoofd in zijn handen. Als zijn bed tenminste nog heel was. Ze wachtte vijf minuten en liep toen behoedzaam naar boven.
Toen ze probeerde de deur te openen kreeg ze dat niet voor elkaar.
“Liam?” riep ze zachtjes.
“Ja,” hoorde ze gesmoord.
“Doe de deur open, schat.”
“Dat kan ik niet.”
“Waarom niet?”
“De kleerkast staat ervoor.”
“Probeer dan die opzij te schuiven, Liam. Maak gebruik van jouw grote kracht om de kleerkast van de deur weg te schuiven, anders kun je er niet uit.”
“Oké.”
Ze hield haar oor tegen de deur, hoorde schrapende geluiden, hoorde hem steunen.
“Gaat het?”
“De kleerkast zit vast.”
Ze zuchtte. “Ik zal een schroevendraaier halen om de deur eruit te halen. Wacht maar.”
Wat een ontzettend stomme opmerking, dacht ze. Er bleef hem toch niets anders over dan te wachten?
En waar was de schroevendraaier? Niet in de gereedschapskist waar hij had moeten liggen. Niet bij het bestek in de keuken, waar hij soms belandde. Toen wist ze het weer: ze had hem het laatst gebruikt om het deksel van een pot verf te wippen.
Ze vond hem terug op de plank in de schuur en liep er snel weer mee naar binnen.
“Ik heb hem!” riep ze.
Zenuwachtig – ze had nog nooit zoiets gedaan – begon ze de scharnieren van de deur los te schroeven. Ze lette er goed op de schroeven bij elkaar te leggen – twaalf stuks. Het duurde uren, maar eindelijk zat de deur niet langer vast aan de scharnieren. Ze was reuzetrots op zichzelf, tilde hem op en zette hem met haar sterke armen opzij.
Daar stond Liam met een bezorgd gezicht en bungelende armen midden tussen de troep van gebroken spullen, een omver gegooide tafel en stoel en een commode. Maar de kleerkast stond op zijn gewone plaats, al zat hij wel onder de krassen.
“Je hebt hem teruggezet!”
“Ja.”
“Maar je zei dat hij vastzat.”
“Ik heb hem losgetrokken.” Hij grinnikte, tevreden met zichzelf.
“Maar waarom ben je dan niet naar beneden gekomen om me te halen? Dan had ik die deur er niet uit hoeven te halen.” Ze schudde haar hoofd en dwong zich haar frustratie te onderdrukken.
“Jij zei dat ik in de kamer moest wachten. Dat zei je zelf.”
“Ja, je hebt gelijk. Dat heb ik inderdaad gezegd.”
“Ik ben stout geweest,” zei hij met hangend hoofd terwijl hij de stoel met de latten rugleuning heen en weer zwaaide.
Ze pakte die van hem af en zette hem neer.
“Wel een beetje stout, vind je ook niet? Je kunt maar niet gewoon dingen kapotmaken als je boos bent. Het kost veel geld om nieuwe spullen te kopen. En zoveel geld hebben we nu ook weer niet, hè?”
“Nee. Ben je nu boos op me?”
“Nee, schat.”
“Zal de witte dame me vergeven?”
“Vast en zeker. Laat haar maar aan mij over.”
“En ik heb gedaan wat je zei en ben blijven zitten zonder mijn kamer uit te gaan. Dus dat was braaf van me, hè?”
“Ja, heel braaf.”
Ze begon te lachen.
En ze had iets nieuws geleerd. Ze kon nu een deur uit de sponning losschroeven. Het kon weleens wat moeilijker zijn dat verrekte ding weer op zijn plaats te krijgen.
Ze nam de schade op. De cd-speler was aan barrels, voetbalposters en een poster van Kylie waren verscheurd, een paar dvd’s vertrapt. Na nog eens goed kijken bleek de rest van de schade mee te vallen: meubels die weer rechtop konden worden gezet, kleren die alleen uit de laden waren getrokken en weer netjes konden worden opgeborgen.
Ze begon er meteen mee.
Hij sloeg haar gade terwijl hij zich dwars door zijn trui op de borst krabde.
Ze stopte al zijn sokken in hun eigen la en werd ineens van achteren zo vast omklemd dat het haar de adem benam.
“Ik hou van je, mama.”
Ze wist zich los te wurmen en hem ver genoeg van zich af te duwen om weer rechtop te kunnen staan. Toen nam hij met zijn twee grote, zachte handen de hare en sloeg ze tegen elkaar. Ze keek hem vol liefde in de kleine schuinstaande ogen.
“Nou, dat is een bof, want ik hou ook van jou, heel, heel, héél veel. En ik beloof je één ding. Ik beloof je dat ik na de kerst een baantje voor je zal vinden. Laten we er maar het fijnste kerstfeest van altijd van maken en daarna gaan we ons daarop richten. Hoe lijkt je dat?”
“Krijg ik dan een uniform?”
“Daar zorgen we voor.”
In de hoop dat de hemel haar die eerdere gedachten zou vergeven.