22

Stukjes van de legpuzzel
(Daniel)

Zijn dochter had gelijk gehad. Hij was te vroeg weer aan het werk gegaan en nu moest hij daarvoor in meer dan één opzicht de prijs betalen. Het laatste wat hij uiteindelijk had gedaan was dat hij via de vakbond een nieuwe leerling had aangenomen.

Het was een kaal geschoren, norse knaap van begin twintig, met koolzwarte, onrustige ogen die hem een onbehaaglijk gevoel gaven, en toen hij de mouwen van zijn West Ham-sweatshirt had opgerold had Daniel twee tatoeages op zijn linkerarm gezien: een hakenkruis en de initialen BNP. De tatoeages maakten hem van streek maar als puntje bij paaltje kwam, gingen ze hem niet aan. En wat moest dat moest.

De knul zei niet veel, wat hem prima uitkwam, maar er zat iets verontrustends in het stilzwijgen dat Daniel een onbehaaglijk gevoel gaf, al kon hij niet zeggen waarom. Hij dacht dat er minachting in zat, agressie zelfs. Als de knul alleen maar in de buurt was, werd hij al gespannen. Hij praatte ook niet met de paarden, hoewel hij capabel genoeg was, hij deed zonder protest zijn werk en hoefde ook nergens aan herinnerd te worden. En hij leerde snel. Hij had al tweeëneenhalf jaar van zijn opleiding achter de rug dus hij wist meer dan het allernoodzakelijkste. Om eerlijk te zijn, moest Daniel toegeven dat er niets mis was met zijn werk of zijn betrouwbaarheid. Elke ochtend meldde hij zich prompt om acht uur bij de bungalow en als ze aan het eind van de dag wat achter liepen en moesten overwerken, klaagde hij nooit.

Nu zaten ze op een parkeerplaats in de bus en aten tussen de klanten door hun boterhammen op. Daniel gaf de korstjes en heel kleine stukjes ham aan Wally. Het luidruchtige gesmak van zijn leerling werkte hem op de zenuwen. Het opgedrongen samenzijn stond hem tegen en hij voelde dat die knul er net zo over dacht. Hij wilde maar dat hij helemaal geen leerling nodig had.

Het duurt alleen maar tot ik weer fit ben, zei hij bij zichzelf. Het zal me helpen sneller op de been te komen.

Om maar iets te zeggen en het varkensachtige gesmak te onderbreken vroeg hij: “Waarom wil je eigenlijk hoef smid worden?”

“Ik moet er niet aan denken in een kantoor opgesloten te zitten,” antwoordde de leerling, ondertussen brood in zijn mond proppend, “en die klote Polen krijgen alle baantjes in de bouw.”

Dat was waar.

“Ik heb liever niet dat je zulke taal tegen me uitslaat.”

De jongeman haalde zijn schouders op, trok de deur van de bus open en stak zijn benen eruit.

“Waar ga jij naartoe?”

“Pissen en een peuk roken, als je het niet erg vindt.”

En kom vooral niet terug, schreeuwde een inwendig stemmetje bij Daniel.

O, wat haatte hij die verrekte afhankelijkheid van anderen. Wat had hij toch een hekel aan oud worden en alles wat daarmee gepaard ging. Zijn werk, dat vroeger alles voor hem had betekend, schonk hem op dit moment maar weinig plezier. Een middel om wat rekeningen te betalen, meer niet. Hij vroeg zich af of hij ooit weer helemaal de oude zou worden. Toen gaf hij zichzelf een fikse uitbrander. Natuurlijk wel! Dit was even een terugslag, niet meer.

Maar hij had nooit iemand gekend bij wie hij zich zo slecht op z’n gemak voelde als bij deze stagiair. Hij vroeg zich op de man af of hij soms jaloers was omdat die knaap dingen deed die hij graag zelf had gedaan, maar eerlijk gezegd dacht hij niet dat dit het geval was. Hij kwam op Daniel over als iemand zonder enig gevoel, bijna op het grove af. En die schichtige zwarte ogen bezorgden hem kippenvel.

Daniel had zijn eigen excentrieke manier om iemands karakter te taxeren. Dan vroeg hij zichzelf af of hij in de Eerste Wereldoorlog een loopgraaf met die persoon had willen delen. In dit geval was het antwoord een hartgrondig nee. Hij zou geen moment aarzelen om je positie te verraden, je in de voet te schieten, of je voor dood achter te laten.

Maar loopgraaf-geschikt of niet, voorlopig had Daniel geen keus. Hij had iemand nodig en dat was dat.