EEN DESKUNDIGE AAN HET WOORD
Emma voelde zich onwel worden. Haar knieën leken het te begeven. Maar voor ze op het terras in elkaar stortte vingen twee agenten haar onder de oksels op. Zodra ze in een tuinstoel was gehesen en een glas water had gekregen, probeerde een agente het opnieuw: “Dus de laatste keer was eergisteravond?” Emma knikte en haar ogen schoten vol tranen. “Hij ging even weg en zou terugkomen voor de volgende wedstrijd…Maar hij kwam niet…”
“Wat dacht u toen?” vroeg een rechercheur.
“Ik weet het niet…misschien was ie opgehouden.”
“Weet u waar hij heen ging?”
Natuurlijk wist ze waar hij heen ging, de brief lag nog opgevouwen tussen de Russische krant in de keukenlade. Maar ze schudde het hoofd en legde haar hand over haar mond. Onderweg naar Engel moest er iets gebeurd zijn, iets vreselijks…
“Had hij misschien een afspraak?”
“Nee, ja…daar weet ik niks van,” snikte ze. Er kroop een warme blos vanuit haar nek omhoog. De agente reikte haar een papieren zakdoek aan en Emma snoot hard haar neus. “U vond het vreemd toen hij ook de volgende dag niet terugkwam. Als ik het goed begrijp werkte hij hier als timmerman. Maar gisteren was toch een zaterdag?”
Door de openstaande keukendeur zag ze Valentins gereedschapskist staan, ernaast een opgerold snoer en contactdozen. “Hij wilde de verbouwing zo snel mogelijk…zodat ik niet te lang in de rotzooi…Ooo…Hoe kon dit gebeuren…” kreunde ze, “zo’n aardige jongen…”
“Heeft u ooit iets gemerkt van een relatie tussen die twee?” drong een rechercheur aan. Hij stelde zich half voor de agente op. Emma keek hem niet begrijpend aan: “Een relatie?”
“Wel, een liefdesrelatie tussen het slachtoffer en mevrouw Beenhouwer. Ze zijn zo’n beetje van dezelfde leeftijd…” probeerde de agente behulpzaam te zijn.
“Wat! Nee…Daar geloof ik niks van,” zei Emma met onvaste stem. Wat was dat voor flauwekul. Valentin en Marjoke? Zoiets zou ze toch geweten hebben. Nee, nee…hoewel, ze wist niet meer wat te geloven of te denken. Al twee nachten en een hele dag haalde ze zich van alles in het hoofd. Na de wedstrijd was ze op Valentin blijven wachten en ook Polen-Ecuador had ze in haar eentje uitgezeten. Ze herinnerde zich niet eens meer wie gewonnen had. Het gesprek duurde wel erg lang, vond ze…misschien hadden die twee samen naar de voetbalwedstrijden gekeken en vond Valentin het daarna te laat haar nog te storen. Diep in de nacht was ze in haar stoel in slaap gesukkeld. Maar ook de volgende ochtend was hij niet komen opdagen. Ze werd zelfs bang dat Engel hem tegen haar had opgezet…en dat Valentin haar niet meer wilde zien…Nee nee, ze kon beter niets zeggen over het gesprek, dan gingen die agenten op zoek naar Engel en wie weet wat voor nonsens hij weer zou uitkramen…Er moest een ongeluk zijn gebeurd.
Een agent hield Viola tegen. Ze trok hem zonder enig respect aan zijn uniform opzij en riep luid: “Emmie, Emmie, wat is er aan de hand!?”
“Rustig mevrouw, u komt zo aan de beurt…” De agent deed een poging te voorkomen dat ze over de schutting klom. Emma slikte en keek over haar zakdoek om zich heen. Tussen het hoog opgeschoten onkruid op het gazon was Sybrand op vertrouwelijke toon in gesprek met iemand die hij blijkbaar kende. Vast een stille want Sybrand had zijn collega’s-onder-elkaar houding aangenomen. Uit zijn naar beneden getrokken mondhoeken viel af te lezen dat dit drama hem totaal niet verbaasde. Misschien stond hij weer zijn afschuwelijke verdachtmakingen over Valentin te spuien. Tussendoor wierp hij steelse blikken op zijn horloge. “Ik krijg een huis vol mensen…” verklaarde hij de stille lacherig zijn ongedurigheid. Die knikte humeurig, zeker omdat hij dienst had net nu het Nederlands elftal zou spelen.
“Was er iemand die een hekel aan hem had?” wendde de rechercheur zich weer tot haar, “had hij ruzie met iemand?”
“Ik zeg u, het was de liefste man die je je maar kunt voorstellen…”
“Ja natuurlijk, maar ook lieve mannen…” De rechercheur hield zich in en veegde met de rug van zijn hand langs zijn voorhoofd. Het kwik steeg langzaam naar tropische waarden.
“Wanneer kan ik naar hem toe?” vroeg ze smekend.
“Dat heeft geen zin. Hij is nog steeds buiten bewustzijn en zoiets kan soms erg lang duren. We weten zelfs niet of ie ooit weer bijkomt…”
“Ooo nee…” Emma begon hard te huilen en dook weer in haar zakdoek.
Naast de ligusterhaag klonk een ijselijke kreet. Op de bruine vlek waar de caravan had gestaan, verscheen een enorme gestalte met een muts diep over de ogen. Hij torste een grote rugzak en sleepte twee weekendtassen mee. “Waar is ie?” schreeuwde hij woedend. “Welke onverlaat heeft mijn caravan laten verdwijnen?”
“O Engel, daar ben je…!” riep Emma. Ze wilde naar hem toe rennen maar de agente greep haar stevig bij de bovenarm. “Een ogenblikje, mevrouw, wie is deze persoon?”
Met verwilderde blik stak Engel het grasveld over. “Hou onmiddellijk op!” brulde hij en dreigde zich op de agente te storten, “hoe durft u een vrouw op leeftijd zo grof te bejegenen! Ik zal een klacht indienen bij de bejaardenbond…Tot de hoogste instanties zal ik gaan!”
De rechercheur was even geheel uit het veld geslagen. “Wie in godsvredesnaam is dat?” vroeg hij.
“Dat is mijn zoon,” zuchtte ze.
Met zijn uitdossing en de zware bepakking bood Engel de bizarre aanblik van een poolreiziger die een verkeerde afslag had genomen en nu was verdwaald in de tropen. “Ik eis opheldering!” brulde hij. De rechercheur was duidelijk niet van plan zich te laten intimideren en opende zijn mond, maar Engel gaf hem geen kans: “Wie heeft mijn prachtige caravan verwijderd!?”
“Dat moest van bouw- en woningtoezicht!” riep Viola. In de verwarring had ze kans gezien over de schutting te klimmen en beschermend haar arm om Emma’s schouders te leggen.
“Sinds wanneer bekommert de gemeente zich om mijn wel en wee! Hebben ze ooit een subsidiepot opengetrokken en mij een veilig heenkomen bezorgd? Neen!”
De agenten keken om zich heen. “Waar heeft ie het over?”
“Mijn zoon is begluurd door bouw- en woningtoezicht,” legde Emma uit, “hij zat illegaal…”
“O illegaal…En waar komt u nu vandaan?” vroeg de in burger geklede rechercheur op kalmerende toon.
“Terug van vakantie…” zei Sybrand achter zijn hand en liet er, luid genoeg voor Emma, op volgen dat die zoon een zonderling was, een wereldvreemde figuur, maar feitelijk een totaal onschuldige gek met wie je vooral niet in discussie moest gaan.
De rechercheur nam de zaak resoluut over en liep op Engel toe. Die begon luidkeels te jammeren. “Ik wens niet te worden aangeraakt. In dit stadium van de ondervraging is fysiek geweld buiten iedere orde!”
“Rustig maar, rustig maar…” sprak de rechercheur op een toon als moest er een valse hond worden gekalmeerd, “we willen alleen wat vragen stellen, er is tenslotte iets ernstigs gebeurd…”
“Vragen stellen is tot daaraan toe, maar waarom een oude vrouw op stang jagen, wilt u haar het ziekenhuis in hebben!?”
Bij het woord ziekenhuis begon Emma weer te huilen. “Engel, er is iets vreselijks aan de hand met Valentin…”
Hij keek haar met samengetrokken wenkbrauwen aan. “Valentin? Is dat niet de man die je hebt ingehuurd om onze woning te verbouwen? Nou, hopelijk is de bovenverdieping klaar nu mijn caravan in het niets is opgelost.”
Emma hapte naar adem. De rechercheur maakte aanstalten aan de verwarring een eind te maken, maar Sybrand was hem voor: “Valentin is in Marjokes kofferbak aangetroffen…Ze is opgepakt en wordt vastgehouden op verdenking van zware mishandeling.”
Engel moest dit verbijsterende nieuws een moment tot zich laten doordringen. Marjoke gearresteerd? Volkomen belachelijk…
“Weet u misschien iets wat van nut kan zijn voor ons onderzoek?” vroeg de rechercheur.
“Iets weten?” riep hij. “Natuurlijk weet ik iets…om te beginnen dat Marjoke, in haar goedheid, deze persoon te hulp moet zijn geschoten. Ze vervoerde van alles voor anderen in haar kofferbak…” Hij zag de man zijdelings naar Sybrand kijken. Een blik van verstandhouding, leek het wel.
“Wist jij dat Marjoke een verhouding had met Valentin?” mengde Viola zich er onverwachts in.
“Prima. Is ze eindelijk aan de man.” Hij trok de muts van zijn bezwete hoofd. “Het vooruitzicht een verlepte oude vrijster te worden moet ondraaglijk voor haar zijn geweest.”
“Heeft u onlangs nog contact gehad met Marjoke Beenhouwer?” gaf de rechercheur niet op.
“Hoe kunt u mij zoiets vragen? Ik heb net een zware reis achter de rug, tref een uiterst chaotische toestand aan en moet dan mijn mening geven over een mogelijke betrokkenheid van mejuffrouw Beenhouwer bij de duistere praktijken van een Rus met wie ze een verhouding had. Dat is werkelijk te veel gevraagd…Ik zal eerst moeten rusten voor ik daarover een opvatting kan hebben.”
“Hoezo duistere praktijken?” vroeg de rechercheur geïnteresseerd.
Engel schudde zijn zware rugzak recht. “Ik doe maar een gooi. Het gaat toch om een Rus, nietwaar? Nou, die zal wel lid zijn van een of andere bende of zoiets…” met een zucht zette hij de twee weekendtassen op de grond, “voor zover ik Marjoke ken, zal ze in haar naïviteit wel een poging hebben ondernomen deze figuur op het rechte pad te brengen…”
De rechercheur wierp een blik op zijn aantekenboekje: “De verdachte Marjoke Beenhouwer bevond zich op zaterdagochtend 10 juni om nul uur dertig met haar auto bij de Trawlerkade, ter hoogte van de 4e Havenstraat. Aldaar werd ze aangetroffen met in haar kofferbak het lichaam van Valentin…” hij moest even zijn notities raadplegen, “…Ino-zem-t-jev. Hierbij werd ze betrapt door een aantal Russische zeelieden die net terugkeerden van een bezoek aan een café alwaar ze de wedstrijd…”
“Aha!” onderbrak Engel hem triomfantelijk, “een stel criminele Russen keert terug van een zuippartij in een ongure tent…tijdens een ruzie hebben ze een eveneens bezopen Valentin Inozemtjev in elkaar geslagen…”
“Waarom denkt u dat deze Russen betrokken waren bij een vechtpartij?” vroeg de rechercheur argwanend.
“Russen zijn nu eenmaal altijd dronken en bij vechtpartijen betrokken, als politiefunctionaris weet u daar natuurlijk alles van…Maar alstublieft, onderbreek me niet, ik ben deze zaak voor u in kaart aan het brengen,” zei hij in diepe concentratie, “enfin, deze Valentin ligt op de kade. Op dat moment passeert Marjoke met haar auto. Ze ziet haar verloofde liggen en snelt te hulp, behulpzaamheid zit nu eenmaal in haar bloed. Weet u wel dat deze vrouw zich vele jaren heeft opgeofferd voor de zwartjes in Zuid–Afrika? Vervolgens hijst ze deze Rus in haar kofferbak om het lichaam veilig te stellen voor de nabestaanden en krijgt als dank een moord in haar schoenen geschoven…” Vermoeid keek hij rond, hiermee leek de zaak wel voldoende verklaard.
“Maar hij is niet dood,” zei de rechercheur, “hij is gewond en nog steeds buiten bewustzijn…”
Engels mond zakte open. “…Nou ja, dan is het allemaal minder ernstig. Ze heeft waarschijnlijk eerste hulp willen bieden.”
De rechercheur kuchte geïrriteerd. “Zo zat het niet helemaal…Een patrouillewagen van de douane passeerde net en deze beambten waren getuige van de zaak. Het lichaam bevond zich al in de kofferbak van de auto van mejuffrouw Beenhouwer vóór de Russische zeelui passeerden…” Engel blies een stoot lucht door zijn neusgaten. Dat kwam niet slecht uit. Hopelijk hadden de Russen gezien hoe kameraad Inozemtjev half doodgeslagen in Marjokes kofferbak lag. Dan wisten ze direct met wat voor tegenstander ze te maken hadden. “Bovendien lag daar ook een honkbalknuppel die naar alle waarschijnlijkheid is gebruikt om het slachtoffer neer te slaan.”
Engel keek hem nijdig aan. “Daar heeft zij ongetwijfeld een uitstekende verklaring voor. Natuurlijk lag het slachtoffer in de achterbak. Ze heeft het interieur van haar auto niet willen bevuilen met bloed en vuiligheid, dat zou u ook niet willen. Die honkbalknuppel kon wel eens een corpus delicti zijn. U kunt haar maar beter dankbaar zijn dat ze die in veiligheid heeft gesteld om zo uw onderzoek te vergemakkelijken. Maar bovenal…” hij zwaaide met zijn vinger, “hoewel mejuffrouw Beenhouwer slechts een oude bekende is, kan ik u verzekeren nooit enige indicatie te hebben gehad dat zij haar Russische verloofde wilde ombrengen. In feite wie dan ook naar het leven zou willen staan. Het betreft hier een gevoelige vrouw met een groot hart voor de medemens, zeker als die gevlucht is voor een of andere afschuwelijke dictatuur, wat bij een Rus uiteraard altijd het geval is…” Daarmee leek wat hem betrof de zaak rond. Hij greep zijn bagage, stapte het huis binnen en slaakte opnieuw een vreselijke kreet. “Mijn god, wat is er met onze keuken gebeurd?! Kan ik dan nooit eens rustig op vakantie!”
Hij zakte op een stoel. De keuken vulde zich met rechercheurs, politieagenten, zijn moeder, Viola en Sybrand. “Ik heb toch nog een paar vragen…” ging de rechercheur ijzerenheinig door. Engel greep naar zijn maag en aan zijn keel ontsnapte een paar luide oprispingen. “Moeder, ik voel me vreselijk slecht…” kreunde hij. “Alsjeblieft, stuur iedereen weg. Ze zuigen alle zuurstof uit deze ruimte weg. Ik moet rust hebben…”
Zijn moeder maakte een hulpeloos gebaar naar de omstanders en wees op de deur. “Dan zal ik een dokter laten komen,” zei ze kalm.
Het ontging Engel niet dat Sybrand de rechercheur, die wel eens voor de aivd kon werken, opnieuw een veelbetekenende blik toewierp.
Zuchtend strompelde hij achter zijn moeder aan. Op de bovenverdieping, waar het naar verf rook, keek hij behoedzaam om zich heen. In een hoek ontdekte hij naast een stapel dozen zijn monitors, de van zijn caravan gesloopte camera’s en de overige afluisterapparatuur, afgedekt met transparant plastic. Hij trok zijn jas uit, gooide de muts op een stoel en onderwierp het interieur aan een grondige inspectie. Niet geheel smakeloos, stelde hij vast. Er stond een aardig bankstel en een forse leunstoel met leeslamp. Maar het meest was hij te spreken over de royale schrijftafel en de bureaustoel. Al met al beviel dit nieuwe optrekje hem wel. Het was er ruim en licht en de plinten waren goed afgewerkt.
Hij liet zich op het nieuwe bed vallen. Na dagen op een half leeggelopen luchtbed drukte de matras aangenaam in zijn rug. Ook het hoofdkussen was van uitstekende kwaliteit. “Moeder, zou je zo vriendelijk willen zijn me alleen te laten. Ik ben de uitputting nabij.” Maar tot zijn verbazing sloot ze de deur vanbinnen en kwam op hem af. Dreigend torende ze boven hem uit. “Valentin was op weg naar jou…” zei ze, “vertel me ogenblikkelijk wat er gebeurd is. Ik heb een brief in jouw handschrift en zeg niet dat het een vervalsing is…”
De Rus was dus zo slim geweest zijn moeder als rugdekking te gebruiken. “Goed, goed…Ik wilde inderdaad een poging ondernemen de lucht tussen jou en mij te klaren. Valentin heeft tenslotte de laatste tijd meer contact met jou gehad dan ik…” hij keek haar met een blik vol teleurstelling aan, “maar hij kwam niet eens opdagen. Nu is me natuurlijk duidelijk waarom. Maar ach, hij zou zich toch niet aan onze afspraak hebben gehouden…” Gepikeerd zette ze haar handen in de zij. “Uit schaamte, moeder…Uit pure schaamte! Ontken het niet, hij is degene geweest die mijn caravan heeft vernield, zonder mijn toestemming, terwijl ie kon weten hoeveel mijn huisje op wielen voor me betekende. Wat een start van een nieuwe vriendschap! Ik had me er zo op verheugd…”
Zijn moeder knipperde met haar ogen. Verward zocht ze naar een antwoord. “Nou ja, dat ding moest toch weg en Valentin wilde het houtvoor de nieuwe open haard gebruiken…”
Hij zond haar een strakke blik toe. “Dit wordt me echt te veel…een open haard, denk je dan nooit na? Je weet dat ik niet tegen rook kan…”
Ze ging er niet op in. Hij zag opnieuw argwaan in haar ogen groeien. “Engel, weet je echt niet hoe Valentin in Marjokes kofferbak terecht is gekomen?”
“Moeder, alsjeblieft, hoe kan ik weten wat Marjoke in haar vrije tijd uitspookt? Met welke buitenlander ze nu weer een relatie heeft?”
Hij zag dat ze geërgerd opgaf. Ze liep naar de deur en streek nadenkend over de kruk: “We hebben het er nog wel over…”
“Zeker,” beloofde hij, “nu ga ik rusten en daarna aan het werk.”
“Engel! Denk je dan alleen aan je eigen besognes! Je zou je wel eens zorgen mogen maken over je vriendin, ze verkeert in een shocktoestand…”
“Maar moeder! Mijn hart loopt over van verdriet,” hij schikte zijn kussen, “heeft ze wel een goeie advocaat?”
“Het kantoor van Victor van Velzen is gevraagd. Victor heeft trouwens gisteravond gebeld en beloofd straks langs te komen.”
Engel dacht na. Marjoke was hoogst onberekenbaar, wie weet wat ze op het politiebureau wel niet uitkraamde. Maar Victor zou er zeker op toezien dat er geen beschuldigende vingers de verkeerde kant op wezen. Daarvoor stond hij nog te veel bij hem in het krijt. Op Victors dankbaarheid kon hij zich tenminste verlaten.
Zodra hij alleen was, kwam hij overeind en draaide de deur op slot. Zijn moeder zou wel zo verstandig zijn, met het oog op zijn belangrijke baan, afstand te bewaren en Marjoke…wel, de misdaad waarvan ze werd verdacht was buitengewoon ernstig. Dat kon haar vele jaren gevangenisstraf opleveren, vooral wanneer bleek dat zij zelfde honkbalknuppel had aangeschaft. Van haar minnaar, de wapenhandelaar Thomas, had ze ook al geen steun te verwachten.
Zelfs het slachtoffer kon haar, gezien zijn toestand, niet ontlasten. Alleen op haar oude trouwe vriend, Engel Blazius, kon zij nog vertrouwen. Het zou haar spoedig duidelijk worden dat hij zich, ondanks de onverklaarbare aanwezigheid van een zwaargewonde in haar kofferbak, had opgeworpen als haar advocaat. Geen seconde had hij haar onschuld betwijfeld. Opnieuw stond hij pal voor een verdachte, net als ooit voor Victor. Tevreden nam hij plaats achter de werktafel. De energie stroomde door zijn lichaam nu hij weer onder zijn moeders dak was en hij vroeg zich af wat ze die avond zou koken.
Victor waste zijn handen. De hele ochtend was hij bezig geweest de zolder op te ruimen. Niet dat daar enige noodzaak toe bestond, het diende slechts als excuus om zich aan een dagje strand met zijn gezin te kunnen onttrekken. Hij had er dringend behoefte aan alleen te zijn voor hij bij mevrouw Blazius langsging. Sinds Marjokes arrestatie was hij van slag en bij vlagen zelfs in paniek. De absurditeit van de opeenvolgende gebeurtenissen ging zijn verstand te boven. De hele nacht had hij geprobeerd er enige logica in te ontdekken, verbanden te leggen: hijzelf in elkaar geslagen, Engel bedreigd en op de vlucht gedreven, Valentin halfdood gevonden en Marjoke onder verdenking vast op het politiebureau. Was dit een manier om ook haar aan te pakken? Zou Valentin met opzet in haar kofferbak zijn gelegd? Engel, Marjoke en hijzelf…Het enige wat hen verbond was hun gedeelde verleden, de acties tegen de Apartheid en zijn proces…Alle recente bedreigingen en geweld hadden zich voltrokken in de laatste maanden, nee, in de laatste zes weken, feitelijk sinds Valentin voor mevrouw Blazius was gaan werken. Alles draaide rond de verdenking dat zij drieën connecties zouden hebben gehad met de KGB, meer dan twintig jaar geleden…Zou er inderdaad, zoals Marjoke had beweerd, een opleving zijn in de belangstelling voor toenmalige Sovjetspionnen? Maar wie kon er nu nog belang hebben bij het oprakelen van het verleden? De nieuwe Russische geheime dienst? De aivd? Hij had er inmiddels alle oude kranten en weekbladen in huis op nagespeld, maar geen enkele aanwijzing daarvoor gevonden. Dat betekende natuurlijk niets, er kon in stilte informatie worden verzameld…Steeds als hij naar verklaringen zocht, voelde hij weer hoe onder dwang de pen tussen zijn vingers werd gedrukt en dan brak het angstzweet hem uit. In wiens handen zou die bekentenis zijn terechtgekomen? Voor welk doel kon die handtekening van enig nut zijn? Het was hoe dan ook belangrijk zo veel mogelijk afstand tot deze hele zaak te houden. Het was misschien laf geweest Marjokes verzoek om haar als advocaat terzijde te staan af te schuiven naar een collega, maar het was wel het verstandigst.
Tegen zes uur belde hij aan. Vrijwel direct deed mevrouw Blazius open. “Victor…! Wat aardig dat je gekomen bent…” mompelde ze. Tot zijn verbazing omhelsde ze hem, hij voelde haar armen licht trillen. Ze trok hem de gang in en onder aan de trap riep ze naar boven dat hij er was. “Engel is sinds vanochtend weer thuis…” verklaarde ze en wees hem een stoel. Hij keek om zich heen. De keuken was half onttakeld. Er stonden in plastic verpakte tegels klaar, op maat gezaagde balken en een paar fraai bewerkte plankjes. Hij herkende Valentins gereedschapskist.
Mevrouw Blazius bleef bij de tafel staan en leek kracht te verzamelen eer ze van start ging. Ze was kleiner en fragieler dan hij zich haar herinnerde, maar de laatste keer dat hij haar zag was dan ook twintig jaar geleden, misschien zelfs wel langer…in ieder geval kort voor hij naar Amsterdam was vertrokken, net als Engel en Marjoke. Toen was ze een vrolijke energieke vrouw, altijd vol grapjes, zoveel leuker dan zijn eigen moeder. Maar nu stond daar een vermoeide nerveuze vrouw tegenover hem. Aan haar gezicht was af te lezen hoe zwaar de laatste dagen waren geweest.
Ze slikte: “Ik weet niet waar te beginnen. Ik ben misselijk van de zorgen…om Valentin…en Marjoke…”
“Maar gelukkig is Engel weer veilig terug…” Hij wist niets beters te zeggen.
“Ja, ik weet niet, maar…”
Voor ze verder kon gaan, verscheen Engel in de keukendeur en legde bij wijze van groet een grote hand op zijn schouder. “Moeder, hopelijk begrijp je dat ik er geen gewoonte van kan maken hier de maaltijd te gebruiken. De aanblik van deze bende verdraag ik slechts één keer en dan nog uit beleefdheid tegenover Victor.”
“Alsjeblieft Engel…” mevrouw Blazius streek over haar voorhoofd, “even niet over de keuken. Ik kan er zelf nauwelijks tegen, alles herinnert me aan Valentin…” Ze liep naar het aanrecht en keek onder de deksels van de pannen op het gasfornuis.
Engel trok een stoel naar achteren en deed tegelijk een greep in het bakje pinda’s op tafel. Victor nam hem tersluiks op. Waarom gedroeg hij zich zo bot? Had de arrestatie hem zo aangegrepen dat hij zich geen houding wist te geven?
“Wel, hoe zit het met die arme Marjoke?” vroeg Engel met volle mond, zijn blik ontwijkend, “wat zijn de juridische implicaties van haar bizarre escapades? Jij treedt op als haar advocaat, neem ik aan?”
Victor schudde zijn hoofd en moest bekennen het aan een collega te hebben overgelaten.
“Heel verstandig van je. Als vriend van Marjoke kun je je er maar beter verre van houden…”
Mevrouw Blazius veegde haar handen af aan haar schort. “Hè Engel, wat zeg je nou toch allemaal…Victor, weet jij hoe ze in die toestand verzeild is geraakt?”
Hij haalde zijn schouders op. Nee, nee…Het was voor hem net zo’n klap geweest als voor hen. Hij zag een diepe teleurstelling op haar gezicht groeien en om haar toch een beetje tegemoet te komen vertelde hij hoe opmerkelijk de politie het had gevonden dat Marjoke dezelfde dag haar ontslag bij de Sociale Dienst had genomen. Wat het allemaal nog vervelender maakte was dat er twee open tickets naar Zuid–Afrika in haar woning waren aangetroffen. “Zoiets wekt een rare indruk. Net alsof ze de benen wilde nemen…”
“Grote genade…” Mevrouw Blazius moest erbij gaan zitten.
“Moeder, hou je alsjeblieft bij het koken, ik rammel van de honger.” Engel wendde zich tot hem. “Ik mag aannemen dat je in contact staat met je waarde confrère…”
“Het spijt me Engel, ik kan niets…ik ben al buiten mijn boekje gegaan.”
“Natuurlijk, niemand kan van je vragen je baan op het spel te zetten…”
Victor voelde een lichte hoofdpijn opkomen. Was hij maar niet gekomen. Natuurlijk gingen ze vragen stellen. Maar hij kon best herhalen wat volgens zijn collega een politieman tegen een journalist had staan vertellen. “Nou goed, Marjoke heeft inmiddels gezegd dat ze Valentin langs de weg heeft gevonden en in het donker niet direct herkende. Hij prevelde wat in het Russisch. Ze dacht dat hij een zeeman was en heeft hem in haar kofferbak getild om hem naar het Russische schip in de haven te brengen.”
“Mmm…” Engel knikte, “klinkt heel plausibel…”
“Ach, schei toch uit!” riep mevrouw Blazius, “hoe kan ze hem nou niet hebben herkend?”
“Wie weet zat hij helemaal onder het bloed, tot pulp geslagen, onherkenbaar,” zei Engel en boerde zacht achter zijn hand, “Russen zijn enorm wreed, vooral criminele Russen…”
Zijn moeder keek hem vol afgrijzen aan, maar gaf niet op: “Toch vind ik het raar. Als je een zwaargewonde vindt, bel je een ambulance, je gooit hem toch niet in je kofferbak? Zo ken ik Marjoke niet.”
“Natuurlijk niet, ze zal hem er liefdevol in hebben gehesen,” Engel legde zijn vingertoppen tegen elkaar, “ze ging er ongetwijfeld vanuit dat zijn verwondingen oppervlakkig waren en behandeld konden worden door de scheepsarts.”
“Je kletst maar wat! Net zeg je dat hij tot pulp was geslagen!”
“Rustig moeder, IJmuiden beschikt over een uitstekend politiecorps. Ze zullen snel een dader vinden en Marjoke geheel en al onschuldig verklaren.” Hij zuchtte. “Hopelijk word ik niet opgeroepen als getuige met een diep inzicht in haar psyche. Ik ben absoluut niet in de conditie een verhoor te ondergaan…” Engel wierp een blik over zijn schouder naar het gasfornuis.
Victor stond versteld. Waarom al die krankzinnige redenaties? Wilde Engel de zaak bagatelliseren omdat alle drama’s van de laatste tijd hem te veel waren geworden? Of wilde hij alleen zijn moeder geruststellen?
“Je bent anders wel in conditie voor een nieuwe baan,” riep mevrouw Blazius kwaad.
Verrast keek Victor van de een naar de ander.
“Ja, hij doet onderzoek voor het Internationaal Instituut in Den Haag.”
“Hè moeder, moet dat nou, moet werkelijk de hele wereld weten…” zuchtte Engel gewichtig.
Het Internationaal Instituut in Den Haag? Daar had hij nog nooit van gehoord. “Met wat voor onderzoek ben je bezig?” vroeg hij belangstellend.
“Top secret…” Engel goot de laatste pinda’s vanuit het bakje rechtstreeks in zijn mond.
Mevrouw Blazius zette een fles Pepsi op tafel en trok een fles wijn open. Dus Engel beweerde aan een geheim onderzoek te werken. Bij alles wat er was voorgevallen, was dit een opmerkelijk feit. Zou hij op de een of andere manier betrokken zijn geraakt bij een onderzoek naar voormalige Russische spionnen, in opdracht van een of ander ultrarechts instituut waar men de Koude Oorlog wilde doen herleven?
Engel had een tijdschrift van tafel gepakt en bestudeerde het omslag. “Waar zit je aan te denken?” vroeg hij terloops.
“Iets volkomen idioots…Ineens bedacht ik me dat zo’n instituut wel eens onderzoek zou kunnen doen naar vroegere connecties van de Russische geheime dienst…”
Engel smeet het tijdschrift neer en sloeg een gebalde vuist in de palm van zijn hand. “Goddomme! Ik hoor het al. Marjoke heeft haar mond weer niet kunnen houden…die ellendige kletsmajoor…!” verontschuldigend keek hij naar zijn moeder, “sorry, natuurlijk bedoel ik het niet zo. Maar dit is zo frustrerend voor me…”
Victor hield zijn adem in. “Dus het klopt?” Engel knikte. “Hopelijk weet je wat je doet,” ging hij door, “dat soort instituten worden vaak gebruikt om politieke druk uit te oefenen. Misschien wil men de aandacht afleiden van de oorlogen in Irak en Afghanistan en laat men een rapport uitbrengen om bijvoorbeeld de Koude Oorlog nieuw leven in te blazen…” Hij zag hoe Engel een woedende blik in de ogen kreeg en stak afwerend zijn handen op. “Ik wil je niet beledigen, maar is het niet mogelijk dat je misbruikt wordt?”
Engel schoot luid in de lach. “Victor, Victor, je ziet nog steeds overal complotten, net als vroeger.”
“Nou ja, zo gek is die gedachte niet. Rusland heeft een machtige positie met al die gas- en olievoorraden, ze dreigen weer een belangrijk speler te worden op het politieke wereldtoneel. De Verenigde Staten beschouwen Rusland opnieuw als een rivaal. Dus waarom niet wat knabbelen aan hun imago. Een aantal voormalige KGB-spionnen ontmaskeren en die beschuldigen van bijvoorbeeld misdaden tegen de menselijkheid?”
“Ik begrijp het, ik begrijp het…” zei Engel op toegeeflijke toon, “in dat geval zou jij tot een van de potentiële verdachten behoren. Niet dat er ooit iets bewezen is, maar gesnuffel in je verleden kan nooit goed zijn voor je reputatie bij je advocatenkantoor…” Hij greep het tijdschrift weer en sloeg het op een willekeurige pagina open. “Ik zou er maar voorzichtig mee zijn zulke ideeën rond te strooien. Je bent al ‘ns in elkaar geslagen…”
“Wat!” Mevrouw Blazius greep zich vast aan de tafelrand.
Victor nam Engel op. Hij hing onderuit en leek erg geïnteresseerd in een artikel in het tijdschrift. Waarom had hij hem op zo’n onverschillige toon herinnerd aan iets waarvan hij wist dat het zeer pijnlijk voor hem was? “Ach, dat was niks,” zei hij zacht tegen mevrouw Blazius, “toeval…een idioot die een verkeerde voor zich had.”
“Ik begrijp er helemaal niets meer van.”
Engel wierp een schuine blik op de pannen op het gasfornuis. “Dat hoeft ook niet moeder, ben je niet bang dat de boel aanbrandt?”
Luidruchtig snoof Engel boven zijn bord en constateerde dat het vlees overgaar was, de groente verpieterd en de aardappels tot pap gekookt. Maar het kon mevrouw Blazius blijkbaar niet schelen, ze ging er niet op in. Tijdens het eten werd er weinig gesproken. Victor informeerde beleefd naar haar gezondheid. Zij vroeg hem naar zijn gezin, zijn baan en of zijn ouders nog leefden. Intussen schrokte Engel zijn eten naar binnen en stond nog voor de koffie op van tafel. Hij wreef over zijn maag en excuseerde zich: de maaltijd was hem niet al te best bekomen. Hij zou een kwartiertje rusten en daarna weer aan de slag gaan. Victor knikte begripvol, schudde hem de hand en wenste hem sterkte met zijn nieuwe baan.
Terwijl Engels gestommel op de trap wegstierf, ruimde mevrouw Blazius diep in gedachten de tafel af. Maar toen ook Victor aanstalten maakte te vertrekken, vroeg ze hem fluisterend nog even te blijven. Aarzelend liep ze naar een keukenkast en trok een lade open. Met een krant in cyrillisch schrift kwam ze weer zitten. Ze legde er haar handen overheen en bestudeerde zijn gezicht. Ze wreef over de krant, sloeg ‘m open, haalde een brief tevoorschijn en legde die voor hem op de tafel. Na een paar minuten gaf hij ‘m zwijgend terug.
“Zeg me eerlijk, heeft hij hem in een val gelokt? Hij had het daarnet toch over een geheim onderzoek en de KGB…”
Geschrokken ging hij verzitten. “Mevrouw Blazius! Hoe komt u daarbij? Engel mag zich van alles in z’n hoofd halen maar hij doet geen vlieg kwaad. Ik zal nooit vergeten hoe hij mij heeft geholpen toen ik vastzat. Er moet een andere verklaring zijn. Misschien wilde hij Valentin juist spreken over zijn verdenkingen of zelfs waarschuwen…” zijn gedachten dreven even weg, “ik maak me trouwens grote zorgen over die jongen…Hoe moet het nu verder met hem?”
“Heeft hij eigenlijk een Russisch paspoort?” vroeg mevrouw Blazius, “ik heb hem er nooit naar durven vragen, dat leek me zo bemoeizuchtig.”
“Ik denk van niet…voor zover ik me herinner is hij zes jaar geleden naar Nederland gekomen via een mensensmokkelaar. Die pikken meestal iemands paspoort in. Ik weet wel dat hij zich direct over de Nederlandse grens heeft gemeld als asielzoeker, de reden daarvoor…nou, hij moet het u zelf maar vertellen…In ieder geval heeft hij in een stuk of zes verschillende centra gezeten. Hij werd steeds overgeplaatst, dwars door het land, van het ene caravanpark naar het andere…”
Hij had Valentin aangetroffen bij de poort van het asielzoekerscentrum in Schagen, volkomen in paniek en zonder te weten waar hij heen moest. De dag ervoor had hij een treinkaartje en een strippenkaart gekregen. Hij werd weer overgeplaatst en moest zelf zijn weg maar zien te vinden naar een volgend centrum, ergens in het zuiden van het land. Maar daar wist niemand van zijn komst. Hij werd niet toegelaten. Er zat niets anders op dan terug te keren. Tot zijn verbijstering werd hij ook bij de toegangspoort van het AZC in Schagen geweigerd. Zijn naam kwam niet langer op de lijst voor. Hij stond op straat, zonder geld of papieren en met een doodsangst voor de politie. Hij kon nergens heen en bracht de nacht door op een busstation. De volgende ochtend ging hij terug naar de poort en legde de zaak opnieuw uit, maar ze lieten hem niet binnen. “Ik kwam net bij een cliënt vandaan en trof hem op een stoeprand. Hij was behoorlijk de kluts kwijt. Ik heb hem een lift gegeven en toen heeft hij een tijdje bij mij in huis gezeten…”
“Dus hij heeft geen paspoort?” vroeg mevrouw Blazius. Hij schudde zijn hoofd: “Zelfs geen verblijfspapieren.” Ze dacht even na, kwam overeind, borg de krant weer op in de lade en zocht haar tas. “Zou je mij ook een lift willen geven?”
Engel hoorde de voordeur dichtslaan en een auto starten. Victor was vertrokken. Hopelijk had hij niet al te veel kletspraatjes verkocht aan zijn moeder, ze was zo makkelijk beïnvloedbaar. Op de werktafel had hij, nog voor het eten, zijn afluisterapparatuur uitgestald en getest. De gesprekken bij de buren werden al urenlang opgenomen. Er moest flinke paniek zijn nu Inozemtjev halfdood in het ziekenhuis lag en Marjoke was gearresteerd. En juist dat ging hem in de kaart spelen. Ze zouden de aivd een aannemelijke verklaring willen voorschotelen en daarmee prijsgeven wat ze tot nu toe wisten. Zo kreeg hij alle gegevens die hij nodig had op een dienblaadje aangereikt.
Hij zette de koptelefoon op en schakelde de ontvangers in. Direct kreeg zijn oor toegang tot de woonkamer van Sybrand en de slaapkamer van Viola. Dat hij zijn moeders keuken niet langer kon afluisteren, was verder onbelangrijk: de Rus en Marjoke waren uitgeschakeld. Alles draaide om de buren. Al snel ving hij geluiden op die zijn vermoedens bevestigden. Hij grijnsde tevreden. Zowel bij broer als bij zus heerste een zenuwachtige stemming. Het kostte hem enige inspanning van de een naar de ander te schakelen en tegelijkertijd notities te maken. Viola belde met iemand die ze opdroeg binnen een uur op de stoep te staan. Sybrand had zijn jongens blijkbaar al eerder opgetrommeld. Soms was hij lastig te verstaan, er waren nogal wat storende geluiden op de achtergrond. Afgaand op de uitroepen en het gevloek keken ze naar een voetbalwedstrijd en als hij het goed begreep speelde het Nederlands elftal. Tijdens de rust werd het geluid zacht gezet en begon Sybrand over taken die verdeeld moesten worden afhankelijk van een antwoord dat Viola had beloofd binnen een kwartier te zullen geven. Hij werd overstemd door geroezemoes. Ineens viel Marjokes naam. Homerisch gelach. Iemand maakte een opmerking over ‘letterlijk de koffer induiken’. Sybrand vond het blijkbaar niet grappig. “De politie is wel mooi de hele ochtend bij de buurvrouw geweest,” klonk hij mopperig. “Nou, zijn ze effe met wat anders bezig…” zei een jonge stem. “Ja…maar het blijft wel uitkijken.” Hij werd onderbroken door het gerinkel van de telefoon. Niemand sprak meer, alleen de televisiecommentator somde staccato namen van spelers op. Na enige tijd zei Sybrand: “Ja, nou nee, liever niet zeg…” Gegeven de stilte moest die opmerking aanleiding zijn voor een stortvloed van woorden aan de andere kant.
Engel waagde het snel over te schakelen naar Viola. Die had het over een nieuwe lading. Nieuwe lading? Ongetwijfeld code…Sybrand waarschuwde zeker want ze reageerde laatdunkend: “Ach, maak je geen zorgen, alles is van boord…” Daarna noemde ze een datum. Engel schakelde weer over maar was net te laat, het gesprek was al verbroken. Het maakte niets uit, later zou hij uit de opnames het hele gesprek kunnen reconstrueren. Nu was het wachten op de uitleg die Sybrand zijn vrienden ging geven. Het televisiegeluid zwol weer aan. Plotseling klonk er een hoge schaterlach. Sybrand riep iets over de mafkees van hiernaast en hoe Viola kans had gezien in zijn papieren te kijken. “Hij heeft van iedereen dossiers aangelegd! Ze heeft die van haarzelf ingezien. Er stond van alles in over haar seksleven…Volgens Viola is ie geobsedeerd door haar lichaam.” Er werd besmuikt gelachen. “Zal Viool wel lekker vinden…” riep iemand. Nadat een collectieve zucht van teleurstelling over een gemiste kans op het veld was weggestorven, zei een ander: “Wees toch maar voorzichtig met die gast van hiernaast…” Sybrand gromde. “Welnee, die dikke is onschadelijk…”
Als uit een tunnel steeg een nieuwe stem op, een hese bariton die zo te horen net de kamer binnenkwam en op ruzieachtige toon begon over een transportprobleem. Er werd weer tussen de twee huizen gebeld. Engel kon er nauwelijks zijn aandacht bijhouden. Ze wisten dus dat hij hen in de gaten hield. Verdomme, hoe had Viola in zijn dossiers kunnen neuzen? Zou ze toegang hebben tot de bovenverdieping? Bestond er een geheime doorgang? O god, slechts twee dunne stenen muren scheidden hem van hen. Met een paar stevige mokerslagen konden ze zich een weg naar hem banen. Hij had zich vrijwillig ingesloten te midden van het kwaad. Het zweet brak hem uit. Hoe kon hij de verdieping barricaderen…? Maar aan de andere kant, watzei Sybrand ook alweer? “Die dikke is onschadelijk…” Onschadelijk! Wat een stompzinnige onderschatting, wat een imbeciel…Dat zou hem nog lelijk gaan opbreken! Het was slechts een kwestie van de laatste opnames afluisteren voor hij precies wist waar de buren mee bezig waren en dan kon hij zich voorbereiden op zijn televisieoptreden.
De volgende ochtend, een hemelsblauwe maandag, reed Victor in Haarlem een brug over de Spaarne af. Schuin voor hem rees de Koepel op. Zoals bij ieder bezoek riep alleen al de aanblik van het gebouw een beklemmend gevoel bij hem op. Het zou wel nooit wennen. De meer dan honderd jaar oude gevangenis was volgens het panopticonprincipe gebouwd. Panopticon – Grieks voor alziend. Alziende ogen en nietsontziende vragen. Niet aan denken. Gewoon parkeren en rustig naar het hek lopen.
Bij de toegang belde hij aan en keek strak voor zich uit. Camera’s hielden hem in de gaten. Er klonk een zoemer en de deur zwaaide automatisch open. Hij betrad het halletje, knikte tegen de portier achter het glazen loket en legde zijn legitimatie op een schuifje. Daarna stopte hij zijn mobiele telefoon, sleutels en opgerolde regenjas in een kluisje, liep naar de detectiepoort, zette zijn tas op de lopende band, deed ongevraagd zijn broekriem en horloge af, trok zijn schoenen met metalen gespen uit en liet alles over de band meelopen. Achter de detectiepoort wachtte de portier hem op. De eerste deur die toegang gaf tot de wachtruimte voor bezoekers ging open. Nog een glazen deur, dan een L-vormige sluis met aan het eind een deur van draadglas. Zijn ademhaling versnelde. Hij voelde cameraogen op zich gericht, iedere beweging werd waargenomen, onzichtbare bewakers stonden via portofoons met elkaar in verbinding. Het zachte klikken van de achter hem dichtvallende deur dreunde in zijn oren, de volgende zou zich in een paar seconden geruisloos openen. Hier kwam de nachtmerrie steeds in volle hevigheid boven. Vragen, vragen…Ze bleven maar doorvragen: vriendelijke vragen, dwingende vragen, retorische vragen, academische vragen, strikvragen…tot hij verdwaald raakte in het door hen uitgezette doolhof. Om zich een uitweg te banen en weer enig houvast te krijgen, bracht hij zijn standpunten over het Apartheidssysteem naar voren, alleen om opnieuw tegen een blinde muur op te lopen. Het was juist zijn standpunt over het racisme in Zuid–Afrika, de legitimiteit van de bevrijdingsstrijd, die niet hem maar hun houvast bood. Ze waren opgelucht, het was alsof hij al een bekentenis had afgelegd. De zogenaamde bevrijdingsbeweging voerde tenslotte een gewapende strijd – er werden sabotageacties gepleegd – de Russen leverden de wapens – hij vond die strijd gerechtvaardigd – dan stemde hij ook in met de gehanteerde strijdmethodes – ja, dat was logisch, uiteraard stemde hij daar van harte mee in – het lag dan ook voor de hand dat vanuit zijn optiek sabotageacties in Nederland eveneens gelegitimeerd waren – was het idee voor de brandstichting hem door een Zuid–Afrikaan ingefluisterd, nee, natuurlijk niet, dat begrepen ze wel – voor zoiets werd eerder gebruik gemaakt van een agent op de Russische ambassade, die waren daar tenslotte voor opgeleid – of was het een Oost–Duitser – wat had hij ook alweer gezegd? – was het nou een Rus of een Oost–Duitser? – dat was hun even ontschoten…
Aan het eind van de sluis zwaaide de deur voor hem open. Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd en liep naar het volgende loket. Hij kreeg een spreekkamertje toegewezen. Achter hem viel de deur in het slot. Automatisch tastten zijn vingers langs de binnenkant. Er zat geen deurknop. Natuurlijk, in geen enkel spreekkamertje zat aan de binnenkant een deurknop. Zonder hulp kon je er niet uit. Hij ging aan het tafeltje zitten en probeerde zich te concentreren op de fax die een ziek geworden collega hem had gestuurd. Deze cliënt werd ervan verdacht een man in elkaar te hebben geslagen, het slachtoffer zou waarschijnlijk het zicht aan één oog verliezen. Zwaar lichamelijk letsel…Uit de kamertjes aan weerszijden klonken gedempte stemmen en de metaalklank van rammelende sleutels. Hij schikte de fax, zijn kladblok en pen tot ze op exact gelijke afstand van elkaar lagen.
In een golf stampende muziek stapte een stevig gebouwde man naar binnen. Zijn sporthemd zat vol vochtvlekken, hij leek rechtstreeks uit de fitnessruimte te komen. Victor stelde zich voor en zei dat hij de zaak van zijn collega overnam. De man nam hem even op, ging zitten en krabde over zijn schedel die vochtig glom tussen het gemillimeterde haar. Victor controleerde nogmaals de gegevens. “Ik heb begrepen dat u vastzit op verdenking van zware mishandeling.” De man staarde hem nu met een merkwaardige intensiteit aan. “Ik weet inmiddels hoe de officier van justitie erover denkt, maar ik wil graag uw kant van het verhaal horen…”
De man leunde achterover en kneep zijn ogen toe. “Ik ken jou, godver, ja ja…laat me effe denken, oké…”
Victor probeerde zich te herinneren waar hij deze figuur ooit eerder kon hebben ontmoet. Thomas de Vlaminck. De naam zei hem niets. “Ik geloof het niet…Zullen we de aangifte even doornemen?”
De man klakte met zijn tong. “Ik weet ‘t weer…” zei hij, “maar ik ben niet van plan ‘t je te vertellen…”
“Nou dan niet,” Victor liet zijn pen op het papier rusten, “laten we naar uw zaak kijken…Er ligt nogal een zware beschuldiging voor. Kunt u mij precies vertellen wat er die avond in het café is gebeurd?” De Vlaminck zei niets, de blik in zijn ogen had iets triomfantelijks gekregen. Victor probeerde hem op weg te helpen: “Kent u het slachtoffer…?”
“Ja, en ik zeg je nog ‘n keer, ik ken jou ook…”
“Prima, dat maakt onze samenwerking misschien makkelijker.” Deze bezwete man begon hem op zijn zenuwen te werken. Hij maakte zijn stropdas los. “Er zijn getuigen die verklaringen hebben afgelegd. Kent u die getuigen?”
De man leunde met zijn getatoeëerde armen op tafel. “Laten we eerst effe die andere zaak bespreken, oké…”
Wat moest deze man van hem?
“Ik weet toevallig dat je in mekaar bent geslagen. Een paar weken, een maand geleden? In het duin…in een bunker…” Hij wachtte op een reactie.
Victor voelde het bloed uit zijn gezicht trekken.
“Ik weet wie het gedaan heeft, maar belangrijker is, ik weet wie de opdrachtgever is…Kijk, het gaat er altijd om wie erachter zit, dat hoefik jou niet te vertellen…”
Victor kon nog steeds geen woord uitbrengen. Het was of iemand zijn strottenhoofd samenkneep. Die stem…die stem…Een hand duwde zijn gezicht in het zand, een laars trapte in zijn maag…De Vlaminck kwam verder naar voren. Victor kon zijn zure adem ruiken. “Als jij zorgt dat ik snel weer buiten sta, vertel ik je wie erachter zit…”
Victor schudde driftig zijn hoofd. “Wat u mij vraagt, is onmogelijk. Ik zal me voor u inspannen zoals voor iedere cliënt. Anders is mijn handelen tuchtrechtelijk laakbaar, dan kan ik geroyeerd worden als advocaat…”
“Volgens mij ben jij een hele slimme jongen,” zei De Vlaminck, “je vindt er vast iets op. Ik zal die gast wel wat geven voor z’n oog, ook al ben ik onschuldig…”
Victor staarde naar de grove handen die de zijne bijna raakten.
Zou deze man voor hem dezelfde zijn als de man in de bunker? Opdracht, had hij gezegd, iemand had opdracht gegeven… “Geef het maar toe, vuile hufter, geef toe dat je voor de Russen werkt…” Weer een trap in zijn buik. “Teken! smerige klootzak…Teken!” Hij had getekend, daar was hij inmiddels wel van overtuigd. Dus deze man had een door hem getekende verklaring in handen gehad of misschien nog steeds. “Waarom zou ik u geloven?” Hij probeerde ongeïnteresseerd te klinken.
“Kijk, een vriend van me heeft het gedaan, jou in mekaar slaan bedoel ik. Hij wilde natuurlijk niet, maar hij kon geen kant uit, die opdrachtgever heeft ‘m bedreigd, die gast is gek als een ui…” Victor zat als bevroren. “Luister, ik geef je die naam, met bewijs en al, als je me hebt vrijgekregen. Maar ik kan je wel een hint geven, dan weet je dat ik niet uit m’n nek lul. Het was een dikke kerel met een kakaccent. Ik heb later nog een pakhuis voor ‘m geregeld, de Russen zaten achter ‘m aan en hij moest effe weten of jij soms voor die lui werkte…” hij tuitte even zijn lippen, “dat weet ik allemaal van m’n vriend, want die vond het vreselijk dat ie je een paar tikken heeft verkocht…”
Victor voelde het bloed in zijn slapen kloppen. “Dat lieg je…” fluisterde hij.
“Nou mooi niet…” zei De Vlaminck nijdig alsof hij in z’n eer was geraakt, “alles is geregeld door een vriendin van ‘m, die magere lat, daar heb ik het adres van, dan kun je ‘t effe gaan navragen…”
Victor staarde naar de fax. Hij hield het geen seconde meer uit in het kamertje. Weg moest hij, weg van die afschuwelijke kerel, weg uit de gevangenis. Zijn hand ging naar een knop naast de tafel. De Vlaminck greep hem bij de pols. “Als je die naam wil, zorg dan dat je m’n zaak oplost…” siste hij.
“Ik zal mijn best doen,” zei Victor zacht.
“Je zal je uiterste best doen, oké?” Net toen zijn andere hand naar de rode alarmknop bewoog, liet De Vlaminck los en kwam overeind. Hij ging met zijn gezicht naar de deur staan en liet zich door een bewaarder terugvoeren naar zijn cel.
Ongeveer tegelijkertijd zat Engel onderuitgezakt achter zijn werktafel. Hij probeerde te begrijpen hoe dit hem had kunnen gebeuren. Maar een storend gebons leidde hem af. Hij luisterde. Met tussenpozen van een paar seconden roffelde iemand op zijn deur. Verdomme, net nu hem duidelijk was geworden waar de buren mee bezig waren, werd hij lastiggevallen. Hoe was het mogelijk? Al zijn tijd vergooid aan een zaak die hem geen bal interesseerde! Hij smeet de aantekeningen van zich af. Al zijn inspanningen hadden hem niets opgeleverd. Hij zou van vooraf aan moeten beginnen.
Er werd weer geklopt. “Moeder, laat me met rust!” brulde hij. Maar het kloppen ging over in bonken en de deurkruk bewoog heftig op en neer. Hij kwam overeind en zocht vergeefs naar zijn hemd. De ventilator bracht geen enkele verkoeling en hij droeg alleen een onderbroek. Kwaad stampte hij door de ruimte, draaide de sleutel om en trok de deur met een ruk open, klaar voor een krachtige terechtwijzing.
Voor hem stond Marjoke.
Zijn mond opende en sloot maar er kwam geen geluid uit. Ze priemde de lange nagel van haar wijsvinger hard in zijn blote borst en keek hem vijandig aan. Hij deed een stap opzij en stootte met zijn hiel de ventilator om. “Eindelijk, eindelijk…” stamelde hij, “het recht heeft gezegevierd…Geen seconde heb ik aan je onschuld getwijfeld.”
“Dat verbaast me niets…” zei ze zacht en liep naar binnen.
Ze zag er niet best uit, met dat doodsbleke gezicht en die wallen onder haar ogen. Nee, ze was er bepaald niet knapper op geworden. “Je weet dat ik altijd als een blok achter je sta, in welke onmogelijke situatie je je ook bevindt,” ging hij door en zocht naar iets om zijn voorkomen enige waardigheid te geven, “direct bij de eerste ondervraging heb ik de politie duidelijk gemaakt welk een zachtaardig en goed mens je bent…”
Met een ruk draaide Marjoke zich naar hem toe. “Luister eens, rotzak, ik wil van jou geen gezwets meer horen. Daar heb ik spuug en spuug genoeg van…”
“Zeker,” hij greep een badlaken en spande die over zijn buik, “ik begrijp volkomen dat het verblijf in een politiecel je humeur geen goed heeft gedaan. Waarom hebben ze je eigenlijk laten gaan?”
“Dankzij onze Russische timmerman. Hij is bij bewustzijn geweest en heeft verklaard door drie onbekende mannen te zijn aangevallen en hij was ook zo vriendelijk zich te herinneren dat ik hem probeerde te helpen…”
Engel liet het badlaken bijna schieten. “Dat zegt ie niet voor niks. Daar heeft ie een bedoeling mee, wat maar weer bewijst…”
“Hou je waffel!” riep Marjoke. Haar stem trilde. “Het kan me niet schelen wat zijn bedoelingen zijn geweest. Straks bedenkt hij zich en dan ben ik alsnog de klos!”
Hij slikte, zette de ventilator overeind en wees met een galant gebaar op de nieuwe bank. “Ga zitten. Kom even tot jezelf. Je bent volkomen overstuur…”
Maar Marjoke liet zich op zijn bureaustoel vallen. “Dat kun je wel zeggen ja…Allemaal dankzij jou! En een beetje steun, ho maar! Je hebt niet eens naar me gevraagd, je bent niet langs geweest, je hebt me gewoon laten barsten…! Ik heb op het punt gestaan alles te vertellen! Dan had je zelf voor je stommiteiten kunnen opdraaien!”
“Marjo, hoe kun je zoiets zeggen! Geen seconde ben je uit mijn gedachten geweest, ik heb zelfs plannen gemaakt om een bevrijdingsactie op touw te zetten, maar ik werd volkomen in beslag genomen door…”
Het liet haar kennelijk volkomen onverschillig wat hem zo in beslag had genomen, want ze schreeuwde: “En ik denk er nog steeds over je aan te geven…”
Engel was direct op z’n hoede. Hij moest met iets op de proppen komen wat haar gedachten zou verzetten. “Dan zeg ik je het maar meteen…” zei hij en stelde zich voor het bureau op, “ze hebben je op het juiste moment vrijgelaten want ik heb je dringend, zéér dringend nodig. Het gaat om een uiterst belangrijke ontdekking…”
“Tjonge, tjonge daar gaan we weer!” riep ze honend, “voor het Internationaal Instituut zeker! Nou, ik heb geprobeerd te bellen, naar het nummer gezocht in het telefoonboek, navraag gedaan bij inlichtingen, maar zo’n instituut bestaat helemaal niet!”
“Kalmeer, kalmeer…Hier, drink wat water…” Hij schoof haar zijn glas toe. “Dacht je nou écht dat het Internationaal Instituut gewoon in het telefoonboek staat? Het gaat hier om een min of meer geheime organisatie, wat zeg ik, een absoluut geheime organisatie. De medewerkers, die allemaal onder ede staan, geven adviezen aan verschillende westerse regeringen. Uiteraard achter de schermen. Eerlijk gezegd stuit dat heimelijke gedoe mij ook tegen de borst en die bezwaren heb ik reeds naar voren gebracht bij de top. Je weet hoeveel prijs ik stel op openheid, transparantie. Een nummer in het telefoonboek is wel het minste, heb ik ze gezegd…”
“Ach, duvel op. Ik geloof er geen barst van,” riep ze nukkig, “en hou alsjeblieft op over die belachelijke ontdekkingen van je…”
Engel glimlachte toegeeflijk. “Ooo…maar dit zal je bovenmatig interesseren, want het heeft alles te maken met iets waarop jij me een tijd geleden al attent hebt gemaakt…” Hij snelde naar de leeslamp waar hij zijn hemd ontdekte. Terwijl hij de door haar gekochte vakantiekleding aantrok, voelde hij haar vermoeide ogen op zich gericht. Eindelijk had hij haar nieuwsgierigheid weten te prikkelen. Diep in gedachten knakte hij een voor een zijn vingers en liep op haar toe. “Uit solidariteit met jou heb ook ik me opgesloten in mijn eigen cel,” hij wees met een theatraal gebaar om zich heen, “in deze heilzame afzondering ben ik op het spoor gekomen van een werkelijk afschuwelijke kwestie…” hij haalde diep adem, “het betreft een zaak die jou altijd meer aan het hart heeft gelegen dan mij. Daar schaam ik me nu diep voor…” Langzaam dronk hij zijn glas leeg en sprak toen de verlossende woorden: “Tijdens mijn onderzoek ben ik gestoten op de smokkel van een ernstig bedreigde diersoort, dat wil zeggen op het smokkelen van de ei…”
“Een ernstig bedreigde diersoort…?” vroeg ze argwanend, maar al met een glimpje interesse, “het stekelvarken?”
Hij groef een moment in zijn geheugen. “Zeker, zeker, ook het stekelvarken. Terecht heb je gewezen op de mishandeling van stekelvarkens. Hoewel niet direct bedreigd, is de handel in zijn pennen tenhemelschreiend. Maar mijn onderzoek heeft me, met het stekelvarken in het achterhoofd, geleid naar de steur…”
“De steur…” Het maakte niet helemaal de enthousiaste reactie los waarop hij had gerekend. Mogelijk lag dat aan haar vermoeidheid of omdat een vis minder appelleerde aan vrouwelijke gevoelens dan een stekelvarken.
“Jazeker! De steur uit de Kaspische Zee! Een prachtige vis met een aangenaam karakter, geen roofvis maar een vreedzame planteneter, -eetster in dit geval, want we hebben het hier over een vriendelijk dametje dat een enorme omvang kan krijgen en wel tweehonderd kilo kan wegen.” Die gegevens had hij vlak voor haar komst in zijn encyclopedie gevonden. “Deze goedaardige reuzin wordt met uitsterven bedreigd! Harteloze lieden zijn uit op haar eieren…” – hij keek haar gepassioneerd aan – “Marjo…Ik heb het hier over kaviaar! Het zwarte goud!”
Hij zag het in haar ogen: de importantie van zijn ontdekking begon tot haar overbelaste hersenen door te dringen. “Waar klets je nou over? Ben je tijdens je onderzoek naar Russische spionnen op kaviaar gestuit?”
“Inderdaad. Want weet je wie deze illegale en enorm winstgevende handel beheerst? De Russische maffia geleid door voormalige KGB-agenten!…”
“O die weer…Dus je denkt aan zoiets als het oprichten van een comité ter bescherming van bedreigde diersoorten?”
“Je neemt me de woorden uit de mond.” Hij legde zijn hand voorzichtig op haar schouder en toen ze zich niet terugtrok, zei hij met gedempte stem: “Het ongelooflijke is dat deze afschuwelijke smokkelaffaire zich vlak onder onze neus afspeelt. De buren, Marjo…de buren…Sybrand en Viola…” hij slikte een paar keer, “zij zijn degenen die volkomen gewetenloos illegale Russische kaviaar leveren aan exclusieve restaurants in België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk…”
Marjoke leunde achterover. Ze leek heel wat rustiger en kreeg zelfs weer een beetje kleur op haar wangen. Uit haar blik sprak niet langer de drang hem aan te geven. Integendeel: haar onvoorwaardelijke geloof in hem was zo goed als geheel terug. “Dit is toch niet weer een van je wilde fantasieën? Want je kunt zoiets wel beweren, maar je zult met harde bewijzen moeten komen.”
Nijdig greep Engel de koptelefoon van de werktafel, duwde die over haar hoofd, rommelde in een berg bandjes, vond wat hij zocht, stopte die in zijn recorder en drukte op play.
Bijna een halfuur lang zat ze te luisteren, spoelde terug, luisterde weer en krabbelde nu en dan iets op een kladblok. Toen liet ze de koptelefoon rond haar hals zakken: “Je hebt gelijk. Je bent op een grote smokkelzaak gestuit.” Ernstig staarde ze voor zich uit. “Het gaat om een flinke partij…” met haar ballpoint tikte ze op de aantekeningen, “volgens mij minstens honderd kilo…We zullen snel moeten handelen voor die lading afgevoerd wordt…Laten we ‘ns kijken hoe we deze zaak publiekelijk aan de kaak kunnen stellen.”
“We zullen wel moeten wachten tot ik meer…De rol van de Rus zal toch eerst…”
“Nee!” ze keek hem dreigend aan, “Inozemtjev laten we er helemaal buiten. Of wil je hem soms aanklagen, zodat hij zich gedwongen voelt de politie te vertellen wie hem in werkelijkheid heeft neergeslagen? In dat geval zal ik zijn verklaring moeten ondersteunen. Voor jou pleeg ik geen meineed…”
Engel zweeg en liet zich op de bank vallen. Marjoke haalde haar mobiele telefoon tevoorschijn, vroeg bij inlichtingen een nummer aan en liet daarna haar vingers razendsnel over de toetsen gaan. Ze luisterde, vroeg naar de redactie, wachtte weer, sprak enige tijd tegen iemand, zei nijdig dat de wedstrijd Nederland-Ivoorkust haar geen donder interesseerde en drong aan op een afspraak voor die avond, anders stapte ze naar een ander.
Engel lag lamgeslagen achterover met zijn handen op de maag gedrukt. “Waar hangt mijn moeder eigenlijk uit?” kreunde hij, “ik kom nog om van de honger…”
De redacteur van een populair televisieprogramma zat in Engels leunstoel en had de pose aangenomen van een geboeid luisteraar. Marjoke vatte de verhandeling over kaviaar nog eens voor hem samen. “Dus: steuren van de orde Acipenseriformes zijn primitieve beenvissen die in een aantal opzichten doen denken aan haaien. De volwassen dieren kunnen in zout, brak of zoet water leven, maar de eieren worden altijd in zoet water afgezet. Voor de mens zijn vooral die eieren belangrijk. Deze worden, als ze nog groen en onrijp zijn, soms met miljoenen uit de buikholte van het nog levende vrouwtje gehaald…” Ze liet een stilte vallen, maar toen een geschokte reactie uitbleef, vervolgde ze: “Nou, hoe verser de eitjes, des te beter de kaviaar. Die wordt steeds kostbaarder omdat het aantal steuren in de afgelopen eeuw sterk is afgenomen. We beperken ons even tot de steur uit de Kaspische Zee. Die produceert de Beluga kaviaar, donkergrijs van kleur, met de grootste korrel en een zachtzilte smaak…”
Vervuld van medelijden sloeg Engel de redacteur gade. Marjoke was die middag nog vlug naar huis gegaan om aan de benodigde gegevens te komen en nu viel ze de arme man al een uur lastig met haar internet-kennis. “Je moet het zo zien,” ging ze met een stalen gezicht door, “sinds de Verenigde Naties alle export van kaviaar hebben verboden is de smokkel bijna net zo lucratief geworden als de smokkel van drugs of wapens!” De redacteur maakte een aantekening. Aangemoedigd legde ze hem uitvoerig uit hoe Sybrand Vogelaar, een gepensioneerd politieman, en zijn zuster Viola Vogelaar, een gescheiden vrouw die een luxueus leven leidde, samen met een aantal onbekenden een grootse illegale handel in de verboden kaviaar dreven.
“Het zijn de communisten die erachter zitten,” kwam Engel er eindelijk tussen. Zo’n belangrijk gegeven kon ze toch verdomme niet achterhouden. “Het betreft gevaarlijke, half ondergronds gedreven voormalige spionnen die in kracht sterk worden onderschat…” De redacteur leek hem niet te begrijpen. En snel, voor hij kon worden onderbroken, ging hij verder: “Mijn eerste aanwijzing kreeg ik toen ze me wilden ombrengen met oude, vergiftigde kaviaar. Die had de Rus…”
“Zo is het wel genoeg, Engel.” Marjoke glimlachte verontschuldigend naar de redacteur en vervolgde: “De partij kaviaar die ik op het spoor ben gekomen bestaat uit bijna duizend kilo, zo’n tweehonderd blikken. Ik heb bewijzen in handen dat deze smokkelwaar hier in IJmuiden op een schip is ingekocht voor honderdvijftigduizend euro en verkocht gaat worden voor anderhalf miljoen.”
De journalist knikte: “Mmm…”
“Ik zou eraan willen toevoegen dat mijn moeder van niets weet,” riep Engel, hij moest ineens aan haar denken, “ook al was ze zeer bevriend met de Rus, in dezen is zij slechts slachtoffer…”
Marjoke schoot luid in de lach, kwam overeind en nodigde de redacteur naar de werktafel waar ze hem wat papieren liet inzien. Over haar schouder wierp ze Engel een onheilspellende blik toe. “We zullen de politie informeren over het transport,” zei de redacteur, “voor het programma is het interessanter als we de politie-inval kunnen filmen en ook de inbeslagname van de kaviaar. Die inval moet ‘s-ochtends plaatsvinden, dan hebben wij het ‘s-avonds en de kranten kunnen er de volgende dag mee openen. Het lijkt me het beste dat ik alles nu meeneem, anders moet er een koerier worden gestuurd…” Marjoke knikte. Engel zag hoe ze de cassettebandjes in de tas van de redacteur liet glijden en hem naar de deur begeleidde. De man schudde haar de hand en zei: “Misschien wilt u zo vriendelijk zijn direct na de reportage een toelichting te komen geven in de studio…”
In de gangen van het Kennemer Gasthuis zocht Victor naar het juiste kamernummer. Hij was aan de late kant, ‘s-avonds duurde het bezoekuur tot acht uur. Maar hij wilde toch niet lang blijven, een korte visite was alles wat hij kon opbrengen. Hij voelde zich te gedeprimeerd en vooral te moe, hondsmoe. Hij sliep bijna niet meer. De eerste nacht na de ontmoeting met De Vlaminck had hij liggen woelen en draaien en bang ook Yvonne uit haar slaap te houden, was hij in de huiskamer gaan zitten. Nog geen schemerlamp deed hij aan. In het donker kon hij tenminste proberen enige controle te krijgen over de chaos in zijn hoofd. De volgende ochtend had hij zich ziek gemeld. De Vlaminck zou dan vanzelf een collega toegewezen krijgen. De consequenties ervan kon hij niet overzien, maar die kerel opnieuw onder ogen komen was uitgesloten.
Hij had zich met een extra pilletje teruggetrokken op de logeerkamer. Twee dagen kwam hij het bed niet uit. Opgerold onder de dekens leverde hij een gevecht met schrikbeelden van leugens en verraad, tot hij uiteindelijk alle achterdocht wist te verbannen naar het duistere gebied van twijfel en ontkenning. Tijdelijk, hij wist het. Maar zijn hoofd was leeg. Er hing nog slechts de schaduw van een in elkaar geslagen Inozemtjev. Een onduidelijk schuldgevoel dreef hem ten slotte zijn bed uit.
In de laatste kamer op de gang zat mevrouw Blazius in elkaar gedoken naast Valentin. Aangesloten op een infuus lag die met gesloten ogen bleek en roerloos op zijn rug, tussen het verband om zijn hoofd staken een paar donkere krullen uit. Er stond een televisietoestel aan. Tien over halfacht. Mevrouw Blazius keek naar het Journaal. Ineens werd ze zich bewust van zijn aanwezigheid en zette het geluid zacht. Hij trok een stoel bij en vroeg hoe het Valentin ging.
“Ik weet het niet, hij is niet echt bij bewustzijn. Steeds zakt hij weer weg. De dokter denkt dat hij veel moet slapen…” Ze streek over de witte lakenrand onder Valentins kin, er zat nog geen kreukeltje in. “Gelukkig is hij net lang genoeg bij kennis geweest om de politie te vertellen dat Marjoke er niets mee te maken heeft…en Engel dus ook niet. Een hele geruststelling, vind je niet?”
Victor knikte. “Ja, Valentin heeft hun beslist een dienst bewezen…” Hij keek weer naar het stille gezicht onder het verband. Hij is bang, schoot het door hem heen, achter die gesloten oogleden ligt hij doodsbang te zijn. Tijd winnen. Hij weet wie hem neergeslagen heeft. Maar zolang hij zijn ogen dichthoudt kan niemand hem iets vragen, hoeft hij niets uit te leggen.
Mevrouw Blazius depte met een vochtig washandje Valentins hals. “Ik spreek Engel trouwens helemaal niet meer. Als ik thuis ben, blijft hij boven en Marjoke laat hun eten bezorgen.” Achter haar op het televisiescherm waren de snel voorbij schietende reclamebeelden overgegaan in het logo van een populair praatprogramma. “Mij best, dan hoef ik niet te koken en kan ik bij Valentin zijn…” Ze liep naar het voeteneinde van het bed en stopte de dekens dieper onder de matras. Victor herkende de presentator. Thuis zapte hij die onuitstaanbare grijns altijd direct weg. De grijns verdween en het scherm vulde zich met een voorbijglijdende trawler. Langzaam zwenkte de camera naar een paar buitenlandse vrachtschepen aangemeerd langs een kade. Mevrouw Blazius keek ook en drukte op de volumeknop van de afstandsbediening, “…zo rustige havenplaats aan de monding van het Noordzeekanaal, met zijn pieren en sluizen, het brede strand en de lieflijke jachthaven,” zei een commentaarstem. “Maar op loopafstand van de vissershaven vinden uiterst dubieuze praktijken plaats…” Er kwamen drie huizen onder één kap in beeld. Het laag overhangende dak hield de ramen in duisternis gehuld. Een voorbijfietsende man keek verbaasd recht in de lens. “Achter de facade van deze woningen langs het Noordzeekanaal bevindt zich het hoofdkwartier van een internationale smokkelbende. Gaat het om drugs? Mensenhandel? Nee, de smokkelwaar bestaat uit blikjes. De inhoud van deze blikjes wordt wel aangeduid als ‘het zwarte goud’.” Er zwom een steur in volle pracht over het scherm.
Victor hield zijn adem in. De stem sprak over de indrukwekkende steur en haar eitjes terwijl het beeld, knap gemonteerd, langzaam overging naar een geopende vrouwenmond waarin een lepeltje zwarte bolletjes verdween. Het was alsof de vis haar mond in was gezwommen. “Kaviaar, een delicatesse voor de elite…Sinds januari 2006 is de export van kaviaar door het agentschap voor de bescherming van bedreigde dieren van de Verenigde Naties verboden. De officiële handel ligt stil, maar door een florerende smokkel blijft de steur met uitsterven bedreigd. Duizenden kilo’s zijn al in beslag genomen, toch blijkt de illegale handel hardnekkig. Op de zwarte markt brengt Beluga kaviaar tussen de vijfhonderd en duizend dollar per kilo op…” De camera trilde en schudde in zwart-wit door een goed bezet restaurant met fraai gedekte tafels. Hoewel niet zichtbaar waar de gasten zich aan te goed deden, waren de opnames suggestief genoeg. Buiten het restaurant joeg de camera achter een aantal gasten aan, haastig op weg naar hun auto’s. “Hoe voelt het de eieren van een bedreigd dier te eten?” riep een hijgende vrouwenstem aan twee paren die niet erg geporteerd leken voor een interview. Een van de mannen sloeg met zijn hand naar de camera en even waren alleen de kiezelstenen van een parkeerplaats in beeld. Opnieuw gleden de buitenlandse vrachtschepen uit het begin van de reportage langs en kon er, zonder veel uitleg, een verband worden gelegd tussen het veelvuldig aanmeren van Russische schepen in de IJmuidense haven en de smokkel. Het was helder hoe de kaviaar Nederland binnen werd gebracht.
Victor zag mevrouw Blazius schuin achter hem staan, in haar hand de afstandsbediening nog steeds ter hoogte van haar borst. De eerder getoonde huizen verschenen opnieuw. In het voortuintje van mevrouw Blazius groeide duizendblad en brandnetel tot vlak onder het raam. Terwijl de camera inzoomde op de gevel van het rechter huis klonk het gemoffelde geluid van stemmen. Omdat die onverstaanbaar waren, werd via ondertiteling begrijpelijk dat hier de Nederlandse tak van de smokkelbende het vervoer naar België, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland besprak. Op het scherm kwam, in het roze strijklicht van de vroege ochtend, een voordeur in beeld. Een man met een regenjas over het hoofd werd uit de deur geleid. Nog zeker twee keer werd vermeld dat het hier een voormalig politieman betrof. De aanhouding van zijn zuster Viola werd een hele vertoning. Ze was duidelijk niet voorbereid op dit televisieoptreden want haar haar zat aan één kant geplet en haar make–up was doorgelopen. Misschien dat ze daarom zo tekeerging. “De Nederlandse hoofdverdachten van de smokkelbende, een gepensioneerde politierechercheur en zijn zuster, zijn in alle vroegte aangehouden voor ondervraging. Naar Russische medeplichtigen wordt nog gezocht…”
Een verpleegster stak haar hoofd om de hoek en tikte op haar horloge. Het bezoekuur was allang voorbij. Victor maakte een beweging alsof hij overeind kwam maar liet zich direct weer zakken. In het televisiedecor sprak de presentator kort tegen de camera en draaide zich toen een kwartslag. Tegenover hem aan tafel zat Marjoke.
In trance staarde Victor naar het scherm. De samenhang van wat Marjoke te berde bracht ontging hem grotendeels. In zijn hersenen raasden vermoedens, beschuldigingen en ontkenningen door elkaar. Waarom zat ze daar? Was het werkelijk mogelijk dat alles wat er was gebeurd: de verdachtmakingen, de bedreigingen en het geweld, uitmondde in een televisieuitzending over de smokkel van Russische kaviaar met Marjoke in de hoofdrol? Was dit waar Engel in het geheim onderzoek naar had gedaan? Maar hoe hing dat alles samen met de KGB, met voormalige Russische spionnen…? Terwijl hij Marjoke in een stortvloed van goed gekozen woorden een handige overgang hoorde maken van de steur naar bedreigde diersoorten in het algemeen, schoten hem de laatste woorden van de commentator te binnen: naar Russische medeplichtigen wordt nog gezocht…Hij keek opzij, maar mevrouw Blazius stond niet langer achter hem. De afstandsbediening lag op de zitting van haar stoel. Hij keek om en zag haar diepgebogen over het hoofdeinde van het bed staan. Valentin lag er nog hetzelfde bij, het laken kreukvrij onder zijn kin. Maar zijn ogen waren geopend.
De camera’s stonden uitgeschakeld, technici rolden snoeren op en de felle lampen in de studio waren gedoofd. Een halfuur ervoor had de presentator Marjoke Beenhouwer, de voorzitster van het Comité ter Bescherming van de Steur en het Stekelvarken, onder applaus bedankt voor haar bijdrage. Nu werd er met een drankje en een hapje nog wat nagepraat in een aangrenzende kantine. Driftig noteerde Marjoke afspraken voor interviews in haar agenda en beantwoordde tegelijkertijd links en rechts vragen. Ja, het onderzoek naar de smokkel van kaviaar was intensief geweest, jarenlang had ze eraan gewerkt, hoorde Engel haar zeggen. Hij had zich vlak naast haar opgesteld, maar ze nam geen enkele notitie van hem.
“En niet zonder gevaar, begreep ik,” zei een journalist die haar met gretige ogen stond op te nemen, “u bent er zelfs van beschuldigd iemand te hebben neergeslagen: een Rus die er mogelijk iets mee te maken had.”
Hij zag haar voluit lachen, je kon haar tot achter in haar keel kijken. “Ja, krankzinnig nietwaar! Mij hielden ze vast terwijl het schip dat de kaviaar voor de Vogelaars had aangevoerd gewoon in de haven lag. Door die fout van de politie is dat schip met bemanning en al gewoon weer vertrokken. En probeer het nu maar weer eens te vinden!”
“U heeft de politie niet kunnen waarschuwen?”
“Hoe kon ik? Ik was volkomen in shock,” zei ze ernstig, “vergeet niet dat ik nog maar kort ervoor had geprobeerd die gewonde Rus het leven te redden. U heeft er geen idee van hoe die man was toegetakeld. Ik wist niet dat Russen onderling zo beestachtig kunnen zijn. En dat zeg ik zonder vooroordelen te willen bevestigen…” De journalist knikte en maakte enige aantekeningen.
“Grote genade, u heeft heel wat moeten doorstaan,” mengde een oudere vrouw, die Engel met een groepje vriendinnen in het publiek had zien zitten, zich in het gesprek. Ze voelde zich bijzonder door bedreigde diersoorten aangesproken. “Het doet me zo goed dat er eindelijk een deskundige over aan het woord komt…” Vol bewondering gaapte ze Marjoke aan en vroeg op welk rekeningnummer ze een financiële bijdrage kon storten voor het comité.
Een van de vriendinnen wendde zich nieuwsgierig naar hem toe. “Is dit uw echtgenoot?” vroeg ze, “we zaten namelijk vlak achter hem op de tribune…” Marjoke draaide zich snel om en legde haar hand op zijn arm. “Nog niet. Over een paar maanden is het zover…” En op de vraag of hij ook betrokken was geweest bij het onderzoek naar de smokkel, antwoordde ze: “Hij staat altijd als een blok achter me, mijn grote toeverlaat, mijn rots in de branding,” ze drukte hem vol genegenheid tegen zich aan, “binnenkort verschijnt zijn boek over bedreigde diersoorten met uiteraard speciale aandacht voor de steur en het stekelvarken.”
Er werd welwillend geknikt, “Nou, dan zal hij een hele steun aan u hebben. U weet zoveel over dat onderwerp…”
“Ach,” Marjoke schudde bescheiden haar hoofd, nam nog een glas wijn en gaf de vrouwen haar kaartje, “voor mij telt alleen dat er een halt wordt toegeroepen aan de mishandeling van dieren.”
Er kwam een meisje langs met een blad vol hapjes. Ze nam hem met een warme, geïnteresseerde blik op. “Voelt u zich wel goed? U ziet zo bleek…” vroeg ze.
Marjoke stond alweer naast hem en kneep even plagend in zijn wang. “Hij is nog steeds een beetje van slag door mijn arrestatie. Maar hij voelt zich prima, hoor…”
Het raam van de hotelkamer gaf uitzicht op het Stationsplein. Emma zag stadsbussen met scharnierende trolleys de hoek nemen en het overdekte busstation binnenrijden. Die bussen haalden stroom uit bovengrondse leidingen en hun actieradius werd er nogal door beperkt. Dat gaf haar een benauwd gevoel. Voor een snelle vlucht was de trolleybus volkomen ongeschikt.
Een snelle vlucht…Ze keerde het raam de rug toe en opende de koffer op het bed. Een winterbroek, oude blouses, een dik vest…alles snel bijeengeraapt, niet over nagedacht…haar ochtendjas was ze zelfs vergeten. Ze ging erbij zitten. Wat zou ze nog meer vergeten zijn? Daarvoor moest ze in gedachten terugkeren naar IJmuiden, naar het gehaaste laatste halfuur in haar slaapkamer, naar de beklemmende stilte in de huizen aan weerszijden, naar het bange luisteren of ze Marjokes auto niet hoorde…En haar verstand drong juist aan op vooruitdenken.
Ze nam het paspoort dat in een zijvakje zat in haar handen en bestudeerde het opnieuw. Op het laatste, werkelijk allerlaatste moment was het haar te binnen geschoten. Had Victor niet gezegd dat hij geen reispapieren had? Ze stonden al in Valentins flat om zijn spullen in te pakken toen ze hem ernaar vroeg. Met gebogen hoofd bleef hij staan. Zonder te durven erkennen wat ze hoopte te vinden, kamde ze op goed geluk de kasten uit en vond uiteindelijk wat ze zocht. De man op het pasfotootje had ook donker krullend haar, maar een iets breder gezicht. Toch was er een zekere gelijkenis. Zonder Valentin iets te zeggen had ze het in haar tas gestoken. Op de achterkant van een envelop schreef ze een verontschuldiging, raadde Alexei aan zijn paspoort over een paar weken als verloren bij de politie te melden en legde onder de envelop twee biljetten van honderd euro op tafel.
Terwijl de trein Haarlem verliet stelde ze haar eigen opsporingsbericht samen: zeventigjarige vrouw met gestolen paspoort op de vlucht in gezelschap van een man die werd gezocht in verband met het smokkelen van kaviaar…Ze waren het Amstelstation al gepasseerd toen haar hartslag enigszins tot rust kwam en het haar opviel hoe afgepeigerd Valentin eruitzag. Apathisch hing hij schuin op de bank, met geloken ogen staarde hij naar buiten. Mijn god, wat had ze toch in haar hoofd gehaald…Hoe kon ze een man in zo’n slechte conditie aan zo’n zware treinreis blootstellen.
Nu ze hem slapend wist in de aangrenzende hotelkamer, was ze blij met de beslissing in Arnhem uit te stappen. Dat gaf ook tijd de plannen bij te stellen. Ze haalde een landkaart tevoorschijn en de reisschema’s die in alle haast waren gemaakt. Een vliegreis durfde ze niet langer aan, niet met dat paspoort. De trein was waarschijnlijk veiliger. Eerst moesten ze zo snel mogelijk de grens over, daarna konden ze in etappes verder reizen en tussendoor rust nemen, want het zou een lange tocht worden. Ze had geen idee hoeveel dagen de trein erover ging doen: eerst door Duitsland, dan dwars door Polen en de Oekraïne, daarna Rusland doorkruisen tot achter de Oeral en dan verder en verder, steeds dieper Siberië in.
In Emma’s ochtendjas strompelde Marjoke, met de handen tegen haar slapen gedrukt, de trap af. In haar hoofd werd langzaam een bankschroef aangedraaid. Stom, die laatste paar glazen had ze moeten laten staan…Halftwaalf, nog verslapen ook. Ze greep de krant van de deurmat. Op de voorpagina stond een bericht over de illegale kaviaarhandel en in een kader kreeg het nieuwe comité ruime aandacht. Tevreden zag ze haar naam drie keer genoemd. In de hoop de eerste fanmail te vinden, schopte ze tegen een stapel opgehoopte post. Er stak een opgevouwen briefje uit zonder envelop. Het droeg slechts als aanhef: Engel! Emma schreef dat ze naar het buitenland was vertrokken en niet wist wanneer ze terugkwam. Ze had niet eens de moeite genomen te ondertekenen. Marjoke verfrommelde het briefje, stak het in de zak van de ochtendjas en ging op zoek naar paracetamol. Bij de keukenkraan sloeg ze drie pillen tegelijk achterover en keerde terug naar de hal: de telefoon ging al enige tijd.
Iemand van het Kennemer Gasthuis meldde zich. De heer Inozemtjev had de vorige avond samen met een oudere dame zonder toestemming van de dokter het ziekenhuis verlaten. Of zij misschien wist waar hij zich bevond. “Hoe kan ik weten waar die man uithangt,” riep Marjoke chagrijnig, “was het niet jullie taak ‘m te bewaken?” Ze had de telefoon nog niet neergegooid of die ging opnieuw over. Meer dan een uur later hing ze nog steeds boven haar notitieblok. Er waren drie verzoeken voor radio-interviews en twee van dagbladen binnengekomen. Ze bedacht dat ze haar mail wel eens kon gaan checken. De eindredacteur van het televisieprogramma had toestemming haar e–mailadres bekend te maken totdat de website klaar was. Wie weet hoeveel steunbetuigingen en toezeggingen voor donaties er al binnen waren? Ze moest zo snel mogelijk de computer van huis ophalen.
Net toen ze weer naar boven wilde gaan om zich aan te kleden, ging de deurbel. Een politieagent keek haar neutraal aan. “Is mevrouw Blazius thuis?” Marjoke knoopte vlug de ochtendjas dicht. “Nee, die zit in het buitenland. Ik weet niet waar en het kan me ook geen moer schelen.”
Ineens verscheen Engel boven aan de trap. De deurbel moest hem hebben gewekt. Met zware tred kwam hij in zijn pyjama naar beneden en wreef de slaap uit zijn ogen.
“Weet u misschien waar uw moeder is?” probeerde de agent nogmaals.
Engel ging zo dicht voor hem staan dat zijn buik hem bijna raakte. “Nee, nee, ze heeft me zomaar achtergelaten. Ik word gek van ongerustheid.”
De agent deed een stapje achteruit en voegde eraan toe: “Die Russische meneer is ook verdwenen.”
“O godsamme!” Engel keek de agent verwilderd aan, “ze is nog steeds in handen van Inozemtjev, hij heeft haar ontvoerd, gegijzeld…Zorg dat u haar vindt, ze verkeert in levensgevaar…!”
“Dus u heeft geen idee?”
“Hoe kan ik?” Hij helde voorover naar de agent en fluisterde: “Ik word gedwongen een boek te schrijven over een vis en een ander akelig beest…Spoort u alstublieft mijn moeder op. Ik heb haar nodig om me te kunnen verdedigen. Ik ben overgeleverd aan een…” Hij wenkte met zijn hoofd voorzichtig naar achteren, richting Marjoke. “Help me…” lispelde hij.
Marjoke schonk de agent een zonnige blik, wenste hem goedendag, duwde Engel opzij en smeet de deur dicht. “Wat is dat voor gedoe! Gedraag je een beetje! Je moeder zien we voorlopig niet terug. Ze is er vrijwillig vandoor met de Rus. Die kun je verder wel vergeten…”
Engel strekte zich in volle lengte, zijn borst zwol op en zijn grote handen balden zich tot vuisten. Onwillekeurig deinsde ze achteruit en voelde de Friese staartklok in haar rug. Hij hief zijn arm, maar liet die verbaasd weer langzaam zakken. Vol afschuw bekeek hij haar van top tot teen. “Wat doe jij in mijn moeders ochtendjas?”
“O ik had even niets anders,” herstelde ze zich snel. “Ga jij nou maar weer lekker slapen, je hebt je rust nodig.”
Terwijl Engel naar boven stommelde, zag ze zichzelf in de spiegel naast de kapstok. Verdomme, al haar kleren, toiletspullen en andere benodigdheden lagen thuis in de flat en ze was niet van plan steeds op en neer te rijden. Ze greep het telefoonboek en zocht het nummer van een verhuisbedrijf. Maar zelfs daar kreeg ze de gelegenheid niet toe. Opnieuw ging de deurbel. Blazend van ergernis deed ze open.
“Dag lekkere schat van me…” Tommie de Vlaminck leunde nonchalant tegen de deurpost.
“Jezus! Zit jij niet vast?”
“Nee, onschuldige types zoals jij en ik staan altijd weer snel op straat. Gelukkig was ik net op tijd thuis om dat interessante programma te zien,” zijn blik gleed met afkeuring langs haar lichaam, “en toen dacht ik bij mezelf, jij bent nu zo’n bekende Nederlander, je hebt wel een bodyguard nodig, oké.”
“Ben je helemaal belazerd!” Marjoke greep de deurknop.
“Niet zo snel, dame…” Tommie zette zijn laars op de drempel, “ik weet zo het een en ander van die dikke vriend van je. Bijvoorbeeld dat ie me heeft ingehuurd om iemand in mekaar te slaan. Dat heb ik voor alle zekerheid aan een van mijn advocaten verteld. Je weet wel, Victor van Velzen, toevallig het slachtoffer…”
Ze knikte een paar keer bedachtzaam, trok Tommie naar binnen en zei vrolijk: “Nou, komt dat even goed uit. Je hebt volkomen gelijk, ik heb inderdaad een bodyguard nodig en je kunt me meteen helpen met een kleine verhuizing…”
Hoewel hij opnieuw een slapeloze nacht achter de rug had, zat Victor al sinds halfnegen achter zijn bureau. Hij durfde het niet aan nog langer ziek thuis te blijven. Onrustig draaide hij op zijn stoel, zijn vingers trommelden naast het telefoontoestel. Verdomme, waarom werd hij niet teruggebeld? Hij wilde Engel zo snel mogelijk spreken. De zaak moest opgehelderd worden. Als zijn onderzoek samenhing met de kaviaarsmokkel en niet met de kgb, wilde hij die leugen graag rechtgezet zien. En dan was er nog de beschuldiging. De geruststellende gedachte dat De Vlaminck niets meer dan een ordinaire leugenaar was, volstond niet langer. Er moest een logische verklaring zijn, hij wist het zeker, er was een logische verklaring…Hij ging ervan uit dat Engel die beschuldiging in één keer zou weten te weerleggen.
Vijf keer had hij geprobeerd hem te bellen, maar steeds was het nummer in gesprek. Uiteindelijk was het Marjoke geweest die opnam. Ze had gehaast en kortaf geklonken. Nee, Engel kon niet gestoord worden, voor niemand en voor niets. Hij drong aan: het was van groot belang een afspraak te maken. “Goed, goed, ik vraag hem terug te bellen,” had ze beloofd. Dat was twee uur geleden.
Hij hield het niet langer uit, greep de telefoon en toetste het nummer opnieuw in. Bij het horen van zijn naam meende hij Marjoke een geïrriteerde zucht te horen slaken. “Wil je alsjeblieft tegen Engel zeggen dat er iets is gebeurd waar we snel, héél snel over moeten praten…” probeerde hij haar interesse te wekken.
“Er gebeurt op dit moment zo veel…” antwoordde ze koel.
Voor ze hem opnieuw kon afschepen, besloot hij haar een hint te geven. “Maar dit betreft een zeer serieuze beschuldiging die ik graag opgehelderd wil zien…”
Er viel een stilte. “O, dus jij gelooft een crimineel,” zei ze kwaad.
Hij wist niet wat te zeggen, mompelde dat het wel kon wachten en verbrak de verbinding. Verdoofd zat hij achter het bureau. Het was alsof hij zich behoedzaam in een jungle had gewaagd om direct op een slang te trappen. Hij had Thomas de Vlaminck helemaal niet genoemd. Hij perste zijn lippen op elkaar en kneep zijn ogen dicht. Maar de tranen kon hij niet binnenhouden. Zijn hoofd zakte op zijn armen over het bureau en met de huilbui verdween de pijnlijke spanning in zijn nek. Maar niet voor lang. Terwijl hij zijn ogen droogwreef spanden zijn spieren zich weer aan, ditmaal van kwaadheid. Met die ene opmerking had Marjoke zijn angstig wegkruipen voor de onvermijdelijke waarheid in één klap belachelijk gemaakt. Er bleef hem geen keus. Hij moest alles op papier zetten, ja, hij zou een goed onderbouwde reconstructie maken, vanaf het begin, vanaf de eerste vergaderingen van de studentengroep, de discussies, de brandstichting…
Aan het eind van de middag had hij het verslag van alle belangrijke voorvallen verspreid over vele jaren uitgewerkt. Hij staarde naar zijn computerscherm en voelde een zware hoofdpijn opkomen. Voor hem gleed een aanklacht langs tegen een medestudent, een oude vriend. Een man die hem naar alle waarschijnlijkheid had belogen, verraden en aangegeven. Waarom? Zou Engel er op de een of andere manier zijn ingeluisd, onder invloed zijn geraakt van een geroutineerde BVD-agent? Had iemand zijn denken weten te vergiftigen? Zou er misbruik zijn gemaakt van zijn frustraties en onzekerheden? Was het vuurtje van ijdelheid en megalomanie handig aangewakkerd? Het was niet uitgesloten dat de BVD hem daarna had laten vallen, iemand als Engel was veel te eigenwijs en zelfingenomen om lang als instrument te kunnen dienen. Dat moest hem diep hebben gekwetst. Misschien had hij zich daarna, opgesloten in die caravan, overgegeven aan wraakgevoelens, eindeloos scenario’s bedacht hoe zich te revancheren. Mogelijk was hij tot de conclusie gekomen dat er maar één manier was: het bewijs leveren dat Victor van Velzen wel degelijk voor de Russen had gewerkt.
Zijn telefoon ging. Hij nam niet op. Dat was natuurlijk Engel. Hoe kon hij hem nog te woord staan? Wat moest hij in godsnaam zeggen? De receptioniste verscheen in de deuropening. “Iemand wil je dringend spreken of ben je er niet?” Hij gebaarde achteloos, ze kon het gesprek doorverbinden. Ze mocht vooral niet denken dat hij zich verschool. Tot zijn opluchting was het niet Engel maar een redacteur van een of ander televisieprogramma, de naam ontschoot hem direct weer. Zonder veel omhaal legde de man hem uit dat hij was begonnen aan de voorbereidingen van een documentaire over politiek activisme in de jaren tachtig. “Nu Nederland voor het WK voetbal is uitgeschakeld is er weer tijd voor,” zei hij lacherig. Het plan was een heel stel betrokkenen te interviewen. Hij had Marjoke Beenhouwer al uitvoerig gesproken en binnenkort ook Engel Blazius. “Die is bereid over alles te praten,” zei de redacteur, “hij beschouwt de acties van destijds als een jeugdzonde waar hij achteraf gezien spijt van heeft. Geldt dat ook voor u? U heeft toen toch brand gesticht?”
Victor hield even zijn adem in. “Ik heb geen brandgesticht…”
“Nou ja, ik bedoel, u heeft ervoor vastgezeten. Beenhouwer zei dat het niet eenvoudig was geweest om u vrij te krijgen. Volgens Blazius zou u in contact hebben gestaan met, laat ik maar zeggen, het buitenland, wat het voor de mensen die knokten voor uw vrijlating nogal pijnlijk en ingewikkeld maakte.”
Het was alsof er een ijzige wind was opgestoken. Victor kreeg het koud en zijn handen begonnen hevig te trillen. Hij had zelfs moeite de verbinding weg te drukken. Langzaam drong het besef door dat dit het stomste was wat hij had kunnen doen. Het gesprek abrupt afbreken, hij had net zo goed meteen een bekentenis kunnen afleggen…Zo’n programma werd toch gemaakt, ook zonder zijn medewerking.
Frisse lucht, hij had frisse lucht nodig. Hij verwijderde de tekst uit de computer, stopte de geprinte versie in zijn tas en liet bij de receptie weten zich niet goed te voelen en naar huis te gaan. Hij haalde zijn fiets van het slot en reed het bos aan de overkant in. Hij zag zijn toekomst glashelder voor zich. Al zijn collega’s zouden de documentaire zien. Het verzwijgen van zijn achtergrond kwam aan het licht, met als gevolg dat hij werd ontslagen. Wat wachtte hem dan? Welk advocatenkantoor zou hem nog in dienst nemen? Zou hij uiteindelijk bij de sociale dienst belanden? Wat ging het voor zijn kinderen betekenen en voor Yvonne? O god, zijn ouders, die waren destijds al zo beschadigd. En dan zijn aardige schoonfamilie, ze wisten van niets. Nee, niet een tweede keer door die hel. Hij moest zelf ontslag nemen, zichzelf onzichtbaar maken, verdwijnen, verhuizen…
Engel hield zijn vingers boven de toetsen van zijn typemachine in de aanslag. Zijn oren waren gespitst. Ieder geluid van beneden probeerde hij in te schatten. Plotseling kon er gejuich en geschreeuw opstijgen om onverwachts weer weg te zakken in een stilte. Op die stiltes was hij voorbereid. Dan moest hij onmiddellijk stoppen met typen. Want de harde aanslagen galmden niet alleen door de bovenverdieping, ze waren ook beneden te horen.
Recht onder hem, in de huiskamer, werd gekeken naar de finale van het wereldkampioenschap voetbal. Direct klonk aanzwellend geloei. Er leek een doelpunt te gaan vallen. Zijn handen hingen vlak boven de machine, klaar om toe te slaan, maar toen het doelpunt viel, kwam er geen enkele gedachte in zijn hoofd. Toch sloeg hij een paar willekeurige toetsen aan. Het moment mocht niet worden verspild. Iedere letter was een overwinning op Marjoke. Onder geen beding mocht ze weten dat hij op zijn typemachine werkte, dan stuurde ze ogenblikkelijk Thomas, haar waakhond, naar boven om hem te herinneren aan zijn taak.
Hij zag ze weer samen op de bank zitten. Marjoke met haar voeten onder zich getrokken, een glas wijn in de hand. Naast haar hing Thomas met gespreide benen onderuit, een krat bier binnen handbereik. Sinds kort was hij, in verband met de beveiliging, in de kamer van zijn moeder getrokken. Het stonk nu tot halverwege de trap naar zware shag.
Angstig wierp Engel een blik op de computer waarover hij een handdoek had gesmeten want het scherm bleef hem vijandig aanstaren. Het was Marjokes spiedend oog. Mogelijk zat er een camera in verborgen waarmee ze hem in de gaten hield. Ernaast lag een stapel boeken over bedreigde diersoorten, achtergrondinformatie die ze hem had bezorgd voor het schrijven van het boek waar ze om zat te springen nu haar comité zo’n grandioos succes was. Als hij haar op de trap hoorde, voor een van haar controles, sloeg hij de boeken ergens in het midden open en nam een nadenkende houding aan. Argwanend begluurde ze het scherm waarop een overgetypte tekst uit het Ornithologisch Biografisch Woordenboek van Nederland zichtbaar was. Met een korzelige blik waaruit moest blijken hoezeer ze hem stoorde, had hij tot nu toe weten te voorkomen dat ze de tekst daadwerkelijk las.
Hij grinnikte zacht. Ze moest eens weten. Verstopt achter een doos lag een geopend pak typemachinepapier, want in het diepste geheim werkte hij aan de voltooiing van De gevaren die de Staat der Nederlanden bedreigen en hun oplossingen. Het oorspronkelijke manuscript zat goed verborgen tussen zijn ondergoed in de klerenkast. Zijn ogen schoten over het vel in de machine waarover gesloten rijen letters marcheerden…Het ontbrak hem aan concentratie om tot een volzin te komen. Niet alleen de herrie uit de woonkamer leidde hem af, er was ook een opgejaagd gevoel dat hem kwelde. Om het kwartier liet hij zich onder de werktafel zakken, zette zijn koptelefoon op en schakelde de afluisterapparatuur in. Maar vanuit de huizen aan weerszijden drong niets anders dan een ontzaglijke stilte zijn oren binnen.
Hoewel ze zich ter beschikking moesten houden, waren Viola en Sybrand Vogelaar inmiddels op vrije voeten. Ze zouden het liefst in hun eigen huizen zijn teruggekeerd maar hadden daar, na een gesprek met Thomas, van afgezien. Daarom zaten ze nu samen in een kleine caravan op een camping in het duin. Toch was hij er niet gerust op. Steeds meende hij hun stemmen door de muren heen te horen. Ze spraken niet tegen elkaar maar tegen hem. Hij hoorde ze trouwens overal in het huis. Hij durfde zelfs de tuin niet meer in omdat ze hem ieder moment vanachter de schuttingen konden toeschreeuwen.
De enige die hem kon redden uit deze benarde situatie was zijn moeder. Alleen als zij thuiskwam, zou alles in huis weer worden als vroeger. Maar op zijn vraag wanneer hij haar nu eindelijk kon verwachten gaf ze nooit antwoord.
De ochtend na hun intrek in het Arnhemse hotel werd Valentin verfrist wakker. Slapen in een vreemde stad had hem goedgedaan. Geen nachtmerries. De afspraak met de zoon, het ontwaken in het ziekenhuis, het huilen van mevrouw Blazius, de politie, zijn leugens: het leek niet langer hemzelf te zijn overkomen maar een vage bekende die erover had verteld. Hij kleedde zich aan en ging op zoek naar mevrouw Blazius. Hij trof haar in de gang met een tas vol boodschappen. “We hebben nog een uur,” zei ze en probeerde rustig te klinken. Maar die kalmte was schijn, haar gezicht stond strak van spanning.
Na een uitgebreid ontbijt met veel eieren, roggebrood, twee opgedrongen glazen versgeperste sinaasappelsap en een paar vitaminepillen, voelde hij zich krachtig genoeg de bagage naar het station te dragen. Met kordate stap ging ze voorop, de tickets in de hand en bij een internationale trein zocht ze de juiste coupé. Ze waren net op tijd want de trein vertrok binnen een paar minuten. Mevrouw Blazius was druk met het controleren en hersorteren van haar tassen. De krulletjes op haar voorhoofd waren er vochtig van, maar ze leek haar innerlijke rust te hervinden met dat gerommel. Achter het raam trokken buitenwijken van Arnhem voorbij. Hij keek naar de strakblauwe lucht en vroeg zich af welke richting ze uit reden. Niet terug, zeker niet terug naar het westen, ook niet naar het zuiden, de zon stond recht voor de trein, gezien het vroege uur reden ze dus in oostelijke richting. “Waar gaan we naartoe?” vroeg hij ineens. Mevrouw Blazius keek op uit haar tas. “O zie je wel, het gaat al zoveel beter met je,” zei ze verheugd, “je wordt weer nieuwsgierig. Dan zal ik het je maar vertellen…” Ze kreeg een vrolijke twinkeling in haar ogen. “We gaan naar Siberië, naar Mezjdoeretsjenk…”
Direct stond de directeur van Sibstar weer voor hem. “Perestrojka, ze noemen het perestrojka…” legde hij uit. “Economische vooruitgang door decentralisatie van de macht en liberalisering van de productiemiddelen,” verduidelijkte hij. “Begrijp het dan, jongen, wat gisteren niet mocht, is nu de regel. Wat nu de norm is, werd gisteren niet geduld. We moeten ons aanpassen, misschien valt het allemaal wel mee…Dit is Siberië, dit is Mezjdoeretsjensk, hier overleven we alles.” Maar de onzekerheid in zijn stem ontging de vierentwintigjarige leerling-timmerman niet. Ook achter de werkbanken en in de kantine werd erover gepraat. Het was niet te bevatten: ver buiten hun zicht viel de machtige Unie der Socialistische Sovjetrepublieken uiteen. Het werd pas begrijpelijk toen de aanvoer van onderdelen voor de zaagmachines stilviel. De contacten tussen fabrieken hielden op te bestaan, afstanden werden onoverbrugbaar. De directeur was er zelf op uitgetrokken om in de Oekraïne, vier tijdzones verderop, onderdelen te kopen. Een vergeefse reis. De prijzen waren vertienvoudigd. Al snel kwamen er ook geen opdrachten meer. De collectieve meubelfabriek Sibstar begon haar toekomst tegemoet te roesten.
“Dit is de tijd van markteconomie, privatizatsia, begin maar voor jezelf,” raadde de directeur hem aan en stond hem toe in een hoek van de fabriek zijn eigen meubels te ontwerpen. Tot ieders verbazing en het meest van hemzelf werden zijn stoelen en tafels een succes. Hij maakte zelfs naam en iets wat voorheen een vloek was geweest: winst. Maar met de winst kwam de ellende. Een half jaar later zei de directeur, zonder hem in de ogen te kunnen kijken: “Het spijt me, mijn beste jongen, ik moet je meubelmakerij afstaan aan…aan anderen. Ik kan niet anders.” Valentin wilde hem niet begrijpen. Iedere ochtend trok hij zijn overall aan en ging aan het werk. Vier dagen later stonden jongemannen in leren jacks met kortgeschoren koppen hem buiten de fabriek op te wachten. Ze zeiden niets maar volgden hem door de straten en postten voor zijn flat. De directeur smeekte hem niet meer te komen. “Ze zullen je afmaken,” zei hij, “anders ga ik er wel aan.” Hij biechtte op voor de keus te zijn gesteld: of hij verloor zijn baan als directeur of hij dwong hém te vertrekken. “Snap het dan, het zijn maffiosi, ze willen de fabriek en jouw meubelmakerij, maar vooral je ontwerpen…Jij moet weg, ze hebben hun eigen timmerlui en ik zal niet meer dan hun loopjongen zijn.” Hij raadde de directeur aan een klacht in te dienen. Als hij niet naar de politie ging, deed hij het zelf…Naar alle waarschijnlijkheid had de directeur zijn raad opgevolgd want een paar weken later werd hij op een vuilnisbelt gevonden, meer dan vijftig keer gestoken, de schroevendraaier stak nog in zijn borst.
In de scharniering naar de nieuwe orde kwam zijn wereld pijnlijk tot stilstand: fabrieken en steenkoolmijnen sloten, arbeiders zaten thuis, vrienden hingen verdoofd door alcohol en drugs in portieken en hij moest aanzien hoe zijn bejaarde moeder tussen andere gepensioneerden met groenten uit haar tuin op straat stond.
Zo was de situatie toen hij zijn vroegere buurman opzocht. Wratsj – de dokter – was de leider van een dievenbende: een vor v zakone, een aanvaarde dief, een erkende, een typische bandiet uit de Sovjettijd. Je herkende ze direct aan hun verlopen uiterlijk, rotte tanden, tatoeages en het gevangenisbargoens. Nu de tijd zonder wetten en gezag was, kon hij zich alleen tot Wratsj wenden. Geld en bescherming had hij nodig en de Erkende beloofde hem zowel aan het een als aan het ander te helpen. Buiten de fabriek begon hij een nieuw meubelbedrijfje. De Erkende zag hij niet vaak, die was te druk met het handhaven van zijn positie. Af en toe stapte hij de werkplaats binnen om de straat te laten weten dat de zaak onder zijn bescherming stond en vertrok met de aflossing. Maar zijn zelfverzekerde houding was slechts schijn. Er woedde een oorlog: het nieuwe moest het oude vernietigen. Er werd slag geleverd tussen de oude bandieten en de nieuwe generatie: jongemannen van negentien, twintig jaar die vanaf hun zevende hadden getraind in sportscholen. Ook zij waren makkelijk te herkennen aan hun gezonde uiterlijk, dure merkkleding, gouden sieraden en de zwarte bmw’s.
Onder de inwoners van Mezjdoeretsjenk groeide sympathie voor de oude bandieten. Vreemd genoeg vormden zij een laatste schakel naar verloren tijden. De vorovskoj’ mir, de vertrouwde dievenwereld, kende tenminste gedragscodes, werd er gezegd, ze handelden naar Sovjetmethodes ook al waren het boeven. Je wist waar je aan toe was: iedere bende had zijn eigen gebied, zijn eigen Erkende, de grenzen tussen hun territoria waren onschendbaar. De opbrengsten gingen in een gemeenschappelijke kas en een gegeven woord was heilig. Natuurlijk, zeker, het waren criminelen, maar ze beschouwden hun beroep als een kunstvorm. Natuurlijk moordden ze onderling, maar alleen na een collectieve beslissing. Natuurlijk sloegen ze erop los, hoewel niet zo gemeen en ze deden het minder graag. Maar het allerbelangrijkste was: ze hielden zich niet bezig met bizniz en namen geen bedrijven over.
De strijd was al beslist voor ze begonnen was. De jonge garde bouwde zijn macht uit, steunend op de nieuwe elite, de nieuwe ondernemers, de oligarchen die zich liever lieten beschermen door gezonde goedgeklede sportjongens dan door boeven met rotte tanden.
De jongemannen die zijn nieuwe werkplaats binnenstapten, hadden getrainde lichamen en droegen dure leren jassen. Ze bedreigden hem achteloos. Hij zou zich geen tweede keer laten verdrijven en ging op zoek naar de Erkende. Maar hij vond hem niet. Er werd gefluisterd dat zelfs de bende van Wratsj het onderspit had gedolven.
Toen beging hij zijn grote fout. Zijn oud-klasgenoot Pawel, die bij de politie werkte op de afdeling bestrijding georganiseerde misdaad, beloofde een onderzoek in te stellen. Intussen bleven de leren jassen komen. Ze vroegen niets, ze zeiden niets, ze liepen alleen rond en bekeken zijn gereedschappen alsof ze de inventaris opnamen. Pawel waarschuwde hem. Hij wist dat zijn chef, hoofd van de politie, iedere vrijdag in de sauna de leren jassen ontmoette. Daar werd relevante informatie doorgespeeld, misschien ook zijn klacht over de bedreigingen. Die avond besprak hij met Tanja hoe hij zich kon verlossen van de maffiosi en besloot een laatste poging te ondernemen de Erkende te vinden, hopelijk had hij kans gezien een nieuwe bende te vormen. Overal zocht hij, vroeg na, maar Wratsj bleef onvindbaar. Bij thuiskomst vond hij de deur ingetrapt. Tanja was verdwenen.
Het kostte hem grote moeite mevrouw Blazius te vertellen over de dagen die volgden. Hij had de leren jassen laten weten dat ze zijn bedrijf konden hebben en alles wat hij bezat, als ze zijn vrouw maar lieten gaan. Ze hadden alles al genomen toen Tanja werd gevonden, verkracht en met doorgesneden keel. Hij kreeg zelfs geen tijd haar te begraven. De volgende dag werd een van de maffiosi dood gevonden. Pawel waarschuwde hem opnieuw: hij zou zeker voor de moord opdraaien, de politiechef had het verband al gelegd. Diezelfde nacht nog reed Pawel hem naar Novokoeznetsk en betaalde een treinkaartje naar Sint Petersburg.
Niets, niets herinnerde hij zich van de reis, niets van zijn dagenlange zwerftochten door de stad. Alleen de vrieskou onder de bruggen waar hij sliep tussen andere daklozen. Tanja en zijn moeder bezochten hem iedere nacht en vroegen waarom hij niet naar hun begrafenissen kwam. Zijn laatste munten gebruikte hij voor een telefoongesprek. Pawel klonk kortaf en gespannen. Uit zijn bedekte termen maakte hij op niet langer veilig te zijn in Sint Petersburg: de maffiosi zochten hem, de politie zocht hem, misschien zochten ze wel samen naar hem.
Toen werd hij zelf een dief. Hij forceerde het slot van een woning en van het geld dat hij voor de gestolen goederen kreeg, begon hij aan een nieuwe reis. De tijd loste op in het niets, de plaatsen waar hij zich bevond waren blinde gaten. Hij besefte alleen dat hij kilometer na kilometer verder van thuis verwijderd raakte.
De trein was langs dorpen en steden gedenderd, bij stations gestopt, passagiers hadden de coupé verlaten, anderen waren binnengestapt, maar het was Emma allemaal ontgaan. Pas toen Valentin al een tijd zweeg, schrok ze op. Zijn stilte rukte haar uit haar sluimer. Met moeite maakte ze zich los van de jongeman, angstig op de vlucht. Ze zag hem nog steeds, hij reisde haar tegemoet. Ze kon hem bijna de hand reiken.
Waar waren ze? Grote genade, waar waren ze? Ze keek door het raam. De buitenwijken van een of andere grote stad. Er werd omgeroepen dat het centraalstation van Kassei naderde. Was dat niet al halverwege Duitsland? Eruit, ze moesten zo snel mogelijk de trein uit. In paniek zocht ze haar spullen bijeen en vroeg Valentin de koffer en de weekendtas uit het rek te halen. Terwijl de trein langzaam het station binnensukkelde, begaf ze zich gehaast naar de uitgang. Zonder vragen volgde hij. Op het perron bleef Emma met gesloten ogen bewegingloos staan, verloren als een weggelopen kind. O god, ze had hem bijna in een val gelokt.
Valentin voerde haar naar een metalen bank op het perron. Daar zette hij de bagage neer. Ze ging zitten, voelde niets meer, geen enkele gedachte kwam boven. Na een kwartier schudde Valentin haar bij de schouder tot hij haar volle aandacht had. “Gaat u alstublieft terug naar IJmuiden,” zei hij zacht, “ik zal verder mijn eigen weg vinden. U kunt gerust zijn. Ik voel me goed genoeg om alleen verder te gaan.”
Emma luisterde vol verbazing. Wat zei hij toch allemaal? Waar had hij het over? Zijn eigen weg vinden? Moest zij ook haar eigen weg vinden? Welke weg? De weg terug, terug naar IJmuiden? De weg vooruit, vooruit waar naartoe? Ze was op een dood punt aangeland. Als ze overeind kwam zou ze niet weten in welke richting haar voeten te zetten.
Ze keek om zich heen. Reizigers liepen kriskras door elkaar, treinen reden in willekeurige richtingen, tegen de hemel dreven de wolken zelfs stuurloos voorbij. Ze vroeg hem waar hij het liefst naartoe zou willen gaan. Vanaf nu konden ze hun koers laten bepalen door ieder verlangen, iedere oude droom, iedere plotselinge inval, alles wasgoed…
Valentin schudde zijn hoofd, nee, ze moest zich niet laten leiden door teleurstelling en verdriet, daar zou ze spijt van krijgen. Koppig hield ze vol en uiteindelijk gaf hij toe. Direct kwam ze overeind, liep een trap af, vond in de stationshal de loketten en kocht twee kaartjes.