4

EEN ZUIVERE ZIEL

Tegen middernacht, onder een gunstige maan, was Engel gereed voor vertrek. Over het camouflagepak droeg hij een regenjas van Marjokes overleden vader en zijn ogen lagen verscholen onder de rand van de opgerolde schippersmuts. Handschoenen en legerkistjes completeerden zijn uitrusting. In zijn rugzak zat het hoogstnoodzakelijke: proviand voor de eerste dagen, schrijfblokken, pennen, het pistool, de pepperspray, de honkbalknuppel, het portret van oom Henri, twee truien, ondergoed nog in plastic verpakking en zes paar sokken. Zo kon hij het vijandelijke gebied buiten zijn caravan tegemoet treden.

Voor een laatste maal onderwierp hij het interieur aan een grondige inspectie. Op het bed lagen vuilniszakken met daarin zijn typemachine, papieren, taperecorder en cassettebandjes. Marjoke moest hem die maar nabrengen zodra hij een nieuwe verblijfplaats had gevonden. Zijn dossiers en het manuscript zaten veilig verborgen achter de hardboard platen; meenemen op zijn ongewisse tocht zou te riskant zijn. De monitors waren voor ontdekking gevrijwaard onder een hoge stapel dekens. Even vroeg hij zich af of hij niet verloren was zonder de elektronische ogen en oren en of zijn hoofd niet een vergiet zou zijn zonder zijn dossiers. Dat herinnerde hem aan het holle gevoel in zijn maag. De nervositeit voor zijn vertrek had zijn eetlust bedorven. Opnieuw aarzelde hij. Was het wel verantwoord hongerig aan deze expeditie te beginnen? Maar het eten opnieuw uit de kist halen, zou leiden tot uitstel en de tijd voor vertrek was rijp.

Ineens kreeg hij geweldige haast, ontsloot het deurtje en stortte zich, als een aanvallende stier, op de opening. Direct zat hij klem. Met woeste bewegingen wrikte hij zich los. Het besluit te vertrekken was één ding, of de caravan bereid was hem te laten gaan een andere zaak. Er zat niets anders op dan zich te ontdoen van de regenjas en zelfs het camouflagepak. Met ingehouden adem wrong hij zijn zwetende naakte lijf schrijlings tussen de metalen deurposten die begonnen te kraken. Een knie en schouder raakten al bevrijd. Ook zijn buik wist hij voor meer dan de helft door de opening te masseren en opeens plopte hij naar buiten als had de caravan er genoeg van en braakte hem uit.

De rode kater van Viola sloop voorbij. Hij trapte naar het beest, trok zijn kleren tevoorschijn, kleedde zich weer aan en zwaaide de rugzak over zijn schouder. Met kloppend hart wierp hij een laatste blik op het huis aan de andere kant van de tuin, waar geen enkel licht brandde. Zou hij ooit levend terugkeren en zijn moeder weerzien?

Hij schudde deze treurige gedachte van zich af en sloop over het kiezelpad naast de ligusterhaag. Direct bevond hij zich tussen rijen auto’s voor de flats en probeerde zich te oriënteren. In zijn hoofd had hij een route uitgestippeld die hem rechtstreeks naar zijn doel zou leiden. Tot aan de hoek boden overhangende boomtakken hem beschutting, maar vanaf daar was hij overgeleverd aan het niets verhullende licht van de straatlantaarns. Zo snel zijn bepakking hem toestond, doorkruiste hij straten tot het vertrouwde silhouet van de haven met de afgemeerde vissersschepen opdoemde.

Behoedzaam manoeuvreerde hij langs pakhuizen, tussen vrachtwagens en afgekoppelde laadbakken, van de ene naar de andere schaduw. In een donkere zijstraat zocht hij houvast aan de blinde muren van loodsen. Hij waande zich tussen doodskisten. Ergens startte een vrachtwagen. Het geraas van de motor en het sissende gepuf van luchtdrukremmen deden hem verstijven. De vrachtwagen naderde en langs een muur streek de schim van een gebochelde. De autolampen draaiden van hem af. In de verte hoorde hij voetstappen. Luid gelach zwol aan en stierf weg. Was hij gesignaleerd? Hij durfde zijn tempo niet te verlagen, ook al schuurde het stugge camouflagepak onaangenaam tegen zijn huid en werd zijn geslacht met schuurpapier bewerkt. Er was geen spier die hem niet kwelde en badend in het zweet zeulde hij door tot de ingang van het duingebied.

Een andere wereld begon. Een genadige wereld zonder vrachtwagens en mensen. Met een ferme ruk schudde hij de rugzak, die gevuld leek met stenen, recht. Geleid door de wassende maan, koersend op de sterren en wat vage herinneringen uit zijn jeugd, zou hij vastberaden op zijn doel afgaan. Hij volgde enige tijd het asfaltpad en sloeg toen willekeurig rechtsaf, richting westen. De grond onder hem voelde nu oneffen en glibberig door de dauw. Takken van duindoorns schaafden langs zijn laarzen. Hij duwde zich tussen begroeiing tegen hellingen op en daalde glijdend door rul zand afin duinpannen. Onverhoeds verborg de maan, zijn lantaarn, zich achter een grauw gordijn en liet hem aan zijn lot over. Duinkammen die in de verte zwart oprezen tegen de diepblauwe lucht sloten hem in. Hij stelde zichzelf gerust: de bunker uit zijn jeugd kon hij zowel bij dag als bij nacht blind terugvinden. Hij zou op het kompas in zijn hoofd varen.

Er klonk zacht geritsel. Doodstil bleef hij staan, knipte zijn zaklantaarn aan en zag een paar konijnen wegschieten achter een meidoorn. Schuin voor hem lichtten twee rode vuurballetjes op. Hij werd beloerd. Misschien een vos. Ineens drong tot hem door dat het buiten zijn lichtbundel wemelde van onzichtbaar leven. Allesziende ogen hielden hem in de gaten. Wie weet hoe lang hij al werd nageslopen door Schotse hooglanders, langharige runderen die je onverwachts de weg versperren; met jongen vielen ze direct aan. Snel knipte hij zijn zaklantaarn uit. Op zijn hoede ploegde hij als een geblinddoekte door het ruige terrein. In de verte blafte iets schor en hees. Plotseling verloren zijn laarzen grip op het zand en hij gleed weg, rolde door een glooiing vol kruipwilg en bleef hangen, vastgespiest in de doornen van een hondsroos die dwars door het camouflagepak in zijn huid staken. Hulpeloos, als een op zijn rug liggend schaap, bleef hij wachten op bekken vol genadeloze tanden. Elk gevoel voor tijd en plaats smolt weg. Boven hem trokken flarden wolk voorbij. Warrelend zand stoof over hem heen. Waar was hij? Lag hij al in zijn graf? Behoorde hij nog tot de levenden of was zijn ziel reeds op reis naar de heldere sterren boven hem? In de verte klonk het gezang van een nachtegaal. Nee, nee, hij kon en mocht niet opgeven.

Met moeite trok hij de honkbalknuppel uit de rugzak, sloeg de struiken van zich af en wist zich te ontworstelen aan de doornen. Hij drukte zich overeind en beklom opnieuw een helling. In de verte hoorde hij de branding. Voor hem, onder overhangend helmgras gaapte een zandvlakte, begrensd door een duinenrij. Met uitgestrekte armen stortte hij zich naar beneden en stak de vlakte over. Op de rand van de uitputting, als een Mount Everest-beklimmer happend naar zuurstof, liet hij zich voor de bunker op zijn knieën ter aarde storten. Voor hij het bewustzijn verloor, wist hij dat de eerste stap was gezet: hij had de caravan verlaten en de bunker gevonden.

“Godallemachtig…” reisde er een stem naar hem toe, “iemand thuis in die voddenbaal?”

Engel kon zich niet zo gauw voor de geest halen waar hij was en het leek hem verstandiger zich verborgen te houden onder de jas en achter de rugzak. Hij kreeg een trap tegen zijn been. O jee, daar had je het al, iemand viel hem aan! Hij dook nog dieper in elkaar. “Hé, heb ik met jou een afspraak?” vroeg de mannenstem.

Voorzichtig maakte hij een kleine opening tussen de muts en de jas en zag een louche figuur met tatoeages op de onderarmen boven hem uit torenen. Hij hield een papier in de hand. “Heb jij me soms geschreven?” Voor alle zekerheid bleef Engel zwijgen. Marjoke kon de brief wel eens in verkeerde handen hebben laten vallen. “Ik zou u gaarne zo spoedig mogelijk spreken in de bunker die bekendstaat vanwege de obscure muurschilderingen en de tekst ‘Wir kommen wieder ‘ die er door de voormalige bezetter in de laatste oorlogsdagen zijn aangebracht…” las de man voor. Er was overduidelijk sarcasme in zijn stem te beluisteren. “Ken jij ene Marjoke?” vroeg hij toen.

Vanuit zijn ongemakkelijke positie gaapte Engel de onbekende aan. “Marjoke…inderdaad,” fluisterde hij wezenloos.

“Volgens haar zit je in de shit…”

“O god…in de shit, inderdaad, ze heeft veel hulp nodig.” Hij probeerde zich te ontdoen van de jas en de rugzak. “Nee, nee, ik heb hulp nodig,” corrigeerde hij zichzelf, wierp zich op zijn zij en kwam omhoog tot hij zat. Met wilde gebaren sloeg hij het zand van zijn kleren. “U bent toch Thomas?” informeerde hij voor alle zekerheid.

“Zeg maar gewoon Tommie, oké…Wat zijn zo de problemen?”

Engel riep zichzelf tot de orde, je moest je nooit laten leiden door iemands uiterlijk, misschien verschool Thomas zich achter deze facade uit veiligheidsoverwegingen. Tenslotte handelde hij, ondanks zijn academische graad, in wapens. In ieder geval had hij nu al toestemming hem met Tommie aan te spreken, als was hij een oude vriend. Een goed teken.

“Ik ben u oprecht dankbaar…” begon hij en deed een poging ondertussen te gaan staan, wat jammerlijk mislukte. Thomas greep zijn arm en wist hem met een stevige ruk op zijn benen te zetten. “Nou, zeg ‘t maar.” Er klonk ongeduld in zijn stem.

“Het zit namelijk zo…” Ineens bemerkte Engel hoe koud en gevoelloos zijn benen waren. Deze vreemde verlamming kreeg al snel grip op zijn hele lichaam en schakelde zijn hersenen voor een paar seconden uit. Hoe moest hij Thomas uitleggen door wie en wat hij werd bedreigd, hoe ingewikkeld het opbouwproces van de hele geschiedenis was geweest? Waar moest hij beginnen?

“Rustig an maar, in je eigen woorden…” schoot Thomas te hulp, zijn toon was zowel vaderlijk als vriendschappelijk. Engel slikte en probeerde moed te putten uit zoveel begrip. “Je hebt me nodig omdat ze achter je reet an zitten, oké. Dus wat moet ik doen en hoe verrekenen we ‘t?”

Opnieuw sloeg er verwarring toe. Was dit wel een antropoloog? Of ging zijn identificatie met de eenvoudige mens zover dat hij zich zelfs van volkstaal bediende?

“Voel je je wel helemaal tof?” Thomas kwam dichter bij hem staan.

“Dat is te zeggen…” antwoordde hij, “ik heb nogal een zware tocht achter de rug, ziet u.”

“Zeg ‘ns, wie zit er eigenlijk achter je an?”

Engel probeerde zich te concentreren. “Het is allemaal begonnen halverwege de jaren tachtig. Zoals u zich ongetwijfeld herinnert een periode van heftige studentenacties tegen…”

Thomas begon te blazen. “Hé krijgen we hier geschiedenisles? Zeg gewoon wat ik doen moet…”

Hij had gelijk, oordeelde Engel. Waarom hem lastigvallen met feiten die overbekend waren. Mogelijk wilde Thomas hem zelfs besparen het hele pijnlijke gebeuren weer te moeten oprakelen. Hij kon beter direct ter zake komen. “Het is de bedoeling dat u informatie uit iemand moet zien te krijgen…”

Thomas trok aan een haartje in zijn neusgat. “Ja, oké…én…”

“Ik kan het niet zelf doen, daar zijn vele redenen voor…”

“Logisch, anders had je mij niet nodig…”

“De persoon in kwestie wil ik uitnodigen naar deze plek te komen. U moet hem dan enige vragen stellen. Die zal ik u schriftelijk ter hand stellen.”

“Wat voor vragen?” wilde Thomas weten.

“Het gaat hier om een informant van de Russen…” gaf Engel maar direct toe, dat zou toch duidelijk worden.

“Ooo…de Russen,” merkte Thomas kalm op, “nou, daar heb ik meer mee te maken gehad…” Engel was aangenaam verrast. Hij had hem dan toch juist ingeschat, achter dit rauwe voorkomen ging wel degelijk een snel begripsvermogen schuil. “Dus de Russen zitten achter je an…”

Nu was Engel geheel gerustgesteld. “Jazeker, en aangezien de te ondervragen persoon, een Russische spion dus, destijds door mij…in de problemen is gebracht, zijn ze uit op wraak.”

Ja, knikte Thomas, een zaak kon nog zo verjaard zijn, maar wraakneming was een erezaak voor die klote-Russen, dat verjaarde nooit. “Maar luister ‘ns effe, ik zit niet te wachten op mot met die lui.” Hij dacht even na. “Ik weet niet of ik wel je man ben, ik spreek geen woord Russisch…”

“Het betreft een Nederlander,” zei Engel snel, “een tussenpersoon over wie ik zekerheid moet hebben…”

“Goed, je wilt wat van ‘m weten, maar hij mag niet weten dat jij het wil weten, daarom stel ik de vragen?” vatte Thomas de zaak samen, “moet ik het uit ‘m slaan?”

Engel wreef over zijn slapen. De gedachte aan geweld maakte een lichte hoofdpijn los. “Ja, indien er geen enkele andere mogelijkheid is,” hield hij zich groot, “ik moet weten wat ze van plan zijn…”

Thomas gaf hem een joviale stomp tegen de schouder en raadde hem aan zich geen zorgen te maken. “Jij maakt die afspraak en ik trek het wel uit ‘m…Wanneer moet ‘t gebeuren en waar kan ik je vinden?”

De hoofdpijn werd er niet beter op nu er iets uit Victor zou worden getrokken. Ineens sloeg er paniek toe. “Daar zegt u zoiets…Ik heb onderdak nodig. Zolang deze toestand duurt kan ik niet terug naar huis, ik moet onderduiken. Weet u misschien een schuilplaats voor me? Geld is geen probleem, Marjoke regelt alles.”

Emma bonkte op de caravan, riep en rukte aan de deurkruk. Valentin kwam al naar buiten. “Hij heeft zijn eten laten staan…!” Ze wees op de halfvolle schalen in de dekenkist, “misschien is hij wel ziek!” Snel haalde Valentin een zaklantaarn uit het schuurtje en scheen door de gaten in de vitrage. De lichtbundel zwierf door alle hoeken maar niets duidde op enig leven. Hij rende weer naar het huis en kwam terug met de koevoet. Die zette hij tussen de deur en de sponning. Zonder veel weerstand kraakte het slot open.

Emma stond achter hem. Ze had tranen in haar ogen. “Er is iets vreselijks aan de hand, ik voel het, ik voel het…” Valentin draaide zich om en legde zijn handen op haar schouders. Hij drukte haar even tegen zich aan en fluisterde in haar oor.

Vanachter de ligusterhaag sloeg Marjoke het tafereel gade. Wat een vrijpostigheid permitteerde die Rus zich. Kijk toch hoe hij Emma in zijn armen nam, dat was toch ongehoord…Ineens liet hij haar los en klom de caravan in. Verdorie, wat had Engel in zijn haast open en bloot laten liggen? Zijn papieren, de typemachine en wie weet wat nog meer! Ze durfde niet langer te wachten, stak het grasveld over, zei in het voorbijgaan tegen Emma dat Engel er even tussenuit was en stak haar hoofd om de hoek van het deurtje. “Wat ben jij aan het uitspoken?”

Valentin stond om zich heen te kijken. “Misschien vind ik iets. Iets dat zijn moeder gerust kan stellen…” zei hij kalm. Ze keek hem nijdig aan. “Je hebt anders geen enkel recht in Engels spullen te neuzen.”

“Ik neus niet. Maar het ligt hier vol snoeren…erg brandgevaarlijk, ik kan ze beter ontkoppelen…”

Emma wrong zich naast haar en riep naar binnen: “Valentin, je hebt gelijk, haal alsjeblieft alles weg.” Met gebogen hoofd en afhangende schouders leunde ze tegen de caravan. “Weet jij waar hij zit?” wilde ze weten.

“Nee, hij heeft mij niks gezegd.” Marjoke vroeg zich af of het misschien in de brief aan Emma stond. Wat stom, die had ze natuurlijk thuis eerst moeten openstomen.

“Waar hangt die jongen uit? Hij is in geen jaren op straat geweest. Je zult zien dat hij verdwaald is!”

“Doe niet zo mal, hij is gewoon met vakantie en wil door niemand gestoord worden,” zei Marjoke geërgerd, “ik heb hem genoeg geld gegeven voor een uitstekend hotel.”

“Wat lief van je…Maar waarom gaat Engel ineens met vakantie, zonder iets te zeggen?”

Nou, over het onderwerp vakantie had Marjoke het nodige te zeggen, maar dat slikte ze in. “Over geld gesproken…” begon ze. Valentin kwam al met de snoeren opgerold over zijn arm naar buiten en nam Emma stevig bij de elleboog. Op het terras haalde Marjoke de brief uit haar tas tevoorschijn.

Moeder, Nu je de harteloze beslissing hebt genomen naar Rusland te vertrekken zonder je verder om mijn wel en wee te bekommeren, is de tijd aangebroken me geestelijk voor te bereiden op een leven zonder jou. Ik heb dan ook besloten me voor een korte retraite terug te trekken uit de tuin. Daarmee plaats ik me nu reeds buiten jouw invloedssfeer, die een fnuikende werking heeft op zowel mijn geestelijke gezondheid als mijn toch al zwakke gestel.

Door mij in het ongewisse te storten, hoop ik kracht te vinden opnieuw aan het actieve leven deel te nemen. Niet dat je je enige zorg zult maken, je gedachten zijn elders, bij verbouwingen en vreemdelingen, maar mocht toch ‘s nachts vlak voor het slapen gaan mijn beeltenis op je netvlies voorbijtrekken, zie mij dan als een dolend ridder eenzaam trekkend over uitgestrekte vlaktes. Mocht je ooit terugkeren uit het barbaarse Rusland en wij elkaar weerzien, dan zullen wij als vernieuwd tegenover elkaar staan, als opgestaan uit de dood, als herrezen. Onze mogelijkheden zullen onbeperkt zijn…

Uw liefhebbende zoon, Engel.

Emma liet de brief op haar schoot zakken. “Waarom kan Engel nou nooit eens een normale brief schrijven, zoals andere mensen?” vroeg ze zich af. “Ik begrijp niet eens of dit nou hatelijk of aardig bedoeld is…”

“Engel is nu eenmaal niet normaal,” zei Marjoke, “hij is een buitengewoon intelligent en zeer gevoelig mens…”

Valentins schaduw viel over tafel. Hij zette een dienblad met kopjes neer en knikte naar de brief. “Waar zit ie?” vroeg hij belangstellend aan Emma.

Ze haalde haar schouders op. “In het ongewisse…”

“In het wat?”

Maar Emma ging al op sombere toon verder: “Hij kon toch gewoon naar zo’n vakantieoord van Center Parcs gaan? Daar houden ze tenminste toezicht…”

Valentin reikte Emma haar vestje aan, ze rilde een beetje. “Weet je het echt niet?” vroeg hij Marjoke en keek haar scherp aan. Zijn gezicht was bleek en zijn ogen waren donkerder dan anders. Hij maakte ineens een stuk minder vriendelijke indruk.

“Soms wil een mens even onbereikbaar zijn…” antwoordde ze onverschillig.

“Maar een zoon laat zijn moeder toch niet zo ongerust achter?” Er klonk verwijt en zelfs kwaadheid in zijn stem.

“Misschien is dat wel zijn bedoeling…”

“Dan is het des te erger…”

Het nijdige gesprekje was Emma blijkbaar ontgaan. “Zal ik mijn reis naar Sint Petersburg maar afzeggen?” bedacht ze ineens hardop, “onder deze omstandigheden kan ik toch niet weggaan?”

Valentin schudde zijn hoofd. “Zelfs als uw zoon niet hier is, weet hij uw leven te domineren…Als u niet gaat, doet u precies wat hij wil.” Hij schonk de thee in, liet een klontje in Emma’s kopje vallen en wilde weten hoeveel suiker Marjoke gebruikte.

Die slaakte een verrast kreetje en stak twee vingers op. “Tjonge jonge, wat een zorgzaamheid, wie ben je eigenlijk, een tot leven gekomen Russische icoon?”

Valentins gezicht verstrakte. Hij draaide zich om en liep het huis in. Na tien minuten dreef er vanuit de openstaande bovenramen weer een lichte terpentinegeur naar buiten.

Engel had een slechte nacht doorgebracht in het verlaten pakhuis. Hij was door Thomas op de derde verdieping in een grote lege opslagruimte achtergelaten en hij had zich teruggetrokken in een hoek, het verst verwijderd van de twee ramen aan de voorzijde en de toegangsdeur. Het kwam hem voor als zat hij in z’n eentje in een woestijn, vergeten door de rest van de expeditie, overgeleverd aan bedoeïenenstammen op zoek naar ongelovigen. Van een paar smoezelige slaapzakken die stonken naar vreemde lichamen had hij een provisorisch bed gemaakt. Toen de duisternis viel probeerde hij te slapen. Maar hij durfde zijn ogen niet te sluiten. Het maanlicht liet spookachtige schijnsels over de muren dansen en de kieren in de raamkozijnen floten naargeestig. Boven zijn hoofd knarste het dak onder de wind. Zijn oren vingen iedere zucht van het gebouw op. Eén keer meende hij de treden van de lange trap te horen kraken onder iemands gewicht. Na een halfuur met de honkbalknuppel in dekking achter de rugzak, werd zijn aandacht afgeleid door gestommel en gebeuk uit de belendende percelen. Thomas had erop aangedrongen zich gedeinsd te houden, want herrie zou niet alleen aandacht trekken van allerlei ‘klerelijers’ in andere pakhuizen, maar ook van smerissen die het havengebied uitkamden op zoek naar criminelen. Waarschijnlijk handelde het bij de klerelijers en criminelen om dezelfde personen. Gelukkig wist Thomas haarfijn wat er in de haven speelde.

De opkomende zon streek al schuin naar binnen en wierp groezelig licht op de betonnen vloer. Terwijl hij met chocoladerepen zijn ergste honger stilde, drongen er van de straat stemmen en geraas van auto’s en vrachtwagens tot hem door. De haven was al vroeg uit de veren. Hij hield zich aan de instructies en bleef de hele ochtend doodstil in zijn smerige bed zitten. Eenmaal ging hij naar de wc, waar een zure stank hem de adem afsneed. Met een opnieuw gevulde fles water schoot hij zo snel hij kon de hoek weer in. Zijn laarzen hadden als zwaar geschut door de holle ruimte gedreund.

Het beloofde een eindeloos lange dag te worden, die hij in stilte en afwachting moest zien door te komen. Waarom kwam Marjoke niet? Ze kon toch begrijpen dat hij hier in z’n eentje zat? Het zou haar wel weer niets kunnen schelen. En dat was niet de eerste keer. Ook toen had ze hem dagen, weken laten barsten. Trouwens niemand van de groep had zich, na de vrijspraak van Victor, om hem bekommerd. Ze waren allemaal huns weegs gegaan. Marjoke was slechts eenmaal komen opdagen: alleen om haar vertrek naar Johannesburg aan te kondigen. Ze wilde, godbetert, een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de democratie in Zuid–Afrika. Nota bene met die Nijmegenaar, zoals hij later begreep. Alsof ze daar op die twee zaten te wachten…Hij had zich zelfs afgevraagd of hij de BVD niet moest inlichten over de gevaren die dat stel met zich meebracht voor de staatsveiligheid in Zuid–Afrika. Maar daar had hij van afgezien. Het laatste contact met de dienst was hem niet erg bevallen.

Nadat de Muur in Berlijn was gevallen, had hij op televisie de discussies gevolgd waarin eindeloos werd gespeculeerd over de onverwacht snelle ontwikkelingen in Oost–Europa. Hij was zeer verbolgen geraakt. Had hij daar niet moeten zitten? Had hij met zijn kennis van zaken niet als dé expert tekst en uitleg moeten geven? Wie had er nu eigenlijk zijn leven op het spel gezet in de strijd tegen het rode gevaar? Maar alleen Kloosterman wist welke rol hij had gespeeld bij de ineenstorting van het communisme. En zelfs met hem kon hij de triomf niet delen. Kloosterman bleek al anderhalf jaar met pensioen te zijn. Langzaam was het tot hem doorgedrongen dat ieder perspectief op een toekomst werd vertroebeld zolang er geen erkenning had plaatsgevonden en hij kwam tot de slotsom dat de BVD hem wel iets verschuldigd was. Het minste wat ze konden doen was hem in dienst nemen.

Maar na veelvuldig telefonisch contact met een opvolger van Kloosterman kreeg hij botweg te verstaan dat de dienst, die inmiddels was omgedoopt tot aivd, andere prioriteiten had en van zijn medewerking geen gebruik meer wenste te maken. Het had hem diep gekrenkt. Daarop had hij de wereld de rug toegekeerd om zich volledig te wijden aan het op schrift stellen van zijn gelijk ten aanzien van de bestrijding van het communistisch gevaar dat zolang de mensheid zou bestaan zijn prioriteit niet zou verliezen. Slechts één keer was hij in zijn afzondering gestoord. Victor van Velzen had gebeld om te vragen hoe het met hem ging.

Misschien had hij toen al moeten begrijpen dat Victor niet zomaar belde. Die had hem bij zijn moeder thuis weten te lokaliseren en zich vanaf dat moment jarenlang voorbereid op een wraakactie. Verdomme, hij diende snel te handelen, er kon niet langer gewacht worden. Maar de zenuwslopende spanning rond zijn vertrek had een zorgvuldige planning voor daarna in de weg gestaan. Thomas vertoonde zich pas weer als hij daartoe opdracht kreeg via Marjoke. Waarom had hij haar niet geïnstrueerd zich ogenblikkelijk bij hem te vervoegen. Kom maar over twee dagen, had hij gezegd, alleen om te bewijzen dat hij onafhankelijk van haar kon opereren. Maar ze moest zich toch realiseren dat hij geheel aan zichzelf was overgelaten? Zonder enige verzorging…Wat als zijn hart het plotseling begaf? Hij zou dood worden gevonden. Dan had ze heel wat uit te leggen tegenover de politie. Of zou ze zijn lijk ergens dumpen zodat het pas vele maanden later bij toeval werd aangetroffen op een vuilnisbelt? De precieze doodsoorzaak kon dan onmogelijk worden vastgesteld en Marjoke kennende, zou ze in alle talen zwijgen om te verheimelijken dat hij door pure verwaarlozing van haar kant was gestorven.

Toen de volgende avond voetstappen op de trap klonken, dook hij diep weg tussen de lappen. Hij was geestelijk uitgeput. Het maakte niet langer uit wie er boven kwam en hem aan een gewelddadig eind hielp.

Marjoke gooide de deur met kracht open. Een wolk gruis stoof door de ruimte. Ze veegde haar bril schoon, keek om zich heen en wilde alweer vertrekken, maar ontdekte bijtijds in een hoek de berg ongeordende lappen. “Engel, kom tevoorschijn!” Haar stem weergalmde luider dan verwacht. Direct kwam de baal lompen wild in beweging. Engel wrikte zich eruit los.

“Ssttt!!! Zachtjes! Moet de hele haven je horen…” siste hij luid.

Ze sleepte twee plastic zakken en een grote weekendtas naar binnen. Jezus, echt iets voor Tommie hem onder te brengen in zo’n smerig stinkhol. Engel was in gevecht met de ritssluiting van een slaapzak. Kijk hem toch eens, verfomfaaid in zijn camouflagepak tussen allerlei troep, als een dikke pad in het moeras. Maar hoe dan ook, hij had een eerste stap gezet, weg uit de caravan en terug de wereld in. Op zich een heldhaftige daad, die aanmoediging verdiende.

“Gaat het een beetje in je nieuwe onderkomen?” vroeg ze luchtig.

“Godsamme, je laat me hier gewoon verrekken!” trok hij meteen van leer, “het kan je geen ene donder schelen of ik verhonger of word beroofd of…”

“Ik laat jou verrekken?” Met haar voet duwde ze de weekendtas in zijn richting. “Ik wist niet eens waar je zat! Tommie kwam het me gisteravond pas héél laat vertellen.”

“Daar zal hij zijn redenen voor hebben gehad.” Hij graaide de plastic zakken naar zich toe en rommelde tussen de levensmiddelen. “Welja…wortelsap, bietensap, yoghurt, mueslikoeken,” somde hij gallig op, “de hele reformwinkel geplunderd…De Here sta me bij, mijn krachten zullen spoedig geheel ondermijnd zijn…”

Ze trok haar wenkbrauwen samen. “Ik begrijp het al. Wil ik je helpen, is het niet goed. Breng ik je troep achter je kont aan, is het niet goed. Nou, ik stel voor dat je verder alles met Tommie regelt. Mij heb je duidelijk niet meer nodig.”

“Nee, ja…Natuurlijk heb ik je nodig,” bond Engel direct in, “ik vraag Thomas alleen voor bepaalde diensten.”

“Bepaalde diensten, ja…daar is ie goed in.” Ze keek om zich heen. “Hoe lang ben je van plan hier te blijven?” Hij haalde zijn schouders op. Verdorie, met Tommie besprak hij wel zijn plannen en niet met haar. Ze besloot hem te straffen. “Ik heb je caravan een beetje opgeruimd…” begon ze achteloos, “wat een bende! Al die dekens over de vloer gesmeten!”

“Wat bedoel je?” Engel knipperde met zijn ogen. “Mijn dekens lagen keurig opgestapeld op het aanrecht.”

“Echt waar?” Ineens wist ze waar die vreselijke stank vandaan kwam. Ze liep naar de wc, opende de deur en kneep haar neus dicht. “Ik snap het al,” zei ze en smeet de deur dicht, “dat heeft Valentin natuurlijk gedaan toen hij je snoeren ontkoppelde…Hij vond ze brandgevaarlijk.”

“Wat!”

“Ja, hij heeft de deur van je caravan met een koevoet geforceerd en was al aan het rondsnuffelen voor ik de kans kreeg hem weg te jagen. Maar vertel ‘ns…waar gebruik je die monitors eigenlijk voor?”

Engel trok de slaapzak tot onder zijn kin. “O, niks bijzonders, experimenten…Ik heb altijd belangstelling gehad voor de laatste technologische ontwikkelingen…”

“Nou, dan mag je wel eens een computer aanschaffen!” Bedrijvig haalde ze zijn typemachine tevoorschijn, twee pakken blanco papier, de taperecorder en een zak vol cassettebandjes.

“Jij weet niets van mij en je begrijpt niets van mij…” Engel gooide de slaapzak van zich af. “Ik bereid me voor op mijn toekomst en die ziet er veelbelovend uit…”

Toekomst. Dat interesseerde haar zeer. Een veelbelovende toekomst nog meer. “Goh, klinkt goed…” zei ze welwillend, “je hebt toekomstplannen. Misschien kunnen we daar over praten als we samen…”

“Nee!” riep Engel luider dan zijn bedoeling was, “ik ga niet met vakantie voor deze zaak is opgelost.”

Stom. Verkeerde aanpak. Ze had zijn angsten voor de Rus niet moeten aanwakkeren. Hij moest juist gerustgesteld worden. Ze spreidde een badlaken op de grond en ging dicht bij hem zitten. “Zoals je weet hou ik de Rus al een tijd in de gaten,” ze liet haar stem vertrouwelijk dalen, “en ik ben er zo langzamerhand van overtuigd dat hij vooral geïnteresseerd is in je moeder.”

Engel keek humeurig op. “Natuurlijk. Wij zijn door genen en bloedband verbonden, via haar loopt er een directe lijn naar mij.”

“Er is meer aan de hand tussen die twee…” zei ze, “volgens mij wil hij jou uit de weg hebben omdat hij achter Emma aanzit…liever gezegd: achter haar geld.” Engels ogen vergrootten zich. “Je weet hoe je moeder is, ze heeft hem zeker verteld over haar erfenis…”

Er vormden zich zweetdruppels op zijn voorhoofd. “Een testament is zo gewijzigd…” liet ze er met een zucht op volgen. “Je had hem gisteren moeten zien: armpje om haar schouder, tegen zich aandrukken, traantjes drogen, vestje omhangen…” Zijn kin zakte dieper weg op zijn borst. Ineens wist ze wat de volgende logische stap moest zijn. “Het is ook wel begrijpelijk. Eerlijk gezegd ben je niet bepaald aardig voor haar geweest en Valentin wel, meer dan aardig…Logisch dat haar gevoelens naar hem uitgaan. Terwijl jij toch de belangrijkste persoon in haar leven zou moeten zijn…”

“Ik ben de belangrijkste persoon in haar leven…” zei hij onzeker.

“Nee Engel, nee, helaas niet meer, ben ik bang.” Ze liet een stilte vallen. De harde waarheid moest eerst goed tot hem doordringen. “De beste manier om je moeder terug te winnen is haar te geven wat ze al jaren wenst…een huwelijk…”

“Met die Rus?”

“Een huwelijk van haar zoon…haar enig kind eindelijk getrouwd, kleinkinderen, zondags op de koffie met eigengebakken appeltaart…Emma heeft het me zelf met zoveel woorden gezegd…” Ze legde haar lange benen bevallig opzij en schoof haar bril op haar hoofd. Nooit was ze zo dicht bij haar doel geweest. Vol geestdrift riep ze een idyllisch beeld op van een huwelijk zonder geldzorgen want de erfenis zou zijn veiliggesteld; een samenzijn zonder huisvestingsprobleem omdat ze op de bovenverdieping konden intrekken, tot Emma…nou ja, ze was toch op leeftijd en je moest het onontkoombare onder ogen durven zien…waarna ze het hele huis konden bewonen, wat een geruststellende gedachte was, want zo ging het familiehuis tenminste niet verloren…

Hij pulkte aan de ritssluiting van de slaapzak. Marjoke overdacht hoe de benedenverdieping opnieuw ingericht kon worden. Haar voorkeur ging uit naar zacht organische kleuren waartegen haar collectie Afrikaanse beelden en maskers goed tot hun recht kwam, de keuken daarentegen moest een koele zakelijkheid oproepen, bleekblauw, metallic…Maar misschien ging ze te snel.

“Ik begrijp wat je zorg is,” zei ze begripvol, “de Rus…Maar stel je nu eens voor: we gaan samen terug naar Emma en kondigen ons huwelijk aan. Hoe dolgelukkig zal ze niet zijn, vooral als ze hoort dat ik al drie maanden zwanger ben!”

Engels mond viel open. “Echt waar?”

“Nee, ben je helemaal belazerd!” riep ze snel, “maar met een kleinkind in het vooruitzicht wil ze natuurlijk dat we direct bij haar intrekken. Daar stellen we één voorwaarde aan: de Rus moet onmiddellijk weg. Jij voelt je nu eenmaal niet op je gemak in zijn nabijheid, wat weer een slechte invloed heeft op mijn zwangerschap…Nou, dan weet ze wel voor wie ze kiezen moet, daar durf ik gif op in te nemen.”

Engel knikte lang en nadenkend. Dus daar was madam op uit: een huwelijk. Alsof zijn toekomstplannen haar insloten. Wat een schaamteloze eigenwaan. Sinds zijn jeugdjaren hing Marjoke Beenhouwer als een zuigende octopus over zijn bestaan. Een huwelijk. Die lange darm zou hem erger tiranniseren dan zijn arme moeder. Een totale dictatuur zou ze vestigen. Binnen de kortste keren zou ze zich ontpoppen als een Idi Amin of een Saddam Hussein. De gedachte alleen al! Biologisch verantwoord voedsel en blèrende kinderen. Hoe kon hij dan ooit nog aan zijn toekomst werken? Maar hij doorzag haar feilloos: ze probeerde hem angst aan te jagen. De Rus zou zijn monitors hebben ontdekt. Ongetwijfeld een leugen, ze had natuurlijk zelf in zijn caravan rondgeneusd. Nog een geluk dat hij adequaat had gereageerd door totale onverschilligheid te tonen. En dan het verzinsel dat de Rus achter zijn moeders geld aanzat. Nee, nee, niet hij maar zij, Marjoke Beenhouwer zelve, zat achter die erfenis aan, zij had een oogje op zijn geboortehuis en erger nog: ze wilde absoluut niet de band tussen hem en zijn moeder herstellen, maar juist een wig tussen hen drijven. En daarbij, die Rus trok zijn neus op voor zijn moeders euro’s. In Moskou wachtte hem een veelvoud in roebels als hij zijn opdracht wist te volbrengen. De opdracht hem uit de weg te ruimen. Wat zei ze ook alweer? We stellen één voorwaarde: de Rus moet onmiddellijk weg…

Hij zuchtte diep en schonk Marjoke een zachte blik. “Mijn lieve schat,” begon hij, “ook ik denk vaak aan een huwelijk, maar laten we een beter moment afwachten…Ik moet je trouwens op één enkel puntje corrigeren. De Rus zal niet verdwijnen omdat mijn moeder het hem vraagt. Integendeel, als ze hem de deur wijst, verkeert ook zij direct in gevaar…Hij geeft heus niet zomaar op, niet na alle energie die hij erin gestoken heeft.”

“Kun je me misschien eindelijk vertellen waarom hij achter je aan zit?” probeerde Marjoke opnieuw.

Kijk, dit stond hem nou te wachten als hij haar zou trouwen: bemoeizucht, overal haar neus in steken, altijd maar weer vragen, vragen, vragen…Met een waarschuwende blik legde hij haar het zwijgen op en om enig overwicht te krijgen kroop hij tussen de lappen vandaan en strekte zich in volle lengte. Hij molenwiekte met zijn armen. “Op de eerste plaats moet ik mijn conditietraining hervatten. Ik wil zo snel mogelijk mijn gespierde lichaam terug.” Op zijn sokken liep hij rond, handen op zijn rug, de buik naar voren. Af en toe liet hij zich snel licht door de knieën zakken. De ruimte begon al aardig als zijn territorium te voelen. Misschien kon hij dit pakhuis beschouwen als zijn operationele centrum, vanwaaruit hij zijn acties zou plannen. Dan mocht er wel eens voor enig meubilair worden gezorgd. Hij voelde vooral behoefte aan een grote schrijftafel met een goede bureaustoel. Gordijnen voor de ramen en een paar Perzische tapijten op de vloer zouden geen overbodige luxe zijn. Misschien een zitbank met koffietafel en natuurlijk een fatsoenlijk bed achter een kamerscherm. Hij overzag de hele verdieping. Een werkruimte als deze paste hem eigenlijk goed. Hier had hij meer armslag, letterlijk zelfs. Waarom had Marjoke geen stofzuiger meegebracht, bedacht hij geprikkeld, al dat gruis op de vloer was slecht voor zijn longen…en de ramen dienden ook gelapt te worden. In ieder geval moest er per direct een deugdelijke matras worden geregeld.

Ineens voelde hij zich opgejaagd. Marjoke was nu wel lang genoeg blijven hangen. Hij overhandigde haar een brief voor Thomas en vroeg of ze de mobiele telefoon had meegebracht. Ze knikte, zocht het toestelletje in haar tas en legde hem uit hoe hij kon bellen en ontvangen. Hij verbaasde zich over de eenvoud ervan. “En nu nog het nummer van Victor graag…” zei hij terloops. “Maar wat heeft Victor er toch…?” Engel legde zijn vinger op zijn lippen. “Later, later…” hij hield zijn hoofd schuin en keek haar ondeugend aan, “moet een van onze getuigen iets overkomen?” Ze moesten er samen om lachen.

Nadat de benedendeur was dichtgeslagen, bleef hij nog een tijd rondlopen en at onderwijl met lange tanden een paar biologisch verantwoorde koeken. Af en toe viel zijn blik op de mobiele telefoon. De volgende stap liep via dat draadloze apparaatje. Het briefje met Victors nummer lag ernaast. Engel viste met zijn dikke wijsvinger naar de laatste augurk in het potje en besloot te wachten. Hij had tijd nodig een verhaal in elkaar te draaien.

Victor haalde zijn sportfiets tevoorschijn. Tot zijn verrassing had hij zonder veel moeite een vrije middag kunnen opnemen. Hij besloot die ten volle te benutten. In de weekenden kwam het er meestal niet meer van, de zaterdagen gingen heen met het halen en brengen van de kinderen naar hun clubjes en op zondag wachtte er altijd een tas vol werk. Maar nu was er eindelijk een goede reden voor de fietstocht door het duin waar hij al zo lang naar uitzag.

Hij smeerde de ketting, controleerde de handrem en boog zich over het verzet op het achterwiel. Tjonge, wat een vreemde gewaarwording om Engels stem gisteravond weer te horen. Ook al noemde de beller geen naam, toch had hij direct dat licht nasale stemgeluid herkend. Hij grinnikte. Die gerekte, bijna deftige manier van spreken had hij in de loop der jaren duidelijk verfijnd. Ja, Engel was altijd al een beetje pedant en vooral erg breedsprakig geweest, een makkelijke prooi voor spot onder medestudenten. Maar gisteravond klonk hij kort en zakelijk, niet de toon van iemand die een oude vriend belde. Victor leunde even over het zadel. Er kon wel eens opzet schuilen in die afstandelijkheid. Volgens Marjoke had Engel alle banden met vrienden van vroeger verbroken en woonde hij nog steeds bij zijn moeder. Achteraf gezien kon Engel wel eens van mening zijn dat zijn leven onevenredig zwaar was beïnvloed door de gebeurtenissen van jaren geleden…Waarom had hij ook afgewacht tot Engel hem belde en niet zelf opnieuw contact gezocht. Sinds zijn terugkeer in IJmuiden waren er steeds redenen geweest voor uitstel: eerst de verbouwing van het huis en toen weer zijn nieuwe baan. Ja, die baan, die mocht hij onder geen beding verliezen. Hij moest vooral geen ongewenste aandacht op zichzelf vestigen, geen aanleiding geven voor…voor gewroet in zijn verleden. Niet dat hij spijt had, o nee, hij beschouwde zijn stellingname van toen niet als een jeugdzonde of de onbezonnen daden van een student. Ook al waren de acties radicaal geweest, ze hadden een signaal afgegeven. Eerlijke verontwaardiging was het geweest over een barbaars systeem, mede in stand gehouden door een onverschillig bedrijfsleven. Zelfs de daad waarvoor hij was aangeklaagd en vrijgesproken, vond hij, vreemd genoeg, achteraf meer te rechtvaardigen dan destijds. Maar het mocht niet worden opgerakeld, dat risico kon hij niet lopen. Daarom hield hij zich in gesprekken met collega’s over welk onderwerp dan ook op de vlakte en stond bekend als apolitiek, niets meer of minder dan een hardwerkende familieman. Zo hield hij tenminste zijn ziel zuiver.

Maar sinds hij Marjoke af en toe zag, was hij Engels nabijheid sterker gaan voelen. De behoefte hem weer eens te spreken werd groter, maar openlijke omgang durfde hij niet aan. Tenslotte was Engel veelvuldig op televisie geweest en je kon rustig stellen dat hij een onvergetelijke indruk had achtergelaten. Iemand op kantoor kon zich die beelden wel eens herinneren…Ja, als je eraan terugdacht had Engel toch behoorlijk zijn nek uitgestoken door zich te associëren met iemand die werd aangeklaagd wegens terrorisme. Zonder twijfel had hij voor die openlijke solidariteit een hoge prijs betaald. Het vinden van een baan zou er bijvoorbeeld niet makkelijker op zijn geworden. Je kon wel zeggen dat ze hem hadden laten barsten. Nee, hij had hem laten barsten…

Victor stapte op zijn fiets en reed de straat achter zijn huis af. Eenmaal in de Heerenduinen vouwde hij een kaart open over zijn stuur. De omgeving waar de bunker zich bevond was gemarkeerd met een kruisje. Waarom Engel hem daar wilde ontmoeten, bevreemdde hem. Vroeger, als schooljongens, hingen ze er graag rond omdat het verboden terrein was, moeilijk vindbaar en dus reuze aantrekkelijk. Wilde Engel de draad weer oppakken vanaf het moment toen hun leven nog onschuldig en vol plezier was? Hij boog zich over zijn stuur en maakte vaart. Hij had nog een uur. In die tijd kon hij net genoeg moed verzamelen Engel onder ogen te komen. De hele nacht had hij liggen piekeren hoe zich tegenover hem te verontschuldigen.

Engel stond verdekt opgesteld tegen de betonnen binnenmuur van de bunker. Vandaar uit had hij goed zicht op een smal zandpaadje. Afgesproken was om drie uur. Hij controleerde zijn horloge. Nog vier minuten. Sinds een kwartier miezerde het. Zou Victor zich door een buitje laten weerhouden? Hij keek naar Thomas. In de schaduw van de tegenoverliggende muur las hij bij de vlam van een aansteker het briefje met vragen. In zijn mondhoek hing een dun sigaretje dat een vreemde maar niet onbekende geur verspreidde. Naast zijn motorlaars lagen een touw en een rol kleefband.

Zijn blik gleed weer naar het pad. Uit het duin steeg een benauwende stilte op. Alleen de druilregen tikte zachtjes in de struiken. Het zweet brak hem uit. In straaltjes liep het onder zijn muts vandaan, over zijn voorhoofd en drupte in zijn wenkbrauwen. Ineens vertroebelde zijn zicht. Gingen zijn ogen plotseling achteruit? Al sinds een paar uur voelde hij ook een akelige druk op de borst. Zijn hart maakte verontrustend veel slagen. Misschien konden ze beter terugkeren en een nieuwe afspraak maken. Verdomme, waarom was Victor toch zo gretig op zijn voorstel ingegaan en de duivel mocht weten hoe hij zich de ontmoetingsplek meteen kon herinneren. “Wir kommen wieder,” had hij lacherig gezegd, “en die belofte hebben ze gehouden. Na de oorlog pikten ze meteen ons strand weer in!” Alsof dat zo geestig was.

Het was al zeven minuten over drie. Zie je wel, Victor zou wel niet komen vanwege de regen. Engel besloot net de zaak voor die dag af te blazen toen er over het zandpaadje, een meter of tien verderop, een racefletser met helm kwam aanzetten. Hij kreeg de bunker in het oog en met de fiets aan de hand liep hij door het helmgras. Op enige afstand bleef hij staan en riep: “Sorry Engel, ben een beetje laat! Toch nog verdwaald!” Voorzichtig liet hij de fiets tegen een braamstruik zakken en stapte onder de overhangende betonplaat de bunker binnen. “Engel, ben je er al?” Hij nam zijn helm af, streek door zijn rossige haar en riep: “Hallo, is er iemand?” Even rilde hij in zijn dunne sportkleding.

Engel kreeg nu erg last van zijn ogen. Hij wreef hard, maar dat maakte het er niet beter op. Lichtflitsen en vlekken beperkten zijn zicht. Alles werd wazig. Zou hij een infectie, een tumor hebben opgelopen of was het hoornvlies aangetast? Misschien groene staar?

Zijn gezichtsvermogen verminderde in rap tempo. Was dit de voorbode van totale blindheid of moest hij aan een bril? Niet ver voor hem klonk verstikt gekreun en het doffe geluid van iets zwaars dat met kracht een zachte substantie raakte. Er plofte wat in het zand. Hoewel zijn blik nog troebel was, meende hij toch vaag twee gestaltes te kunnen onderscheiden die dan weer tot één versmolten. Plotseling was zijn zicht weer helder. Opgelucht haalde hij adem, loos alarm. Zelfs bij dit slechte licht kon hij zijn nagels haarscherp onderscheiden. Het was hem die ochtend al opgevallen dat ze een beetje aan de lange kant waren. Zijn aandacht werd afgeleid. Hij dacht zijn naam te horen, iemand riep hem, maar het roepen werd steeds gesmoord en vervormde tot een onverstaanbaar gemurmel. Met knipperende ogen, zijn bijziendheid was nog niet helemaal in orde, zag hij hoe de laars van Thomas na een uithaal hard in Victors ribbenkast belandde. Hij zuchtte. Het was duidelijk dat hij voor een juiste taakverdeling had gekozen. Hijzelf zou nooit tot een dergelijk ruw verhoor in staat zijn, fysiek niet, maar ook psychisch niet. Hij was meer een man van woorden, vlijmscherpe woorden, datwei…

“Engel! Engel!” gilde Victor, “waar ben je? Wat wil die idioot van me?” Die vragen moest hij bekopen met een paar harde stompen. Het was natuurlijk ook hoogst onverstandig Thomas een idioot te noemen. Zoiets zou hij onder deze omstandigheden nou nooit doen. Maar ja, Victor mocht misschien over redelijke verstandelijke vermogens beschikken, scherpzinnig kon je hem niet noemen, vooral als je bedacht hoe makkelijk hij zich op zijn spionageactiviteiten had laten betrappen. “Geef toe, vuile hufter…” hijgde Thomas, “we weten alles al.” Dat vond Engel een zwak argument. Als je alles al weet, waarom hem dan zo in elkaar trappen? Thomas tuurde met zijn laars in Victors nek opnieuw naar het briefje met vragen. Zijn geheugen was blijkbaar niet erg sterk, dit was al de derde keer…

Onverstandig ook, op die manier kreeg Victor tijd zich te herstellen. Hoewel daar nauwelijks sprake van leek te zijn. Er droop bloed uit zijn mondhoek. Zijn handtekening zetten zou nu wel als een opluchting komen. Thomas trok uit zijn achterzak de bekentenis tevoorschijn. Engel zag hoe in een worsteling het papier verkreukeld werd en op de grond dwarrelde. Victor probeerde te tekenen maar Thomas maakte het hem niet makkelijk door hard op zijn lever te drukken. Zijn hand zweefde boven het papier en Engel zag tranen druppen. Hij schudde geïrriteerd zijn hoofd, op die manier liep de inkt uit en werd zijn fraaie verklaring onbruikbaar. Eerlijk gezegd viel Thomas hem een beetje tegen. Een antropoloog! Marjoke had zich weer wat laten wijsmaken.

Er flitste een lichtje. Thomas hield een vlam bij zijn sigaretje. Engel kwam uit zijn schaduw tevoorschijn en griste de natte verfrommelde verklaring uit het zand. De vreemde krassen onderaan moesten een handtekening voorstellen. Hij stopte het papier in zijn zak en bleef peinzend over Victor gebogen staan. Hij was flauwgevallen. “Wel, mijn hartelijke dank,” zei hij tegen Thomas, “jij kunt beter gaan, ik wil je niet onnodig lang ophouden.”

“Hoe zit ‘t met de afrekening?” Thomas schoot zijn peuk weg en kwam op hem af.

Onwillekeurig deed Engel een stap achteruit. “Daar zorgt Marjoke voor. Zodra ik je hulp weer nodig heb, stel ik me onmiddellijk met je in verbinding.”

Hij liet zich op z’n knieën naast Victor in het zand zakken. Zijn hand zweefde even boven de rode verkleuring op diens kaak maar hij raakte hem niet aan. Aandachtig bestudeerde hij de gestolde bloedklonters bij de mond en het neusgat. Ach, dat viel reuze mee, niet meer dan een paar oppervlakkige schrammetjes en wat blauwe plekken, met een paar dagen zou hij weer de oude zijn.

Het was lang geleden dat hij Victor had gezien, de laatste keer op de avond van zijn vrijlating. Meer dan twintig jaar geleden. Het leven was niet bepaald vriendelijk voor hem geweest. Tussen het rossige haar was zijn schedel al zichtbaar en zijn ooit zo gladde voorhoofd was diep geplooid als vroeg hij zich voortdurend iets af. Vanaf zijn neusvleugels liepen twee scherpe groeven die zijn mondhoeken naar beneden trokken. Het leek wel of die woedende schreeuw om wraak in zijn gelaatstrekken was versteend.

Ineens begon Victor tekenen van leven te vertonen. Engel wachtte tot hij een trilling in de oogleden waarnam, schudde hem aan zijn schouder en riep: “Victor! Wat is er met je gebeurd? Ik kom net aanlopen en vind jou hier in deze toestand…Wat verschrikkelijk, ben je overvallen, beroofd…?”

Victor bleef doodstil in zijn verkrampte houding liggen. Maar zijn ogen schoten panisch heen en weer. “Is ie weg…?” Engel wierp een blik om zich heen, knikte, vroeg nogmaals wat er gebeurd was en of hij zijn aanvaller had gezien. “Nee, nee, ik werd ineens van achteren besprongen…” Victor tastte voorzichtig over zijn lichaam, “een of andere kerel…”

Met een bezorgde blik bekeek Engel de blauwe plekken en wondjes en stelde vast dat het zo te zien gelukkig niet ernstig was. “Het zijn m’n ribben, o god, het doet zo’n pijn…” Victor sloot zijn ogen weer. “Ik wil hier weg, zo snel mogelijk weg…” fluisterde hij en zijn vingers gleden tastend langs zijn sportjack. Hij probeerde een mobiele telefoon tevoorschijn te trekken, maar liet zijn arm met een van pijn vertrokken gezicht naast zich in het zand vallen. “Zou jij mijn vrouw willen bellen, vraag of ze me met de auto komt halen…”

Natuurlijk wilde Engel wel even bellen. Hij deed al een greep naar het mobiel maar ineens vielen hem weer die gemene scherpe groeven langs Victors mond op. Zijn vrouw bellen? Hij kende dat mens niet, wie weet wat voor haaibaai het was. Slappelingen als Victor trokken meestal doortastende vrouwen aan. Ze kon wel eens erg bemoeizuchtig zijn. “Nee, lijkt me niet zo’n goed idee…Stel je voor zeg, je vrouw en kinderen zullen zich rot schrikken. Je kunt beter eerst bij mij wat opknappen…”

De hele terugtocht door het duin was hij gedwongen Victor zwaar op zich te laten leunen en tegelijkertijd de racefiets tussen struiken en helmgras door te manoeuvreren. Bij de uitgang van het duingebied hield Victor hem staande: “Misschien moeten we eerst de politie bellen? Die kerel kan wel sporen hebben achtergelaten in de bunker. Ze zullen toch op zoek gaan naar ‘m.”

“Ja, goed idee, laten we de politie bellen,” zei Engel en probeerde opnieuw behulpzaam te zijn met het mobiel. “Maar wacht even, is dat nou wel verstandig? Ik bedoel…met jouw achtergrond? De politie vraagt altijd als eerste naar de personalia van de betrokkenen en start dan meteen een onderzoek. In hun computersysteem zullen ze direct op je verleden stuiten, je hebt toch een strafblad, of zo goed als…Je weet hoe het gaat, zo vaak meldt een voormalige terrorismeverdachte zich niet uit vrije wil. En het politiebureau is zo lek als een mandje…Eerst een klein berichtje in de krant, dan voorpaginanieuws, daarna het journaal…Maar je moet natuurlijk glashard blijven ontkennen…”

“O nee…” steunde Victor, “dan raak ik m’n baan kwijt.”

“Precies, je baan…Beter geen ongewenste aandacht op je vestigen,” en Engel vroeg hem het laatste stuk tot aan de haven op eigen kracht af te leggen. Zolang hij op hem bleef leunen kon iemand hulp aanbieden en dan zaten ze met een wildvreemde bemoeial opgescheept.

Hij had de fiets al voor het pakhuis op slot gezet en de deur geopend toen Victor eindelijk om de hoek van de straat verscheen. Met een ongeduldig gebaar maande hij hem tot haast.

Eenmaal boven speurde zijn blik razendsnel door de ruimte. Dit bezoek viel hem wel erg onverhoeds op zijn dak. Slingerde er iets rond dat niet gezien mocht worden? Typemachine, taperecorder, cassettebandjes…Het portret van oom Henri zat toch wel veilig in zijn rugzak? Maar Victor leek geen belangstelling te hebben voor wat dan ook. Hij moest zich aan de deurpost vasthouden om niet door duizelingen onderuit te gaan. Hij kon daar moeilijk blijven staan. Juist die ochtend had Marjoke een tweepersoonsluchtmatras met slaapzak, lakens en een aantal kussens gebracht. Nu zou zijn fris opgemaakte bed direct worden bezoedeld met zand, bloed en vuiligheid. Maar hem op het kale beton leggen was ook geen optie. Hij blies geërgerd. Voor de zoveelste keer zou hij zich opofferen.

Terwijl Victor voorzichtig op de matras ging liggen, trok hij snel het camouflagepak uit. Eronder droeg hij een onschuldige zomerse broek en bloemetjeshemd, met het oog op de vakantie door Marjoke aangeschaft. Hij liet zich in kleermakerszit op een kussen naast Victor zakken, die wel leek te slapen. Nu zat hij verdomme met hem opgescheept. Het was ook niet te voorzien geweest dat hij na het stellen van een paar simpele vragen hulp ging zoeken, nota bene bij die kenau van een echtgenote en zelfs bij de politie, alsof hij met die lui zulke prettige ervaringen had. Hij tuurde naar de gesloten oogleden met de kleurloze wimpers. Wat ging daarachter schuil? Probeerde Victor te begrijpen wat hem overkomen was? Pijnigde hij zijn geheugen, zoekend naar verklaringen? Hoeveel zou hij zich herinneren? De vragen misschien…Hij moest zich erover verbazen waarom hem steeds weer dezelfde vragen werden gesteld. Er kon hem wel eens een licht opgaan. Even dwaalde zijn gedachte naar het pistool in de rugzak. Ach wat! Te oordelen naar de kneuzingen had Thomas hem een paar flinke klappen tegen het hoofd verkocht. Dat leidde zeker tot tijdelijk geheugenverlies of in ieder geval tot een hoop verwarring.

Victor sloeg zijn ogen op en leek verfrist, zoals je kunt opknappen van een hazenslaapje. Enigszins verbaasd keek hij om zich heen. Zie je wel, hij begreep niet eens waar hij zich bevond en hoe hij er beland was.

“Woon je hier?” vroeg hij schor.

“Tijdelijk…Ik ben door de gemeente uit mijn caravan gezet.” Engel haalde zijn schouders op alsof het er niet toedeed. Victor drukte zich met zijn ellebogen een beetje overeind en Engel schoof een extra kussen in zijn rug.

“God nog aan toe! en nu zit je hier, in deze bouwval…”

“Ach het maakt niet uit,” zei hij gelaten, “ik ben niet beter gewend.” Victor moest toch in al die jaren heel wat hebben afgepeinsd over het hoe en wie…Hij hoorde hem opnieuw schreeuwen dat hij de infiltrant zou opsporen. Natuurlijk had hij alles wel honderd keer op een rijtje gezet. Mogelijk had hij er met anderen uit de groep over gesproken. Hij kon wel eens stad en land zijn afgereisd om de oude makkers te bezoeken en avonden lang puzzelstukjes bijeen te leggen. Hij was verdomme nog advocaat ook. En nu lag hij hier. Ze waren alleen. Niemand had gezien dat Victor het pakhuis was binnengegaan. Overdag was er weinig bedrijvigheid in het straatje. In feite wist niemand dat hij hier zat…

“Je caravan uitgezet, moet jou weer gebeuren…” murmelde Victor, “jij die altijd voor iedereen klaarstaat. Als ik je met iets kan helpen…”

Engel stak zijn handen afwerend in de lucht en schoof heen en weer, als was hij in tweestrijd. “Ik zou je willen vragen deze plek niet te verraden,” zei hij opeens zachtjes, “anders word ik opnieuw verwijderd door bouw- en woningtoezicht. Ze hebben het op me gemunt, zie je.”

Victor vloekte binnensmonds en greep naar zijn borstkas. “Weet je wat, je kunt bij mij thuis logeren,” stelde hij voor, “net zolang tot we iets fatsoenlijks voor je hebben gevonden.”

“Nee, nee, zoiets kan ik niet van je vragen, zolang niemand weet dat ik hier zit, voel ik me redelijk veilig.” Hij pakte een fles mineraalwater en schonk twee plastic bekertjes in. Victor wilde hem dus naar zijn huis lokken. Dan kreeg hij te maken met die vreselijke echtgenote…

Moeizaam nam Victor een slok, het water drupte uit zijn mondhoek op zijn borst. Hij zette het bekertje neer en zijn hand ging weer naar de zak van zijn sportjack. Engel volgde zijn bewegingen, bang dat hij opnieuw naar zijn telefoon zou grijpen, maar hij trok een doosje medicijnen tevoorschijn.

“Pijnstillers?”

“Nee, tegen stress,” zei Victor, “hopelijk helpen ze ook tegen pijn.”

“Heb je last van stress?”

“O, daar wil ik je nu niet mee lastigvallen…” Victor spoelde het pilletje weg. “Het is goed even op adem te komen. Ik probeer te begrijpen wat er gebeurd is. Nu zit het nog vers in m’n hoofd. Nu kan ik alles nog van minuut tot minuut reconstrueren…” Hij zweeg en staarde naar het plafond. “Waarom wilde je me eigenlijk spreken?” vroeg hij ineens.

De benedendeur sloeg met zo’n harde knal dicht dat Engel de kans werd ontnomen te antwoorden. Marjoke verscheen in de deuropening, een stofzuiger in haar hand en om haar nek de slang. Roerloos bleef ze staan, gefixeerd door Victors gezwollen gezicht. Ze opende haar mond. Engel kromp ineen: nu zou ze gaan gillen en de hele haven alarmeren. “O nee,” lispelde ze, “wat is er…” de woorden stokten in haar keel en ze liep op hen toe.

“Victor is aangevallen,” zei hij vlug, “vlak, vlak voordat ik op onze ontmoetingsplek kwam.” Marjoke zette de stofzuiger neer en hurkte naast het bed. “Ik was net te laat…!” Engel sloeg zijn handen voor het gezicht. “Net nu moest ik te laat komen, ik die altijd op tijd ben, goddomme!” Hij slikte een paar keer heftig, “ik kan me wel voor m’n kop slaan!”

Marjoke negeerde hem en boog zich over Victor. “Laat ‘m maar even,” fluisterde die, “alle spanning komt eruit…”

“Wie heeft je dit aangedaan?” vroeg ze.

Victor probeerde te beschrijven wat er was gebeurd, hij raakte verward omdat hij zich zo weinig herinnerde. Dat kwam door de shock, wist Marjoke terwijl ze de wondjes en bloeduitstortingen onderzocht. “Dus je hebt ‘m niet gezien, alleen gehoord?”

“Ja, die stem vergeet ik niet snel. Een beetje rauwe kerel, leek me…”

“Natuurlijk een rauwe kerel, moet je zien wat ie je heeft aangedaan!” kwam Engel ertussen.

“En je moest toegeven dat je iets met Russen te maken hebt?” wilde Marjoke nogmaals bevestigd krijgen. Van agitatie kleurde haar wangen met hoogrode vlekken.

“Ja, ik begrijp er niets van. Na mijn arrestatie werd ik ook al doorgezaagd over contacten met Russen en nu weer…”

“Volgens mij heeft dat er niks mee te maken…” peinsde Engel hardop, “die kerel stond natuurlijk op een ander te wachten, een crimineel of zo…een duidelijk geval van persoonsverwisseling.”

“Engel!” Marjoke liet de slang van haar nek glijden. “Je wilde Victor juist spreken over alles wat er gaande is!” Engel boog zijn hoofd, ontweek Victors vragende blik en knikte zachtjes. “Jij moet op de vlucht slaan omdat je wordt bedreigd, je wilt hem waarschuwen en nu gebeurt dit…!” riep ze.

Verbluft keek Victor van de een naar de ander. “Wat bedoelen jullie?”

“Nou goed, dan moet het maar gezegd worden,” schuchter sloeg Engel zijn ogen neer, “ik wilde er niet over beginnen. Je was er zo slecht aan toe…Maar het klopt, ik word bedreigd, er is al een aanslag op me gepleegd, ik moest weg…Natuurlijk heeft bouw- en woningtoezicht het laatste zetje gegeven, maar in feite was de situatie daarvoor al onhoudbaar.”

“Snappen jullie het niet!” riep Marjoke. Ze ging wijdbeens met haar handen in de zij voor hen staan. “Het gaat inderdaad om een persoonsverwisseling! Die kerel moest Engel hebben, niet Victor!”

“Door wie word je eigenlijk bedreigd?” vroeg Victor zacht.

Engel kwam overeind. Zwijgend liep hij rond en wreef zijn handen. Die vreselijke trut van een Marjoke had het gesprek een ongewenste wending gegeven. Hij moest hoe dan ook de zaak weer op het juiste spoor zetten.

“Bepaalde lieden zoeken naar oude connecties uit de Koude Oorlogstijd…” was ze hem voor.

“Maar wat willen ze dan van jou?” Er verscheen oprechte verbazing in Victors ogen.

“Nou, dat lijkt me wel duidelijk,” zei Marjoke, “Engel was voorzitter van jouw vrijlatingscomité, hij heeft overduidelijk partij voor je gekozen. Vergeet niet, hij heeft je toen tot op het bot verdedigd. Zoiets roept vragen op, bijvoorbeeld of hij ook voor de Russen heeft gewerkt. Misschien wel als jouw superieur, weet jij veel?” Engel staarde haar sprakeloos aan.

Victor vroeg zich af wie er in vredesnaam nu nog geïnteresseerd kon zijn in wie er ooit voor de Russen hadden gewerkt. “Toch niet de AIVD?”

“Welnee, die zijn druk met moslimfundamentalisten,” wist Marjoke, “sinds dit gedoe met Engel volg ik zo’n beetje wat er gaande is in Rusland. Het komt hier op neer: sinds de val van de Muur woedt er in de voormalige Sovjet-Unie een keiharde strijd tussen twee rivaliserende geheime diensten, de oude en de nieuwe…De oude dienst wil weten met wie de nieuwe werkt en andersom. Dus met die laatste hebben we te maken. De nieuwe dienst zoekt naar voormalige spionnen die hun nog het een en ander kunnen vertellen voor chantagedoeleinden of mogelijk om ze opnieuw in te zetten.”

Engel was totaal overbluft. Kijk toch eens naar dat zelfingenomen smoelwerk en hoe eigenwijs ze daar met haar bril stond te zwaaien. En dan dat gespeculeer over Russische geheime diensten, ze deed gewoon een slag in de lucht…Maar tegenspreken leek hem niet verstandig, hij moest haar aan zijn kant houden. “Precies, eindelijk heb je je eens goed op de hoogte gesteld. Een hele geruststelling kan ik je zeggen. Natuurlijk willen ze weten wie er in het verleden voor wie gewerkt heeft…”

“Maar we hebben helemaal niet voor iemand gewerkt…” piepte Victor.

“Doet er niet toe,” hield Engel vol en wees hem er nog maar eens op dat zowel de Nederlandse als de Russische veiligheidsdiensten over uitgebreide archieven beschikten en daar zaten zeker de krantenknipsels van zijn proces en ander bewijsmateriaal in.

Victor was nog bleker geworden. Hij zag er hondsberoerd uit. Plotseling begon hij amechtig te ademen. “Ik heb iets getekend…o god, ik heb iets getekend…ik heb bekend voor de Russen te hebben gewerkt…” hij keek hen verwilderd aan. “Maar hoe zijn ze erachter gekomen waar we hadden afgesproken?” vroeg hij zich ineens af.

Engel dacht diep na. Zijn blik ging langzaam naar Marjoke. “Jij weet zeker dat je niets tegen Valentin hebt gezegd over mijn ontmoeting met Victor?”

“Ben je belazerd! Natuurlijk niet. Ik wist niet eens…”

“Valentin?!” riep Victor.

Engel legde zijn vingertoppen tegen elkaar. Het moest Victor duidelijk zijn hoe zwaar het hem viel dit te moeten zeggen. “Dankzij Marjoke ben ik eindelijk gaan inzien hoe gevaarlijk die Inozemtjev in feite is…”

Ze keek verrast op en ging naast hem staan: “Ik kon het eerst ook niet geloven.”

“Willen jullie echt insinueren dat Valentin…”

“Denk nou toch ‘ns na! Je bent vanmiddag aangevallen door iemand die wilde weten of je vroeger voor de Russen hebt gewerkt! En Valentin is een Rus die zomaar uit het niets is opgedoken…” zei Marjoke en legde haar hand op Engels schouder.

“Ik ben anders in elkaar geslagen door een Nederlander…Goed, ze kunnen een krachtpatser hebben ingehuurd, maar ik weiger te geloven dat Valentin zich voor wat dan ook door de Russische geheime dienst zou laten gebruiken. Niet met zijn verleden…”

“Wat voor verleden?” Marjoke boog geïnteresseerd naar voren.

“Sorry, ik mag er niks over zeggen, ik heb hem als advocaat bijgestaan, begrijp je…”

“Nou…” begon Engel tegen Marjoke, “we dienen Victors twijfels te respecteren. Hij heeft een bekentenis ondertekend, we kunnen er dus gerust van uitgaan dat hij verder oninteressant is voor wie dan ook…” En hij legde zijn hand over de hare.