2

DOSSIER: “DE ONBEKENDE”

De menigte was uitzinnig. Aan het gejuich leek geen einde te komen. Jonge vrouwen wierpen bloemen. Een cordon beveiligingsfunctionarissen kon hen slechts met moeite in bedwang houden. De spreker stond nog achter het katheder. Hij ordende zijn papieren en liet zich met een zuinig lachje de staande ovatie aanleunen. Tussen het publiek, op de derde rij, herkende hij zijn moeder. Met een zakdoekje depte ze haar ogen en nam links en rechts felicitaties in ontvangst. Het was bloedheet, maar terzijde van het podium wachtten journalisten en cameralieden geduldig hun kans af. Plotseling werd het gejubel overstemd door lawaai achter in de zaal. Een helse knal. De menigte dook ineen. Politieagenten duwden zich een weg naar achteren, beveiligers stortten zich op het podium. Dit kwam niet geheel onverwachts. De spreker riep naast bewondering ook haat op. Zijn columns, artikelen en boeken waren onophoudelijk onderwerp van heftige polemieken in kranten en tijdschriften, zowel in binnen- als buitenland. Er was meermaals een aanslag op zijn leven gepleegd, zonder het beoogde resultaat. De moordaanslagen hadden zijn populariteit alleen maar doen stijgen, zijn immuniteit voor de lafhartige aanvallen was inmiddels legendarisch. Niet alleen bij zijn opponenten had hij aan sympathie gewonnen, ook de gewone man beschouwde hem als een held. Een ridder van het vrije woord. Een man die ongezouten de waarheid durfde zeggen. Opnieuw klonken er explosies. Onaangedaan bleef de spreker achter het spreekgestoelte staan, wetend dat zijn ferme houding het journaal en alle krantenkoppen zou halen. Slechts licht geïrriteerd keek hij op zijn horloge.

Tien uur in de ochtend. Engel trok de dekens over zijn hoofd en probeerde terug te kruipen in de zinderende zaal. Maar het kabaal bleef het de spreker onmogelijk maken te genieten van het huldebetoon. Het gebeuk en geboor kwam uit de richting van zijn moeders huis. Wat was er in godsnaam aan de hand? Hij bevrijdde zich van de vracht dekens en hees zich op de kruk.

Voor de open tuindeuren van het huis stond in de felle zon een man in een witte overall. Hij schroefde iets in of uit elkaar. Engel wreef de slaap uit zijn ogen en beloerde de onbekende door de verrekijker. Die nam zijn pet af en veegde het zweet van zijn gezicht. Donkere krullen plakten op zijn voorhoofd. Was dit niet de man met wie Marjoke de vorige avond was komen aanzetten? Maar ze waren toch samen weer vertrokken? Wanneer was hij teruggekomen? In de nacht of ‘s-morgens vroeg terwijl hij nog sliep?

De man verdween naar binnen en kwam enige tijd later opnieuw naar buiten met planken onder zijn arm. In de tuin lag al een stapel hout, aan één kant beschilderd met donkerbruine verf. Engel groef in zijn geheugen, waar had hij die kleur eerder gezien? Toen de onbekende man twee deurtjes op de hoop smeet, kneep zijn maag samen: dit was onmiskenbaar het chocoladebruin waarmee zeker twintig jaar geleden zijn slaapkamer was verfraaid. Hij had het bruin organisch en lustopwekkend gevonden, buitengewoon geschikt voor zijn leefklimaat. Moest hij nu vaststellen dat deze onbekende bezig was zijn kamer te onttakelen? Waarom? Moest iedere herinnering aan hem uit het huis verwijderd worden? Hij kromde zijn rug zodat hij door de open tuindeuren zicht kreeg op de achterkamer. De man rommelde in een werkmanskoffer en haalde een grote hamer en een lange stang, mogelijk een koevoet of een ander als slagwapen te gebruiken stuk gereedschap, tevoorschijn.

Hij schakelde zijn radiografische camera, de bewegingsmelder en de richtmicrofoon in, hoewel hij zich realiseerde dat zijn beveiligingsapparatuur hem op dit moment niet van erg veel nut zou zijn. Wat hier gaande was liet zich niet vangen met camera’s en microfoons.

Er klonk gekraak alsof er iets met veel geweld werd uitgebroken. Het geluid kwam van de bovenverdieping waar de ramen wijd open stonden. Misschien moest hij zijn analyse bijstellen. Mogelijk betrof het geen aanbidder van zijn moeder maar een bouwvakker en werden eindelijk de reparaties uitgevoerd die destijds de reden waren dat hij zijn slaapkamer moest verlaten. Hoewel dit geram en de stapel hout niet duidden op een eenvoudige dakreparatie. Het eigenaardige was dat zijn moeder toen nog de moeite had genomen hem op de hoogte te stellen. Waarom was hem nu niets gezegd? Werd zijn kamer vast geschikt gemaakt voor verhuur zodra hij was verwijderd? Zou dit opnieuw een ideetje van de buren zijn? Voor alle zekerheid controleerde hij de microfoons in alle drie de huizen. Zowel Sybrand als Viola leken niet thuis, maar tot zijn verbazing functioneerde het microfoontje in de vaas met de plastic bloemen weer. Hij herkende de slepende tred van zijn moeder over de keukenvloer. Er werd niet gesproken. Ze was alleen. Hij ving slechts het getik van aardewerk op. Ze deed de afwas. Het leek verstandiger, nee zelfs noodzakelijk, zijn uitkijkpost niet meer te verlaten.

Hij bereidde zich voor op een lange zit. Voor zich op tafel rangschikte hij een notitieblok, drie potloden en een nieuwe dossiermap. Vanaf nu zouden alle waarnemingen van belang zijn. Niets mocht hem ontgaan. Mogelijk was dit een eerste indicatie uit welke hoek hij het onheil moest verwachten. Van minuut tot minuut zou hij aantekeningen maken om later logische conclusies te kunnen trekken. Het nieuwe dossier kreeg voorlopig het opschrift: De Onbekende. Op pagina 1 noteerde hij: Onbekend persoon van het mannelijk geslacht – ongeveer een meter tachtig lang – tenger gebouwd – draagt witte overall, grove werkmansschoenen en blauwe pet diep over de ogen getrokken om gezicht aan waarneming te onttrekken – is in bezit van gevaarlijke voorwerpen die eveneens dienst kunnen doen als werktuig.

Inmiddels was de zon naar een hoog punt gekropen en brandde zonder genade op het dak van de caravan. Binnen was het boven de dertig graden. De eerste vliegen vielen bewusteloos neer. Voor het huis nam de man een slok uit een fles water en vervolgde zijn eentonige gang van binnen naar buiten en terug. Engels oogleden werden zwaar. Hij knikkebolde en waande zich weer achter het spreekgestoelte. Applaus rommelde nog na toen hij geschrokken zijn ogen opsloeg. Halftwee. Hij had minstens anderhalf uur zitten dutten. De tuindeuren waren gesloten. Wankelend door het gebrek aan zuurstof zette hij het klapraampje op een kier, keek door het gat in de dekenkist en zag zijn middagmaal staan. Zijn moeder was dus in zijn nabijheid geweest terwijl hij sliep. Of had de onbekende hulp aangeboden en geprobeerd door de vitrage een blik naar binnen te werpen? Engel beloerde de tupperwaredoos van alle kanten maar ontdekte niets vreemds.

Ineens werd hij zich bewust van een onrustbarende stilte rond de caravan. Geen vogel of achterbuur liet zich horen. Het gebeuk op de bovenverdieping was verstomd en in de keuken klonk nog geen zucht. Op zijn monitors trilden zelfs de bladeren van de struiken niet langer. Niets bewoog. Hij bevond zich in een verlaten wereld. Als enige was hij achtergebleven. Bij de massale uittocht had niemand aan hem gedacht. Hij was vergeten. Alleen een blauwe vlieg hield hem gezelschap. Met zwaar geronk cirkelde hij boven zijn arm. Engel sloeg hem dood. Nu kon hij tenminste ongestoord naar de stilte luisteren.

Pas tegen vieren drong er leven tot hem door. In de zijstraat kwam een dieselmotor tot stilstand. Een paar jongens met de naam van een bouwmarkt op hun rug liepen door het hek de tuin in, sjouwend met bouwmaterialen. De onbekende opende de tuindeuren en gaf de jongens aanwijzingen. Voor het eerst die dag kreeg hij zijn moeder te zien. Ze was gekleed in een lichte broek en een wijd geruit hemd, met een ceintuur rond haar taille. Hij nam zijn verrekijker op. Er was iets vreemds aan haar. Haar grijze krullen waren in de nek met een groen lintje bijeengebonden tot een staartje en haar lippen hadden een rode kleur alsof er lippenstift op was gesmeerd. Grote god, ze zag er tien jaar jonger uit! Energiek draafde ze op haar korte benen door de tuin, probeerde overal behulpzaam te zijn en tekende ten slotte lachend een bonnetje. Ze babbelde even met de jongens en riep hen na: “Ga toch lekker zwemmen! Met deze hittegolf gaat iederéén naar het strand!”

Ondertussen selecteerde de onbekende de materialen en droeg een deel ervan naar binnen. Ook zijn moeder tilde een in plastic verpakt pakket op. Direct was de man weer buiten en wilde haar de planken uit handen nemen. Ze protesteerde en probeerde het hout lachend buiten zijn bereik te draaien. Engel hoorde haar luid lachend roepen dat ze geen kasplantje was. Maar de man schudde glimlachend zijn vinger. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin, alsof hij ontroerd was door een tegenstribbelend meisje. Engel meende een rode blos op zijn moeders wangen te zien verschijnen. Terwijl de onbekende haar de planken ontfutselde, ging ze op haar tenen staan en fluisterde iets in zijn oor. Hij lachte nu voluit, zijn tanden waren zichtbaar. Wie, verdomme, was die witte overall? Zo gedroeg een bouwvakker zich toch niet. Die behield afstand tot zijn werkgever en toonde respect voor de hand die hem voedde. Het merkwaardige was dat zijn moeder zich dit familiaire gedrag liet aanleunen. Erger nog: ze leek ervan te genieten. Zou er uit praktische overwegingen sprake zijn van koppelarij met een bouwvakker?

Toen alle materialen binnen waren, haalde zijn moeder de tuinsteden uit de schuur. Die zaten onder het spinrag. Geen wonder: ze stonden binnen sinds twee zomers terug buurjongens stenen hadden gegooid naar de achterkant van zijn caravan, elkaar aanmoedigend met: “Daar zit die flapdrol!” Zijn moeder was naar buiten gestormd en had tot zijn schande de hele buurt bij elkaar geblèrd, zelfs toen de kwajongens allang verdwenen waren. Hij was gedwongen haar per brief in stevige bewoordingen te wijzen op de gevolgen van haar viswijvengedrag voor zijn bloeddruk en hun aanzien in de buurt. Uit schaamte bleef ze nadien bij zonnig weer binnen. Het kon ook zijn dat ze het niet verdroeg recht tegenover het ballingsoord van haar kind te zitten.

Maar nu leek zijn aanwezigheid niet langer op haar slechte geweten te drukken. Met een emmer sop boende ze neuriënd de stoelen schoon en formeerde het zitje steeds een beetje anders tot het blijkbaar voor gezellig kon doorgaan. Ze gooide zelfs een kleedje over de tafel. Niet eenmaal keek ze zijn kant uit. Zou ze hem vergeten zijn of negeerde ze hem opzettelijk?

De onbekende kwam de volgende dag terug en ook de dag erna. De herrie in het huis ging onafgebroken door. Het gazon lag inmiddels vol rommel en Engel was gedwongen urenlang op de kruk door te brengen. Omdat er niets bijzonders voorviel, verloor hij langzaam zijn belangstelling en wilde zelfs niet uitsluiten dat er slechts een verbouwing plaatsvond.

Maar toen hij op de derde dag tegen halfzeven de plastic doos met zijn avondeten opende, staarden vreemde ballen deeg, gegarneerd met glazige kool en verbrande uiringen, hem aan. Hij keek op de kalender. Het was toch woensdag? Dan stond er hamlappen met gebakken aardappels op het menu. Waarom werd er ineens afgeweken van het vaste patroon, zonder hem te consulteren? Zijn moeder wist hoezeer hij een gewoontemens was. Maar hij had razende honger en zette zijn vork in een deegbal, die meteen uiteenviel. Er droop een grijze smurrie uit. Hij probeerde een stronkje groen en de paarse erwten die onder de kool verborgen lagen. Alles had een metaalachtige smaak. De jus leek rechtstreeks uit het riool geschept. Hij gooide het eten weg en troostte zich met zijn noodrantsoen. Voor één keer zou hij zijn moeder deze dwaling vergeven. Tenslotte was ze hoogbejaard en enige geestelijke achteruitgang mocht niet worden uitgesloten.

Maar zijn volgende maaltijd bestond uit een vis, zo slijmerig dat alleen al de aanblik zijn maagsappen in opstand bracht. Tot zijn verbazing lag naast de vis een beetje zwarte kaviaar. Duidde deze extravagantie op schuldgevoelens over haar mislukte culinaire experimenten? Maar aan die opwekkende gedachte werd bruusk een einde gemaakt door de meer dan walgelijke hachee die ze hem daarna bezorgde. Waar waren verdomme zijn gehaktballen, speklapjes, karbonades en kruimige aardappels? Engel stond voor een raadsel. Toch duurde het nog een volle dag voor zijn achterdocht bevestigd werd: er werd met zijn eten geknoeid!

Vanaf dat moment beperkte hij zich tot zoutjes en zoetigheid. De maaltijden smeet hij direct weg. Wilde ze hem de hongerdood laten sterven? Overweldigd door een diepe treurigheid kwam hij zijn bed niet meer uit. Maar twee dagen later kreeg hij zo’n vreselijke trek dat hij gedwongen was tot actie over te gaan.

Hij wachtte tot zijn moeder de lunch bracht. Nog voor ze de caravan op twee meter was genaderd, begon hij luidkeels te kreunen, wat hem weinig inspanning kostte, de opeenhoping van drop, chips en chocolade had zijn darmen geblokkeerd. Met zijn handen op zijn buik gedrukt, brulde hij het uit. Direct was zijn moeder bij het deurtje: “Wat is er met je aan de hand!?” Als reactie liet hij een serie gesmoorde kreten los. Nu verscheen ze voor het raam en riep in paniek: “Engel! Engel! Voel je je niet goed?” Zonder antwoord te geven, volhardde hij in geloei. Vanachter de schutting hoorde hij Viola vragen wat er in godschristusnaam aan de hand was.

“Engel! Mijn jongen!” schreeuwde zijn moeder. Ze holde tot halverwege het grasveld en riep naar de bovenverdieping: “Kom helpen! Kom alsjeblieft helpen!”

Grote genade, dit had hij niet voorzien. Nu zou de man zijn woonruimte proberen binnen te dringen. Hij verscheen al in de tuindeuren. Engel dook weg van het raam en hurkte zeer oncomfortabel tussen bed en kruk.

“Zal ik een ambulance bellen en de brandweer?” stelde Viola voor. Haar stem was duidelijk hoorbaar. Ze moest vlak naast zijn moeder staan.

“De brandweer?” gilde zijn moeder buiten zinnen.

“Ja natuurlijk, als ie niet opendoet, moet ie worden uitgezaagd!”

Engel greep zich vast aan de tafelrand. O god, de brandweer! Een ambulance!

“Breek de deur open!” droeg zijn moeder op. Hij drukte zich overeind en zag door de vitrage de onbekende naderen, een koevoet in zijn hand. Hij had geen seconde te verliezen, als de man eenmaal binnen was, liet de rest zich raden. De dodelijke wond aan zijn hoofd zou worden verklaard door een valpartij, resultaat van zijn worsteling met de hevige krampen. Ten einde raad riep hij: “Laat maar moeder, het zakt alweer…”

“Wat…wat is er toch met je…?” stamelde ze huilend.

“Een gruwelijke aanval van constipatie,” schreeuwde hij, “veroorzaakt door het smerige eten dat jij me tegenwoordig voorzet! Als je me wilt ombrengen zul je iets slimmers moeten bedenken!”

Hij zette zich schrap. Met die laatste opmerking had hij zich blootgegeven. De man zou zich nu snel toegang verschaffen om het karwei af te maken. Hij kwam overeind. Het enige wapen binnen handbereik was een volle fles Pepsi. Als een knots verhief hij de fles boven zijn hoofd, maar kwam klem te zitten tegen het lage plafond. Hij zakte terug op bed en wachtte af. Er gebeurde niets.

“Laat hem…” zei een onbekende mannenstem heel dichtbij, “hij heeft rust nodig…”

Engel versteende. Wat had de overall gezegd? Rust? Het klonk eerder als een gerekt ‘róéoest’…Dat accent kwam hem bekend voor. Ineens wist hij het: de man had een Oost–Europese tongval. Een buitenlander, ze hadden dus een vreemdeling in de arm genomen. Vlug zette hij de kijker voor zijn ogen maar de man had hem de rug al toegedraaid. Hij praatte op zijn moeder in en, te oordelen naar haar gebaren, bemoeide Viola zich er opgewonden tegenaan. Ze stapten over de schutting en verdwenen niet alleen uit beeld maar ook buiten bereik van zijn microfoons. Er moest natuurlijk worden beraadslaagd over hun volgende stap. Dat gaf hem tijd het nieuwe dossier bij te werken. Hij trok de map naar zich toe, streepte ‘Onbekende’ door en schreef eronder: “Oost–Europeaan.”

&

“Hij is niet altijd zo geweest…” Emma zat kleintjes op de witleren bank. Uit schaamte hield ze haar ogen neergeslagen. “Vroeger was het zo’n vrolijke jongen…met belangstelling voor van alles…”

Valentin stond tegen de muur geleund naast een schilderij met dik aangezette pioenrozen. Op zijn arm liet Viola’s rode kater zich spinnend achter de oren krabben. Emma was hem dankbaar dat hij zich had laten meetronen naar Viola’s huis. Ze voelde zo’n behoefte Engel te verontschuldigen, een verklaring te geven voor zijn gedrag, maar wist niet goed waar te beginnen. Viola reikte haar een kopje koffie aan en schonk er een beetje cognac in. “Om bij te komen van die hysterie…” zei ze op meelevende toon en hield de fles op naar Valentin. Die schudde zijn hoofd.

“Een Rus die drank weigert’ – Sybrand nam Valentin van top tot teen op – ’zo gek heb ik het nog niet meegemaakt.” Door een afspraak was hij het hele spektakel misgelopen, maar zijn zuster had hem gebeld en hij was rechtstreeks van de pedicure naar haar huis gereden.

“Weet je, hij had altijd negens op zijn rapporten,” zei Emma tegen de zakdoek in haar hand, “hij kon zó klassen overslaan…Niks dan lof van zijn leraren. Nooit problemen. Ook niet toen hij ging studeren. Ik was zo trots. Antropologie, de leer van de mens als natuurhistorisch wezen, daar had ik zelfs nog nooit van gehoord…”

“Nou, hij kan inmiddels zichzelf wel bestuderen,” Viola trakteerde zichzelf op een flinke scheut cognac in haar koffie, “zo’n uniek natuurhistorisch geval kom je zelden tegen.” Ze knipoogde naar Valentin. Die verdiepte zich in de vacht van de kater.

Emma negeerde Viola’s opmerking. “Ik heb zoveel geleerd over onbekende volkeren en hun gewoonten. Hij vertelde er altijd over. Ieder weekend kwam hij thuis uit Amsterdam en dan dook hij meteen in zijn boeken. Hij zat alleen maar te studeren, hij is nooit zo’n buitenmens geweest…”

“Wonen we op een kwartier van het strand, maar een frisse neus halen, hó maar.” Viola zette een zilveren schaaltje petitfourtjes op de salontafel.

“Heel verstandig van ‘m,” grijnsde Sybrand. Hij bladerde in Viola’s fotoalbum en hield dat nu opengeslagen op naar Valentin, “was ie jou tegengekomen in die gigantische bikini…” Viola stoof naar voren, rukte het album uit zijn handen en legde het terug in het glazen wandmeubel naast haar verzameling kristallen beertjes.

“Ach, jullie moeten niet zo onaardig doen over Engel,” ging Emma verder, “hij is gewoon gevoeliger en serieuzer dan anderen. Hij had altijd veel belangstelling voor de medemens en was ook bereid zich in te zetten voor de zwakkeren. Hij liet het niet bij woorden…”

Viola stak een sigaret op en blies een pluim de lucht in. “Inzetten voor de zwakkeren…? Emmie, wees toch eens realistisch, die vent is het toonbeeld van egoïsme!” Ze hield Valentin het pakje sigaretten voor. Die schudde opnieuw zijn hoofd en vroeg Emma: “Hoe bedoeltu…?”

“Dat hij achter spandoeken aanliep,” kwam Sybrand ertussen, “tegen Zuid–Afrika, voor de negers, ook al zulke interessante natuurhistorische figuren…”

“Nou zeg…” zei Emma, “hij bedoelde het goed. Hij heeft een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel. Bovendien werd hij beïnvloed door Marjoke.” Ze keek op naar Valentin. “Marjoke en hij zijn jeugdvrienden, zij ging ook antropologie studeren. Maar ze was meer bezig met actievoeren. Ze vond dat de studie kon wachten, solidariteit met de onderdrukten kwam op de eerste plaats en hij heeft zich door haar laten meeslepen…”

Emma herinnerde het zich pijnlijk goed. Ergens in zijn tweede studiejaar was Engel veranderd. Ineens deed hij erg geheimzinnig, kwam bijna niet meer thuis en sprak nooit meer over onbekende volkeren. Hij gedroeg zich nogal gewichtig, alsof zijn moeder plotseling een beetje te min was geworden.

“Ja ja,” gaf Sybrand niet op, “hij zal het wel goed hebben bedoeld, maar moet je kijken wat voor ‘n zootje het nou is in Zuid–Afrika, een neef van me is er onlangs geweest en die was al beroofd voor hij het vliegveld af was…”

Emma zat er terneergeslagen bij. Valentin drukte de kater tegen zijn wang en zijn blauwe ogen rustten even op haar.

“Sybrand, hou je waffel toch ‘ns.” Viola ging dicht naast Emma op de bank zitten, haar zijden rok schoof ruisend over het leer. “Weet je nog hoe goed hij uit zijn woorden kon komen? Wel drie keer op het journaal en toen nog in die talkshow met hoe-heet-die-ook-al-weer?” En tegen Valentin: “Hij is zo welbespraakt dat hij woordvoerder van een comité werd toen een van zijn medestudenten was opgepakt…”

“Wegens brandstichting goddomme…” riep Sybrand verontwaardigd.

“Daar had Engel niets mee te maken.” Emma boog zich over haar koffiekopje. In geen jaren had ze eraan durven denken. Maar nu kon ze het beeld van Engel op het journaal niet meer wegdrukken. Met verbeten mond, zijn kin arrogant naar voren had hij de rechterlijke macht en de politici van klassenjustitie en corruptie beschuldigd. Alles en iedereen, tot in de hoogste kringen, maakte hij uit voor rotte vis. Niemand kon hem de mond snoeren. Ze had wel door de grond kunnen zakken van gêne en was opgelucht toen het allemaal voorbij was. “Hij werd woordvoerder omdat hij nooit een vriend in de steek laat,” zei ze, “daar is hij heel principieel in. Marjoke had trouwens het steuncomité opgericht en zij wilde per se Engel als voorzitter. Omdat hij de intelligentste was. Dat heeft ze me zelf verteld.”

Viola knikte en streelde Emma’s arm. “Ja meid, hij is gewoon té intelligent, daar zit het probleem…”

“Dus het is allemaal Marjokes schuld?” Sybrand duwde een uitstekend haartje terug in zijn snor.

“Nou, laten we effe wel wezen. Pas toen hun verkering stukliep en Marjoke naar het buitenland vertrok, is hij zo vreemd gaan doen…” bitste Viola terug.

Dat klopte. Emma was verbaasd geweest. Ineens kwam Engel weer regelmatig thuis, was heel zwijgzaam en uiteindelijk ging hij niet langer naar Amsterdam. Als ze naar Marjoke vroeg, weigerde hij antwoord te geven. Bij toeval had ze over haar vertrek naar Zuid–Afrika gehoord. “Ja, maar toch…” zei Emma nadenkend, “Marjoke is nog wel steeds de enige met wie hij een normaal gesprek voert…”

“Wat was er daarnet nou precies aan de hand?” Sybrand wees met zijn duim naar haar tuin.

“Engel ging tekeer als een speenvarken…” legde Viola uit, “constipatie, dankzij het eten van Emmie.”

“Grote genade, dat verwende kreng, als er iemand lekker kookt…”

“Och, ik weet niet of ik nou…” begon Emma. Ze legde de zakdoek op de koffietafel, streek ‘m glad en vouwde ‘m op. Valentin zette de kater op de grond.

“Hij is natuurlijk jaloers, wat wil je…er is een andere man over de vloer. Meneer heeft niet langer alle aandacht van zijn moeder.”

“Ja, ja…” stemde Emma direct met Viola in, “daar heb je zó gelijk in, die arme jongen voelt zich in de steek gelaten…”

“Verdomme, het is toch geen jongen meer. Hoe oud is ie? Veertig!” Viola richtte zich tot Valentin: “Hoe oud ben jij…?”

“Ook veertig,” wist Emma.

“Dat zijn toch volwassen mannen…Valentin is ook niet afhankelijk van zijn moeder.” Viola schonk hem een minzaam glimlachje. “Een beetje kerel heeft dan een vrouw…of tenminste een minnares.” De kater sprong op haar schoot. Ze tilde hem onder zijn voorpoten op en wreef haar neus langs zijn snorharen.

Emma knikte. Ja, Engel zou een vrouw moeten zoeken…Maar hoe kon hij ooit aan een vrouw komen? Zijn gewicht was niet het grootste probleem, genoeg vrouwen hielden van een beetje gezette man. Maar hij was niet de makkelijkste, hij zou in een vrouw een gelijke willen zien en hele hoge eisen stellen. De enige met wie hij ooit vertrouwelijk was geweest, was Marjoke…ja, Marjoke. Ineens keek ze met verschrikte ogen om zich heen. “Marjoke zal toch wel hebben uitgelegd dat de verbouwing voor hem is?” Viola en Sybrand haalden hun schouders op. “O god, straks is ze het vergeten!” riep ze, “daarom is ie natuurlijk zo van slag! Wie weet wat hij zich allemaal in het hoofd haalt.”

&

In een gesprekskamer van de sociale dienst probeerde Marjoke zich te concentreren op de problemen van de Irakese vrouw tegenover haar. Op de tafel lagen sollicitatiebrieven tot een waaier uitgespreid. De vrouw bleef zich maar afvragen waarom ze geen werk kon vinden. Uit beleefdheid richtte ze haar vragen tot zichzelf en niet rechtstreeks tot Marjoke. Die wist het antwoord wel, ze kende zo langzamerhand alle antwoorden op alle vragen. Ze was zich er ook van bewust dat ze door de bezuinigingen nauwelijks hulp kon bieden en gedwongen werd de cliënten het gevoel te geven dat het allemaal hun eigen schuld was. Sommigen van haar collega’s bij de sociale dienst waren daar trouwens allang van overtuigd. Die meenden voortdurend te worden voorgelogen, bedrogen en versleten voor idioot. Daarmee was het afsnauwen, pesten en kleineren gerechtvaardigd. Niets heerlijkers dan te wroeten in die armzalige levens en iedere nieuwe maatregel tot in de kleinste lettertjes uit te voeren. Voor alle zekerheid werden er nog wat dreigementen over korting of stopzetting van de uitkering aan toegevoegd zodat de bijstandsmoeder of werkloze allochtoon zeker een slapeloze nacht tegemoet ging. Marjoke vond hun gedrag beneden ieder peil. Onlangs, tijdens een vergadering, had ze zich kritisch uitgelaten over het functioneren van de dienst en was met voorstellen gekomen om een zakelijke benadering te combineren met een fatsoenlijke behandeling. Daar had ze inmiddels behoorlijk spijt van. Voor je het wist zat je na de volgende bezuinigingsronde zelf aan de andere kant van het loket. In de verte loerde altijd de bijstand, het gesprekskamertje, de vernedering. Principes waren mooi, maar ze mocht niet vergeten dat ze bijna veertig was, ongetrouwd, woonachtig in een gehorig flatje en in het bezit van een auto die op instorten stond.

De Irakese vroeg zich af of ze geen cursus boekhouden kon volgen. Ze sprak vlekkeloos Nederlands en was interniste van beroep maar haar diploma’s werden in Nederland niet erkend. “Natuurlijk,” antwoordde Marjoke, “alleen moetuhetzelf betalen.”

“Van mijn uitkering?” vroeg de vrouw ongelovig.

“Ik weet het…” zei Marjoke, “het spijt me, u moet maar blijven hopen op een beetje geluk.” Ze legde haar handen met gespreide vingers op tafel. Haar signaal om het einde van haar mogelijkheden en dus het gesprek aan te geven.

“Een beetje geluk…” mompelde de vrouw. Ze schoof haar waaier ineen en kwam overeind. Onder tafel controleerde Marjoke de berichten op haar mobiele telefoon. Emma had gebeld. Vreemd, die belde haar nooit op het werk. De Irakese stak haar hand uit, bedankte Marjoke beleefd voor haar hulp en verliet het kamertje.

“Graag gedaan,” zei Marjoke gedachteloos en drukte Emma’s nummer in. Er werd direct opgenomen en zonder omhaal begon Emma een verward verhaal over constipatie, een vreselijke uitbarsting en Engels beschuldiging dat ze niet kon koken en hem wilde ombrengen. O gelukkig, eindelijk heeft hij het zelf ook door, bedacht Marjoke, die maaltijden waren in feite een verkapte aanslag op zijn leven. Emma zou toch eens een cursus gezond koken moeten volgen. Voor de rest was ze het volledig met haar eens. Natuurlijk voelde Engel zich buitengesloten. Natuurlijk was hij dodelijk ongerust over wat er gaande was. En ja, ze had Engel willen vertellen over de bestuursdwang en de verwijdering, maar had het eenvoudig niet over haar hart kunnen verkrijgen. Vanzelfsprekend beloofde ze Emma direct na werktijd langs te komen. Jazeker, ze begreep heel goed dat zij de enige was die Engel gerust kon stellen. En nee, hoe kon ze vergeten dat zij de enige vrouw was die veel voor hem betekende.

Nog voor ze bij het huis parkeerde, wist ze wat haar te doen stond: ze zou naar Engel luisteren, eindeloos luisteren als het moest. Dan kwam hij vanzelf tot de enig juiste conclusie: hij had haar, zijn vroegere geliefde, nodig. Wilde hij ooit weer een normaal en succesvol leven leiden, zijn gewicht onder controle krijgen en zichzelf gaan verzorgen, dan toch alleen in een relatie met een stabiele vrouw als zijzelf. Hij was nu eenmaal een buitengewoon maar ook zeer complex mens. Vooral het laatste moest ze niet vergeten te vermelden. Een gezonde verhouding zou het beste in hem boven brengen. Regelmatig seksueel contact zou hem goeddoen. Voor zover ze kon nagaan moest het de laatste jaren afzien zijn geweest, net als voor haarzelf sinds ze terug was. In Zuid–Afrika had ze tenminste Willie nog gehad.

Ze dacht vaak terug aan haar tijd in de Transkei. Goed, het was een impulsieve beslissing geweest naar Zuid–Afrika te vertrekken. Ze had zich laten meeslepen door die Nijmegenaar. Volgens hem moest er een bijdrage worden geleverd aan de opbouw van het land, niets anders dan een logisch gevolg van hun acties tegen Apartheid. Hij zag grote mogelijkheden in het stimuleren van toerisme. Geen zonnige stranden, wildparken of luxe hotels natuurlijk. Nee, de verwende westerse vakantiegangers moesten maar eens aan den lijve ondervinden wat uitbuiting en armoede was. Duw ze met hun neus in de stront, beul ze af en laat ze half verrekken van de honger, dat zal ze leren hoe racisme en onderdrukking in je pens voelen. Het toerismeproject was een briljant concept. Leven als de Afrikanen, een vakantie als leerschool: een week lang bivakkeren in een hut, zonder sanitair of warm water, van zeven uur ‘s-ochtends tot zeven uur ‘s-avonds werken op het land en daarna eten wat de pot van de Afrikaanse landarbeider schaft. Uiteraard kregen ze wel eens cynische opmerkingen naar hun hoofd. Alternatief toerisme! Ja ja, voor tweehonderdvijftig dollar per dag je schuldgevoel afkopen. Maar dat zag zij toch anders. Vooral Amerikanen waren onder de indruk van de ervaring, bleek wel uit hun brieven. Een man uit Connecticut schreef haar achter in zijn tuin een Afrikaanse hut te hebben laten bouwen waarin hij zich regelmatig terugtrok om te vasten en te mediteren. Kijk, zoiets deed haar nou echt goed. Zo’n brief was toch het bewijs hoe nuttig toerisme kon zijn.

Na een jaar kreeg de Nijmegenaar een baan bij een reisbureau in Pretoria om daar zijn lucratieve concepten verder te ontwikkelen en met zijn vertrek verloor het toerismeproject voor haar zijn belangrijkste attractie. Bovendien voelde ze al enige tijd een groeiende behoefte aan direct contact met Afrikanen. Dankzij een ontwikkelingsorganisatie kreeg ze de leiding over een cursus potten bakken voor Xhosa-vrouwen in de Transkei. Niet dat ze zelf ooit een pot had gebakken, maar hoe moeilijk kon dat nou zijn. Helaas viel aan de Xhosa-vrouwen geen eer te behalen: generaties lang bakten die al hun eigen kookpotten. Ze besloot de zaak commercieel aan te pakken zodat de cursus winstgevend werd en ook zij indruk zou maken in Pretoria.

Zo had ze Willie ontmoet. Hij was Congolees en handelde in de pennen van stekelvarkens. Het was Willie geweest die haar op het idee bracht vazen te laten maken, opgewerkt met stekelvarkenpennen, die als traditionele Afrikaanse kunst konden worden verkocht. Eerst waren de Xhosa-vrouwen er niet voor te porren. Ze noemden het kitsch, vonden vazen sowieso belachelijk want bloemen hoorden buiten en bovendien was er niets traditioneel Afrikaans aan. Maar Willie bezwoer hun dat zulke vazen al eeuwenlang in iedere Congolese hut te vinden waren en Marjoke benadrukte het grote culturele belang van keramische kunst. Toen de toeristen de vazen begonnen aan te schaffen en de eerste vijftig exemplaren binnen een week waren verkocht, raakten de vrouwen overtuigd.

In steeds grotere hoeveelheden voerde Willie de stekelvarkenpennen aan. Marjoke bewonderde hem om zijn enorme inzet voor het project en zijn directe contact met de natuur. Hoe vaak zat hij niet onder de schrammen en japen? Stekelvarkens bleken levensgevaarlijk te zijn. Het verzorgen van zijn wonden werd tot een verrukkelijke ontdekkingsreis langs zijn prachtige lichaam. Al snel bleef hij overnachten, het was een erg lange rit terug naar Johannesburg.

Toen bleek dat Willie een profijtelijke handel dreef in stekelvarkens en het vlees op zo’n grote schaal aan exclusieve restaurants leverde dat hij in z’n eentje een bedreigde diersoort aan het creëren was. Hij kon er zijn vrouw en zes kinderen in een buitenwijk van Johannesburg goed van onderhouden. Andermaal zakten Marjokes illusies over haar toekomst als een plumpudding in elkaar. Ze had Willie zo graag mee teruggenomen naar Nederland om zijn kansen in het leven te vergroten. Nou, die had haar hulp duidelijk niet nodig. Zijn overspeligheid was natuurlijk onvergeeflijk, maar wat hij de stekelvarkens aandeed grensde aan het misdadige. Even had ze op het punt gestaan hem aan te geven of een klacht in te dienen bij het Wereld Natuur Fonds, maar ze kon er de energie niet meer voor opbrengen. Daarna werden Zuid–Afrika, de vazen en de Xhosa-vrouwen haar langzaam te veel en het besluit terug te keren naar Nederland nam ze even impulsief als het vertrek jaren ervoor.

Terug in IJmuiden voelde ze zich verdwaald als een remigrante, miste het Xhosa-dorp, de vrijheid, de zon en heel eerlijk gezegd ook Willie. In haar eenzame uren overdacht ze de mogelijkheid een comité ter bescherming van het stekelvarken op te richten. Die man moest gestopt worden. Wie weet aan welke blanke vrouw hij nu weer zijn pennen leverde.

Maar eerst een baan. Ze was ervan overtuigd dat haar ervaringen in de Transkei vrucht zouden afwerpen. Hoeveel had ze daar niet geleerd. Vooral het keramische kunstproject had het beste in haar losgemaakt. Ondanks alle frustratie over de onwil van de Xhosa-vrouwen had ze, zichzelf wegcijferend, doorgezet. Ze was een zelfstandige vrouw geworden die met stevige hand leiding kon geven aan een succesvolle onderneming. Zonder twijfel was ze daardoor voldoende gekwalificeerd voor een managementbaan, iets met een sociale inslag, daar lagen haar capaciteiten.

Tijdens de vele sollicitatiegesprekken bleek ze alleen te staan in die mening. Ze raakte snel door haar spaarcenten heen en zag het loket van de sociale dienst al opdoemen toen ze juist daar aan de slag kon. Precies wat ze zocht, nu kon ze zich bewijzen: mensen in problemen helpen, oplossingen zoeken, stimuleren en aansturen: haar grootste kracht. Maar IJmuiden was de Transkei niet.

Om de heerlijke nachten met Willie te vergeten en haar gehorige flat te ontvluchten ging ze tijdens de weekenden uit in Haarlemse cafés. Over belangstelling had ze niet te klagen. Tot vervelens toe zochten middelbare mannen met naar nicotine stinkende corduroy jasjes en slappe kletspraatjes contact. Teleurgesteld reed ze dan weer naar huis, waar ze op de bank met een fles wijn en de opera’s van de buren op de achtergrond lag te mijmeren over haar toekomst. Ieder weekend eindigde in tranen. Aangeland op haar diepste punt greep ze steevast naar de ingelijste foto van Engel en haarzelf in liefdevolle omarming. De foto was genomen tijdens Engels glorietijd, in de korte periode toen zijn ware kwaliteiten waren bovengekomen. Terugkijkend was het ook haar glorietijd geweest, ook zij had toen haar eerste bloei doorgemaakt. Daarbij zonken haar Transkei-ervaringen in het niet. Nee, Engel was degene die het beste in haar losmaakte en zij in hem. Een ideaal koppel waren ze geweest. Totdat…nou ja, totdat zij er onverwachts tussenuit was geknepen. Ze had hem in de steek gelaten, bedacht ze huilerig. Zonder veel uitleg was ze, op een moment dat hij haar nodig had, vertrokken. Nota bene met de man die hij haatte. Waarom had ze hem niet gevraagd mee te gaan? Wilde ze zich misschien van hem losmaken, uit zijn schaduw treden en een eigen ontwikkeling doormaken? Of vond ze de Nijmegenaar gewoon aantrekkelijker? Nu, zoveel jaren en wijsheid over onbetrouwbare mannen later, zou die keuze een andere zijn geweest. Ze kon het maar beter erkennen: Engel bleef de belangrijkste man in haar leven. In feite was hij altijd haar grote liefde geweest.

De aanblik van het smerig uitgeslagen caravannetje, scheef hangend op de leeggelopen banden, was niet bepaald bemoedigend. Marjoke voelde hoe ze beloerd werd. Engel bereidde zich natuurlijk voor op een frontale aanval. Hoe moest ze het in vredesnaam aanpakken? Ze haalde diep adem, stak het gazon over en klopte bescheiden op het deurtje.

Tot haar verbazing werd er direct opengedaan. Vanbinnen was het eitje nog kleiner dan ze zich herinnerde, hoogstens drieënhalf bij twee meter. Rond het bed lag een ordeloze bende kranten waaruit wikkels van chocoladerepen, verfrommelde chipsverpakkingen en lege flessen staken. Wat er nog restte van het vloertje ging schuil onder een centimeters dikke laag papier en op een klein aanrecht, dat blijkbaar zelden gebruikt werd, lag een berg wasgoed. Er stak een kraantje uit met een groezelig washandje eroverheen. Alle ramen waren afgeplakt, alleen voor het raam naar de tuin hing gescheurde vitrage aan een doorgebogen gordijnroede. Engel lag op bed en probeerde zich te verschuilen achter zijn enorme buik. Mijn hemel, sinds de laatste keer leek hij nog dikker geworden.

“Wat kom je doen?” vroeg hij onvriendelijk. “Volgens mij hebben wij geen afspraak…Je weet dat een verzoek tot audiëntie ver van tevoren moet worden ingediend.”

Marjoke glimlachte, vastbesloten tactvol te blijven hoe onaardig hij ook deed. Ze liet zich schuin op de kruk zakken, erop toeziend dat haar benen de zijne niet raakten, daarvoor was het veel te vroeg. “Wat heb je het hier toch gezellig,” ging ze vrolijk van start.

Engels ogen lichtten argwanend op. “Je wilt toch niets drinken of zo…”

“Ben je gek, ik wip zomaar ‘ns langs, kijken hoe het met je gaat.”

Hij drukte zijn handen op zijn maag en kreunde. “Slecht, heel slecht…”

Ze trok een ernstig gezicht. “Ik zal er geen doekjes om winden. Ik maak me zorgen over je toestand…Je bent een klein beetje aan de zware kant, dat kan een gevaarlijke belasting voor je hart worden.”

“Mijn hart wordt alleen belast door diepe vrees…” Ze hoorde hem gejaagd ademen, als stond hij onder grote spanning. “Ik heb je nodig…” zei hij plompverloren, “dringend nodig…”

Roerloos bleef ze zitten. Dit ging makkelijker dan verwacht. “Alsjeblieft, zeg me wat er aan de hand is…” moedigde ze hem aan, “je weet, ik ben er altijd voor je.” Oei, een pijnlijke fout. Ze was er zeer zeker niet voor hem geweest toen ze onverwachts naar Zuid–Afrika vertrok. Maar tot haar verrassing zei hij: “Dat weet ik. Door de jaren heen zijn we altijd verbonden geweest door duizend onzichtbare draden.” Marjoke keek hem liefjes aan. Ze begreep absoluut niet waar deze plotselinge vriendelijkheid vandaan kwam. “Ik zou het op prijs stellen als de oude band tussen ons wordt hersteld…” ging hij zacht door. Hij stevende op iets af, bedacht ze, haar komst kwam hem klaarblijkelijk goed uit. “Een diepe, intense band, gebaseerd op groot vertrouwen…Mijn kortstondige maar zeer heftige ziekte heeft me dat duidelijk gemaakt…”

“Natuurlijk, ernstige ziektes brengen vaak nieuwe inzichten boven.” Ze juichte vanbinnen. “Wat mankeer je eigenlijk?”

Engel probeerde een loshangende plaat hardboard vast te drukken, er puilde papier uit. “Het betreft iets van een uiterst precaire aard…”

“O mijn liefste…” Ze boog naar voren en legde haar hand op zijn dijbeen. Er trok een rilling door zijn lichaam en hij maakte een afwerend gebaar. Niet te snel, niet te snel, hij had tijd nodig. Ze trok haar hand terug.

Engel zuchtte: “Moeder is het halve huis aan het slopen zonder eerst mijn instemming en advies te vragen.”

“Sorry, ik wilde het je laatst vertellen, maar je was niet in de stemming…Emma laat de bovenverdieping voor je verbouwen.”

“Het bevalt me hier anders uitstekend.”

Ze knikte instemmend, keek om zich heen naar de enorme bende en vertelde hem in voorzichtige bewoordingen hoe bij een routinecontrole van bouw- en woningtoezicht was geconstateerd dat hij illegaal de caravan bewoonde. “Over zes weken moet je hier helaas weg zijn. Eerlijk gezegd heb je niet veel keus. Hoewel…ik kan Victor eens vragen, misschien weet hij…”

“Victor?” Engel verschoot van kleur. “Welke Victor?”

“Victor van Velzen.”

“Ik wist niet dat je nog contact met hem hebt…”

“Nou ja…sinds hij uit Brabant terug is in IJmuiden, spreek ik hem wel eens. Hij is toch een vriend van vroeger, nietwaar? Als advocaat heeft hij ervaring met de gemeente en hij wil niets liever dan je helpen. Hij is je nog steeds zó dankbaar…”

“Ik heb geen behoefte aan hulp, van niemand…” hij schonk haar een zachtmoedige blik, “van jou wel natuurlijk…”

“O, je weet niet hoe gelukkig me dat maakt. Al een hele tijd…”

“Bouw- en woningtoezicht kan de pot op,” schreeuwde Engel plotseling nijdig, “mij krijgen ze niet weg. Ik zal me met hand en tand verzetten!” Ze schoot achteruit en bezeerde haar rug aan de tafelrand. “Barricades zal ik opwerpen! De tuin vol boobytraps leggen…” Hij zwaaide met gebalde vuist, dacht even na en liet zijn arm abrupt weer vallen. “Oké, ik geef me gewonnen. Als er een soort penthouse voor me wordt gebouwd, zal ik een eventueel vertrek overwegen. Maar ik eis te worden geïnformeerd welke bouwvakkers er op het terrein komen, tenslotte woon ik hier ook, zij het blijkbaar illegaal. Als het arbeiders uit de omgeving betreft, is het tot daaraan toe, maar mijn moeder heeft om duistere redenen een vreemdeling in de arm genomen, iemand met een Oost–Europees accent. God weet wat die kerel van plan is…”

Ze lachte opgelucht: “Maar schat, dat is Valentin, een eersteklas timmerman.”

“Valentin?”

“Ja, een Rus.”

Engels reactie verbaasde haar. Een volle minuut staarde hij haar indringend aan. Toen greep hij naar zijn hoofd, wiegde heen en weer en kreunde hevig. “O mijn god! Een Rus, een Rus…!”

“Stil maar, stil maar…” probeerde ze hem te kalmeren, “wat is daarzoergaan?”

“Hoe moet ik het in vredesnaam uitleggen?” Hij was lijkbleek geworden en zocht naar woorden. “Het, het zit zo…nee, nee, het is allemaal begonnen met de komst van die Rus…Niet lang daarna kreeg ik problemen met mijn ingewanden. Eerst waren het kleine stoornissen: steken, winderigheid en oprispingen die weer verdwenen. Maar na een paar dagen werd het erger, steeds erger, zuur brandde in mijn maag, gevolgd door zware darmkrampen, neiging tot stuiptrekking, verlammingsverschijnselen, mijn zicht werd slecht en mijn gehoor ging achteruit.” Hij zuchtte diep. “Mijn lichaam was ten prooi aan iets heftigs, iets buiten mijn controle. Het is onbegrijpelijk dat ik het heb overleefd…”

Er viel een lange stilte. Ze vouwde haar handen; vooral niet in de rede vallen, eindelijk liet hij haar delen in zijn diepste angsten, hier was sprake van een totale doorbraak.

“Pas na dagen begon ik te vermoeden wat er aan de hand was. Sinds die verbouwing brengt mijn moeder me eigenaardige maaltijden, anders dan normaal. Het eten ruikt naar zwavel en smaakt naar metaal. Volkomen argeloos heb ik ervan gegeten, ik kan toch niet verhongeren. Maar gisteren, toen de krampen ondraaglijk werden, begreep ik het pas: er wordt met mijn eten geknoeid…” Hij drukte zijn handen tegen zijn onderbuik, kromp ineen, stootte een dierlijk geluid uit en liet een harde wind. Hij keek haar wanhopig aan.

Ze had zijn knieën al in een stevige greep. “O Engel, je hebt zo snel mogelijk een klysma nodig!”

“Een klysma! Ben je helemaal betoeterdl Wil je me nog een marteling laten ondergaan. Nee, ik ben al gestopt met eten…”

“Gestopt met eten…?” vroeg ze ongelovig. “Dat is heel verstandig. Onze toeristen in de Transkei…”

“Hou op over die klote-Transkei! Begrijp het dan, ik word ertoe gedwongen…!” hij sloot even zijn ogen, “mijn eten wordt vergiftigd…Ik kreeg zelfs kaviaar voorgezet. De schaamteloosheid! Hoe durven ze mijn intelligentie zo te onderschatten. Alsof ik niet weet waar kaviaar vandaan komt…!”

“Van Sybrand,” zei ze rustig, “Sybrand heeft Emma een blikje voor haar verjaardag gegeven…”

Engel rommelde weer aan de hardboardplaat. Nijdig gaf hij er een klap tegenaan. “De buren…altijd weer de buren…Ook die willen van me af. Gif is dé manier om me uit de weg te ruimen want de meeste soorten zijn moeilijk traceerbaar in een autopsie.”

Arme Engel, ieder besef van realiteit verloren, bedacht ze, volkomen paranoïde geworden. Dit kon niet anders dan het resultaat zijn van isolement, het buitensluiten van vrienden, van intelligente gesprekspartners, van haar. Hier moest een goeie psychiater tegenaan. Zijn eten vergiftigd! Hoewel, het klonk misschien als een van Engels waanideeën, op een bepaalde manier klopte het wel. “Misschien heb je in zekere zin gelijk,” gaf ze toe, “je moeders eten is aan de vette kant, aan de érg vette kant. Dat kan levensbedreigend worden. Het lijkt me beter als ik vanaf nu voor je kook…”

“Nee, nee, dat hoeft niet. Mijn moeder is een uitstekende kok…” Hij liet, duidelijk in de greep van heftige emoties, zijn stem dalen: “Ze zou me nooit opzettelijk kwaad willen doen…” Marjoke was onder de indruk. Minzaamheid jegens zijn moeder was nieuw. “Alles komt voort uit zorg voor mij, haar handelen wordt bepaald door primitieve gevoelens, het liefdevolle moederinstinct. Maar helaas, helaas heb ik moeten ontdekken…sinds kort ook door andere gevoelens.”

“Andere gevoelens?” Marjoke begon de kluts kwijt te raken.

“Ze staat onder invloed…” Zijn kin zakte op zijn borst en hij kneep zijn ogen dicht. Om te voorkomen dat hij zich opnieuw voor haar zou afsluiten, streelde ze voorzichtig zijn dijbeen. Engel ging verzitten. “Ze is een willig instrument in vreemde handen geworden. In haar eentje zou ze zoiets nooit kunnen bedenken, daar heeft ze de geestelijke vermogens niet voor.”

“Instrument? Van wie?” drong ze met stemverheffing aan.

Engel wierp een snelle blik op het raam achter haar. “Ik heb het voor mijn ogen zien gebeuren,” fluisterde hij, “uiterst geraffineerd heeft hij mijn moeder ingepakt en tot zijn pion gemaakt.” Hij slikte hoorbaar. “Ik ben ervan overtuigd dat die Rus…”

Grote genade, de vervetting had ook zijn hersenen aangetast, een andere verklaring was niet mogelijk.

“Het heeft met vroeger te maken, iets waarvan jij niets weet. Ik had het je toen moeten vertellen, maar we waren al te ver uit elkaar gedreven…” Hij liet zijn hand tegen zijn voorhoofd rusten, tegelijkertijd draaide zijn dijbeen buiten haar bereik.

Koortsachtig dacht ze na. “Ken je Valentin soms van vroeger?” deed ze een gooi.

“Hoe kom je daarbij?” Hij leunde achterover om de afstand tussen hen groter te maken. “O mijn god, hoe kon ik het vergeten…Jij bent met hem komen aanzetten! Jij!”

Ze probeerde zich te herinneren hoe ze Amerikaanse toeristen aanpakte als die volkomen op tilt sloegen door uitputting en tekort aan voedsel. Gillend werden ze ‘s nachts wakker en meenden dat de Afrikanen wraak wilden nemen voor hun eeuwenlange onderdrukking. Vooral niet tegenspreken, eerst meegaan in hun achtervolgingswaan en dan samen naar rede zoeken. “Misschien heb je gelijk. Valentin kan wel eens niet te vertrouwen zijn. Zal ik Emma voorstellen een andere timmerman te nemen?”

“Nee, zeg maar niets, dan krijgen we gewoon een nieuwe…”

“Een nieuwe…?” Ze liet dit even bezinken. “Heb je enig idee waarom juist deze timmerman je wil vergiftigen?”

“Daar kan ik nu niet op ingaan. Bepaalde lieden hebben het op mijn leven gemunt…Meer kan ik je niet zeggen.” Ze trok belangstellend haar wenkbrauwen op en hij voegde er zacht aan toe: “Het heeft iets met het buitenland te maken…”

“Ooo, met het buitenland…Zeg maar niets meer,” zei ze, “je bent op van de zenuwen. Weet je wat, ik zal voor alle zekerheid onbespoten eten brengen, dan gooi je die troep van Emma gewoon weg…”

Engel snoof luidruchtig. Nee nee, hij kon geen enkel risico lopen. “Nu het contact tussen ons weer opbloeit, zou je me met iets anders een grote dienst kunnen bewijzen…” zei hij snel.

Haar ogen lichtten op, biologisch verantwoord eten kon wel even wachten.

“Wil je alles, maar dan ook alles uitzoeken over die Rus. Waar komt hij vandaan, met wie gaat hij om, heeft hij Russische vrienden, houdt hij er naast mijn moeder nog iemand op na…Doe het onopvallend, hij mag niet achterdochtig worden…”

“O die informatie kan ik je morgen al bezorgen.” Ze sloeg een zakelijke toon aan. Het moest duidelijk zijn hoe serieus ze deze opdracht wel niet nam. “Victor kent hem redelijk goed, geloof ik.”

“Nee! Vraag het vooral niet aan hem, hij zou er wel eens met die Rus over kunnen praten. Je weet hoe naïef hij kan zijn…”

Ze knikte. Victor was inderdaad naïef. Dat had Engel toch weer goed gezien. Misschien viel er nu ook over Valentin in alle redelijkheid te praten. “Ik weet vrij zeker dat Emma Valentin alleen wilde omdat het een goedkope arbeidskracht is. Het had net zo goed een Pool of een Litouwer kunnen zijn.”

“Ja, maar het is géén Pool of Litouwer!” schreeuwde Engel kwaad. “Het is een Rus en uitgerekend déze Rus…” vervolgde hij met duistere blik, “ikzegje, het heeft iets met vroeger te maken…”

Het bleef van groot belang hem gerust te stellen. Ze moest zich in zijn verwarde denken inleven. “Nou snap ik het, vroeger, onze acties…Ja ja, het is eigenlijk heel eenvoudig: er zitten gevaarlijke lieden uit het buitenland achter je aan, wie weet hoe lang al. Daarom heb je je jarenlang moeten schuilhouden. Nu zijn ze je op het spoor en hebben Valentin gestuurd om met je af te rekenen…” Ze nam snel haar bril af en poetste de glazen op aan een punt van haar blouse. Was ze te snel geweest? Had hij deze theorie liever zelf willen onthullen? Of had ze hem op een gevaarlijk nieuw spoor gezet?

Engel bleef haar met open mond aanstaren.

Nu hield ze het niet langer. Ze boog zich over het bed en sloeg haar armen om hem heen. Bezorgd en opgetogen tegelijk drukte ze zijn hoofd stevig tegen haar boezem en streelde zijn rug. Die arme schat…ze zou hem beschermen tegen de ingebeelde krachten die hem bedreigden. Alle problemen zou ze voor hem uit de weg ruimen.

Uitgeput bleef Engel achter. Zijn krachten waren volledig ondermijnd. Van onder zijn teennagels kroop een ijskoude tinteling door zijn voeten naar zijn benen. Zijn handen waren al gevoelloos. Hij hoefde niet langer te twijfelen: sluipend zocht het gif een weg in zijn aderen. Hij gaf zich over en sloot zijn ogen. Daar lag hij al opgebaard in een met satijn beklede kist. Behuilde gezichten onder zwarte sluiers bogen zich naar hem over. Zijn moeder trok zich krijsend de haren uit het hoofd. Bewonderaars wezen elkaar op de krantenberichten. Filosoof en schrijver Engel Henri Blazius voorgoed heengegaan. Jonge vrouwen gooiden bloemen in de kist. De zware geur van rozen en anjelieren prikkelde zijn neus. Marjoke. Haar parfum was blijven hangen in zijn snorharen. Gebruikmakend van zijn zwakte had ze haar kans schoon gezien. Geen seconde had dat uitgemergelde kreng met die belachelijke bril geaarzeld, direct had ze toegeslagen en zich aan hem vergrepen. Ze had zijn hoofd tussen haar borsten gedrukt. Die afgelikte boterham, met Jan en alleman had ze in Afrika het bed gedeeld en de smerigste dingen uitgehaald. Hij greep naast zijn bed en trok een oude Playboy tevoorschijn.

Maar hij bedacht zich, hij mocht zijn gedachten niet laten afleiden, niet toegeven aan dierlijke impulsen. Hij kon zich niet gewonnen geven. Integendeel: verzet was geboden. Verzet tegen de verraderlijke Marjoke, verzet tegen de dodelijke sappen in zijn bloed en vooral verzet tegen de Rus die hem op het spoor was gekomen. Kracht moest hij tonen. Hij verruilde de Playboy voor het portret van Henri Slegtkamp, zijn oudoom naar wie hij vernoemd was. In gevechtstenue en machtig besnord zat de Held van Spionkop op een springbokvel tegen de achtergrond van een geschilderd Zuid–Afrikaans landschap, de lange voorlader rustte op zijn knie, over zijn borst hing een patroongordel. Onder zijn hoed blikte de Boerengeneraal streng in de verte. Zelfs bij de fotograaf bleef hij waakzaam voor aanstormende stammen die hun door God aan de Boeren geschonken land terugeisten. Engel wist zich altijd gesterkt wanneer hij naar dit portret keek. Als jongen voelde hij al een diepe verwantschap met de generaal. Het zat in het familiebloed eenzaam strijd te leveren. Eenling was zijn oom geweest, eenling was ook hij, maar in de geest vormden ze een krachtig bondgenootschap tegen het kwaad.

Vroeger schepte hij graag op over zijn allang vergeten oudoom. Klasgenoten hadden vaders die zeeschepen sleepten, baggerden in het Verre Oosten of als visser stormen overleefden. Zijn vader had nooit iets indrukwekkends gedaan. Hij was trouwens al jaren dood. Engel had alleen zijn oom. Op een dag troonde hij de jongens mee naar de woestenij achter het gesloopte treinstation, waar Henri Slegtkamp op 5 augustus 1902 was teruggekeerd in zijn geboorteplaats IJmuiden. Daar beschreef hij met weidse gebaren hoe een opgetogen menigte oom Henri een glorieuze thuiskomst had bezorgd. Uit volle borst zong hij op een zelfbedachte wijs het welkomstlied zoals ten gehore gebracht door zangvereniging Euterpe: “Wees welkom – onze groet o held – Gij Hollandsen dapp’ren zoon; Gij tartte fier het wreedst geweld – Ons aller heul Hoezeel” Maar ze waren niet onder de indruk, ze wilden voetballen, zetten Engel in het doel en zongen pesterig bij iedere bal die hij doorliet: “Ons aller heil! Hoezeel

Ook bij Marjoke, zijn schoolvriendinnetje, wist hij geen belangstelling te wekken voor de vergeelde foto in zijn slaapkamer. Maar toen ze samen gingen studeren was hij plotseling gedwongen het portret tegen haar in bescherming te nemen. Marjoke was in anti-Apartheidskringen verzeild geraakt. Ze zou de Boerengeneraal kunnen herkennen. Dan zou hij moeten aanhoren dat dit een grondlegger was van het verfoeilijke Apartheidssysteem, een onderdrukker, een kolonialist, een imperialist, een racist, een fascist en god weet wat nog meer. Uiteindelijk verhuisde Slegtkamp naar een doos boven op de klerenkast, buiten zicht, maar zonder dat hun bondgenootschap werd verbroken. Nooit zou hij zijn oudoom verloochenen, hoewel hij in voortdurende vrees leefde dat zijn linkse medestudenten, allen actief in een comité tegen Zuid–Afrika, het verband zouden leggen tussen zijn geboorteplaats en Slegtkamp om uiteindelijk bij hem terecht te komen. Hij zou worden gedwongen, mogelijk in een stalinistisch proces, zich openlijk uit te spreken tegen zijn oom. Uit pure angst sloot hij zich aan bij het comité. In zijn hart streden woede en verdriet als pleegde hij verraad, ook al probeerde hij zichzelf gerust te stellen: juist oom Henri zou hebben begrepen hoe netelig zijn positie was. Want zoveel verschilden de Zuid–Afrikaanse stammen en zijn medestudenten nu ook weer niet. Als het aankwam op onbeschaafd gedrag, uiterlijke verwildering en gelijkhebberij waren ze aan elkaar gewaagd. Over de Apartheid had hij geen mening, die was volkomen onbelangrijk; wat telde was zijn verbondenheid met Slegtkamp, de enige man die hij volledig vertrouwde.

Engel liet het portret op zijn buik zakken, sloot de ogen en langzaam drong het rumoer van een vergadering tot hem door. Hij hoorde weer de roep om hardere acties en het besluit tot afsplitsing van het Zuid–Afrika Comité. Hij had voor een akelig dilemma gestaan: niet meegaan met de afgescheidenen zou als zeer verdacht worden beschouwd. Speculaties over de redenen zouden gaan rondzoemen en dan kon ontdekking van de verzwegen verwantschap buitengewoon ernstige gevolgen krijgen. Vol vuur had hij zich bij de radicale afsplitsing aangesloten. De harde acties liepen vooralsnog vast in het overlegstadium. Eerst moest worden bediscussieerd waar eenieder ideologisch gezien nu eigenlijk stond. De meerderheid beschouwde zichzelf als anarchist en zonder aarzelen volgde hij ook daarin. Hij las zelfs een paar boeken van Bakoenin en Kropotkin om wat overtuigender over te kunnen komen.

Intussen groeide zijn afschuw van de groep; hij vond ze onuitstaanbaar arrogant en niet ongevaarlijk. Zeker toen een nieuw lid, aangekondigd als een doorgewinterde activist uit Nijmegen, zijn entree maakte. De kersverse aanwinst stelde zich direct zeer neerbuigend op naar wat hij beschouwde als een stelletje amateurs wanneer het op stevige acties aankwam. Met als gevolg dat iedereen zich onderdanig begon te gedragen. Vooral Marjoke was diep onder de indruk van de fanaticus. Het was dat deze anarchisten geen leiders verdroegen, anders zou de Nijmegenaar unaniem, met honderdenéén procent van de stemmen, gekozen zijn.

Hij zou het risico hebben genomen zich van de groep af te keren als hij niet op een avond, toen het hele stel in het kielzog van hun vermeende leider het café verliet, aan z’n lot was overgelaten. 1 mei 1986. Die datum zou hij nooit vergeten. Door een actievergadering had hij voor het eerst zijn moeders verjaardag gemist, wat hem ernstige darmkrampen bezorgde. Geen van hen was het opgevallen dat hij achterbleef; niemand toonde zich bezorgd, zelfs Marjoke bood niet aan in een nachtapotheek medicijnen te halen. Zijn gezondheid betekende gewoon niets, niet voor haar, noch voor de anderen.

Na een tijdje vroeg een man van een jaar of vijftig met een vriendelijk open gezicht beleefd of hij mocht aanschuiven. Tot zijn geluk toonde hij een warme belangstelling voor zijn gezondheid en na een paar nuttige tips hoe zijn darmproblemen te bestrijden was er ongemerkt een diep gesprek over studie, het wereldgebeuren en de politiek ontstaan. Al snel bekende Hein Kloosterman een gesjeesde geschiedenisstudent te zijn, met spijt als haren op zijn hoofd dat hij met die studie was gestopt. Geschiedenis had nog steeds zijn belangstelling, vooral de Gouden Eeuw en het interbellum tussen de twee Wereldoorlogen, maar zeker ook de Boerenoorlogen in Zuid–Afrika, waarover hij ooit een scriptie had geschreven. “Geen populair onderwerp dezer dagen,” zei hij lachend. Zomaar opeens durfde Engel het aan over zijn oudoom te beginnen, zijn tafelgenoot leek een redelijk man, zonder vooroordelen. Spontaan had Kloosterman hem de hand geschud, hij beschouwde het als een eer kennis te maken met een familielid van de Held van Spionkop. Was De oorlog in Zuid–Afrika van G.H. Priem hem bekend? Hij riep in herinnering hoe Slegtkamp na de gruwelijke slag bij Spionkop eigenhandig de Boerenvlag op de bergtop had geplant. “En dan het gevecht bij de Tugela-rivier…” Het was alsof Kloosterman het boek gisteren had gelezen, zo fris lagen de details in zijn geheugen. “Een prachtkerel, zo kom je ze tegenwoordig niet meer tegen…je zult wel trots zijn op je oudoom.” Engel knikte en verzuchtte: “En dan te bedenken dat ik verzeild ben geraakt in een anti-Apartheidsclubje…” Het behoefde nauwelijks uitleg wat ontdekking van de bloedverwantschap wel niet zou betekenen. Maar je moet het ook van hun kant bekijken, oordeelde Kloosterman mild, natuurlijk is er in Zuid–Afrika van alles mis. Ze zijn helemaal doorgeslagen met hun rassenwetten. Er is ook absoluut niets op tegen er een moreel oordeel over te vellen…Daar had hij geaarzeld en gevraagd of hij openlijk kon spreken. Natuurlijk kon hij vrijuit spreken, tenslotte had Engel ook al een bekentenis gedaan. Kloosterman haalde opgelucht adem en bestelde nog twee bier, zo vaak trof je tegenwoordig geen geestverwant. “Kijk, ik maak me nogal zorgen over degenen die de macht hebben in die anti-Apartheidscomités.” Daar zaten ze op één lijn, dat was ook Engels zorg. “Stuk voor stuk zijn ze gelieerd aan de communistische partij,” vervolgde Kloosterman, “op instigatie van de partijleiding hebben ze zich in belangrijke posities gemanoeuvreerd.”

“Het zijn anarchisten,” lichtte Engel hem in.

Kloosterman knikte bedachtzaam. “Ze zullen de Nederlandse communistische partij wel te slap vinden, te revisionistisch…daarom zoeken ze elders contacten, of er wordt contact met hen gezocht…O jongen, waar ben je in beland…”

Om in alle rust te kunnen doorpraten, stelde Kloosterman voor elkaar opnieuw te treffen in een koffiehuis in Buitenveldert, waar hij graag kwam. Daar legde hij uit wat hij bedoelde met elders contact zoeken. Engel begreep dat bepaalde lieden van de groep, vooral de leiders, connecties onderhielden met communisten in het buitenland. Meestal met de Russen. Niemand had hem daar iets over verteld. “Nee, natuurlijk niet,” zei Kloosterman, “jou laten ze niet toe tot de inner circle, je bent er te slim voor, jij zou vragen kunnen stellen waar ze niet op zitten te wachten.” En dat was precies wat Engel al vele malen zelf had vermoed.

Kloosterman bleek een grote kennis te hebben van wat er speelde onder radicale studenten en krakers. Het leek wel of hij zelf bij de vergaderingen had gezeten, zo precies wist hij de toon te treffen die de Nijmegenaar aansloeg. Het kwam Engel nu erg plausibel voor dat elementen uit het buitenland studenten wilden aanzetten tot gewelddadige acties tegen de gevestigde orde. Lag het begrip ‘harde actie’ de Nijmegenaar niet in de mond bestorven?

“Uiteraard is niet iedereen zo,” benadrukte Kloosterman tijdens het derde gesprek, “de meesten laten zich gewoon meeslepen, naïef, goed bedoelend, zoals je vriendin Marjoke. Voor hen is het een romantisch avontuur.” Maar precies dat maakte hem zo kwaad. Dankzij die gevaarlijke figuren, aangestuurd door het Sovjet-Russische partijapparaat, werd het denken van de hele groep, Marjoke incluis, vergiftigd. Hun uit zeer voorstelbare verontwaardiging geboren comité functioneerde in feite, het was helaas niet anders te bezien, als een frontorganisatie die het wereldcommunisme moest bevorderen.

Ja, de democratie, de veiligheid van de staat stond op het spel. Dat Kloosterman voor de BVD op zoek was naar iemand die de groep van binnen uit kon observeren om waardevolle informatie door te spelen, was niet meer dan logisch. Het lag ook volkomen voor de hand zich tot hem, een familielid van Henri Slegtkamp, te wenden.

Engel drukte het dossier De Rus in de geheime bergplaats achter het hardboard. Zijn blik dwaalde zorgelijk van de vochtplekken in het plafonnetje naar de wanden. Hier en daar zat de betimmering los en was het polyester van de buitenwand zichtbaar. In het slot van het deurtje hing de sleutel er half uit. Plotseling voelde hij zich onbeschut. Zijn vesting was niet steviger dan een kartonnen doos. Van alle kanten konden aanvallers zich met gemak toegang verschaffen. In z’n eentje zou hij niet lang standhouden. Hij moest meer doen aan zijn beveiliging: de camera’s waren allang niet meer voldoende. Misschien kon hij een waakhond aanschaffen, een dobbermann of een bouvier of een Duitse herder, een angstaanjagend beest met verscheurende kaken, alleen al zijn geblaf zou de nodige indruk maken. Moedeloos slaakte hij een zucht. De ruimte was veel te klein voor een hond. Noodgedwongen zou hij met het monster op schoot moeten leven. Bovendien was hij als de dood voor honden. Nee, een wapen, hij moest een pistool of een geweer aanschaffen. Bewapend zou hij zich veiliger voelen. Maar hoe kwam je aan zo’n ding? Kon je zoiets via een postorderbedrijf bestellen? Nee, veel te omslachtig. Een wapen kopen kon toch geen probleem zijn in een havenplaats waar van alles gesmokkeld werd. Marjoke moest maar een pistool voor hem op de kop tikken.

Hij voelde zich direct een stuk beter. Kalmte keerde terug in zijn hoofd en hij begon aan de hand van zijn laatste aantekeningen de situatie te analyseren. Overzichtelijk noteerde hij:

Chronologische volgorde van gebeurtenissen:

  1. Bouw- en woningtoezicht eist verwijdering caravan
  2. Moeder ziet zich gedwongen bovenverdieping te verbouwen
  3. Russische timmerman (???) verschaft zich, met hulp van Marjoke en Victor van Velzen, toegang tot huis
  4. Sybrand geeft moeder – onder mom verjaarsgeschenk – blik kaviaar (gif?)
  5. Eerste aanslag mislukt door alertheid slachtoffer

Motieven:

  1. Bouw- en woningtoezicht: verregaande overheidsbemoeienis (reden onbekend)
  2. Sybrand en Viola: willen voorgoed van slachtoffer af (ongemotiveerde haat)
  3. Marjoke: hoopt op ernstige verzwakking slachtoffer met als doel totale overheersing
  4. Victor:???
  5. Rus: wraak (opereert in opdracht)
  6. Moeder: onnozelheid (hopelijk)

Wat te doen:

  1. Marjoke stelt onderzoek naar Rus in (kan daardoor, evenals Victor, in de gaten worden gehouden)
  2. Moeder: afluisteren (zal zichzelf verraden)
  3. Viola en Sybrand: afluisteren

Beveiliging:

  1. Aanschaf hond (afgewezen)
  2. Aanschaf wapen (goedgekeurd)

Hij borg zijn aantekeningen op en tuurde door zijn verrekijker de tuin af. Er scharrelde een egel onder de struiken. De zon was bijna onder en het overhangende dak van het huis ving een laatste oranje gloed op. Wie weet wat zich, op deze mooie zomeravond, onder die kap afspeelde terwijl anderen zich vermaakten met een gezelschapsspel of het lezen van een goed boek. Met een droef gevoel schakelde hij zijn afluisterapparatuur in, zette de koptelefoon op en luisterde of er iets gaande was in de keuken. Stilte. Hij moest ervan uitgaan dat de Rus niet langer aan het werk was. Er was geen bezoek want de bewegingsmelder was niet in actie geweest. Zijn moeder lag vast al in bed of keek televisie in de woonkamer. Hij schakelde over naar de buren. Zowel bij Viola als bij haar broer ving hij stemmen op. Hij kon niet uitsluiten dat ook zij iets van de komst van de Rus wisten. Vanaf nu zou hij alle gesprekken, hoe onbelangrijk ook op het eerste gehoor, vastleggen. Hij sloot de ontvangers aan op de recorders.

Als eerste luisterde hij naar de doorrookte stem van Viola. Vanuit haar bed voerde ze een telefoongesprek. Ze was onverstaanbaar, ook al omdat ze zichzelf steeds onderbrak met een rochelend gekir. Ineens begreep hij het, ze sprak Frans. Althans, daar deed ze een poging toe. Hij wilde al overschakelen naar Sybrand want de grammaticale fouten en vooral het afschuwelijke accent waren een kwelling voor zijn oren, maar toen klonk er een mannenstem. Dit was dus geen telefoongesprek. Ze lag met iemand in bed want de kans dat ze op stoelen zaten leek hem erg klein, dan konden ze net zo goed beneden blijven. Ook de man bediende zich van een merkwaardig Frans. Hij zei iets over Luxemburg. Dat verklaarde veel: dit was iemand die van oorsprong Duits sprak. Maar Viola moest het Duits toch machtig zijn, haar vader was tenslotte NSB’er geweest. Waar duikelde ze die vreemde snuiters toch altijd weer op? De man had iets dringends in zijn stem: het kon niet langer wachten, alles was al geregeld…Zou er nu ook een Luxemburger zijn betrokken in het complot? De man noemde een naam. “Echt een luxerestaurant…Precies wat je nodig hebt…” zei hij, maar zijn stem werd gesmoord. Te oordelen naar de geluiden stortte Viola zich op hem. “Jij weet precies wat ik nodig heb…” hoorde hij haar hijgen. Hij besloot de rest straks af te luisteren, vlak voor hij ging slapen.

Hij liet het cassettebandje doordraaien en schakelde over naar de buurman. Ook die had visite, gelukkig in zijn woonkamer want zijn slaapkamer was buiten bereik. Sybrands hoge stem gierde boven alles uit. Engel snoof verachtelijk. Hoeveel opzichtige hemden, tatoeages en onbehouwen praatjes waren er wel niet nodig om die kleine gestalte en dat stemmetje te compenseren. Er werd hevig door elkaar gepraat. Een jonge stem zat vlak bij de lamp. Gelukkig stond de televisie niet aan. De jongeman begon over het fitnesscentrum en dat hij er genoeg van begon te krijgen, maar de buurman onderbrak hem…iets over een slappeling die te bang was om…en hij wist wel hoe zoiets aan te pakken…Er klonk geloei vanaf een plek ver verwijderd van de microfoon, iemand bleef lang aan het woord en kreeg ten slotte de lachers op zijn hand. Er werd door elkaar geschreeuwd. Sybrands falsetstem delfde het onderspit.

Engels ogen werden zwaar. Hij liet de band gewoon doorlopen, morgen zou hij die wel beluisteren…Zijn hoofd zakte op zijn borst, de koptelefoon schoof van zijn oren en hij zag zichzelf een voorlader richten op een hond. Het schot ging af maar de hond bleef ongedeerd.