Ware kennis
Ik herhaal: oorlog, het went nooit. En dat is maar goed ook. Net als in Midden-Amerika en in Zuid-Azië heb ik in Afrika op vele manieren met ‘oorlog’ te maken gehad. Toch wil ik onderstrepen dat dit slechts een relatief klein deel uitmaakt van mijn werk als correspondent. Ik zei niet voor niets dat ik op het punt stond een rustige werkdag af te sluiten, toen het eerste vliegtuig zich in een van de Twin Towers in New York boorde.
Dat ik in het voorafgaande toch zo veel aandacht heb besteed aan oorlogszaken heeft ook een praktische schrijfreden. Oorlogssituaties maken, ook voor mijzelf, vaak veel beter duidelijk wat het betekent om dagbladcorrespondent te zijn. Ik kan hier wel schrijven over het volgen van een tamme persconferentie en het ‘met de linkerhand’ getikte stukje daarna, maar dat kan in Nederland zelf al vaak genoeg. Een ‘persreis’, zoals mijn Telegraaf-collega Teije Brandsma dat zo mooi noemt, naar een lastig gebied biedt vaak meer stof voor verhalen. En oorlog, zo ben ik bang, is in het leven meestal de regel. Vrede is een uitzondering.
Ik ben ook allesbehalve een oorlogsjurikie. Ik ben iemand die na zijn studie Literatuurwetenschap, die met journalistiek niets te maken had, besloten heeft om om zich heen te gaan kijken, ook op heel andere plekken in de wereld dan die in Europa of het Westen. Aan het plezier dat ik daaraan beleef, is nog steeds geen einde gekomen. Ik krijg er zelfs voor betaald. En ‘oorlog’ mag dan soms deel uitmaken van mijn alledaagse werkelijkheid, ik voel mij nog steeds in staat om de werkelijkheid ook in haar talrijke andere facetten onder ogen te komen – al is het dan bij voorkeur niet als vogelaar. Bovendien, maar dat moeten anderen eigenlijk beoordelen, ben ik van mening dat ik, al ben ik lang niet zo intelligent als de Keniaanse professor Yash Pal Ghai, mijn gevoel voor humor en relativering nog helemaal niet ben kwijtgeraakt.
De reizen die ik in Afrika maak, hebben vaak genoeg ook met heel andere dingen dan met oorlog en openlijk geweld te maken. Zo hebben Sven en ik ooit een schitterende tocht in Tanzania, vlak over de grens met Kenia gemaakt. Een geweer viel daarbij in geen velden of wegen te bekennen (nou vooruit, eentje dan, van een politieman die ons even verkeerd plaatste), de mensen die wij spraken waren weliswaar hoogst ontevreden over hun lot, maar zeker niet gewelddadig, en toen wij door autopech ergens midden in de savanne strandden, op een godsonmogelijk tijdstip van de dag, hadden we het geluk niet door hyena’s te worden aangevallen en natuurlijk toch, al was het dan vele en vele uren later, onze bestemming te bereiken.
Ook over dergelijke reizen zijn boeken te schrijven. En gelukkig gebeurt dat ook. Ikzelf heb het voorrecht dat niet per se te hoeven doen: ik maak voldoende mee wat in dergelijke boeken beschreven staat.
Anderen zijn veel beter in staat gebleken om het fenomeen ‘reizen’, ook in Afrikaanse context, te beschrijven en te doorgronden. Zelf moet ik soms denken aan een citaat dat ik vond in Culture and Imperialism, een boek van de inmiddels overleden Palestijnse Amerikaan, wetenschapper en activist Edward Said. Het is een uitspraak, zo meldt Said, van Hugo van St. Victor, een monnik uit de twaalfde eeuw:
“It is therefore a source of great virtue for the practised mind to learn, bit by bit, first to change about in visible and transitory things, so that afterwards it may be able to leave them behind altogether. The person who finds his homeland sweet is still a tender beginner; he to whom every soil is as his native one is already strong; but he is perfect to whom the entire world is as aforeign place. The tender soul has fixed his love on one spot in the world; the strong person has extended his love to all places; the perfect man has extinguished his.”
Dat noem ik, met van mijn kant enkel de cursivering, nog eens wijsheid.
Dit is een vreemde wereld, en dan druk ik mij zeer bewust mild uit. Het doet mij denken aan een uitspraak van Iris Murdoch, op de vraag waarom toch zij het ene na het andere boek schreef. Life is very funny, zei de Grande Dame, en dat uiteraard in de dubbele betekenis die funny heeft: ‘grappig’, maar ook ‘vreemd’. Het is een besef dat ernstig genomen dient te worden, maar dat tevens uitnodigt om al te loodzware ernst steeds weer onderuit te halen. Ook in de journalistiek. Voor iemand ‘van buiten’, die woont en werkt in het zuiden van de wereld, lijkt niets soms zo moeilijk als de poging om ergens ook ‘de humor’ van in te zien. En toch moet en kan het. Niet om zaken belachelijk te kunnen maken, maar juist om ze béter op waarde te kunnen schatten.
Said zegt in zijn boek ook dat de beroemde Duitse wetenschapper Eric Auerbach het citaat van de monnik zag als een model voor iedereen die wenst ‘de grenzen van imperiale of nationale of provinciale grenzen te overschrijden’. Dat geldt wat mij betreft natuurlijk zowel in fysiek als in mentaal, of beter gezegd: spiritueel opzicht. Het is ook in dat verband dat Said spreekt over the negative freedom ofreal knowledge, de negatieve vrijheid van ware kennis, uiteraard als filosofisch begrip.
Gelukkig hoefik in dit boek geen poging te doen zelf een definitie van ware kennis te geven. Maar ik ben er persoonlijk van overtuigd, en weet mij daarin ook door leergierige reizigers van alle eeuwen gesterkt, dat de studie van het leven – iets waartoe elke mens zich op eigen wijze voelt uitgedaagd – in de combinatie van gelezen en geleefde kennis het allerbeste te verwezenlijken is. Zo geldt het voor mij, ook al zal ik aan het einde van dat leven tot de conclusie moeten komen dat ik er al met al weinig van begrepen heb.
Iemand heeft ooit gezegd: “Je wordt geboren, je sterft, en daartussendoor vergis je je een paar keer.” Met die uitspraak ben ik het geheel eens. Eén ding slechts wil ik eraan toevoegen: je gaat een paar keer op pad.
Zoals in Afrika. Bijzonder graag.