Epiloog
Dit boek is, zo ben ik mij bewust, voor een deel een liefdesverklaring. Aan Kenia, aan Afrika, aan de mensen die ik hier heb ontmoet. Tegelijkertijd weet ik dat ik niet alle personen die de liefdeservaring voor mij mogelijk maakten en maken, in het voorafgaande bij naam heb genoemd.
Zijzelf weten wie zij zijn.
Op het moment van schrijven is het ruim vijfenhalfjaar geleden dat ik van India naar Afrika ben gegaan. Vijfjaar was de periode die ik als correspondent voor Zuid-Azië heb doorgebracht. In september 1998 was ik eraan toe India te verlaten. Na meer dan vijf jaar in Afrika heb ik datzelfde gevoel niet, en dat niet alleen omdat ik pas sinds januari 2004 voor de krant, samen met Wim Bossema in Amsterdam, ook verantwoordelijk ben voor de landen in zuidelijk Afrika.
Met enige regelmaat bereikt mijn ‘chief op de redactie buitenland, op dit moment is dat Arnout Brouwers, een klacht van mensen die menen het beter te weten. Die mensen, wier berichten ook soms bij mij komen, weten dan te vertellen dat de Volkskrant ‘te weinig’ aandacht aan Afrika besteedt. Ik heb het zelf meegemaakt bij een student van een school voor de journalistiek, ik meen een vrouw, die voor haar afstudeerscriptie ging bewijzen dat de Afrika-berichtgeving van de krant ver onder de maat was, conform de hypothese die zij daarvoor had opgesteld.
Aan mij stelde zij voor om haar met het bewijs te helpen. Ik hield haar beleefd voor dat mijns inziens haar stelling volstrekt niet deugde en deed zelfs nog een poging daarvoor dan eigen bewijzen te geven. Maar zoals zo vaak in de journalistiek, zo ook in de studie journalistiek: voor dit soort dingen had ze echt geen tijd. Ze wilde ook vóór de zomervakantie nog afstuderen, dat moest ik begrijpen. De ontspanning lokte.
Tja. Een goed verhaal moet je niet kapotchecken, zo luidt het. Maar dit is geen goed verhaal. Het is onzin. Net als andere kranten in Nederland probeert de Volkskrant serieus en ruim aandacht aan Afrika te geven. Wat van mijn hand op de pagina’s terechtkomt, is daarvan maar een klein deel, en dat verder nog geheel los van de eventuele kwaliteit ervan. Ik ben overigens wel van plan nog een poos aan de Afrika-berichtgeving van de krant, van ‘mijn’ krant, te blijven bijdragen.
Toen ik in 1993 Nederland voor India verruilde, was ‘thuis’ nog een begrip dat ik op de eerste plaats met mijn geboorteland associeerde. Voor veel expats geldt dit altijd zo. Ik herinner me ook nog de collega van Het Parool in Nederland, aan wie ik vertelde dat ik van plan was naar India te gaan om daar correspondent te worden.
“Heel slim,” sprak hij goedkeurend. “Dan kom je na een paar jaar terug naar Nederland en vind je hier een mooie baan.”
Maar ik was nog niet eens weg! Ik ging ook niet naar India vanwege een mooie baan in Nederland, ik ging naar India omdat dat land mij interesseerde.
Voor Afrika gold en geldt het al net zo. In de loop der jaren ben ik het begrip ‘thuis’ op een zeer ruime manier gaan gebruiken. Als ik voor werk met Sven of iemand anders op reis ben, dan stel ik aan het einde van de dag voor om terug naar huis te gaan. Terug naar het hotel dus. In die zin geldt ook: home is where the heart is.
Maar in Nairobi is momenteel niet alleen mijn hart, daar is ook mijn thuis. Een echt thuis, zoals ik dat jarenlang in Nederland heb gehad.
Ik heb hier mijn vrienden en kennissen, mijn woning, mijn boeken, mijn sport en spel, mijn uitgaansleven, mijn zorgen, mijn plezier, mijn contacten met vrienden in Nederland en elders buiten Kenia, en mijn pogingen de telefoonrekening op tijd betaald te krijgen. Meer kan ik van een ‘thuis’ toch moeilijk verwachten? Ja, je moet je er ook thuis voelen. En dat is zeker het geval. Natuurlijk ben ik nog steeds ook op allerlei manieren, niet op de laatste plaats vanwege familie en vrienden, met Nederland verbonden. Ik geef mijn Nederlandse paspoort ook niet op. En ik vind het nog steeds bijzonder om voor een goede Nederlandse krant te kunnen werken. Het is daarnaast heerlijk om naar Nederland te gaan. Op bezoek.
In de serie Klassiek & Zinnig is deze vraag er eentje: “Heeft het je veranderd, het leven in het buitenland?” Mijn antwoord: “Ik hoop toch zeer van wel, ja.”
De vervolgvraag: “Hoe dan?”, is uiteraard veel moeilijker te beantwoorden. Ik doe een poging tot verduidelijking, door een voorbeeld uit Nederland te geven.
De correspondentendagen van de Volkskrant in 2002 waren in in mei gepland, een paar weken maar voor de Nederlandse Kamerverkiezingen. Om die laatste reden ook stond op ons programma een aantal ontmoetingen met Nederlandse politici vermeld. Opdat wij weer een beetje gingen begrijpen wat de landgenoten bezighoudt. Een op zich zeer zinvol streven.
Op dinsdag 7 mei zouden we lunchen met Pim Fortuyn. Ik neem hem nog altijd kwalijk dat hij voor die afspraak niet is komen opdagen. Okay, hij kon niet; ik weet het. Hij kon niet meer: de dag ervoor werd hij in Hilversum door een droeve dwaas doodgeschoten.
Dat gebeurde precies aan het einde van onze eerste volle correspondentendag, die traditioneel werd besloten met een receptie voor ons en alle andere collega’s in de hal van het Volkskrantgebouw aan de Wibautstraat. (“Waar was jij toen Pim Fortuyn werd vemoord?” Ik was op de krant! – en aan de borrel.) Het was de bewaker van dienst die in het uitgelezen journalistieke gezelschap de primeur had. Hij zat immers achter zijn balie naar een tv-journaal van zes uur te kijken, toen het nieuws ‘brak’. Enigszins schuchter, maar niettemin vastberaden, bracht hij ons op de hoogte. “Eh, dames en heren: dit zal jullie interesseren.”
Einde receptie. Natuurlijk. En feitelijk ook einde correspondentendagen.
Wie ook maar in de verte bij ‘binnenland’ hoorde en zich ook na die dag nog journalist wenste te noemen, haastte zich naar de redactie op de tweede verdieping. Er waren nog enkele uren om de krant te maken; een heel andere krant dan in de halfzesvergadering was bedacht.
Beneden in de hal stonden wij correspondenten er een beetje verloren bij. Het ‘goede’ nieuws was natuurlijk dat die week weinig lezers last zouden hebben van het feit dat wij niet op onze standplaats waren. Er zou immers voor buitenlandberichtgeving toch bijster weinig belangstelling bestaan. Het ‘slechte’ nieuws was dat collega’s als Cees Zoon, Jan van der Putten en Ineke Holtwijk nieuws gehoord hadden over een ‘politieke moord’, een hun zeer bekend fenomeen, zonder dat zij hun kennis hierover in dienst van de krant mochten stellen. Ook wij liepen op een gegeven moment naar de redactie, maar werden er door hoofdredacteur Pieter Broertjes zelve na het achtuurjournaal weer weggestuurd: “Hier wordt een krant gemaakt. Wegwezen! Gaan jullie maar de kroeg in.” Zo gehoorzaam bleken wij natuurlijk wel.
Ik ben blij die voor Nederland zo historische week ook zelf in Nederland meegemaakt te kunnen hebben. Keer op keer echter stuitte ik op reacties die ik bijzonder moeilijk te plaatsen vond. Op vrijdagochtend bijvoorbeeld, op de dag van Fortuyns begrafenis, ontmoette ik een kennis die zijn leedwezen uitsprak over ‘het failliet van de Nederlandse maatschappij’.
Om dergelijke opmerkingen kon ik zelfs oprecht boos worden. Wat nou failliet?! Kijk om je heen in de wereld en realiseer je dat er in Nederland zo verschrikkelijk veel de moeite waard is. Vecht daar dan ook voor!
Ik begreep het niet, zo werd me expliciet en impliciet te kennen gegeven. Ik zat te ver van Nederland, in een zo totaal andere wereld. Die wereld moest mij wel veranderd hebben.
Een van mijn allerbeste Nederlandse vriendinnen liet zich in een brief aan mij ooit ontvallen dat ik al ‘te lang’ weg was. Ik herinner mij nog hoe ontdaan ik over deze, allerminst onvriendelijk bedoelde opmerking van haar was. “Te lang.” Dan zou het tussen mij en Nederland ook niet meer goed komen. Nu ook kan ik zeggen dat zij misschien gelijk heeft gehad. De enige manier om daarachter te komen, is waarschijnlijk door opnieuw in Nederland te gaan leven. Maar dat ben ik vooralsnog niet van plan.
Als ik zeg dat ik in Nederland graag ‘op bezoek’ kom, dan weet ik wel degelijk dat ik dat als Nederlander, en bijvoorbeeld niet als Keniaan doe. Ik woon niet in Nederland. Ik ben een Nederlander die in Kenia woont. Iemand dus ook die daar te gast is. Een zeer vereerde gast, zoals ik eerder schreef, maar toch: een gast.
Een gast die nooit meer thuis, altijd thuis is.
∗
Nou ja. Probeer het maar eens uit te leggen. Tosha, zoals we in Kenia zeggen. Genoeg.
Biertje dan maar, Sven?
EOF