Diez

Y hoy solo quiero creer, que recordaras las tardes de inviemo por Madrid, las noches enteras sin dormir.

PUEDESCONTARCONMICO – LA OREJA DE VAN COCH

Paz staat op en trekt de gordijnen open. “Hoef je niet te werken vandaag?” vraagt ze.

“Jawel.”

Ze springt weer in bed. “Je hebt vast nog wel een paar minuten voor mij.”

Seks omdat het moet –

– en het gaat weer erg moeizaam de laatste tijd.

Moeder belde me op, de dag na de dood van Dolores. “Het is vreselijk wat er is gebeurd, Daniël,” zei ze huilend. “We moeten met oom Jaime praten en jou weer directeur maken. Alleen jij kunt voorkomen dat zoiets een tweede keer gebeurt!” De logica in haar redenering was niet te volgen.

Inmiddels kan ik helemaal niets meer voorkomen. Arturo en Victoria hebben het incident met Dolores aangegrepen om me incompetent te verklaren als medisch directeur en mij per direct de post te ontnemen. Arturo heeft zichzelf aangesteld als algemeen directeur en de rechtszaak van het sanatorium tegen de bv die de grond beheert stopgezet.

Hij vond het nodig dit persoonlijk te komen meedelen tijdens mijn visite op de afdeling. Te midden van personeel en patiënten mocht ik aanhoren hoe ik was tekortgeschoten en hoe door mijn fouten Dolores was overleden.

Het was maar goed dat ik stijf stond van de xanax en de remeron.

Arturo hield pas op met schreeuwen toen mijn lievelingspatiënt Jorge hem vastpakte en op de mond kuste.

Paz brengt me een kop koffie. “Had je gisteravond gasten?” vraagt ze.

“Hoezo?”

Ze twijfelt. “O nee, zomaar. Dat dacht ik.”

Ik had de lege flessen moeten verstoppen. “Ja,” lieg ik met weinig overtuiging.

Zou er een woord zijn voor leugens die geen leugens zijn omdat niemand ze gelooft?

“Leuk…” Ze opent een kast, zoekt een jas uit en laat me alleen.

Daar lig je dan.

Ik blijf voorlopig werkzaam in het sanatorium. In mijn contract staat namelijk dat ik recht heb op vier jaarsalarissen als ze me ontslaan en dat gunt Arturo me niet, hij wil me wegtreiteren. Daar krijgt hij het nog lastig mee. Hij kan namelijk hoog en laag springen, maar zelfs als ik er elke dag zou komen om te slapen op één van de patiëntenkamers zou hij me niets kunnen maken.

ontslag = ontslag = vier jaarsalarissen

Hij probeert het met kleine pesterijen: Blanco is mijn baas, de secretaresses mogen geen telefoontjes voor me aannemen, ik word ingedeeld voor de vreselijkste diensten, mijn kantoor is me ontnomen…

Maar goed, mijn waardigheid heb ik tenminste behouden. Nee sorry, het woord dat ik zocht was salaris.

Arturo kan het sanatorium niet onopvallend dood laten bloeden zoals ik dat had moeten doen. Rivera en mijn moeder, samen goed voor een derde deel van de aandelen, zijn tegen sluiting, en er is al een vakbondsman komen dreigen met juridische acties mocht hij mensen willen ontslaan.

“Ik heb opnames hoe jij en Villareal me geld bieden voor een subtiel faillissement,” legde ik hem uit. “Je beseft dat zoiets illegaal is? Als jij nu het sanatorium failliet laat gaan, worden wij rijk met de verkoop van de grond en ga jij naar de gevangenis.”

Arturo is boos dat iedereen doorwerkt alsof hij er niet is. Dat mensen mij nog steeds om instructies komen vragen. Met een bleek en gestrest hoofd schuifelt hij door de gangen, af en toe ontstekend in een ongerichte woedeaanval.

Hij is ook boos dat ik de dag na Dolores’ dood al het personeel een vaste betrekking en een salarisverhoging heb gegeven.

De ouders van Dolores zitten naast elkaar tijdens de kerkdienst. Kort nadat hun dochter het huis verliet zijn ze gescheiden. Haar moeder heeft een kortstondige relatie gehad met de onderbuurman in hun flat maar is inmiddels weer alleen. De vader heeft als surrogaatrelatie zijn lidmaatschap van de kaartclub.

Als psychiater krijg je het hele levensverhaal en de familiegeschiedenis van je patiënten te horen.

De dag dat Dolores werd gevonden heb ik haar vader gesproken, gecondoleerd, uitgebreid boete gedaan. Hij was toen te zeer geschokt om te kunnen reageren. Na afloop van de dienst loop ik naar hem toe – ik ga niet mee naar de teraardebestelling.

“Ik weet zeker dat u alles in uw vermogen heeft gedaan om mijn dochter te helpen,” zegt hij. “Ze was altijd erg lovend over dokter Reyes en u.”

Dolores’ oudste zus komt naast hem staan, pakt zijn hand vast.

“Toen Dolores donderdag thuis was zei ze dat ze een baan wilde zoeken als ziekenverzorgster,” vertelt de vader.

“Papa moet zichzelf leren vergeven,” zegt de zus. “Hij moet begrijpen dat ze het zichzelf heeft aangedaan, maar dat dat niet betekent dat ze niet van ons hield.”

“Het is moeilijk de realiteit te accepteren bij iemand om wie je zoveel geeft,” zegt de vader.

Het wordt tijd dat ik de realiteit onder ogen ga zien, beginnend bij Jordi. Ik ben in Lavapies om hem op de man af te vragen of het zijn ecstasy was die de politie in mijn koffer aantrof.

Zijn deur staat open en ik laat mezelf binnen. Het appartement is een vies, beklemmend hol, tot de nok toe gevuld met kartonnen dozen. Er zitten gaten in de vloer en er steken elektriciteitsdraden uit de muur. Hoe kan mijn broer hier in vredesnaam wonen?

Amaya zit op de bank en kijkt een televisieshow. Ze staat niet op om me te begroeten.

“Jordi is weg,” zegt ze.

Ik kom dichterbij. De wond aan haar gezicht is er niet veel beter op geworden. Of zou het een nieuwe zijn? “Ben je van de trap gevallen?” vraag ik.

Ze ziet me kijken en ontploft. “Wie denk je wel niet dat je bent? Jij hebt geen enkel recht om mij te veroordelen!” schreeuwt ze. “Ik kom heus wel voor mezelf op.”

“Bewaar die energie maar voor mijn broer,” snauw ik.

Amaya kruipt terug in haar schulp.

“Dan wacht ik hier maar op hem,” zeg ik. “Waar is de badkamer?”

Ze richt de afstandsbediening op de televisie en zet het geluid harder.

“Laat maar. Ik vind het zelf wel.”

De badkamer, derde deur links, stinkt naar chloor. Terwijl ik plas tracht ik mijn ademhaling tot een minimum te beperken.

Op de wastafel ligt geen zeep. Bij het openen van het medicijnkastje – om te zien of daar wellicht een stuk ligt – valt er een plastic tas uit. Ik pak hem op van de vloer en schrik me kapot.

– dat ik het al wist maakt het niet minder ongelooflijk –

Roze pillen met kruisjes! Dezelfde die de politie vond in mijn koffer.

Wat een eikel is die broer van mij.

Ik scheur de tas open, schud hem leeg boven het toilet en spoel door. Een tweede maal voor de pillen die terug komen drijven.

Woest ben ik. Ik blijf hier geen seconde langer.

Ik heb een hoop negatieve energie te ontladen. De spiegel heeft het al moeten ontgelden en op dit moment koel ik mijn woede op het bankstel.

De voordeur gaat open en Paz loopt binnen.

“Daniël, wat doe je?”

“Niets.”

“Wat is er?”

“Er is helemaal niets!” schreeuw ik en ik stomp tegen de rugleuning.

Wat wil ze nou? Horen dat mijn broer een dealer is? Dat ik voor hem een nacht in de cel heb doorgebracht?

“Hou op, Daniël!” roept ze. “Je maakt me bang!”

Wat nou: bang? “Laat me dan ook met rust!”

Ik trap door de zijkant van de bank heen. Mijn voet blijft steken tussen de ijzeren veren.

Hé, mijn enkel…

 – wat? –

Mijn knie!

– nee! –

Daar gaan we weer.

“Bent u bekend met epilepsie?” vraagt de zaalarts neurologie.

Paz zit naast me op het bed. Ik had er alles voor gegeven dit gesprek zonder haar te mogen voeren.

“Ja,” geef ik toe. “Sinds anderhalf jaar.”

Paz verbleekt.

De arts maakt een aantekening in mijn dossier. “Waar bent u op dit moment onder behandeling?”

“Nergens.”

Hij kijkt op. “Nergens?”

“Nee.”

“O.” Hij wisselt een blik met Paz. “Uw vriendin vertelde ons dat u geen medicijnen gebruikt.”

“Ik slik tegretol, en daarvoor was het topamax.”

“Topamax hielp niet?”

“Ik werd er impotent van.”

Paz lijkt iets te willen zeggen, maar kan het niet.

“Heeft u nog meer gebruikt?”

“Prozac, remeron, seroxat, xanax, diazepam, fenytoïne, zopiclon, af en toe propranolol tegen het trillen…Misschien vergeet ik er één of twee.”

“En die heeft u allemaal zichzelf voorgeschreven?”

“Inderdaad.”

“Ik heb nog nooit iemand meegemaakt die zichzelf zo volpropte met psychofarmaca,” zegt de arts.

“Het werd meer een gewoonte dan een hobby,” antwoord ik. Met mijn vingers tast ik mijn gezicht af: ik heb mijn jukbeen gekneusd. “Mag ik zo weg?” vraag ik.

Hij schudt meewarig zijn hoofd.

De zaalarts is gaan overleggen met zijn supervisor. Ik hoop dat ze geen psychiatrisch consult aanvragen; vandaag doet Aurora die voor dit ziekenhuis.

Paz kijkt heel boos. “Ik kan werkelijk niet geloven wat ik zojuist allemaal heb gehoord,” zegt ze.

Dit neigt naar het begin van een discussie waar ik weinig zin in heb. “Het gaat prima met me,” zeg ik. Ik voel me, eerlijk waar, ook veel beter dan vóór de aanval.

“Ja, gelukkig gaat met jou alles goed. Het zal met jou eens niet goed gaan. Heb je enig idee hoe ontzettend ikben geschrokken?”

“Het was nooit de bedoeling dat je een aanval mee zou maken.”

“Wat ben jij voor randdebiel? Je behandelt jezelf voor epilepsie, neemt daarbij vreselijke risico’s, en het allerergste is nog wel…” Ze balt de vuisten, knijpt de ogen dicht. Ze kookt. Stoom afblazen was zelden zo’n letterlijk begrip. “Wanneer had je het me eigenlijk willen vertellen?”

“Wanneer? Tsja…wat is daar nou een goed moment voor, hè?”

Van de neuroloog mocht ik uiteindelijk na vierentwintig uur weg. Ik moet terugkomen voor een MRI-scan, maar mijn medicatie heeft hij ongewijzigd gelaten.

Lang verhaal kort: ik doe gewoon de nachtdienst.

Rond een uur of tien word ik gebeld door Jordi. “Daniël,” begint hij weifelend, “jij was gisteren bij mij thuis. Heb je toevallig een zak pillen zien liggen in de badkamer?”

“Ja.”

“Ik ben ze kwijt…”

“Tsja.”

We luisteren naar elkaars ademhaling.

“Daniël, ik smeek je, geef me de pillen terug. Ik zit aan de grond. Ik moet ze hebben vóór morgen. Weet je wat ze me aan zouden doen…?”

“Nee.”

“Het zijn Russen,” zegt hij, alsof ik daarmee opeens wél zou weten wat ze hem aan zouden doen.

Tsja.

“Oké,” zeg ik. “Kom ze maar halen. Ik zit in het sanatorium.”

Ik rommel door de kasten van de huisapotheek op zoek naar ronde, roze tabletten. Prozac, rivotril, aurorix, fevarin, dormicum, xanax…De keuze houdt niet over, bijna alle medicatie wordt geleverd in capsules. De madopar lijkt er nog het meest op. Achttien strips, honderdtachtig tabletten, hebben we op voorraad voor onze Parkinson-patiënten. Ik druk ze één voor één uit in een plastic zak. Ze zijn iets groter en lichter van kleur dan ik me de ecstasy herinner en het kruis loopt door tot de randen, maar met een beetje geluk valt het niet op.

Ik vraag de portier de plastic zak straks aan Jordi te geven.

Paz personifieert de vergevingsgezindheid. Ze zit aan tafel op me te wachten en heeft een uitgebreid ontbijt klaargemaakt. Ze zegt: “Ik wil dat het weer goed gaat tussen ons.”

Ik vertrouw het toch niet helemaal. “Waar heb ik dit écht aan te danken?” vraag ik.

Ze glimlacht. “Ik heb het briefje gevonden in je jaszak,” zegt ze.

“Briefje?”

Ze schuift een dubbelgevouwen A4’tje naar me toe.

Ik ga een afspraak maken bij de neuroloog, lees ik, in het Nederlands met daarnaast de Spaanse vertaling, en: Ik ga mezelf meer openstellen voor Paz.

“Je moeder heeft het voor me vertaald.”

“Mijn moeder?”

“Ik heb haar gebeld.”

“Wat?”

“We hebben meer dan een uur met elkaar gesproken. Ze is heel aardig.”

“Mijn moeder weet niet dat ik aan epilepsie lijdt!”

“Nee, en daar was ze best heel boos over.”

Mijn moeder vermoordt me. Daarom is Paz zo rustig. Ze heeft gewoon verschrikkelijk wraak genomen en dit is een galgenmaal.

Lui hangend in een leunstoel, de ogen dicht, Albéniz zachtjes op de achtergrond, trachtend de eindeloos rinkelende telefoon – mijn moeder – zoveel mogelijk te negeren, overdenk ik mijn zonden, maar belangrijker nog: maal ik hoe de controle over het sanatorium te herkrijgen. Oom Jaime is natuurlijk de sleutel. Met zijn steun, zijn aandelen zouden we weer een meerderheid verwerven. Ik ben Jaimes lievelingsneefje. Of in ieder geval nummer vier. Morgen ga ik met hem praten. Hij is vast wel voor rede vatbaar, denk ik. Het sanatorium moet in familiehanden blijven en Victoria is geen familie. Ze is een goede dokter, maar minder geschikt voor bestuurlijke functies… zoiets ga ik suggereren.

En anders zou Victoria natuurlijk een ongelukje kunnen krijgen. Ze wordt immers een dagje ouder. Of Arturo zou iets kunnen overkomen…

Midden in mijn planningen bedenk ik dat ik vannacht met de crisisdienst meedraai. Ik kijk op mijn horloge: half-tien, ik moet opschieten. Ik besluit dat we na vandaag ophouden met diensten draaien.

Ruim een half-uur te laat meld ik me bij de uitzendpost. Er wordt op me gewacht. “We kunnen meteen vertrekken,” zegt de ambulancebroeder. “We hebben een oproep voor Lavapies. Een psychose.”

Ik stap in en de chauffeur start de wagen.

“Lavapies?” Ik gesp me vast.

“Ja.” Hij kijkt in zijn aantekeningen. “Een man van achtentwintig. Een buitenlander.”

“Waar precies in Lavapies?”

De straat en het huisnummer kloppen met wat ik vrees.

Jordi’s appartement op de vierde etage. Ik zeg tegen de ambulancebroeder dat ik eerst even alleen naar binnen wil.

Amaya doet open. “Jij?” schrikt ze. Ze wendt haar blik af naar beneden.

“Waar is hij?”

Ze wijst naar de slaapkamer. “Hij denkt dat er iets onder zijn huid zit,” zegt ze.

Ik druk mijn duim onder haar kin, duw haar hoofd opzij en omhoog – ze verzet zich niet – en kijk recht op de in blauw gemarkeerde handafdrukken rond haar hals.

“Mooi om te zien hoe je voor jezelf opkomt,” zeg ik.

Ik laat los.

Onbeweeglijk, zwijgzaam: voor zover Amaya ooit een bruisend karakter had moet dat volledig chemisch geïnduceerd zijn geweest.

In een hoek van zijn slaapkamer zit mijn broer op de grond, plukkend aan zijn huid, fluisterend in zichzelf.

“Jordi, wat is er aan de hand?” vraag ik.

Hij kijkt op en vraagt: “Heb je enig idee wat je me hebt aangedaan? Heb je enig idee hoe hard ik dat geld nodig had?”

“Welk geld?”

“Welk geld…? Welk geld…? Dat van het sanatorium natuurlijk!”

“Waarvoor had je dat nodig?”

De aders in zijn nek zwellen op. “Dacht je dat ik soms geen plannen had? Dat ik niet vooruit wil in het leven?”

Nu zie ik het pas: de ecstasy…de madopar! De zak pillen ligt opengescheurd op zijn nachtkastje. Ik had er niet bij stilgestaan dat iemand ze daadwerkelijk zou gebruiken. Zeker Jordi niet.

“Hoeveel pillen heb je genomen?” vraag ik.

Jordi krimpt ineen, legt zijn hoofd tussen zijn opgetrokken knieën en krabt zijn nek zo fel en onstuimig dat hij hem openhaalt. Bloed sijpelt in het boord van zijn zwarte blouse.

Ik kniel recht voor hem, grijp zijn polsen. “Stop! Stop met krabben, verdomme! Kijk me aan!”

“De mieren, de mieren graven tunnels, Daniël. Ze komen naar buiten. Kijk dan!” De bloedvaatjes rond zijn iris zwellen op, er knapt er een. Rood diffundeert over het wit van zijn oogbol.

Hij rukt zich los, duwt me weg. Ik val naar achter, stoot mijn onderrug tegen het bedframe.

Jordi strekt zijn linkerarm, pakt zijn pols vast met de andere hand en zet zijn tanden in zijn onderarm. Een kreun uit de diepte en hij bijt door.

Ik schreeuw, krijs, stik.

Als een wild dier schudt Jordi zijn hoofd heen en weer. Ik hoor de spiervezels scheuren. Eén laatste, krachtige ruk. Een diepe wond in zijn arm.

Hij kijkt op en spuwt zijn vlees op het tapijt.

Mijn broer zit vastgegespt op de brancard. Hij sputterde flink tegen, maar met haldol hebben we hem tegen de vlakte gekregen.

“We moeten eerst stoppen bij een ziekenhuis,” zeg ik.

De chauffeur start de ambulance en rijdt tegen het verkeer in de weg op. “Het Twaalf Oktober-ziekenhuis?” vraagt hij. “Dat is hetdichtstbij.”

“Lijkt me prima.”

Hij slaat af door rood, richting Embajadores, het centrum uit.

Ik moet bekennen dat ik eerder vanavond heb gelogen: ik was er wel degelijk van uitgegaan dat mensen de madopar zouden slikken.

Het liet me alleen volledig koud. “Daarna naar het Antonio Guerra?” vraagt de chauffeur. Ik schud mijn hoofd en zeg: “Nee, naar een echt sanatorium. Het Antonio Guerra gaat binnenkort sluiten.” Ik geef het op.