Postscriptum

La vida es un chiste con triste final el futuro no existe, pero yo Ie digo…bonito, todo me parece bonito.

BONITO-JARABE DE PALO

De hersenscan is herhaald: de verkalking is niet gegroeid. Afgelopen week had ik een vervolgafspraak op de poli neurologie. Paz is meegegaan, niet zozeer om me te steunen, meer ter controle. De neuroloog had weer allerlei wilde plannen. Zo suggereerde hij dat mijn epilepsie wellicht te genezen is door in een hersenoperatie de verkalking weg te branden.

Je laat je schedel toch niet openhalen? zei de stem links.

Nee, niet doen! riep de stem rechts.

Over hoe verder om te gaan met mijn broer zijn de stemmen minder eenduidig.

Jordi is een week opgenomen geweest met DSM-code 292.12: amfetamine-geïnduceerde psychose met hallucinaties. Bloedtests om de diagnose te bevestigen zijn nooit verricht.

“Ik heb geen blijvende hersenschade opgelopen,” zei mijn broer. “Niet dat het iemand zou opvallen natuurlijk.”

Jordi is veranderd, in de zin dat hij kalmer is geworden, dat hij een echte baan heeft gevonden (bij een exporteur van ingeblikte groente) en dat hij in de weekenden ‘s-avonds thuisblijft. Hij draagt overhemden met lange mouwen om de inham die hij in zijn linkeronderarm heeft gebeten te camoufleren.

Hij is niet veranderd in die zin dat het cv waarmee hij solliciteerde voor zijn baan een bij elkaar gelogen sprookje was, compleet met zelfontworpen diploma’s.

Amaya is bij hem weg. Toen ik mijn broers spullen ging ophalen in Lavapies was ze verdwenen. Geen afscheidsbriefje, geen bericht op de voicemail, geen SMS: niets. De pillen madopar waren overigens ook weg.

Ik negeer het onderwerp ‘Amaya’ omdat ik me de gewelddadigheid nog steeds niet bij Jordi kan voorstellen. Sowieso: wat doe je als je erachter komt dat je broer behoort tot de 10 procent van de mannen die zijn partner slaat? Kun je volstaan met het door zijn koffie roeren van agressieonderdrukkende hormonen?

Of moet je daar echt over gaan praten?

Ik was bang dat door het optimaal behandelen van mijn epilepsie en het verdwijnen van de attaques de angsten compleet uit de hand zouden lopen. Dat valt alleszins mee. De ochtenden blijven moeilijk, vooral na een nacht slecht of weinig slapen, maar de impulsen om spanningen te onderdrukken met alcohol en pillen heb ik bedwongen.

Persoonlijk relateer ik mijn kalmte aan het wegvallen van de verwachtingen, de zelfopgelegde vereisten, van de afgeleide kwaliteitsparameters waar ik me aan optrok. Niemand verwacht op dit moment dat ik iets ga presteren, ikzelf nog het minste.

Lang verhaal kort: berusten in je verlies, het werkt alleszins bevrijdend.

We zijn uitgenodigd voor een presentatie van het nieuwe bestemmingsplan van Carabanchel. Oom Jaime en Victoria zijn er, Arturo en Villareal, moeder en ik.

Wethouder Gonzalez trad onverwacht af net voor de verkiezingen en zijn opvolger licht de veranderingen toe. “Met de sluiting van het Antonio Guerra was het tijd aanpassingen te maken voor de toekomst,” vertelt hij.

Toen ik mijn verzet tegen de sluiting opgaf, legden moeder en Rivera zich er noodgedwongen ook bij neer. Het proces is nog betrekkelijk pijnloos verlopen. De patiënten zijn verscheept en het meeste personeel werkt in andere psychiatrische ziekenhuizen. De totale hoeveelheid waanzin neemt alleen maar toe in Madrid, dus werk is er genoeg.

De wethouder ontvouwt de kaart van het gebied en legt hem op zijn bureau. Ik tracht me te oriënteren op basis van het metrostation en de grote wegen. Dit plan lijkt in niets op wat Villareal ons een jaar geleden liet zien.

“Waar zijn de bowlingbaan en het zwembad?” vraag ik.

Villareal kijkt weg.

“Nou…” zegt de wethouder, “u doelt waarschijnlijk op het plan zoals opgesteld door de projectontwikkelaars. De gemeente Madrid maakt natuurlijk haar eigen overwegingen in haar planningen.”

Juist.

Lang verhaal kort: we zijn genaaid.

Arturo snapt het nog niet. “Hoe kan dat!” roept hij. “Komen er geen nieuwe huizen.”

“Niet in Carabanchel,” legt de wethouder uit. “Elders in Madrid natuurlijk wel.”

En die huizen elders gaat Villareal natuurlijk bouwen, in ruil voor het park dat hij heeft weten te regelen in Carabanchel door een sanatorium failliet te laten gaan.

“Kunt u het park precies voor me aanwijzen?” vraagt oom Jaime.

“Uiteraard,” zegt de wethouder. Met een pen geeft hij de exacte contouren van het Antonio Guerra aan.

“Dat is wel mooi groot.”

“Mooi groot?” schreeuwt Arturo. “Dat park kost ons veertig miljoen euro!”

“Zestig miljoen,” verbeter ik. Rekenen is nooit Arturo’s sterkste kant geweest.

“Hoe kun je hier zo rustig bij blijven?” vraagt hij me verwijtend.

“Ik heb niets verloren dat ik vanochtend wel had,” antwoord ik.

“Er zijn meer parken nodig in Madrid,” besluit mijn oom. “Waar kun je tegenwoordig nog rustig een hond uitlaten?”

De sloophamers hebben hun werk met vlijt en toewijding volbracht. Van achter de afrastering bezien we hoe een bulldozer de laatste muren van het Antonio Guerra wegveegt. Paz slaat haar arm om mijn middel. We hebben Jorge ook meegenomen. De graafmachines vindt hij prachtig, nog mooier dan de vogels.

Je kunt het droevig vinden dat honderdvijfentwintig jaar geschiedenis zo rücksichtslos van de kaart wordt geveegd. Je kunt realistisch zijn en toegeven dat het sanatorium zijn beste tijd had gehad. Honderd euro de vierkante meter krijgen we. Nog steeds veel geld, zelfs na belastingen, maar lang niet genoeg om te kunnen rentenieren tot in de vierde generatie. Arturo leeft in ontkenning en heeft zichzelf wijsgemaakt dat hij alles zo had gepland. Feit is echter dat de grond meer waard was toen er nog een sanatorium op stond. Voor de bestemming ‘volksgezondheid’ liggen de grondprijzen aanzienlijk hoger dan voor ‘openbare recreatieruimte’.

In het midden van het aan te leggen park is een botanische tuin gepland. Jorge wijst naar de landopmeters, die heen en weer wandelen met rood-witte stokken en soms aantekeningen maken.

“Weet je al wat je nu gaat doen?” vraagt Paz. “Wil je psychiater blijven?”

Ik haal mijn schouders op. “Ik moet op zoek naar iets nieuws,” zeg ik. “Neurologie misschien. Dat lijkt me niet zo moeilijk en lekker rustig. Bovendien ben ik al ervaringsdeskundige.”

“Jij neuroloog?”

“Ik kan me ook laten onderhouden door mijn vriendin,” zeg ik. “Ze is ambtenaar namelijk.”

Aurora belt om te controleren hoe het gaat met haar patiënt. Even kom ik in de verleiding te zeggen dat Jorge is gevlucht, maar ik houd me in.

“Het gaat prima,” zeg ik, “je kunt ons over een uurtje terugverwachten.”

“Komen jullie vanavond nog eten?” vraagt ze.

“Natuurlijk.”

Jorge rent achter een straatkat aan.

“We gaan!” roep ik.

“Eén momentje, dokter Guerra,” antwoordt hij en bukt om zijn loszittende veters vast te knopen. Hij krijgt ze echter niet dicht.

“Ik doe het wel,” zeg ik.

“Nee,” besluit Jorge. “Ik doe het zelf.”

Nerveus trekt hij aan de veters, steeds sterker trillend, zijn eigen vingers verstrikkend. Als ik een stap in zijn richting doe, draait hij zich om zodat ik er niet bij kan.

“Wees nou niet zo eigenwijs!”

Hij zegt niets, maar trekt zijn schoenen uit en loopt weg op blote voeten. Paz en ik volgen hem. Bij elk steentje waar hij op trapt schreeuwt hij het uit.

“Je lijdt dus liever pijn dan dat je ons laat helpen?” vraag ik. “Dat slaat nergens op.”

Jorge lijkt me eerst te willen negeren, maar draait zich dan toch om. “In principe heeft u gelijk, maar voor mij gelden andere regels,” antwoordt hij. “Want ik ben officieel gek. Dan heb je geen hulp nodig.” Trots loopt hij door.

“Ja,” zegt Paz, “dat is waar.” Ze knijpt in mijn zij en vraagt: “Wat was jouw excuus ook alweer?”

UTRECHT/MADRID

2006/2007

EOF