Podéis tener Retiro, Casa Campo y Ateneo, podéis tener mil eines, mil teatros, mil museos, podéis tener Corrala, organillos y chulapas, peroal llegaragosto, jvaya, vaya!, aqui nohay playa.
AQUÍ NO HAY PLAYA – LOS REFRESCOS
Natuurlijk was er geen testament.
∗
In Madrid onderhandelen mijn moeder en haar advocaat over de verdeling van de erfenis. De afwikkeling gaat nog lastig worden. Mijn neef Arturo maakt namelijk plannen met geld dat niet van hem is, met óns geld. Hij heeft een geweldig voorstel: we stoppen alle bezittingen in een bv waarvan hij de directeur wordt.
Geen spoor van ironie.
De afgelopen vijfendertig jaar heeft hij zich hier op voorbereid, dus nu het zover is kan hij niet meer bevatten dat er nog tegenstanders van dit idee zijn.
Intussen moeten we wel snel tot zaken komen. De belastingdienst zit ons op de nek – als we geen aangifte doen in de komende vier maanden moeten we rente gaan betalen over de successierechten. Daarnaast zijn er snel een nieuwe raad van toezicht en directeur nodig voor het psychiatrisch ziekenhuis.
In de straat bij mijn oom Jaimes huis, het oude huis van mijn grootvader, bivakkeert sinds een jaar of tien een zwerver. Wollen muts waar plukjes wit haar onder vandaan steken, een bruine stoffen jas, plastic laarzen. Zijn huis is een grote rode deken uitgespreid in een hoek naast de inrit van een parkeergarage. Hierop heeft hij al zijn aardse bezittingen uitgestald, met name een hoop kartonnen dozen. Voorheen sliep hij in een portiek van de bank tegenover de parkeergarage, maar de bank heeft puntige spijlen onder aan de deuren laten aanbrengen om hem weg te krijgen, en dat heeft goed geholpen. Zijn familie komt hem regelmatig eten brengen. Ze schamen zich en doen dat stiekem ‘s-nachts. Waarschijnlijk is het genoeg om van te leven, want ik heb hem nog nooit zien bedelen.
Ondanks de beperkte zorg van zijn familie gaat hij langzaam maar zeker achteruit. Hij valt af. Zijn wollen jas herbergt inmiddels een skelet, en was het voorheen met name een vieze, norse man die veel dozen heen en weer sleurde, nu is het een gek bij wie je angst en pijn in de stem hoort als hij schreeuwt tegen mensen die helemaal niet bestaan.
Elke volgende keer dat ik mijn oom bezoek is de zwerver verder afgetakeld en de ochtend dat de gemeentelijk lijkschouwer zijn stoffelijk overschot laat wegvoeren zit er hard aan te komen. Als ze hem opnemen, voeden en pillen voeren, knapt hij ongetwijfeld sterk op, maar daar zou hij nooit vrijwillig aan meewerken en hij kan ook niet worden gedwongen. Eén van de pijlers onder de moderne samenleving is dat iedereen het recht heeft zichzelf te verwaarlozen.
∗
Mijn moeder verblijft tijdelijk bij oom Jaime en ook ik overnacht er. Het huis heeft veertien kamers en ruim de helft hiervan heeft mijn oom op slot gedaan. Hij is bang dat mijn neven het huis binnensluipen en spullen meenemen. Paranoia is niet per definitie onterecht; ook ik zie ze er wel voor aan.
Van mijn moeder krijg ik een gouden ketting met een kruisje. “Je broer heeft er ook al één,” vertelt ze. “Deze is van je grootvader geweest.”
‘s-Avonds belt Jordi. “Heee Daniël!” begroet hij me. Zijn stem komt nauwelijks uit boven de muziek op de achtergrond.
“Sta je in de kroeg?” vraag ik.
“Ja.”
“Ben je dronken?”
“Alleen in de juridische zin van het woord.”
“Zie ik je deze week nog?”
“Ja, ik haal je morgen op en dan gaan we samen naar Cadiz.”
“Hoezo?”
“Deze maand is Madrid nagenoeg uitgestorven. Bovendien wil ik je voorstellen aan een goede vriend van mij in Cadiz: Pascal. Hij is net terug van een reis door Zuid-Amerika.”
“Wat heeft ie daar gedaan?”
“Hoofdzakelijk syfilis verspreiden onder goedkope prostituees, maar dat is nu even niet belangrijk. We moeten hier weg. Zodra ik morgenochtend ben opgestaan haal ik je op.”
“Hoe laat is dat?”
“Een uur of twee.”
∗
Het valt mee. Net na tienen staat Jordi met een Seat-middenklasser klaar om ons naar de kust te rijden.
“Van jou?” vraag ik.
“Nee, gehuurd,” vertelt hij. “Allrisk verzekerd. Voor tweehonderd euro eigen risico mag ik hem finaal in de prak rijden.”
Hij start de auto en ik doe snel mijn gordel om. Mijn broer heeft, als wel meer van mijn familieleden, iets autodestructiefs over zich.
Cadiz ligt in het uiterste zuiden van Spanje, vanaf Madrid zevenhonderd kilometer dwars door de woestijn. Jordi jakkert met honderdzestig over de eenzame vierbaansweg en wisselt de ene danceplaat voor de andere. Hij zegt weinig en eerlijk gezegd heb ik het zo het liefst.
Mijn spanning en angstgevoel zijn vanochtend erger dan gebruikelijk. Ik heb daarom een extra pil genomen. Viagra hebben ze misschien niet op de cardiologie, maar propranolol gelukkig wel. Tabletten van vijfentwintig milligram tegen het trillen. Het effect is met name lichamelijk – je word er niet vrolijker van.
∗
Halverwege Cadiz stoppen we in een wegrestaurant voor het middageten. Halftwee is in Spanje vroeg voor de lunch en we zijn de eersten die plaatsnemen aan de gedekte tafels in de donkere comedor. De ober zet een fles wijn neer en geeft ons keuze uit drie voor- en drie nagerechten. Wat je ook kiest, je kiest hier vlees.
Ik schenk mezelf een glas wijn in.
Jordi geeuwt. “Wanneer kom je leiding geven aan het sanatorium?” vraagt hij.
“Wat dacht je van ‘nooit’?” antwoord ik. De keuze is snel gemaakt tussen een opleiding tot cardioloog en rommelen als derderangs psychiater in een kliniek die fysiek op instorten staat.
“Laat het idee maar een tijdje bezinken.” Hij staat op en loopt naar het toilet.
Ik schenk nogmaals in. Langzaam gaat het beter. Met elk volgend glas zakt de angst verder weg en word ik opgewekter. Laat ik het overigens maar meteen uitspreken: alcohol helpt tegen de angst. Alcohol helpt fantastisch.
Het helpt alleen niet zo lang.
De diazepam helpt ook geweldig – en langer dan de alcohol – maar je wordt er ongeveer net zo moe en suf van, en minder sociaal. Ik gebruik het dan ook zo min mogelijk. Het is echt niet zo dat ik eraan verslaafd ben; vandaag heb ik er bijvoorbeeld geen genomen.
∗
De tweede helft rijd ik. Jordi heeft zijn stoel volledig achterover geklapt en tracht te slapen, maar zonder succes. Ongemakkelijk schuift hij op zoek naar de ideale positie. Uiteindelijk geeft hij het op. Hij trekt de leuning weer rechtop en steekt een cd in de autoradio.
“Waarom ben je nou écht naar Spanje gekomen?” vraag ik.
“Iedereen heeft het recht één keer opnieuw te beginnen,” antwoordt Jordi. “Alle schepen achter je verbranden en een nieuwe start maken.”
“Was dat nodig?”
“Ja.”
“Dat recht heb je één keer?”
“…en er is geen weg terug.” Hij zet de cd-speler uit. “Weet je, ik ben echt trots op je,” zegt hij. “Ik schep tegen iedereen op over mijn grote broer die arts is.”
“O?”
“Ja, zeg dat wel. Ik heb er heel veel bewondering voor. Mensen beter maken, levens redden…”
Ik zeg: “Ik zou mijn werk op dit moment niet emotielozer kunnen benaderen als het bestond uit plankjes op elkaar leggen in een wasknijperfabriek.”
“Jij bent zo grappig,” lacht mijn broer.
∗
Ons hotel is een gerenoveerd klooster, vertelt de receptionist. Achter hem hangt een verguld kruis en een schilderij van Maria met kind. Hij vraagt hoe lang we blijven.
“Vijf dagen,” antwoordt Jordi.
Ik vraag me af of dat waar is, of dat we straks vluchten zonder de rekening te betalen. Het lukt me niet mee te kijken of het paspoort dat mijn broer overhandigt echt van hem is.
De receptionist vraagt ons plaats te nemen terwijl hij Jordi’s persoonsgegevens invoert en onze kamer in gereedheid wordt gebracht. We gaan zitten op twee sofa’s. Ik pak een cardiologie-boek uit mijn koffer en sla het open.
Al binnen een minuut word ik door Jordi gestoord. Hij tikt me aan en wijst naar de balie: “Kijk! Knappe jongedame met strohoed in nood.”
Een vrouw van ongeveer mijn leeftijd met een grote strooien hoed is opgewonden binnengekomen, naar de receptie gelopen en een geagiteerd gesprek begonnen. Ze roept dat haar auto niet meer wil starten.
“De garages zijn allemaal dicht vandaag,” legt de receptionist uit.
Een tweede vrouw komt naast haar staan. Lang, iets mollig, een mooi egaal gebruinde huid. Wanhopige blik. Ze herhaalt de vragen van haar vriendin en krijgt dezelfde antwoorden.
Jordi staat op en bemoeit zich met het gesprek. “Ik begreep dat jullie auto kapot is. Zal ik er even naar kijken?”
Wanhopige mensen doen rare dingen. Zoals mijn broer aan hun auto laten rommelen.
“Loopje mee?” vraagt Jordi aan mij.
“Natuurlijk. Dit moet ik zien.”
We volgen de twee vrouwen naar buiten. Die met de strohoed heet Paz, haar vriendin Ines. Paz is knokiger en bleker dan haar vriendin. Ze draagt haar lange geblondeerde haar in een knot.
“Sinds wanneer weet jij iets van auto’s?” vraag ik mijn broer.
“Jeugddetentie,” fluistert hij. Hij klopt me op de schouder en haast zich naar voren om naast de dames te lopen.
“Zijn jullie broers?” vraagt Ines. “Jullie lijken erg op elkaar.”
“Ja hè,” zegt Jordi. “Maar Daniël is iets slimmer, en ik ben wat spontaner.”
“Met wat spontaner bedoelt hij totaal ontremd,” verduidelijk ik.
De kapotte auto is een blauw Golfje. Half op de stoep geparkeerd, half voor een uitrit. Jordi trekt de motorkap open, tikt op alles wat van metaal is en rommelt wat aan kleppen. “En dan zeggen ze dat je niets nuttigs leert in jeugddetentie…” mompelt hij hoofdschuddend.
Ik wijs een zwarte buis aan. “Weet je wat dat is?” vraag ik.
“Ben je me aan het testen of zo?” Hij draait een rode schroefdop los en weer vast. “Start de motor maar…” draagt hij op.
Ines stapt achter het stuur en tracht de auto te starten. Er pruttelt wat en er zoemt wat en dan slaat hij af.
“Nee,” geeft Jordi toe, “ik vrees dat ik niet het juiste gereedschap bij me heb. Er zit niets anders op dan morgen een garage te bellen.”
“Dit is ontzettend vervelend,” zegt Paz. Ze doet haar hoed af en wuift zichzelf er koelte mee toe. “We waren hier voor de paardenraces van Sanlucar. Nu moeten we met de bus.”
“De paardenraces?” zegt Jordi – zijn ogen glinsteren. “Wat toevallig, daar wilden wij ook heen.”
Daar wilden wij helemaal niet heen.
“Waar heb je het over?” onderbreek ik hem in het Nederlands. “Jij bent bang voor paarden.”
“Dat is maar hoe je het bekijkt.”
“Wat?”
Mijn aandacht wordt afgeleid door de rook die uit de motor begint te komen. Jordi doet snel de motorkap dicht.
“Kun jij überhaupt wel iets met auto’s?” vraag ik.
“Natuurlijk,” zegt hij verontwaardigd. “Geef me dertig seconden en ik breek er een voor je open.”
En dan zeggen ze dat je niets leert in jeugddetentie.
De paardenraces in Sanlucar worden gehouden langs de kustlijn van het strand. Het publiek, in de branding van de zee en achter het rode lint waarmee het parcours is afgezet, verdringt zich om zoveel mogelijk van de race op te vangen.
Mijn broer is bang voor paarden en zit met zijn blikje bier op veilige afstand vijftig meter landinwaarts. Ines houdt hem uit een soort moederlijk schuldgevoel gezelschap. Haar geblondeerde vriendin en ik staan achter een groep scholieren die met elkaar inzetten op de uitslag.
Paz is zo plat als een euro. Haar laag uitgesneden decolleté toont geen diepte maar wel een groot stuk gave bleke huid. Ze is lang voor een Spaanse en reikt tot aan mijn schouders. Haar groene ogen knijpt ze dicht wanneer ze lacht. Op mijn verzoek maakt ze haar haren los. Ik mag haar gezicht even bewonderen voordat ze ze weer vastzet met een elastiekje. Ze is advocate. Voordien werkte ze als receptioniste op een notariskantoor, maar nu studeert ze in Madrid voor het staatsexamen om ambtenaar te worden. Ambtenaar worden is het ultieme doel van iedere Spanjaard. Als je door de selectie komt zit je voor de rest van je leven gebakken. Je verdient matig, maar je hoeft geen zak te doen, hebt een massa vrije dagen en kunt nooit meer worden ontslagen. Honderdduizenden, misschien wel miljoenen Spanjaarden studeren jaarlijks voor de oposiciones, de openbare examens waarmee nieuwe rekruten worden geselecteerd.
“Als vrouw mag je zelfs één dag per maand zonder opgaaf van reden wegblijven,” vertelt Paz. “Omdat je vrouw bent.”
Pas als de mensen het strand beginnen te verlaten, begrijpen we dat de race voorbij is.
∗
Terug in Cadiz wandelen we de eerste de beste uitgestorven kroeg binnen. Tot middernacht spelen er in Spanje kleuters op straat en pas tegen een uur of twee lopen de bars vol. De zomerhit van dit jaar wordt gedraaid, een nummer traditiegetrouw vergezeld van een bijpassend dansje. Ik vraag Paz of ze het wil voordoen. Ze weigert.
“Morgen rijden we naar Madrid,” zegt ze. “Kom je me daar opzoeken?”
In de loop van de avond worden Jordi en Ines steeds intiemer met elkaar. Ze staan op de dansvloer half te praten, half te dansen, half elkaar aan te raken.
Paz en ik dansen niet. We tikken een paar whisky-cola’s weg, kijken elkaar aan en praten over niets. Het is in Spanje altijd afwachten of je echt whisky krijgt of met thee versneden spiritus, maar het effect is er niet minder om. De hoeveelheden worden niet afgepast met kinderachtige doseerpompjes – ze schenken door tot je het genoeg vindt – en na de tweede ben ik totaal angstvrij en buitengewoon vrolijk.
Rond half-drie komt Jordi naar me toe. “We moeten gaan.” Hij kijkt naar Paz en Ines. “Paz is erg leuk,” zegt hij. “Erg vrouwelijk.”
“Ze heeft niet echt borsten,” antwoord ik.
Mijn broer haalt zijn schouders op. “Je kent mijn motto toch?”
“Welke?” Mijn broer heeft vele motto’s.
“Ze zijn groter als je ze van dichtbij bekijkt. ”
“Wat?”
“Nou, wat ik normaal zeg is eigenlijk: Hij is groter als je hem van dichtbij bekijkt,” voegt hij eraan toe. “Maar ik heb hem aangepast aan de situatie.”
∗
In de bar van het hotel sluiten we de nacht af.
“Het lijkt me het beste als jij en Ines ruilen van kamer,” zegt mijn broer in het Nederlands. Hij heeft zijn arm om Ines’ middel geslagen en trekt haar dichter tegen zich aan.
Dat wordt niets. Straks verwacht Paz nog iets van mij, en door de topamax en de prozac zijn erecties niet mogelijk. De propranolol helpt overigens ook niet. Een tweede vernedering als die met Meike wil ik me graag besparen. Bovendien, seks is überhaupt al maanden niet meer iets waar ik naar uitzie.
Ik moet hier onderuit zien te komen.
“Dat lijkt me zonde van de tijd,” zeg ik.
“Je hebt daar wel een punt,” zegt Jordi. “Seks kost vaak veel te veel tijd.” Hij drinkt zijn glas leeg. “Vooral als er een vrouw bij is.”
De situatie lost zichzelf op. De dames gaan samen naar het toilet en tien minuten later komt Paz vertellen dat Ines op het toilet in slaap is gevallen en dat ze haar in bed heeft gelegd. Ze bedankt ons voor de avond en laat ons alleen.
∗
De onderhandelingen over de verdeling van de erfenis staan voorlopig stil. Een taxateur moet eerst de waarde van het onroerend goed inschatten. Een belangrijk gedeelte van de erfenis bestaat uit een kartonnen doos vol eigendomsbewijzen van voor de burgeroorlog, en die doos moet worden uitgezocht.
Arturo, Maria en Josep weigeren pertinent ooit hun appartementen te verlaten. Sterker nog, vorige week bleek Josep een agrarisch huurcontract van het familiebuitenhuis voor zichzelf te hebben afgesloten. Voor de komende vijftien jaar heeft hij zich het volledige gebruiksrecht van de villa in Asturias toegeëigend.
Intussen reizen de advocaatkosten de pan uit. Driehonderdvijftig euro per uur rekent onze man en het enige wat hij doet is er problemen bij verzinnen die nog meer tijd en geld kosten.
“Waarom laat je mij niet onderhandelen?” stel ik mijn moeder voor. “Ik kan dat totaal emotieloos, dus dan slepen we er zonder twijfel het meeste uit. En aan die advocaten hebben we pas iets als het tot een rechtszaak komt.”
“Nee,” weigert ze resoluut. “Ik wil dit probleem voor Jordi en jou oplossen, zodat jullie vrienden kunnen blijven met jullie neven.” Ze zegt: “Eens zullen jullie me hiervoor dankbaar zijn.”
∗
Paz woont in de wijk Chueca, pal in het centrum van Madrid. Ze deelt een appartement met haar homoseksuele voormalige collega Juan, een tengere maar afgetrainde jongen met gitzwart omhoog gekamd haar en een rode bril met vierkante, geelgetinte glazen.
Chueca zat tien jaar geleden vol met junks, maar die zijn verdreven door de homo’s. Homo’s hebben veel meer geld dan junks en dankzij hen wordt Chueca tegenwoordig vertimmerd tot de hipste buurt van Madrid, vol trendy cafés, restaurants en traiteurs. Van dinsdag- tot zondagavond word je hier omver gelopen door het uitgaanspubliek, en als Paz naar een travestietenshow wil hoeft ze de straat maar over te steken.
Huisgenoot Juan is zojuist opgestaan. Hij heeft een wilde nacht achter de rug die doorliep tot twaalf uur ‘s-ochtends in een afterparty. Hij komt naast me op de bank zitten en knipoogt. “Heeft een van jullie wel eens seks gehad in een jacuzzi?” vraagt hij.
“Is dat een vraag, een voorstel, of zit je gewoon op te scheppen?”
Hij werpt ons een ondeugende blik toe. “Gisteren nog,” zegt hij gniffelend. “In de sauna van…”
“Weet je nog met wie?” vraag ik.
“Schat, ik kan niet alle namen onthouden.”
Veel seks is met name een kwestie van geen eisen stellen, luidt een van Jordi’s belangrijkste motto’s. Niet bang zijn voor ziektes helpt ook.
Het plein van Chueca: hippies verkopen kettinkjes, negers verkopen illegale cd’s, Zuid-Amerikanen verkopen dekens, Chinezen verkopen broodjes, frisdrank en bier. Vanaf de terrassen heb je uitzicht op de mensen die uit de metro komen. Een warme wind waait door de opengebroken straten mee met het sjokkende, toeterende verkeer. Ze hebben uitgezocht dat gemiddeld 20 procent van de auto’s die in Spanje rondrijdt op zoek is naar een parkeerplaats.
We zitten op de punt van onze ijzeren terrasstoelen en hangen bijna over de tafel heen. Als Paz praat zie ik alleen haar ogen. Ze is naar de kapper geweest. Het haar, dat losjes rond haar ovale gezicht hangt, is korter en minder blond dan een paar dagen geleden. Haar nagels zijn zorgvuldig gelakt en ze heeft haar armen geêpileerd. In Paz’ bijzijn en met veertig milligram diazepam achter de kiezen ben ik zowaar aangenaam gezelschap, zelfs zonder alcohol. Met tegenzin maak ik na een paar uur een eind aan de avond.
Als we afrekenen valt haar oog op de halsketting die ik van mijn moeder heb gekregen. Het kruisje. “Jij bent zeker erg katholiek,” zegt Paz.
Eigenlijk helemaal niet, en het is me ook een raadsel waarom mijn moeder me het kettinkje heeft gegeven, maar ik zie er een goed excuus in om lichamelijk contact te vermijden. “Ja.”
“Ik ook,” liegt ze.
We begrijpen allebei dat dit betekent dat ik haar straks voor de deur afzet en naar huis ga. Ze schrijft haar e-mailadres op de achterkant van de bon en geeft hem aan mij.
“Ik zal mailen,” beloof ik.
Ik neem me voor binnenkort te stoppen met het slikken van alle potentieonderdrukkende pillen.