Cinco

Una broma del destino Una melodfa acelerada.

EL UNIVERSO SOBRE MÍ – AMARAL

Een goed verhaal kun je chronologisch vertellen. Dat is het duidelijkst en een extra voordeel is dat je lekker snel bent uitverteld.

Een groot nadeel is dat je dan zo snel bent uitverteld.

Mijn moeder verknipt haar verhalen altijd dusdanig dat ze de meest essentiële informatie pas op het einde loslaat. Het is een goedkope truc om spanning te creëren en de aandacht vast te houden, zodat ze naar hartenlust met details kan strooien. Ontzettend vermoeiend.

In onze familie hebben we allemaal een handleiding, maar bij mijn moeder is dat een soort Encyclopaedia Britannica.

“Hun voorwaarden waren niet acceptabel,” zegt ze.

“Wat waren die?”

“Ik heb gezegd dat Joseps contract illegaal is en dat we hem desnoods laten aanklagen voor fraude.”

“Ik ben blij dat je ervoor probeert te zorgen dat we vrienden kunnen blijven met onze neven.”

“Mijn advocaat gaat ze een briefschrijven.”

“Wat?”

“Het is belangrijk deze zaken op papier te zetten, dan kunnen we er later op terugvallen.”

Ik raak geïrriteerd. “Maak je verhaal nou af! Wat waren hun voorwaarden?”

“O, heel eenvoudig. Arturo wil jou ontslaan voordat we verder onderhandelen.”

Arturo’s eis was behoorlijk ondoordacht van hem. Moeder doet soms onverwachte dingen en eerder was het niet uitgesloten dat ze zou besluiten mij mijn baan af te nemen. Nu is ze plotseling ontzettend beschermend geworden: haar kleine engeltje wordt bedreigd door zijn boze neef. Zolang zij en de psychiaters achter me staan kan ik niet worden weggestuurd, ook al hoef ik niet meer te rekenen op de steun van oom Jaime sinds Victoria zijn plaats heeft ingenomen in de raad van toezicht.

Wat betreft de verdeling van de erfenis zijn we terug bij af. Arturo, zijn broer en zijn zus houden vast aan de huurcontracten die ze voor zichzelf hebben bedacht, en wij hebben geen behoefte aan appartementen die de komende twintig jaar bezet zijn door familieleden.

Over vier maanden is mijn grootvader precies een jaar geleden overleden en dan moet de verdeling rond zijn. Anders komt de provincie Madrid verhaal halen met een boete van 30 procent boven op de successierechten. Als het dan nog niet lukt, verdeelt een rechter het en doorgaans laat die een groot gedeelte van de erfenis veilen. Dat laatste zou een ramp zijn. Het gaat wat ver om het uit te leggen, maar hiermee kunnen de successierechten oplopen tot driekwart van de reële waarde van de erfenis. Dit vergeleken met de hooguit 10 procent die erfgenamen doorgaans betalen.

Het is een luxeprobleem, maar het is wel óns luxeprobleem.

Villareal heeft me uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor en ik heb uiteindelijk maar toegestemd. Zijn secretaresse laat me meteen doorlopen.

De projectontwikkelaar trekt het gordijn open en laat het zonlicht toe in zijn kamer. Zijn raam heeft uitzicht op het Retiropark. “Weet u wat ik denk als ik ‘s-ochtends uit het raam kijk, en ik zie in het park de kinderen spelen en hoor de vogels zingen?”

Had ik maar een geweer?”

“Dan denk ik: ik wou dat iedereen in zo’n aangenaam gebouw kon werken.”

We geven elkaar een hand.

Villareal is een en al hartelijkheid. Hij vraagt of ik het naar mijn zin heb in Madrid, vertelt over zijn bedrijf, heeft een anekdote over de hoofdstad aan het begin van de vorig eeuw…

Dan wordt hij serieus. “Uiteindelijk willen wij allemaal hetzelfde,” zegt Villareal. “Jij, je broer, Arturo, ik…De terreinen van het sanatorium zijn prachtig en moeten worden ontwikkeld, maar we vinden allemaal dat de sloop van het sanatorium niet ten koste mag gaan van jou. We moeten komen tot een passende schadevergoeding.”

“U ziet mij waarschijnlijk aan voor een soort hoer,” zeg ik.

Villareal glimlacht, maar zijn mondhoeken trillen. Hij weet zijn afkeer van mijn lompheid niet goed te verbergen. “Weet u, elke man of vrouw heeft een prijs. In onze samenleving betekent ‘hoer’ simpelweg dat die prijs heel laag is.”

“Ik heb een voorstel,” zeg ik. “Het sanatorium krijgt vier hectare grond cadeau en een afkoopsom van drie miljoen euro voor het neerzetten van een nieuw gebouw.”

Villareal laat een stilte vallen.

“Weet u hoeveel die vier hectare grond waard is?”

“Ik weet hoeveel de andere eenentwintig hectares waard zijn.”

Hij opent een lade van zijn bureau en haalt er een doorzichtig mapje uit. In het mapje zit een contract.

“Dit is wat wij bieden. We contracteren u als externe consulent en betalen u een half procent van de operationele winst. U bent verzekerd van een bedrag van zeshonderdduizend euro, en dit bedrag kan oplopen tot een miljoen euro.”

Hij geeft me zijn vulpen. “Als u hier tekent, zorg ik ervoor dat alles goed komt.”

“Mag ik de pen houden?” vraag ik.

“Ja, ja…hou de pen maar,” zegt Villareal.

Ik steek hem in mijn borstzakje en zeg: “Ik wil meer: vier miljoen. De helft van dat bedrag als voorschot, en een garantie dat ik de andere helft krijg ongeacht de operationele winst, wat die term ook mag betekenen.”

“Onmogelijk.”

Ik sta op en steek mijn hand uit. “Het spijt me, maar ik moet snel gaan. Over twintig minuten heb ik een andere afspraak.”

“Gaat u niet tekenen?” Hij lijkt zowaar verrast.

“Nee.”

“Er zijn veel mensen, belangrijke mensen, die het u kwalijk zullen nemen als u deze waanzin voortzet.”

“Bedreigt u mij?”

“Ik waarschuw u.”

Ik zeg de secretaresse van Villareal gedag terwijl ik naar buiten loop. Tegenover haar zit een man in een donkerblauw pak met een lelijke gele stropdas. Slank, halverwege de veertig, een rossige baard. Op zijn schoot een dikke aktetas. Ik ken hem, maar waarvan ook alweer?

Op straat bekijk ik de pen die ik zojuist cadeau heb gekregen. Het is wel een lelijk ding ook: rood en paars gespikkeld met een vergulde dop. Hij heeft een inscriptie:

IGNACIO VILLAREAL GUTIERREZ – 14 MEI 1979 – JE LIEFHEBBENDE VADER EN MOEDER

Ik gooi hem in de eerste de beste prullenbak die ik tegenkom.

Elke dag iets nieuws hier. Vandaag, uit de serie ‘Bij nader inzien niet eetbaar’: het gebaksvorkje van Dolores. Er is een goede reden waarom we haar doorgaans niets toevertrouwen wat scherper is dan een voetbal.

Ik begeleid haar naar de eerste hulp van het Twaalf Oktober-ziekenhuis en kijk met de gastro-enteroloog mee naar de foto op de lichtkast. Röntgenfoto’s zijn bij uitstek geschikt om gebaksvorkjes te onderscheiden.

En horloges.

En mobiele telefoons.

Credit cards zie je er minder goed op.

Het vorkje zit vast in de sluitspier tussen slokdarm en maag. De arts gaat een poging doen hem eruit te trekken. “Zo’n vorkje moet je niet laten zitten,” zegt hij. “Daar komen problemen van.”

Juist.

De gastro-enteroloog laat zijn scoop aan Dolores zien. “Hiermee ga ik door je slokdarm naar binnen. Aan het eind zit een grijpertje en daarmee probeer ik het vorkje los te trekken.”

“Waarom ik nou weer?” roept Dolores. “Waar heb ik dit aan verdiend?”

De gastro-enteroloog en ik wisselen een blik. “Je krijgt een roesje, zodat je er minder van merkt,” vertelt hij mijn patiënte.

“Wees niet te zuinig,” druk ik hem op het hart.

Na afloop van de ingreep wil ik Dolores mee terugnemen naar het sanatorium, maar haar bed op de uitslaapkamer is leeg.

“Ze is weg,” vertelt de zaalarts.

“Hoe bedoel je?”

“Ze is vertrokken.”

“Maar ze heeft een inbewaringstelling!”

“Dat wist ik niet. Is dat ook niet een beetje overdreven?”

“Overdreven? Die vrouw heeft vanochtend nog een vork doorgeslikt!”

“Ik wist dat ik jou mijn patiënten niet kon toevertrouwen,” verwijt Aurora me over de telefoon. “Ik wist dat het mis zou gaan. Omgang met borderliners vereist ervaring en tact.”

Handboeien en een dwangbuis zijn nóg beter.

“Ik heb haar geen gebaksvork voorgeschoteld,” bijt ik terug.

“We moeten Dolores terugvinden,” zegt Aurora. “Wacht op me in het ziekenhuis, we gaan samen naar haar op zoek.”

Het woord castizo staat in mijn woordenboek vertaald als authentiek, maar als een Madrileense wijk wordt aangeduid als castizo, bedoelen ze iets anders. Ruig, bohémien, een achterbuurt. Lavapies is zo’n wijk. Veel immigranten, veel vuil. Af en toe wordt er iemand doodgestoken. De huizen zijn er betaalbaar. Jordi woont er nu.

Het is twaalf uur vrij dagnacht en samen met Aurora ben ik in Lavapies op zoek naar Dolores. Het zou bijzonder onaangenaam zijn als haar juist nu iets zou overkomen. Ze was niet thuis, niet bij haar ouders, niet bij de ex-vriend. Dit is de enige plek die Aurora nog kon bedenken.

Aurora wijst naar een zwarte ijzeren deur in een smalle steeg. “Dat is een kroeg waar Dolores vaak komt,” vertelt ze.

Binnen overheersen de piercings, tattoos en zwarte T-shirts.

Rood, blauw en groen haar. Een viermansband geeft een concert. Ska is niet dood: het is springlevend in Madrid.

Ik ga zitten aan de bar. “En nu?” vraag ik.

“Nu wachten we.”

Ik bestel een whisky met cola. Aurora hoeft niets.

“Wat doe jij hier eigenlijk in Spanje?” vraagt ze. “Wat denk je hier te vinden?”

Niemand hier vermoedt dat ik letterlijk uit Nederland gevlucht ben.

Ik zeg: “Het was tijd voor iets nieuws.”

Terwijl Aurora de tent uitkamt raak ik aan de praat met de death-rocker op de kruk naast me, een jongen met dikke rasta’s en een geitensik.

“Jij komt hier vast voor het eerst,” merkt hij op.

“Hoe zie je dat? Zijn het de manchetknopen die vloeken met mijn stropdas?”

Hij glimlacht een paar rotte tanden bloot.

“Hou je van ska?” vraagt hij.

“Bijna net zoveel als van reggae.”

Een zwartharig meisje met dieprood geverfde lippen komt naast hem staan. Ze heeft zich in een te smalle lange zwarte jurk gewurmd en hiermee het silhouet van een ingesnoerde worst aangemeten. “Joaquin,” zegt ze. “Ik wil een sigaret.” Ze steekt haar tong in zijn oor.

Hij duwt haar weg. “Ik heb geen geld. Ga ze zelf maar kopen.”

Ze trekt een vies gezicht en druipt af als een verongelijkt kind.

“Jij bent geen Spanjaard, hè?” merkt Joaquin op. Hij grijpt een handvol pinda’s uit een schaaltje op de bar en propt ze in zijn mond.

“Meestal niet. Alleen als het zo uitkomt.”

De death-rocker verstart plotseling. “Sorry,” zegt hij, “maar ik moet me verstoppen. Ik zag zojuist mijn ex binnenwandelen en die is ernstig gestoord.”

Ik kijk om. Inderdaad: daar hebben we Dolores.

Joaquin vlucht richting toiletten, maar wordt tegengehouden door zijn nieuwe vriendinnetje, die inmiddels sigaretten heeft bemachtigd.

Dolores loopt op het stel af. Ze heeft oogcontact met Joaquin. Haar geschreeuw schalt boven de ska-muziek uit.

Joaquin wordt bleker. Hij tracht haar tot rust te manen en zoekt intussen om zich heen naar een ontsnappingsroute. In plaats van op hem heeft mijn patiënte het echter voorzien op het ingesnoerde-worst-meisje. Dreigend zet ze haar knokkels op de borst van Joaquins nieuwe vriendin, die terugdeinst tegen de muur. Dolores heft haar vuist.

Dit loopt uit de hand. Ik spring van mijn kruk, haast me door de massa grungies, hippies en andere werklozen, en wring me tussen de twee vrouwen in.

Ik ben net op tijd om de knal op te vangen die voor het meisje is bestemd.

Uit de serie ‘Natuurkundige lichamen waar je niet tegen aan wilt lopen op een donderdagavond’: de rechtervuist van Dolores.

Dolores is Spaans voor pijn.

Mijn patiënte doet haar naam wel eer aan.

Dolores voelde zich zo schuldig over de klap die ze me gaf, dat ze rustig mee terugkwam naar het sanatorium. Ze is opeens de kalmte en zachtheid zelve. Wat mij betreft is haar inbewaringstelling niet langer nodig.

Het is inmiddels zo laat geworden dat ik besluit in het Antonio Guerra te overnachten. Voordat ik naar bed ga, onderhoud ik mezelf met een stapel dossiers die ik in het archief bij elkaar heb gezocht. Patiënten die onlangs bij ons zijn opgenomen.

hij ziet wormen uit de grond omhoog kruipen en durft er niet overheen te stappen, want zekunnen zich door zijn schoenen heen in zijn voeten vreten. De wormen zijn overal en daarom komt hij al zes maanden zijn huis niet meer uit…

Ik blader ze door en breek even in in andermans werkelijkheid.

…de woorden van andere mensen echoën na in haar hoofd, met name die van onbekenden, en veroorzaken een kakofonie die elke gedachte onmogelijk maakt…

De verhalen veranderen van grappig in afschuwwekkend als je je tracht voor te stellen hoe hun levens eruitzien.

hij voelde zich schuldig dat het niet bij hem was opgekomen zijn buurman te helpen met het snoeien van de heg en sneed zichzelf met een Stanleymes in de armen en het gelaat…

Wat ik ervan opvang is maar een glimp, want hoe kun je angst ooit goed tot uitdrukking brengen op papier?

vorige week in de metro, werd zij geobserveerd door vijftig man. De geheime dienst zit inmiddels zeven maanden achter haar aan en heeft een zender in haar linkerbeen geïmplanteerd. Ze heeft zich in het been gestoken in een poging de zender te verwijderen, maar deze is klein en ondetecteerbaar…

Mijn eigen problemen verbleken bij wat ik in de dossiers tegenkom.

…is een zesendertigarige man die bang is homoseksueel te zijn. Deze gedachte houdt hem de hele dag bezig. Hij vindt homo’s vies en als hij echt homo blijkt te zijn, heeft hij zich voorgenomen een eind aan zijn leven te maken…

…de patiënt heeft last van gedachten die worden ingegeven door de duivel. Hij wil naar de zee om daar genade te ontvangen of te verdrinken…

Ik word wakker van de telefoon die overgaat. Negen uur ‘s-ochtends is het. Ik ben gisteren achter mijn bureau in slaap gevallen.

De telefoon blijft overgaan. Ik neem op: Jordi.

“Hoi Daniël, ik dacht al dat ik je hier zou vinden. We hebben het net over de toekomst van het sanatorium.”

Ik geeuw. “Die toekomst is lang en glorieus met een hoofdrol voor mij.”

“Ja, ja. We willen de huur verhogen, verdubbelen eigenlijk. Vind je dat goed?”

“Nee, natuurlijk niet. Dan gaan we failliet.”

“Oké, ik begrijp het,” zegt Jordi. “Eén momentje…” Ik hoor even niets dan geknisper en dan komt mijn broer weer aan de lijn. “Juist. Villareal staat hier naast me. Zou je met hem willen onderhandelen over de voorwaarden?”

“Villareal is een omhooggevallen pooier met een wormenkop. Wat mij betreft kan hij terugkruipen onder de steen waar jullie hem hebben gevonden.”

“En?” vraagt Villareal op de achtergrond. “Tekent hij?”

Ik zeg: “Wil je dat ik hem persoonlijk vertel waar hij zijn contract kan laten?”

In het Spaans richt Jordi zich tot Villareal: “Misschien.”

“Jij hebt echt te veel krijtjes gegeten toen je klein was,” zeg ik. “Luister je wel naar me?”

“Sorry, momentje weer…” zegt mijn broer. Dan in het Spaans: “…wat…hoeveel…?” En weer in het Nederlands: “Moet je horen, Daniël…Villareal betaaltje achthonderdduizend euro om het op te geven.”

“Jullie zullen mijn wegrottende, vastgekoekte lijk moeten wegkrabben van de ingang van het sanatorium voordat ik ooit toesta dat iemand hier ook maar een paal in de grond slaat!”

“De voorwaarden zijn wat jou betreft dus bespreekbaar?”

“Nee, absoluut niet! Ben je doof of zo? We gaan hier nooit weg. Nooit!”

“Wat zegt hij?” vraagt Villareal op de achtergrond. “Doet-ie het?”

“Hij denkt er nog over na,” zegt Jordi.

Het Palace-hotel aan het Neptunusplein, een vijfsterrenhotel waar ze nog begrijpen wat het woord service betekent. Ik heb geboekt voor één nacht. Ik vond dat ik wel een cadeautje had verdiend na de week die ik achter de rug heb.

Ik zeg: “Als u rare geluiden uit mijn kamer hoort komen…”

“Wij kennen hier geen rare geluiden,” verzekert de receptionist me. Hij kijkt naar mijn koffertje. “Is dat al uw bagage?” vraagt hij.

“Meer heb ik vannacht niet nodig.”

“Dan wens ik u een aangenaam verblijf.”

Dat komt wel goed.

Op de kamer pak ik mijn spullen uit en ga vast op het bed liggen. Ik zet de televisie aan en onderhoud me met Bugs Bunny-cartoons terwijl ik wacht.

Ik kijk op mijn horloge. Elk moment nu.

De volgende ochtend word ik fris en ontspannen wakker, zij het met wat spierpijn. Mijn bed lijkt wel een slagveld. In het Palace kun je behoorlijk tekeergaan. En anoniem bovendien. Ik moet het hier vaker komen doen.

Mensen zijn mooier vanochtend, kleuren intenser, mijn gedachten scherper. Van binnen neurie ik een liedje. De herrie van al het verkeer dat op deze maandagochtend het centrum in dendert hoor ik nauwelijks.

Ik neem een omweg van het Palace naar huis: over de Boulevard van Recoletos naar Colón, omhoog over Sagasta en dan pas Chueca in. De straten in Chueca zijn nog nat. ‘s-Nachts spoelt de reinigingsdienst ze schoon met de hogedrukspuit. Tussen negen en twaalf wordt er in de cafés ontbeten: koffie en zoetigheid. Een enkeling bestelt al een whisky.

Vandaag ga ik niet werken. De totale hoeveelheid waanzin in deze stad is vrij constant en Madrid kan best een dag zonder mij. Heerlijk de hele dag op het balkon zitten met een fles rode wijn, een schaal olijven en de krant.

Bij de bakker op Figueroa koop ik twee stokbroden voordat ik doorloop naar huis.

Het kost honderdnegentien euro en het vliegt door de lucht.

De vaas van mijn moeder is nu een puzzel.

Paz is kwaad op me. “Je neukt iemand anders!” schreeuwt ze.

“Nee,” zeg ik. “Dat is niet waar.”

“Ik ben geen wantrouwend persoon. Dat ben ik nooit geweest ook. Maar ik heb je gisteren stiekem gevolgd en gezien hoe je naar het Palace bent gegaan. Je hebt daar de nacht doorgebracht.” Paz pakt mijn koffertje op en gooit hem tegen de muur. Het slot breekt en de koffer valt open op de grond.

Ze knijpt met de ogen. “Ik dacht dat wij iets bijzonders hadden,” zegt ze.

Dan ziet ze de handboeien.

Lul je daar maar eens uit.

“Ik haat je!” schreeuwt ze.

Ze hurkt naast de koffer, pakt de handboeien. Als ze maar niet…

“Wat is dit?!”

De videocamera.

Het is niet wat het lijkt is een iets te groot cliché voor zo’n moment.

Paz twijfelt geen seconde.

Het kost zevenhonderdzestig euro en het vliegt op me af.

Dat scheelde veel te weinig.

“Je videocamera is kapot,” stelt Jordi vast. In zijn linkerhand houdt hij de lens.

“Paz was kwaad op me.”

“Ja, jij maakt nog eens wat mee,” zegt hij. Hij geeuwt. “In het theater van La Latina speelt een bewerking van Othello. Hou jij daarvan? Ik heb twee kaarten.”

“Geweldig! Wat leuk dat je aan mij denkt.”

“Ja hè? De voorstelling is trouwens vanavond. We moeten meteen weg.”

“Daar kom je rijkelijk laat mee,” zeg ik. “Vraag je mensen altijd pas op het laatste moment mee?”

“O, nee hoor, maar je was ook geen eerste keuze.”

Na afloop van een hypermoderne, weinig inspirerende en bijzonder verwarrende voorstelling (de regisseur had de setting verlegd naar middeleeuws Japan en alle hoofdpersonen waren in het stuk lesbische vrouwen) drinken we wat na in een kroeg naast het theater.

“Jij hebt verstand van gekken, hè?” vraagt Jordi.

“Ik weet iets af van psychiatrie.”

“Wat ik je wil voorleggen: ik zit bijvoorbeeld in de auto te wachten voor een rood verkeerslicht, terwijl er iemand oversteekt. En dan plotseling komt het bij me op om keihard op die persoon in te rijden. Ik doe het niet, maar het komt wel bij me op.”

“Ja…”

“Of ik loop over straat en zie iemand in een portiek staan bellen en dan bedenk ik allerlei scheldwoorden die ik op hem zou kunnen loslaten. Of ik ben thuis bezig met een boormachine en het schiet door mijn hoofd dat ik een gat in mijn voet zou kunnen boren.”

“Alleen dóe je het toch niet?”

“Nee, natuurlijk niet.” Hij neemt een slok wijn. “Betekenen deze gedachten dat ik gek ben?”

“Alleen als je ze heel vaak hebt of als je er gehoor aan geeft.”

“Waar ligt precies de grens? Hoe vaak mag zo’n gedachte in mijn hoofd dringen?” Zijn blik is bijna bezorgd.

“Een scherpe grens tussen gezond en gestoord? Die bestaat niet.”

Hij denkt na. “Hoe weet je dan zeker dat al die patiënten van jou gek zijn?”

Afgelopen donderdag las ik nog in één van onze dossiers:

hij zegt dat een onzichtbare man hem gegijzeld houdt, zijn gedachten controleert en hem meermalen seksueel heeft misbruikt…

“Soms is het echt heel duidelijk,” leg ik uit.

Jordi krabt zijn hoofd. “Ik heb dus gesproken met Villareal.”

“Hoe was dat?”

“Die man vereist een hoop geduld. De helft van de tijd zat hij te zeuren over een pen die hij wou hebben. Ik heb maar niet te veel geluisterd.”

“O.”

“Hoe dan ook…Het probleem is gewoon dat we met te veel zijn. Villareal wil jou best je drie hectare laten houden…”

“Vijf hectare,” verbeter ik hem.

“Oké, vijf hectare…maar Arturo zal daar nooit in toestemmen. Hij heeft zich namelijk illusies gemaakt over een rol als architect bij het project. Als jij jouw stuk grond krijgt moeten de bouwtekeningen worden herzien en dat hakt behoorlijk in de winst. De projectontwikkelaars zullen Arturo dan nooit meer die baan toespelen.”

“Ik begrijp het. Onze neef wil een prestigieus baantje. En wat wil jij precies?”

“Ik? Ik wil alles,” zegt Jordi.

Alles?”

“Ja, alles. Maar alleen in de materiële zin van het woord.”

“Een niet nader te specificeren som geld?”

“Als het maar genoeg is om mijn hobby’s van te kunnen onderhouden.”

“Origami en travestie?” Ik drink mijn glas leeg en zeg: “Ik zie niet hoe we deze situatie kunnen oplossen.”

Jordi schommelt op zijn kruk. “Ja, maar ik heb een plan.”

– de meeste plannen van mijn broer ademen rampspoed –

“Is er enige kans dat dit plan gespeend is van elementen van illegaliteit?” vraag ik.

“Ik vertel het je een andere keer wel,” zegt hij en wijst naar de deur. “Daar is Amaya.”

De Zuid-Amerikaanse scharrel van mijn broer loopt binnen, knippert met de ogen naar me en zoent Jordi. “Ik wil de hele avond dansen!” verklaart ze. “Ik ben zo bij jullie terug.”

“Ze heeft kleren die er in de kast uitzien als washandjes,” vertelt mijn broer terwijl ze naar het toilet is. “Maar ze trekt ze aan en het worden opeens strakke shirtjes of schitterende jurken. En dan die ogen van d’r!”

“Mooie grote pupillen.”

“Ze maakt me helemaal gelukkig,” zegt Jordi.

“Ja, fantastisch,” zeg ik. “Hoeveel cocaïne gebruikt ze per week ongeveer?”

“Hoe bedoel je…?”

“En betaal jij daarvoor?”

Bernie komt met ontstellend nieuws. We hebben een brief ontvangen van de inspectie van bouwvoorschriften: een euroton boete voor schending van allerlei normen. Kennelijk hebben we lekkende rioleringsbuizen, brandgevaarlijke plafonds, legionella in de verwarmingsinstallatie en asbest in de muren. Als we niet binnen negen maanden aan een waslijst van regels voldoen volgt een gedwongen sluiting.

“Dit is echt flauwekul,” zeg ik. “De helft van Madrid voldoet aan geen enkele bouwnorm en uitgerekend wij krijgen een boete.” Van de voorgevel van mijn buren valt af en toe een steen op straat, en geen ambtenaar die daar een kwartiertje voor uittrekt, maar wij krijgen de inspecteur op ons dak. Dit is veel te toevalig.

“Dit is het einde,” zegt Bernie. “We moeten het sanatorium sluiten.”

Met enige tegenzin – ik vind Bernie nogal viezig – leg ik mijn hand op zijn schouder. “Dit lossen we op. Ik heb nu een gesprek met een patiënt, maar daarna ga ik iets bedenken.” Ik trek mijn hand snel weer terug.

Meneer Lopez is de ontzettend intelligente, maar tevens zwaar manisch-depressieve directeur van een bedrijf dat computernetwerken onderhoudt voor andere bedrijven. Met lithium onderdrukt hij zijn ziekte, maar de voorgaande weken bleek dit niet genoeg. Hoewel zijn manische periodes doorgaans mild zijn, kunnen ze ook doorzetten tot complete psychoses en hij heeft er voor de derde keer in zijn leven een doorgemaakt, met allerlei paranoïde wanen.

Meneer Lopez is zich ten volle bewust van zijn ziekte, en hij tracht het verdriet en de frustraties hierover te kanaliseren met humor. Hij zegt: “Ik dacht dat ik een identiteitscrisis had, maar dat bleek toch iemand anders te zijn.”

Ik gun hem een glimlach.

“Mijn vorige episodes waren tijdens vakanties,” vertelt hij. “Ik kon ze voor iedereen geheim houden.”

Deze keer heeft de psychose hem overvallen net op het moment dat de jaarrekeningen werden opgemaakt en de nieuwe offertes verzonden.

“Ik heb vreselijke dingen gedaan op het werk. Ik heb offertes uitgebracht voor de helft van de kostprijs. We hadden failliet kunnen gaan.”

Het stond in zijn dossier.

“Ik heb onze grootste klant uitgemaakt voor een fascistisch varken en dat was volkomen onterecht.”

Dit wist ik nog niet. Ik maak er een aantekening van.

“Ik dacht dat de overheid achter me aanzat, dat ze bewijs tegen me verzamelden uit ons bedrijfsarchief.”

Hij heeft het archief in brand gestoken. Als gevolg hiervan moesten twee van zijn werknemers met brandwonden worden opgenomen.

“Het wordt lastig mijn leven weer op te pakken,” zegt hij. “Ik wou dat ik gewoon opnieuw kon beginnen.”

“Dat kan toch altijd?”

“Nee,” antwoordt hij.

“Waarom niet?”

“Omdat ik nog steeds diezelfde persoon ben die het archief in brand heeft gestoken. Ik kan alles veranderen behalve mezelf.”

Zie het als een wanhoopsdaad om geld te verdienen: we gaan meedraaien in de crisisdienst van Madrid-Zuidoost. De psychiater van dienst bepaalt doorgaans waar de patiënt heengaat en wellicht kunnen we de patièntenstroom afbuigen naar het Antonio Guerra. Ik heb meteen de eerste dienst genomen.

Op dit moment rijden we naar het treinstation. De politie heeft ons opgeroepen om daar een agressieve man te evalueren.

“Ik ben blij dat jij meegaat,” zegt de chauffeur. “Want vorige week hebben we per ongeluk de verkeerde persoon meegenomen.”

“Hoe krijg je dat voor elkaar?”

“Ja…het zat dus zo…we hadden een adres waar we een psychotische vrouw moesten ophalen en daar vonden we op straat een dame die tegen de bosjes aan het praten was. Het leek ons wel duidelijk…”

“Ze sputterde een beetje tegen in het begin,” zegt de verpleegkundige die achterin zit, “maar uiteindelijk ging ze toch vrij gemakkelijk mee.”

“We ontdekten de fout pas toen we bij het ziekenhuis aankwamen,” gaat de chauffeur verder. “De dame die tegen de bosjes praatte bleek haar hondje te zijn kwijtgeraakt en die riep ze dus.”

“Ontzettend vervelend,” zeg ik.

“Ja, we moesten weer helemaal terugrijden.”

De agressieve man op Atocha, het treinstation in het zuiden van Madrid, blijkt een bejaarde in een pyjama. In zichzelf stamelend zit hij op een bankje tussen de tropische planten van de glazen stationshal.

“Is het de bedoeling dat we hem meenemen?” vraag ik aan de politieagent die ons opwachtte op het parkeerterrein van het station.

“We kunnen hem moeilijk in een cel opsluiten.”

“Zo agressief ziet hij er niet uit,” zeg ik. “Ik ga eens met hem praten.”

“Wees maar voorzichtig,” waarschuwt de agent.

Ik haal de schouders op en loop naar de man toe. “Goedenavond, meneer,” zeg ik. “Mijn naam is Daniël Guerra.”

Hij antwoordt niet.

Ik ga naast hem zitten, kijk in zijn ogen. “Ik ben dokter,” zeg ik.

Hij pakt mijn hand. Ik heb zijn vertrouwen.

“We maakten ons een beetje zorgen om u. We vroegen ons af wat u hier doet.”

Hij buigt zijn hoofd.

“Wat vindt u ervan als we u naar huis brengen?”

– au, verdomme –

Die gek heeft me in mijn hand gebeten!

“Ik probeerde je nog te waarschuwen!” roept de agent. Hij rent op ons af en komt tussen de patiënt en mij in staan. De man is echter weer volledig terug in zijn eigen wereld.

De ambulancebroeder kijkt een moment naar mijn hand en loopt dan weg om een verbandtrommel te halen.

Ik laat de wond schoonbloeden en weeg intussen af hoe nu verder: geweld, dwangbuis, haldol? Wat zeker is, is dat we deze man niet naar het Antonio Guerra meenemen – die dumpen we mooi ergens anders.

Ik krijg er een hard hoofd in dat we met deze diensten binnen afzienbare tijd een euroton bij elkaar gaan verdienen.

De volgende dag ga ik – mijn linkerhand ingezwachteld – met dokter Cordal en Aurora Reyes lunchen in het winkelcentrum tegenover het metrostation. Op voorstel van mijn Cubaanse collega lopen we een donkere Ierse kroeg binnen met plompe houten meubels.

“Hier?” vraagt Cordal.

“Ik vind het prima,” zegt Aurora.

“Ik heb geen mening,” zeg ik en ga zitten. Op dit moment heb ik maar één ding aan mijn hoofd: hoe kom ik aan een euroton? Met alleen het meedraaien in de crisisdienst krijgen we dat niet bij elkaar.

De conversatie van de twee psychiaters – iets over onze anorexiapatiënte – volg ik slechts half, maar ik vang dan ook geen steekwoorden of combinaties van woorden op die aangeven dat ik op moet letten. Bij woorden als ‘geld’, ‘huurcontract’ of ‘schadeclaim’ gaat er bij mij een alarmbel rinkelen. Omgekeerd is bij Cordal de inleiding ‘In Cuba…’ het teken om te stoppen met luisteren en hetzelfde geldt bij Aurora voor alles wat begint met ‘Ik vind…’.

Terug naar mijn probleem: Hoe kom ik aan een euroton?

Het eigen vermogen van het sanatorium is ongeveer wat ik aan kleingeld in mijn broekzak heb zitten, voor een lening van de bank is ons kasboek te schimmig, verkoopbare inboedel hebben we niet, en een voorschot van de verzekeraars is uitgesloten. Waarmee we aan het eind komen van de legale opties om de boete te betalen.

Mijn grootvader had een flink aantal oude schilderijen aan de muur hangen. Zou daar iets waardevols tussen zitten? Iets wat ik onopvallend mee kan nemen en makkelijk kan verkopen?

Aurora stoot me aan. De serveerster wacht op mijn bestelling.

“Wat zij neemt,” zeg ik, knikkend naar Aurora. “Of nee, wacht. Wat hij neemt.”

Cordal wijst naar de televisie. “Daar was ik gisteren nog.”

In Madrileense kroegen staat de televisie de hele dag aan en zo ook in deze. Een verslaggeefster staat op het plein van Callao, in het centrum van Madrid, waar de ETA vanochtend een bomaanslag heeft gepleegd. Twee gewonden, geen doden deze keer. Er wordt teruggeschakeld naar de journaalstudio voor een afsluitend commentaar. Dit nieuws is belangrijk, maar voetbal is nóg belangrijker. Blessures, boude uitspraken van trainers en spelers, prognoses, een hoop meningen. Een derde deel van het vijftig minuten durende journaal bestaat uit sportnieuws. Voor vijfendertig miljoen euro heeft Real Madrid een Braziliaan aangekocht.

Wat me weer terugbrengt bij mijn probleem: Hoe kom ik aan een euroton?

Na het voetbal volgt een item over de vertragingen in de aanleg van de tweede ringweg om Madrid. De burgemeester geeft uitleg op een persconferentie. Naast hem herken ik de man die vorige week op Villareal zat te wachten.

“Wie is dat?” vraag ik aan Aurora.

“De burgemeester van Madrid.”

“Nee, daarnaast.”

Aurora knijpt de ogen samen. Kijkt nog eens goed. “Volgens mij de wethouder van ruimtelijke ordening.”

Ik weet het weer. De man die ik bij Villareal zag wachten, is Quique Gonzalez, de echtgenoot van onze patiënte Elena.

Dat is veel te toevallig.