Mi corazón, mi corazón.
Es un músculo sano, pero necesita acción.
MUCHO MEJOR – LOS RODRIGUEZ Y COQUE MALLA
Het Ramón y Cajal-ziekenhuis: enigszins deprimerende architectuur maar wel erg praktisch in het centrum gelegen. Ze hebben me nog niet naar de afdeling gebracht en dat is gunstig, want van de spoedeisende hulp is het veel makkelijker ontsnappen.
Het nare van mijn attaques is dat de mensen op straat zich geroepen voelen een ambulance te bellen, en dan word ik weer wakker in een ziekenhuisbed. Ik wou dat ze me gewoon hadden laten liggen op de Gran Via. Het is echt niet zo dat je daar alleen ligt en soms gooien mensen geld op je.
Sinds ik de laatste keer een rekening thuisgestuurd kreeg van het Gregorio Maranon-ziekenhuis verberg ik mijn identiteitsbewijs en bankpasjes in een geheim zakje van mijn colbert. Ik heb het zelfs al een keer meegemaakt dat een geinponem mijn familie trachtte te bereiken en een bericht insprak op mijn moeders antwoordapparaat.
Leg dat thuis maar eens uit.
Het klinkt wellicht wat morbide, maar na een aanval voel ik me doorgaans veel rustiger en opgewekter dan anders. Je zou het kunnen vergelijken met de elektroshocktherapie in het sanatorium. De hersenen ontladen zich en je bent weer zo goed als nieuw.
Ik sta op, schuif het gordijn dat mijn behandelhok afschermt opzij en kijk uit over de gang. Geen personeel. Ik kan weg.
Zo onopvallend mogelijk – de donkere plek op mijn broek bedekkend met mijn jasje – verlaat ik de eerste hulp.
Ik heb eigenlijk wel trek. Als ik me niet vergis staat er een hamburgertent tegenover het ziekenhuis.
∗
Aurora is het type persoon dat bij andere mensen thuis de schilderijen recht gaat hangen. “Dit zijn mijn aantekeningen van toen ik nog studeerde voor het psychiatrie-examen,” zegt ze en ze overhandigt me een stapel syllabi.
“Dat is niet nodig,” zeg ik. “Ik bedrijf de psychiatrie van het gevoel.”
“Wat is dat precies?”
“Ik bedenk wat, en als ik er niet uit kom plan ik een tweede gesprek en zoek ik het op in de DSM IV.”
“Is dat zo?”
“Ja.”
Aurora denkt dat ik bluf. “Nou,” zegt ze met een nerveus lachje, “als je het allemaal zo goed weet mag je wel een paar patiënten van me overnemen, hoor.”
“Dat is goed,” antwoord ik. “De eerstvolgende opname is voor mij.”
Er zijn argumenten aan te voeren waarom ik hier beter niet aan zou kunnen beginnen, maar ik word knettergek van het kleinerende gezeik van Aurora. Ik ben hier de baas en dat mag ze weten ook.
∗
Mijn eerste patiënte heeft kort, rood geverfd stekeltjeshaar, piercings door oren, neus en onderlip, en kleedt zich volledig in het zwart. Dolores heet ze en ze combineert een borderline-persoonlijkheidsstoornis met een heroïneverslaving. Ze is hier al vaker opgenomen. Dolores heeft weinig moeite met het aangaan van relaties maar des te meer met het verbreken ervan. Ze wordt regelmatig aan de kant geschoven door vriendjes en heeft de neiging daar vrij inadequaat mee om te gaan.
Met het opsturen van dode dieren en zo.
Afgelopen weekend was het weer raak. Ze was gaan posten voor de flat van haar ex, had haar wijsvinger opengebeten en met haar bloed teksten op de glazen deur gekalkt. De crisisdienst moest haar wegsiepen. Hysterisch en agressief. Na een shot kalmeringsmiddelen en antipsychotica ging het een stuk beter. Althans, de eerste vierentwintig uur: totdat de onttrekkingsverschijnselen van de heroïne hun intrede deden. De bewaking moest haar in bedwang houden: zwetend, huilend, kotsend, schreeuwend om methadon die we haar – in overleg met haar ouders – hebben onthouden. Haar vader wil dat ze hier blijft tot ze is afgekickt.
“Hoe kijkje terug op het weekend?” vraag ik.
Dolores schudt woest haar hoofd, ze is boos. “Het is niet eerlijk,” zegt ze. “Ik heb ook recht op geluk.”
“Recht?”
Ze schreeuwt: “Ik éis geluk!”
“Je eist geluk?”
Ze kijkt me aan alsof ik gek ben en zegt: “Ik ga hier weg. Op zoek naar het geluk.”
“Nu?”
Dolores twijfelt. “Nou, op een dag…”
Ze is een moment stil, denkt na, en begint te huilen.
“Ik weet het niet,” snikt ze. “Ik weet het allemaal niet meer.” Ze snuit haar neus in haar trui. “Kunt u me niet helpen, dokter?” vraagt ze. “U lijkt zoveel te weten en u stelt zulke goede vragen.”
Ze veegt met haar mouw de tranen van haar wangen en zet grote ogen op. “Veel beter dan dokter Reyes.”
“Dokter Reyes is een heel bekwame collega die altijd heeft klaargestaan voor haar patiënten.”
“Maar ik heb het gevoel dat ik ú kan vertrouwen. Iedereen zegt dat ik niets kan en niets waard ben.” Ze schiet in de hik. “U laat me toch niet vallen? Ik heb niemand anders op wie ik kan rekenen. U bent mijn laatste hoop…”
∗
Ik ben met Paz meegelopen naar haar werk. Ze laat me haar kantoortje zien. Het heeft uitzicht op een muur en er komt nauwelijks daglicht binnen. “Ik mag het nu gaan inrichten,” vertelt ze. “Misschien kun je me helpen – jij weet vast een hoop van computers. Wat is eigenlijk beter: een scanner of een printer?”
Ze hangt haar handtasje aan de kapstok. “Waar heb je zin in voor het avondeten?” vraagt ze.
“Ik weet nog niet of ik vanavond wel thuis eet.”
“O…”
Het zou goed zijn onze relatie een keer helder te definiëren, want volgens mij denkt Paz dat we op een soort aseksuele manier vriend en vriendin zijn. Ik protesteer voorlopig niet als ze kookt, schoonmaakt en mijn was doet, maar het zit me ook niet helemaal lekker. Ik heb behoefte aan vrijheid en waar ik ‘s-avonds of in de weekenden uithang is mijn eigen zaak.
Ze zegt: “Maar ik had er al op gerekend.”
Het is de teleurstelling die ik in haar ogen lees, de collectieve schuld opgebouwd door de mannen vóór mij. De deceptie dat ik niet anders ben, niet bijzonder.
Ik breek en geef toe. “Ik heb wel zin in Mexicaans,” zeg ik.
Ze klaart op. “Mexicaans…ik maak heerlijke enchilada’s.” Ze reikt voorover en zoent me op de wang. “Ik zal de hele middag aan je denken.”
∗
Dilemma: het is druk in de metro van Madrid. Zojuist is een groep Peruaanse muzikanten in je coupé gesprongen – met twee gitaren en een panfluit weten ze een gigantische teringherrie te produceren. Tegenover je zit een bejaarde man met een wandelstok, die op zijn linkerneusvleugel een enorm gezwel heeft dat naar jouw professionele inschatting zo snel mogelijk moet worden verwijderd.
Spreek je de man aan?
Beeld je de situatie in voordat je ‘ja’ zegt, want het antwoord is natuurlijk’nee’.
∗
Ik stap uit bij de halte Nuevos Ministerios en loop de Avenida de la Castellana af, de tienbaansweg die het verkeer vanuit het noorden naar het hart van Madrid leidt. Bij het Santiago Bernabeu, het stadion van Real Madrid, steek ik over naar het moderne flatgebouw waar zich op de zesde verdieping de advocatenpraktijk bevindt van mevrouw Castro, de voorzitster van de raad van toezicht.
Bernie en ik komen hier verantwoording afleggen voor het beleid van de afgelopen drie maanden.
Arturo haalt me op bij de receptie en samen nemen we de lift naar boven.
Mijn neef glimlacht. “Maak je geen zorgen,” zegt hij. “In geval van faillissement delen we de winst.” Naar het zich laat aanzien is hij persoonlijk al begonnen die winst uit te geven. Hij is uit huis bij zijn ouders, heeft onlangs een tweedehands Porsche gekocht en als ik me niet vergis is de Rolex om zijn pols echt. Hij knipoogt en zegt: “De vette jaren zijn aangebroken.”
Het is een contrast met Arturo zoals ik hem tot een jaar geleden kende: een klagend, verongelijkt, verwend kind.
De raad is voltallig; oom Jaime en dokter Rivera zijn er ook. Mevrouw Castro opent de vergadering en na de nodige formaliteiten komen we op de balans.
“We hebben het afgelopen kwartaal drieduizend euro winst gemaakt,” vertelt Bernie.
“Verlies,” corrigeert Arturo.
“Nee, winst.”
Mijn neef begrijpt het niet. “Hoe kan dat? Er werken nu twee mensen extra.”
“We hebben wat kostenposten geschrapt,” legt Bernie uit.
En dat Paco Blanco niet meer straffeloos in de kas kan graaien zal ook zeker helpen.
Arturo blijft sprakeloos.
“Gefeliciteerd,” zegt mevrouw Castro.
“We gaan er iets moois van maken!” roept Bernie. De haren op zijn voorhoofd laten los en bungelen voor zijn ogen. Hij plakt ze weer vast met wat speeksel.
“Onze financieel directeur heeft namelijk een passie voor succes,” leg ik uit.
“Dat zal wel,” gromt Arturo. “Een passie voor persoonlijke hygiëne heeft hij in elk geval niet.”
∗
Loop van het Chuecaplein met zijn hippe en homoseksuele uitgaanspubliek, via Hortaleza naar het Santa Barbaraplein. Doe dit niet na elf uur ‘s-avonds want dan zit het vol met vijftien- tot achttienjarigen en is er geen doorkomen aan. Vervolg je weg langs Sagasta (fastfoodrestaurants) naar de rotonde van Bilbao (terrassen) en sla de de straat van Fuencarral in, met hip-decadente gelegenheden maar ook vele authentieke (lees: smerige) bars. Als je bij Gran Via komt, sla je rechtsaf – tenzij je in bent voor wat snelle straatprostitutie in de portieken op Montera – en loop je door tot Callao. Blijf uit de gelegenheden op Gran Via, want daar leer je Madrid niet kennen. We steken door naar beneden, langs de warenhuizen en cafés en komen uit op Sol, het centrale plein van Madrid. Nee, er is geen concert en geen demonstratie (vandaag niet tenminste, maar dan zal er morgen wel een zijn): het is gewoon acht uur en dan is het altijd zo druk.
Steek het plein over en let goed op, want we komen zo in het oudste gedeelte van Madrid: ‘het Madrid van de Oostenrijkers’, een wirwar van straatjes. We slaan rechtsaf over de calle Mayor. Vandaag niet de dure tenten tussen de Opera en het koninklijk paleis; we lopen links omhoog naar de plaza Mayor. Als je souvenirs wilt kopen ben je op de juiste plek beland, als je voor toerist wilt spelen moet je op de terrassen hier een paella bestellen of in de straat van Toledo (die we nu naar beneden aflopen) een kroeg met een grote HEDENAVOND FLAMENCO-VOORSTELLING-poster ingaan. Rechts – links – straat oversteken – rechts – links met de bocht mee: La Latina. Bedenk dat als in een bepaalde kroeg meer Spanjaarden staan dan basale geometrische principes toelaten daar een goede reden voor zal zijn. Het is mooi weer, als er plek is gaan we zitten op het terras tegenover de basiliek.
We zijn in een uur tijd ongeveer vijfhonderd cafés, bars, discotheken en restaurants gepasseerd. Het spijt me dat ik maar zo’n beperkt gedeelte heb kunnen laten zien. Een volgende keer misschien Malasana, of Huertas, of Recoletos, of rond het Bernabeu? Of Arguelles, Atocha, Acacias…? Het Retiro, Jorge Juan, of rond de arena van Ventas?
Na de vergadering zijn Jordi en ik naar een Galicisch restaurant in de wijk La Latina gegaan. Halverwege de gefrituurde chorizo’s, de calamares en de glazen cider komt een mooie, lange Zuid-Amerikaanse vrouw de zaak binnen. Ze draagt een strak mouwloos hemdje en een effectieve push-up-bh.
Jordi staat op. “Hier!” roept hij naar haar.
De vrouw komt naar ons toe en zoent mijn broer op de mond.
“Dit is Amaya,” zegt Jordi. “Een speciale vriendin van me.”
“Speciaal?” vraag ik in het Nederlands (terwijl ik haar twee kussen geef). “Is dat weer zo’n codewoord van jou waar ik niets van begrijp? Is ze soms een prostituee of zo?”
“Jij bent zo grappig!” zegt Jordi. Hij richt zich tot Amaya. “Daniël is de baas in het gekkenhuis.”
Ze knippert met de ogen naar me. Haar wenkbrauwen zijn met potlood getekend.
“Hij gaat ons allemaal rijk maken,” zegt mijn broer.
“Dan zal ik extra aardig tegen hem zijn,” zegt Amaya.
∗
Paco Blanco schrok zich dood toen ik vertelde dat het huurcontract moest worden gewijzigd. Voor het eerst sinds ik hier de baas ben is hij behulpzaam. Hij laat me een kopie zien van het contract.
“Met name artikel 8c is belangrijk,” drukt hij me op het hart.
∗
8c: Indien de verhurende partij wijzigingen aanbrengt in het contract of het contract opzegt, heeft de huurder het recht tot aankoop van de grond, voor een prijs berekend op basis van de huur.
Hij zegt: “Je mag nooit een nieuw contract ondertekenen zonder met mij te overleggen! Het voortbestaan van het Antonio Guerra hangt ervan af.”
Alsmede de waarde van zijn aandelen natuurlijk.
Ik bel de advocaat van het sanatorium en lees hem de clausule voor. “Hoeveel is de prijs berekend op basis van de huur?” vraag ik.
“Wat de rechter toewijst. Bijna niets. Dertig euro de vierkante meter, hooguit en dat is ongeveer een vijfde van de marktwaarde. Degene die deze clausule toevoegde heeft de eigenaars behoorlijk verneukt.”
Ik vergelijk het nieuwe contract, dat Jordi en Arturo me per post hebben doen toekomen, met het oude. Het nieuwe contract is een jaar geldig, de huur wordt 50 procent verhoogd en het recht tot aankoop van de grond vervalt.
Denken die twee dat ik blind ben of zo?
∗
Groepstherapie. Acht patiënten (depressief, borderliner, verslaafd, of een combinatie hiervan), Aurora Reyes en ik. Het mooie is dat de patiënten elkaar corrigeren. Ze zeggen de dingen die je als psychiater alleen maar mag denken.
Dolores heeft nog steeds een inbewaringstelling, maar ze blijft daarna vrijwillig in het sanatorium voor een afkickprogramma. Ze vertelt de groep over haar laatste vriend. “We waren voor elkaar gemaakt,” besluit ze. “Hij kon zo teder zijn en gevoelig. Hij was de enige die me begreep. Als ik hem niet kan hebben hoeft liefde van mij niet meer.”
Rosa, een tweeënveertigjarige depressieve dame die na vijf weken behandeling eindelijk aan het verbeteren is, onderbreekt haar. “Stel je niet zo aan,” zegt ze tegen Dolores. “Die jongen klinkt als een loser.”
“Dat is niet waar!”
“Jawel. Hij heeft geen baan, heeft nooit een studie afgemaakt en was alleen aardig voor je als hij gedronken had, maar dan weer niet te veel gedronken had.”
“Hij is bijzonder.”
“Gelukkig wel.”
Het gaat veel te goed met Rosa. Honderdtwintig euro per dag betaalt haar verzekeraar, maar ik vrees dat we haar bijna kunnen ontslaan.
“Dokter Guerra?” zegt Elena, de vrouw die met een leeg kinderwagentje rondstruinde. De vrouw die haar echtgenoot de wethouder bij ons heeft laten opnemen, omdat hij denkt dat wij zo’n afgelegen zwart gat zijn dat zelfs de Spaanse roddelpers haar hier niet op het spoor komt.
“Ik weet iets wat u niet weet, dokter…”
“O, wat dan?”
“Tralala.”
“Oké,” zegt Aurora. “Wil iemand anders nog iets kwijt?”
“Tralala,” herhaalt Elena. Ze stopt haar duim in haar mond. “Tralalie, tralala.”
“Dan zijn we klaar,” zegt Aurora.
“Tralalie, tralala…” Elena staat op en huppelt het zaaltje uit. Ze roept: “We gaan allemaal verhuizen!”
∗
Vandaag uit de serie ‘Aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis’: de foam-rubberen nekkraag. Wellicht liever als formule:
foam-rubberen nekkraag = hysterie
We schrijven er nogal eens een voor bij mensen die te veel blijven zeuren, maar de enige indicatie voor een nekkraag (en dan een harde van gips) zijn botbreuken met risico op inklemming van het ruggenmerg. Nekpijn, bijvoorbeeld, is geen reden.
Het ziet er echter wel erg indrukwekkend uit en voor sommige mensen is dat een prettige bijkomstigheid. Voor tante Gloria bijvoorbeeld, die ‘ziek zijn’ en de uiting hiervan naar de wereld toe als primaire levensbehoeften heeft. Als ik een euro zou krijgen voor elke keer dat ze tegen me verzuchtte hoeveel pijn ze had en hoe moe ze was, kon ik zeker twee maanden huur betalen voor het sanatorium.
Oké, dat is inderdaad niet heel veel geld.
Tante Gloria is me komen opzoeken in het sanatorium en we drinken koffie in de tuin die grenst aan de eetzaal.
“Ik heb een cadeau voor je meegenomen,” zegt ze. Ze reikt in haar jasje en haalt er iets uit. “Dit is voor jou.”
Een button aan een ketting.
“Wat is dit?”
“Een zen-amulet.”
Ik houd hem omhoog. Wat moet ik hier nou mee?
Ze zegt: “Hij brengt geluk.”
“Oké.”
“Zelf had ik er al een.”
Mooi.
“Ik hoop dat hij mij ook geluk brengt,” zegt ze. “want dat kan ik wel gebruiken…” Ze wil een verhaal kwijt; is op zoek naar compassie.
Maar niet bij mij graag. “Dat hoop ik ook,” antwoord ik.
Het blijft even stil. Tante Gloria weet niet meteen hoe te reageren.
Ze probeert het toch nog eens: “Want ik heb het niet makkelijk gehad de afgelopen tijd…”
“Nee, maar gelukkig heb je nu een zen-amulet.”
Ze geeft het op. “Daniël,” zegt ze, “ik hoop dat je wilt luisteren naar wat Arturo van je vraagt. Het is iets kleins, maar het is in het belang van de hele familie.”
“Het is ook in ons aller belang dat jouw kinderen de appartementen leeg opleveren, en dat Josep zijn agrarisch contract verscheurt.”
Ze reageert bijna gekwetst. “O nee, daar mag je mij niets over vragen. Dat heb ik allemaal aan Arturo overgelaten, dus daar ga ik niet meer over.”
“Dan kun je de afhandeling van het sanatorium ook beter aan hem overlaten. Jouw gezondheid is veel te fragiel om je met zulke gecompliceerde thema’s bezig te houden. Mensen die zo’n duidelijk nekletsel hebben als jij doen er beter aan zich niet druk te maken.” Ik vraag: “Hebben jouw artsen wel eens gedacht aan de ziekte van Lyme? In Keulen hebben ze een uitstekend laboratorium dat daar op test.”
∗
Het nationale symbool van Spanje is niet langer de stier, maar de hijskraan. Het land is de bouwput van Europa.
Arturo stelt me voor aan meneer Villareal, een lange man met een dikke grijze baard in een grijs pak met krijtstreep.
“Meneer Villareal is projectontwikkelaar,” legt mijn neef uit.
“Ik wilde u graag ontmoeten,” zegt Villareal. “We gaan in deze buurt namelijk een groot wooncomplex en winkelcentrum bouwen.”
“Waar precies?”
“Ik zal het u laten zien!” Uit een plastic koker trekt hij een plattegrond met de bouwplannen en hij spreidt deze uit over de tafel.
Ik herken het metrostation, het park, de toegang tot de ringweg. “Waar is het sanatorium?” vraag ik.
“O, hier ongeveer,” wijst de man aan. “Grofweg onder het zwembad en de bowlingbaan. Uw neef heeft de bowlingbaan ontworpen en zal als architect betrokken blijven bij het project.”
“Het sanatorium is een aflopende zaak,” zegt Arturo. “We laten het failliet gaan.”
“En wat moet ik dan doen?”
“Ergens anders werken?”
Hij maakt zeker een grapje.
Villareal zegt: “We kunnen het financieel aantrekkelijk voor u maken. Wat dacht u van vijftigduizend euro?” Een jaarsalaris.
“Waarom hebben jullie me tot directeur benoemd van een failliete tent?”
“Het nieuwe huurcontract moet worden getekend,” zegt Arturo.
“Het wurgcontract?”
“We vragen een alleszins redelijke huur.”
Het dringt, met een paar seconden vertraging, tot me door wat mijn neef zojuist heeft gezegd. De enige reden dat ik hier ben is om als een soort handpop een stuk papier te tekenen!
“Hebben jullie me over laten komen alleen maar om het sanatorium failliet te laten gaan?”
Jordi zegt: “Je ziet het allemaal veel te zwart-wit, Daniël.”
“Wat dacht u van tweehonderdduizend euro?” vraagt Villareal.
– adem in! adem uit! –
“Wat dacht u van drie miljoen?” antwoord ik giftig.
Villareal denkt na. “Nee,” besluit hij. “Dat is te veel.”
“Dan zijn we uitgepraat.” Ik sta op en wend me nog eenmaal tot Villareal: “Trouwens, wat mijn neef Arturo betreft, als ik u was zou ik hem het ontwerp van een eenpersoonsplaggenhut nog niet eens toevertrouwen. U moet eens rondvragen. Alles wat hij tot nog toe heeft ontworpen is inmiddels ingestort. Een goedemiddag.”
Arturo en Jordi rennen me achterna door de gang.
“Wil je niet overal verkondigen dat ik incompetent ben?” roept mijn neef.
“Arturo heeft gelijk,” zegt Jordi. “Dat moeten we stilhouden.” Hij grijpt me bij de schouder. “We kunnen rijk worden, Daniël, en dan bedoel ik ‘rijk’ niet in de quasi-intellectuele overdrachtelijke zin. Een meter bouwgrond is zeshonderd euro waard en wij hebben vijfentwintig hectare.”
“Is geld het enige wat jou interesseert?” vraag ik.
“Die opmerking doet pijn hier in mijn hart,” antwoordt Jordi, en hij grijpt naar zijn lever.
Ik wil geen ruzie maken met mijn broer en loop door.
∗
Het jaar is 2028 en ik ben de moeder-overste in dit klooster. Ik maak aantekeningen:
∗
Oriëntatie in tijd en plaats: niet zo best.
∗
Ik heb iets geweldigs weten te regelen. Tot drie uur werken de psychiaters officieel voor het sanatorium, maar na twaalven doen ze eigenlijk niets meer. Vanaf nu mogen ze in die verloren uren consulten verrichten in het privéziekenhuis om de hoek. Negenenzeventig euro per volledig consult rekenen we. Dat is best goedkoop, maar met twee consulten verdienen we wel weer een dag huur terug.
Vandaag ben ik zelf gegaan. Ik onderzoek een vijfentachtigjarige vrouw die gisteren is geopereerd aan haar heup. Ze heeft een delier, een psychose met een lichamelijke oorzaak. Je ziet dit na operaties, maar ook bijvoorbeeld na overmatig alcohol- of drugsgebruik, na herseninfarcten, bij ontregeling van de stofwisseling en bij infecties. Vooral oudere patiënten zijn er erg gevoelig voor. Je hoopt dat de oorzaak verdwijnt en behandelt intussen de symptomen.
Haldol is overal goed voor.
Het beeld van deze dame is overigens vrij zeldzaam. Meestal zien delirante patiënten beestjes en maken ze rollende bewegingen met hun vingers.
Ik vraag nog even door. “U bent dus een non?”
“Ja, moeder.”
∗
Oriëntatie in persoon: voor verbetering vatbaar Geen aanwijzingen voor hallucinaties.
∗
“Hoe voelt u zich nou?” Ze blaast in mijn richting. “Blij, boos, verdrietig?” Ze kijkt me aan, draait haar hoofd, haalt de schouders op.
∗
Affect: vlak
∗
“Mevrouw?” Geen reactie. Ik probeer het nog eens: “Mevrouw?” Ze is weggevallen.
∗
Bewustzijn: wisselend
∗
“Mevrouw!” schreeuw ik in haar oor.
“Ja, moeder.” Gelukkig, we hebben weer contact. “Moeder, ik heb gezondigd.”
“Vertel…?”
“Met Pedro.”
“Pedro?”
“Ja, met Pedro, de tuinman. In het washok.”
“Zeg vijf Weesgegroetjes en de Heer zal je vergeven.”
“Dank u, moeder. Maar niet alleen met Pedro, ook met Guillermo.”
“O.”
“En met Francesc en met Miguel-Angel en Andres en Carlos.” Zou ze echt non zijn? “Waren dat ze?” vraag ik. “En met Irene en met Maria…” Volgens mij zit ik hier nog wel even.
∗
Dokter Cordal klopt op mijn deur en steekt zijn hoofd naar binnen. “Wat is het hier stil,” zegt hij.
“Dat is het geluid van werk,” antwoord ik. “Luister goed, want tegenwoordig hoor je dat bijna nergens meer.”
“Ik begrijp het niet…”
“Dat verbaast me niets. Wat kan ik voor je doen?”
“Nou directeur, u weet dat ik uit Cuba kom?”
“Dat verberg je slecht.”
“Ik heb dus een broer.”
“Ja?”
“Hij komt ook uit Cuba.”
“Wat toevallig. Is hij ook arts?”
“Nee, waterbouwkundige. Hij is op zoek naar een baan. Ik had gehoopt dat er in het sanatorium iets beschikbaar zou zijn.”
“Op dit moment zijn al onze vacatures voor waterbouwkundigen vervuld.”
“Hij kan ook schoonmaken.”
Ik hoef toch niet uit te leggen dat zijn broer hier illegaal is?
“Besef wel dat jij en je broer bij me in het krijt staan.”
Cordal pakt mijn hand en begint hem heftig te schudden. “Dank u, dokter Guerra, dank u. Ik ga meteen de fles rum halen om het te vieren.”
∗
Oom laime heeft zijn plaats in de raad van toezicht overgedragen aan zijn vriendin Victoria, de kindercardiologe. Ze is gekomen voor een rondleiding door het sanatorium.
Bij de ingang verwelkom ik haar. Victoria is hooguit een meter zestig lang, heeft rood geverfd haar en zal ergens eind vijftig zijn. Ze draagt een zwart mantelpakje met een groene rok en loopt op bruine schoenen met naaldhakken.
“Wat leuk dat je er bent,” zeg ik. Ik kijk over haar heen naar een Seatje dat onder een een dennenboom staat geparkeerd. “Is dat jouw auto?”
Ze lijkt zich ervoor te schamen en zonder om te kijken tracht ze hem weg te praten. “O, ja, die heb ik maar ergens neergezet. Hoe gaat het met je, Daniël?”
Victoria is vrij mollig. Om dit te camoufleren en een kunstmatige taille te creëren heeft ze haar buikriem zo ver dichtgegespt dat ze nauwelijks kan ademhalen als ze loopt. Haar bedaarde muizenstapjes geven het tempo aan waarmee we door het sanatorium wandelen. Ik beperk de route tot de vleugels zonder instortingsgevaar. De vriendin van mijn oom heeft een hoop meningen en geen enkele intentie deze voor zich te houden. Ik word bedolven onder de ‘goedbedoelde adviezen’.
We stoppen bij het medisch archief. Tot drie maanden geleden bestond dit uit ongeordende stapels papier bij elke afzonderlijke psychiater in een kast. Nu hebben we de dossiers in een aparte, droge ruimte in mappen gerangschikt op geboortedatum. Ik laat het haar zien. Victoria schudt haar hoofd en begint te praten.
Na de woorden: “Je moet een voorbeeld nemen aan óns ziekenhuis, waar…” stop ik met luisteren.
We lopen door naar de receptie, waar de secretaresses eindelijk computers hebben gekregen. Er kan een administratie worden bijgehouden en we kunnen debiteurs achter de broek zitten.
“Dat moet je helemaal anders doen…” zegt ze, en andere dingen die niet boeien. Ze merkt dat ik niet luister. “Als jij zo veel ervaring zou hebben als ik…”
“Tegen die tijd hoop ik met pensioen te kunnen,” kap ik haar af.
Ze blijkt onverstoorbaar. “Ik heb geleerd verstandige ideeën te herkennen en ze te onderscheiden van slechte ideeën…”
“Dat kan ik ook,” zeg ik. Het is niet zo moeilijk: slechte ideeën komen van andere mensen.
Ik glimlach en wijs. “Kom, het theater is die kant op.”
∗
Wat Victoria écht wil, wordt pas duidelijk als ik haar uitlaat.
Ze zucht veelbetekenend en zegt: “Ik denk dat het voor Jaime het beste is zijn gedeelte van de grond zo snel mogelijk te verkopen.”
Haar bemoeizucht begint me te ergeren. Ze is de vriendin van mijn oom, ze is geen familie.
“De grond behoudt haar waarde,” zeg ik. “Die kan altijd nog worden verkocht. Zie het als een spaarfonds.”
Victoria schudt haar hoofd. “Jaime heeft daar niets aan. Hij heeft geen kinderen, dus sparen is voor hem zinloos. Hij heeft nu geld nodig om van het leven te genieten.”
Van geld genieten is grotendeels een aangeleerd talent en je moet er op tijd mee beginnen wil je het ooit goed beheersen. Voor oom Jaime is het te laat, maar iets zegt me dat Victoria het wel zou kunnen.
“Je bezorgdheid is hartverwarmend,” antwoord ik.
“Het is ook zo’n lieve man,” zegt Victoria. “Je wilt automatisch voor hem zorgen.”
Ik zei het al eerder. Ironie wordt in Spanje nauwelijks herkend.
∗
Mijn neef. Surf voor meer informatie naar www.pedantezak.com.
Zie ook: www.wikipedia.org/loser.
Arturo wacht me op in mijn kantoor. Hij draagt een blauw pak met een wit pochet. Naast hem op de grond staat een zwart attachékoffertje.
“Je zit op mijn stoel,” zeg ik.
Hij tikt op een stapel Aatjes op de tafel. “Het is heel belangrijk dat iemand dit contract ondertekent vóórdat de boel failliet gaat,” zegt hij.
“We gaan niet failliet,” antwoord ik. “We maken zelfs winst.”
“Niet met dit nieuwe huurcontract.”
“Ik ga dat niet tekenen.”
“We bieden je een gouden handdruk van een half miljoen euro als je hier een krabbel op zet en verdwijnt.”
Hebzucht maakt mensen voorspelbaar. Als hij mij een half miljoen biedt houdt hij er zelf minstens twee aan over.
“Ik wil vier miljoen,” zeg ik.
“Vier? Je bent alleen maar aangenomen om dit contract te ondertekenen,” zegt Arturo. “Voor de rest hebben we jou absoluut niet nodig.”
“Je zit op mijn stoel,” herhaal ik.
“Denk aan je moeder en hoeveel zij hiermee zal verdienen!”
“Ik zit hier niet voor de eigenaars van de grond. Ik zit hier voor de belangen van het sanatorium en de aandeelhouders daarvan.”
“Ik heb je hier aangesteld en ik kan je ook weer ontslaan.”
“Alleen de raad van toezicht kan me wegsturen,” zeg ik. “En je hebt nu één minuut voor ik de bewaking bel om je uit mijn stoel te trekken en op straat te gooien.”
“Hier krijg je spijt van!” waarschuwt Arturo me, terwijl hij wegloopt.