Y si te piensas echar atras, tienes muchas huellas que borrar.
ENTRE DOS TIERRAS – HEROÉSDELSILENCIO
In het sanatorium werken vijf psychiaters, achttien verpleegkundigen, drie secretaresses, een handvol bewakers, drie koks, twee schoonmakers en een apotheker. En vanaf vandaag ook Bernie en ik.
We konden het niet eens worden over wie er leiding mocht geven aan het sanatorium en zijn gekomen tot een krankzinnig compromis: ik ben nu medisch directeur, Bernie is financieel directeur, en niemand is echt de baas.
“We moeten een mission statement voor de kliniek vaststellen,” vindt Bernie.
“In het komende jaar niet failliet gaan lijkt me een goed uitgangspunt,” zeg ik. “En misschien niet eens onhaalbaar.”
Bernie is één meter vijfenzestig, heeft met gel doordrenkt glimmend haar plat over zijn voorhoofd gekamd, en is een vriendje van mijn neef. Elke tien minuten likt hij aan zijn vingers en strijkt ze door zijn haar om het nog platter op zijn voorhoofd te krijgen.
“Daniël, het is belangrijk dat wij regelmatig overleggen,” zegt Bernie tegen me. “We gaan een succes maken van dit sanatorium. Ik weet het zeker, want ik heb een passie voor succes ”
In het sanatorium behandelen we geen subtiele psychiatrie: psychoses, doorgeslagen automutilerende borderliners, fulminante depressies, ernstige anorexia. Diagnoses die je niet kunt missen, problemen die je niet oplost met een goed gesprek of wat sessies halfzachte psychotherapie. We zouden ermee kunnen adverteren: Sanatorium Antonio Guerra, als praten geen zin meer heeft.
De helft van onze nieuwe patiënten wordt hier met een inbewaringstelling afgeleverd door de crisisdienst.
∗
Ik loop mee met dokter Rivera. Het medisch personeel herken je in het Antonio Guerra aan de witte jassen en zeker bij dokter Rivera – eind vijftig, forse wenkbrauwen, diepgelegen ogen, smalle kin, vlekkige droge huid, vies krullend haar naar alle kanten – is dat meteen ook het belangrijkste verschil met de patiënten. Hij ademt sissend door de mond met de tanden op elkaar en als hij met je praat komt hij nét iets te dicht op je staan.
“Ik werk hier nu twintig jaar,” vertelt hij. “En in die tijd is er niets wezenlijks veranderd in de psychiatrie.”
“In ieder geval niet hier,” zeg ik.
“Elke ochtend begin ik met de visite op de afdeling,” legt Rivera uit. “De oostvleugel is van mij.”
Hij klopt aan bij een patiëntenkamer. Geen antwoord. Ikzelf vraag me af of dit zou kunnen betekenen dat er aan de andere kant van de deur een man met een koord om zijn nek aan het plafond bungelt, maar Rivera ziet dat anders.
“Geen gehoor. Dan zal het wel goed gaan,” concludeert hij. “Het wordt een rustige ochtend.”
“Een rustige ochtend?”
“Het kan hier erg druk zijn,” vertelt Rivera. “We hebben bijna elke week wel een paar opnames.”
Het is bijna aandoenlijk hoe hij tracht te verbergen dat hij geen zak te doen heeft. Ik wil het hem ook niet té moeilijk maken, dus ik stel voor koffie te gaan drinken.
De psychiater kijkt om zich heen, doet een stap dichter naar me toe en sist praktisch in mijn oor: “Ia…laten wij dat doen. Komt u maar mee naar mijn kantoor.”
Er loopt een koude rilling over mijn rug.
∗
“Ben u een gelovig man, meneer Guerra?” vraagt Rivera, wijzend naar het kruisje aan mijn halsketting. De psychiater zit rechtop in een fauteuil achter zijn bureau.
Vliegenthart kan geen enkele Spanjaard uitspreken, dus in het sanatorium laat ik me Guerra noemen, naar mijn moeder.
“Gelovig,” antwoord ik, “maar niet religieus.”
“Als psychiaters drieduizend jaar geleden hadden beschikt over antipsychotica hadden we al die profeten met hun hallucinaties en wanen kunnen behandelen,” zegt hij. “Dan had religie nooit bestaan. Dat had veel problemen voorkomen.”
“Behandelen?” Ik sta stil bij wat hij insinueert. “lezus aan de haldol? Mozes aan de rivotril? Mohammed in een isoleercel?”
De psychiater reageert met een gefnuikte grimas die me de uitdrukking’lachen is gezond’ sterk doet heroverwegen.
Rivera’s pieper gaat. Hij neemt op.
“Ja…? Laat maar naar mijn kantoor komen.” Hij kijkt naar mij: “Uw broer is hier.”
Terwijl we wachten trommelt de psychiater met zijn vingers op tafel.
“Heeft u de laatste tijd nog een goede film gezien?” vraag ik.
Jordi klopt aan en stapt meteen binnen. Rivera geeft hem een hand en verontschuldigt zich: “Ik moet mijn administratie nog afhandelen. Ik zie u morgen weer.” Hij loopt weg.
“Dat is nog eens een kerel bij wie je niet in de kofferbak wilt kijken!” zegt Jordi, als de psychiater de deur achter zich heeft dichtgetrokken. Hij strijkt door zijn baardje. “Zeg, ik kwam nogal wat patiënten van je tegen op de gang. Horen die niet naakt aan een ketting te liggen?”
Ik schud het hoofd. “Ze zijn hier allemaal particulier verzekerd.”
∗
Drie kwart van de aandelen was van onze grootvader, de rest van de psychiaters. Dit vertaalt zich in de samenstelling van de nieuwe raad van toezicht, die bestaat uit mijn oom Jaime, neef Arturo, dokter Rivera en de voorzitster: mevrouw Castro, een advocate. Zij hebben mij aangesteld als medisch directeur en zij kunnen me ook weer ontslaan. Paco Blanco baalt als een stier dat ik zijn baan heb ingepikt, maar niet genoeg om ontslag te nemen. Hij heeft aandelen in het Antonio Guerra, is de best betaalde psychiater en hoewel het sanatorium een zinkend schip is, floreert zijn privéspreekuur aan huis als nooit tevoren. De patiënten die hij hier behandelt tijdens hun opname laat hij na afloop eindeloos thuis terugkomen. Beter worden ze toch nooit meer.
Blanco beperkt zich voorlopig tot wachten op een misstap van mij. Dat moet haast wel een administratieve dwaling zijn, want zolang je geen abnormale doseringen pillen voorschrijft of met je patiënten naar bed gaat is er niet zoveel wat je als psychiater fout kunt doen.
De vijfentwintig hectare grond met het gebouw behoren echter niet toe aan het sanatorium, maar aan een bv die volledig van mijn grootvader was. Deze bv wordt sinds kort beheerd door Jordi en Arturo. Mijn moeder vond het een goed idee om haar jongste zoon meer verantwoordelijkheden te geven.
∗
Jordi draait zijn auto half op de stoep en laat de motor afslaan. “Sinds ik een invalidenkaart heb kan ik overal parkeren,” vertelt hij.
“Een invalidenkaart?”
“Vanwege mijn handicap.”
“Hoe ben jij gehandicapt? Ethisch?”
Hij trekt uit zijn portefeuille een receptblaadje en geeft het aan mij. “Dit is waar ik aan lijd,” zegt hij.
Ik lees hardop: “Polymyalgia rheumatica?”
“Dat is een ziekte,” zegt hij.
Juist. “Met welke verschijnselen precies?”
“Ben je me aan het testen of zo?”
Ik volg hem een Cubaans restaurant in, waar we gaan zitten aan het raam. Jordi pakt een menukaart van de tafel naast ons en geeft deze aan mij.
“Voor mij alleen een salade,” besluit ik. “Ik moet op dieet. Ik ben vijftien kilo aangekomen in Spanje.”
Mijn broer knikt begrijpend. “Even heel iets anders: we moeten binnenkort het huurcontract van het sanatorium herzien.”
“Ik vrees dat er weinig speling is voor verhoging van de huur,” antwoord ik. “Het Antonio Guerra overleeft alleen doordat het een symbolisch bedrag betaalt.”
“We kunnen vast wel iets regelen, maar dat hoeft niet nu. Hoeveel mensen werken er eigenlijk in het sanatorium?”
“Gemiddeld ongeveer een kwart.”
Jordi wenkt de ober. “Hoe is het met Paz? Ze leek me destijds erg leuk. Hebben jullie iets met elkaar of niet?”
Ik zucht. “Ik ben iets minder soepel met vrouwen dan jij,” zeg ik.
“Je moet gewoon zeggen dat je van ze houdt. Dat kunnen ze toch niet controleren.”
“Misschien wil ik het ook niet. Heb je haar vriendin Ines nog wel eens gezien?”
“Zeker. Ze is erg mooi, maar wel dom.”
“Hoe dom?”
“Als een blok hout.”
“Als een blok hout?”
“Zo dom dat het onbeleefd wordt,” zegt Jordi.
“Waarom spreek je dan nog met haar af?”
Hij haalt zijn schouders op. “Ze doet weinig bijzonders, maar ik kan tenminste voluit mijn gang gaan.” Mijn broer is in staat de meest vreselijke dingen te zeggen en toch sympathiek over te komen.
“Waarom spreek ik nog steeds met jou af?”
“Geen idee. Misschien omdat je verder niet echt vrienden hebt.”
De ober lijkt zich eindelijk naar onze tafel te begeven. “Doet het plassen nog steeds pijn?” vraag ik, terwijl ik Jordi de menukaart teruggeef.
∗
Samen met Bernie controleer ik de rekeningen. We zoeken de chaos uit die Paco Blanco voor ons heeft achtergelaten. Vijf dikke multomappen spitten we door, speurend naar mogelijke besparingen. De vreemdste rekeningen komen we tegen: tweehonderd euro voor het verwisselen van een lamp, honderdvijfenveertig euro drieëndertig voor ‘zomerinspectie dennenbomen’, vierhonderdachttien euro voor’technisch rapport dakbedekking’.
Ettelijke kopieën van cheques aan toonder voor niet-gespecificeerde ‘onkosten’.
“Weet jij waar ik het huurcontract kan vinden?” vraag ik Bernie.
“Geen idee.”
“Mijn broer wil de voorwaarden van een nieuw contract met je bespreken,” vertel ik. “Je moet hem binnenkort maar bellen.”
Bernie schudt het hoofd. “Dat is jouw taak,” vertelt hij. “De statuten van het sanatorium eisen dat de directeur een arts is en behouden bepaalde administratieve handelingen aan hem voor. Bijvoorbeeld het aanstellen van psychiaters en het uitonderhandelen van huurcontracten.”
“Dus in praktische zin ben ik de baas?”
“Daar komt het uiteindelijk wel op neer, denk ik.”
∗
In Spanje is een overschot aan artsen en daardoor kun je als privékliniek je personeel schandalig onderbetalen. Van waar ik nu sta is dat erg handig.
Zo werkt in het sanatorium bijvoorbeeld dokter Aurora Reyes, die verslaafden en borderliners behandelt, en die voor een absurd laag bedrag de helft van de diensten verzorgt. Ze is een gescheiden moeder van begin veertig. Haar vijftienjarige zoon is een half autistisch supergenie dat over de hele wereld wiskundeolympiades wint en zijn moeder vervult met trots. Ik zou me bijna tot Aurora aangetrokken voelen – lang kastanjebruin haar, amandelvormige moorse ogen, modieus gekleed, het uiterlijk op het dwangmatige af verzorgend – ware het niet dat ze zo ontzettend irritant is. Aurora lijdt namelijk aan de overdreven noodzaak te bewijzen hoe goed zij is in haar werk en hoeveel zij geeft om haar patiënten. Mijn aanwezigheid, en het feit dat ik als verwend kind en niet-psychiater de baas ben, is voor haar een regelrechte steek in het hart. Ze tracht haar superioriteit qua kennis en ervaring tastbaar te maken door me te overladen met details, me bijna les te geven. Ik reageer hier vrij kinderlijk op met nonchalance en desinteresse.
Vandaag ontfermt Aurora zich over een zeventienjarig meisje. Eén meter vierenvijftig, zesendertig kilo. Een zak botten, een Holocaustslachtoffer. Al twee jaar niet gemenstrueerd. Ook psychiatrie kun je vatten in formules:
onregelmatige / geen menstruatie + mager = anorexia nervosa
Zoals ik al aangaf, aan subtiele psychiatrie doen we hier niet. Bij anorexia patiënten zijn wij de laatste stap voor dwangvoeding in een ziekenhuis.
“We hebben met haar afgesproken dat ze elke week een kilo moet aankomen,” vertelt Aurora. “Anders zijn er consequenties.”
De consequenties zijn dat de gastro-enterologen een buis in haar maag duwen.
“Ik raad je aan in het tekstboek van Ortiz het hoofdstuk over eetstoornissen door te nemen,” zegt Aurora.
∗
Tijdens de lunch loop ik in de eetzaal langs bij de patiënte. Er zit meer vlees aan de biefstuk op haar bord dan aan haar botten, en ze ziet eruit alsof ze elk moment kan gaan overgeven.
Ik blijf tegenover haar staan en stel me voor. “Vind je mij dik?” vraag ik. Vanochtend gaf de weegschaal aan dat ik achtennegentig kilo weeg – ik ben een varkentje aan het worden.
“Gaat wel,” antwoordt ze.
Het merkwaardige aan veel psychiatrische patiënten is dat ze hun verwrongen zelfbeeld niet toepassen op anderen. Anorexia-patiënten vinden niet dat iederéén te dik is, ze vinden het alleen van zichzelf.
∗
Ik ben met mijn spullen ingetrokken bij Paz in haar appartement in Chueca. Het was haar voorstel toen ik vertelde dat ik naar Madrid was verhuisd. Haar huisgenoot Juan was gaan samenwonen met een vriend en ze kon de huur niet alleen ophoesten.
Paz’ familie komt uit Galicië, uit één van de dorpen waar de olie uit de tanker Prestige het strand verwoestte. Tijdens de dictatuur is haar grootvader naar Fuencarral gekomen, destijds nog een nabijgelegen dorp, tegenwoordig een wijk van Madrid. Midden in de nacht trokken streekgenoten illegaal een huis voor hem op uit golfplaat en stro.
Mijn eigen familie, de tak van mijn grootvader, is hier twee generaties langer. Mijn ene betovergrootvader was reeds een bekend psychiater en politicus toen hij Alicante verruilde voor Madrid, de andere kwam toen hij tien was op blote voeten vanuit Santander naar de hoofdstad lopen. Terwijl de eerste zich bezig hield met links-republikeinse samenzweringen verdiende de laatste het familiekapitaal bij elkaar.
Geld komt doorgaans in drie generaties: de generatie die het verdient, de generatie die er bovenop gaat zitten en de generatie die het uitgeeft. Mijn grootvader is er zo lang bovenop blijven zitten dat het uit zichzelf minder waard is geworden en dat er voor ons niet zoveel meer valt uit te geven.
De familieruzies verzwijg ik voor Paz, zoals ik wel meer voor haar verzwijg: mijn epilepsie, mijn angststoornis en de reden dat ik naar Spanje ben gevlucht.
De prozac, topamax en propranolol slik ik niet meer. Ik heb ze ingeruild voor éénmaal daags een capsule valproaat. Met dit middel heb ik weer ochtenderecties, maar het heeft in mijn geval ook twee grote nadelen: het werkt minder goed (af en toe breekt er een aanval doorheen) en ik kom er ontzettend van aan. Althans: ik ga er meer van eten, het is niet zo dat die pillen drie kilo per stuk wegen. De laatste weken herken ik mijn gezicht nauwelijks terug in de spiegel.
Het is elf uur ‘s-avonds. Paz is zojuist thuisgekomen, en terwijl ik het ophangsysteem voor mijn gordijnen bevestig vertelt zij over haar rampdag. Ze somt al het gezeik op. Van parkeerbonnen tot onbeschofte obers tot uitverkochte studieboeken tot gesloten supermarkten tot bemoeizuchtige ouders tot handtastelijke docenten.
Ik zeg: “Er is geen enkele reden aan te nemen dat er een limiet is voor het aantal dingen dat op een gegeven dag fout kan gaan.”
De schroef wil er niet goed in. Ik pak de tang, zet me schrap en draai hem met al mijn kracht drie slagen verder.
“Zo, er gaat niets boven het ouderwetse handwerk, hè Paz?”
Geen antwoord.
“Paz?”
Ik kijk om. Ze is in slaap gevallen op mijn bed.
∗
We zijn een privékliniek en daarmee erg afhankelijk van de patiënten die de zorgverzekeraars ons gunnen. Vandaag onderhandelen we met een van deze verzekeraars. Ze willen ons nog minder betalen per patiënt per dag dan vorig jaar en daar verdienden we al nauwelijks op.
“Jullie moeten begrijpen dat deze kliniek bepaald geen visitekaartje is voor onze verzekering,” zegt de onderhandelaar.
“Onze installaties zijn wellicht wat antiek,” geeft Bernie toe, “maar over de behandeling hier is nog nooit geklaagd. Wij kunnen alles wat de andere klinieken ook kunnen en we gaan een ingrijpende renovatie tegemoet. Ik ben vastbesloten er iets van temaken…”
…met ons geld, vul ik aan in gedachten.
“…want ik heb een passie voor succes!”
“Een wat?” vraagt de verzekeraar.
“Een passie voor succes!” herhaalt Bernie.
“En jij?” vraagt de man aan mij. “Heb jij ook een passie voor succes?”
Ik wil eigenlijk niet antwoorden, maar de man blijft me aankijken en trekt een wenkbrauw op.
Ik zeg: “Het is meer een soort van voorkeur.”
Bernie gaat door. “De beste plek voor een psychiatrisch ziekenhuis is in de natuur, zoals hier,” zegt hij. “Zodat de patiënten kunnen ontspannen.”
“Bent u het daarmee eens, dokter?” vraagt de man aan mij.
Ik kom er weer niet onderuit te antwoorden. “Wij Nederlanders vinden de beste plek voor een psychiatrisch ziekenhuis in de buurt van een spoorlijn,” zeg ik.
Bernie praat door en door en door. “Het zijn ook de nieuwe mogelijkheden. Zo hebben we geïnvesteerd in…”
Terwijl ik in gedachten mijn boodschappenlijst voor vanmiddag samenstel krijg ik opeens een zeldzaam helder inzicht: deze man blijft maar luisteren! Bernie raaskalt een eind in de diepte en deze man heeft daar de tijd voor. In een land waar elke beslissing over vijf schijven gaat kan deze man onmogelijk degene zijn met enige bevoegdheid. Hij rapporteert straks terug aan zijn baas, die weer overlegt met zijn baas, die het opneemt met de financiële afdeling, die een kosteninschatting verzint en een rapport uitbrengt, enzovoort…totdat uiteindelijk, aan het eind van de keten, iemand zegt dat het goed is.
Ik onderbreek Bernie. “Onze raad van bestuur heeft de tarieven voor volgend jaar met 10 procent verhoogd om kostendekkend te blijven.”
De man verstijft. “Dat kan echt niet!”
“Ik wou dat ik er iets aan kon doen,” antwoord ik. “Maar ik heb daar geen zeggenschap over.”
Bernie probeert ook iets in te brengen. “Wij hebben helemaal geen raad van best…”
Onder de tafel trap ik hard op Bernies voet.
De man protesteert en ik verontschuldig me voor de onmogelijke situatie waar ik in verkeer, maar ik ben ‘gebonden aan de afspraken met de raad van bestuur’.
Ik stel voor het overleg op te schorten en nodig hem uit om te gaan eten in een restaurant dat hij niet kan betalen.
∗
Laten we reëel zijn: het feit dat ik in het Antonio Guerra de baas ben is het sterkste argument dat je maar kan bedenken tegen het bestaan van privéziekenhuizen. Mijn positie past bescheidenheid en ik beperk me tot slechts één doelstelling: de status-quo behouden en voorkomen dat het sanatorium failliet gaat vóór ik een goed plan heb om naar Nederland terug te keren.
Toch is het heel belangrijk dat het lijkt alsof ik leiding geef, dus ik heb een gemeenschappelijke overdracht ingevoerd waar we de ochtend mee beginnen. Aurora Reyes had dienst afgelopen nacht: “We hadden gisteravond één nieuwe opname: Elena Diaz, een vijfendertigjarige vrouw die in een infantiele regressie is geschoten na de geboorte van haar tweede kind.”
Aurora vertelt dat de echtgenoot van de patiënte haar heeft aangetroffen met een leeg kinderwagentje wandelend door de duurdere winkelstraten van Madrid. Ze leest de resultaten van het psychiatrische onderzoek op. “Ik wil wachten met het starten van medicatie tot we haar volledig in kaart hebben,” besluit ze.
De overige artsen horen het aan. Niemand stelt een vraag.
“Ten slotte dachten we dat Jorge was weggelopen,” zegt ze. “Om half-twaalf vonden we hem in de tuin.”
∗
Na afloop van de bespreking blijft Aurora zitten om mij onder vier ogen te spreken. “Ik wilde dit niet vertellen waar iedereen bij was,” zegt ze, “maar Elena Diaz is de vrouw van Enrique Gonzalez.”
“Nou en?”
“Dat is onze wethouder van ruimtelijke ordening.”
“…en het is niet de bedoeling dat iemand er lucht van krijgt dat ze hier is opgenomen?”
“Juist.”
“Oké.”
Ze glimlacht. “Ik hoop trouwens dat je hebt begrepen wat ik allemaal zei. Je moet proberen zoveel mogelijk van mij te leren.”
Aan dat soort opmerkingen heb ik geen behoefte. “Ik ben geen psychiater,” antwoord ik, “en hoewel die titel in dit land nergens voor nodig is, was ik niet van plan patiënten te gaan behandelen.”
In Spanje hoef je geen opleiding tot psychiater te hebben gevolgd om als zodanig te mogen werken. De enige echte psychiaters in het sanatorium zijn Blanco, Rivera en Aurora. De rest is, net als ik, gewoon basisarts.
“Toch is het goed als je begrijpt wat er hier gebeurt. Je bent hier nieuw en dan is er natuurlijk jouw taalprobleem…”
Soms is mijn grootste taalprobleem hier dat ik alles versta.
“Ga alsjeblieft weg,” zeg ik. “Nu ik een nog enigszins goed humeur heb.”
∗
Mensen die niet bang zijn voor ouderdom zouden hier eens moeten komen kijken. Het is het ‘sundowning’-uurtje, het moment op de dag zo rond een uur of vijf ‘s-middags dat opeens iedereen weg wil op de psychogeriatrie. De bewoners worden onrustig en proberen door de glazen deur heen te lopen. Bij geen van allen komt het op de code van het elektronisch slot (met grote cijfers op de deur gekalkt) in te toetsen. Tegen zessen keert de rust weer terug op de afdeling.
Dokter Cordal heeft me een glas rum aangeboden om de vrijdag af te sluiten. De dokter is een taaie oude Cubaan, die hier werkt als een soort verpleeghuisarts voor patiënten die we nooit meer terug de wereld in kunnen sturen. Hij straalt rust en levensvreugde uit; werklust iets minder. Cordal hangt ontspannen tegen de muur en vertelt over zijn vaderland. Onder zijn witte jas draagt hij een groen overhemd, waarvan de bovenste twee knopen los zijn. Grijze borstharen kroelen naar buiten.
“Heb je nooit overwogen het psychiatrie-examen te doen?” vraag ik Cordal.
“Ik hou er mijn eigen ideeën op na over de psychiatrie,” antwoordt hij, “en die zijn niet verenigbaar met de officiële richtlijnen.” Met zijn wijsvinger drukt hij het dikke, zwarte montuur van zijn leesbril tegen zijn neusbrug.
Een van onze patiëntes, een kleine gebochelde dame, is buiten adem en geeft het op. Cordal loopt naar haar toe, pakt haar bij de hand en ondersteunt haar terug naar de woonkamer.
“Wenst u dokter Guerra geen aangenaam weekend?” vraagt Cordal.
Ze kijkt me aan. Ergens meen ik nog een laatste glimp van menselijkheid in haar te ontwaren.
∗
Hoe raak je in één week tijd acht kilo kwijt zonder relevante ledematen te amputeren?
Volgens Paz staat het antwoord op deze vraag in het dieetboekje dat ik van haar krijg. Haar vriendin Ines heeft ooit enorm baat gehad bij het hierin beschreven selderijdieet. (Je mag eten wat je wilt, als het maar vergezeld gaat van een halve kilo selderij.) Vanavond kook ik voor ons beiden een recept uit dit boek. Iets met wortels, want kennelijk zijn wortels net vlees.
∗
Mijn huisgenote stormt letterlijk het appartement binnen. “Ik heb goed nieuws!” roept ze uitzinnig. “Nee, geweldig nieuws. Ik heb mijn examen gehaald!” Ze vliegt me om de hals.
“Gefeliciteerd!” zeg ik. “Je bent ambtenaar, je zit voor het leven gebakken. Je hoeft nooit meer te werken.”
“Goed hè?”
“Je moet het gaan vieren met je vriendinnen,” zeg ik.
Over mijn schouders kijkt ze mee wat ik aan het koken ben. “Daar heb ik niet zo’n zin in.” Ze zoent me op de wang. “Zullen we vanavond samen een film kijken?”