Het was de telefoon die hij hoorde, niet de viool van maestro Cataldo Barbera die in zijn droom was verschenen en had gezegd: “Moet je dit concertje eens horen.”
Hij opende zijn ogen en keek op zijn horloge: vijf voor acht in de morgen.
Heel zelden gebeurde het dat hij zo laat wakker werd. Terwijl hij overeind kwam merkte hij tevreden op dat zijn rugpijn over was.
“Hallo?”
“Salvo, met Nicolò. Er komt een rechtstreeks verslag van mij op het achtuurjournaal. Daar moet je naar kijken.”
Hij deed de tv aan en zocht het kanaal van Retelibera. Na het beginlogo verscheen het gezicht van Nicolò. In een paar woorden vertelde hij dat hij zich op Punta Pizzillo bevond omdat er op het hoofdbureau van politie van Montelusa een telefoontje was binnengekomen van een Poolse admiraal over een auto die in zee was gestort. De heer Guarnotta had de briljante ingeving gehad dat het zou kunnen gaan om de Alfa 166 van accountant Emanuele Gargano. Daarom had hij zo snel mogelijk de berging van de auto willen organiseren. Een berging die nog niet voltooid was. Nu kwam er een overgang. De cameraman zoemde duizelingwekkend van bovenaf in op een klein stukje zee onder aan de afgrond.
Daar, zo legde Zito buiten beeld uit, bevond de auto zich, op ongeveer tien meter diepte, letterlijk ingeklemd tussen de mergelwand en een grote rots. De cameraman zoemde uit en op het beeldscherm verschenen een grote ponton met een kraan, een tiental motorbootjes, rubberboten en vissersboten. De operatie zou de hele dag voortduren, voegde Zito eraan toe, duikers waren lang bezig geweest een lichaam uit het autowrak te bevrijden. Overgang. Op de brug van een vissersboot een uitgestrekt lijk en een man die naast de dode hurkte. Dat was dokter Pasquano.
Stem van een journalist: “Dokter, is hij volgens u overleden aan de val of is hij eerder vermoord?”
Pasquano (nauwelijks opkijkend), met zijn gebruikelijke, betoverende tact: “Sodemieter toch op met je gez…(piep).”
“Nu geven we het woord aan de leiders van het onderzoek,” zei Nicolò.
Ze zagen er allemaal stijfjes uit als op een foto: grote familie in landschap. Hoofdcommissaris Bonetti-Alderighi, Officier van Justitie Tommaseo, Hoofd Technische Recherche Arqua, en onderzoeksleider commissaris Guarnotta. Allemaal glimlachend alsof ze op een feestje waren, en allemaal gevaarlijk dicht bij de verzakkende rand van de afgrond. Montalbano verjoeg de kwade gedachte die in hem was opgekomen, maar het zou toch op zijn minst een ongebruikelijke vertoning zijn om in een rechtstreekse uitzending het halve hoofdbureau van Montelusa te zien verdwijnen.
De hoofdcommissaris bedankte iedereen, van de Heilige Vader tot de portier, voor de ongelooflijke inzet bij de tenuitvoerlegging enz. enz. Officier van justitie Tommaseo zei dat een seksueel misdrijf moest worden uitgesloten en dat de hele zaak hem dus geen zak kon verdommen. Dat laatste zei hij in werkelijkheid niet, maar dat bleek overduidelijk uit zijn gelaatsuitdrukking. Arqua, hoofd van de technische recherche, maakte bekend dat het ernaar uitzag dat de auto meer dan een maand in het water gelegen had. Degene die het meeste zei, was Guarnotta, maar alleen doordat Zito, als goed journalist, begreep dat zijn rechtstreekse uitzending een zooitje werd en dat hij de juiste vragen moest stellen om te redden wat er te redden viel.
“Meneer Guarnotta, is het lichaam dat in de auto is gevonden met zekerheid geïdentificeerd?”
“Er is nog geen officiële identificatie, maar wel kunnen we bevestigen dat het naar alle waarschijnlijkheid gaat om Giacomo Pellegrino.”
“Zat hij alleen in de auto?”
“Daar kunnen we niets over zeggen. In het voertuig bevond zich slechts één lichaam, maar het is niet uitgesloten dat er nog een tweede persoon in zat die dan waarschijnlijk door de klap van de auto op het water verder weg is geslingerd. Onze kikvorsmannen zijn het hele gebied aan het inspecteren.”
“Zou dat tweede lichaam van Gargano kunnen zijn?”
“Dat zou kunnen.”
“Leefde Giacomo Pellegrino nog toen de auto omlaag stortte, of is hij al eerder vermoord?”
“Dat zal de autopsie uitwijzen. Maar u moet begrijpen, het is niet gezegd dat het hier om een misdrijf gaat. Het kan ook een ongeluk zijn geweest. Kijkt u maar, de grond is hier erg…”
Hij kon zijn zin niet afmaken. De cameraman, die had uitgezoemd, filmde de hele scène. Achter het groepje zakte een brede strook grond weg. Als in een goed gerepeteerd ballet slaakte iedereen tegelijkertijd een gil en maakte een sprong naar voren. Montalbano stond half op uit zijn stoel, met een rukje, net zoals wanneer hij een avonturenfilm zag, Raiders of the lost ark bijvoorbeeld. Toen ze weer in veilig gebied stonden, ging Zito verder.
“Heeft u nog meer gevonden in de auto?”
“We hebben het interieur van de auto nog niet kunnen inspecteren. Maar vlakbij de auto is een brommer gevonden.”
Montalbano spitste zijn oren. En hier eindigde de uitzending.
Wat betekende die zin ‘vlakbij de auto’? Hij had met eigen ogen gezien dat de brommer in de kofferbak lag, geen twijfel mogelijk. En dus? Dus konden er maar twee verklaringen zijn: of een duiker had de brommer verplaatst, wellicht zonder speciale bedoelingen, of Guarnotta stond willens en wetens te liegen. Maar als dat zo was, met welk doel dan? Had Guarnotta een eigen idee over de zaak en probeerde hij elk detail in te passen in zijn totaalbeeld?
De telefoon rinkelde. Het was opnieuw Zito.
“Vond je de uitzending goed?”
“Ja, Nicolò.”
“Bedanktdat je me hebt geholpen de concurrentie voor te zijn.”
“Heb je weten uit te vinden wat Guarnotta ervan denkt?”
“Dat hoef ik niet uit te vinden, want Guarnotta verhult niet wat hij denkt, hij praat duidelijke taal. Privé dan. Hij vindt openbare verklaringen voorbarig. Volgens hem heeft Gargano de maffia tegen de schenen geschopt. Dat wil zeggen dat Gargano ofwel rechtstreeks de poen van een of andere maffioos heeft afgepakt, ofwel indirect zich op een terrein heeft begeven waar hij mocht zaaien noch oogsten.”
“Maar wat heeft die arme Pellegrino daarmee te maken?”
“Pellegrino heeft de pech gehad dat hij bij Gargano was. Let wel, dit is nog steeds wat Guarnotta ervan denkt. En dus zijn ze allebei omgelegd en vervolgens in de auto gezet, die toen in zee is gesodemieterd. Daarna, of daarvoor, maar dat doet er niet zoveel toe, hebben ze ook de brommer van Pellegrino in zee gegooid. Nog een paar uur, dan zullen we Gargano’s lijk in de buurt van de auto vinden, tenzij het door de stroming verder is meegesleurd.”
“Vind jij dat allemaal overtuigend?”
“Nee.”
“Waarom niet?”
“Leg me eens uit wat Pellegrino en Gargano midden in de nacht op die verlaten plek deden. Daar ga je alleen heen om te neuken. En ik geloof niet dat Gargano en Pellegrino…”
“Dat zou je maar beter wel moeten geloven.”
Nicolò maakte een soort zuigend geluid, zijn adem stokte.
“Wat zeg je nou?!”
“Voor nadere details vanochtend om elf uur langskomen op het politiebureau van Vigàta,” zei Montalbano met de stem van een omroepster in een warenhuis.
Terwijl hij ophing kwam er een gedachte in hem op die hem dwong zich aan te kleden en het huis te verlaten zonder zich eerst te wassen en te scheren. Binnen een paar minuten was hij in Vigàta en voor het kantoor van KONING MIDAS werd hij eindelijk wat rustiger: het was nog gesloten. Hij parkeerde en begon te wachten. Toen zag hij in zijn achteruitkijkspiegel een oude, gele Fiat 500 aankomen, zo’n collector’s item. De auto vond een plekje voor die van Montalbano. De persoon die eruit stapte was mevrouw Mariastella Cosentino, terneergeslagen, die de deur van KONING MIDAS ging openen. De commissaris liet een paar minuten voorbijgaan en ging toen naar binnen. Mariastella zat al op haar plaats, onbeweeglijk, een standbeeld, haar rechterhand rustend op de telefoon in afwachting van een telefoontje, dat speciale telefoontje dat nooit zou komen. Ze gaf niet op. Ze had geen televisie en misschien had ze ook geen vrienden, het was dus mogelijk dat ze nog niets wist van de vondst van Pellegrino en Gargano’s auto.
“Goedemorgen juffrouw, hoe maakt u het?”
“Goed, dank u.”
Uit haar stemgeluid maakte hij op dat Mariastella niet wist wat er was gebeurd. Nu moest hij die troef, die hij in handen had, behendig en slim uitspelen; Mariastella Cosentino was in staat zich nog verder af te sluiten dan ze gewoonlijk al deed.
“Heeft u het nieuws al gehoord?” viel hij aan.
Wat doe je nu?! Eerst neem je je voor dat je de zaak behendig en slim gaat aanpakken en dan haal je uit met een openingszin die zo rechtstreeks, bot en banaal is dat zelfs Catarella dat niet zou zeggen? Nu kon hij net zo goed als een tank door denderen, en daarmee basta. Mariastella wierp een blik op de commissaris als enige teken van aandacht, maar deed haar mond niet open en vroeg niets.
“Ze hebben het lichaam van Giacomo Pellegrino gevonden.”
Jezus Christus, reageer dan in hemelsnaam, maakt niet uit hoe!
“Het lag in zee, in de auto van accountant Gargano.”
Eindelijk deed Mariastella iets wat haar van levenloos object bevorderde tot een wezen van de menselijke soort. Ze bewoog, tilde langzaam haar hand van de telefoon, voegde die bij haar andere hand als in een gebaar van gebed. Mariastella’s ogen waren nog steeds wijd open en ze vroegen, ze vroegen. Montalbano had medelijden met haar en antwoordde:
“Hij was er niet.”
Mariastella’s ogen werden weer normaal. Ze legde haar hand, die onafhankelijk leek van de rest van haar nog steeds onbeweeglijke lichaam, langzaam terug op de telefoon. Het wachten kon weer beginnen.
Toen werd Montalbano overvallen door een blinde woede. Hij stak zijn hoofd in het hokje en stond oog in oog met de juffrouw.
“Jij weet heel goed dat hij je nooit meer zal opbellen,” siste hij.
En hij had het gevoel of hij een giftige slang was geworden, zo één die je de kop in slaat. Razend van woede verliet hij het kantoor.
Zodra hij op het bureau was, belde hij naar dokter Pasquano in Montelusa.
“Montalbano, wat wilt u? Donder op! Naar mijn mening zijn er geen moordgevallen op uw werkterrein,” zei Pasquano met de voorkomendheid waar hij beroemd om was geworden.
“Dus Pellegrino is niet vermoord.”
“Wie heeft u die lulkoek verkocht?”
“U, dokter. U, op dit moment. Zolang er geen tegenbewijs is, behoort de plek waar Gargano’s auto is gevonden tot mijn territorium.”
“Ja, maar het onderzoek is niet van u! Dat is van de eerbiedwaardige heer Guarnotta! U moet weten dat de jongeman door een schot in het gezicht om het leven is gebracht. Eén enkel schot. Op dit moment kan en wil ik er niet meer over zeggen. Koopt u de komende dagen de kranten maar, daarin kunt u de resultaten van de autopsie lezen. Goedendag.”
De telefoon rinkelde.
“Wat doe ik? Dit tillefoontje oververbinden of niet?”
“Catarè, als je me niet zegt wie er aan de telefoon is, hoe weet ik dan of ik ja of nee moet zeggen?”
“Ware woorden, meneer. De feiten zijn zodanig en als volgt dat de tillefoniste annemien wil blijven, ze wil niet zeggen hoe haar naam heet.”
“Verbind maar door.”
“Hallo, papa?”
De hese stem à la Mariene van Michela Manganaro, het kreng.
“Wat kan ik voor u doen?”
“Ik heb vanochtend tv gekeken.”
“Bent u zo matineus?”
“Nee, maar ik moest wat dingetjes voorbereiden. Ik ga vanmiddag naar Palermo om een paar examens te doen. Ik ben dus even weg. Maar eerst wilde ik u graag zien, ik moet u iets zeggen.”
“Komt u maar hier.”
“Daar kom ik niet, dat zou tot nare ontmoetingen kunnen leiden. Laten we naar dat bos gaan dat u zo leuk vindt. Als het u uitkomt, zie ik u om half een vanmiddag voor mijn huis.”
“Maar weet je helemaal zeker wat je me daar vertelt?” vroeg Nicolò Zito, die zich stipt om elf uur had gemeld. “Dat had ik nooit gedacht. En dat terwijl ik hem toch drie of vier keer heb geïnterviewd.”
“Ik heb die video bekeken,” zei Montalbano. “En aan hoe hij sprak en bewoog zou je niet zeggen dat hij homoseksueel was.”
“Zie je wel? Van wie heb je het dan gehoord? Kan het niet gewoon een roddel zijn, een gerucht dat zomaar de wereld in is gestuurd, gewoon om te…”
“Nee, ik vertrouw die bron. Het is een vrouw.”
“En Pellegrino was het ook?”
“Ja.”
“En denk jij dat die twee iets hadden?”
“Ik heb gehoord dat ze wat hadden.”
Nicolò Zito dacht er enige tijd over na.
“Maar in wezen verandert dat niets aan de situatie. Misschien waren ze allebei met de zwendel bezig.”
“Dat is een mogelijkheid. Ik wilde je alleen maar zeggendat je je oren goed open moet houden, de zaak is misschien minder eenvoudig dan Guarnotta hem maakt. En er is nog iets: probeer te weten te komen waar de brommer precies is gevonden.”
“Guarnotta zei dat…”
“Ik weet wat Guarnotta zei. Maar ik moet absoluut weten of dat overeenkomt met de waarheid. Want als de brommer vlakbij de auto is gevonden, wil dat zeggen dat een duiker hem heeft verwijderd van de plek waar hij eerst was.”
“Waar was-ie dan eerst?”
“In de kofferbak.”
“Hoe weet jij dat?”
“Dat heb ik gezien.”
Nicolè keek hem stomverbaasd aan.
“Ben jij die Poolse admiraal?”
“Ik heb nooit gezegd dat ik admiraal ben, noch dat ik Pools ben,” zei Montalbano plechtig.
Een kreng was het, maar beeldschoon, mooier nog dan de vorige keer, misschien doordat de griep over was. Ze stapte in de auto in een jubelpracht van blote dijen. Montalbano nam de tweede rechts en sloeg vervolgens linksaf het landweggetje in.
“U weet de weg nog erg goed. Bent u er nadien misschien nog eens terug geweest?” vroeg Michela, die voor het eerst haar mond opendeed toen het bos in zicht kwam.
“Ik heb een goed geheugen,” zei Montalbano. “Waarom wilde u me zien?”
“Wat een haast!” antwoordde het meisje.
Ze strekte zich uit als een kat, haar polsen gekruist boven haar hoofd, haar borst vooruit. Haar bloesje leek bijna te scheuren.
Met een bh aan zou ze zich voelen als in een dwangbuis, dacht de commissaris bij zichzelf.
“Sigaret.”
Terwijl hij haar een vuurtje gaf, vroeg hij:
“Wat voor examens moet u doen?”
Michela lachte zo uitbundig, dat ze zich bijna in de rook verslikte.
“Als ik genoeg tijd over heb, doe ik er één.”
“Als u genoeg tijd over hebt? Wat gaat u dan nog meer doen?”
Michela volstond met een directe blik, haar paarse ogen, die meer zeiden dan vele woorden, glommen van de pret. Boos voelde de commissaris dat hij bloosde. Toen sloeg hij plotseling een arm om Michela’s schouders, drukte haar stevig tegen zich aan en schoof dwingend een hand tussen haar benen.
“Laat me los! Laat me los!” gilde de jonge vrouw met een plotseling scherpe, bijna hysterische stem. Ze bevrijdde zich uit zijn greep en opende het portier. Ze was echt onthutst en geïrriteerd. Ze stapte uit de auto, maar liep niet weg. Montalbano, die niet van zijn plaats was gekomen, keek naar haar. Plotseling glimlachte Michela, deed de autodeur open en ging weer naast de commissaris zitten.
“U bent erg slim. En ik ben erin getrapt, in uw toneelstukje. Ik had u moeten laten begaan, dan had ik kunnen zien hoe u zich eruit had gewerkt.”
“Ik had me eruit gewerkt op dezelfde manier als vorige keer,” zei Montalbano, “toen jij op de mooie gedachte kwam om mij te kussen. Maar in elk geval wist ik zeker dat je zo zou reageren. Vind je het zo leuk om te provoceren?”
“Ja. Net zo leuk als u het vindt om de kuise Jozef uit te hangen. Vrede?”
Alles had ze, dit meisje, zelfs aan intelligentie ontbrak het haar niet.
“Vrede,” antwoordde Montalbano. “Wilde je me echt iets zeggen of was dat een excuus om een beetje lol te trappen?”
“Half half,” zei Michela. “Toen ik vanochtend hoorde dat Giacomo dood was, was ik onder de indruk. Weet u hoe hij is gestorven?”
“Hij is in het gezicht geschoten.”
De jonge vrouw schrok, en toen vielen er twee tranen, zo groot als parels, op haar bloesje.
“Sorry, ik heb wat frisse lucht nodig.”
Ze stapte uit. Terwijl ze wegliep, zag Montalbano dat haar schouders schokten van het snikken. Welke reactie was normaler, die van Michela of die van Mariastella? Welgeteld waren ze allebei normaal. Hij stapte ook uit de auto, liep naar het meisje toe en gaf haar een zakdoek.
“Arme jongen! Ik vind het zo erg!” zei Michela, terwijl ze haar ogen droogde.
“Waren jullie goed bevriend?”
“Nee, maar we hebben wel twee jaar lang samen in dezelfde ruimte gewerkt, vind je dat niet genoeg?”
Ze bleef hem verder tutoyeren en nu sijpelde er wat dialect door haar Italiaans.
“Hou je me vast?”
Even begreep Montalbano de betekenis van de vraag niet, toen sloeg hij een arm om haar schouders. Michela leunde tegen hem aan.
“Zullen we teruggaan naar de auto?”
“Nee. Het is dat van zijn gezicht dat me zo…hij was zo trots op dat gezicht…hij schoor zich twee keer per dag…hij gebruikte altijd verzorgende crèmes…Sorry, ik weet dat ik onzin uitkraam, maar…”
Ze haalde haar neus op. Mamma mia, wat was ze mooi, zo!
“Het verhaal over die brommer heb ik niet goed begrepen,” zei ze, toen ze zich met een diepe zucht had hersteld.
Plotseling stond de commissaris helemaal op scherp.
“Degene die zich bezighoudt met dit onderzoek zegt dat die onder water in de buurt van de auto van Gargano is gevonden. Waarom vraag je dat?”
“Omdat ze hem in de kofferbak stopten.”
“Leg eens uit.”
“Nou, dat hebben ze tenminste een keer gedaan. Gargano had aan Giacomo gevraagd of die met hem mee wilde naar Montelusa, maar kon hem niet terugbrengen, want hij moest daarna verder, en dus hebben ze de brommer in die ruime kofferbak geladen. Op die manier kon Giacomo alleen en wanneer hij zelf wilde, terugrijden.”
“Misschien is de kofferbak door de klap tegen de rots opengegaan en is de brommer eruit gevlogen.”
“Dat kan,” zei Michela. “Maar er zijn veel dingen die ik niet begrijp.”
“Vertel eens.”
“Dat zal ik je onderweg vertellen. Ik wil terug naar huis.”
Terwijl ze in de auto stapten, herinnerde de commissaris zich dat iemand anders dezelfde woorden had gebruikt als Michela, ‘een ruime kofferbak’.