Wat kan er nou zo belangrijk geweest zijn?” vroeg de commissaris zich opnieuw af, nadat hij afscheid had genomen van Anna. Als het geen liefde of seks was, en volgens Anna was dat volstrekt uitgesloten, bleef er niets anders over dan geld. Tijdens de bouw van haar huis moest Michela geld tot haar beschikking hebben gehad, en behoorlijk wat ook. Zou daar het antwoord liggen? Het leek hem zo op het eerste gezicht een twijfelachtig, flinterdun aanknopingspunt. Maar het was toch zijn plicht het uit te zoeken.
“Anna. Met Salvo.”
“Is je afspraak niet doorgegaan? Kun je toch hierheen komen?”
Er klonk blijdschap en gespannen verwachting door in haar stem en de commissaris wilde niet dat die overstemd zouden worden door teleurstelling.
“Het zou best kunnen dat ik het red.”
“Het hindert niet als het laat wordt.”
“Oké. Ik wilde je ook nog iets vragen. Weet jij of Michela in Vigàta een bankrekening had geopend?”
“Ja, dat vond ze handiger voor de betalingen. Bij de Banca Popolare. Maar ik weet niet hoeveel ze erop had staan.”
Te laat om bij de bank langs te gaan. Hij had alle papieren die hij in haar kamer in Hotel Jolly had gevonden in een laatje gestopt. Hij pakte de vele tientallen facturen en het schriftje met het uitgavenoverzicht: de agenda en de andere papieren legde hij terug. Het zou een langdurig, vervelend en voor 90 procent zeker volkomen nutteloos karwei worden. En bovendien was hij bepaald geen held met getallen.
Hij bestudeerde alle facturen aandachtig. Hoewel hij er weinig van begreep, leken ze hem zo op het oog niet overdreven hoog, de aangegeven prijzen kwamen overeen met de reguliere marktprijzen en waren af en toe zelfs wat lager; je kon wel zien dat Michela goed was in onderhandelen en afdingen. Niets dus. Volkomen nutteloos, zoals hij al dacht. Toen zag hij plotseling bij toeval dat er een verschil was tussen het bedrag op een factuur en dat wat Michela in het schriftje had geschreven: dat laatste bedrag was namelijk 5 miljoen lire hoger. Was het mogelijk dat Michela, die altijd zo geordend en precies was, een zo in het oog springende fout had gemaakt? Hij begon opnieuw, met waar engelengeduld. Ten slotte kwam hij tot de slotsom dat er tussen de werkelijke uitgaven en de bedragen in het schriftje een verschil was van 115 miljoen lire.
Een fout was dus uitgesloten, maar als het geen fout was, was het onzinnig, want dan betekende het dat Michela een dief was van haar eigen portemonnee. Of het moest zijn dat…
“Hallo, meneer Licalzi? Met commissaris Montalbano spreektu. Excuseert u mij dat ik u na het werk nog thuis bel.”
“Zegt u dat wel. Het was een verschrikkelijke dag.”
“Ik wilde graag iets weten over de betrekkingen…of nee, laat ik het duidelijker stellen: hadden uw vrouw en u één gemeenschappelijke bankrekening?”
“Commissaris, was u niet…”
“Van de zaak gehaald? Ja, maar vervolgens is alles weer teruggedraaid.”
“Nee, we hadden geen gezamenlijke rekening. Michela had de hare en ik de mijne.”
“Uw vrouw had toch geen eigen inkomsten, hè?”
“Die had ze niet, nee. We deden het zo: elke zes maanden maakte ik een bepaald bedrag over op de rekening van mijn vrouw. Als er buitengewone uitgaven waren, zei ze dat tegen me en dan maakte ik wat meer over.”
“Ik begrijp het. Heeft ze u tijdens de bouw van het huis in Tre Fontane ooit facturen laten zien?”
“Nee, dat interesseerde me verder ook niet. Maar ze schreef die uitgaven elke keer in een schriftje. Af en toe vroeg ze of ik er een blik in wilde werpen.”
“Dokter, dank u wel en…”
“Heeft u het nog in orde gemaakt?”
Wat had hij in orde moeten maken? Hij wist even niets te antwoorden.
“De Twingo,” hielp Licalzi hem.
“O ja, da’s voor elkaar.”
Door de telefoon was een leugen snel verteld. Ze maakten een afspraak voor vrijdagochtend, als de rouwdienst gehouden zou worden, en zeiden elkaar gedag.
Nu begon het hem enigszins te dagen. Door Licalzi te veel te laten betalen voor de bouw van het huis, was Michela dus een dief van haar mans portemonnee.
Als de facturen eenmaal vernietigd waren (en daar had Michela, als ze was blijven leven, zeker voor gezorgd), zouden alleen de bedragen in het schriftje nog getuigen van haar uitgaven. En zo waren er 115 miljoen lire ‘weggewerkt’ waar mevrouw zo haar eigen bestemming voor had gehad.
Maar waar had ze dat geld dan voor nodig gehad? Werd ze gechanteerd? En als dat zo was, wat had Michela Licalzi dan te verbergen?
Toen hij de volgende ochtend net de auto wilde pakken om naar het bureau te rijden, ging de telefoon. Even kwam hij in de verleiding om niet op te nemen; als er op dit uur naar zijn huis gebeld werd, was het ongetwijfeld het bureau, met een hoop gedonder en gezeik.
Maar de onbetwistbare macht die de telefoon over de mensen heeft, won het.
“Salvo?”
Hij herkende onmiddellijk de stem van Livia, opeens voelden zijn benen aan alsof ze van elastiek waren.
“Livia! Eindelijk! Waar zit je?”
“In Montelusa.”
Wat deed ze in Montelusa? Wanneer was ze aangekomen?
“Ik kom je ophalen. Ben je op het station?”
“Nee. Wacht maar op me, over hooguit een halfuur ben ik in Marinella.”
“Ik wacht.”
Wat was er? Wat was er in jezusnaam aan de hand? Hij belde naar het bureau.
“Ik wil thuis geen telefoontjes.”
In een halfuur tijd had hij vier koppen koffie naar binnen gegoten, en net toen hij de espressopot weer op het vuur zette, hoorde hij dat er een auto voor de deur stopte. Dat moest Livia’s taxi zijn. Hij deed de deur open. Het was geen taxi, maar de auto van Mimi Augello. Livia stapte uit, de auto keerde en reed weg.
Montalbano begon het te begrijpen.
Onverzorgd, met warrig haar en kringen onder haar ogen die dik waren van het huilen. En hoe had ze het in godsnaam voor elkaar gekregen om zo klein en breekbaar te worden? Een zielig vogeltje. Montalbano voelde hoe hij overspoeld werd door gevoelens van tederheid.
“Kom,” zei hij, terwijl hij haar hand pakte, haar het huis binnenleidde en haar in de eetkamer op een stoel neerzette. Hij zag dat ze huiverde.
“Heb je het koud?”
“Ja.”
Hij ging naar de slaapkamer, pakte een van zijn jasjes en legde dat om haar schouders.
“Wil je koffie?”
“Ja.”
De koffie was net klaar en kokendheet. Livia dronk hem op alsof hij ijskoud was.
Nu zaten ze op de bank op de veranda. Dat wilde Livia. Het was zo’n heldere dag dat het iets onechts had, er stond geen wind en er waren nauwelijks golven. Livia keek lang naar de zee, zonder iets te zeggen, toen legde ze haar hoofd op Salvo’s schouder en begon geluidloos te huilen. De tranen stroomden langs haar gezicht en vielen op het tafeltje. Montalbano pakte haar hand, zij liet hem willoos begaan. De commissaris snakte naar een sigaret, maar hij stak er geen op.
“Ik heb François opgezocht,” zei Livia opeens.
“Dat dacht ik al.”
“Ik heb Franca niet van te voren gewaarschuwd. Ik heb een vliegtuig genomen, en een taxi, en ik stond onverwachts voor hun neus. Zodra François me zag, vloog hij me in de armen. Hij was echt heel erg blij dat hij me zag. En ik was blij dat ik hem vasthield en razend op Franca en haar man, en vooral op jou. Ik was ervan overtuigd dat het precies was zoals ik dacht, dat jij en zij onder één hoedje speelden en dat jullie hem van me af wilden nemen. Dus begon ik tegen ze uit te varen en te schelden. En terwijl ze probeerden me tot bedaren te brengen, realiseerde ik me plotseling dat François er niet meer was. Ik dacht nog dat ze hem voor me verstopt hadden, in een kamer opgesloten of zo, en ik begon te gillen. Zó hard dat iedereen kwam aanhollen, Franca’s kinderen, Aldo, de drie arbeiders…Iedereen vroeg waar François was, maar niemand had hem gezien. Bezorgd liepen ze weer naar buiten en begonnen hem te roepen; ik bleef huilend alleen achter. Opeens hoorde ik een stem, ‘Livia, ik ben hier’. En daar was-ie. Hij had zich ergens in de boerderij verstopt, terwijl de anderen hem buiten aan het zoeken waren. Zie je hoe slim en intelligent hij is?”
Ze barstte opnieuw in tranen uit; ze had zich te lang ingehouden.
“Rustig maar. Ga even liggen, dan vertel je me de rest later,” zei Montalbano; hij kon het niet aanzien dat Livia zo ontredderd was en het kostte hem veel moeite om haar niet te omhelzen. Maar hij vermoedde dat ze daar niet van gediend zou zijn.
“Maar ik moet weer weg,” zei Livia. “Om twee uur vertrekt mijn vliegtuig uit Palermo.”
“Zal ik je wegbrengen?”
“Nee, ik heb al met Mimi afgesproken. Hij komt me over een uur weer ophalen.”
Zodra Mimi weer op het bureau terug is, dacht de commissaris, laat ik hem alle hoeken van de kamer zien.
“Hij heeft me namelijk overgehaald bij je langs te gaan, ik wilde gisteren al terug.”
Moest hij Mimi nou nog dankbaar zijn ook?
“Wilde je me niet zien dan?”
“Probeer het te begrijpen, Salvo. Ik moet alleen zijn, mijn gedachten ordenen, beslissingen nemen. Het was echt verschrikkelijk voor me.”
Nu werd de commissaris nieuwsgierig.
“Nou, vertel dan maar wat er verder gebeurd is.”
“Zodra ik hem de kamer zag binnenkomen, liep ik onwillekeurig naar hem toe. Maar hij ontweek me.”
Montalbano zag weer voor zich wat hij enkele dagen eerder zelf had meegemaakt.
“Hij keek me recht in de ogen en zei: “Ik hou van je, maar ik ga hier niet meer weg, ik wil bij mijn broers blijven.” Ik stond aan de grond genageld. En hij ging verder: “Als je me meeneemt, dan loop ik echt weg en dan zie je me nooit meer terug.” En toen liep hij naar buiten: “Ik ben hier, ik ben hier.” Ik werd helemaal draaierig, en het volgende moment lag ik in een bed en zat Franca naast me. God, wat kunnen kinderen toch wreed zijn, soms!”
En was wat wij hem wilden aandoen dat dan niet, vroeg Montalbano zich af.
“Ik was heel erg slap, toen ik probeerde op te staan viel ik weer flauw. Franca zei dat ik niet weg mocht, ze heeft een dokter gebeld en ze is de hele tijd bij me blijven zitten. Ik heb bij ze geslapen. Nou ja, geslapen…Ik heb de hele nacht op een stoel bij het raam gezeten. De volgende ochtend kwam Mimi. Zijn zuster had hem gebeld. Mimi is als een broer voor me geweest. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik François niet meer tegen het lijf liep, hij heeft een mooie tocht met me gemaakt en me half Sicilië laten zien. Hij heeft me ervan overtuigd dat ik bij je langs moest gaan, al was het maar voor een uurtje. ‘Jullie hebben wat uit te praten’, zei hij. Gisteravond zijn we in Montelusa aangekomen en heeft hij me naar Hotel Della Valle gebracht. Vanochtend is hij me op komen halen om me naar jou toe te brengen. Mijn koffer ligt in zijn auto.”
“Ik geloof niet dat er veel uit te praten valt,” zei Montalbano.
Ze hadden wat hem betreft alleen wat uit te praten als Livia zou begrijpen dat ze het mis had gehad, en als ze iets, al was het maar iets van begrip voor zijn gevoelens zou kunnen opbrengen. Of dacht ze dat hij, Salvo, niet aangeslagen was geweest toen het tot hem was doorgedrongen dat ze François voorgoed kwijt waren? Livia liet niemand toe, ze zat opgesloten in haar verdriet en zag niets anders dan haar eigen, egoïstische wanhoop. En hij? Waren ze niet, tot het bewijs van het tegendeel was geleverd, een paar? Hadden ze niet een relatie die gebaseerd was op liefde, én op seks natuurlijk, maar vooral ook op wederzijds begrip, dat bij vlagen zelfs naar medeplichtigheid had geneigd? Eén woord te veel zou, op dat moment, tot een onherstelbare breuk kunnen leiden. Montalbano slikte zijn wrevel in.
“Wat ben je van plan?” vroeg hij.
“Met…het kind?” Ze kon de naam François niet meer over haar lippen krijgen.
“Ja.”
“Ik zal me er niet tegen verzetten.”
Ze stond opeens op, rende naar de zee, halfluid jammerend als een dodelijk gewond dier. Toen kón ze niet meer en viel ze voorover met haar gezicht in het zand. Montalbano nam haar in zijn armen, droeg haar het huis in, legde haar op bed en maakte met een vochtige handdoek voorzichtig haar gezicht schoon.
Toen hij Mimi Augello hoorde toeteren, hielp hij Livia overeind en trok haar jurk recht. Volkomen passief liet ze hem begaan. Hij sloeg een arm om haar middel en bracht haar naar buiten. Mimi stapte niet uit, hij wist dat het niet verstandig was al te dicht in de buurt van zijn baas te komen: die kon wel eens uithalen. Hij keek de hele tijd strak voor zich uit om maar niet de blik van de commissaris te kruisen. Vlak voordat ze in de auto stapte, draaide Livia ternauwernood haar hoofd en kuste Montalbano op de wang. De commissaris ging naar binnen, liep naar de badkamer en ging gekleed en wel onder de douche staan, die hij zo ver mogelijk opendraaide. Toen slikte hij twee slaappillen – wat hij nooit deed – goot er een glas whisky achteraan en liet zich op bed vallen, in afwachting van het moment dat hij onvermijdelijk knock-out zou gaan.
Toen hij wakker werd was het vijf uur ‘s middags, hij had lichte hoofdpijn en was misselijk.
“Is Augello er?” vroeg hij toen hij het bureau binnenkwam.
Mimi kwam schijnbaar gelaten Montalbano’s kamer binnen en sloot de deur behoedzaam achter zich.
“Als je op de jou gebruikelijke wijze aan het schreeuwen slaat,” zei hij, “kunnen we misschien beter even naar buiten gaan.”
De commissaris stond op uit zijn stoel, liep op hem toe tot ze oog in oog stonden en legde een arm om zijn nek.
“Je bent een trouwe vriend, Mimi. Maar ik raad je aan deze kamer onmiddellijk te verlaten. Straks verander ik nog van gedachten, en dan zou ik je wel ‘s een rotschop kunnen verkopen.”
“Commissaris? Mevrouw Vasile Cozzo is aan de lijn. Moet ik haar doorverbinden?”
“Wie ben jij?”
Het kon onmogelijk Catarella zijn.
“Hoezo, wie ben ik? Ik.”
“En hoe heet je dan, verdomme?”
“Catarella, chef! Persoonlijk in hoogsteigen persoon!”
Godzijdank. Montalbano’s woede-uitbarsting had de oude Catarella, die door toedoen van de computer onafwendbaar zijn oorspronkelijke identiteit dreigde te verliezen, weer doen herleven.
“Commissaris? Wat is er gebeurd? Hebben we ruzie?”
“Mevrouw, geloof me, ik heb dagen achter de rug…”
“Het is u al vergeven. Zouu bij me langs kunnen komen? Ik wil u iets laten zien.”
“Nu?”
“Nu, ja.”
Mevrouw Vasile Cozzo liet hem binnen in de eetkamer en deed de televisie uit.
“Moet u eens kijken. Dit is het programma van het concert van morgen dat maestro Cataldo Barbera me zopas heeft laten brengen.”
Montalbano pakte het uit een ruitjesschrift gescheurde velletje aan dat mevrouw Vasile Cozzo hem aanreikte. Had ze hem daarom zo dringend willen zien?
Er stond met potlood op geschreven: “Vrijdag, half tien: Concert ter nagedachtenis van Michela Licalzi.”
“Hè?” dacht Montalbano. Kende maestro Barbera het slachtoffer dan?
“Daarom heb ik u laten komen,” zei mevrouw Vasile Cozzo, die de vraag in zijn ogen las.
De commissaris keek weer naar het papier.
“Programma: G. Tartini, Variaties op een thema van Corelli; J.S. Bach, Largo; G.B. Viotti, eerste deel uit het vierentwintigste Concert in e-mineur.”
Hij gaf het papier aan haar terug.
“Wist u dat die twee elkaar kenden?”
“Nooit geweten. En ik vraag me af hoe dat zo gekomen is, als je bedenkt dat de maestro zijn huis nooit uitkomt. Zodra ik het briefje gelezen had, begreep ik dat het u wellicht zou interesseren.”
“Ik ga nu naar boven om met hem te praten.”
“U verdoet uw tijd, hij ontvangt u toch niet. Het is half zeven, op dit uur ligt hij al in bed.”
“Wat doet hij dan, tv-kijken?”
“Hij heeft geen televisie en hij leest geen kranten. Hij slaapt in en wordt tegen twee uur ‘s nachts weer wakker. Ik heb het dienstmeisje wel eens gevraagd of ze wist waarom de maestro er zo’n eigenaardige dagindeling op nahoudt, en ze zei dat ze er ook niets van begreep. Maar ik heb er goed over nagedacht en ik ben tot een plausibele verklaring gekomen.”
“Wat dan?”
“Ik denk dat de maestro het doet om een bepaald gedeelte van de dag uit te wissen, ongedaan te maken; hij slaat de uren over waarop hij gewoonlijk concerteerde. Als hij slaapt, wordt hij daar niet aan herinnerd.”
“Klinkt inderdaad plausibel. Ik snap het. Maar ik moet toch echt met hem praten.”
“U kunt het morgenochtend proberen, na het concert.”
Op de verdieping boven hen sloeg een deur dicht.
“Ah,” zei mevrouw Vasile Cozzo, “het dienstmeisje gaat naar huis.”
De commissaris liep naar de voordeur.
“Nou ja, commissaris, ze is niet echt een dienstmeisje, maar meer een soort huishoudster,” preciseerde mevrouw Vasile Cozzo.
Montalbano deed de deur open. Een keurig geklede vrouw van rond de zestig kwam net de laatste treden van de trap af en groette hem met een hoofdknikje.
“Mevrouw, ik ben commissaris…”
“Ik weet wie u bent.”
“U bent op weg naar huis en ik zal u niet lang ophouden. Kenden de maestro en mevrouw Licalzi elkaar?”
“Ja. Sinds een maand of twee. Mevrouw Licalzi heeft een keer op eigen initiatief haar opwachting bij de maestro gemaakt. En hij was er mee ingenomen, hij houdt van mooie vrouwen. Ze begonnen meteen druk te praten, ik heb ze koffie gebracht en toen sloten ze zich op in de muziekkamer, en die laat geen geluid door.”
“Is-ie geïsoleerd?”
“Ja. Zo bezorgt hij de buren geen overlast.”
“Is mevrouw Licalzi nog wel eens teruggekomen?”
“Niet als ik er was.”
“En wanneer bent u er?”
“Dat ziet u toch? ‘s-Avonds ga ik naar huis.”
“Ik heb nog één vraagje. Als de maestro geen televisie heeft en geen kranten leest, hoe wist hij dan van de moord?”
“Dat heb ik hem vandaag toevallig verteld, na de lunch. Overal op straat hing de aankondiging van de kerkdienst van morgen.”
“En hoe reageerde de maestro?”
“Hij was er ondersteboven van. Hij wilde zijn hartpillen, hij zag lijkbleek. Wat ben ik geschrokken! Had u verder nog iets?”