Hij kwam overduidelijk zo getergd het bureau binnen dat zijn mannen voor alle zekerheid maar een beetje bij hem uit de buurt bleven. “Het bed is goed voor het gestel, slaap je niet dan rust je wel,” luidt het spreekwoord, maar dat klopte in dit geval niet, want de commissaris had in bed niet alleen weinig geslapen, maar hij was bovendien opgestaan met het gevoel alsof hij een marathon had gelopen.
Alleen Fazio, die hem wat beter kende dan de anderen, durfde aan hem te vragen:
“Is er nog nieuws?”
“Dat kan ik je pas vanmiddag na twaalven vertellen.”
Galuzzo meldde zich.
“Chef, ik heb u gisteren overal en nergens gezocht.”
“Heb je ook ergens gekeken?”
Galuzzo begreep dat hij maar beter meteen terzake kon komen.
“Na het acht-uurjournaal heeft er iemand opgebeld die zei dat mevrouw Licalzi op woensdag tegen achten, hooguit kwart over acht, bij zijn pompstation is gestopt en dat ze de auto vol heeft laten gooien. Hij heeft zijn naam en adres gegeven.”
“Oké, daar gaan we straks wel even langs.”
Hij was gespannen, het lukte hem niet om iets te lezen, hij keek voortdurend op zijn horloge. En als het hoofdbureau na twaalven nou nog steeds niets van zich had laten horen?
Om halftwaalf ging de telefoon.
“Chef,” zei Grasso, “Het is Zito, die journalist.”
“Verbind maar door.”
In eerste instantie begreep hij niet zo goed wat hij hoorde.
“Na na na, na nï nana, na ni nana, na ni nana,” zong Zito.
“Nicolò?”
“Fratelli d’Italia, l’Italia s’è desta…”
Zito had luidkeels het volkslied ingezet.
“Doe me een lol, Nicolò, mijn kop staat niet naar die geintjes.”
“Wat nou geintjes? Ik zal je een communiqué voorlezen dat ik een paar minuten geleden in handen kreeg. Ga er maar even rustig voor zitten. Ter informatie: het is naar ons gestuurd, naar Televigàta en naar de correspondenten van vijf dagbladen. Ik lees voor:
HOOFDBUREAU VAN MONTELUSA.
DE HEER ERNESTO PANZACCHI HEEFT OM PRIVÉ-REDENEN VERZOCHT ONTHEVEN TE WORDEN VAN ZIJN VERPLICHTINGEN ALS HOOFD MOORDZAKEN. HIJ HEEFT VERZOCHT HEM OP NON-ACTIEF TE STELLEN. ZIJN VERZOEK IS INGEWILLIGD. ANSELMO IRRERA ZAL TIJDELIJK DE DOOR HET VERTREK VAN DE HEER PANZACCHI OPENGEVALLEN PLAATS INNEMEN. OMDAT IN DE LOOP VAN HET ONDERZOEK NAAR DE LICALZI-MOORD NIEUWE EN ONVERWACHTE ONTWIKKELINGEN AAN HET LICHT ZIJN GEKOMEN, ZAL COMMISSARIS SALVO MONTALBANO, VAN HET BUREAU VAN VIGATA, HET ONDERZOEK VOORTZETTEN. IS GETEKEND: BONETTI-ALDERIGHI, HOOFDCOMMISSARIS TE MONTELUSA.
We hebben gewonnen, Salvo!”
Hij bedankte zijn vriend en hing op. Hij voelde geen tevredenheid, de spanning was weggevallen, dat wel, de reactie die hij had gewild had hij gekregen, maar hij voelde zich ontzettend ongemakkelijk. Om eerlijk te zijn vervloekte hij Panzacchi uit de grond van zijn hart, niet zozeer om wat hij had gedaan, maar omdat hij hem gedwongen had te handelen op een wijze die hem in feite tegenstond.
De deur zwaaide open, iedereen stormde naar binnen. “Chef!” zei Galluzzo, “mijn zwager belt me net, van Televigàta. Er is een communiqué binnengekomen…”
“Ik weet het, ik ken het al.”
“We gaan meteen een fles champagne kopen en dan…”
Giallombardo kon zijn zin niet afmaken, hij verstijfde onder de blik van Montalbano. Zacht mopperend liepen ze allemaal langzaam de kamer uit. Wat een rothumeur had die commissaris toch altijd!
Rechter-commissaris Tommaseo had niet het hart Montalbano aan te kijken; voorovergebogen over zijn bureau deed hij net of hij belangwekkende papieren bestudeerde. De commissaris kon zich voorstellen dat Tommaseo op dat moment waarschijnlijk wel gewild had dat zijn baard zijn hele gezicht overwoekerde, zodat hij er zou uitzien als de verschrikkelijke sneeuwman, behalve dan dat hij helaas niet het postuur van de Yeti had.
“U moet me begrijpen, commissaris. Het intrekken van de beschuldiging inzake het bezit van oorlogswapens is geen probleem, ik heb de advocaat van ingenieur Di Blasi al bij me ontboden. Maar de beschuldiging van medeplichtigheid kan ik niet zo een-twee-drie laten vallen. Totdat het tegendeel bewezen is, is Maurizio Di Blasi schuldig aan de moord op Michela Licalzi. Mijn prerogatieven staan me op geen enkele wijze toe…”
“Nog een prettige dag verder,” zei Montalbano, terwijl hij opstond en de kamer uitliep.
Tommaseo holde hem achterna, de gang in.
“Commissaris, wacht! Voor alle duidelijkheid…”
“Het is allemaal zo duidelijk als wat, meneer Tommaseo. Heeft u met de hoofdcommissaris gesproken?”
“Ja, uitgebreid, we hebben elkaar vanochtend om acht uur nog gezien.”
“Dan bent u zonder twijfel op de hoogte van een aantal in uw ogen te verwaarlozen details. Bijvoorbeeld dat het onderzoek van de Licalzi-moord op z’n janboerenfluitjes is verricht, dat de jonge Di Blasi zo goed als zeker onschuldig is, dat hij door een misverstand als een varken is afgeslacht en dat Panzacchi geprobeerd heeft alles te verdoezelen. U heeft geen keus:u kunt niet de ingenieur vrijspreken van de beschuldiging van wapenbezit en dan géén gerechtelijk onderzoek instellen tegen Panzacchi die die wapens nota bene bij hem thuis heeft neergelegd.”
“Ik ben bezig de positie van de heer Panzacchi te onderzoeken.”
“Goed. Doet u dat. Maar hanteert u dan wel de juiste maatstaf, want daar zijn er bij u op het bureau nogal veel van.”
Tommaseo wilde wat zeggen, maar bedacht zich en hield zijn mond.
“O, trouwens,” zei Montalbano, “waarom is het lichaam van mevrouw Licalzi nog niet vrijgegeven?”
De rechter raakte nog meer in verlegenheid, hij kneep zijn linkerhand samen tot een vuist waar hij de wijsvinger van zijn rechterhand in stak.
“Tja, dat was…ja, dat was een idee van Panzacchi. Die maakte me erop attent dat de mensen…Nou ja, om kort te gaan, eerst de ontdekking van het lijk, dan de dood van Di Blasi, daarna de begrafenis van mevrouw Licalzi, daarna die van de jonge Maurizio…Begrijpt u?”
“Nee.”
“Het was beter om het wat te spreiden…Om de mensen niet met al te veel dingen te belasten…”
Hij praatte nog door, maar de commissaris was al aan het eind van de gang.
Het was al twee uur toen hij het Paleis van Justitie van Montelusa uit kwam. In plaats van terug te gaan naar Vigàta, sloeg hij de weg naar Enna in; Galluzzo had hem goed uitgelegd waar de benzinepomp en het café, de twee plekken waar Michela Licalzi was gesignaleerd, zich bevonden. De pomp, die een kleine drie kilometer buiten Montelusa lag, was dicht. De commissaris vloekte, reed twee kilometer door en zag aan zijn linkerhand een bord met ‘Café-Restaurant.’ Het was erg druk op de weg en de commissaris wachtte geduldig totdat iemand zou besluiten hem te laten oversteken, maar toen hij merkte dat hij dat wel kon vergeten, sneed hij iedereen de pas af in een kakofonie van piepende remmen, getoeter, gevloek en getier en zette zijn auto op de parkeerplaats van het café.
Binnen was het behoorlijk druk. Hij liep naar de man achter de kassa.
“Ik ben op zoek naar de heer Gerlando Agro.”
“Dat ben ik. En wie bent u?”
“Ik ben commissaris Montalbano. U heeft Televigàta gebeld om te zeggen dat…”
“Krijg nou wat! En dan komt u nu? Op dit moment? Ziet u niet hoe druk ik het heb?”
Montalbano had een inval die hem op dat moment geniaal toescheen.
“Hoe is het eten hier?”
“D’r zitten hier alleen maar vrachtwagenchauffeurs. Hebt u ooit een chauffeur gezien die gauw tevreden was?”
Na het eten (de inval was toch niet zo geniaal, maar het kon ermee door; ze hielden in de keuken een onwrikbaar standaardrepertoire aan, zonder een greintje fantasie), toen hij zijn koffie en anijslikeur al op had, kwam de man die de kassa intussen liet bemannen door een jongetje, op zijn tafeltje af.
“Nu kan het. Mag ik gaan zitten?”
“Natuurlijk.”
Gerlando Agro bedacht zich meteen.
“Misschien kunt u beter even meelopen.”
Ze liepen het restaurant uit.
“Het zit zo. Woensdagavond rond half twaalf stond ik hier buiten een sigaret te roken. En toen zag ik van de kant van Enna die Twingo komen aanrijden.”
“Bent u daar zeker van?”
“Mijn hand in het vuur. De auto stopte vlak voor me en de vrouw die achter het stuur zat, stapte uit”
“Durft u uw andere hand ervoor in het vuur steken dat het dezelfde vrouw was als die u op de televisie hebt gezien?”
“Commissaris, met zó’n vrouw vergis je je niet. ‘t Arme mens.”
“Ga door.”
“Die man bleef gewoon in de auto zitten.”
“Hoe kon u zien dat het een man was?”
“Door de lichten van een vrachtwagen. Ik was verbaasd. Meestal stapt de man uit, en blijft de vrouw in de auto zitten. Maar goed, de vrouw bestelde twee broodjes salami, ze pakte ook nog een fles mineraalwater. Mijn zoon Tanino zat achter de kassa, net als nu. De vrouw betaalde en liep het trapje af dat u daar ziet. Maar op het onderste treetje struikelde ze, en ze viel. De broodjes vlogen uit haar hand. Ik liep haar achterna om haar te helpen en toen stond ik oog in oog met de man, die ook was uitgestapt, ”
“t Is niets, “t is niets,” zei de vrouw. Hij stapte weer in, zij liet twee nieuwe broodjes klaarmaken, betaalde en ze reden weg in de richting van Montelusa.”
“Dat is heel duidelijk, mijnheer Agro. Dus u kunt verklaren dat de man die u op de televisie hebt gezien niet degene was die bij die vrouw in de auto zat?”
“Zeker weten. Twee totaal verschillende mensen!”
“Waar borg mevrouw haar geld op, in een tas?”
“Nee, niet in een tas, commissaris. Ze had een portemonnee in haar hand.”
Na de spanning van die ochtend, en het overvloedige maal, werd hij overvallen door vermoeidheid. Hij besloot naar Marinella te gaan en een uurtje te gaan slapen. Maar eenmaal de brug over, kon hij de verleiding niet weerstaan. Hij stopte, stapte uit, belde aan. Geen reactie. Anna zat waarschijnlijk bij mevrouw Di Blasi. En misschien was dat maar beter ook.
Thuis belde hij het bureau.
“Om vijf uur wil ik de dienstauto hier voor de deur hebben, met Galluzzo.”
Hij draaide het nummer van Livia, er werd niet opgenomen. Hij draaide het nummer van haar vriendin in Genua.
“Met Montalbano spreek je. Zeg, ik begin me nu toch echt zorgen te maken over Livia. Al dagenlang…”
“Maak je geen zorgen. Ze heeft me net gebeld om te zeggen dat het goed met haar ging.”
“Mag ik ook weten waar ze is?”
“Dat weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat ze naar personeelszaken heeft gebeld en nog een vrije dag heeft opgenomen.”
Hij hing op en de telefoon ging.
“Commissaris Montalbano?”
“Ja, met wie spreek ik?”
“Met Guttadauro. Chapeau, commissaris.”
Montalbano hing op, kleedde zich uit, ging onder de douche staan en liet zich vervolgens geheel naakt op bed vallen. Hij viel meteen in slaap.
Tringgg, tringgg, klonk het ergens ver weg in zijn hersenen. Hij begreep dat het het geluid van de deurbel was. Hij stond moeizaam op, en ging opendoen. Toen Galluzzo hem zo poedelnaakt zag staan, deed hij geschrokken een stap achteruit.
“Wat is er, Gallo? Ben je bang dat ik je mee naar binnen neem en stoute dingen met je doe?”
“Commissaris, ik sta al een half uur te bellen. Ik wou net de deur gaan forceren.”
“Dat had je dan wel een nieuwe gekost. Ik kom eraan.”
De pompbediende was een man uit Trento met dik krulhaar, donkere, levendige ogen en een stevig, soepel lichaam. Hij droeg een overall, maar de commissaris kon zich gemakkelijk voorstellen hoe hij als badmeester op het strand van Rimini Duitse meisjes in het verderf zou kunnen storten.
“U zegt dat die vrouw uit Montelusa kwam en dat het acht uur was.”
“Dat weet ik voor honderd procent zeker, ja. Ik was namelijk al zo’n beetje aan het afsluiten. Ze draaide het raampje naar beneden en vroeg of ik hem nog vol kon gooien. “Voor u blijf ik de hele nacht open, als u het aan me vraagt,” zei ik tegen haar. Ze stapte uit. Godallemachtig, wat een stuk!”
“Weet u nog wat ze aan had?”
“Een spijkerpak.”
“Had ze bagage bij zich?”
“Het enige wat ik zag was een soort schoudertas, die lag op de achterbank.”
“Ga door.”
“Toen de tank vol was, zei ik tegen haar hoeveel het kostte, en ze betaalde me met een briefje van honderdduizend lire dat ze uit haar portemonnee viste. Terwijl ik haar het wisselgeld teruggaf, kijk, ik hou er wel van om een beetje met de vrouwtjes te dollen, zei ik tegen d’r: “Kan ik verder nog iets speciaals voor u doen?” Ik verwachtte een snibbig antwoord. Maar ze lachte, en ze zei: “Voor de speciale dingen heb ik al iemand.” En ze reed weg.”
“En ze ging niet terug naar Montelusa, dat weet u zeker?”
“Heel erg zeker. Arme meid! Als ik eraan denk hoe ze aan haar einde is gekomen…”
“Mooi zo, hartelijk bedankt.”
“O, nog iets, commissaris. Ze had haast, toen ze klaar was met tanken, scheurde ze er vandoor. Ziet u? Dat is een recht stuk weg. Ik heb haar nagekeken, totdat ze aan het einde de hoek om ging. Ze reed behoorlijk hard.”
“Ik zou eigenlijk morgen pas langskomen,” zei Gillo Jacono, “maar omdat ik eerder terug ben, vond ik het mijn plicht om meteen langs te komen.” Hij was een gedistingeerde dertiger met een innemend gezicht.
“Danku.”
“Ik wilde u zeggen dat het iets is dat steeds maar door je hoofd blijft spelen.”
“Wilt u iets veranderen aan wat u me door de telefoon heeft verteld?”
“Helemaal niet. Maar doordat ik me aldoor maar voor de geest heb gehaald wat ik heb gezien, kan ik er wel een detail aan toevoegen. Wel dient u bij hetgeen ik u ga vertellen voorzichtigheidshalve enige vraagtekens te plaatsen.”
“Zegt u maar wat u op uw hart heeft.”
“Nou, de man had die koffer losjes in zijn linkerhand. Daarom had ik ook het idee dat die niet vol was. Want op zijn rechterarm leunde de vrouw.”
“Ondersteunde hij haar?”
“Dat niet precies, haar hand rustte op zijn arm. Maar ik had de indruk, ik herhaal, de indruk, dat die vrouw heel licht hinkte.”
“Dokter Pasquano? Met Montalbano spreektu. Stoor ik?”
“Ik maakte net een y-vormige incisie in een lijk dat er, denk ik, geen bezwaar tegen zal maken als ik even pauzeer.”
“Heeft u op het lichaam van mevrouw Licalzi tekenen gevonden die er mogelijk op wijzen dat ze, toen ze nog leefde, gevallen was?”
“Niet dat ik me herinner. Ik zal het rapport er nog even op naslaan.”
Hij was terug voordat de commissaris een sigaret had kunnen opsteken.
“Ja. Ze was op haar knie gevallen. Maar toen had ze kleren aan. In de schaafwond op haar linkerknie zaten microscopische vezeltjes van de spijkerbroek die ze droeg.”
Er hoefde niets meer te worden nagetrokken. Om acht uur ‘s-avonds laat Michela Licalzi haar auto volgooien en rijdt richting binnenland. Drieënhalf uur later keert ze terug, in gezelschap van een man. Na middernacht wordt ze, nog steeds in gezelschap van een man, gezien als ze de oprit van haar huis in Tre Fontane oploopt.
“Ja, hallo Anna, met Salvo. Aan het begin van de middag ben ik bij je langsgereden, maar je was er niet.”
“Ingenieur Di Blasi had me gebeld, het ging niet goed met zijn vrouw.”
“Ik hoop dat ik snel goed nieuws voor ze heb.”
Anna zei niets, en Montalbano begreep dat hij iets stoms had gezegd. In de ogen van de Di Blasi’s zou het enige goede nieuws de herrijzenis van hun zoon zijn.
“Anna, ik wilde je iets vertellen. Ik heb iets ontdekt over Michela.”
“Kom maar hierheen.”
Nee, beter van niet. Als Anna voor een tweede keer haar lippen op de zijne drukte, zou het zeker verkeerd aflopen.
“Ik kan niet Anna. Ik moet nog wat doen.”
Het was maar goed dat ze belden, want als hij tegenover haar had gestaan, had ze meteen gemerkt dat hij loog.
“Wat wilde je me vertellen?”
“Ik ben aan de weet gekomen dat Michela, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, om acht uur woensdagavond richting Enna is gereden. Het kan zijn dat ze naar een dorpje in de buurt van Montelusa is gegaan. Denk goed na voordat je antwoord geeft: had ze voorzover jij weet nog meer kennissen, buiten degenen die ze had opgedaan in Montelusa en Vigàta?”
Het antwoord kwam niet meteen. Anna dacht erover na, zoals de commissaris haar had gevraagd.
“Vrienden zeker niet, nee. Dat zou ze me wel gezegd hebben. Maar kennissen wel, ja, een paar.”
“Waar?”
“In Aragona bijvoorbeeld, en in Comitini, die liggen op de route.”
“Wat voor soort kennissen?”
“Ze heeft de tegels in Aragona gekocht. Wat ze in Comitini heeft aangeschaft weet ik nu even niet meer.”
“Dus gewoon zakelijke contacten?”
“Volgens mij wel, ja. Maar weet je Salvo, vanaf die weg kun je overal heen. Er is bijvoorbeeld een afslag naar Raffadali; daar had het hoofd Moordzaken zich ‘s in moeten verdiepen.”
“Nog iets: na middernacht is ze gesignaleerd op de oprit van haar huis. Ze was net uit de auto gestapt en leunde op een man.”
“Echt waar?”
“Echt waar.”
Dit keer viel er een heel lange stilte, zo lang dat de commissaris dacht dat de verbinding verbroken was.
“Anna, ben je daar nog?”
“Ja. Salvo, ik zeg het je nog één keer luid en duidelijk: Michela was niet het soort vrouw voor vluchtige contacten, ze heeft me toevertrouwd dat ze daar fysiek niet toe in staat was, snap je? Ze hield van haar man. Ze voelde zich heel erg verbonden met Serravalle. Ze kan niet hebben meegewerkt, wat de gerechtsarts ook zegt. Ze is op gruwelijke wijze verkracht.”
“Hoe verklaar jij dan dat ze de Vassallo’s niet heeft opgebeld om te zeggen dat ze niet kwam eten? Ze had toch een zaktelefoon?”
“Ik begrijp niet waar je heen wilt.”
“Ik zal het je uitleggen. Als Michela jou om halfacht ‘s-avonds gedag zegt en beweert dat ze naar haar hotel gaat, spreekt ze op dat moment zonder meer de waarheid. Dan komt er iets tussen waardoor ze van gedachten verandert. Dat kan niets anders zijn dan iemand die haar belt op haar zaktelefoon, want als ze richting Enna rijdt, is ze nog alleen.”
“Dus jij denkt dat ze op weg was naar een afspraak?”
“Er is geen andere verklaring. Het is iets onvoorziens, maar zij wil die ontmoeting niet mislopen. Daarom belt ze de Vassallo’s ook niet. Ze heeft geen geldig excuus voor haar afwezigheid, en dus kan ze maar beter doen alsof ze van de aardbodem verdwenen is. Laten we er, als jij dat wilt, van uitgaan dat het geen rendez-vous was, maar bijvoorbeeld iets voor haar werk dat vervolgens omslaat in iets dramatisch. Zover wil ik nog wel met je meegaan. Maar dan vraag ik je: wat was er zó belangrijk dat ze het er zelfs voor over had om een slecht figuur te slaan bij de Vassallo’s?”
“Ik weet het niet,” zei Anna verslagen.