Een ochtend, wanneer ik net wakker ben, komt vader al terug uit de stad. Hij draagt twee grote koffers het huis binnen. Moeder pakt de nieuwe kleren in. Met slaperige ogen kijk ik in het rond.
“Wij gaan overmorgen naar Holland, Amelia!” zegt moeder.
“Echt waar? Gaan wij echt weg? Dan ga ik zitten in een vliegtuig!” roep ik en dans een vreugdedansje.
“Het is goed voor je toekomst, zegt papa. In Nederland kan je zoveel studeren als je maar wilt.”
“Niemand weet wat dit land te wachten staat,” zegt papa, en ik zie dat hij tranen in zijn ogen heeft.
Mijn papa is zo lief, bedenk ik. Hij heeft besloten om naar Nederland te gaan. Omdat ik hem maar één enkele keer erom gevraagd heb. Om mijn toekomst laat papa hier alles en iedereen achter. Mijn papa is de liefste man van de hele wereld!
∗
Het lijkt alsof alles in één vluchtig moment gebeurd is. In één vluchtig moment zijn Señorita en ik groot geworden. Anjana is uit de lucht komen vallen. Aji is ouder geworden en de buren hebben hun rug gekeerd naar mijn huis. Señorita en Anjana zijn in alle stilte het leven van mijn vader binnen gesijpeld. Zachtjes hebben ze moeder en mij weggeduwd. In haar volle leven spiegelt zich mijn eigen lege leven.
Señorita doet de radio aan en zingt met Lata Mangeskar mee: “Calo sajna jaha tak ghata cale – Kom liefje, laten wij meegaan met de wolken.”
Zij pakt de bezem en zegt: “Een huis moet altijd schoon zijn. Voor zessen, want om zes uur gaan de lichten aan, dan gaat de godin van het licht langs.”
Zij veegt het huis op een manier dat het lijkt of ze danspasjes aan het maken is. De volwassen vrouw Señorita, die sinds lang geen kind meer is, geeft mij steeds weer het gevoel dat ik een nieuwe vriendin heb. Vroeger had ik nooit het gevoel dat ik haar niet kende. Nu voel ik de behoefte haar te leren kennen.
Hoe kon ik zo gek zijn om te denken dat alles bij het oude gebleven zou zijn? Ik kijk naar haar. Zij leeft anders, zij denkt anders, zij doet anders, maar zij is wel Señorita.
“Waar denk je aan?” vraagt zij, haar zingen onderbrekend.
“Nergens aan.”
Ze veegt een poosje verder. Dan doet ze de radio uit. Zij zingt niet meer. Ze is stil. Zelfs achter haar gezicht spreken haar gedachten niet.
“Ik zal ook wel niet dezelfde zijn als vroeger,” merk ik op.
“Jij bent anders, maar dat heeft Holland met je gedaan. Dat doet Holland met iedereen.”
“Wat doet Holland met iedereen?”
“Iets waardoor ze niet meer goed vinden wat vroeger goed genoeg voor hen was. Ze worden…”
“Señorita,” val ik haar in de rede, “Señorita toch, zie je dan niet wat er aan de hand is? Je hebt een kind met mijn vader.”
“Nederlanders vinden vaak dat dingen in Suriname anders moeten gaan…” gaat zij onverstoorbaar verder. “De onafhankelijkheid heeft niet veel veranderd aan dit land.”
Het was Señorita’s droom om naar Nederland te gaan, en ik ben weggegaan. Ik krijg een gevoel dat ik wegging en haar in de steek liet. Waarom krijg ik het gevoel nu pas?
∗
Aan tafel voor het avondeten bij aji zeggen Señorita en ik weinig. Aji vertelt over vroeger. Over hoe verlegen moeder was toen ze pas getrouwd was met vader. Over hoe ik overgaf op haar nieuwe bloes. Ik luister maar half en knik op alles.
Als we uitgegeten zijn, neemt aji de borden en gaat afwassen. Ik weet niet goed of ik achter haar aan moet lopen of bij Señorita moet blijven zitten.
“Weet je wat vreemd was, Amelia?” zegt Señorita opeens. “Jouw vader heeft mij nooit gevraagd om het aan niemand te vertellen. Om het niet aan jou te vertellen. Veel later begreep ik dat hij bereid was om verantwoordelijkheid te dragen voor wat hij deed. Ik zeg dit omdat ik wil dat je mijn liefde voor je vader begrijpt, en dat je je vader niet gaat veroordelen. Dat je hem niet gaat haten.”
“Weet je, het moeilijkste vind ik dat jij en vader belangrijker voor elkaar lijken te zijn geweest dan ik ooit voor een van jullie was. Het is toch logisch, denk ik, dat ik me bedrogen voel?”
“Het is niet zo dat jij niet belangrijk was voor mij. Misschien is het wel zo dat ik meer van je hield omdat je de dochter van de man was die ik graag als vader had gehad.”
Ze staart me een ogenblik aan en dan zegt ze: “Heb je spijt?”
“Waar zou ik spijt van moeten hebben, Señorita?”
“Ik weet het niet. Misschien denk je achteraf dat je het verkeerde meisje hebt gekozen om vriendin mee te zijn. Er waren genoeg meisjes die met jou vriendinnen wilden zijn, maar je koos mij uit. Misschien had je iemand anders gekozen als je meer van me had geweten.”
“Nee, Señorita. Je was al mijn vriendin voor je een relatie met mijn vader aanging. En je bent nog steeds mijn vriendin. Dat is een feit. Maar wat ik jou wil vragen, is dit: als je toen volwassen genoeg was om over het leven na te denken, hoe zou je leven er nu dan uitzien?”
“Ik had het niet anders gedaan,” zegt ze.
“Waarom?” vraag ik.
“Ik wil niet trouwen en schoonouders hebben die mij de wet voorschrijven. Leven hoe een ander wil dat ik leef. Eten en dragen wat mij voorgeschreven wordt. Mij door een schoonmoeder laten vertellen hoeveel kinderen ik baren moet, nee! Ik wil een leven dat om liefde draait. Hoe zou ik anders van mezelf kunnen houden? En dat ik de school niet heb afgemaakt, daar kan ik ook niet om treuren. Nee, echt niet. Ik begrijp dat het voor jou moeilijk te begrijpen is. Ik ben nu eenmaal geen schooltype zoals jij. Ik wil geen certificaten. Ik wil niet op een kantoor werken. Ik wil niet in een mooie auto rondrijden. Maar ik ben ook geen trouwtype. Dat een paar kinderen baart en haar leven laat beheersen door de riten en rituelen. Ik ben een vrij mens. Op een dag toen mijn vader mij sloeg uit verveling, toen ik erachter kwam dat hij mijn moeder vaak sloeg uit verveling, toen heb ik gezworen dat ik een ander leven wilde hebben dan mijn moeder had. Binnen de perken van de traditie leven en heimelijk naar de liefde verlangen. Mij zou het niet gebeuren. Ik zou beminnen en ik zou een vrij mens zijn. En dat leven heb ik gevonden met Biswajit. Ik word hoer genoemd. Ik word Supermarkt Benelux genoemd. Ik betaal de prijs voor de vrijheid. Maar ik heb die ervoor over.”
“Supermarkt Benelux?” vraag ik.
“Omdat ik niet crepeer. Omdat ik voedselpakketten uit Nederland krijg. Daar zijn ze jaloers op.”
∗
Onkruid scheurt mijn huid open. Een vlieg zit op mijn hand. Mieren kriebelen op mijn tenen. Het is alsof ik nooit weggeweest ben. Alsof zij mij kennen en weten dat ik hun gewend ben.
Het hier en nu zit vol van vroeger.
“Ga je wel eens dansen? Ik bedoel, ga je naar de discotheek?” vraagt Señorita, die naast mij loopt.
“Soms.”
“Ontmoet je jongens?”
“Soms.”
Señorita begint kinderlijk te giechelen.
“Heb je het al gedaan? Met een jongen, bedoel ik?” vraagt ze dan.
“Ja…” zeg ik.
“Hoe vaak?”
Ik lach en kijk naar de koeien.
“Word je niet zwanger?” vraagt zij door.
“Voorbehoedmiddel,” zeg ik.
“Zo kun je het heel veel keren doen zonder dat iemand het weet,” zegt ze in zichzelf.
“Waar denk je aan, Señorita?” vraag ik, nadat ze even stil is geweest.
“Soms weet ik niet of ik een vrouw of een kind ben.”
Ze gaat op het gras zitten en begint te snikken. Ik troost haar niet. Ze moet huilen. Tranen van acht jaar vloeien weg. Het masker van het lieve meisje brokkelt af. Daar is zij, leeg, verdrietig, bedrogen door het leven, door haarzelf. Nu denk ik te zien wat haar zo onaanraakbaar maakte. Zij was een angstig meisje dat zich, zo klein als zij was, wist te camoufleren met de hartelijkste glimlachjes. Toen al begon zij zichzelf te bedriegen. Zij droeg een masker. Ik was bij haar, naast haar, elke dag. Maar zij heeft haar geheimen niet prijsgegeven. Ik mocht de ware Señorita niet leren kennen.
Ik, die dacht dat ik jou zo nabij was, heb jou niet gekend, denk ik. Nooit gekend. Je had geen toekomst, zei je, omdat je vader je schoolspullen niet betalen kon. Je vond het thuis niet leuk, zei je, omdat je vader altijd bezopen was. Maar je hebt mij nooit verteld over de angst die je leven beheerste. Mijn vader wist ervan. Hij had de sleutel gevonden. De sleutel naar de verkeerde deur. Jij hebt mij bedrogen. Je hebt jezelf bedrogen. Vader heeft mij en jou bedrogen. Dit is de ware aard van het verhaal. Nu is alles helder, Señorita.
Haar gezicht klaart op. Dalmatiërachtige Pietje likt haar gezicht. Ze giechelt even en plotseling begint ze luid te lachen. Zij gaat op het gras liggen en laat gewillig haar gezicht likken.
Ik trek haar aan haar arm omhoog en hand in hand lopen wij naar huis. Voor het eerst zonder bedrog. Een vliegtuig verstoort de rust in de lucht. Señorita kijkt het na totdat het in het niet verdwijnt.
“Waarom heeft vader jou nooit naar Nederland meegenomen?” vraag ik. “Ik bedoel: waarom laat hij jou hier leven waar mensen je veroordelen?”
“Er zijn twee redenen. Ten eerste: hij wilde wachten totdat jij een keer alles zou weten en begrijpen. Ten tweede: hij voelt zich in Nederland niet thuis en wil terugkomen naar Suriname zodra jij getrouwd bent.”
Dus vader heeft al die jaren zitten wachten totdat ik een keer groot werd en trouwde. Dan kon hij pas echt met zijn eigen leven verder. Ik ben een obstakel geweest terwijl ik dacht dat ik de ster van zijn leven was.
Heel de weg naar huis zeg ik niets.
∗
Wij wonen bij tante Rati, de zus van moeder. Vader zegt dat wij gauw gaan verhuizen naar een eigen huis. Na drie maanden zal hij een vaste baan krijgen. Dan kan hij een eigen huis betalen.
Ik ben ziek. “Ma…! Maa…!” Moeder verschijnt in de deuropening met een paar nieuwe kleren in de hand. Zij is haar koffer aan het inpakken. “Ik ga ergens anders in een ander huis wonen,” legt zij uit.
“We gaan toch allemaal in een ander huis wonen!” zeg ik.
Zij kan geen woord meer uitbrengen. Ik zeg niets. Ik weet niet wat ik zeggen moet. Misschien is ons nieuwe huis klein. Misschien kunnen wij er niet met ons drieën in wonen, misschien…misschien…
Moeder geeft mij thee en een tablet. Telkens weer maakt zij de deur open op een kier om te kijken of ik al slaap en of de natte lap op mijn voorhoofd nog goed zit.
“Je zei dat aji en Señorita ook zouden komen, ma!”
Moeder doet alsof ze mij niet hoort.
“Waarom gaan wij niet terug naar Suriname, mama! Laten wij weggaan. Ik vind Nederland niet mooi. Alles is zo anders hier. Zo vreemd. Ik mag niet eens zomaar naar buiten. Laten wij weggaan mama…Ik heb hier geen vriendinnen.” Ik houd haar hand vast en huil.
“Zo gaat het niet in het leven, Amie. Je kunt niet blijven verhuizen. Soms moet je een beslissing nemen om je ergens te vestigen. En moet je alle tegenslagen overwinnen en je thuis ervan maken.”
“Dit alles was niet nodig, mama. Ik hoef niet verder te studeren. Laten wij weggaan…”
Ik snik tot ik in slaap val.
In de avond komt moeder op de rand van mijn bed zitten. “Dit is mijn telefoonnummer, Amie…,” zegt ze zacht. “Wanneer je mij nodig hebt, voor wat dan ook, laat het mij weten. Ik zal direct komen. En zorg goed voor papa.” Zij geeft mij een zoen en verlaat mijn kamer.
Ik keer terug eer het visgat opdroogt. Aan die droom klamp ik me vast.
∗
Señorita heeft thee gemaakt. We staan bij het raam te drinken en kijken wie er komt en gaat op de weg. “Denk je wel eens aan je moeder?” vraag ik.
“Nee! Zij stierf jong. Biswajit zei dat ik, toen er afscheid genomen werd van mijn moeder, Sinterklaasje bonnebonne zong. Ik moet gedacht hebben dat het een feestje was.”
“Hoe oud was je toen?”
“Hoe oud was ik? Eens kijken…Een jaar of vijf.”
Wij blijven in de lucht staren alsof er steeds weer andere vogels vliegen.
“Amie, toen je naar Nederland ging, zei je dat je mij nooit zou vergeten. Je zou me zelfs over laten komen…Ik bedoel, heb je wel een beetje aan me gedacht?”
“Het is moeilijk om je uit te leggen hoe het leven in Nederland is, Señorita,” zeg ik voorzichtig.
“Ach, laat maar zitten. Ik weet wel, de mensen beloven zoveel wanneer ze hier zijn. Zodra ze weg zijn, vergeten ze iedereen,” zegt Señorita.
“Nee, dat is het niet. Vergeten is niet het juiste woord. Het is dat ze…dat ze…ze verliezen een stukje van zichzelf en soms…”
“Soms wat?”
“Soms verliezen ze zichzelf helemaal…Ik heb het zien gebeuren bij mijn ouders.”
∗
Ik begrijp niet waarom moeder na ieder bezoek weer weg moet. Een keer, als ik haar vanachter het raam heb uitgezwaaid en zij niet eens de moeite heeft genomen terug te zwaaien, sta ik lang voor het raam. In mijn gedachten zie ik mama honderd keer haar portier dichtslaan. Ze zwaait niet één keer terug.
Dan zegt papa: “Bij je eigen kind is het moeilijk om te zien wanneer zij groot genoeg is om iets te begrijpen. Maar ik denk wel dat jij zo ver bent.” Ik kijk om. Papa aarzelt en zegt dan: “Mama zal hier niet komen wonen, Amie…”Ik kijk naar de man die ik iedere dag zie en hoor. Maar opeens zie ik een andere man en hoor ik een andere stem. Daarachter zal mijn vader wel ergens zijn. “Die man die altijd op haar in de auto wacht, wanneer ze hierboven is, is haar vriend. Ze gaan volgende maand trouwen,” zegt een vreemde man door de mond van mijn vader.
Ik kijk weer uit het raam of ik mama zie wegrijden met de man die ik niet ken. Maar de auto is allang weg en de herfst laat haar pracht zien. Gouden bladeren die zo vaak bewonderd zijn door dichters door de eeuwen heen schuifelen door de natte straat.
En traag, veel te traag keer ik de woorden die ik voor het laatst gehoord heb om en om in mijn gedachten terwijl mijn hoofd eensklaps veel zwaarder is geworden.
Ik keer mij om. Hij is stilletjes vertrokken, de vreemde. Papa staat daar weer. Hij glimlacht lief en aangetast. Hij komt een stap dichterbij en streelt mijn schouders. “Ik ben bij je en ik zal altijd goed voor je zorgen,” zegt hij.
Ik zou voor mama graag blij zijn. Maar het zou in zekere zin verraad zijn. Verraad tegenover mijn vader. De man die niet om deze dag gevraagd heeft. Hij doet alsof het allemaal de gewoonste zaak van de wereld is.
“Wat denk je?” vraagt hij enthousiast, “zullen wij een stukje bruidscake gaan eten?”
“Goed,” zeg ik en maak aanstalten om mijn jas aan te doen.
“Ik heb een beetje hoofdpijn, merk ik ineens. Ik zal je afzetten en weer afhalen.”
“Goed, pa.”
Op het feest vraagt niemand naar papa. De gasten kijken mij wel zwijgzaam aan wanneer ik binnenval alsof ik een musje ben dat zojuist uit een nestje getuimeld is. Mama voert mij naar een hoekje en informeert voorzichtig naar papa.
“Dus jij bent mijn nieuwe dochter?” onderbreekt haar nieuwe man ons gesprek. Ik herinner mij dat ik deze man meer dan eens in Suriname gezien heb. Papa had hem een keer gestopt toen hij in een witte auto voor ons huis langs reed, en hem gevraagd naar wie hij zo vaak op zoek was in die doodlopende steeg. Was het zo moeilijk voor hem om die zekere persoon te vinden tussen de paar kippen die daar woonden?
Toen riep aji heel luid en dringend: “Bis, ik heb je nu nodig! Help mij met de koeien!”
Later op de middag nam papa mij mee voor een wandeling. Hij vertelde mij over de vogels. Leerde mij fluiten. Hoe goed was mijn vader niet in het verbergen van verdriet en vooral in het verbergen van zijn woede.