Twee

“Waar is jouw man, Señorita?” vraag ik eindelijk, botweg, als ik weer naast haar op de keukentrap zit. Ik schrik van mijn eigen toon.

Zij antwoordt niet en vlucht het huis in.

Anjana is zich nog aan het baden naast de waterput. Met een grote aluminium kan gooit hij water over zich heen. De ene helft van het water glijdt langs zijn lijfje. De andere helft raakt hem nauwelijks en spettert op het zand. Hij schept en schept, de ene kan na de andere, en blijft lachen. Ik vraag mij af of de emmer geen bodem heeft.

Na een poos komt Señorita te voorschijn met een handdoek en een kop thee. Zij geeft de handdoek aan Anjana, die hem beetpakt en naar de keukentrap rent. Daar staat hij zich af te drogen. Zijn blik dwaalt geen moment af van mij. Señorita geeft de thee aan mij en zegt: “Drink thee, Amelia. Ik ga baden, daarna zullen wij samen brood gaan halen bij de Chinees.”

“Hé, zo’n kopje heb ik ook in Nederland,” zeg ik.

“Het komt ook uit Nederland. Je vader heeft het gebracht,” zegt zij en verdwijnt in de badkamer.

Ik loop over het erf en drink mijn thee, slokje voor slokje. Een kop thee uit de handen van mijn jeugdvriendin, levensnectar. Manjabladeren sidderen in de ochtendwind. Een vlinder komt uit het niets te voorschijn en fladdert voor mij uit. Ik volg hem met mijn ogen en merk dat er vele vlinders boven de bloemen fladderen die ik daarnet niet zag.

Na een poosje komt Anjana voor me staan. “Nieuw meisje, je was toch twee dagen terug ook hier?”

“Ja, ik was twee dagen terug hier,” zeg ik.

“Ik heb op jou gewacht. Jij bent zo wit,” zegt hij zacht. “Ik zal niet vergeten om aan mijn juffrouw te vertellen dat jij zo wit bent. Zijzelf is zwart. Ze is een kaffannie. Zij is wel lief, zij slaat niet. Alleen die hindoestaanse juffrouw Kesarsingh van de derde klas, die slaat de kinderen. Weet je, nieuw meisje, wat onze juffrouw wel doet en heel erg gevaarlijk is? Zij strijkt haar haren met een strijkijzer en dan gaan de krullen weg. Ieder ochtend voordat zij naar school komt legt ze haar hoofd op de strijkplank dan strijkt ze haar haren.”

“Wie heeft dat aan jou verteld Anjana?” vraagt Señorita, die naast mij is komen staan.

“De andere kinderen.”

“Jouw juffrouw gaat naar een kapsalon en laat haar haren straighten, met een tang die op een kam lijkt. Zij legt haar hoofd niet op de strijkplank en strijkt haar haren niet recht met een strijkijzer. Morgen is het maandag. Dan ga je weer naar school. Vraag het dan maar zelf aan haar,” zegt Señorita streng.

“Moeders en juffrouwen willen altijd maar gelijk hebben,” moppert hij en vangt in zijn mond het water dat nog druppelt uit zijn haren.

Anjana blijft op het erf achter wanneer wij naar de Chinees gaan.

“Heb jij de school eigenlijk afgemaakt, Señorita?” vraag ik.

Zij geeft geen antwoord en kijkt op haar horloge alsof wij ergens stipt op tijd moeten aankomen. Ik wist het antwoord op de vraag al toen ik hem stelde.

“Ik wou dat wij echt zusjes waren geweest,” ga ik daarom verder. “Dan had je de kans gekregen om je verder te ontwikkelen. Je had een vader als mijn vader moeten hebben,” zeg ik.

We staan inmiddels bij de Chinees voor de deur.

Het enige wat Señorita zegt, voor we naar binnen lopen, is: “Ja, Biswajit is een goede vader.”

Voor het eerst hoor ik vaders naam uit Señorita’s mond. Het klinkt grappig.

Kijk pa, alweer een vliegtuig. Het is die ene met de gele rug die we vorige week ook al zagen,” zeg ik tegen vader en eet een partje van mijn sinaasappel. Moeder kijkt met toegeknepen ogen naar de lucht alsof zij naar de zon kijkt en dan kijkt zij weer naar de grond. Zij gaat verder met het schoffelen van het erf. “Ik weet niet wat er met dit land gaat gebeuren. Zij gaan allemaal weg. Blijkbaar zullen wij hier alleen blijven wonen…” zegt zij, zachtjes en moeizaam alsof ieder woord een stuk lood is.

Hoe graag zou ik haar niet willen omhelzen en knuffelen zoals de kinderen in de leesboekjes doen. Maar ik ben er te verlegen voor. Zulke dingen gebeuren alleen in leesboekjes.

Wanneer zij merkt dat ik iets aan het overdenken ben, zegt zij: “Ik heb het grootste deel geschoffeld, jij helpt niet zo hard meer. Uren sta je hier te eten en je zegt steeds: straks, straks ga ik je helpen. Deze manier van helpen leer je zeker van je juffrouw op school.” Wanneer moeder radeloos wordt, schuift zij altijd alle schuld op de schooljuffrouw. Ik kijk naar mijn moeder. De vrouw die nooit haar stem verheft, de vrouw die nooit tegen wie dan ook zich driftig uitlaat. Waarom moest juist deze lieve vrouw mijn moeder worden! Ik maak haar vaak zo ongelukkig merk ik, en toch houd ik veel van haar. Maar waarom omhels ik haar dan niet?

Zij gaat met de schoffel weg. Uiteindelijk neemt zij de hark ook mee. Van onder het huisdak kijkt zij weer om naar mij. Misschien verwacht zij dat ik achter haar aan kom. Moeder kijkt nooit naar mij zonder meewarigheid in haar blik. Zij kan haar blikken ook niet lang op mij gevestigd houden. Meestal wanneer zij zich tot mij richt, kijkt zij naar wat zij in haar handen houdt, of naar iets anders.

Zo is zij, denk ik. Aan de ene kant wil ze dat ik haar help zodat ze trots kan zijn op haar kind. Aan de andere kant heeft ze medelijden met haar kind omdat het moet werken.

Die avond zien wij lichten in de lucht. Zoals meestal hebben wij ons verzameld bij de keukentrap. Mijn vader en moeder, aji, Señorita, haar vader en ik.

Het is weer een KLM,” zegt vader.

Ja, het is een jumbo, denk ik,” zegt Señorita’’s vader.

Het valt mij op dat moeder stiller is dan ooit. Is het omdat bijna al onze familieleden naar Nederland zijn vertrokken?

Kijk eens, er gaan veel te veel mensen weg,” zegt aji, “zal er uiteindelijk iemand overblijven in dit land?

Wij gaan toch ook, pa?” vraag ik desondanks.

Wij gaan wel, Amelia. Als we genoeg gespaard hebben. Want de chauffeur van het vliegtuig vraagt veel geld,” antwoordt mijn vader.

Wanneer wij in Holland uitstappen, zeggen wij gewoon tegen de chauffeur dat wij het geld thuis vergeten zijn,” stelt Señorita voor.

Ik ga naast mijn moeder zitten en leg mijn hoofd in haar schoot.

Wat is er, Amelia!” zegt ze, “ben je een baby! Moet je borstvoeding!” Ik denk dat zij niks ervan meent. Ergens vindt zij het leuk dat ik dit doe.

Op de keukentrap zitten wij brood met kaas te eten.

“In Nederland kan je zoveel kaas eten als je maar wilt, denk ik,” zegt Señorita.

“Hier dan niet?” vraag ik.

“Niet altijd. Suriname is niet meer hetzelfde, Amelia. Heel veel is veranderd sinds jouw vertrek. Ik bedoel sinds de onafhankelijkheid.”

Zij staart voor zich uit, naar de bomen in de verte. Dan zegt zij: “Maar ik heb geen probleem. Biswajit, jouw vader, brengt ieder jaar kaas mee. Het wachten is alleen op de maand juli.”

Ik vind het vreemd dat vader nooit over Señorita sprak, en ook dat zij hem Biswajit noemt.

“Waar is jouw man, Señorita? Eigenlijk is mijn vraag: waarom trouwde jij zo vroeg?”

Nog voor zij antwoord kan geven, komt Anjana van achter de struiken met een oude vrouw. De vrouw kijkt mij onderzoekend aan.

“Ken je haar nog? Zij is mijn aji,” zegt Señorita.

“Ja, aji, hoe kan ik haar vergeten!”

Ik sta op en omhels de vrouw.

“Señorita vertelde mij dat jij uit Nederland gekomen bent. Je was nog klein toen ik je voor het laatst zag. Hoe maak je het?” vraagt zij.

“Goed,” zeg ik.

“Ja, in Nederland maken zij het altijd goed. De mensen die slim waren, zijn voor de onafhankelijkheid vertrokken. Wij hebben ons hoofd niet gebruikt om ook weg te gaan,” zucht zij. Om dan te bevelen: “Ga koken voor Amelia, Señorita! Slacht de zwarte doks met de witte kop uit mijn hok. Vandaag gaan wij bij mij thuis eten.” Señorita verdwijnt achter de struiken vanwaar aji net te voorschijn kwam. Anjana rent haar achterna.

“Ik laat jou zien welke doks aji bedoelt, mama,” zegt hij.

“Señorita vertelde aan mij dat je in een hotel logeert. Ik ben nog niet dood! Vandaag gaan wij naar je hotel om je spullen op te halen.”

Zij gaat op haar hurken in de zon zitten, kijkt mij doordringend aan en zegt: “Goed dat jullie toen naar Nederland zijn gegaan. Jij hebt je kunnen ontwikkelen. Señorita heeft die kans niet gehad. Nu is zij een half hoofd. Echt waar, ik lieg niet. Zij is een half hoofd. Zij was net vergeten om haar kind mee te nemen naar de Chinees. Dat kind kwam huilend naar mij toe. Zij is een vrouw, maar nog altijd een kind. Ik maak mij zorgen om haar.”

Zij stopt met praten. Aan haar gezicht kleeft pijn.

“Vertel iets meer over het leven hier bij jullie, aji. Ik zie dat ik niet alles kan volgen,” zeg ik en ik ga net als zij op mijn hurken zitten.

“Het verhaal is zo lang als je het maar wilt uitrekken, en zo kort dat het in een notendop past. Toen Señorita zwanger werd van jouw vader was haar lot al bezegeld. Ze ging niet meer naar school. Anjana werd een schandvlek op haar voorhoofd. Niemand wil haar trouwen en zij heeft ook nooit een andere man willen hebben dan jouw vader.”

“Wacht…wacht even, aji, ik denk dat ik jou niet kan volgen. Vader en Señorita…? Nee…nee, aji, waarom zou vader Señorita zwanger maken? Zij is mijn vriendin!” schreeuw ik.

“Mijn god, weet jij het dan niet?” vraagt zij met een zachte stem. “Zij hebben negen jaar lang een relatie met elkaar gehad. Zij was twaalf toen het begon. Zij was dertien toen zij zwanger werd. Toen je vader het merkte, was het al te laat voor een abortus. Jouw vader wou jou beschermen tegen zijn daden en nam jou mee naar Nederland.”

“Vader ging naar Nederland en nam ons mee, omdat hij tegen de onafhankelijkheid was,” zeg ik.

“Ja, dat is Biswajit toen goed uitgekomen. Zoiets noem je de slang doden zonder dat de stok kapot gaat,” zegt aji.

“O, ik heb zo’n hoofdpijn, aji. Waarom zeg je zulke nare dingen tegen mij?”

“Biswajit zei dat hij het aan jou zou vertellen wanneer je groot genoeg was om het te begrijpen. Daarom dacht ik dat je alles wist, anders zou ik het je misschien niet hebben verteld,” zucht aji.

“Groot genoeg om te begrijpen?” roep ik uit. “En was Señorita dan wel groot genoeg om zwanger te worden? Om moeder te worden? Om door het leven te gaan met een schandvlek? Was Señorita al groot genoeg daarvoor? Was Señorita al groot genoeg daarvoor…?”

Aji geeft mij tijd om op adem te komen. Daarna vertelt zij dat Señorita niet misbruikt is door vader. Zij en mijn vader waren gelukkig samen. Ieder jaar in juli kwam hij naar Suriname. Dat zal de reden zijn, denk ik, waarom Señorita gezorgd heeft dat alle planten nu, in juli bloeien. Ieder jaar verbleef hij twee maanden in dit huis met zijn jonge vrouw en zijn zoon.

Vader – nee, vader, dit kan niet waar zijn! Zeg mij dat dit niet waar is, vader!

“Ben je boos op Señorita?” vraagt aji.

Ik negeer haar vraag en zeg: “Waar was jij? Hoe heb jij dit alles toegelaten?”

Zij geeft geen antwoord.

“Dus Anjana is een zoon van mijn vader. Anjana is dan mijn halfbroer. Ach, dat mooie kind. Hij is een deel van mij, en ik wist er niet van.”

Ik denk dat ik, wanneer ik heel intens naar mijzelf geluisterd had, wel gehoord had dat mijn bloed in Anjana’s lichaam ruist. Dat hij naar mij ruikt. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat wanneer ik naar Anjana keek, ik heimelijk ernaar verlangd heb dat hij een deel van mij was. Zoals ik vroeger naar Señorita verlangde.

“Ik dacht dat je hiernaartoe kwam om Anjana te leren kennen. Maar als jij er niets van wist, waarom ben je dan gekomen?” vraagt aji.

“Toen vader stierf, heb ik lang nagedacht over zijn leven. De stilte waarin hij leefde, als luchtbel op grote golven. Ik heb zo lang met hem samengeleefd onder één dak. Ik, die zijn bloed en lichaam ben, begreep niet wat aan hem vrat. Was dit het? Señorita? Na zijn dood heb ik alle verantwoordelijkheden van hem overgenomen. Omdat hij trouw ieder jaar naar Suriname ging, wilde ik ook een keer gaan. Daarom ben ik hier.”

Aji knikt een paar keer, maar ze gaat nergens op in.

Wanneer wij bij aji thuis aankomen, is het eten al klaar. Señorita loopt heen en weer in de keuken, alsof er nog heel veel te doen is. Wanneer ik vraag of ik haar met iets kan helpen, zegt ze binnensmonds dat al het werk eigenlijk al gedaan is en kijkt mij niet aan. Zij ontwijkt mij ook niet. Zij kijkt mij gewoon niet aan. Zij weet dat ik nu alles weet.

Anjana hangt half in de grote hangmat van aji. Ik bekijk hem goed. Zijn ogen, zijn oren, zijn gezicht, zijn haren, zijn handjes met prachtige chocoladebruine vingertjes. “Ik heb een broer. Ik heb een broer. Ik ben niet het enige kind van mijn vader,” fluister ik tegen mijzelf. Ik wil zijn hoofd tegen mijn borst aan drukken. Tranen prikkelen mijn oogleden.

Ik wil erin geloven dat hij ook van mij is. Niet meer alleen van Señorita. Aji kijkt naar ons beiden. Ze lacht. “Nee, nee, het is vast een leugen,” zeg ik tegen mezelf.

Nauwelijks ben ik aangekomen in het hotel, of ik zoek mijn koffers en begin alle spullen erin te gooien. Ik wil vanavond nog terug naar Nederland. Het is verraad tegenover jou vader, wanneer ik een dag langer hier blijf. Ik kan niet langer aanhoren hoe ze je beschuldigen.

De gordijnen waaien in de koele namiddagwind. Terwijl ik over mijn koffer gebogen zit, voel ik de tegenstelling tussen het kalme ademen van de wind en mijn koortsachtige bezig-zijn als iets binnen in mijzelf. Ik word tot de orde geroepen. Ik ben hard bezig iets te ontkennen.

Een dieproze gekleurde hemel trekt mij naar het raam. Ik haal diep adem. Straks klimt de avond op uit de verten en kleurt alles zwart. Mij ook. Ik zal één worden met de donkerte hier en ook daar ginds in de verte. Eén worden met alles, zoals ik vroeger één kon worden met Señorita. Juist als ik bedenk dat dat voorgoed onmogelijk is geworden, zie ik Anjana voor me, zijn ogen strak op mij gericht.

Zijn gedachten roepen mij woordloos. “Nieuw meisje…nieuw meisje…, wie ben je? Waarom ben je weg?” Het beeld verdwijnt maar niet. Hij wil opgenomen worden in mijn leven. Mijn leven? Ik? Wie ben ik. Ik wist altijd wie ik was. Maar nu ben ik een zuster van iemand. Geforceerd onderbreek ik mijn gedachten. Ben ik gek aan het worden?

Ik gooi al de kleren weer uit mijn koffer. En gooi de koffers in een hoek. Alsof het leven uit mijn lichaam weggevloeid is, zak ik weg in de grote stoel.

Tussen het slapen en waken in wil ik verschillende keren opstaan om de koffers opnieuw te vullen.

Señorita zit onder de sapotilleboom. Wanneer ik het erf op loop, wenkt ze naar mij dat ik gauw moet komen. Ik ren naar haar toe.

Wat is er?

Je moet hier vaak komen, Amie, want ik kan niet meer bij jullie komen.” Ze fluistert bijna.

Waarom?

Ach, je moeder houdt niet meer van mij. Zij kijkt boos naar mij.”

Jij ziet spoken. Mijn moeder zou niet eens een muskiet pijn doen die haar bloed opzuigt.”

Doe niet als een kind. Jij begrijpt ook niks,” zegt ze en begint te huilen. “Maar jij bent toch mijn vriendin?” vraagt ze dan, haar tranen wegvegend.

Opeens denk ik te weten waarover het gaat. “Tja, mama is zo van streek omdat zij naar Holland wil gaan en papa niet.”

Jij hebt de beste vader van de hele wereld, Amie.”