Het was nog vroeg toen JW wakker werd van een concert van vogels. Een meeuw kraste er als een boze dirigent doorheen, ontevreden over het resultaat. Verder was er niets te horen. Ook al gaf zijn horloge halfzeven aan, hij voelde zich heel helder.
Even keek hij opzij naar de rode plukken haar die boven de groene slaapzak uitstaken. Zo zacht mogelijk, om Jasper niet wakker te maken, kroop JW zijn slaapzak uit. Hij moest even in zijn fietstas rommelen voor hij zijn zwembroek had gevonden. Liggend op zijn slaapzak trok hij hem aan met daaroverheen zijn spijkerbroek. Toen hij de tent tandje voor tandje openritste, had hij het gevoel de hele camping wakker te maken, maar alles bleef stil. Het was fris, maar het zou waarschijnlijk een mooie dag worden vandaag. Uit de tent van Jorien en Lynn kwam gesnurk.
JW grijnsde. Wie zou dat zijn?
Hij trok zijn trui over zijn hoofd en met een opgerolde handdoek onder zijn arm liep hij naar het pad dat van de camping de duinen in leidde. Zou Geert al op zijn? In gedachten zag JW de kamer van zijn broer voor zich, maar lag die gozer nu wel of niet nog te pitten? Ze hielden allebei van vroeg opstaan en daarmee waren ze absoluut enig in hun soort als je de jongens op school mocht geloven. Daar zou hij aan moeten wennen, dat hij niet wist of Geert al op was. Straks kwam het moment dat hij veel meer niet van hem wist.
Met deze dagen was het afscheid begonnen. JW zoog zijn longen vol. De stilte om hem heen was intens en het was net of de zeelucht zijn huid deed tintelen. Het geluid van de verre branding en het knerpende schelpenpad onder zijn schoenzolen onderstreepten de stilte alleen maar in plaats van die te doorbreken.
Hollende voetstappen achter hem deden JW opkijken. Lynn! Direct ging zijn hart drie keer zo snel kloppen. O, Lynn! Nu had hij een probleem. Hoe kon het dat hij nog helemaal niet aan haar gedacht had…
Hij had zich wel laten inpakken gisteravond, dacht hij. Dat hij zich zo gemakkelijk liet gaan onder de smeltende blik van een paar mooie ogen. Een beetje zonsondergang en hup, als een blok. Maar was ze niet vanaf het begin al bezig geweest hem te versieren? Op school zouden alle jongens haar nakijken, dat wist hij zeker. Ze was echt zo’n meid waar iedereen op viel. Waarom hij dan niet?
Hij hield in en wachtte. Toch, zijn maag draaide zich zowat om.
Die donkere ogen, dat dansende haar, die strakke, donkere huid.
Ze was echt een stuk. Ze straalde iets uit, iets van een feest, iets wat hem als een magneet zou hebben aangetrokken als er niet ook die ogen van Maartje waren geweest. Ogen die veel meer te bieden hadden, al kon hij niet precies onder woorden brengen wat. Ogen die toekeken hoe Lynn met hem aanpapte…Waarom had hij toegegeven aan iets waarvan hij niet wist of hij het wel wilde?
Lynn had hem ingehaald en even leek het erop dat ze zo in zijn armen zou hollen, maar ze hield op het laatste moment in. Haar armen vielen met een plof slap tegen haar benen aan. Hijgend stond ze voor hem.
“Hai,” zei ze. “Wat eh…wat ga je doen?”
Hij zag dat ze het niet begreep. Ze wipte van het ene been op het andere, haar mond stond een beetje open waardoor hij haar witte tanden en een stukje van haar tong zag.
“Ik ga zwemmen,” zei hij.
Ze lachte hoog. “Zwemmen? Het is hartstikke koud.”
“Juist lekker.”
“Masochist.”
“Valt wel mee, hoor.”
Onderzoekend tastten haar ogen zijn gezicht af naar wat in hem omging.
Sorry, Lynn.
En dan waren er ook nog de woorden van Donna voor ze gingen slapen. Het is asociaal als je te veel met elkaar optrekt, had ze gezegd, we zijn tenslotte met zijn zessen.
Zwijgend liep Lynn met hem mee. JW hield de afstand tussen hen goed in de gaten. Deed Lynn een stapje opzij, dan hij ook.
Hij dacht aan gisteravond. Toen ze terugkwamen van de strandwandeling, hadden Donna, Jasper en Jorien zich aangesloten bij het groepje jongeren dat naast hen stond. Lynn en hij waren ook bij hen gaan zitten. Ze hadden tot één uur ‘s nacht met elkaar zitten drinken en kletsen, wat heel gezellig was. Lynn had naast hem gezeten en harder gestraald dan alle waxinelichtjes van Donna bij elkaar. En nu zou Donna daar iets over te zeggen hebben? Met welk recht? Hij was niemand verantwoording schuldig.
“Het wordt mooi weer vandaag,” zei hij uiteindelijk.
“Ja, maar nu is het nog koud.”
“Lekker rustig op het strand. Dat zal over een paar uur wel anders zijn.”
“Ja.”
“Dan zitten wij alweer op de fiets.”
“Ja…”
Het klonk niet erg enthousiast. Was Lynn niet veel méér een type om op een mooie dag de hele tijd op het strand te zitten?
Hij zei: “We gingen altijd met vakantie naar Terschelling. Ik vond het heerlijk als kind. Eindeloos zandkastelen bouwen. Veel zwemmen, ook ‘s-ochtends vroeg of in het donker.”
“Wij hebben ook strandvakanties gehad. Maar nooit in Nederland. Altijd ver weg. Griekenland, Mallorca, Sicilië, Turkije.”
Hij was maar één keer in het buitenland geweest, met school naar Parijs. En Geert straks…
Er klonk een plagerig lachje door in Lynns stem toen ze zei: “Altijd veel strand, veel zonsondergangen, veel mooie jongens…”
Hij had geen zin om te reageren, dacht koortsachtig na hoe het verder moest met Lynn. Ze waren inmiddels bij het strand aangekomen en JW bukte zich om zijn schoenen uit te trekken.
Toen vroeg Lynn: “Heb je lekker geslapen?”
“Ja. Alleen is dat tentje van Jasper zo laag, dat als je je omdraait het tentdoek tegen je snufferd hangt. Goed voor enge dromen. Net of de mantel van een vampier over je gezicht strijkt voor hij toehapt.”
Lynn lachte. “Ik kon niet in slaap komen. Ik moest steeds aan je denken…”
JW voelde haar vingers weer langs die van hem glijden. “Kom!” riep hij en hij rende naar de branding terwijl hij zijn trui vast uittrok. Daarna deed hij zijn broek uit en liep toen snel het water in.
Brr. Koud. Veel spetteren en bewegen maar.
Lynn stond aan de rand van het water toe te kijken, haar armen kouwelijk voor haar borst gekruist.
“Kom er ook in!” riep JW.
“Ik heb geen badpak bij me!” riep ze terug.
“Dan ga je toch zonder!”
Hij zou haar best naakt willen zien, maar zij gilde: “Mij te koud in mijn blootje!”
JW dook in de golven, deed een paar slagen en kwam proestend weer boven. Hij draaide zich om, liet zich op zijn rug vallen en spatte zoveel mogelijk water op. Hij zwaaide naar Lynn en met een stevige rugslag crawlde hij een eind bij haar vandaan. Lynn was een stuk. Ja, hij was nog steeds onder de indruk van haar, en zoals ze daar nu stond met een boze frons boven haar ogen…Hij kon best verliefd op haar worden, maar hij was het niet. Maartje was heel anders. Iets in haar trok hem aan, al snapte hij niet goed wat, want ze deed onzeker en hield zich op een afstand.
Maar dat Maartje hém ook zag zitten, had hij direct begrepen. Of hij daar maar rekening mee wilde houden, had Donna ook nog tegen hem gezegd gisteravond! Ze had het al moeilijk genoeg met haar heimwee. Nou ja, zeg, alsof hij daar wat aan kon doen.
Meiden ook altijd!
Hij zwom terug naar het strand. Maar hij zou het wel jammer vinden als Maartje naar huis zou gaan.
Moest je Lynn nu zien staan, met die wapperende haren en haar witte broek en roze trui. Haar zwarte haren staken scherp af tegen de fletse kleuren van het strand en de duinen. Achter haar blafte een hond, die uitgelaten heen en weer rende. Lynn leek het niet op te merken.
Wat moest hij tegen haar zeggen? Er waren genoeg meisjes die hem wilden, maar Geert en hij…Meiden was iets voor later, hadden ze afgesproken. Leuk om mee te praten, nog leuker om óver te praten, soms zoenen, maar verkering…Nee.
Zijn knieën schuurden tegen de bodem van de zee en hij kwam overeind. Maar ging dat niet allemaal op de helling als Geert vertrok? Met grote passen stapte hij het water uit en hij schudde zijn hoofd. Aanstellerig gillend sprong Lynn achteruit. Ze keek toe hoe hij zich afdroogde en aankleedde.
“JW…” begon ze. Hij schrok bijna van de hand van Lynn die ineens vlak bij zijn gezicht zweefde en deed een stap achteruit.
“Wat is er?” vroeg ze met trillende stem. “Heb je spijt?”
“Ja,” zei hij. “Sorry.”
Hij zocht naar woorden, wist dat hij het toch niet kon uitleggen.
Zijn lip bibberde, maar dat was natuurlijk van de kou. “Lynn,” ging hij verder, “ik wil naar de tent. Ik heb het koud.”
Maar zo gemakkelijk kwam hij er niet van af. Zij holde achter hem aan en riep: “Wat is er? Wil je me niet? Heb je een vriendin?”
“Nee.”
“Wat dan? Waarom doe je dan zo? Heb je gefaket, gisteravond? Ik heb recht op een verklaring!” Haar stem klonk scherp, boos.
Ach, dat kon hij zich wel voorstellen. Hij draaide zich om.
“Ik vind je mooi en sexy, dat meen ik, maar verder wil ik niks met je. Het was heus wel echt gisteravond. Kunnen we het daar niet gewoon bij laten? Een mooie avond en verder zien we wel.”
Als ze nu maar niet ging janken. Hij liep snel door met Lynn op zijn hielen. Laat me met rust, dacht hij.
“Hufter!” gilde Lynn achter hem over de duinen. “Egotripper! Woestijnrat! Kwal! Potvis! Strontkop! Aardappelhoofd!”
JW ging hollen. Als ze zo ging doen, dan bekeek ze het maar.
Toen hij bij de camping terugkwam, zaten Donna en Maartje voor de tenten het ontbijt klaar te maken.
“Ha, lekker,” zei JW. Hij gooide zijn handdoek over een van de scheerlijnen en ging bij hen zitten.
“Hoi!” Ze keken allebei op. “Heb je gezwommen?”
JW knikte. Hij keek Maartje aan, die snel haar ogen neersloeg.
Ze was bleek en zag er moe uit.
“Had het gezegd, dan was ik met je meegegaan,” zei Donna.
JW trok zijn wenkbrauwen op. “Dat kon ik niet weten.”
“Thee?” vroeg Maartje, die het theezakje uit de ketel haalde. Toen ze hem aankeek, vloog er even een glimlach over haar gezicht.
“Slaapt de rest nog?” vroeg JW.
“Jorien is zich aan het douchen. Lynn volgens mij ook en Jasper slaapt nog,” antwoordde Donna.
“Moeten we hem niet wakker maken?” vroeg JW. “Jorien zal wel vroeg weg willen.”
Donna knikte. “Goed.”
JW wekte Jasper en ging opnieuw naast Maartje zitten. “Lekker geslapen?”
“Nee, niet zo,” zei ze. “Ik was doodmoe, daarom was ik al naar bed, maar ik ben vaak wakker geweest vannacht. Hebben jullie lang gewandeld gisteravond?”
“Best wel. Donna was nog wel op. Ze vertelde dat je heimwee hebt. Hoe is het nu?”
“Gaat wel.”
“Ik ken het niet, heimwee, maar ik hoop dat je nog bij ons blijft.”
JW schoof dichter naar haar toe en glimlachte. Hij wilde zijn hand uitsteken om die verdrietige blik in haar ogen weg te vegen, maar durfde niet omdat Donna tegenover hen zat. Plotseling was het idee dat ze misschien zou weggaan onverdraaglijk.
“Ik denk dat ik wel begrijp hoe het is als je iemand van thuis heel erg mist,” zei hij.
“Mijn moeder…” begon Maartje, maar ze zei niet wat er was met haar moeder. “Het is zo stom!” zei ze in plaats daarvan.
“Nee,” zei Donna, “heimwee is niet stom.”
“Ik weet niet wat ik moet doen!” zuchtte Maartje.
“Blijf bij ons,” zei JW. “Naar huis gaan kan altijd nog.” Nu raakte hij heel voorzichtig haar haar even aan.
Ze keek hem met grote ogen aan. Knikte toen nauwelijks merkbaar. “Ik wil wel graag. Thuis is het ook maar saai.”
JW lachte tevreden. “Geregeld toch?!”
Toen kwam Jasper uit de tent gekropen. JW lachte om de slaapkreukels op zijn gezicht. Jasper begon ook aan zijn ontbijt en even later kwam Jorien met snelle passen aangelopen. Ze had haastige bewegingen en beet grote happen van haar boterham.
Ze had duidelijk zin om te vertrekken, dat zag je zo.
“Is Lynn nog niet terug?” vroeg ze met volle mond.
“Staat zich nog op te tutten, denk ik,” zei Donna.
“Ik heb haar niet gezien bij de douches,” zei Jorien.
“Ze zal zo wel komen,” zei JW.
Donna keek hem aan. Ja, dacht JW, wat is er?
“Dan smeren we vast een boterham voor haar,” stelde Jorien voor.
“Ik wil de tenten afbreken. Dan kunnen we zo weg. Het is prachtig weer!”
“Maartje gaat met ons mee,” zei Donna.
“Mooi!” zei Jorien tevreden.
“Zullen we toch maar niet te ver vandaag?” vroeg Donna.
“Niet mee eens!” zei Jorien. “We hadden afgesproken nu eens een lange dag te maken.”
“Laat maar,” zei Maartje tegen Donna. “Het lukt wel.”
“Natuurlijk,” zei JW, die zijn vierde boterham smeerde. “En anders duw ik je wel.”
Jorien stond op. “Ik ga mijn tent vast afbreken.”
JW slikte zijn laatste hap door toen hij Jorien hoorde roepen:
“Waar blijft Lynn? Haar spullen moeten hier weg!”
Hij keek naar de anderen. Moest hij zeggen wat er gebeurd was?
Maar wat schoten ze ermee op?
“Ja, die staat wel erg lang te douchen,” zei Donna. “Ik ga mijn tanden poetsen, dan zal ik even kijken.”
“Ze was er echt niet, hoor!” riep Jorien vanuit de tent.
“Ik meen dat ik haar heb zien lopen in de duinen,” zei JW, “maar ik weet het niet zeker. Het kan ook iemand anders zijn geweest.”
Wat was hij toch een lafbek. Wijzend op de ontbijtspullen zei hij er gauw achteraan: “Ik ruim dit wel op.”
Maartje bood aan te helpen. Ze keken elkaar aan en Maartje bloosde.
Ja, waar bleef Lynn? Zou ze nu uit kwaaiigheid wegblijven? Hij zag dat Jorien Lynns spullen op haar slaapmatje in het gras legde.
Toen JW en Maartje terugkwamen van de afwas, ontbrak van Lynn nog ieder spoor.
“Ze was niet in het douchehok,” zei Donna, terwijl ze met een boze frons op haar voorhoofd haar bord en beker in de fietstas duwde. “Dan zal ze ook wel aan het wandelen geslagen zijn, net als jij vanochtend.”
“Misschien is ze verdwaald,” opperde JW.
“Ik ga haar zoeken,” besloot Donna. En tegen JW zei ze: “En jij gaat mee.”
“En ondertussen wordt het later en later! Wat is dat nou voor een mentaliteit!” Joriens woorden kwamen met kwade plofjes naar buiten. Ze keek JW aan. “Weet jij echt niks meer? Jullie hadden toch van die intieme gesprekken, gisteren?”
“Nee,” zei JW, “ik weet niets.”
Donna trok hem mee. “Kom nu maar.” En zodra ze buiten gehoorsafstand waren, vroeg ze: “Weet jij echt niet waar ze is?”
“Ik zag haar in de duinen,” gaf JW toe. “Maar waar ze nu is…”
“Hadden jullie ruzie?”
“Hoor eens, het is mijn schuld toch niet dat Lynn zo lang wegblijft?”
“Dus wel,” concludeerde Donna. “Omdat we met zijn zessen weg zijn, hebben jullie je verantwoordelijkheid naar de groep.”
“Lynn laat ons wachten, ik niet. Heb je dat ook tegen Maartje gezegd?”
Donna streek geërgerd haar zwarte haarlok achter haar oor. JW keek naar haar gezicht, dat strak stond. Haar neus was verbrand, zag hij.
“Sorry,” mompelde hij ineens. Waarom hij dat zei, wist hij niet, maar hij had het gevoel dat hij dat moest doen.
“Ik ga hier kijken, loop jij die kant op?” zei ze.
JW was eerder terug dan Donna. Een beetje lusteloos had hij een halfuur rondgelopen, niet wetend waar hij moest zoeken. Bovendien, Lynn wilde vast niet door hem gevonden worden. Op de camping waren ze druk aan het inpakken. De fietsen stonden met geopende tassen tegen de boom, zijn bagage lag naast zijn fiets. Maartje liep druk heen en weer met spullen in haar hand en Jasper en Jorien braken de tent van Donna af. De andere twee tenten waren al afgebroken. Joriens fiets stond klaar voor vertrek.
“Niet gezien?” vroeg Jorien.
“Nee, nergens. Ik dacht, ik ga eerst maar weer hier kijken, misschien is ze in die tussentijd…”
Joriens gezicht stond nors, zag JW. Hij begon zich nu wel wat schuldig te voelen. Maar waarom werd ze ineens zo wit? Duidelijk geschrokken keek ze naar iets wat zich achter hem bevond.
JW draaide zich nieuwsgierig om, maar zag niets bijzonders. Jorien deed een stap in zijn richting, alsof ze zich in zijn armen wilde verstoppen. “O nee, hè, mijn ouders!” kreunde ze.
Even keek ze JW weer aan, met een intense blik die hem de rest van de dag zou bezighouden. Wat betekende die blik?
“Hoe kan dat nou?” riep ze nog. Met drie grote passen was ze bij haar fiets en ze gooide met een snelle beweging haar been over het zadel, terwijl ze riep: “Ik ben er niet, hoor. Zeg maar tegen ze dat ik zaterdag…”
Dat laatste verstond JW niet meer. Ze reed te snel bij hen weg.
Hij zag dat Jasper een eindje achter haar aan holde, maar het gebeurde allemaal zo snel en onverwacht, dat hij misgreep. “Niet doen!” gilde ze. “Ga weg!”
Jasper bleef staan en keek hoe ze de bocht om fietste en achter het duin verdween. Daarna draaide hij zich naar Maartje en JW om.
“Hhoe…wwat gebeurt er?” stotterde Jasper. “Wat ddoet zij nu?”
Haar ouders? Nu pas drong het tot JW door. Hij draaide zich weer om. Ja, nu zag hij twee mensen, een man en een vrouw, die hun kant uit kwamen. Waren die daar net ook geweest? Dat moest wel.
“Is Jorien van huis weggelopen of zo?” vroeg Maartje.
Jasper zag er zo aangeslagen uit of hem een ramp was overkomen. Misschien was dat ook wel zo, dacht JW.
De man en de vrouw kwamen op hen af. “Goedemorgen,” zeiden ze.
Al heel wat rimpels & grijze haren & keurig gekleed, registreerde JW. Hij voelde zich ineens onzeker worden. Wat moesten ze zeggen? Wat was dit voor een klotevakantie? Ze zouden fietsen…En nu…
Nu stonden ze met zijn drieën tegenover het echtpaar.
“Mag ik wat vragen?” vroeg de man. “Kennen jullie Jorien van de Schaaf?”
“Jorien van de Schaaf?” mompelde Jasper.
De vrouw wees in de richting waarin Jorien was verdwenen.
“Was dat Jorien die net wegfietste? Wij zijn haar ouders,” voegde ze eraan toe.
Maartje deed een pas naar voren en stak haar hand uit, alsof het om een gewoon bezoekje ging. “Dag mevrouw, dag meneer. Ik ben Maartje. Wij zijn met Jorien op vakantie, maar ze…” Ze maakte een hulpeloos gebaar naar het pad achter zich. “Nou ja…”
De vrouw legde met een zucht haar hand op de mouw van haar man. “Zie je, Henk, het was onze Jorien wel.” Daarna keek ze Maartje weer aan. “Jorien is zonder dat wij het wisten weggegaan. Ze is een nogal eigenzinnig kind, zie je. En nu maken wij ons ongerust.”
Joriens moeder trok een zakdoek uit haar jaszak en veegde ermee langs haar neus.
“We wilden haar alleen even spreken,” zei Joriens vader. “Gewoon om te zien of alles goed is.”
Inwendig kreunend had JW hen aangehoord. Ook dat nog! Wat een ongelooflijk stom gedoe allemaal. Kelere, zeg. Ik ga, geloof ik, ook maar mijn fiets verder inpakken om er in mijn eentje vandoor te gaan, dacht hij.
“Ze had helemaal niks achtergelaten, niet waar ze heen was of wat ze ging doen. Alleen een briefje dat ze zaterdag zou terugkomen,” zei Joriens moeder.
“Dat wisten wij helemaal niet,” zei Maartje. “Wat vervelend voor u.”
“Hoe komt u dan hier?” vroeg JW.
“Dat is Jan-Willem,” zei Maartje tegen de ouders van Jorien, “en dat is Jasper.”
“Ze had een vriendin van haar een berichtje gestuurd,” zei Joriens moeder.
En haar vader vertelde: “Ze heeft haar mobiele telefoon wel mee, maar ze heeft hem niet aanstaan en ze geeft geen antwoord op wat we hebben ingesproken. Maar ze had wel SMS-jes naar een vriendin gestuurd en toen we haar vroegen of ze iets van Jorien wist, vertelde ze ons uiteindelijk dat ze hier in de buurt moest zitten.”
“Ja, en toen zijn we alle campings langsgegaan,” vervolgde zijn vrouw.
“Het gaat anders prima met haar, hoor,” kon JW niet nalaten te zeggen.
“Maar nu is ze er alweer vandoor…” De stem van Joriens moeder trilde.
“Ik begrijp het, mevrouw,” zei Maartje. “Als we haar weer zien, dan zeggen we dat ze u moet bellen.”
Wat begrijp jij? dacht JW. Ik begrijp er helemaal niets van. Dit is toch niet te filmen!
“Dat kunnen we wel zeggen, maar of ze dat zal doen…” zei hij dan ook. “Wij kunnen toch niet voor een ander iets afspreken?”
Jasper deed nu ook zijn mond open. “We zullen zeggen dat u ongerust bent.”
“Ze belt wel,” zei Maartje.
Dat leverde haar een vriendelijk blik op van Joriens moeder, maar JW kookte.
“Ze is zaterdag weer terug, moesten wij nog van haar zeggen,” zei Jasper.
Joriens ouders keken elkaar aan.
“Ja, dat stond ook op het briefje dat ze had achtergelaten,” zei Joriens vader. Hij klonk ineens wat onzeker.
“Ja…” zei Joriens moeder. “Kunnen we niet op haar wachten?”
“Ik weet niet of dat zin heeft,” zei haar vader. “We kunnen maar beter gaan. Je weet nu in ieder geval dat alles goed is, Alie. Wat zijn jullie plannen verder?”
“Dat moesten we nog met elkaar overleggen,” zei JW snel.
“Friesland,” zei Jasper.
O, wat een eikel was die vent toch! Kwaad keek JW hem aan.
Het bleef even stil.
“O. Goed,” zei de man uiteindelijk. “Nou, dan gaan we maar.”
“En je zegt haar dat ze moet bellen, hè?” vroeg Joriens moeder nog.
Met zijn drieën keken ze hen na. Zodra ze buiten gehoorsafstand waren, barstte JW los: “Eikel, dombo, hoe kun je dat nu doen, man? Je gaat Jorien toch niet verlinken? Zeggen dat we naar Friesland gaan! Hoe haal je het in je botte kop?!”
Jasper keek hem geschrokken aan.
Irritatie spoot als adrenaline door JW. “Wat een fucking gedoe dit allemaal.” Kwaad keerde hij zich van de anderen af en hij liep naar zijn fiets.
Maartje hield hem tegen. “JW, doe niet zo stom, loop nu niet ook weg!” Haar stem sloeg over.
JW keek in haar smekende ogen. “Oké,” bromde hij, “maar die Jorien is een verdomde aso. Net als Lynn trouwens.”
“Ze komt wel terug,” suste Maartje.
“En als Jorien nu in haar eentje verder wenst te gaan?” zei JW.
Uit het lood geslagen draaide Jasper zich naar JW. “Alleen?”
“Dat zou ze toch niet doen?” vroeg Maartje. Haar zelfverzekerdheid van daarnet was alweer verdwenen.
“Ik heb het haar al een keer horen zeggen: “Dan ga ik alleen verder.” Wat weten wij eigenlijk van haar?” vroeg JW. “Hadden jullie dit achter haar gezocht? Weggelopen van huis?”
“Alleen maar voor zes dagen,” zei Jasper.
JW zuchtte. “Ongelooflijk, dit!”
Jasper zei tegen Maartje: “Je had niet moeten beloven dat Jorien zou bellen. Als zij haar ouders niet wil zien, is dat haar zaak…”
“De pot verwijt de ketel,” mompelde JW.
Maar Maartje riep uit: “Die mensen waren doodongerust.”
“Niet te filmen,” zei JW weer. “Die lui zijn op zoek gegaan!”
“Dat ze haar hebben gevonden,” zei Jasper, “is misschien nog wel ongelooflijker.”
“Fijne vriendin, die haar heeft verlinkt,” zei JW.
“Die wilde natuurlijk die ouders helpen,” zei Maartje.
Het bleef een tijdje stil.
Maartje doorbrak als eerste de stilte. “Wat doen we nu?”
“We wachten eerst maar af,” besloot JW. “Misschien komt ze zo terug. Bovendien moeten we ook nog op Donna en Lynn wachten.”
Hij klonk wel resoluut, maar zo voelde hij zich niet. Wat nu?
Kwam Donna maar terug, dacht hij. Ze gingen verder met inpakken.
Toen Donna eindelijk op kwam dagen, was ze alleen. Nadat ze van haar verbazing was bekomen, kwam zij met het eerste zinnige plan: “Wie heeft Joriens mobiele nummer?”
Niemand zei wat.
“Waarom hebben wij de mobiele nummers van elkaar niet?” klaagde Jasper.
“Dat is meer iets voor het afscheid,” zei Maartje.
“Ze komt zo wel terug…” zei JW.
“Of niet…” zei Jasper somber.
“En we gaan nog een keer Lynn zoeken,” zei Donna. “Met zijn drieën deze keer. Ze moet toch ergens zijn? Een van ons blijft hier om haar op te wachten of voor het geval Jorien terugkomt. Wie hebben er allemaal een mobiel? Oké, dan nu nummers uitwisselen en dan gaan Jasper, JW en ik zoeken. Maartje blijft hier. Goed?”
JW haalde diep adem. Alleen verder fietsen? Het was heel aantrekkelijk, maar dat kon hij nu niet maken. Na een laatste blik op Maartje, die bij de fietsen achterbleef, liep hij achter Jasper aan de camping af, waarna Jasper rechts en hij links afsloeg. Donna zou eerst de camping afstruinen. Zo liep hij even later opnieuw door de duinen. De lucht was blauw met wolkwitte vlekken en de zon won aan kracht, zodat hij zijn trui uittrok. Prachtig fietsweer, maar hij liep hier te zoeken. Bij het strand ging hij op het laatste duin zitten en met samengeknepen ogen tuurde hij in het rond. Het was al veel drukker dan vanmorgen vroeg. Was dit niet zoeken naar een speld in een hooiberg? Die meid kon overal zijn. Hadden ze niet beter allemaal op de camping kunnen blijven wachten? Och, hij kon ook hier een tijd zitten. Lekker in de zon, een beetje zwemmen, een beetje luieren en de anderen laten barsten, zoals Lynn en Jorien hen ook hadden laten zitten.
Of toch in zijn eentje verder fietsen, zoals Jorien nu natuurlijk deed? Ze had Jasper en hem toch wel kunnen meenemen?! Och, wat een dikke shit allemaal!
Hij keek op zijn horloge. Wat zou Geert doen? Dingen regelen voor de grote reis? Zwemmen? Zich vervelen? Ook fietsen? Ze hadden samen heel wat kilometers afgelegd. Geert hield altijd een kilometerdagboek bij. Nou ja, dagboek, in hun computer had hij een bestand ‘kilometers’: wanneer-hoelang-waarheen en met welke gemiddelde snelheid? Of misschien was hij wel een paar dagen extra aan het werk bij de super, alhoewel hij daar gisteravond niks over had gezegd toen hij JW aan de telefoon had.
Even mobiel lullen. Het ging nergens over, maar het had hem goedgedaan.
Hij had anders echt zin gehad in een lange dag in het zadel, want van kilometers maken zou het nu ook niet meer komen. Hij kon Jorien geen ongelijk geven: wat ze hadden gefietst, stelde nog niet veel voor. Geert zou hem uitlachen met dagen van zo’n zestig à zeventig kilometer. Hij had gisteren net als Jorien door willen fietsen naar Friesland, maar die gezichten van Maartje en Lynn…En die eerste dag had hij ook nog wel willen doorfietsen, maar ja. Ze waren nu eenmaal met zijn zessen op stap.
Hij had er ook alleen op uit kunnen trekken. Een paar dagen weg, dat was wat hij had gewild. In zijn uppie had hij kilometers kunnen maken. Maar toen hij op internet zat te surfen op zoek naar alternatieven, kwam hij Joriens uitnodiging tegen. En het had hem toch wel leuk geleken met een stel. Het was ook wel gezellig, maar hij baalde net zo goed als Jorien van die korte dagen, alleen liet hij het niet merken. Een binnenvetter was hij. Net als Geert trouwens, al konden ze voor elkaar nooit dingen verborgen houden.
Dus toen Geert met dat rampzalige plan van hem rondliep, wist hij allang dat Geert ergens mee zat. En hij was dus ook al een tijdje kwaad dat Geert niet zei wat er was. Tot die avond. Ze zaten naast elkaar onderuitgezakt op de bank tv te kijken. Geert lag meer dan hij zat, met de afstandsbediening in zijn hand. Zijn linkerbeen lag lui uitgestrekt in de richting van de tv met de hak stevig op de grond en de tenen omhoog, maar zijn gebogen rechterbeen trilde de hele tijd. Hij had alleen de tenen van zijn rechterschoen op de grond staan en bewoog heel snel zijn been op en neer. Om de zenuwen van te krijgen. Die kreeg hij dan ook.
“Geert, kappen, man, ik word niet goed van je,” had hij gezegd.
Ineens had hij zich gerealiseerd hoe waar dat was. Hij schoot overeind, rukte met een snelle beweging de afstandsbediening uit Geerts hand, deed de tv uit en riep: “En nou zeg jij wat er is.”
“Het is niet leuk om te horen,” zei Geert.
“Dat begrijp ik. Zeg het toch maar.”
“Iemand heeft zich teruggetrokken bij het uitwisselingsprogramma met Amerikaanse scholieren. Je weet wel, Berry zou gaan. Als ik wil, kan ik alsnog in zijn plaats naar Amerika.”
JW keek Geert aan en Geert keek hem aan. Het was duidelijk.
Alles was duidelijk.
Hij was opgestaan en de kamer uitgelopen, had alleen tegen Geert gezegd: “Ik ga naar pa, daar blijf ik de rest van de week.”
Ze gingen altijd met zijn drieën heen en weer tussen de huizen van hun vader en hun moeder, Geert, hij en hun kleine broertje Bas. Wel, die week was hij voor de eerste keer zonder Geert bij zijn vader geweest. Zoals hij nu voor het eerst zonder Geert op vakantie was. Hij had bij zijn vader zitten internetten, op zoek naar jongerenreizen. Al was het lang niet zo spectaculair als wat Geert ging ondernemen, hij wilde ook iets voor zichzelf. Om te wennen. Om wraak te nemen op Geert. Om te laten zien dat hij net zo onafhankelijk was.
Onafhankelijk? Wat nou onafhankelijk!
Opnieuw was hij zo afhankelijk als een schoothondje! In plaats van te fietsen zat hij onvrijwillig verstoppertje te spelen! Weet je wat?! Ze bekeken het allemaal maar! Hij zou teruglopen naar de camping, zijn fiets pakken en zijn eigen weg gaan!
JW zette het op een hollen, terug naar de camping, boos op alles en iedereen. Op het moment dat hij over het schelpenpad het laatste duin afliep, hoorde hij het melodietje van zijn telefoon.
Hij haalde hem uit de zak van zijn fietsshirt. “Ja?”
“Kom snel hierheen!” Hij hoorde de stem van Jasper in zijn oor.
“Ik zie Lynn met een paar jongens en er gaat iets niet goed!”
“Wat bedoel je?” riep JW. “Waar ben je?”
“Lynn! Ze zit hier in de duinen, ik bedoel daar, en er zijn twee jongens bij haar en die willen…die willen…”
“Ja, maar waar ben je?”
“Ik kan niet, ik durf niet…”
“Ja, ja, als je me nu vertelt waar je zit…”
“Ik ging vanaf de camping het pad helemaal af, weet je wel, en daarna de duinen in, tja, een tijd lang, over een schelpenpad, jeetje, ik weet niet precies waar ik ben. Vlak bij het strand, nog één duinenrij zit ertussen.”
“Denk na! Kun je niet duidelijker zeggen waar…”
“JW, er staan hier geen kilometerpaaltjes met nummers erop!”
“Oké, oké,” zei JW snel. “Ik loop jouw kant op, steeds rechtdoor en dan? Ben je een keer afgeslagen?”
“Ja, nee, weet ik veel.”
“Blijf wachten en ga ergens hoog staan, zodat ik je kan zien en bel dan straks maar weer.”
JW verbrak de verbinding en begon opnieuw te sprinten. Gelukkig was hij al vlak bij de camping. Dit pad was Jasper dus ingeslagen en dan almaar rechtdoor. Steeds keek JW om zich heen of hij Jasper ergens zag. Hier kon het nog niet zijn, realiseerde hij zich toen, hij was nog niet dicht genoeg bij het strand.
JW hield in bij een tweesprong. Welke kant moest hij op? Eens kijken, dat pad boog te veel terug, dan maar deze kant op.
Donna zag hij nergens. Jasper dus ook niet. Wandelaars genoeg, die allemaal met een verontwaardigde blik in hun ogen aan de kant gingen op het moment dat hij hen hollend passeerde.
Alweer een kruising. En nu? Bellen. Waar had hij Jaspers nummer? Verdorie, dat zou hij toch niet verloren hebben? Zijn fietsbroek had geen zakken en met haastige vingers graaide hij in de zakken op de rug van zijn fietsshirt. Ook niet! Op dat moment ging zijn mobiel af.
“Waar blijf je?” gilde Jasper in zijn oor.
“Ja, man, ik kom eraan, maar ik weet niet waar ik ben. Laat staan waar jij…”
Jasper onderbrak hem. “Ik sta hoog, maar ik zie je niet.”
“Shit, dan moet ik nog…”
“JW, ze zitten aan Lynn te sjorren. Ze heeft de grootste moeite om ze zich van het lijf te houden.”
“Ga er dan op af, man!” JW riep het uit. “Waar is Donna?”
“Wéét ik véél!” JW hoorde de paniek in de stem van Jasper.
“Doe het dan zelf!” JW schreeuwde nu ook. “Ga erop af, verzin maar iets, zeg dat wij eraan komen en roep ons, alsof we er al, zijn. Ik kom eraan!”
Makkelijker gezegd dan gedaan: ik kom eraan. Hijgend keek hij om zich heen. Duinen, struiken, schelpenpaadjes, krijsende meeuwen en daar een wat breder pad. Een zandpad. Die kant op dus. Dat gaat vast richting strand. Zijn hart klopte bonkend tegen zijn ribben. Was dit een fietsvakantie?! Gelukkig, dit pad liep naar het strand. Als hij nu hier een duin opklom…
Zodra hij boven was, zag hij ze lopen. “Jasper! Lynn!” brulde hij.
Hij zwaaide met zijn armen toen ze opkeken. Daarna rende hij met grote sprongen het duin af. Zand stoof om zijn oren, hij verloor bijna zijn evenwicht, maar stond even later hijgend voor hen.
Lynn had rode ogen en een heel wit gezicht, zag JW. Jasper stond wat onhandig naast haar, zijn hand losjes op haar schouder.
“Dus je hebt haar gered!” zei hij tegen Jasper.
“Ik had ze best zelf kunnen afpoeieren, hoor,” zei Lynn.
Op dat moment kwam ook Donna aangelopen, net zo buiten adem als hijzelf.
“O, Lynn, gelukkig, daar ben je,” zei ze. “Wat heb je ons laten schrikken.” Dit laatste was tegen Jasper.
“O, sorry,” zei hij onmiddellijk. “Ik wist niet zo goed wat ik moest doen.”
“Nee, zo bedoel ik het niet,” zei Donna. “Ik schrok vanwege Lynn. Wat was er nu precies gebeurd?”
Lynn keek van de een naar de ander. “Ik had het best alleen afgekund, hoor,” mompelde ze. “Een beetje overdreven dit allemaal.” Met veel lawaai haalde ze haar neus op.
Donna plofte neer in het zand. “Hè, hè, was me dat hollen.”
Lynn liet zich naast haar vallen en begon aan het duingras te trekken.
“Nou?” zei Donna.
JW en Jasper gingen er ook bij zitten. Ze keken allemaal Lynn aan.
“Ik was gaan wandelen,” zei ze en ze bleef even stil. “Nee, ik was met JW mee,” begon ze opnieuw. “We gingen naar het strand, maar hij wou me niet mee hebben. Nou nee, we hadden…nou ja, we hadden ruzie en toen liep ik dus te balen door de duinen en toen kwam ik die twee jongens tegen die gisteren ook bij ons zaten, je weet wel, toen we bij Donna’s lichtjes zaten, ze staan met de tent naast ons, en toen liepen we met zijn drieën verder. Ze waren eerst heel aardig, maar…” Ze zweeg even, riep toen verontwaardigd: “Nou ja zeg, ik hoef me toch niet te verantwoorden?!”
Donna keek haar aan. “Jasper belde ons in paniek op. We maakten ons zorgen. We mogen toch wel weten wat er is gebeurd?”
Maar Lynn keek Jasper aan. “In paniek?”
Nu was het Jaspers beurt rood te worden. “Ja, we zochten jou en toen zag ik jou met die jongens. Je zei aldoor dat ze hun handen thuis moesten houden en dat deden ze niet. En ik wist niet wat ik moest doen.”
Lynn sloeg haar ogen neer. Wat zou ze denken? dacht JW. Wat was er gebeurd? Was het zijn schuld?
“Eerst was het leuk,” zei Lynn uiteindelijk zacht, “maar later niet meer. Ze zaten aan me en ik wou niet. Maar nu wil ik het er niet meer over hebben.”
“Dan gaan we naar de camping,” zei JW. Hij stond op. “Kunnen we eindelijk vertrekken.”
“Als Jorien er tenminste is,” zei Jasper.
Nee, hè, dat was ook nog niet opgelost. Ze vertelden Lynn wat er was gebeurd.
“We gaan gewoon!” zei JW met klem. “Het is al twaalf uur. Als Jorien er niet is, heeft ze pech.”
Maar Jasper keek zo mogelijk nog benauwder dan eerst. Samen liepen ze achter Donna en Lynn aan en JW gaf hem een klap op zijn schouder.
“Dus jij kwam, zag en overwon? Of had Lynn ze al weggestuurd? Vertel nou eens, man.”
“Nee. Ik deed wat jij had gezegd. Ik liep naar ze toe en riep haar naam. Ik riep ook over mijn schouder. Naar jullie, of jullie namen dus. Dat ik Lynn had gevonden en of jullie kwamen. Die jongens stonden op en zeiden nog dat ze het jammer vonden dat…dat…Nou ja, iets over het feest dat niet door kon gaan en toen zeiden ze: “Nou dan gaan wij maar.” Dat was alles.”
Weer sloeg JW hem op zijn schouder. “Hartstikke goed, man.”
Jasper keek hem onzeker aan, alsof hij daar zelf niet van overtuigd was. “En Jorien komt wel weer opdagen,” troostte JW. “Misschien is ze er al.”
Maar Maartje zat alleen bij de fietsen te wachten. In grote lijnen vertelden ze wat er gebeurd was, terwijl Lynn haar spullen in de fietstassen deed.
“We gaan,” zei JW toen Lynn zover was.
“Maar…maar…” protesteerde Jasper.
“We laten onze nummers achter bij de receptie,” zei Donna.
Het was halfeen toen ze de camping uiteindelijk afreden, zag JW op zijn horloge. Zijn maag knorde alweer. Hij probeerde een paar grappen te maken, maar met de stemming wilde het niet lukken vandaag.
Om de beurt reden Jasper en hij op kop en ondanks de tegenwind hadden ze er flink tempo in.
Tot zijn verbazing kon hij van het fietsen genieten. Voor JW het besefte, waren ze al bij de Afsluitdijk, met voor hen het lange, rechte fietspad, dat in de verte smaller en smaller werd om uiteindelijk in een punt te verdwijnen. Links had je de dijk met schapen, die onverstoorbaar stonden te grazen. Rechts, aan de andere kant van de weg, was tot aan de horizon het grijze water.
Kleine koppige golfjes gaven aan dat er beweging in zat en regelmatig zag hij een paar zwanen zorgeloos meedeinen op het water. Als je je ogen tegen de schittering van de zon dichtkneep, ontdekte je een enkele vissersboot en veel zeilschepen, met daarboven de lucht – en dat was het. Alleen het voortdurende geraas van passerende auto’s verstoorde de illusie van rust en leegte.
“Saai!” hoorde hij Lynn achter zijn rug schelden.
“Nee, mooi!” verbeterde hij.
“Meen je dat echt?” vroeg ze, terwijl ze haar zonnebril weer op zijn plek duwde. Hij keek naar haar bezwete gezicht. Het was het eerste wat ze tegen hem zei sinds hun vertrek. Aan Joriens afwezigheid had ze niet veel woorden vuilgemaakt, dacht JW.
Ze hadden net even gekeken bij de plek waar foto’s en informatieborden vertelden over de aanleg van de Afsluitdijk.
“Daar moet je eens even goed bij stilstaan,” had hij gezegd, “onvoorstelbaar toch?”
“Dat doen we toch al?” zei Donna. “Stilstaan? Als we dat maar niet te lang blijven doen, want dan word ik stijf.”
JW grijnsde. Gelukkig, er konden weer grappen gemaakt worden.
Maartje begon ineens te gillen. “Joriehien!!!”
JW keek op. Even verderop langs het fietspad zat Jorien wijdbeens in het gras een appel te eten, met haar fiets in de berm naast zich.
Ze grijnsde van oor tot oor. “Hè hè, dat duurde lang!”
Jasper kleurde weer eens en het liefst had hij haar willen omhelzen, zag JW, maar er moest iets zijn wat hem tegenhield. Nu stond hij alleen maar schaapachtig naar haar te grijnzen.
“Natuurlijk zou ik op jullie wachten en wat is er logischer dan hier?” zei ze. “Hier kunnen we elkaar niet missen.”
“Had je dat niet even kunnen zeggen?” zei Donna luid. “We hebben ik weet niet hoe lang daar op jou gewacht! We wisten absoluut niet waar we aan toe waren.”
“Ja, sorry,” zei Jorien, “maar ik dacht: we hebben afgesproken dat we naar Friesland zouden gaan, dus…”
“Dus laat je ons zitten. Nu, dat had je ook anders kunnen doen,” besloot Donna.
“Dus je bent van huis weggelopen,” zei JW.
“Niet weggelopen,” zei Jorien. “Ik wilde zonder mijn ouders op vakantie, maar ik mocht niet.”
“En toen ging je maar gewoon,” concludeerde JW.
“Had je dat niet even kunnen zeggen?” zei Donna voor de tweede keer.
Jorien kneep haar lippen op elkaar. “Waarom? Dat zijn mijn zaken en niet die van jullie.”
“Ik ben eigenlijk hartstikke kwaad.” Donna keek om zich heen.
“Jullie niet?”
“Ik ben blij dat ze er is,” zei Maartje.
“Ik ook,” zei Jasper.
Lynn wuifde met haar hand. “Laat maar.”
“En ik heb honger,” zei JW. Hij graaide in de zakken van zijn fietsshirt om krentenbollen en bananen te pakken en deelde die uit.
“Dan spreken we nu af dat het voortaan verboden is om weg te lopen,” stelde Donna voor. “We zijn volwassen mensen.” Boos ging ze een eindje verderop zitten.
“Bijna,” zei JW met volle mond. “Maar net niet helemaal.”
“Je ouders waren ongerust,” zei Jasper tegen Jorien.
“Ja, enne…ik heb beloofd dat je zult bellen,” voegde Maartje eraan toe.
“Als jullie zonder mij verder willen,” zei Jorien, “prima, dan moet je nog even doorgaan zo. Het zijn mijn zaken!”
“Wie wil nog een krentenbol?” vroeg JW gauw.
In stilte zaten ze te eten. Toen ze opstonden om te vertrekken, riep JW naar Donna: “Ga je mee, Donna, of vind je dat het nu jouw beurt is om achter te blijven?”
Ze pakten hun fietsen en stapten op. Jorien, die naast JW ging rijden, kletste vrolijk alsof er niets gebeurd was.
“Prachtig, die Afsluitdijk!” zei ze. “Van mij mag-ie nog wel tien kilometer langer. Kijk nou naar dat geheimzinnige oppervlak: grijs, ondoorzichtig en vol beweging. Wat zit daar toch?”
“Water misschien?” vroeg JW.
Jorien lachte. “Weet je dat in China iedere rivier, ieder meer, elke poel of put zijn eigen draak heeft? In Chinese volksverhalen is de draak geen vuurspuwend monster dat mensen verslindt, zoals bij ons, maar de god van het water. En de hoogste drakenkoning heeft een heel mooi paleis op de bodem van de Grote Oceaan.”
“Steek je nu de draak met mij?” vroeg JW.
Jorien lachte. “Nee, ik ben hartstikke serieus!” Ze wees naar het water. “Wie weet wat zich hier op de bodem van het IJsselmeer bevindt?!”
“Behalve dan vissen, waterplanten en heel veel modder?”
Weer lachte ze. “In China zijn draken ook brengers van regen en vruchtbaarheid.”
“Dan moet je de draak van het IJsselmeer maar lekker laten zitten waar hij zit,” zei JW. “We hebben eindelijk een droge dag.”
“En het is ook een stuk warmer,” zei Jorien. Ze schoof haar pet naar achteren en veegde met de rug van haar hand haar voorhoofd af.
“Smeren!” riep Lynn van achter. “Kunnen we even stoppen?”
“Laat ik dat ook maar doen,” zei Jasper. “Mag ik wat van jouw zonnebrand?”
JW keek toe hoe ze allemaal wat van Lynns crème op hun neus deden. Nou, hij kon wel zonder, hij hield niet zo van dat smeren.
Hij trok zijn fietsshirt uit, zo warm had hij het. Lynn leek hersteld van haar avontuur in de duinen, want ze praatte aan één stuk door en zo langzamerhand kreeg iedereen zijn goede humeur terug; zelfs Donna ontdooide. Alleen Maartje was stil.
Daar ging hij eens wat aan doen.
“Donna, mag ik nu naast Maartje?” Hij ruilde van plaats in de rij en zocht naar een mop die hij kon vertellen.
“Hoe noem je iemand die kinderpostzegels verbrandt?” probeerde hij lollig te zijn. “Een pedofilatomaan!”
Nee, verkeerd, dacht hij toen ze maar zo’n beetje lachte. Dat moet ik anders doen. Een complimentje over het fietsen, zeggen dat ze zo mooi bruin is. En ze lachte wel om de ondeugende streken van zijn jongste broertje Bas.
“Dat lijkt mij heerlijk, een klein broertje of zusje,” zuchtte ze.
“Dat is ook wel eens vervelend, hoor,” zei JW. “Vertel jij eens iets over thuis? Of wil je dat liever niet…”
Maartje deed niets liever, leek het. De laatste kilometers van de Afsluitdijk kletste ze voluit over thuis, maar midden in zo’n verhaal begonnen ineens tranen over haar wangen te druppen.
Gauw veegde ze ze af.
“Mijn schuld,” zei JW. “Ik had niet over thuis moeten beginnen.”
“Nee, nee,” zei Maartje, “daar kun jij niks aan doen. Maar ik zit de hele dag al te denken: wat moet ik toch doen? Mijn verstand zegt: hier blijven, bij de groep blijven, je bent al op de helft; mijn gevoel zegt: ga toch naar huis als je wilt.”
“En als wij nu allemaal tegen je zeggen: blijf toch bij ons?”
“Donna zegt dat ik naar huis moet gaan als ik dat wil. Ik heb de hele dag al buikpijn, weet je.” Maartje keek hem aan. “Wat vind jij?”
Haar grote blauwe ogen keken hem indringend aan. Wat verwachtte ze van hem? Moest hij nu zeggen wat zij moest doen?
Maar het enige wat hij dacht, was: dan houdt Donna er dubbele maatstaven op na. Lynn had verteld dat Donna gisteren tegen Jorien had gezegd: “Samen uit, samen thuis.”
“Je moet het zelf weten.” Hij hoorde zelf hoe lullig dat klonk. “Wij redden ons ook best zonder jou.”
Hè, stomkop, daar gaat het toch niet om. “Ik bedoel…”
Hij zweeg, dacht aan Geert en zuchtte. “Soms moet je jezelf forceren.”
Op dat moment werd er geremd. Ze waren de dijk inmiddels af en Jorien wilde op de kaart kijken. Blij met de afleiding stapte JW van zijn fiets, waarna hij gulzig water dronk.
Lynn vroeg: “Moeten we nog ver?”
Jorien trok haar wenkbrauwen op. Toen keek ze de anderen aan.
“Moeten we nog ver? Wat zullen we doen? Groningen? Duitsland? Denemarken?”
Best, dacht JW, hoe verder, hoe beter.
“Nee, effe serieus graag,” zei Lynn. “Hoe ver gaan we nog?”
Jorien zei: “Ik wil doorfietsen naar een van de Friese meren. We zijn niet voor niks in Friesland.”
Weer keek ze iedereen aan, maar niemand sprak haar tegen. JW keek naar Donna, die strak voor zich uit keek, alsof het haar niet aanging.
Toen ze verder fietsten viel het JW, nu weer met Lynn naast zich, op dat Jorien vaak om zich heen spiedde. Was ze bang haar ouders weer aan te treffen? Wat een verschil met Maartje. Die wilde niets liever dan terug naar huis…
De een wil weg, de ander zit het liefst thuis. Verdomme, Geert!
“O, ik ga dóóóóóód,” riep Lynn, terwijl ze zich met haar armen wijd naast haar fiets op het gras liet vallen.
“Anders ik wel! Ffffft!” Donna blies overdreven veel effen uit.
Ook zij plofte in het gras en riep, alsof ze het zelf nog niet kon geloven: “We zijn er!!!”
Maartje ging met een diepe zucht maar zonder commentaar naast hen liggen.
Jorien grijnsde tevreden. “Goed gedaan, meisjes! Jullie hebben het gehaald.” Toen zette ook zij haar fiets tegen een boom en ging met een pijnlijk gezicht naast hen op de grond liggen.
“Hoe heet het hier ook alweer?” vroeg Maartje.
“We zitten nu in Heeg.” JW stond, net als Jasper, nog met zijn fiets in zijn handen. Afgezien van wat pijn in zijn nek, had hij een heel tevreden gevoel in zijn lijf.
“We liggen in Heeg,” corrigeerde Jorien.
“Jij mag nooit meer kaartlezen, Jorien!” riep Lynn uit met haar ogen dicht. “Hoeveel kilometer hebben we omgefietst?”
“Daar kon ik niks aan doen, dat ik die weg miste. Maar we hebben een mooie route gefietst toch?” protesteerde Jorien.
JW keek op haar neer. Een klein glimlachje verscheen om Joriens lippen. Plotseling dacht hij: zou ze het erom gedaan hebben?
“Bijna honderd kilometer gefietst,” zei Donna. “Goed van ons, hè?!”
Hij zou straks nog eens goed op de kaart kijken.
“Het was wel een eind!” zei Maartje.
“Hartstikke veel en hartstikke ver en hartstikke goed!” zei Lynn.
“En ik sterf van de dorst!”
“Ik dacht dat je maar één keer dood kon gaan,” zei JW.
“Ik kom voorlopig niet meer overeind! O, mijn kont!!!” kreunde Donna.
JW stootte Jasper aan.
“Zullen wij wat drinken halen? Er is een supermarkt bij de ingang van de camping, zag ik net. Die is nog open.”
“Ja, graag,” klonk het als uit één mond.
“Wat zal het zijn? Karnemelk?” vroeg JW.
“Getverderrie! Bleh.” Lynn stak haar tong uit.
Donna tilde haar hoofd een klein eindje omhoog. “Dat meen je niet, hè?”
“Goed. Bier dus,” concludeerde JW.
“Cola,” riep Jorien.
“We nemen wel wat mee,” zei Jasper. Ze keerden hun fietsen.
“Daar gaat het sterke geslacht!” hoorden ze Lynn hen naroepen.
“Ik doe niets meer vandaag!”
“Jongens, jullie zijn schatten.” Dat was Donna’s stem.
Toen ze terugkwamen, lagen Maartje, Lynn en Donna nog precies zoals ze hen hadden achtergelaten, met de hoofden vlak naast elkaar. Jorien was op haar buik naast hen gaan liggen, ook al met de ogen dicht.
JW hield Jasper tegen. “Sst,” fluisterde hij met zijn vinger tegen zijn lippen. Ze hadden behalve een paar blikjes bier en cola ook een pak karnemelk en een fles mineraalwater gekocht. JW zette alles in de schaduw van een boom, pakte zijn lege bidon en gebaarde Jasper hetzelfde te doen. Ze liepen ermee naar een kraan en vulden ze met water. Via een omweg gingen ze terug naar de meiden, die ze vervolgens verrasten met een koude douche.
Het had het gewenste effect. Gillend sprongen ze overeind en zetten de achtervolging in.
“Ho! Je zou niks meer doen!” riep JW naar Lynn. “Ik dacht dat je dood was!”
Hij rende lachend weg, maar liet zich graag door haar vangen en meetrekken naar de kraan. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat Donna en Jorien achter Jasper aan waren gegaan. Maartje zag hij niet meer. Hij liet zich door Lynn met zijn hoofd onder de kraan duwen, terwijl hij voor de vorm nog wat tegenspartelde. Lekker koud! Maar dit vroeg wel om wraak, natuurlijk. Nu was het zijn beurt om achter Lynn aan te gaan en pas nadat hij haar onder de waterstraal had afgekoeld, ging hij terug naar de boom om de blikjes te pakken. Daar stond Maartje in de schaduw te bellen.
Weer met haar moeder? JW realiseerde zich ineens dat ze zich de laatste kilometers heel afstandelijk had gedragen.
“We lijken wel een stel kleine kinderen,” zei Donna lachend, toen ze allemaal weer onder de boom zaten. “Heerlijk!”
Het stond haar goed, dat lachen, dacht JW, ze keek vaak een beetje triest. Dat was toch nergens voor nodig?
Lynn was in kleermakerszit naast Donna gaan zitten. Ze kamde met haar vingers door haar verwarde haren om ze weer in model te brengen. Tegelijk gaf ze een paar keer met haar hoofd een ruk naar achteren zodat de waterdruppels uit haar krullen geschud werden. Haar borsten, die onder de natte roze stof van haar hemdje goed te zien waren, deinden mee. JW zag heel duidelijk haar donkere tepels. En hij zag ook dat Jasper zijn best deed niet naar dat hemdje te kijken.
“Graag een biertje,” zei Lynn en ze lachte verleidelijk toen hij het blikje in haar richting gooide. Ze ging gewoon door met haar offensief, dat was duidelijk. Stiekem gluurde hij naar de natte shirts van de andere meisjes, maar behalve de rondingen kon je bij hen niets van hun borsten zien.
“Cola alsjeblieft,” riepen Jasper en Jorien tegelijk. Toen Jasper zijn blikje opentrok, brak het lipje af. Hoe krijgt hij het voor elkaar, dacht JW.
Een halfuur later waren alle blikjes leeg. Ze hadden geen van allen zin om in actie te komen, maar ze moesten de tenten nog opzetten en er moesten nog boodschappen gedaan worden.
Donna zuchtte. “Het bier zit in mijn benen.”
“Als ik nu opsta, val ik zo weer om,” zei Lynn. “Kunnen we alsjeblieft een patatje eten hier?”
“Alweer?” vroeg Jorien. “Jij wilt iedere dag patat eten.”
“Ja, maar we hebben het nog niet gedaan. Ik mag nooit patat van mezelf. Ik moet letten op wat ik eet, maar nu wil ik patat.”
“We hadden eerst de tenten moeten opzetten,” zei Jasper.
“Tja…” zei JW. En toen zei hij: “Je hebt honderd soldaten en je trekt er negenennegentig van af. Wat hou je dan over?” Hij keek de kring rond, maar er kwam geen reactie. Toen gaf hij zelf het antwoord: “Een slappe hand en een volle emmer. Het staat in de wei, het is wit met van onder blauw gestreept. Wat is dat? Een geit met spataders. Het is wit en hangt…”
“JW, hou op,” zei Jorien.
“Eerst de tenten, dan patat,” besloot Donna.
Kreunend kwamen ze overeind om aan het werk te gaan.
Het duurde allemaal wat langer dan de vorige dagen. Nadat Jorien met de scheerlijnen het tentdoek aan de voorkant had gespannen, trok Lynn de tent omver toen zij hem aan de achterkant wilde vastzetten. De grond was zo zacht dat je de haringen er met je gympen in kon duwen, maar je kon ze er ook zo weer uittrekken, zoals JW plagerig ontdekte. Donna en Lynn kregen de slappe lach toen de buigzame stokken van het koepeltentje van Jorien niet zo gemakkelijk als anders in de tunnels van het tentdoek gestoken konden worden. Het wilde ook niet erg lukken met de luifel van Donna’s tent, wat ze ineens allemaal erg grappig vonden. Het was alsof er niks bijzonders gebeurd was vandaag, dacht JW verwonderd. Jorien had intussen haar fototoestel gepakt en schoot het ene plaatje na het andere.
Na het douchen aten ze patat. Ze hadden allemaal hun borden nog vol, toen Maartje plotseling zei: “Mijn moeder komt me straks halen. Ik heb haar gebeld, ik ga toch maar naar huis.”
De melige stemming was direct over.
“Dat méén je niet,” zei Jorien.
“Dus toch?” zei JW.
“Nou ja!” zei Lynn.
Jasper en Donna zwegen. Donna was bleek geworden.
“Donna, zeg er wat van!” Jorien tikte haar op de arm. “Ze kan ons toch niet zomaar in de steek laten?”
Maar Donna schudde haar hoofd. “Dat moet jij zo nodig zeggen,” zei ze.
Jorien stoof op. “Dat is niet eerlijk. Mijn ouders kwamen eraan. Ze hadden me anders beslist mee naar huis gesleept…”
“Dat betwijfel ik,” zei Donna.
“Onderschat dat niet, heimwee,” zei Jasper.
Maartje kwam tussenbeide. “Geen ruzie alsjeblieft. Ik doe het niet omdat ik jullie niet zie zitten. Ik vond het heerlijk om…”
“Nou, waarom blijf je dan niet?” vroeg Jorien. “Je hebt toch je verantwoordelijkheid naar ons toe?!”
“Jorien, hou daarover op!” zei Donna. “Onze vakantie hangt niet van haar af. Wij blijven met ons vijven over. Zij wilde zo graag een paar dagen extra vakantie en zonder haar moeder weg. Op eigen benen staan en zo. Dat is mislukt. Dat is rot voor haar. Laten we het niet nog moeilijker voor haar maken.”
“En het fietsen valt me ook best zwaar,” zei Maartje.
“Goed.” Jorien prikte driftig met haar vork in haar bord patat.
“Nog meer die dat vinden?” Venijnig blikte ze in het rond. JW keek naar Lynn, maar die reageerde niet.
Maartje had haar halflege bord aan de kant geschoven en zei: “Ik hoef niet meer. Ik ga mijn spullen inpakken.”
“Ik kom je zo helpen,” zei Donna.
“Jammer, Maartje,” zei JW.
In het voorbijgaan zag hij haar vochtige ogen. Ja, hij vond het echt jammer.
Een halfuur later was Maartjes moeder er al. Ze liepen allemaal mee naar de ingang van de camping waar de auto stond. JW en Jasper schoven de fiets van Maartje achterin.
Maartje liep het eerst op Donna af en omhelsde haar.
“Ik vind het heel jammer dat je verder niet meegaat, maar ik begrijp het wel,” zei Donna.
“Kom je op de reünie?” vroeg JW. Hij pakte haar bij haar bovenarmen beet en legde zijn wang even tegen die van haar. Ze voelde zacht aan en ze rook lekker. Met een gevoel van spijt liet hij haar los.
Daarna nam Maartje afscheid van Jasper en Jorien en ten slotte stond ze voor Lynn, die een kus in de lucht naast haar wang plaatste.
Maartje keek hen om beurten aan. Het was of ze nog iets wilde zeggen.
“Ga nu maar,” zei Donna. Met haar arm om Maartjes middel geslagen liep ze mee naar het autoportier, waarna Maartje zich op de voorbank liet zakken. Donna legde haar hand even tegen Maartjes wang.
“Ik bel je,” zei ze.
Verwonderd keek JW naar dit intieme afscheid. De auto startte en hij stak zijn hand op.
Het begon al te schemeren toen ze, stil ineens, met zijn vijven voor de tenten zaten. Bij de campingwinkel had hij vanmiddag tuinkaarsen zien staan. Samen met de blikjes drinken had hij er een paar meegenomen en nu zette hij twee fakkels in de grond en stak ze aan.
“Heb jij je ouders gebeld, Jorien?” vroeg Donna.
“Nee, en dat ben ik niet van plan ook,” zei Jorien beslist. En op heel andere toon vervolgde ze: “Maar ik zou jullie mijn verhaal over Sint-Joris en de draak nog vertellen.”
“Nu doen!” zei JW gauw. Alles was beter dan een nieuwe ruzie.
Jorien keek de kring rond. “Ja?”
Jasper knikte.
Lynn schokschouderde. “Best.”
“Nou goed.” Jorien schraapte haar keel. “Heel vroeger werden de inwoners van de stad Silena, die in het land Libië ligt, bedreigd door een draak.”
Lynn onderbrak haar. “Waar ligt dat?”
Donna legde haar met een handgebaar het zwijgen op en Jorien ging verder: “Die draak woonde in een meer vlak bij de stad. Steeds als hij honger had, kwam hij naar de stadsmuren en met zijn giftige adem doodde hij mensen en dieren, die hij vervolgens opat.
De mannen hadden al verschillende keren geprobeerd de draak te doden, maar het lukte niet. Wat moesten ze doen? Ze besloten de draak elke dag twee schapen te voeren, zodat hij tevreden was, maar de kudde werd kleiner en kleiner. Er zouden geen dieren overblijven als ze hiermee door zouden gaan. Na ellenlange vergaderingen namen ze het moeilijke besluit hem elke dag een schaap én een mens te geven, want anders kwam die draak toch weer naar de stad waar hij met zijn giftige adem nog veel meer mensen zou doden. Ze lootten erom wie als voedsel moest dienen.
Op een dag viel het lot op de dochter van de koning, die erg verdrietig werd en zei: ‘Nemen jullie mijn goud en zilver, neem desnoods mijn halve koninkrijk, als ik mijn dochter maar mag houden!’
Het volk werd boos. Waarom moesten zij wel hun zoons en dochters afstaan en de koning niet? De koning deed heel zielig en vroeg om uitstel. Nou, dat mocht. Hij huilde om zijn dochter, maar na acht dagen zei het volk: ‘Waarom neem je het risico dat de draak onze stad verwoest? Straks moeten wij allemaal sterven onder de giftige adem van de draak.’
Toen begreep de koning dat er voor hem geen uitzondering kon worden gemaakt. Hij liet zijn dochter mooi aankleden en snikte:
‘Ik had gehoopt je bruiloft mee te maken en koninklijke kleinkinderen geboren te zien worden.’ Hij gaf haar zijn zegen en liet haar achter aan de oever van het meer…”
Jorien liet haar stem wegglijden in een, naar ze hoopte, spannende stilte. Wat leuk dat ze zo geboeid luisterden!
“Net op dat moment,” ging ze verder, “kwam er een ridder aangereden. Zijn harnas blonk in de zon en hij zat op een mooi wit paard. Hij vroeg: ‘Waarom sta je hier? Waarom huil je?’
‘Och,’ antwoordde de prinses. ‘Vraag mij niks en ga weg. Anders zul je ook doodgaan!’
Maar de ridder zei: ‘Nee, ik wil het weten! Vertel op! Waarom wacht je hier, terwijl al die mensen staan te kijken?’
De prinses keek naar hem op en smeekte: ‘Ik merk dat je een goed hart hebt, edele heer, maar als je niet met mij dood wilt gaan, ga dan alsjeblieft snel weg!’
‘Nee!’ zei Joris beslist. ‘Ik ga niet weg voor ik weet wat er aan de hand is.’
Toen vertelde de prinses alles. ‘En nou opgedonderd!’ krijste ze op van de zenuwen. Want hij was heel knap en ze wilde zo’n stuk niet mee de dood in nemen.
Maar de ridder zei: ‘Nee, ik ben Joris en ik strijd tegen het kwade. Hoe kan ik jou in de steek laten? Ik zal je redden.’
Maar de prinses bleef volhouden. ‘Wees nou niet zo eigenwijs,’ snikte ze. ‘Niemand kan de draak overwinnen. Wat heb je eraan als je ook doodgaat?’
Zo stonden ze te bekvechten, ze waren allebei niet van plan toe te geven. Plotseling begon het water in het meer te borrelen en te golven. Water spatte op en een vreselijk grote, angstaanjagende kop kwam boven. De mensen op de kant begonnen te gillen en de prinses had het nu helemaal niet meer. ‘Weg!’ was het enige wat ze nog uit kon brengen. ‘Weg! Weg! Weg!’
Blazend van woede kwam de draak langzaam uit het water gekropen. Joris sprong op zijn paard en trok aan de teugels, zodat het paard steigerde en met zijn voorpoten trappelde. Zo stonden paard en ridder tussen het angstige meisje en het monster in.
Joris pakte zijn speer, dacht even aan zijn recordworp bij de atletieklessen en slingerde de speer zo hard hij kon weg. De prinses hoorde hem door de lucht suizen. Ze kneep haar ogen dicht, maar deed ze direct weer open – net op tijd om te zien hoe Joris doel trof. Trillend bleef de speer in de borstkas van de draak hangen. Het dier stootte woeste kreten uit, hief zijn voorpoten hoog, deed nog een poging een paar passen te lopen en stortte ten slotte zwaargewond op de oever neer.
Iedereen had zijn adem ingehouden. De prinses trilde over al haar ledematen. Maar het was nog niet afgelopen. Joris zei tegen haar: ‘Neem je riem en doe die als een halsband om de nek van de draak. Je hoeft niet bang meer te zijn. Hij zal als een hondje met je meelopen.’
Zo gebeurde het ook, maar de mensen die stonden te kijken, renden in paniek weg toen zij de prinses met de draak zagen.
Joris riep hen terug. ‘Ik maakte het teken van het kruis,’ zei hij.
‘Daarmee heb ik zijn macht gebroken. Kom hier en kijk hoe ik de draak dood.’
Toen hief Joris zijn zwaard en doodde de draak. Ze hadden acht ossen nodig om het dier naar het open veld te slepen en daar werd hij verbrand.
De koning was zo blij dat hij Joris rijkelijk beloonde met goud en zilver, maar dat wilde Joris niet zelf houden. Hij gaf het weg aan de arme mensen. Toen trok hij weer verder.”
“Trouwde hij niet eens met die prinses?” riep Lynn uit.
“Ik zou dat geld mooi zelf hebben gehouden,” zei JW.
“Mooi verhaal,” zeiden Donna en Jasper.
“Nou,” zei JW, “we kunnen in ieder geval vannacht veilig gaan slapen. Als er een draak op ons pad komt, kunnen we hem met een gerust hart aan Jorien overlaten.”
De stemming sloeg weer dood.
Lynn gaapte. Niet veel later zei ze dat ze naar bed wilde.
“Ik ga met je mee,” zei Jorien.
Ze vertrokken tegelijkertijd naar het toiletgebouw, alleen was Jorien tien minuten eerder terug. Toen ze allebei in de tent verdwenen waren, bleef JW met Jasper en Donna zitten. JW voelde zijn rug gloeien, de trui die hij net had aangetrokken drukte pijnlijk tegen zijn verbrande schouders aan. Maar de afstand die ze vandaag hadden afgelegd, had hem een kick gegeven.
Ineens kwam een idee in hem op toen hij naar de tent van Lynn en Jorien keek. Zo’n dag als vandaag vroeg er gewoon om. Hij boog zich voorover naar de andere twee en zei: “Zullen we een geintje uithalen?”