De eerste dag

Op de ochtend van zeventien juli sloeg Jorien de wekker al op zijn kop nog voordat hij zou beginnen met zoemen. Ze hoefde niet, zoals anders, nog even te blijven liggen om te bedenken wat voor dag het vandaag was en waarom ze uit bed moest. Ze hoefde ook niet eerst tien tellen te blijven zitten voor ze ertoe kon komen zichzelf in verticale stand te hijsen.

Snel kleedde Jorien zich aan: fietsbroek, shirt, lange broek en trui eroverheen. Even liep ze naar het raam om te kijken wat voor weer het zou worden, maar de donkerblauwe schemering verraadde niets. Het kon nog van alles worden.

De weersvoorspellingen waren niet ongunstig, maar ook niet supergoed. Weinig wind, wisselend bewolkt, mogelijk een bui.

Haar regenpak, dat nog aan het haakje in de garage hing, moest ze dus wel meenemen!

Er was weinig kans dat ze iets zou vergeten. Ze had overal goed over nagedacht, lijstjes gemaakt, zelfs het briefje voor haar ouders al geschreven.

Ze trok de ingepakte fietstassen onder haar bed vandaan en controleerde de inhoud, maar ze wist al dat alles erin zat – ze had het eindeloos gecheckt. De rest had ze verstopt in de garage, waar ook haar fiets stond, gepoetst, gesmeerd en nagekeken. Dat had geen achterdocht kunnen wekken, dat deed ze tenslotte vaker.

Ze keek om zich heen, wierp een laatste blik op haar kamer. Het briefje voor haar ouders, dat in de bovenste la van haar bureau lag, haalde ze op de tast eruit. Haar vingers sloten zich stevig om het vel papier.

Lieve pap en mam,

Jorien deed heel langzaam de klink van de kamerdeur omlaag.

ik ben een paar dagen weg,

Met haar rechterhand aan de leuning en met de fietstassen over haar linkerarm, sloop ze zo zacht mogelijk stap voor stap de trap af.

maak je geen zorgen over mij,

In de gang vermeed ze de rechterhelft omdat de vloer daar kraakte. Toen deed ze de keukendeur open, die ze een paar dagen geleden had geolied.

ik wil een poosje op eigen benen staan.

Nu was ze in de garage. Voor ze er licht maakte, luisterde ze scherp of ze iets hoorde.

Zoek mij niet. Ik ben zaterdagavond weer thuis. Jorien.

In de plotselinge zee van licht staarde ze naar de woorden die ze de afgelopen week vaak in gedachten had uitgesproken. Eindelijk was het zover.

Maar toen realiseerde ze zich dat ze het briefje nog in haar hand hield. Ze had het op haar bed willen achterlaten. Hier neerleggen dan maar? Of in de keuken? Ze deed de deur naar de keuken weer open en legde het briefje op het aanrecht. Even wierp ze een blik op de keukenklok. Opschieten maar!

Jorien trok de deur achter zich dicht en haalde de tassen te voorschijn die ze achter de werkbank had gezet. Eerst moest ze de bagagedragers op haar fiets bevestigen, daarna kon ze de fietstassen vastbinden. Ze had geen enkele argwaan willen wekken, dus de nieuw aangeschafte draagrekken had ze ook verborgen moeten houden.

Haar slaapzak bond ze bovenop. Nu nog haar regenpak ergens in proppen. Kijken waar nog plek was. Haar gympen en fleecejack aan en…

Klaar voor het grote moment.

Zelfstandig. Vrij. Niks en niemand van thuis om zich heen!

Terwijl ze de deur van de garage opendeed, die ze ook al had moeten bewerken met olie, bonsde haar hart voor haar gevoel net zo luid als de vijf slagen van de kerkklok van het dorp. Mooi op schema.

Ze deed de deur achter zich op slot, klikte de kilometerteller in de houder op het stuur en slingerde haar been over het zadel.

Rustig reed ze door de stille, slaperige straten van haar dorp, waar niemand ooit iets onverwachts zou doen. Ze had alle tijd voor de kilometers die voor haar lagen.

Om kwart voor acht reed Jorien Utrecht binnen, waar ze met de anderen had afgesproken. Een voorzichtig zonnetje verwelkomde haar. Het was druk en ze moest haar weg zoeken, want zo goed kende ze Utrecht niet. In de buurt van het Centraal Station ging ze een bakker binnen en kocht een paar broodjes. Daarna reed ze naar het busstation, naar de afgesproken plek. Bij de kiosk kocht ze een kop thee en ze installeerde zich daarmee op een bank. Ze kon er natuurlijk niet bezweet uitzien, de anderen moesten niet aan haar kunnen zien dat ze er al vijftig kilometer op had zitten. Ze dachten immers alle vijf dat ze in Utrecht woonde. Niet dat ze erom had hoeven liegen, maar deze vakantie was haar idee geweest en zij had iedereen uitgenodigd om kennis met elkaar te maken en om af te spreken wie wat mee zou nemen. Vorige week zaterdag was dat geweest en het lag voor de hand dat haar reisgenoten dachten dat het haar eigen huis was geweest waar ze hen had ontvangen, maar het was het huis van haar nichtje. En dat was hier geweest, in Utrecht.

Jorien nam kleine slokjes van de hete thee, terwijl ze de haast van voorbijgangers bestudeerde. Heel diep zoog ze de vrijheid op, al stonk die hier naar uitlaatgassen – het was zover!

Ineens zag ze de rode auto die langzaam de bocht om draaide bij de laatste bushalte en Jorien schrok. Ach, onzin, dacht ze onmiddellijk. Het kon onmogelijk de auto van haar ouders zijn.

Zij hadden geen flauw idee waar ze haar moesten zoeken, als ze al zouden gaan zoeken.

Jasper was de eerste die arriveerde. Jorien zag hem eerder dan hij haar en ze riep: “Jasper! Hier!”

Hij zwaaide en manoeuvreerde zich tussen bussen en taxi’s door.

“Hai! Gevonden! De anderen zijn er nog niet?”

“Nee, je bent de eerste. Het is ook nog maar twintig voor negen. Wauw, mooie fiets heb je.” Jaloers keek Jorien naar de fiets van Jasper, die glom van nieuwigheid. “Een echte randonneur!”

“Zevenentwintig versnellingen,” zei Jasper met een blos op zijn wangen. “Ik heb er twee jaar voor gespaard. Al het geld van mijn krantenwijk zit erin.” Zijn stem klonk trots. Terecht, dacht Jorien en ze keek op naar zijn lange, magere gestalte. Jammer dat er maar twee jongens meegaan, schoot het door haar heen. Twee heel verschillende jongens, dacht ze. Ze keek toe hoe Jasper de gespen van de fietstassen nog eens controleerde, wat volgens haar helemaal overbodig was. Wat twijfelend keek ze naar de puisten op zijn witte wangen en het stugge rode haar. Nou ja.

Dan had ze het maar anders moeten regelen. Jasper, Maartje, Jan-Willem, Donna en Lynn waren de eersten geweest die op haar oproep hadden gereageerd. En al had ze meer mailrjes gekregen, ze had geen zin gehad mensen ‘op zicht’ te laten komen.

Dan had ze moeten kiezen en…Nou ja, ze wilde niet te ingewikkeld doen en had alleen wat namen opgeschreven voor het geval iemand na de kennismakingsmiddag zou hebben afgehaakt of als zij iemand niet had zien zitten.

Jorien wees naar Jaspers fietstassen, die duidelijk niet nieuw meer waren. “Ben je vaker met de fiets op vakantie geweest?”

“Nee. Nou ja, vroeger wel eens, toen ik een jaar of elf, twaalf was, met mijn vader. Deze zijn dan ook van hem. Ik had geen geld meer voor nieuwe tassen.” Hij legde zijn hand op de bruine rol van tentdoek die hij boven op de achtertassen had gebonden. “Ik hoop dat een van de anderen straks een stuk tent kan overnemen. Ik ben wat zwaarbeladen.”

Gerinkel van een fietsbel deed hen opkijken.

“Joehoe!” riep iemand. Daar kwam Lynn aangelopen met haar fiets aan de hand. Jasper wisselde een vlugge blik met Jorien, die haar opeens het gevoel gaf of ze hem al jaren kende.

Lynn droeg een korte witte broek met een grote, wijde trui eroverheen. De felroze kleur stak prachtig af bij haar lichtbruine huid en donkere haar. Om haar knalroze lippen speelde een vrolijke grijns. Ze had alles achter op haar fiets gebonden, een toren van bagage. Naast haar liep haar moeder, bruiner dan Lynn, in een korte rok met een bijpassend jasje. Haar hakken maakten pinnige tikken op het asfalt, wat Jorien op meters afstand kon horen.

“Zo, daar zijn we,” zei Lynn. “Ik heb er zo’n zin in. Ik vind het zo spannend, zo fantaaastisch! Ik sport veel, maar dit is echt een uitdaging! O, dit is mijn moeder.”

“Dag,” zei haar moeder en ze gaf Jorien en Jasper een hand.

“Leuk jullie even te zien.”

“Mijn moeder heeft me gebracht,” vervolgde Lynn, “dan ben ik niet al moe van de kilometers hierheen. Al is het niet ver van ons huis, het scheelt toch weer. Jeetje Jasper, wat een mooie fiets heb jij. Als ik je nou maar kan bijhouden!”

Ze had dus geen nieuwe fiets meer gekregen, zoals ze tijdens de kennismakingsmiddag had beweerd, zag Jorien. Maar zo te zien mankeerde er niets aan haar oude. Jorien keek alleen bezorgd naar haar bagage. Met alles achterop was Lynns fiets uit evenwicht. Bovendien leek het haar vrij veel.

Ze had geen tijd om er verder over na te denken. Voor hen stopte een auto met een fiets achterop. Donna, met vuilwitte gympen en in een afgeknipte spijkerbroek, stapte uit en groette hen vrolijk.

“Naar de kapper geweest?” vroeg Jorien. “Leuk!” Ze wees naar het blonde haar dat in pieken alle kanten uitstond. Alleen de voorste lok, die langs haar voorhoofd liep en achter haar linkeroor verdween, was zwart. Toen Jorien haar vorige week zaterdag zag, had ze lang haar gehad!

“Coupe anders!” antwoordde Donna.

Nog twee meisjes, de één een jaar of twaalf en de ander iets jonger, stapten uit. Zeker zusjes van Donna. Haar vader groette iedereen en haalde de fiets van het rek, waarna Donna haar fietstassen op de bagagedragers bond.

Op dat moment wees Jasper naar iemand in de verte. “Daar is Jan-Willem.”

Jan-Willem kwam ook op de fiets. Wie naast hem fietste, hoefde Jorien zich niet af te vragen. Met dezelfde donkere krullen was hij een twintig jaar oudere uitgave.

Waarderend nam Jorien Jan-Willem op. Hij droeg, net als Jasper, een complete wieleroutfit. Mooi! Hij was trouwens hartstikke gaaf om te zien.

“Hoi, Jan-Willem,” zeiden ze allemaal.

“JW graag,” zei Jan-Willem. “Zo noemt iedereen me. Hallo, hallo.”

Het was een hele groep die nu bij elkaar stond te praten. Het wachten was nog op Maartje.

“Jullie hebben allemaal van die mooie fietsen,” zei Donna. Zij had een gewone toerfiets met vijf versnellingen.

Jorien keek ernaar. Had ze niet toch als voorwaarde moeten stellen dat je een goede fiets en veel kilometers in je benen moest hebben? Was het niet beter geweest om meer mensen uit te nodigen die middag?

Ze kreeg een por in haar zij. “Hè, wat?”

“Net een schoolreisje, zei ik,” zei JW tegen Jorien.

“Hoe bedoel je?” vroeg ze.

“Al die ouders die uitzwaaien.”

Jorien haalde haar schouders op. “Ze willen natuurlijk zien met wie jij de hort op gaat. Of wij een betrouwbare indruk maken en zo.”

JW grijnsde. “Jij zegt het. Nou, waar blijft Maartje? Ik wil weg.”

“Anders ik wel.” Ze voelde zich niet helemaal op haar gemak met al die ouders om zich heen. Gelukkig was zij niet de enige die alleen was gekomen.

“Hoe fietsen jullie?” vroeg Donna’s vader. “Wat zijn jullie plannen?”

Jorien pakte haar kaart. Het IJsselmeer rond, hadden ze afgesproken, maar dan ruim genomen. Ze zouden eerst naar Noord–Holland en dan langs de Noordzeekust fietsen. De eerste nacht wilden ze in de buurt van Haarlem kamperen. Over de andere nachten hadden ze het wel gehad, maar ze hadden daarvoor nog geen vastomlijnde plannen gemaakt. Die had zij overigens wel in haar hoofd.

Jasper kwam bij haar staan en even later stonden ze alle vijf over de kaart gebogen.

De vader van JW wees op de kaart. “Dit is een mooie route om te fietsen.”

“Wij zoeken zelf onze weg wel, pa,” zei JW een beetje geïrriteerd.

“Ik dacht om te beginnen langs de Loosdrechtse plassen,” zei Jorien. “Akkoord?”

“Hebben we dan de wind in de rug?” vroeg Lynn.

“Natuurlijk,” zei JW.

“Jij zou toch voor de juiste wind zorgen?” vroeg Donna.

“Het is zuidwestenwind,” zei Lynns moeder.

“Daar is Maartje!” riep Donna uit.

Maartje kwam met haar moeder aangelopen. Haar gezicht stond strak, vond Jorien, alsof ze er niet echt zin in had. Maar toen ze bij de groep was, lachte ze.

“Hallo, allemaal! Ben ik te laat?” Ze schoof haar rode zonnebril op haar voorhoofd. Het korte haar had ze met rode elastieken in twee staartjes samengebonden en ook haar fietsbroek en T–shirt waren rood.

“Zo, nu zijn we compleet!” zei Jorien. “We kunnen gaan!”

Nog even bleven ze staan praten en daarna pakten ze hun fietsen.

“Is dat nodig?” vroeg Lynn toen ze Jorien en de beide jongens fietshandschoenen zag aantrekken.

Jasper lachte. “Nee, maar het voelt wel lekker bij lange afstanden.”

“Ja,” zei JW. “Anders krijg je pijn in je handen. Na honderd kilometer voel je dat wel, namelijk.”

Lynn trok haar neus op. Jorien zag Lynns moeder bezorgd naar haar dochter kijken. “Als je het niet redt, bel je maar, hoor schat. Dan komen wij je halen.”

“Grapje, mevrouw,” zei JW.

Maar ook Donna’s vader keek een beetje bezorgd. “Donna…” begon hij, maar Donna liet hem niet uitpraten.

“Nee, pap, ik red het best hierop,” zei ze. “Maak je maar niet dik.”

Het groepje stond klaar. Maar eerst moesten ze nog op de foto.

Na een beetje gehannes stonden ze met hun fietsen op een rij.

Donna’s vader nam de foto. Tevreden keek Jorien de lens in. Ze stond tussen Jasper en JW in, die er allebei heel professioneel uitzagen. Nou, zij deed niet voor hen onder, vond Jorien. Ze was dan ook heel gelukkig met die paarse fietsbroek die ze had gekocht. Mazzel dat ze net die kleur hadden. Zij had alleen geen aparte fietsschoenen, zoals Jasper en JW.

“Wie gaat voorop?” vroeg JW.

“Jorien natuurlijk,” zei Jasper. “Zij kent de weg hier.”

Even schrok Jorien. Daar had ze niet aan gedacht! Nou, het zou wel lukken. Ze wist welke richting ze nu eerst uit moest. En misschien viel het de anderen niet op als ze even verkeerd reed. Ze deed de fietskaart in de houder op haar stuur, sloeg een been over het zadel en haalde met haar rechtervoet de pedaal omhoog.

Jasper kwam naast haar staan, JW en Lynn stelden zich achter hen op en Donna en Maartje sloten de rij. Ze konden vertrekken!

“Dag! Dag! Veel plezier!”

“Goede reis! Rijd voorzichtig!”

“En bellen, hè?”

Het eerste stuk ging lekker. De wind kwam van opzij en de zon weerkaatste schitterend op het wateroppervlak van de Loosdrechtse plassen. Jorien kneep haar ogen half dicht, tuurde naar de weg die zich voor haar uitstrekte en voelde zich heel gelukkig.

Yes! Kijk mij nou!

Lynn riep dat ze zich wilde insmeren met zonnebrandcrème en na aanvankelijk gemopper stopten ze toch even.

“Zal ik je rug doen?” JW nam de tube van haar over en met langzame streken smeerde hij de crème tussen haar schouderbladen.

Ze stond erbij met haar ogen halfdicht en Jorien zag dat ook Jasper hen stond op te nemen. Jorien deed haar pet op, ze moest altijd uitkijken met de zon.

“Gaan we niet te snel?” riep ze even later naar achteren toen ze verder fietsten.

“Nee!” riep JW.

“Mag best harder!” zei Lynn.

“Prima zo, gaat lekker,” riep Maartje.

Achter zich hoorde Jorien Lynn en JW druk kletsen. Even voelde ze iets wat op een steekje van jaloezie zou kunnen lijken. Zij keek opzij, naar Jasper, met wie het niet zo vlot praten was.

“Vertel eens iets over jezelf?” vroeg ze.

“Er valt niet zoveel te vertellen,” zei hij. “Ik ben zeventien. We wonen op een dorp, aan de rand van het bos. Mijn ouders hebben een kampeerboerderij en een minicamping. Daarom kunnen we ‘s zomers nooit weg en moet ik mezelf vermaken.”

“En verder?” vroeg Jorien. “School en zo?”

“Ik ben gezakt.”

“O, dat is rot voor je.”

“Valt wel mee, ik wist toch niet goed wat ik wilde doen. Nu kan ik er nog een jaar over nadenken.”

Ineens lachte hij.

“Je bent toch niet expres gezakt?” vroeg Jorien.

Jasper werd rood. “Nee,” zei hij. “Maar ik moet er soms om lachen. Dat ik zomaar een jaar extra heb om een beslissing te kunnen nemen over later. Stel dat je een verkeerde vervolgopleiding kiest.”

“Dan ga je wat anders doen,” zei Jorien.

Hij had leuke ogen, dacht ze. En dat gekke rooie haar…Het was echt heel rood. Ze zou het wel even willen aanraken.

“En jij?” vroeg hij toen.

“Wat?”

“Weet jij al wat je na school gaat doen?”

“Nee, maar ik hoef nu nog niet te kiezen.”

“Vind je school leuk?”

“Ja.”

Een tijdje reden ze zwijgend naast elkaar. Waar moesten ze nu over praten? Achter zich hoorde ze JW schaterlachen. Die vermaken zich prima, dacht ze.

“Wat zal jij het meest missen van thuis, deze dagen?” vroeg Jorien.

Jasper moest even nadenken. “Mijn computer,” zei hij toen. “En jij?”

“Mijn draken!”

“Je draken?” Jasper klonk verbaasd.

“Ik ben dol op draken. Allerlei soorten draken. Je hebt er heel wat, weet je dat wel?”

“En je hebt er een paar thuis, zeker?”

“Ja! Op papier, dan. Getekend. In verf of in kleurpotlood. Ik teken graag. Kijk, daar heb je de wegwijzer die we zochten, dan moeten we hier linksaf.”

Ze stak haar hand uit, de anderen volgden.

“Wat kijk je steeds om je heen?” vroeg Jasper even later.

“Doe ik dat?” zei Jorien geschrokken. Was het zo opvallend? Ondanks zichzelf was ze toch bang ingehaald te worden door de rode auto van haar ouders. Maar waar ze nu fietsten, was het een stuk rustiger dan zonet, dus daar moest ze nu maar mee ophouden.

Jorien concentreerde zich op Jaspers verhalen over zijn avonturen op internet. Het was nu gemakkelijker praten. Ze keek naar zijn mond en vroeg zich ineens af hoe het zou zijn om hem te zoenen.

Hij was best aardig. Ze vond hen allemaal aardig. Alleen Lynn…

Ze wilde haar ook graag aardig vinden. Ze wilde deze hele onderneming tot een succes maken. Nou, de start was goed geweest in ieder geval. De stemming zat er goed in. En zijzelf…Ze voelde zich fantastisch. Yes, I did it! Ze kon het wel uitschreeuwen over de weilanden.

En nu ging ze naast Maartje fietsen, want ergens had ze het idee dat er bij haar iets niet goed zat.

Haast ongemerkt telde de fietscomputer aan haar stuur de kilometers. Lynn begon het eerst over honger. Na een poosje lieten ze zich tegen een hek aan in een weiland vallen en haalden ze hun lunch te voorschijn. JW had een liter karnemelk bij zich.

“Getver,” zeiden Donna en Lynn tegelijk.

“Ik kan niet zonder,” verklaarde hij hartstochtelijk.

Lynn was tussen JW en Jasper in gaan zitten en wilde per se van allebei hun boterhammen proeven. Ze likte haar roze lippen af en lachte steeds net iets te overdreven naar beide jongens.

“Lukt het op die fiets?” vroeg JW aan Donna. Ze werd een beetje rood en antwoordde: “Natuurlijk, waarom zou het niet lukken? Er mankeert niets aan mijn fiets, hoor.”

“Rustig maar,” zei JW. “Ik bedoel het niet zo. Maar zo’n fiets is zwaarder en je trapt niet zo economisch omdat je minder versnellingen hebt.”

“Er is niks mis met de economie van mijn beenspieren,” antwoordde Donna.

“Ik heb nu al een zere kont,” klaagde Lynn. Van twee kanten werd er medelijdend naar haar gekeken.

“Kusje erop?” vroeg JW.

“Zou je wel willen, hè?” Lynn ging languit op haar rug liggen met haar handen onder haar hoofd.

Jorien volgde de blikken van Jasper en JW naar Lynns kleine borsten. Ze vormden twee perfect ronde bogen onder haar hemdje.

Verontwaardigd riep Lynn uit: “Allemaal wolken!”

Jorien maakte haar blik los van Lynns hemd en keek omhoog.

Inderdaad, er waren meer wolken dan vanochtend.

Ook Donna ging achterover in het gras liggen. “Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is wit.”

“Een heerlijk grote ijshoorn,” zei Lynn.

“Een grote beker karnemelk,” zei JW.

“Het haar van mijn leraar handenarbeid,” zei Maartje.

“Een draak met acht koppen,” zei Jorien.

“Geef de kaart eens,” zei Jasper. Hij en Donna bogen zich over de kaart. Jorien ging bij hen staan. Maartje pakte haar mobiel en ging een eindje verderop zitten bellen.

“Zullen we verder?” stelde Donna even later voor.

“Heeft iedereen een regenpak?” riep Jorien.

“Pessimist!” schold Donna.

Maartje keek bezorgd omhoog. “Dat zal toch wel meevallen, of niet? Niet elke wolk geeft regen.”

JW lachte. “Goed gezegd, weervrouw, niet elke wolk geeft regen. Ik ben mijn regenpak in ieder geval vergeten.”

“Echt?” Jorien keek hem aan. “Niet naar de weerberichten geluisterd?”

JW deed zijn armen uit elkaar met een gebaar van ik-kan-er-ook-niks-aan-doen.

Donna lachte. “Dan moeten we maar gauw vertrekken.”

Jorien wilde de kaart weer pakken, maar Jasper had hem nog in zijn handen.

“Weer samen voorop?” stelde hij voor. Hij bloosde ervan, zag Jorien. En ze zag ook dat Lynn het had gezien, die startklaar naast JW stond. Geërgerd pakte ze haar stuur beet.

“Oké, op uw plaatsen, af!”

De regen kwam eerder dan ze verwachtten en viel plotseling bij bakken uit de lucht. Ze schuilden in een bushokje; dicht tegen elkaar pasten ze net met vijf op de bank. Donna stond ernaast en staarde strak naar het vallende water, zag Jorien. Ze zag er ineens een beetje droevig uit.

Toen keek ze naar de fietsen, die op een rij in de plensbui stonden.

“Een groot stuk plastic had onze fietsen droog kunnen houden,” zei Jorien met een zucht. Dus toch niet alles goed uitgedacht.

“Och,” zei Jasper. “Als het goed is, zijn die fietstassen waterdicht.”

Lynn maakte een klaaglijk geluid. “Ik weet zeker dat die van mij dat niet zijn, die klassieke tassen.”

Een passerende auto reed hard door een plas, waardoor het water tegen hun benen opspatte.

JW sprong op. “Hé, stelletje randdebielen!”

Donna ging gauw op de vrijgekomen plaats zitten en JW, mopperend omdat hij nu ook natte voeten had, moest blijven staan.

Toen kwam er weer een auto aangereden, een rode, en die minderde plotseling vaart. Jorien kromde haar schouders en snel draaide ze haar hoofd opzij om zich te verstoppen achter Donna’s rug. Niet normaal zeg, zo gespannen als zij steeds reageerde op rode auto’s. Kappen, Jorien!

“Is het voor jullie ook de eerste keer?” vroeg ze toen de auto voorbij was. Het was het eerste wat in haar opkwam.

JW lachte. “Wat het? Vraag je nou of we het al eerder gedaan hebben?”

Jorien voelde dat haar wangen rood werden. “Of jullie ook voor het eerst zonder je ouders op vakantie zijn, bedoel ik.”

“Ja.”

“Ik ook.”

“En ik ook.”

“Doe mij maar een vakantie zónder,” zei JW.

“En een patatje mét,” mompelde Lynn.

Daarna was het stil, op het tikken van de regen op het dak van het bushokje na.

“Het is nog niet droog,” zei Lynn. “Wat duurt dat lang.”

“Het is rond,” zei JW, die als een schoolmeester op zijn klas neerkeek, “en als het tegen de muur knalt, gaat de telefoon bij de buren. Wat is dat?”

“Eh…een bal?” probeerde Lynn.

“Nee! Puur toeval!”

“En weet jij,” zei Lynn, “wat het toppunt van het toppunt van het toppunt is?”

“Nou?”

“Een stomme die tegen een dove zegt dat een blinde op zijn blad aan het kijken is.”

“En ken je deze?” ging JW verder. “Een Nederlander, een Belg en een Duitser zwemmen de Maas over. De Nederlander is op de helft en roept: “Ik haal het niet meer!!!” en verzuipt. De Duitser is ook op de helft en roept ook: “Ik haal het niet meer!!!” De Belg zwemt rustig verder. Dan is de Belg op drie kwart van de Maas en roept: “Allee, ik haal het niet meer!!!” en hij zegt tegen zichzelf: “Kom, ik zwem terug.””

Ze lachten.

“Over water gesproken,” zei Donna, “het is bijna droog.”

“Eindelijk,” zei Lynn.

Jorien ging staan. “Mooi, dan kunnen we verder!” Bezorgd keek ze naar de grijze lucht. Er kwamen vast nog meer buien.

“Nu al?” zei JW. “Nog even wachten, hoor, ik heb geen regenpak.”

Toen het eindelijk echt droog was, inspecteerde JW samen met Lynn de waterschade.

“Blèh, natte boel,” mopperde Lynn.

Jorien trok voor de zekerheid haar regenjas aan. “Let’s go,” zei ze.

Ze wilde naast JW gaan fietsen, maar deze keer was Maartje haar voor. Donna wenkte Jorien. “Kom, wij gaan voorop!”

Later op de middag kregen ze nog een paar buien over zich heen.

Ze hadden niet altijd evenveel geluk met het vinden van een schuilplaats – en regenjassen of niet, ze waren allemaal doorweekt. Maar tussen de buien door droogden de wind en de zon hun jassen, tassen en truien.

Toen het halverwege de middag opnieuw begon te regenen, gingen ze een café binnen. Ze hingen hun natte jassen over de stoelen en overlegden waar ze zouden overnachten. Lynn wilde naar de dichtstbijzijnde camping en Jorien zag dat Maartje heftig begon te knikken. Zelf wilde ze best verder, maar tenslotte hadden ze er al zestig kilometer op zitten. En zij nog eens vijftig erbij. Toen ze opstonden om weer op de fiets te stappen, voelde Jorien de kilometers ook in haar benen zitten. Ze grinnikte toen ze de knieën van Jasper hoorde knakken en Lynn kreunde zodra ze weer op het zadel zat: “O, mijn kruis!”

Op de kaart stond aangegeven waar campings waren, maar het viel nog niet mee de juiste weg te vinden. Jasper, die met JW voorop fietste, had de kaart in zijn handen.

“Dan moeten we nu links,” zei Jasper.

“Nee,” zei JW, “volgens mij verderop pas. Laat eens kijken? Zie je wel, we zijn hier!”

“Dat klopt niet, we zijn hier.” Jasper wees op de kaart.

“Niet waar!”

“Wel!”

“Jongens,” zei Lynn, “er komt weer een bui aan. Schiet eens op met die weg.”

“Jorien, weet jij het?” Vragend keek Jasper haar aan.

“Die kant op,” besloot Jorien nadat ze ook op de kaart had gekeken. Maar dat klopte niet, moest ze toegeven toen ze na een kwartier nog niet de juiste kruising hadden gevonden.

“Zie je wel, ik had toch gelijk,” zei JW triomfantelijk toen ze uiteindelijk een halfuur later het kampeerterrein opreden.

En nu? Jorien wist dat ze nu een probleem had. Terwijl ze probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen, stapte ze langzaam van haar fiets in afwachting of een van de anderen misschien het initiatief zou nemen naar de receptie te gaan. Ze moest zien te voorkomen dat ze haar naam moest opgeven.

“Wie gaat er naar binnen?” vroeg Donna.

Ze keken haar aan. Natuurlijk keken ze haar aan.

“Zal ik?” stelde Jasper voor. “Ik heb een kampeerkaart van mijn ouders, dan hoef je je paspoort niet af te geven.”

Opgelucht zag Jorien hem naar binnen gaan. Ook de anderen bleven buiten wachten. Goeie Jasper! Zou hij al hun namen op moeten geven? Er mocht niks misgaan.

Even later stond Jasper weer buiten.

Er was plaats, zei hij, ze konden op het trekkersveld hun tenten opzetten. Niets over namen of vermiste meiden.

Ze liepen naar het aangewezen stuk grasveld. Donna, Jasper en zijzelf hadden een tent mee. Donna werd geholpen door Maartje, Jasper ging alleen aan het werk.

Jorien haalde haar tent van de fiets. Een nieuwe had ze gekocht.

Spannend! Zo, nu even denken hoe het ook alweer moest. Ze haalde doek en stokken uit de zak en spreidde alles uit op de grond. Toen keek ze omhoog. Als het maar niet opnieuw ging regenen!

Lynn, die eerst een aantal van haar natte spullen op het gras te drogen had gelegd, zat nu wijdbeens en met haar handen schuin achter zich geplant toe te kijken en voorzag Joriens pogingen de tent op te zetten van commentaar: “Volgens mij moet je eerst die lijn vastzetten. Hij staat scheef, hoor! En nu bobbelt het doek aan deze kant.”

“Help me liever!” riep Jorien geïrriteerd uit.

Maar Lynn wist het ook niet en daar had ze dus niets aan. Jasper was bijna klaar met het opzetten van zijn tent toen hij over een scheerlijn struikelde en zo zijn tent half omvertrok.

Lynn lachte. Flauw, vond Jorien, hij zag er even heel sneu uit.

Donna hielp Jasper met zijn omgevallen tent, die van haar stond al.

“Dan help ik jou wel,” zei Maartje tegen Jorien. “Hoe moet deze opgezet worden?”

“Dat probeer ik mij te herinneren,” zei Jorien, terwijl ze zich op het hoofd krabde. “Hij is nieuw.”

Uiteindelijk kwam ook Donna erbij en met haar hulp lukte het beter. Pas toen alle tenten stonden, kwam JW terug van het toiletgebouw.

“Wat heb jij gedaan?” riep Lynn.

“Ja zeg, dat hoef ik toch niet in details te gaan vertellen,” antwoordde JW.

“Als er gewerkt moet worden, doen we dat met zijn allen,” zei Donna.

“Dat geldt dan ook voor Lynn,” zei Maartje.

“Dan mogen zij boodschappen doen,” besliste Donna.

“Mooie tent, Jorien,” zei Jasper. Ze keken naar de groenblauwe koepeltent van Jorien, die trots tussen de verschoten lichtbruine tent van Donna en het lage, blauwe tentje van Jasper stond.

“Goed,” zei Donna, “hoe slapen we?”

“Ik slaap altijd op mijn zij,” zei JW onmiddellijk, “met mijn ogen dicht.”

Donna zuchtte. “O ja? Hoe is het mogelijk? Ik slaap altijd met mijn ogen open.”

“Ik slaap in ieder geval niet bij jou in de tent,” zei JW, “die tent ziet eruit alsof hij een beetje wind niet zal overleven.”

“Wat is er mis met mijn tent?” vroeg Donna beledigd. “Oerdegelijke kwaliteit, hoor.”

“Antiek is anders veel geld waard,” mompelde JW. “Hoewel…ik weet niet of dat ook voor tenten geldt. Ik slaap bij Jasper.”

“Ik kom bij jou liggen, Donna,” zei Maartje.

“Dan hou ik Jorien gezelschap,” zei Lynn. Klonk er teleurstelling door in haar stem? Lynn liet zich door JW overeind trekken, pakte haar bagage op en slaakte een kreet. “O nee! Stomme doos die ik ben! Slaapzak vergeten!” Met een plof liet ze haar spullen weer op het gras vallen en ze keek met een hulpeloze blik naar de anderen.

Jorien zuchtte. “We kunnen mijn slaapzak wel als tweepersoons-deken gebruiken,” dwong ze zichzelf te zeggen. “En dan koop je morgen een nieuwe.”

“Of ik bel mijn moeder,” zei Lynn.

Jorien rolde met een zucht haar slaapzak en matje uit en legde alles in de tent.

“Zo! Dus jullie gaan boodschappen doen,” zei Donna even later tegen Lynn en JW. Die keken elkaar even aan en Lynn zei: “Wat moeten we halen?”

“Ik weet niet hoe goed jullie kookkunst is,” zei Jorien. “Ik eet vegetarisch. Als je iets met vlees gaat klaarmaken, neem dan iets anders voor mij mee.”

“En hou er rekening mee dat je maar twee gaspitjes hebt om op te koken,” zei Donna.

“Moeten we ook koken?” vroeg Lynn met een benauwd gezicht.

“Natuurlijk,” zei JW. En tegen Jorien en Donna zei hij: “Laat het maar aan ons over.”

“Ons?” zei Lynn. “Ik wil je best helpen, maar ik kan helemaal niet koken.”

In de tijd dat Lynn en JW weg waren, ging Jorien douchen. Toen ze klaar was, pakte ze haar matje en haar schetsblok en ging op haar buik voor de tent liggen. Na alle regenbuien van die middag was de zon meer dan welkom. Lekker. Met enkele potloodstreken zette ze hun tenten op papier. Erboven tekende ze een draak, die met wijd uitgeslagen vleugels kwam aanvliegen. Heel precies tekende ze zijn kop, het dikke lijf met de vier poten, de puntige staart en de schubbige huid.

Toen ze haar hand uitstak om een van de kleurpotloden uit de doos naast haar te pakken, stootte ze met haar elleboog tegen iemand die kennelijk bij haar was komen zitten.

“Jasper!” riep ze geschrokken. “Ik had helemaal niet gemerkt dat je hier was gaan zitten!”

Hij bloosde. “Sorry, ik ga al weg. Ik zal…” Hij wilde opstaan.

“Nee, blijf zitten, zo bedoel ik het niet,” zei Jorien snel en ze trok hem aan zijn arm weer naast zich. Even liet ze haar hand op zijn arm liggen.

“Wat kun jij mooi tekenen,” zei Jasper.

“Vind je? Welke kleur zal ik hem geven? Rood? Blauw? Groen? Goud?”

“Kan dat allemaal?”

“Ja, een draak kan verschillende kleuren hebben. Sommige draken kunnen zelfs van kleur veranderen, zoals een kameleon. Als een draak boos is, kan hij bijvoorbeeld veranderen in een heldere, sterke kleur – rood of zo. Dan ziet hij er indrukwekkender uit.”

Jorien pakte nu het rode kleurpotlood uit de doos en begon de draak op haar tekening in te kleuren.

“En bij het paren,” ging ze verder, “kan een draak ook een heel scala van kleuren aannemen, om zijn partner aan te trekken.”

“O, dat wist ik niet.” Jasper knipperde met zijn ogen, maar zijn blik bleef gericht op de handen van Jorien, die onder het praten gewoon doorging met tekenen.

“De meeste draken spuwen vuur, zoals je weet, maar niet allemaal. Chinese draken doen dat niet. Oosterse draken zijn trouwens altijd aardige, goede draken. Westerse draken staan voor het kwade, zij zijn altijd bloeddorstig. Ze eten meestal dieren, schapen bijvoorbeeld. En soms ook een mens, bij voorkeur een maagd.”

“Is dit een westerse draak of een oosterse?” vroeg Jasper.

“Een westerse.” Intussen ging Jorien verder met het inkleuren van de vleugels. “Kijk,” zei ze, “hierdoor is hij anders dan alle andere dieren. Zijn vleugels zijn leerachtig en groter dan zijn lichaamslengte, want anders zou hij zijn eigen gewicht niet kunnen optillen. Oosterse draken lijken meer op een slang, maar dan een met vier poten.”

“Hoe weet je dat allemaal?” Donna’s verwonderde stem deed Jorien opkijken. Ze stond over de schouder van Jasper mee te kijken.

“Dat moet je weten als je Jorien heet.”

“Hoezo?” vroeg Jasper.

“Mijn naam komt van Joris: Jori, Jorine, Jorien, allemaal vrouwelijke varianten van Joris. En je kent het verhaal van Sint-Joris en de draak toch wel?”

“Ja,” zei Donna.

“Nee,” zei Jasper.

“Dat zal ik jullie vertellen,” zei Jorien. “O, kijk, daar zijn JW en Lynn weer.”

Inderdaad kwamen ze met de boodschappen aangefietst. Met gejuich werden de blikjes bier in ontvangst genomen. Maartje kwam er ook weer bij zitten, haar mobieltje nog in de hand.

“Het verhaal houden jullie te goed,” zei Jorien.

“Welk verhaal?” vroeg JW.

“Over draken,” zei Jasper. “We hebben een drakenexpert in ons midden.”

JW keek haar aan alsof ze gek was. Het stak haar, ook al wilde ze dat niet toegeven. Ze ging verder met haar tekening en vanuit haar ooghoeken keek ze af en toe naar JW en Lynn, die gingen koken.

Toen JW riep dat de macaroni klaar was, vielen ze uitgehongerd aan.

Jorien zag hem al van ver: de man die het veld op kwam lopen en bij iedere tent bleef staan om een praatje te maken. Onmiddellijk bekroop haar een vervelend voorgevoel, dat de razende honger verdreef. Onzeker keek ze naar de macaroni op haar bord, waarvan ze nog maar een paar happen had genomen. Wat moest ze doen? Weglopen en zich in de toiletten opsluiten? Zich in de tent verstoppen? Maar dan zouden de anderen…

Zie je wel, de man kwam hun kant op. Nog drie tenten en dan was hij bij hen. Het zou te veel opvallen als ze nu opstond en wegliep. Ze dwong zichzelf gewoon door te eten. Gelukkig had ze haar pet nog op en voor de zekerheid trok ze hem verder over haar hoofd.

“Goedenavond.”

Jorien keek niet op. De anderen moesten maar antwoorden.

“Hallo.”

“Smaakt het?” vroeg de man.

“Heerlijk!” zeiden Lynn, Donna en Jasper tegelijk.

“Wie van de dames heeft gekookt?”

“Ik!” zei JW.

De man gromde wat en vroeg vervolgens: “Hoe lang staan jullie hier al? Vandaag gearriveerd?”

“Ja,” zei Jasper, “en morgen gaan we weer verder.”

“Bevalt het hier niet?”

“Jawel,” zei Jasper, “maar we maken een rondrit.”

“En waar gaat de reis morgen naar toe?”

“Naar…” begon Jasper, maar hij hield op omdat Lynn hem een por gaf.

“Wat kom je doen?” vroeg Lynn.

“Ja, ja, dat zou ik bijna vergeten,” zei de man. “Hebben jullie misschien een knoflookpers bij je?”

Jorien, die haar blik op haar bord met macaroni had gehouden, keek nu wel op. Ze had echt verwacht dat hij zou vragen wie van hen Jorien van de Schaaf was.

“Nee,” zei JW, “ik gooi de knoflook ongesneden door de macaroni.”

“Goede manier om je de meisjes van het lijf te houden,” zei de man met een hoofdknik in de richting van hen vieren. “Maar goed, dan ga ik verder. Eet ze.”

“Wat een rare kerel,” zei Maartje toen hij buiten gehoorsafstand was. Jorien keek hem na en zag dat hij nu bij het volgende tentje stond te praten.

“Ja,” zei Jasper. “Gaat hij nu de hele camping af?”

“Op zoek naar gezelschap,” zei Lynn stellig. “Die knoflookpers is een smoes.”

Opnieuw was Jorien blij dat de schaduw van de klep over haar gezicht viel. Ze voelde haar hart in een belachelijk tempo tekeergaan. Nou ja, zeg, ze zag toch echt spoken. Ze konden haar heus niet vinden. Tevreden at ze de rest van de macaroni op.

“Wie gaat er afwassen?” vroeg Donna toen de borden leeg waren.

“Daar doen we niet aan, hoor,” riep Lynn. “We likken onze borden wel schoon.”

“Wat een haast.” JW wreef over zijn maag. “Kunnen we niet even rustig uitbuiken?”

“Ga jij je gang maar,” zei Jorien terwijl ze de vuile borden verzamelde en tegen Jasper zei ze: “Zullen wij?”

Terwijl ze met de vuile borden achter Jasper aan liep, keek ze naar zijn korte rode haar, zijn lange rug en de smalle kont, waar zijn spijkerbroek omheen slobberde. Hij zou een strakkere broek moeten dragen.

Je kon merken dat hij ervaring had met kamperen, dacht ze, al kon hij onhandig uit de hoek komen, zoals met die tent vanmiddag. Jorien lachte even in zichzelf. Op de een of andere manier vond ze dat juist leuk aan hem. Ze keek opzij hoe hij spetterde met de kwast en het sop en ze pakte een bord van hem aan om af te drogen. Hun vingers raakten elkaar even. Jasper leek daarvan te schrikken, hij trok zijn hand snel terug.

Zou hij een vriendin hebben? Waarschijnlijk niet. Ging je met vreemden op vakantie als je een vriendin had? Zou hij al eens met een meisje naar bed zijn geweest?

Ze probeerde – even – zich voor te stellen hoe het zou zijn, twee naakte lichamen in de tent. Kletterend viel een bord uit haar handen op de stenen vloer. Gelukkig was het van plastic.

Ze bukten tegelijkertijd.

“Au!”

Zijn bruine ogen waren een moment dichtbij.

Toen stonden ze alweer rechtop en ze gingen verder met de afwas. Jorien begon druk te kletsen over school, Jasper luisterde zwijgend. Opnieuw probeerde ze met haar hand zijn hand te raken, maar nu met opzet. Nooit geweten dat afwassen zo leuk kon zijn. Jammer dat ze zo snel klaar waren.

Samen liepen ze terug, Jasper met de pannen en het bestek in zijn handen, zij met de borden. Even botsten hun schouders tegen elkaar. Nu was Jasper aan het woord, hij vertelde over de fietstochten die hij met zijn vader had gemaakt.

“Ik vind dit veel leuker,” zei hij en hij bloosde erbij. Jorien deed een pas opzij. Ze wilde de afstand tussen hen weer verkleinen.

Even voelde ze de druk van hun schouders tegen elkaar en toen vloog Jasper naar voren, alsof hij struikelde. Later pas bedacht ze dat hij echt gestruikeld moest zijn, het pad van het toiletgebouw naar het veld waar hun tent stond, was bezaaid met boomwortels.

Hij kon zichzelf overeind houden, maar de pannen met de vorken en messen vielen rinkelend uit zijn handen in het zand.

Jorien begon te lachen, maar sloeg onmiddellijk haar hand voor haar mond. Zijn wangen waren net zo rood als zijn haar. Zijn lippen kneep hij stijf op elkaar, zag ze. O, stom! Waarom moest ze nou lachen?

“Sorry, zo bedoelde ik het niet,” probeerde ze, “maar het zag er zo grappig uit. Ik vind het helemaal niet erg om nog een keer af te wassen. Graag zelfs…Ik bedoel…Ik vond het leuk…”

Ze schrok van de blik in zijn ogen toen hij de zanderige pannen in haar handen drukte.

“Nou, dan mag jij die weer afspoelen.”

Jasper draaide zich om en liep weg.

Nou zeg! Zo erg was het toch ook niet wat ze had misdaan? Alleen even gelachen en vervolgens had ze direct haar excuses aangeboden. Bovendien was er niets aan alleen.

Toen ze bij de tent terugkwam, waren Jasper en JW met hun fietsen bezig. Lynn stond erbij. Jasper keek niet meer naar haar om en Maartje was verdiept in een boek. Ineens een beetje geërgerd zag ze dat Donna met de thee en het keteltje bij de primusbrander zat. Sinds ze op de camping waren, was zij steeds aan het regelen en moederen. Jorien pakte haar mobieltje en schetsblok en ging ermee voor haar tent zitten.

‘Hoesie? Wenje? M’ verscheen op het schermpje van haar gsm.

Mieke, dus. Al waren ze vriendinnen, ze had Mieke niets verteld over haar fietstocht. Even glimlachte Jorien. Het hele dorp wist vast al dat ze ervandoor was.

Niet op reageren? Toch stuurde ze een SMS-je voor ze ging zitten tekenen: “FTSN = FNTSTSCH.”

Donna deelde thee uit. Lynn flirtte nu openlijk met JW, die weer moppen zat te tappen.

“Een straaljager en een koe zitten in een boom te kaarten,” zei hij.

“Er komt een koelkast voorbijgefietst en hij ziet dat die twee aan het kaarten zijn. Hij vraagt: “Goh, mag ik meedoen?” Zegt de straaljager tegen de koe: “Koelkasten kunnen toch helemaal niet kaarten?””

Maartje lachte flauwtjes, Donna iets meer geamuseerd en Lynn lachte voluit. Nee, aanstellerig.

Lynn en JW? Jorien kon een vlaag van jaloezie niet onderdrukken. Hij is toch te knap voor jou, zei ze tegen zichzelf. Hij past beter bij Lynn.

Paste Lynn wel in hun groep? Was het toch niet beter geweest meer mensen uit te nodigen, zodat ze een keus had kunnen maken? Een derde jongen misschien…Drie jongens, drie meiden. En dan alleen fietsfanaten?

Donna riep Jorien. “Waar zit jij met je gedachten? We willen jouw verhaal over Sint-Joris!”

Jorien schrok op. “Nu?” vroeg ze aarzelend. “Willen jullie het echt horen?”

Ze stond op en liep naar de anderen toe.

“Ja.” Jasper en Donna zeiden het tegelijkertijd.

“Nee!” zei Lynn met nadruk. “Ik hoef het in ieder geval niet te horen.” Ze stond op. “Er is hier een leuke kantine. Wie gaat er mee?”

“Ik!” zei JW.

“Ook leuk,” zei Donna. “Laten we met zijn allen gaan. Dan houden we het verhaal te goed, oké, Jorien?”