15

Camarones en koper

Opnieuw Caracas. We leven in 1961, zestien jaren zijn verstreken sinds El Dorado. We zijn volmaakt gelukkig, kijken vrolijk tegen het leven aan en hebben geen grote problemen. De omstandigheden hebben niet gewild dat ik in Spanje mijn familie opnieuw ontmoette, maar de brieven die we regelmatig wisselen houden ons wederzijds van elkaars leven op de hoogte.

Het nachtleven is sterk veranderd in Caracas, en een even gezonde, mooie en grote zaak kopen als die welke we hebben verkocht, het Grand Café, gaat ten eerste onze middelen te boven, ten tweede is zoiets onmogelijk te vinden en nog minder zelf op te bouwen. Bovendien is er een belachelijke wet gekomen die de caféhouders, verkopers van alcoholische dranken, min of meer tot bedervers van de openbare zeden stempelt, wat allerlei soorten van machtsmisbruik en uitbuiting van de kant van bepaalde ambtenaren in de hand werkt, en ik wil daar niet opnieuw mee te maken krijgen.

We moeten iets anders doen. Ik ontdek een goudmijntje, weliswaar geen echt goud of diamanten, maar heel grote garnalen, zogenaamde camarones, en nog grotere die ze langostinas noemen. En dat opnieuw in Maracaïbo.

We vestigen ons in een mooi appartement, ik koop een stuk strand en richt een maatschappij op, de Capitan Chico, naam van de wijk waarin mijn strandje ligt. Enige aandeelhouder: Henri Charrière, president-directeur: Henri Charrière, bedrijfsleider: Henri Charrière. Rechterhand: Rita.

En zo begeven we ons in een fantastisch avontuur. Ik koop achttien vissersboten. Het zijn grote vaartuigen voorzien van een buitenboordmotor van 50 pk en van een net van tweehonderdvijftig vadems. Vijf vissers per boot. Daar een boot met zijn volledige uitrusting twaalf en een half duizend bolivar kost (1 bolivar: ca ƒ0,67), betekent het bezit van achttien stuks een aardige investering.

We leven intens. Leven om je heen scheppen, dorpen van aanzien veranderen, de armoede wegvagen, de mensen hun afkeer van werken ontnemen omdat ze goed betaald worden, de onverschilligheid doen verdwijnen door een nieuwe bestaansmogelijkheid, dat breng ik in zeer korte tijd tot stand in die vissersdorpjes langs het meer, vooral in San Francisco.

Die arme mensen bezitten niets; wij stellen, zonder garantie, een visboot met toerusting ter beschikking per ploeg van vijf. Ze zijn volkomen vrij in hun visvangst en hebben alleen de verplichting mij de kreeften of garnalen te verkopen tegen de dagprijs verminderd met 0,50 bolivar per kilo omdat het hele materiaal en het onderhoud ervan voor mijn rekening komen.

De zaak loopt als een trein, ik gooi me er vol enthousiasme in. We hebben drie koelwagens die onophoudelijk de stranden afrijden om op te halen wat mijn boten hebben gevangen, en ook de vangst van andere vissers die aan de meestbiedende verkopen.

Ik heb over het meer een soort plankier op palen van meer dan dertig meter lengte laten bouwen, en verder een groot overdekt platform. Rita leidt er een ploeg van honderdtwintig tot honderdveertig vrouwen die het deel van de garnaal of de kreeft verwijderen waar zich het spijsverteringsapparaat bevindt, de kop. Daarna worden ze verschillende malen gewassen met ijskoud water en gesorteerd naar gewichtseenheid, het Amerikaanse pond. Er zijn er van tien tot vijftien per pond, van twintig tot vijfentwintig, van vijfentwintig tot dertig. Hoe groter ze zijn, hoe duurder. Elke week ontvang ik uit Amerika een groen papier, de green sheet, die elke dinsdag de koers van de garnalen geeft. Elke dag vertrekt op z’n minst één vliegtuig van het type DC-8 naar Miami, dat is 24 800 pond, soms twee waaronder een DC-4 met 12 400 pond.

Ik zou veel geld hebben verdiend als ik niet op een dag de stommiteit had begaan een Amerikaanse compagnon aan te nemen. Hij had een echt vollemaansgezicht met een goedige, sullige en eerlijke uitdrukking. Hij sprak Spaans noch Frans, en aangezien ik geen Engels spreek konden we geen ruzie maken.

Deze Amerikaan brengt geen enkel kapitaal in, maar hij heeft koelinstallaties gehuurd van een bekend merk, dat in heel Mara-caïbo en omstreken wordt verkocht. De garnalen en kreeften worden er in volmaakte bevriezingstoestand gehouden.

Voor mijn rekening komt dus de levering van de boten en hun onderhoud, het inladen of doen inladen van de vangst van de dag in mijn drie koelwagens en de directe betaling van de geleverde waar aan de vissers, wat erop neerkomt dat ik in mijn eentje aanzienlijke sommen moet verschaffen. Op sommige dagen ga ik het strand op met dertigduizend bolivar op zak en kom thuis zonder een rooie cent.

Dit alles is goed georganiseerd, maar niets gaat vanzelf en er moet voortdurend strijd worden geleverd, zowel met mijn eigen vissers als met de wilde opkopers.

Vissers zijn van nature eerlijke mensen. Gelokt door de verdienste zijn ze werklustig geworden. Maar die verdienste wordt niet erg goed gebruikt en ze blijven in armoedige omstandigheden leven. Misschien is het bescheidenheid, maar ze voelen niet de behoefte hun huizen beter in te richten, meubels te hebben, een echte keuken, een echte slaapkamer. Ik kan ze met nog zoveel aandrang alle voordelen van zulke veranderingen uiteenzetten, er blijft een oude grond van onverschilligheid waartegen ik niets kan beginnen. Het spijt me, maar dat belet me niet de peetvader van ik weet niet hoeveel kinderen te zijn!

De grootste ramp zijn de wilde opkopers. Zoals ik heb gezegd is met de vissers die mijn materiaal gebruiken overeengekomen dat ik hun vangst betaal tegen de dagprijs min 0,50 bolivar per kilo, wat correct is. De wilde opkopers lopen geen enkel risico. Ze hebben geen boten, ze hebben een koelwagen, dat is alles. Ze verschijnen op de stranden en kopen de camarones van onverschilling wie. Als een boot achthonderd kilo camarones heeft gevangen, dan maakt 0,50 bolivar meer per kilo voor mijn vissers een verschil van vierhonderd bolivar tussen wat ik geef en wat de koper betaalt. En vierhonderd bolivar gedeeld door vijf, dat maakt tachtig bolivar meer voor elke visser. Je zou een heilige moeten zijn om deze verleiding te weerstaan. Daarom gaan mijn vissers elke keer als ze de gelegenheid krijgen op het aanbod van de opkoper in. Ik moet dus bijna dag en nacht mijn belangen verdedigen, maar de strijd bevalt me en ik geniet er intens van dit alles mee te maken.

Als we onze camarones en langostinas naar de Verenigde Staten sturen geschiedt de betaling per kredietbrief na overlegging van de verzendpapieren aan de bank, met het certificaat van controle op de goede kwaliteit van het produkt en zijn onberispelijke staat van bevriezing. De bank betaalt 8 5% van de totale waarde, de resterende 15% ontvang ik tweeënzeventig uur later, na goede ontvangst en controle van de zending bij aankomst, op advies van Miami aan Maracaïbo.

Het gebeurt vaak dat op zaterdag, als er twee vliegtuigen met camarones zijn, mijn compagnon met een ervan vertrekt om de lading te begeleiden. Die dag zijn de vrachtkosten vijfhonderd dollar hoger en in Miami werken de magazijnbedienden niet. Er moet dus iemand ter plaatse zijn om de goederen door speciale ploegen te laten lossen, ze weer te doen laden in een grote koelwagen en ze tot aan de loods van de koper te brengen, in Miami zelf of in Tampa of Jacksonville. Aangezien op die dag, zaterdag, de banken gesloten zijn, kan er geen gebruik worden gemaakt van de kredietkaart en verzekeren is ook uitgesloten. Maar maandagmorgen brengt het produkt in de Verenigde Staten tien tot vijftien percent meer op. Het is een goede gok.

Alles loopt op rolletjes en ik wens mezelf geluk met de goede zaken die mijn compagnon zaterdag doet als hij met de vliegtuigen vertrekt. Tot op de dag dat hij niet is teruggekomen.

Tot overmaat van ramp had ik, omdat het toen net de maanden waren waarin er weinig camarones in het meer zijn, een grote boot gehuurd in Punto-Fijo, een zeehaven, en een reis naar Los Roques gemaakt om er een hele lading prachtige kreeften te halen. Ik was teruggekomen met een boot volgeladen met een produkt van de allereerste kwaliteit. Ter plaatse had ik de koppen laten verwijderen. Ik heb dus een lading van grote waarde, niets dan schoongemaakte kreeften van een kilo tweehonderd gram tot een kilo driehonderd gram, de beste.

Op een mooie zaterdag stijgen twee DC-8 toestellen beladen met schoongemaakte kreeften, door mij betaald, de verzendkosten en de hele rest ook door mij betaald, in alle onschuld op en verdwijnen in de wolken.

Maandag geen berichten, dinsdag evenmin. Ik ga naar de bank, niets uit Miami. Ik wil het niet geloven, maar ik weet het al: ik ben getild. Aangezien mijn compagnon de kredietbrieven onder zijn beheer had en er op zaterdag geen verzekering is, heeft hij de hele lading bij aankomst verkocht en is er met de poen vandoor gegaan.

Een razende woede komt over me en ik vertrek naar Amerika op zoek naar het vollemaansgezicht, met een blaffer onder mijn riem. Ik vind zonder veel moeite zijn spoor, maar op elk adres sta ik voor een vrouw die zegt dat ze zijn wettige echtgenote is en niet weet waar haar man uithangt. En dat tot drie keer toe, in drie verschillende steden! Ik heb mijn sympathieke compagnon nooit meer gezien.

Ik ben opnieuw arm. We hebben honderdvijftigduizend dollar verloren. De boten zijn er nog wel, maar in tamelijk slechte staat, evenals de motoren. En aangezien het een beroep is waarbij je elke dag over veel geld moet beschikken om te kunnen werken kunnen we het niet volhouden en er ook niet weer bovenop komen. Bijna geruïneerd verkopen we alles. Rita klaagt niet en maakt me geen enkel verwijt over mijn te grote vertrouwen. Het kapitaal, het spaargeld van veertien jaar hard werken, plus twee jaar nutteloze offers en voortdurende inspanning, alles is verloren, of bijna.

Met tranen in onze ogen verlaten we die grote familie van vissers en hulpkrachten die we hadden geschapen. Zij zijn ook van hun stuk en geven uiting aan hun spijt ons te zien vertrekken en aan hun dankbaarheid omdat we hun twee jaar lang een welstand hebben bezorgd die ze tevoren niet hadden gekend.

§

Terug in Caracas. We betrekken een aardig appartement, niet ver van het Grand Café, in het hartje van Sabana Grande. Wat moeten we doen?

Geen kapitaal om een zaak te kopen. We moeten iets anders vinden. Ik hoor dat groepen buitenlanders geïnteresseerd zijn in de aankoop van allerhand afval van gezuiverd koper, in onverschillig welke hoeveelheid. De zaak moet voorzichtig worden aangepakt want dit koper wordt als strategisch materiaal beschouwd. Het staat in heel Zuid-Amerika onder controle van de Amerikanen, die erop toezien dat het niet aan de andere kant van het ijzeren gordijn terecht komt. In Venezuela is het orgaan dat zich met deze controle bezighoudt de afdeling logistiek van het leger. Volgens de kopers zouden er grote hoeveelheden van dit koper ongebruikt in Venezuela liggen omdat Venezuela niet de industriële middelen heeft om het te bewerken. Ze weten dat het bijna onmogelijk is het koper het land uit te krijgen, want er zijn exportvergunningen voor nodig die men slechts kan krijgen met toestemming van het leger of op z’n minst met een bewijs dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen de afgifte van de vergunningen.

En hier begint de meest krankzinnige episode van mijn leven. Ik stel me in verbinding met de verschillende kopers en maak duidelijk dat ik de juiste man voor ze ben. Al heel gauw na de eerste contacten laat ik ze kredietbrieven openen voor de transactie, want voordat ik enige stap ga doen moet ik ervan verzekerd zijn dat zodra de zaak op gang is gebracht ze de nodige miljoenen dollars hebben. En de dollars komen, op hun naam natuurlijk.

Dan ga ik van start en zoek links en rechts contacten. Ze bieden me van alle kanten grote hoeveelheden koperafval aan. De een weet waar zich een onderzeese telefoonkabel bevindt die uit de dienst is genomen en op een geheime plaats opgeslagen; het goed is zo kostbaar dat het volgens hen in een depot wordt bewaard onder bewaking van militaire politiemannen die zelfs niet weten wat daarbinnen ligt. De verkoper verklaart me dat degeen die hem de tip heeft gegeven hem nog een belangrijke bijzonderheid heeft verteld: de kabel is in kleine stukken gesneden en in oude vaten gestopt met bovenop ijzer- en metaalafval om het bij export te laten doorgaan voor oud roest, waarop geen verbod is.

Een zeer respectabele Catalaanse zakenman heeft een schoonzoon die bij het elektriciteitsbedrijf werkt. Het bedrijf bezit kilometers oude hoogspanningskabels van koper die zijn vervangen door kabels uit een ander metaal. Volgens hem staan ze tot mijn beschikking wanneer ik wil, tegen een redelijke, contant te betalen prijs. Op allerlei belangrijke punten van Venezuela bevinden zich stapels angstvallig bewaakt en verborgen koper, dat alleen maar op een liefhebber wacht.

Elke verkoper bewaart het geheim over zijn bronnen en hijzelf is meestal ook maar tussenpersoon voor een andere verkoper. Daarom geeft hij me – bijna altijd te goeder trouw moet ik zeggen – alleen maar vage aanduidingen, praat nergens over en zegt nooit de naam van zijn verkoper. Alles is gebaseerd op vertrouwen. Er zijn barrières van stilzwijgen.

Ik koop, ik verkoop, ik koop, ik verkoop, ik verkoop, ik bied mijn toekomstige kopers en mijn verkopers luisterrijke gastronomische diners aan in mijn kleine appartement. In de keuken overtreft Rita zichzelf. Ik verbeeld me de slimste en handigste aller zakenlieden te zijn. Ik ben de spil van de zaak, de kopers kennen alleen mij, de verkopers ook.

Ik ben uitgekookt, ik koop (gelukkig) op krediet toezeggingen, aan de ene kant om op het juiste moment de exportvergunningen te krijgen, aan de andere kant om me door provisies ervan te verzekeren dat de reserves van de verschillende maatschappijen alleen aan mij zullen worden verkocht.

Dat kost me al mijn vernuft, al mijn tijd en al het geld dat me na de ramp van de visexport is overgebleven. Het gaat heen aan reizen, aan huren die meer dan een jaar lang voor niets worden betaald, aan wijnen, whisky en uitgelezen spijzen om als groot businessman iedereen te onthalen.

Ik houd bijeenkomsten waarbij elk verbeten de miljoenen verdedigt die hem moeten toevallen. De aandelen in de toekomstige winsten zijn even aanzienlijk als gevarieerd. Er zijn diners en geheime bijeenkomsten met de kopers die ongeduldig beginnen te worden. Er zijn maaltijden en nog geheimere bijeenkomsten met de vrienden van de vrienden van de vrienden die de exportvergunningen van het Ministerie kunnen afgeven. Er is de tussenpersoon die een inschepingshaven voorstelt waar hij volgens zijn zeggen kan doen wat hij wil: men zal de goederen oogluikend doorlaten, het koper wordt lood, schroot of oud ijzer. We berekenen de transport-prijzen, ik kom tot de conclusie dat we per streek een haven nodig hebben. Voor het oosten: Guanta, voor het westen: Maracaïbo. Kortom, hoe meer berekeningen ik met mijn kopers maak, hoe meer we betalen, hoe meer we ons realiseren dat het aantal te verdelen miljoenen fantastisch zal zijn.

Ik heb de zaak bijna rond. Na een van die gedenkwaardige maaltijden van Rita, waarover sommige eerzame zakenlieden van Caracas nog altijd praten, heb ik met mijn voornaamste verkopers de details van de zaak uitgestippeld. Alles is geregeld. Elk heeft zorgvuldig de honderden tonnen genoteerd die hij bereid is me te leveren en over de provisie onderhandeld. De leverdata zijn vastgesteld, de verpakkingen tot in kleinigheden besproken.

Op dit moment, nu van alle kanten alles tot in de puntjes is geregeld, moet ik me alleen nog door een Venezolaans officier laten uiteenzetten hoe ik het moet aanleggen om van de betrokken legerdiensten gedaan te krijgen dat ze zich niet verzetten tegen de afgifte van vergunningen door het ministerie. Ik geef hem het dossier door waarop de kwantiteiten, kwaliteiten en herkomsten van het koper vermeld zijn.

De volgende dag komt de donderslag. Hij belt me op: “Beste vriend, het spijt me verschrikkelijk je te moeten meedelen dat je meer koper hebt verkocht dan er in heel Centraal- en Zuid-Amerika bij elkaar te vinden is.”

Wat is dat nu? Ik hij gek? Wil hij zich niet met deze zaak bemoeien? Vindt hij hem oneerlijk, te riskant? Want het koper bestaat! Dat kan niet anders! Zoveel mensen kunnen niet allemaal tegen me hebben gelogen! Maar ‘s avonds komt hij bij me thuis en met de documenten in de hand geeft hij me onbetwistbare bewijzen. Er valt niet meer te twijfelen aan de rampzalige realiteit.

Ik had vertrouwd op mijn verkopers die op hun beurt hadden geloofd in hun verkopers die zelf vaak weer tussenpersoon waren tussen de vorige en de laatste schakel in de keten. Maar bij de laatste schakel had het koper meestentijds alleen maar in ‘s mans verbeelding bestaan. Vaak had het als lokaas gediend voor een andere transactie. Op die manier had de Catalaan zich laten beetnemen, en Catalanen zijn toch gewiekste lieden! Ze hadden hem drie dozijn waardeloze ijskasten laten kopen, die niemand zelfs cadeau wilde hebben, door hem een tweede zaak voor te spiegelen: de gegarandeerd zekere levering van dertig ton afvalkoper. Een andere verkoper van me, een Hongaar, had in hetzelfde vooruitzicht zijn appartement gevuld met stelen voor houwelen. Sindsdien draait hij zijn hoofd om als hij wegwerkers bezig ziet.

Ik heb mijn verkopers het mes op de keel gezet, maar het was te laat. Ik had daarmee moeten beginnen. Na opsporing van de bronnen veranderden de tonnen in kilogrammen, soms in ponden. Op de plaats waar zich een fantastisch depot moest bevinden vond ik een hoopje granaathulzen, door het leger verbruikt bij de schietoefeningen, dat was alles. De onderzeese telefoonkabel had nooit bestaan, evenmin als de hoogspanningsleidingen, evenmin als de afgedankte leidingen van oliemaatschappijen of andere ondernemingen.

De toestand was ernstig en ik zat er lelijk mee in, want al een jaar lang had ik bijna al het geld dat ons overbleef uitgegeven in de veronderstelling dat de toekomst meer dan verzekerd was.

Het enige dat werkelijk bestond waren de kopers. En hun kon ik zelfs niet de aanzienlijke kosten terugbetalen die ze hadden gemaakt voor de overmaking van de gelden en de opening van de kredietbrieven. Ik had niet te veel moeite met hen omdat ik ter goede trouw had gehandeld en alleen maar de fout had begaan te geloven in mijn leveranciers, die toch allemaal eerlijke kooplui waren.

Ik zal maar niet de toestand beschrijven waarin ik verkeerde. In minder dan twee jaar was ik twee keer het slachtoffer geweest van brave lummels. De Amerikaan met zijn vollemaansgezicht, daarna de degelijke zakenmannen, die voor alles heten te deugen. In werkelijkheid deugen ze voor niets.

Ik ben zo duivels op mezelf dat ik me erop betrap door mijn eetkamer te brullen: “Voortaan geen zaken meer met eerlijke mensen, dat zijn allemaal leugenaars en dieven! In de toekomst ga ik alleen nog in zee met de echte boeven! Met die weet je tenminste waar je aan toe bent!”