Twintig minuten later arriveerde er een blauwe Renault. Aan de linkerkant stapte een vrouw uit, aan de andere een jonge man; beiden droegen de souffléhoofddeksels van de gendarmerie. Ik was teleurgesteld. Twee maar? Ik had het halve politiebureau verwacht.
“Madame Hanson?”
“Oui”, antwoordde ik.
“Ik ben Nathalie Duguet en dit is mijn collega Jean-Pierre Consolino,” zei de vrouwelijke gendarme. Ze zag mijn verbazing over haar perfecte uitspraak van mijn taal.
“Mijn moeder is Engelse, en de chef heeft mij gestuurd omdat u Amerikaanse bent.”
Terwijl Nathalie Duguet mijn gezicht bestudeerde, keek de jonge gendarme de andere kant op. Hij leek niet erg op zijn gemak met converseren in een vreemde taal. Hij had zijn pet afgezet en zag er nu nog jonger uit. Met de puistjes in zijn gezicht die de strijd nog niet opgegeven hadden kon hij nauwelijks van de middelbare school af zijn. De vrouwelijke gendarme had een vriendelijke, maar serieuze uitdrukking op haar gezicht. Er was geen twijfel mogelijk: zij maakte de dienst uit.
“Zullen we naar binnen gaan?” stelde ze voor.
“Moet ik u niet laten zien waar ik mijn buurvrouw gevonden heb?”
“Maakt u zich geen zorgen. De ambulance is er al.”
Binnen leidde ik het tweetal naar de keukentafel, waar ik steun zou vinden voor mijn armen en handen. Ze hielden maar niet op met trillen. De jongen nam aan het hoofd plaats, klaar om bij het eerste eventuele schot weg te rennen. Nathalie en ik zaten tegenover elkaar. Ze haalde een blocnote en pen tevoorschijn.
“Vertel me maar wat er gebeurd is vanmorgen.”
Ik begon met de tenniswedstrijd, het zoeken naar een vierde speelster, het idee om Julia te vragen. Hakkelend verhaalde ik over mijn tocht door de struiken, hoe ik over Julia’s lichaam gestruikeld was, geen telefoon in haar huis, de rotzooi binnen. O ja, en ik had de tuinkraan uitgezet. Waarom ik dat detail vermeldde was me niet geheel duidelijk. Nathalie maakte aantekeningen en stelde vragen. Had ik iemand gezien? Iets gehoord? Hoe laat was het toen ik Julia gevonden had? De vragen gingen maar door. Net toen ik me uitgeput begon te voelen, bezwaard door een vreemde droefheid, stelde Nathalie voor om naar Julia’s huis te gaan. Bij de deur schrokken we op door het gerinkel van mijn telefoon.
“En? Doet ze mee?” Maggies stem had iets dwingends.
“O, Maggie, er is iets vreselijks gebeurd. Ik heb Julia gevonden, maar ze is…” Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Nathalie haar wijsvinger op haar lippen drukte. “Ik kan je er riu even niets over zeggen, maar ik geloof niet dat ik vanmiddag kan tennissen.” Ik hing op, voordat Maggie haar nieuwsgierigheid de vrije hand kon geven.
Gedrieën togen we op weg. Niemand zei iets. Toen we bij de wildgroei arriveerden, deed de jonge gendarme onhandige pogingen om de gemeenste takken voor de twee vrouwen in zijn gezelschap opzij te houden. Hij voelde zich niet erg gelukkig in de rol van gentleman.
Vlak voor de laatste struik stopte ik. Een rilling ging over mijn rug. “Het gaat niet,” fluisterde ik.
“Alles is oké. Ze moet nu wel in de ambulance zijn getild,” zei Nathalie. Haar hand raakte mijn elleboog aan en duwde me zachtjes vooruit.
Ze had gelijk. Julia’s lichaam lag niet meer op het gras. Een roodbruine vlek was het enige bewijs van haar eerdere aanwezigheid. Vlakbij stond een ambulance klaar om te vertrekken.
Het wemelde van de blauwe uniformen. Er waren gendarmes met geweren, die wat doelloos rondliepen alsof er straks een wild-jacht zou beginnen. Er waren gendarmes zonder geweren die de grond bestudeerden of het huis in en uit liepen. Ik zag een man in burger, die op het punt stond om in zijn auto te stappen.
Een lange gendarme was bezig iedereen alle kanten op te dirigeren. Toen hij Nathalie zag, liep hij op ons groepje af. Nathalie stelde hem voor als de chef. Even praatten ze met elkaar in zulk snel Frans dat ik er geen woord van begreep. Toen keerde de chef zich naar mij toe en wees op mijn handen en gezicht. Nathalie legde uit dat ik me geschaafd moest hebben toen ik naar huis was teruggerend om de gendarmes te bellen. Zoveel begreep ik er wel van. De chef riep de man zonder uniform naar ons toe en stelde hem voor als de dokter. Snel bekeek hij de wondjes op mijn handen en mijn gezicht. Hij knikte naar de chef en ging weer terug naar zijn auto.
De ambulance was al op weg, gevolgd door de Peugeot van de dokter. Hoe graag had ik hun voorbeeld gevolgd en de hele boel achter me gelaten. Ik deed mee in een toneelstuk zonder script. Ik probeerde Nathalies aandacht te trekken, in de hoop dat ze zou zien hoe ongelukkig ik me voelde, maar ze was te druk bezig details met haar baas te bespreken. Mijn ongemak werd versterkt door het feit dat ik in de genadeloze zon nog steeds mijn regenjack droeg.
Ik moet daar meer dan tien minuten verdwaasd hebben gestaan toen de chef eindelijk weer mijn richting op keek. Misschien had hij medelijden met me, misschien had hij genoeg van me. Hoe dan ook, hij zei iets tegen Nathalie, die me vervolgens aansprak.
“U mag nu wel naar huis gaan. Jean-Pierre zal u op de terugweg helpen.”
“Ik weet de weg,” zei ik overbodig. Ik had hen hier zelf naartoe gebracht.
“Het is misschien beter als hij met u meegaat. Ik kom later vandaag om uw officiële verklaring op te nemen.”
“Is alles goed met mijn buurvrouw?” vroeg ik. Natuurlijk was dat niet zo.
“Ze is dood,” zei Nathalie.
Ik knikte, draaide me om en liet me terugleiden over het nu goed belopen pad. Er werd geen woord gewisseld. Wat viel er te zeggen tussen een jonge Franse gendarme met acne en een Amerikaanse vrouw die net een lijk gevonden had?
Bij mijn huis aangekomen schudde ik zijn hand om duidelijk te maken dat ik nu alleen gelaten wilde worden. Hij leek me meteen te begrijpen. Hij keerde zich om en liep in de richting van Julia’s huisje. Bijna wilde ik roepen dat hij de auto, die nog netjes op de oprit geparkeerd stond, had vergeten, maar ik realiseerde me dat ze later terug zouden komen en dat dit verhaal nog lang niet afgelopen was.
Toen ik me omdraaide naar de voordeur, zag ik een fiets tegen een eikenboom geleund staan. Ik kende die fiets en zijn eigenaresse. Binnen trof ik Maggie aan, kwetterend aan de telefoon.
“Ha, Anna,” zei ze, met de hand over de hoorn. “Ik ben net Diane aan het vertellen dat er geen tennis is vanmiddag.”
“Maar Diane zou niet meedoen. Daar was het allemaal om begonnen.” Ik begon geïrriteerd te raken, alsof Diane, Maggie en al die anderen iets met het gruwelijke tafereel van daarnet te maken hadden.
“Ssst, ik weet het. Een minuutje.” Maggie mompelde nog een paar woorden in de telefoon en hing op. “Wat is er aan de hand?” vroeg ze.
“O, niets.”
“Maar buiten staat een auto van de gendarmes, jij komt thuis met een leuke jonge politieagent, er is iets vreselijks gebeurd met Julia, dat zei je zelf, en toch is er niks aan de hand? Ik geloof er niets van.”
“Laat me met rust,” zei ik. Daar stond ze versteld van. Zo’n toon was ze niet gewend, zeker niet van mij.
“Wat is er met je gezicht gebeurd? Had je ruzie met haar? Heeft ze je aangevallen?” Maggie gaf niet zomaar op.
“Weet ik niet. Ik heb misschien ergens een schrammetje opgelopen.” Ik liep naar de badkamer om in de spiegel te kijken. Geen wonder dat de gendarmes en Maggie naar mijn gezicht staarden: overal zaten schaafwondjes en rode en zwarte vegen. Het was een ander gezicht dan ik die ochtend in de spiegel gezien had. Opgelucht trok ik eerst mijn regenjack uit. Ik deed de kraan open en liet het water lauwwarm worden. Toen begon ik langzaam mijn gezicht te wassen. Keer op keer vulde ik de kom van mijn hand en liet het water over mijn gezicht glijden. Ik wilde zoveel mogelijk de gebeurtenissen van die ochtend wegwissen, maar de zachte prikkels van de wondjes haalden me elke keer weer terug. Ik nam alle tijd.
Ten slotte was Maggies geduld op. Door de open deur liep ze de badkamer in. “Dat ziet er stukken beter uit. Zal ik koffie zetten, of thee?”
“Ik wil graag een glas wijn,” zei ik. “Kan me niet schelen hoe laat het is.”
“Na twaalven, en de wijn komt eraan,” zei Maggie opgewekt. Ik kon aan haar toon horen dat ze blij was dat ze alles weer onder controle had.
Met beide handen hield ik het glas vast en nam een forse slok. Ik voelde dat Maggies ogen me probeerden te dwingen om met mijn verhaal te beginnen. Na nog een slok gaf ik toe. In gedachten zag ik Nathalie, met haar vinger op haar lippen, maar ik koos ervoor haar te negeren. Misschien wilde ik weten of iemand anders net zo geschokt zou zijn als ik.
“O, mijn god,” reageerde Maggie, me strak aankijkend. Ik had haar nog nooit zo aandachtig meegemaakt. “En ze is dood? Vermoord? Wie kan dat gedaan hebben?”
“Het enige wat ik weet is dat ze vermoord is. Ik hoop dat de gendarmes hun best doen.”
“Daar zou ik maar niet op rekenen,” antwoordde Maggie. Ze hield van de Franse taal, maar had maar weinig bewondering voor het functioneren van het Franse staatsapparaat. “Ze komen vanmiddag weer hier, voor een officiële verklaring.”
“Pas op met wat je zegt. Ze verdenken buitenlanders altijd. Wij krijgen het eerst de schuld.”
“Wat kan ik zeggen? Behalve wat ik hun vanmorgen al verteld heb? Ik kende Julia nauwelijks. Ik heb een keertje thee bij haar gedronken, dat is alles. Ik weet dat ze soms naar de pub ging. Er zijn misschien mensen die haar beter kennen dan ik.”
“Alan, bijvoorbeeld,” zei Maggie kortaf.
“Alan?”
“Nou ja, misschien praat ik mijn mond voorbij. Maar weet je, Alan heeft zijn interesse voor andere vrouwen niet verloren. Ik passeerde zijn auto een keer op de weg. Julia zat naast hem. Toen ik hem er later mee plaagde, zei hij dat hij haar een lift gegeven had, dat was alles.”
“Ik dacht dat je Julia niet kende,” merkte ik op.
“Ik kende haar niet persoonlijk, maar ik weet hoe ze eruitziet. Diane heeft me haar eens aangewezen. O, merde, daar zijn ze.” Maggie beet op haar lip.
Door het raam zag ik een auto worstelen om een parkeerplek te vinden.
Maggie kwam te hulp. Ze rende naar buiten en riep: “Je mag best op het gras parkeren!”
Even later kwam Diane het huis binnen, met Alan een eindje achter haar aan. Diane gaf me een vluchtige kus op mijn wang zonder me zelfs maar aan te raken. Alans omhelzing was een stuk enthousiaster, met een kneepje in mijn zij als extraatje.
“Voel je je al beter, Diane?” vroeg ik.
“Wat?” Ze keek me verbaasd aan. Toen: “Ja, een stuk beter. Wat is er aan de hand? Maggie zei dat er iets mis was met Julia.”
Ik keek naar Maggie, die de andere kant op keek. Ze besloot snel de rol van gastvrouw op zich te nemen en kwam met nog twee glazen aanzetten, en de fles wijn. Terug op haar plek aan de tafel begon ze aan een opsomming van de gebeurtenissen van die morgen. Ik verbaasde me erover hoe nauwkeurig ze was. Geen detail werd overgeslagen. Het ongelukkige echtpaar hing aan haar lippen.
“Wie zou zoiets nou gedaan kunnen hebben?” riep Diane uit toen Maggie haar verhaal besloten had.
“We hebben geen idee,” antwoordde Maggie.
“Ik ook niet,” zei ik, om me te distantiëren van haar ‘we’.
“Hoe goed ken jij Julia?” vroeg Diane me.
“Niet erg goed. Ik ben een keertje bij haar thuis geweest. Ze heeft toen wat over zichzelf verteld.”
Ik herinnerde me die dag. ‘s-Morgens vroeg was ik erop uitgegaan, ambitieus, via een wandelroute die me over de berg naar het volgende dorp zou leiden. Het weer was schitterend: een strakblauwe hemel, een zachte, warme temperatuur en een licht windje, voldoende om de geuren van de Provence te dragen. Na twee uur kwam ik bij een splitsing in het pad. Er was geen enkele aanwijzing wat waarnaartoe leidde. In het algemeen zijn de randonnées hier goed aangegeven met gele strepen of blauwe vierkantjes, maar soms wordt er een boom omgekapt en verdwijnt het teken. Ik stond me te beraden welke weg ik zou nemen, of misschien wel terug zou gaan, toen er een scooter aankwam, die over het zandpad naar beneden slingerde. Op de scooter zat een lange vrouw; haar blonde haar waaide alle kanten op. We begroetten elkaar en ze vroeg me of ik verdwaald was. Bijna. Beleefd praatten we door en ik vertelde haar waar ik woonde. “Maar dan zijn we buren!” riep de vrouw uit. Zo kletsten we door. Uiteindelijk sprong ik bij haar achterop de scooter om teruggebracht te worden. Vlak bij mijn huis stopte ze en vroeg of ik een kopje thee wilde drinken bij haar thuis.
“Ging je naar binnen?” vroeg Maggie, mijn verhaal vooruitduwend.
“Ja.” Ik herinnerde me dat we bij het huisje aankwamen, dat lang geleden waarschijnlijk een herdershutje, een bergerie, geweest was. Het was een klein geval, gebouwd met stenen uit de omgeving. De muren waren meer dan een halve meter dik. Binnen was er slechts één kamer. Ik zag een grote open haard, die de kamer domineerde. Aan de ene kant was er een soort keukentje, aan de andere een slaaphoek met een bed, bescheiden bedekt met een dunne quilt. In het midden een tafel met vier stoelen. Er stond een vaas met een veldboeket. Aan een balk hing een bosje laurierbladeren naast een vlecht knoflook en een korfje met verse eieren. Hier woont iemand, dacht ik.
“Woonde ze alleen?” spoorde Maggie aan.
“Het leek erop.” Julia had het me eigenlijk zelf verteld. We zaten aan de keukentafel, theepot, kopjes en een schaal met koekjes tussen ons in. De thee van losse bladeren stond te trekken.
Na tien minuten koetjes en kalfjes begon Julia met een overzicht van haar leven. Ik had het gevoel dat ze er behoefte aan had om me van enkele details uit haar verleden op de hoogte te brengen. Ze was Canadese, maar was al lang weg uit Canada. Tien jaar geleden was ze vertrokken naar de Cariben om onderzoek te doen naar reggae en andere Caribische muziek, zoals zouk. Ik had nog nooit van zouk gehoord. Julia vertelde me dat het een belangrijke trend op Martinique en andere Franse eilanden was. Ik had het gevoel dat de Caribische aantrekkingskracht meer dan alleen muziek omvatte, maar vroeg er niet naar.
Algauw, vervolgde ze, was haar geld op. In plaats van naar Canada terug te keren, ging ze op zoek naar een baantje. Iemand had haar verteld dat St.-Maarten de beste plek was. De toeristenindustrie was daar in volle bloei en ze zou er misschien wel werk kunnen vinden. Ze ging er op goed geluk naartoe en werd al snel als hulp op een catamaran aangenomen. De boot maakte dagtochtjes vanuit St.-Maarten.
“Ik kan me voorstellen dat ze een succes was. Ik heb Julia één of twee keer gezien. Ze was niet overweldigend mooi, maar toch—hoe zal ik het zeggen: aantrekkelijk.” Het was de eerste keer dat Alan iets zei. Diane keek haar man venijnig aan.
Ja, Julia was aantrekkelijk. Lang en atletisch. In de Cariben moeten haar blonde haar en groene ogen prachtig afgestoken hebben tegen haar bruinverbrande huid.
Ze had genoten van die jaren in St.-Maarten, zo vertelde ze me. Ze woonde op de catamaran, na het vertrek van de toeristen. Veel geld had ze niet verdiend, maar genoeg om ‘s-avonds met vrienden uit te gaan en haar collectie van reggaetapes aan te vullen.
Tot op de dag dat ze een zeiler ontmoette. Zijn boot lag dichtbij voor anker. Hij kwam vaak bij haar aan boord. ‘s-Morgens, op de dagen zonder dagjesmensen, met croissants; ‘s-avonds met een fles rum en een tape van een of andere Reggaeband die hij voor haar gevonden had. Ze werden verliefd, vertelde Julia me. Een liefde zo uniek, zo hartstochtelijk – zoiets bestond er bijna niet op aarde. De zeiler had haar verteld over zijn huis in Zuid-Frankrijk. Daar wilde hij haar mee naartoe nemen, zijn leven met haar delen, voor altijd en eeuwig. Hij had haar gevraagd de Atlantische Oceaan met hem over te steken naar hun ‘liefdesnestje’.
“Dat moet het huis hier vlakbij zijn,” zei Diane.
Dat was het. Na een probleemloze overtocht arriveerden ze bij de bergerie. Julia vertelde me dat ze nogal teleurgesteld was geweest. Het huis was zo klein, kleiner dan de boot. Maar toch, de liefde en het prachtige zomerweer deden haar haar eerste indrukken vergeten. Ze brachten hun dagen buiten door. Toen kwam de herfst, en het werd kouder. De ruimte binnen werd kleiner en kleiner, en Julia’s zeiler begon zich te ergeren; hij werd kwaad. Hij wilde het huis uitbreiden en leefbaarder maken, maar om de een of andere reden – geld misschien – was dat niet mogelijk. Toen besloot hij naar de Cariben terug te zeilen, maar Julia weigerde de oceaan weer over te steken. Hij wilde rond de wereld zeilen, maar Julia verkoos aan land te blijven. Ze was gehecht geraakt aan het huisje en het leven in Frankrijk. Op een dag vertrok hij gewoon, met de boodschap dat hij hoopte Julia ergens in een haven weer te zien. Sindsdien, zo had ze haar verhaal besloten, woonde ze alleen.
“Een bekend verhaal,” mompelde Maggie. Ik keek haar scherp aan, maar ze ontweek mijn blik. “Misschien is de zeiler teruggekomen en heeft hij haar vermoord,” opperde ze.
“Waarom zou hij haar vermoorden?” vroeg ik. “Ik had de indruk dat ze hem al in jaren niet gezien had. En plotseling komt hij terug en doodt haar? Dat is niet logisch.” Ik schudde mijn hoofd. “In elk geval heb ik die man nooit gezien of zelfs maar gehoord dat Julia met iemand samenwoonde. Alles moet voor mijn tijd gebeurd zijn.”
Mijn drie vrienden knikten. Ieder van ons woonde pas sinds kort hier in de omgeving, drie jaar op z’n hoogst.
“Heb je haar na die keer nog eens ontmoet?” vroeg Alan.
“In het voorbijgaan. Ik heb haar een paar keer in het dorp gezien, maar ze keek altijd de andere kant op, alsof ze verlegen was, of zich schaamde. Misschien had ze te veel verteld? Eén keer hield ik haar op straat aan en nodigde haar uit voor een drankje bij mij thuis. Ze zei dat ze dat zou doen, maar ze is nooit gekomen.”
“Ik vraag me af waar ze van leefde,” zei Diane. “Ze had duidelijk geen geld en geen minnaar om haar te ondersteunen.”
“Ah, daar weet ik het antwoord op,” kraaide Maggie, blij iets te weten dat ze met ons kon delen. “Ze werkte voor Malcolm. Schoonmaken, grasmaaien, huizen luchten – dat soort dingen.”
Na deze informatie waren we even stil. Iedereen kende Malcolm, zelfs ik. Hij was een energieke Schot. Elke dag was hij in Chesterfield’s, een pub in Port Cogolin, voor hun happy hour. Tussen zeven en acht uur ‘s-avonds was de bar vol met buitenlanders die hier het hele jaar woonden. Voornamelijk Engelssprekenden. Drankjes voor de helft van de prijs waren de grootste attractie, maar ook het vrolijke gevoel om met gelijkgestemden samen te zijn. Als hij niet in Chesterfield’s rondhing, was Malcolm druk bezig met het onderhoud van een aantal villa’s in de omgeving. De eigenaren brachten maar een paar weken per jaar in hun huis hier door. De meest bemiddelden hadden hun persoonlijke gardiens, die in een apart onderkomen woonden en voor alles zorgden: het huis, de tuinen, het transport van het vliegveld in Nice en terug. De minder gefortuneerden lieten hun huis aan zijn lot over of huurden iemand in zoals Malcolm om voor hun pied-a-terre te zorgen. Hij scheen er goed van te kunnen leven en had kennelijk de hulp van Julia ingeroepen voor het meest banale werk.
“Misschien moet ik dat aan de gendarme vertellen als ze vanmiddag hier terugkomt,” zei ik.
“Nee, vertel niets over Malcolm,” zei Maggie. “Laat ze het maar zelf uitvinden. Zodra er een buitenlander mee te maken heeft, is voor hen de zaak rond.”
Alsof de duivel ermee speelde verscheen Nathalie, de vrouwelijke gendarme, aan de deur. Snel overzag ze de situatie: vier mensen, druk in gesprek, de tafel vol glazen en een fles wijn.
“Ik kom over een uur terug, voor de verklaring,” zei ze kortaangebonden. Ze leek de aanblik niet erg te appreciëren.
“We moeten er eens vandoor, Alan.” Diane was al opgestaan. Zelfs Maggie leek graag te vertrekken.
Na enkele minuten was het weer stil in mijn huis. De blauwe gendarmeauto was vertrokken, gevolgd door Diane en Alan. Maggies fiets stond niet meer tegen de boom. Ik ruimde de glazen en wijnfles op. Uitgeput liet ik me op de bank vallen. Er was veel om over na te denken.