V

De ochtend na Julia’s dood daalde ik af naar het dorp om mijn dagelijks brood te kopen. De boulangerie stond vol met vrouwen die opgewonden aan het praten waren, kwetterend als de vogeltjes buiten. Zodra ik me bij hen voegde, verstomde de conversatie. Een paar knikten me toe; de rest keek de andere kant op. Ik kocht mijn stokbrood en sloop weg van het pijnlijke tafereel.

Daarna bleef ik dicht bij huis. Af en toe liep ik door de tuin en probeerde me te concentreren op de planten. Ik begon aan drie verschillende romans. Elke keer kwam ik niet verder dan het eerste hoofdstuk. Mijn hoofd weigerde mee te doen met de wereld van fictie. Een paar keer per dag zette ik mijn computer aan om te checken of ik e-mail van Vicky had gekregen. Er was helaas niets. Vroeg of laat moest ik haar toch vertellen over de recente gebeurtenissen, maar ik was er nog niet aan toe.

Ondertussen zag ik niemand, behalve Michel de postbode, die met zijn kleine Citroen dagelijks langs het huis zoemde en altijd zwaaide, post of geen post. Het huis van de buren bleef levenloos, de luiken nog steeds gesloten. Hoewel ik hen nauwelijks kende—er woonde een echtpaar uit Parijs – begon ik naar hun komst te verlangen, de verzekering dat er in de buurt iemand aanwezig was.

In de omgeving waar ik woon zijn her en der villa’s gebouwd, de meeste résidences secondaires, tweede huizen. Sommige zijn werkelijk paleizen, andere zijn veel bescheidener. Mijn huis is een van de kleinste hier en een van de weinige dat het hele jaar bewoond wordt. De eigenaren van de andere panden komen overal vandaan: Frankrijk, meestal uit Parijs, Groot-Brittannië, Noorwegen, Duitsland en Rusland. En dan de enkelen, zoals Maggie en ik, die uit de Verenigde Staten hier gekomen zijn.

Maggie belde een paar keer op. Ze wilde Rosé naar me toe sturen, haar yogalerares, voor een uurtje strekken en ontspannen. Ik sloeg het aanbod af, want ik voelde me er niet toe in staat. De derde dag belde ze weer en drong aan op een trip naar de zaterdagmarkt in Saint-Tropez. “Je moet het huis uit, Anna.” Ik stemde toe.

Wel belde ik naar Nathalie op de gendarmerie om te horen of er nog nieuws was en wat er met Julia’s lichaam zou gebeuren. Er was geen echt nieuws, zei ze, behalve het rapport dat Julia was overleden door het letsel aan het hoofd. Een zwaar voorwerp, een hamer misschien, had haar geraakt. En de gendarmes hadden haar familieleden in Canada opgespoord, die geschokt waren, maar niet bijzonder verbaasd, alsof ze zo’n bericht ergens wel verwacht hadden. Julia had alle contact met hen verbroken de dag dat ze uit Canada vertrokken was. En dat was meer dan tien jaar geleden. Haar familie zou voor alles zorgen zodra het lichaam was vrijgegeven. Ze waren niet zo geïnteresseerd in haar privé-eigendommen. In elk geval moest iedereen wachten op madame Marchant voordat bepaald kon worden wat in het huisje van Julia was.

“Hebt u madame Marchant nog kunnen bereiken?” vroeg ik.

“Nog niet. Haar advocaat in Parijs vertelde ons dat het Belize was, en niet Brazilië, waarnaar ze vertrokken was. Meer wist hij ook niet.” Nathalie zuchtte. “Nogmaals: als u iets te binnen schiet wat u me nog niet hebt verteld, een detail over Julia, moet u het me meteen laten weten.”

“Dat zal ik doen.”

Die zaterdag bewoog zich een lange rij toeristen richting Saint-Tropez. Hoewel juni nog niet zo hectisch was als juli en augustus, vertoonde de weg naar het stadje al het begin van een serieuze file. Zelfs na krap een jaar begreep ik dat Saint-Tropez als het even kon in de zomermaanden vermeden moest worden. De ambiance van rijk en beroemd trok als een magneet drommen bezoekers aan, die hoopten op een glimp van een filmster of een rock-idool. Meestal tevergeefs. Brigitte Bardot liet zich niet zien. Haar enige teken van leven rond Saint-Tropez was de Brigitte-Bardot-hondencrèche op de parkeerplaats. Als andere beroemdheden zich vertoonden, kon hun aanwezigheid alleen in de roddelrubrieken van Paris-Match of de achterpagina van Var-Matin aanschouwd worden. Op de een of andere manier, en onopgemerkt door de nieuwsgierige menigte in de stad, leken de sterren zich te vermaken op een jacht in een verborgen baai of de nacht door te dansen in een disco op het strand van Pampelonne.

Ik was naar Maggies huis gereden om haar op te pikken. Ze had zich aangekleed voor het Saint-Tropez-uitstapje: een wit linnen ensemble en voldoende gouden sieraden om haar gebronsde huid eer aan te doen. Een zonnebril met designer-initialen zat veilig op haar donkere haar.

In Saint-Tropez aangekomen vonden we een parkeerplaats bij de nieuwe jachthaven. Op weg naar de markt liepen we over de kade langs de oude haven, waar schilders hun ezels hadden opgesteld naast een uitstalling van reeds voltooid werk. De meeste kunstwerken waren aquarellen van havengezichten, of van vissersboten, of de pastelgetinte klokkentoren. Hier en daar zag je portretten van Johnny Halliday, Frankrijks geliefde rocker, en enkele van Brigitte Bardot. De schilderijen waren bijna lichtgevend, alsof ze de heiligverklaring van de beroemde inwoners van Saint-Tropez al voorspelden.

We lieten de haven achter ons en gingen een steegje in dat naar de Place des Lices leidde. Bijna elke plaats in de Provence heeft zijn wekelijkse markt, waar de prijzen vaak lager zijn dan die van Saint-Tropez. Maar de variëteit van waren die hier aangeboden worden, de bonte mengeling van nieuwsgierige kopers en de charme van de eeuwenoude platanen die de markt overschaduwen, maken een tocht naar de markt van Saint-Tropez meer dan de moeite waard.

Het was er druk als altijd. Langzaam bewogen we ons met de menigte mee langs de stallen. Onze boodschappenmanden zaten ten slotte propvol met basilicum, olijven, meloenen, verse tomaten, een verscheidenheid van kaas, een Provencaals tafelkleed en een baret die Maggie absoluut moest kopen. Bovenop lagen twee pizzapunten, die we bij de wagen met de houtgestookte oven gekocht hadden. We vonden een plekje op een bank om van de nog knisperend hete pizza aux quatre fromages te genieten. Maggie had gelijk gehad om me het huis uit te trekken. Voor het eerst deze week voelde ik me ontspannen en content.

“Kijk, kijk,” riep een stem achter ons.

Ik draaide me om en zag Malcolm, een verrassend kleine man, gehuld in zomerse kledij. Zijn o-benen waren wit en glad. Ik had me Schotse mannen altijd als lang en gespierd voorgesteld, met ruim behaarde benen. Malcolm was duidelijk een uitzondering. “Bon appétit”, zei hij met een grijns. Hij keek me aan en sprak op een wat somberder toon: “Maggie heeft me over Julia verteld. Het stond zelfs op de voorpagina van Var-Matin. Afschuwelijk verhaal.”

“Ja, afschuwelijk,” mompelde ik.

“Ik heb haar nog geen week geleden gezien. Ze heeft me geholpen met het opruimen van het huis en de tuin van die Noorse vent. Een leuke vrouw, die Julia, maar een beetje roekeloos.”

Ik keek Maggie aan om te zien of ze hier iets op zou zeggen, maar ze gaf geen kik.

Mij nog steeds aankijkend vroeg Malcolm: “Jij woont dicht bij dat hutje van Julia, niet?” Toen ik knikte, ging hij verder: “Weet je, ik heb vroeger eens op jouw huis gepast, voor de vorige eigenaars. Als je ooit hulp nodig hebt, zeg het me dan. Ik kan van alles organiseren.” De grijns was er weer.

“Ik red me wel,” zei ik. “Ahmed helpt me als er iets is wat ik niet zelf kan doen.”

“Ahmed? Is dat die Algerijn die hier rondhangt? Of Marokkaan? Weet je, je moet voorzichtig zijn met die Arabieren. Ze zijn de oorzaak van zoveel ellende. En ze jatten als de raven.”

Ik had me al zitten ergeren aan Malcolm, maar met deze opmerking werd ik echt geprikkeld. Er zijn groeperingen in Frankrijk, het Front National voorop, die de immigranten uit voormalig Franse koloniën het land uit willen werken. Ze geven hun de schuld van alles, van de werkloosheid tot de toename van de criminaliteit. Na Malcolms stomme onderschrijving van dit vooroordeel wilde ik liever opstaan en vertrekken.

“Malcolm, je overdrijft,” kwam Maggie er eindelijk tussen. “Ik ken Ahmed, en hij is honderd procent eerlijk. Hij werkt goed en is erg beleefd.”

Malcolm deed een stap terug. “Kan wel zijn, maar toch…Ik zou het leuk vinden je huis weer eens te zien, Anna. Als je het goedvindt, kom ik eens langs als ik in de buurt ben.”

“Dat moet je doen,” zei ik automatisch.

Hij gaf ons een vluchtige kus en verdween van het plein. In stilte aten we de rest van de pizza. Op de een of andere manier had Malcolm de betovering van onze zaterdagmorgen verbroken.

“Laten we naar Sénéquier gaan voor een kopje koffie,” stelde Maggie voor. Ze probeerde duidelijk onze vrolijke stemming terug te vinden. “We gaan lekker in de zon zitten en ons vergapen aan die maffe toeristen.” Ze vergat even dat wijzelf maar één stapje van de toeristenstatus verwijderd waren.

Op onze terugtocht naar de oude haven en de koffie ontdekte Maggie een stalletje met glitterende nepjuwelen. Ze wees naar een paar oorbellen, een waterval van gouden druppeltjes. Ik moest toegeven dat ze er aantrekkelijk uitzagen, maar een beetje overdreven, naar mijn smaak.

“Die staan je vast fantastisch, Anna. Ik zal ze voor je kopen, om je op te beuren. Jij hebt zoveel meegemaakt deze week.”

Voordat ik het wist liepen we verder, nu begeleid door een vrolijk getinkel elke keer als ik mijn hoofd even bewoog. Zoals gewoonlijk had ik Maggies enthousiasme niet kunnen weerstaan.

Sénéquier begon al aardig vol te lopen. We vonden een tafeltje voorin, waar we het komen en gaan op de kade ongehinderd konden bekijken. We bestelden een café crème, die exorbitant geprijsd was. Maar daarvoor zaten we ook op de eerste rij om het spektakel voor ons te aanschouwen. Vanuit de rode canvas stoeltjes vergaapten we ons aan de megaj achten die aan de kade aangemeerd lagen. Gigantische boeketten sierden de cockpits. Champagnekoelers stonden klaar voor een volgende exhibitionistische maaltijd. Op de tussenliggende straat reden de Harley Davidsons af en aan. De flamboyante motorrijders deden alsof ze de toeschouwers niet opmerkten. Van links kwam een gele Ferrari gierend tot stilstand op een plaats waar niet geparkeerd mocht worden. De eigenaar stapte uit en deed geen moeite om zijn auto op slot te doen. Hij zou zo weer terugkeren. Het maakte allemaal deel uit van het dagelijkse theater.

Maggie en ik nipten langzaam van onze luxe koffie om het genot van het kijken nog even te rekken.

“Misschien moeten we een club van weduwen oprichten,” zei ze na een tijdje. “Elkaar helpen, een boekenclub – dat soort dingen.”

“Ik ben geen weduwe,” riep ik uit. “En jij ook niet.” Maggie had een paar huwelijken en echtscheidingen achter de rug – het precieze aantal wist niemand – waar ze niet slecht vanaf gekomen was. De laatste had haar een schitterende villa opgeleverd.

“Soms voel ik me wel zo,” mijmerde ze. “In elk geval ben ik het zat met die relaties.”

“Je hebt altijd Malcolm nog,” grapte ik. Geen goede grap, moest ik toegeven.

Ze werd stil, wat niets voor haar was. Ze staarde recht voor zich uit en zei geen woord. Ze kon toch zeker niets voor die irritante Schot voelen!

“Heb je iets met hem?” flapte ik eruit.

“Nou ja, er is hier niet veel keus wat mannen betreft. Het is maar één keer gebeurd. Een fout, toegegeven. Maar weet je, Malcolm kan erg charmant zijn en staat bekend om…Nou ja. Niet dat je met zo iemand zou willen trouwen of hem als serieuze minnaar zou willen nemen. Hij heeft geen sou. Enfin, verleden tijd.”

“Zou hij iets met Julia hebben gehad?” vroeg ik langzaam.

“Mogelijk. Maar als je me vraagt of hij haar vermoord heeft, dan heb je het mis. Geloof me: Malcolm is lief voor vrouwen. Ik denk dat Diane het gedaan heeft.”

“Wat gedaan?”

“Julia vermoord.”

“Je bent gek! Waarom denk je dat in godsnaam?”

“Alan was zwaar verliefd op Julia,” zei Maggie. “Misschien zelfs wel meer dan dat. Diane ontdekt het, wordt ziedend, racet naar Julia’s huis, vermoordt haar, keert terug naar haar eigen huis en belt me op dat ze zich niet lekker voelt.”

“Maar dat is absurd! Diane doet geen vlieg kwaad.”

“Je kent Diane niet. Na wat ze met Alan in Londen te stellen heeft gehad heeft ze geen zin om het nog eens mee te maken. Zodra ze vermoedt dat Alan weer op pad is, is ze meteen in alle staten. Ik heb het wel eens bij hun gezien.” Maggies kaken waren gespannen.

“Zo zie ik het helemaal niet,” zei ik. “In elk geval moet de moordenaar een man geweest zijn. Ik heb Julia’s bed gezien die morgen; daar had duidelijk een soort worsteling plaatsgevonden. Misschien in passie, misschien door louter geweld.”

“Dat is nu precies wat ik bedoel. Stel je voor: Alan heeft die avond daar doorgebracht. Een nacht, dat zou hij niet durven. Diane ziet het bewijs van hun samenzijn en wordt razend.”

Ik schudde mijn hoofd. Maggies theorie was veel te vergezocht. Voor hetzelfde geld had Maggie de moord kunnen plegen. Zij was toch degene die me naar Julia’s huis stuurde om te zorgen dat ik het lichaam zou vinden? Ik onderdrukte die gedachte weer snel; het was gewoon te gek voor woorden.

De koffie was op en er viel even niets te zeggen. We verlieten het terras en liepen naar de auto. Mijn oorbellen hielden maar niet op met hun blije geluid. Ik was Maggie dankbaar voor dit teken van vriendschap.

Op de terugweg stelde Maggie voor om morgen met z’n tweeën bij haar thuis te lunchen – “een lang en lui déjeuner met al die lekkere spullen die we vandaag gekocht hebben.” Dat leek me een prima idee. De trip naar de markt had me nieuwe energie gegeven. Ik zei haar dat ik misschien wat laat zou zijn, want ik wilde eerst naar de zondagse rommelmarkt. Ik wist dat Maggie die verafschuwde. “Allemaal rotzooi,” zou ze zeggen. Geen schijn van kans dat ze met me mee zou willen, maar dat vond ik best. Maar de lunch morgen, dat stond vast.

Ik zette Maggie bij haar huis af en reed verder naar het mijne. Tot mijn verbazing stond er een auto op het pad geparkeerd. Toen ik uitstapte, werd ik met een vrolijk ‘Hallo, daar ben ik weer’ begroet. In een van mijn tuinstoelen zat Malcolm, wachtend op mijn thuiskomst.

“Wat een verrassing,” zei ik. Wat deed hij hier?

“Ik moest toch naar een huis in de buurt en ik besloot even langs te komen, zoals we hadden afgesproken.”

Ik wist niet hoe ik moest reageren. Een paar uur geleden had ik hem inderdaad min of meer uitgenodigd, maar zo snel al? Ik deed de voordeur van het slot en nodigde Malcolm met enige aarzeling binnen. Tussen Saint-Tropez en mijn huis was hij erin geslaagd zich om te kleden. Nu droeg hij een witte linnen broek en een zijden shirt.

“Het ziet er hier fantastisch uit,” zei Malcolm terwijl hij rondkeek. “Vroeger was het saai en triest, maar alles is nu zo licht en kleurig. Ik zie dat je er een nieuwe keuken in gezet hebt. De vorige hadden ze al jaren geleden op de vuilnishoop moeten gooien.” Hij glimlachte en zijn ogen lichtten op. “God, die vorige eigenaars waren zulke vrekken. Ze gaven zelfs het gras geen water, want de waterpomp gebruikte te veel elektriciteit.”

Malcolm vervolgde zijn wandeling door het huis, deed deuren naar slaapkamers en kasten open, en inspecteerde om de een of andere reden het plafond. Ik wist niet wat ik met hem aan moest.

“Je moet wel iets aan die buitenmuren doen, Anna,” zei hij. “Terwijl ik op je wachtte, heb ik daar eens goed naar gekeken.”

“Ik weet het. Mijn man was van plan iemand bellen, maar daar is het nooit van gekomen.”

“Ik heb gehoord dat je man weer terug is in Amerika, dat hij het hier niet naar zijn zin had. Het zal wel niet makkelijk voor je zijn.” Eventjes liet Malcolm een warme hand op mijn arm rusten. “Als je wilt, zorg ik wel dat die muren in orde komen. Ik werk met een plaatselijke stukadoor. Het zal niet zoveel kosten. O, ik ben iets vergeten!” riep hij uit. Hij rende naar buiten, naar zijn auto, en kwam terug met een fles wijn. “Een wat laat welkom in Frankrijk. Maar nooit té laat, hoop ik.” Hij grijnsde.

“Dank je,” mompelde ik. Ik pijnigde mijn hersenen hoe ik Malcolm snel, maar vriendelijk, het huis uit kon werken. Hij irriteerde me. Toch zat er in mijn achterhoofd een hardnekkige gedachte: misschien kon ik hem zover krijgen om over Julia’s leven hier te vertellen. Het leek me dat hij het meeste contact met haar had gehad. Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn afkeer.

“Ik haal even de kurkentrekker en twee glazen,” zei ik, hopend dat de wijn zou meehelpen om Julia’s werkgever belangrijke informatie te ontfutselen.

Ik installeerde me op de bank. Op eigen initiatief nam Malcolm naast me plaats. Hij had veel moeite met het ontkurken van de fles. Ik herinnerde me vaag dat ik deze Cóte de Provence als aanbieding van de week in de plaatselijke supermarkt had gezien.

“Op je gezondheid en je geluk!” zei Malcolm ten slotte bij wijze van toast.

“Julia had niet veel van het een, noch het ander,” probeerde ik.

“Julia was een ongelukkig meisje, sorry vrouw, die hier niet zo lang had rond moeten blijven hangen. Ik heb geprobeerd haar te helpen, want ik wist dat ze krap bij kas zat. Bovendien was ze niet echt legaal hier in Frankrijk.” Malcolm nam een flinke slok van zijn wijn. “Het was veel beter geweest als ze weer naar Canada was teruggegaan. En nu is het te laat.”

“Ik heb gehoord dat ze een relatie had met iemand in de buurt. Alweer een paar jaar geleden.”

“Ik weet niets van haar liefdesleven af. Ze zag er aantrekkelijk uit, dus ik kan me voorstellen dat ze wel vriendjes gehad moet hebben. Wat jammer toch, wat er gebeurd is.” Malcolm vulde zijn glas bij.

“Iemand heeft me eens verteld dat ze hier op een boot gekomen was, uit de Cariben. Ik geloof met een Franse zeiler,” zei ik.

“Zou kunnen. Zoals ik al zei: ze vertelde me nooit iets over haar privé-leven. Ik heb haar ooit in de pub ontmoet en we raakten in gesprek. Ze had geld nodig; ik had iemand nodig om het schoonmaakwerk te doen, en het kwam ons beiden goed uit. Ik vind het erg verdrietig wat er gebeurd is, maar eigenlijk kende ik haar niet zo goed.” Malcolm leek terneergeslagen. Even voelde ik me met hem verwant.

“Niemand schijnt haar goed gekend te hebben,” zei ik zacht.

“Genoeg over Julia,” zei Malcolm, en op slag werd hij weer vrolijk. “Je moet eens een keer naar Chesterfield’s komen. Het is daar lekker vol tijdens het happy hour.”

Ik had even nodig om me aan te passen aan de snelle omschakeling. “Ik ben er al eens geweest. Ik geloof dat ik je daar toen gezien heb.”

“O? Nou ja, ik ben natuurlijk een stamgast,” zei hij met een glimlach. Hij draaide zich naar me toe en wees naar mijn oren. “Schitterende oorbellen. Heel vrolijk.”

Voordat ik antwoord kon geven raakte hij een oorbel aan. Een blij getinkel was zijn beloning. Tot mijn ontsteltenis kwam hij dichterbij en blies zachtjes op de oorbellen. Nog een zuchtje, weer een licht getinkel. Aangemoedigd door deze enthousiaste reacties kwam Malcolm nog dichterbij en snuffelde aan mijn oor.

“Onweerstaanbaar…” mompelde hij.

Tot dan toe had ik geen spier vertrokken. Ik wist eigenlijk niet goed hoe ik moest reageren. Nu borrelde er een plotselinge woede in me op. Waar haalde hij het lef vandaan om zich zo op te dringen? Ik had geen enkel teken gegeven dat ik geïnteresseerd zou zijn in zijn plotselinge amour. Ik probeerde hem met mijn arm weg te duwen, maar dat viel niet mee. Doordat hij zo dicht op me zat, botste mijn hoofd tegen het zijne. Zo zou hij het wel begrijpen. Ik verwachtte iets van een verontschuldiging van zijn kant. In plaats daarvan slaakte hij een ijselijke kreet, als een dier gevangen in een vlijmscherpe val. Met een hand tegen de neus gedrukt keek hij me vol verbazing aan. Bloed liep langs zijn vingers naar beneden.

Malcolm rende naar de badkamer, zijn hand nog steeds tegen zijn gezicht gedrukt. Spatjes bloed vielen op de tegels. Ik hoorde de kraan lange tijd lopen. Na een tijdje liep ik naar de badkamerdeur en vroeg hem of alles in orde was. Geen antwoord. Eindelijk ging de deur open en kwam Malcolm tevoorschijn, met een week-voorraad Kleenex tegen zijn neus gedrukt. Hij glipte langs me heen en rende zo snel als de omstandigheden het toelieten het huis uit. Even later kreeg hij zijn auto aan de praat en vluchtte weg.

Ik keek om me heen en zag de troep die Malcolm had achtergelaten. Die moest ik eigenlijk meteen opruimen; de bloedvlekken op de tegels zouden anders niet meer weg te poetsen zijn.

In plaats daarvan liet ik me op de bank vallen en begon te lachen, zoals ik in jaren niet gelachen had.