XIII

Ik had het voorstel voor de tutorial afgemaakt en verzond het per e-mail. Het was niet perfect, maar ik wilde een snel antwoord om mijn vakantie met Vicky te plannen. En er waren andere dingen die me bezighielden.

Diverse keren stond ik op het punt om de telefoon te pakken en Oscars nummer te bellen. Ik zou hem zo graag over mijn zoektocht in de jachthaven vertellen, over mijn ontmoeting met Hildegard, en vooral over de informatie die ik van Alan gekregen had. Maar voorlopig was het beter dat niet te doen, verzekerde ik mezelf. Hoe kon ik mijn vermoeden over Jean-Luc overtuigend overbrengen? Oscar zou zeggen dat een connectie tussen een wild rijdende auto uit de Hérault en Jean-Lucs werk in Cap d’Agde wat magertjes leek. Ik moest meer te weten komen.

Mijn wens leek ingewilligd te worden toen ik de dag na mijn bezoek aan de jachthaven een telefoontje kreeg.

“U hebt het mis,” fluisterde een stem met een Frans accent, zo zwaar dat ik de boodschap bijna niet verstond.

“Wat?” stamelde ik.

“Ga niet naar de boten,” ging de stem verder. “Daar houden we niet van.”

“Met wie spreek ik?”

“Dat is niet belangrijk,” zei de man.

Ondanks de gedempte stem en het verwarrende Franse accent, had ik wel gehoord dat ik met een man sprak.

“Waarom belt u?” Ik vroeg me af of ik niet meteen moest ophangen.

“Dit is een boodschap,” zei de beller. “Zoek niet naar de…” Hij aarzelde, duidelijk zoekend naar het juiste woord. “Zoek niet naar de man die gemoord heeft op een boot. Hij woont in een huis. Misschien is hij Engels.”

Ik begon de ‘boodschap’ te begrijpen. Plotseling wilde ik het gesprek laten voortduren. Zijn woorden klonken eerst bedreigend, maar zijn aarzeling had de scherpte ervan afgezwakt.

“Waarom…”

De beller sneed me de pas af. “Dit was de laatste keer, madame. Stop. U loopt risico’s.”

“Hoe bent u aan mijn nummer gekomen?”

Er kwam geen antwoord. De man had opgehangen.

Ik bleef een lange tijd bewegingloos staan. Ik besefte dat de beller geprobeerd had mijn zoektocht naar Julia’s moordenaar onder de zeilers een halt toe te roepen. En hij had ruwweg gesuggereerd dat de moordenaar een Engelsman was, die aan land woonde. Alan? Maar vanwaar die suggestie? En de waarschuwing dat ik in gevaar zou komen?

Er konden maar twee redenen zijn dat hij me had gebeld: ofwel de man maakte zich zorgen om me, ofwel hij bedreigde me voor het geval ik door zou gaan.

Het laatste leek het meest plausibel. Gek genoeg was ik niet bang. Mijn brein werkte op dit moment analytisch. Er was geen ruimte voor angst.

Ik had de stem niet herkend, maar zoveel Franse stemmen kende ik niet. Ja, die van Oscar, maar zijn stem was diep en melodieus, en totaal anders dan die van de beller. Bovendien was Oscars Engels foutloos. En waarom zou hij zo’n vreemde boodschap doorgeven?

Ik besloot hem nu meteen te bellen om mezelf gerust te stellen en tegelijkertijd toch mijn vermoedens over Jean-Luc te bespreken. Jean-Luc! En als het Jean-Luc geweest was die me gebeld had? Hildegard had wellicht contact met hem opgenomen en hem verteld over mijn speurtocht in de jachthaven. Ze had mijn telefoonnummer; dat had ik haar gegeven. Jean-Luc was Frans. Het accent, de onbekende stem…Het was meer dan toevallig, besloot ik.

Ik toetste Oscars nummer in en kreeg zijn voicemail. Misschien was dat maar beter ook. Ik was er nog niet zeker van of hij mijn redenaties wel zou aanvaarden, al had hij dan een hekel aan Jean-Luc. Ik zou wachten. Wie weet kwamen er de volgende dag nieuwe feiten naar boven.

Die avond ging ik secuur na of de deur op slot zat en of de ramen beneden gesloten waren.

Vrijdagavond belde Maggie.

“Ik heb gehoord dat je Alan hebt gesproken,” zei ze. “Hij beweert dat je hem van de moord op Julia verdenkt.” Maggie kwam als altijd direct terzake.

“Dat is niet waar. Integendeel,” riep ik uit, “ik heb alleen wat met hem gepraat en hem een paar vraagjes gesteld. Ik verdenk hem nergens van.” Ik deed moeite mijn stem overtuigend te laten klinken.

“Wel, mevrouw Holmes, je hebt heel wat teweeggebracht. Overal wordt er gefluisterd: kom niet te dicht bij Anna. Ze neemt je te pakken.”

“Ik begrijp niet waar je het over hebt.”

“Malcolm zei me dat hij die Duitse vrouw had gezien. Zij vertelde dat je aan het rondsnuffelen was in de jachthaven.”

Verdorie, wat was mijn wereld klein. “Ik heb een paar mensen gesproken,” zei ik. “Niks geen kwaad in de zin. Ik wilde alleen maar wat meer over Julia’s leven weten. Je weet hoe ik over Ahmeds zogenaamde schuld denk.”

“Waarom laat je het niet aan de Franse politie, de gendarmes of wie dan ook over?” vroeg Maggie.

“Ik beloof je dat ik mijn leven zal beteren,” zei ik, zonder dat ook maar een ogenblik werkelijk van plan te zijn.

“Ga mee tennissen morgen. Diane komt, Rosé ook, en mijn yogalerares, en ik natuurlijk.”

“Maar we hebben in weken niet gespeeld. Ik ben bijna vergeten hoe het moet.”

“Ach, iedereen is wat nerveus vanwege al die gebeurtenissen. Maar morgen gaan we er weer tegenaan. Ik heb om tien uur een baan gereserveerd. Dat was niet zo makkelijk. Later is het immers veel te heet. Tenzij je andere plannen hebt, natuurlijk.” Zoals zeilen, had ze eraan toe kunnen voegen.

“Ik zal er zijn,” zei ik volgzaam.

Het tennispartijtje was een ramp. Ballen werden in het net gemept of vlogen over het hek. Zelfs Maggie, onze sterspeelster, bewoog zich stijfjes over de baan.

“Jullie zijn allemaal uit vorm,” riep ze. Rosé, de lenige yogalerares, keek haar geamuseerd aan. “We houden ermee op. Het uur is om,” kondigde Maggie aan.

Gedwee liepen we achter haar de baan af naar het terras van de club. We vonden een lege tafel en vier stoelen. Ik pakte een fles water uit mijn tas. Ik was moe en terneergeslagen na mijn geklungel op de baan.

“Je hebt met Alan gesproken, hè?” vroeg Diane. “Hoe gaat het met hem?”

“Prima, geloof ik.” Ik was verbaasd dat ze belangstelling toonde voor de man die ze het huis uit geschopt had.

“Zorgt hij goed voor zichzelf? Ik bedoel, eet hij wel? Zag hij er mager uit?”

“Hij zag er volgens mij goed uit. Hoor eens, Diane, als je wilt weten hoe het met hem gaat, waarom zoek je het dan zelf niet uit?”

“Ik weet het niet,” mompelde ze. “Denk je echt dat hij die Canadese vrouw vermoord heeft?” Ze sprak Julia’s naam niet uit.

“Natuurlijk niet.” De laatste tijd was ik kampioen in het camoufleren van mijn gedachten. “Als je je zo’n zorgen maakt, waarom laat je hem niet weer thuiskomen?”

“Daar moet ik eerst diep over nadenken. De afgelopen weken waren heel vreselijk. Ik weet echt niet wat ik moet doen. Alles is zo verwarrend.” Diane liet haar hoofd zakken en sloeg haar armen beschermend over elkaar. Plotseling ging ze rechtop zitten, haar hoofd fier omhoog. Ze keek me scherp aan. “Als jij je er nou eens niet mee bemoeide, dan zouden we allemaal de kans krijgen om ons leven weer op orde te brengen. Maar nee, jij wilt de heldin spelen en ondertussen ieders leven tot een hel maken. Je valt mensen lastig, achtervolgt ze, verklikt ze bij de gendarmes. Hou daar in godsnaam mee op.”

Ik stond paf. Haar woede had zijn doel bereikt. Ik had eerder over Dianes uitvallen gehoord, maar dit was de eerste keer dat ik het zelf meemaakte.

Ik pakte mijn tas en stond op. “Als je denkt dat ik Ahmed het slachtoffer laat worden, heb je het goed mis. Het spijt me dat iedereen zo moet lijden. En tussen haakjes, ik heb niemand verklikt.” Ik wachtte twee seconden en zei toen: “Nóg niet.”

Toen draaide ik me om en liep naar mijn auto. Ik was razend. Diane had geen enkele reden om haar ellendige gevoel op mij af te reageren. Maar misschien wist ze meer dan ik en had ze daar wel een reden voor.

Vanachter het stuur keek ik naar het trio vriendinnen. Ze zaten nog aan de tafel. Ze staarden naar me, met open mond.

Thuis nam ik tevreden een lange douche. Ik liet het water mijn woede wegwassen. Later, met een salade uit de ijskast, een stukje brie en wat stokbrood erbij, installeerde ik me onder de grote eik in de schaduw. Dit was hemels. Ondanks mijn waardeloze prestaties op de tennisbaan voelde ik een aangename prikkeling in mijn lijf. Dit was het goede leven: ‘s-ochtends een flinke fysieke inspanning, de rest van de dag gewijd aan serieus werk. Daartussenin een simpele Franse lunch onder een verkoelende boom. Het enige wat ontbrak was een tedere omhelzing, aangeraakt worden ‘s-nachts, een bekend gezicht. Ik miste Ben en vervloekte hem in stilte omdat hij ons huwelijk geen nieuwe kans had gegeven.

Ik schudde mijn zwarte gedachten van me af. Ik moest verder. Ben kwam niet meer terug, dat wist ik zeker. Ik moest mijn leven opnieuw op poten zetten, met alle energie die ik in me had.

Ik nam het laatste stukje van de kaas. Toen hoorde ik een sputterend geluid. Ik keek op en zag een motor het pad op draaien. Ik kon niet zien wie het was; het gezicht zat verborgen achter het vizier van een helm.

“Bon appétit, Anna,” zei de rijder, en hij deed zijn helm af.

“Bonjour, Oscar,” zei ik met Frans enthousiasme.

“Ik zie dat ik je lunch verstoor. Mijn excuses. Ik kom later wel terug. Na je siësta, misschien,” zei hij met een knipoog.

“Nee, ik ben net klaar. Wil je koffie? Wijn misschien, of bier?” Ik was blij hem te zien.

“Nou, een biertje graag.”

Ik ging naar binnen en kwam terug met een glas en een gekoeld flesje bier.

“Je hebt mijn huis kunnen vinden?” vroeg ik. Ik vulde zijn glas. Mijn hand trilde even.

“Malcolm heeft me verteld waar je woont. Ik heb je vanmorgen geprobeerd te bellen, maar ik kreeg geen gehoor. Ik maakte me zorgen en heb van een kennis een motor geleend. En hier ben ik.”

“Ik was aan het tennissen.”

“Prima work-out, tennis. Ik ben er nooit goed in geweest, maar het is fantastisch voor je lijf. Dat kan ik aan je zien,” zei hij, en hij liet zijn blik over mijn lichaam glijden.

“Waarom maakte je je zorgen?” vroeg ik.

“Er wordt geroddeld in de jachthaven, dat je mensen vragen hebt gesteld. Anna, als ik van tevoren geweten had waar het allemaal om ging, dan had ik je nooit die lijst gegeven. Jean-Lucs naam zeker niet. Je beweegt je op gevaarlijk terrein. Ik wil niet dat je in moeilijkheden komt. Het is te riskant, geloof me. Zeilers kunnen soms wat ruwe klanten zijn. Ik wil je helpen en je beschermen. Als ik iets kan doen, laat het me dan weten.”

“De zeilers die ik tot nu toe ontmoet heb leken me uiterst vriendelijk en toeschietelijk. Jij inbegrepen.”

Oscar glimlachte. “Ik voel me gevleid.”

“Ik heb de zes boten, of zeven, als je de Evasion meerekent, op de lijst gecheckt. Vier ervan waren naar Griekenland en andere oorden vertrokken. Twee lagen er wel, maar ze waren niet op St.-Maarten toen Julia daar was.”

“Jammer dat ik je er niet mee kon helpen.”

“Ik heb wel Jean-Lucs boot gevonden,” ging ik verder.

“En?”

“Hij was er niet. Vertrokken naar Cap d’Agde.”

“Ik heb je eerder al gezegd dat hij goed is in zijn werk. Hij gaat er vaak naartoe om aan een boot te sleutelen. Er is daar een grote jachthaven.”

“Dat had Hildegard me ook verteld.”

“Hildegard?” vroeg Oscar.

“Jean-Lucs vriendin. Een Duitse. Ze zag er niet gelukkig uit, als je het mij vraagt.”

“Dat verbaast me niks. Hoe kan iemand bij die vent gelukkig zijn?”

“Ik heb iets vreemds ontdekt, een eigenaardig verband. De morgen van Julia’s dood had een kennis van mij een auto in de buurt gezien.” Ik was er niet zeker van of Alan nog bij mijn kennissenkring hoorde, maar liet die kwestie rusten. “De auto had een nummerbord uit Hérault. Daar ligt Cap d’Agde toch?”

Hij knikte. “Dus?”

“Als Jean-Luc regelmatig naar Cap d’Agde gaat, zou hij best daarvandaan de auto genomen kunnen hebben en hiernaartoe kunnen zijn gereden.”

“Dat lijkt me vergezocht,” zei Oscar. “Hérault is een uitgestrekt departement.”

“Het zou wel heel toevallig zijn, dat geef ik toe. Maar toch. Bekijk de feiten even. Julia’s zeiler was Frans. De naam van zijn boot leek op het Engelse escape. Dat heeft mijn contact op St.-Maarten, Dave, me verteld.”

“Wie is Dave?”

“Iemand die ik via internet heb opgeduikeld.”

“O.”

“Jean-Lucs boot heet Evasion – escape in het Engels,” ging ik verder. “Hij is in de Cariben geweest. Dat heb ik van Malcolm gehoord. Jean-Luc werkt vaak in het departement Hérault. Een auto met 34 op het nummerbord is die fatale morgen in de buurt gezien, een auto met veel haast.” Ik keek Oscar aan.

“Misschien zit je op een spoor,” mijmerde hij. “Zoals je het brengt, lijken de gebeurtenissen in elkaar te vallen. Bizar.”

“Ik moet nog nagaan wanneer Jean-Luc precies in de Cariben was, of, beter nog, op St.-Maarten. Ik wou dat ik hem te spreken kon krijgen.”

Oscar schudde zijn hoofd. “Laat me er een paar dagen over nadenken. Misschien weet ik hoe ik hem te pakken kan krijgen als hij weer terugkomt. Beloof me dat je hem ondertussen niet probeert op te zoeken.”

Ik keek hem aan en zei: “Ik kreeg gisteren een vreemd telefoontje. Ik denk dat het Jean-Luc was.”

“Wat?”

“Degene die me belde gaf zijn naam niet; hij waarschuwde me alleen om niet verder naar Julia’s moordenaar te zoeken. Of althans niet in de jachthaven. Hij had een zwaar Frans accent.”

“Dat klinkt serieus,” zei Oscar. Hij had een bezorgde trek op zijn gezicht. “Wat zei hij precies?”

Ik deed verslag van het gesprek van de vorige dag. Dat was niet zo moeilijk. Het was maar kort geweest.

“Jezus,” zei Oscar. Hij wreef over zijn voorhoofd. “Het kan best Jean-Luc geweest zijn, want zijn Engels is niet zo best.”

“Dus het klopt?” zei ik.

Oscar keek op. Zijn ogen hadden een donkere gloed gekregen. “Als het Jean-Luc was, hoe kwam hij dan aan je telefoonnummer?”

“Makkelijk zat. Ik had het aan zijn vriendin gegeven, Hildegard. Bovendien sta ik in de gids. Iedereen kan het opzoeken.”

“Je moet een nieuw nummer aanvragen, en geheim deze keer,” zei Oscar streng.

“Dat is veel te ingewikkeld, en het is niet nodig. Die man maakte me niet bang. Hij probeerde het wel, dat weet ik zeker, maar het was gewoon…hoe zal ik het zeggen – grappig.”

“Ik vind het helemaal niet grappig.” Hij pakte mijn hand. “Beloof me dat je je voortaan niet meer met Jean-Luc bezighoudt.”

“Dat doe ik,” zei ik zonder overtuiging. “Misschien moet ik wel onderduiken,” grapte ik.

“Goed idee,” zei Oscar enthousiast.

“Zo serieus bedoelde ik het niet.”

“Nee, echt een goed idee. Wat een toeval.”

“Wat bedoel je?”

“Weet je, ik was hiernaartoe gekomen om je uit te nodigen voor een tocht naar Porquerolles. Dat houdt in dat we een nacht daar overblijven, misschien twee. Het is te ver weg voor een dagje heen en weer. Het is een eiland voor de kust van Hyères, een dag zeilen vanuit de haven. Ik moet er voor chartergasten gaan kijken. Ze willen er later in de maand naartoe. Ideaal gezien is het een driedaagse trip. De eerste dag heen, de tweede om het eiland te ontdekken, de derde terug. Ik had de indruk dat je van onze zeiltocht genoten had en dacht dat je het misschien weer wilde proberen.” Oscar keek me vol verwachting aan. “De gastenhut is voor jou, natuurlijk.”

“En dat is mijn onderduikadres?”

“Niet echt. Maar daarmee kun je een beetje afstand nemen van alle zorgen. Voor een paar dagen tenminste. Ik zou het fijn vinden als je met me mee zou gaan. Het ging zo goed samen de laatste keer. Je bent aan een verandering toe.”

“Het is erg aardig van je,” zei ik. “Ik zit te wachten op een reactie over een project waar ik aan zou werken. Ik weet niet wanneer die komt en of ik die dagen vrij kan nemen. Mag ik erover nadenken?”

“Tuurlijk. Even kijken. Vandaag is het zaterdag. Maandagmorgen ben ik van plan te vertrekken. Vroeg, om zes uur. Dat geeft je niet veel tijd.”

“Ik bel je voor morgenavond, dat beloof ik,” zei ik.

“Als je wilt, kun je de avond tevoren op de boot slapen. Dan heb je wat meer tijd.”

“Goed idee,” zei ik. Het was moeilijk zijn enthousiasme te temperen.

Oscar stond op. Hij pakte zijn helm, die hij op de rand van het terras had achtergelaten. “Een mooi huis,” zei hij, terwijl hij het geheel nog eens bekeek. “Maar je moet wel iets aan die scheuren doen.”

“Ik weet het. Ik hoor van iedereen hetzelfde.”

“Als je wilt, kan ik je er wel mee helpen. Ik ben best goed in stucwerk.” Hij wachtte even en grijnsde toen. “Ik geloof dat ik te veel wil. A bientót, Anna.”

Ik keek hem na. Hij stapte op de motor. Na een paar energieke pogingen kreeg hij het ding aan de gang.

Bij de hoek stopte hij even en wuifde naar me. Toen wist ik dat ik er die maandag zou zijn.