VIII

Maandagmorgen vroeg belde ik naar het kantoor van maitre Bartholi in Draguignan. Na één keer rinkelen nam een secretaresse op en kondigde zich aan met iets wat leek op: “Cabinet des avocats, bonjour.”

Ik gaf haar mijn naam en vroeg om een afspraak. Was ik een nieuwe cliënt? Ja, zei ik, zo ongeveer. Ze vertelde me dat maitre Bartholi het erg druk had die week. Vrijdag vroeg in de middag was er nog een plekje vrij. Ik was teleurgesteld over de wachttijd, maar ging toch maar akkoord. Op haar verzoek herhaalde ik mijn naam en gaf mijn telefoonnummer. De maitre zou me dus aanstaande vrijdag ontvangen, om ‘quinze heures moins quart.’ Kwart voor drie, gokte ik.

De secretaresse gaf me een paar aanwijzingen om het kantoor in Draguignan te vinden.

Terwijl ik op de afspraak met Ahmeds advocaat zat te wachten, doodde ik mijn tijd met surfen op internet. Ik ben een grote fan van deze vorm van communicatie met de wereld. Ik gebruik die vooral om met mijn dochter Vicky en mijn kennissen in Amerika te corresponderen, zelfs sporadisch met mijn afwezige echtgenoot, die sinds we uit elkaar zijn gegaan weigert kwesties via de telefoon te bespreken. Sinds kort speur ik ook naar advertenties voor baantjes, in de hoop iets te kunnen vinden wat ik thuis aan de computer kan doen.

Maar deze keer zocht ik naar een ander onderwerp: de Cariben. Julia had me verteld over haar jaren op St.-Maarten en haar werk als bemanningslid op een catamaran. Nadat ze voor haar Franse zeiler was gevallen, had ze met hem de Cariben achter zich gelaten. Samen waren ze de Atlantische Oceaan overgestoken naar Frankrijk. Op z’n minst kon ik proberen meer over haar leven op het Caribische eiland te weten te komen.

Op de computer koos ik mijn favoriete zoekmachine. Ik typte de woorden ‘St.-Maarten’. Er volgde een lange lijst met websites.

De meeste verheerlijkten het eiland als de parel van de Cariben, met zijn casino’s, timeshares en spannende nachtleven. Ik vond links naar watersportsites, maar het merendeel daarvan beschreef duiksportexcursies of bootcharters. Geen enkel bericht over trips op een catamaran.

Ik begon het zoeken te beperken door ‘St.-Maarten+catamaran’ te typen. De resultaten varieerden van een privé-charter op een catamaran (“$1000,- a day”) tot verschillende duiklocaties in St.-Lucia of St.-Barts. Niet erg bemoedigend. Ik voegde ‘+day trip’ aan mijn trefwoorden toe. Nu slechts één resultaat, en alweer een duiksportsite. Gefrustreerd probeerde ik het met St.-Martin, de Franse kant van het eiland, maar dat leverde niets nieuws op.

Vervolgens begon ik door de nieuwsgroepen te zoeken en vond er verschillende over de Cariben, één zelfs over watersport op de Antillen. Ik deed of ik een toerist was die op het punt stond naar St.-Maarten⁄St.-Martin te vertrekken voor een weekje vakantie en tikte mijn bericht in. Ik had gehoord dat je daar een dagtocht op een catamaran kon maken. Had iemand zoiets gedaan? Zo ja, wat voor een advies kon men mij geven? Om mijn kansen te vergroten plaatste ik het bericht bij alle nieuwsgroepen over de Cariben.

Daarna ging ik bij de nieuwsgroepen voor zeilers op bezoek. Dit keer was mijn bericht directer. Ik was op zoek naar een Canadese vriendin die een paar jaar op St.-Maarten had doorgebracht, en daarna was vertrokken naar Europa, op een Franse boot. Ze heette Julia en ik had al lang niet van haar gehoord. Elke informatie was welkom en ik zou het op prijs stellen als men mij per e-mail kon antwoorden.

Elke dag checkte ik mijn e-mail en ging ik de nieuwsgroepen langs voor een antwoord op mijn vragen. Tot mijn vreugde vond ik een e-mail van mijn dochter Vicky. Ze schreef dat het haar speet dat ze zo laat antwoordde, maar haar leven was hectisch. Alles prima. Ze was gevraagd in september bij een advocatenkantoor in Boston te beginnen. Intussen liep ze stage bij een jurist die werkte voor een softwarebedrijf in Cambridge.

Ik miste haar heel erg en zond een antwoord in mijn gebruikelijke stijl: “Wanneer kom je naar Frankrijk? Het weer hier is fenomenaal. Kun je niet een weekje vrij nemen?”

De volgende dagen verscheen er noch een respons op mijn berichten bij de nieuwsgroepen, noch een antwoord van mijn dochter.

Eindelijk, op donderdag, vond ik een bericht bij het forum van de Caribische watersportnieuwsgroep, van de leider van de groep, die me op de St.-Maarten-sites attendeerde. Maar die had ik al bezocht. Ik stond op het punt cyberspace te verlaten toen een teken beneden aan het beeld me waarschuwde voor een nieuwe mail. Ik klikte op de envelop en kreeg het bericht op het scherm:

Hallo,

Ik zag je bericht, het zette me aan het denken. Ik ken Julia, in jaren niet gezien. Ze vertrok ml een Franse boot, 4 jr geleden? Julia was fantastisch, altijd blij. Zou fijn zijn haar wr te zien. Hoop dat je haar vindt. Laat me weten. Ik woon op mijn boot in St.-M. zoals toen.

Dave

Pleiades

PS: de naam van de Franse boot was zoiets als Espace, Escape,

weet het niet mr prec.

PS2: Ik chk mijn email bij een kennis, niet vaak.

Dit was spannend nieuws. Eindelijk een contact uit Julia’s leven in de Cariben. Ik stuurde meteen een antwoord naar Dave, bedankte hem voor de informatie, en zei dat ik hoopte dat hij zich meer details van de Franse boot zou kunnen herinneren. Zou hij, bijvoorbeeld, de Fransman kunnen beschrijven, hoe hij eruitzag? En de boot, de lengte, de kleur? Voorlopig durfde ik niet te vermelden dat ik Julia wél gevonden had. Dood.

Vrijdag vertrok ik in het begin van de middag naar Draguignan voor mijn afspraak met de advocaat. Vanwege de seizoensdrukte vermeed ik de kustweg en koos voor de bergroute over het Massif des Maures, een weg die zich snel versmalde en met de kilometer uitdagender werd. De scherpe bochten vroegen alle aandacht. Het uitzicht moest vermeden worden.

Ten slotte bereikte ik de vlakte van Vidauban. Vandaar was het een makkelijke tocht naar mijn bestemming Draguignan, de tweede stad, na Toulon, in het departement van de Var en de zetel van het Tribunal de Grande Instance. Vanwege die instelling wemelde het er van advocaten.

Door de hoofdstraat reed ik op een imposant gebouw af. Elke steen, elk koog raam vertelde me dat het in bezit van de overheid was. Ik rondde een ruime fontein en sloeg links af, zoals de secretaresse me had aangegeven. Aan het einde nam ik een scherpe bocht naar links en toen bevond ik me in de juiste straat. Ik was er verbaasd over hoe keurig alles volgens plan verliep. Er was zelfs een parkeerplaats. Ik zag op mijn horloge dat ik tien minuten te vroeg was en besloot eens te kijken of de maître de middag net zo vlot begonnen was.

Ik deed de auto op slot en zocht naar nummer 25. De gevels van de gebouwen in de straat waren allemaal even saai. Ik vond het juiste nummer op de buitenmuur, naast een bronzen bordje dat het kantoor van twee advocaten aankondigde:

GEORGES BARTHOLI

AVOCAT

JEAN-CLAUDE BARTHOLI

AVOCAT

Merde. Ik had me niet gerealiseerd dat er meer dan één Bartholi zou kunnen zijn. Broers misschien, of vader en zoon? Ik hoopte maar dat ik de juiste van de twee zou treffen.

Naast het bordje bevond zich een brede, bruine deur, die open was voor het publiek, leek het wel. Ik ging naar binnen en bevond me in een trappenhuis dat nodig opgeknapt moest worden. Hier en daar ontbraken tegels. Er lagen brokjes kalk, die waren neergedaald van het plafond. De muren vertoonden scheuren. Het geheel was in een halfduister gehuld. Tastend langs de muur vond ik het lichtknopje, dat me over de gaten en het stof heen zou helpen.

Boven aan de trap belandde ik bij een deur met eenzelfde naambordje als aan de straat, met ernaast een eenvoudig verzoek om te bellen en naar binnen te gaan. Plichtmatig volgde ik de instructies op.

De deur leidde naar een interieur dat in kwaliteit niet veel van het trappenhuis verschilde. Er stond een bureautje met daarachter een vrouw die de pensioengerechtigde leeftijd allang was gepasseerd. Ze was druk bezig grote vellen gekleurd papier te vouwen en door te snijden.

Je suis Anna Hanson”, kondigde ik aan.

Oui, madame Hanson, asseyez-vous.” De secretaresse wees naar een hoek bij het raam, waar een paar stoelen en een tafeltje stonden. Op de tafel lagen een paar tijdschriften en een slordig stapeltje papieren, in diverse kleuren, en bedrukt met tekst. Ze leken veel op de vellen die het bureau van de secretaresse in beslag namen. Ik ging zitten en bestudeerde de papieren voor me. Ik ontdekte dat het affiches waren. Ze kondigden de openbare verkoop van onroerend goed aan: appartementen, villa’s, een winkel. Ik vroeg me af wat het drama achter elke verkoop was. Een hypotheek niet betaald, een erfenis betwist?

Intussen ging de secretaresse maar door met vouwen en snijden. De minuten kropen voorbij, in stilte, behalve het ritmische snip-snip van het snijmesje. Ik pakte een tijdschrift van onder op de stapel. Het was een Paris-Match van lang geleden, met een stralende prinses Di op de cover.

Eindelijk ging er een deur open en een jongensachtige gestalte verscheen. Hij had een blosje op zijn wangen. Hij liep naar de secretaresse en gaf haar een dossier. Ze keek op en glimlachte als een grootmoeder naar haar kleinkind. Misschien was hij haar kleinzoon wel of een student die stage liep.

De jongeman liep naar mij toe en stak zijn hand uit. Hij maakte een gebaar richting de open deur. Verschrikt begreep ik dat hij maitre Bartholi was.

Een breed houten bureau nam het grootste gedeelte van zijn kamer in beslag. Op de grond rees een toren van dossiers op. In de hoek, op nog een stapel, zag ik een zwarte toga, nonchalant gedrapeerd.

De advocaat nodigde me uit om in een van de twee stoelen voor zijn bureau te gaan zitten. Op weg naar zijn eigen zetel struikelde hij over de toren van mappen en belandde, sneller dan gepland, in zijn stoel. Hij glimlachte verlegen. “Ach Ahmed,” fluisterde ik onwillekeurig.

Vous êtes anglaise?” begon hij. Zijn secretaresse moest hem over mijn accent hebben ingelicht. “Désolé, mijn Engels is erg slecht.” Hij glimlachte.

Ik verzekerde hem dat het prima was. Mijn Frans was nog slechter. Ik vertelde hem snel dat ik voor Ahmed gekomen was. Hij was toch de advocaat in die zaak?

Oui, maïs…” Hij aarzelde en bestudeerde mijn gezicht. Was ik familie?

“Nee, maar ik voel me betrokken. Engagée”, voegde ik eraan toe. Ik wist niet of dat het juiste woord was.

De advocaat leunde achterover in zijn stoel en begon in zorgvuldig Frans uit te leggen dat hij de zaak niet met mij kon bespreken. Ik was Ahmeds moeder niet, of zijn zusje.

“Dat begrijp ik,” zei ik, “maar ik ken Ahmed. Hij heeft bij mij in de tuin gewerkt. Hij heeft Julia niet vermoord. Tenminste, naar mijn gevoel kan hij het niet gedaan hebben.” Ik probeerde net zo zorgvuldig in het Engels te spreken als de advocaat in het Frans. Op de een of andere manier communiceerden we. “Ik wil zoveel mogelijk helpen,” zei ik.

Hij knikte en zocht naar een dossier in de stapel. Ten slotte vond hij er een dat dunner was dan de rest. Hij opende het en nam er een paar vellen uit die in een kleurige map zaten. Ik herkende het papier: hetzelfde als dat van de affiches in de wachtkamer. Uit financiële noodzaak of een oprecht geloof in recyclen maakte het advocatenkantoor mappen van de veilingposters.

Je vous écoute”, zei maitre Bartholi. Hij kon me geen informatie geven, maar was bereid naar me te luisteren.

Toen ik mijn verhaal beëindigd had, bleef het even stil. Daarna begon Bartholi met zijn vragen. Had ik enig idee wie de moordenaar zou kunnen zijn? Ik aarzelde. Zou ik hem mijn lijst van verdachten geven? Malcolm, Alan, Diane zelfs? Ik besloot hun namen voorlopig voor me te houden. In plaats daarvan legde ik uit hoe belangrijk het me leek om meer over die Franse zeiler te weten te komen. Ik vertelde over mijn pogingen op internet en de respons van een zekere Dave op St.-Maarten. Het leek me dat dit verder nagetrokken moest worden.

“Ik ben geen detective,” zei de advocaat in simpel Engels. Hij voegde eraan toe dat er geen geld was om zulke dingen te onderzoeken. Hijzelf ontving van de staat een karig honorarium voor zijn diensten. Maar hij waardeerde mijn bezorgdheid en zou graag op de hoogte gehouden worden als ik iets meer vernam over de Caribische connectie. Voorlopig was het zijn taak om verzoekschriften aan de rechtbank te overhandigen, tot aan de dag van het proces. Wanneer? Hij hief zijn handen op. Intussen kon hij elke informatie gebruiken, als die ertegen pleitte dat Ahmed erbij betrokken was.

“Ahmed moet toch een alibi voor die ochtend hebben?” zei ik.

Un problème”, mompelde de advocaat. Na een stilte besloot hij de regels te versoepelen om me enkele details te kunnen geven.

De ochtend van Julia’s moord was Ahmed naar het dorp gegaan om met een klus in de bouw te beginnen. Hij zou rond acht uur door de patron op het kruispunt opgepikt worden. Na een uur tevergeefs wachten was hij weggegaan. Op dat moment liep hij langs een vuilniscontainer en vond het beeldje. Dat alles volgens Ahmed. Een Engelsman die in de buurt woonde had Ahmed die morgen langs de weg zien lopen en had dat feit later aan de gendarmes gerapporteerd. Omdat het medisch rapport had geconcludeerd dat Julia tussen zeven en negen uur die morgen vermoord was, begonnen de gendarmes Ahmed in de gaten te houden. Toen kwam de ontdekking van het beeldje en de vingerafdrukken. Bartholi zuchtte.

“Ik was degene die het beeldje gevonden heeft,” zei ik zachtjes.

Je sais, je sais.” De advocaat wist het en keek me aan met een blik die me niet op mijn gemak stelde.

“Wie is de Engelsman die Ahmed die morgen gezien heeft?” vroeg ik.

De advocaat schudde zijn hoofd en wilde niet antwoorden.

Misschien Alan? Of Malcolm? Ik zou het hun vragen als ik weer thuis was.

“En die patron dan?” vroeg ik. “Die kan Ahmeds verhaal bevestigen.”

“Meer problemen,” legde de advocaat uit. Ahmed kende de achternaam niet, alleen Jacques, een alledaagse naam. Ahmed was gewend hier en daar zo’n klus op te pikken: een dag werk, contant betaald. Zwart werk. Ahmed vond dat prima, en de baas ook. Geen vragen, geen namen, geen lasten. Maar nu was het natuurlijk niet zo prima.

Ondanks zijn jeugdige leeftijd en – vermoedelijke – gebrek aan ervaring, begon ik Bartholi te appreciëren. Ik had het gevoel dat hij zich oprecht om zijn cliënt bekommerde.

Ik had geen vragen meer. Ik stond op en vroeg wat ik hem verschuldigd was.

“Non, non,” zei hij met een glimlach. Hij was mijn advocaat niet, alleen die van Ahmed. Als ik in de toekomst juridische hulp nodig had, zou hij me met veel genoegen bijstaan en om een honorarium vragen.

Hij liep zijn kamer uit richting voordeur, waar hij mijn hand schudde. Als ik meer informatie had, moest ik tout de suite contact opnemen. Voordat ik vertrok, kon ik niet nalaten hem naar de andere Bartholi op het naambordje te vragen.

C’est mon père”, antwoordde hij, en hij legde uit dat zijn vader een belangrijke advocaat in Draguignan was geweest, en nu sinds twee jaar met pensioen was. Uit piëteit had hij de naam op de deur laten staan. Misschien ook, zo bedacht ik, om te laten zien dat de jonge Bartholi connecties in Draguignan had en die, zo nodig, zou gebruiken.