Op mijn tenen kon ik net een streepje zee in de baai van Saint-Tropez zien. Toen Ben en ik dit huis kochten, beseften we niet dat de reusachtige eik daar beneden weer snel bladeren zou krijgen en daarmee een fantastisch uitzicht zou blokkeren. Later hadden we het erover om hem te kappen, maar we besloten het niet te doen. Het was beter om te weten dat de zee er altijd was dan te proberen je een prachtige boom voor de geest te halen die verdwenen was.
Het was begin juni. Al in de ochtend begon de warme zon de muren van het huis te strelen en kroop dan verder over de tegels van het terras. Nog even en hij zou de kamperfoelie op de pergola bereiken en later de oleanders aan de rand van het gras. Steels keek ik naar de bougainville, nog steeds magertjes na een jaar. Ik had gehoopt op een zee van bloemen, voorjaar en zomer en najaar lang, net zoals in het dorp beneden. Nu zag hij er nog zo precair uit, alsof hij in afwachting was van een wonder, of in elk geval van mijn volle aandacht.
De telefoon ging. Waarschijnlijk Maggie, om me te herinneren aan het partijtje tennis vanmiddag. Als iemand me twee jaar geleden voorspeld had dat ik mijn dagen door zou brengen met tennis, wachten op een bloem in de bougainville en verder eigenlijk niets, en dit alles in Zuid-Frankrijk, zou ik hartelijk hebben gelachen.
“Anna, ik heb je hulp nodig.” Maggies stem klonk energiek, als gewoonlijk. Ze was een echte fitnessfanaat. Altijd rennen, fietsen, naar sportclubs, en aan het eind van de dag yoga om zich te ontspannen van al haar inspanningen.
“Wat is er aan de hand?”
“Diane heeft afgebeld. Ze voelt zich niet zo lekker.”
Die arme, ongelukkige Diane had de grootste moeite zich prettig te voelen de laatste tijd. Een paar jaar geleden had Alan, haar man, zijn koffers gepakt en was bij zijn vriendin in Londen ingetrokken. Na twee vrolijke jaren van feesten, reizen en nog veel meer was Alan, ongetwijfeld platzak en volkomen uitgeput, op zijn knieën huiswaarts gekeerd. Hij had Diane gesmeekt hem weer terug te nemen. Dat deed ze, op voorwaarde dat hij haar trouw zou blijven tot de dood. Om alle verleidingen van de Londense scène en vooral die van de ex-vriendin te vermijden, eiste Diane dat ze het grootste gedeelte van het jaar in de villa van haar familie, hier vlakbij, zouden doorbrengen. Alan stemde toe. Wat kon hij anders? Diane, of liever gezegd haar familie, had het geld. Hij was nu aan haar overgeleverd. De situatie maakte geen van beiden erg gelukkig.
“Laten we de wedstrijd vandaag maar vergeten,” zei ik. Ik zou er niet rouwig om zijn als hij afgelast werd.
“Natuurlijk niet! Waarom vraag je die buurvrouw niet of ze mee wil doen vanmiddag?”
“De buren zijn er niet. De luiken zijn dicht.”
“Ik bedoel die jonge vrouw die in dat hutje niet zo ver van jouw huis woont, de kluizenaarster,” zei Maggie.
“Julia? Maar die ken ik nauwelijks. Bovendien, ik weet niet eens of ze wel tennist.”
“Je hebt me toch verteld dat ze rond de wereld gezeild heeft, of zoiets? Dat betekent in elk geval dat ze sportive is.” Maggie strooide af en toe met Franse woordjes alsof er geen equivalent in haar moedertaal was.
“Ik geloof niet dat het rond de wereld was, en tennis op een zeilboot lijkt me niet zo eenvoudig.” Ik aarzelde even. “Ik heb haar telefoonnummer niet eens.”
“Kun je er niet naartoe lopen? Zo ver is het niet.”
“Zou ik kunnen doen,” zei ik vol tegenzin. Ik begreep niet hoe ik me elke keer weer door Maggie kon laten sturen. Op een dag zeg ik ‘Nee,’ of ‘Non’ als dat meer effect zou hebben.
“Prima. Laat het me zo snel mogelijk weten. A tout a l’heure.”
Ik nam snel een douche en zocht wat kleren bij elkaar: jeans, een shirt met lange mouwen, een regenjack en rubberlaarzen. Een bespottelijk geheel in de warmte van de vroege zomer.
De enige keer dat ik op bezoek was geweest had Julia me gewezen hoe ik het snelst thuis kon komen: door het struikgewas en hoge onkruid heen. Het scheelde veel tijd, maar je moest je wel goed voorbereiden, merkte ik toen. Ik was niet zo blij met al die schrammen en snijwondjes op mijn armen en benen. Maar nu ging ik op weg in het volste vertrouwen dat ik er vandaag zonder schade zou komen.
Julia’s huis, eigenlijk niet meer dan een hutje, bestaande uit één kamer, stond op ruime afstand van mijn terrein. Door alle bomen en wildgroei kon je het van mijn huis uit niet zien. Vanwege de afstand had ik ook nooit een geluid uit die richting gehoord. Misschien ook omdat ze zo’n afgezonderd leven leidde. Ze scheen niet zoveel op te hebben met nieuwsgierige buren. Na mijn ene bezoek had ik het min of meer opgegeven, die voorzichtige pogingen om elkaar te leren kennen die telkens weer stuitten op tegenzin van haar kant. Of zo leek het me althans.
Ergens bij de grens tussen de twee terreinen begon het opgeschoten onkruid. Voorzichtig stapte ik over de lage doornen. De lange takken duwde ik zorgvuldig opzij en ik gleed erlangs.
Julia’s huis was al helemaal overgoten door de ochtendzon. Het gras rondom was niet zo lang geleden gemaaid. Misschien had Ahmed geholpen. Hij was een klusjesman die voor diverse mensen in de omgeving werk deed, ook voor mij. Hij had me eens verteld dat hij met Julia te doen had. Ze had duidelijk weinig of geen geld; er was zelfs geen tuingereedschap om het onkruid en gras rond het huis in toom te houden. Soms, aan het eind van de dag, na een karwei ergens anders, ging hij naar Julia met geleend gereedschap en maaide het gras voor haar of wiedde het onkruid.
Verderop in het vers geknipte groen lag een tuinslang, waaruit het water vrij over het gras liep. Dat verbaasde me. Water is een kostbaar goed hier.
Nog één stap over het laatste onkruid. Toen viel ik.
Ik ging zitten en keek om me heen; ik geneerde me om mijn geklungel. Mijn linkerlaars zat verward in een struik en nog iets anders. Het duurde even voordat ik besefte dat het ‘iets’ een voet was, de nagels van de tenen gelakt in een donkerrode kleur. Langzaam trok ik mijn laars terug en ik stond voorzichtig op. De voet was nog steeds zichtbaar, en er was meer. Vanaf de voet omhoog begon een bloot been dat doorliep tot aan een wit slipje, afgezet met fijn kant, met daarna een naakt bovenlichaam. Het witte geheel stak stil af tegen de ruwe achtergrond.
Ten slotte bleven mijn ogen rusten op het hoofd. Vanuit een oor en van één kant van het hoofd sijpelden lijntjes rood naar beneden, in dezelfde tint als de nagellak op de tenen. Als extra kleur-accent zat er een blauwachtige veeg op een wang. De ogen waren halfdicht. Ze keken naar niets. Ik herkende het gezicht van mijn buurvrouw Julia.