Er was geen mens te bekennen op de catamaran. We waren op tijd gearriveerd. Vlakbij, aan een bar, stond een aantal luchtig geklede toeristen van koffie te genieten. Met enige aarzeling voegden Vicky en ik ons bij de groep. Inderdaad, iedereen wachtte op het vertrek naar St.-Barts. Een vrolijke man links van me legde uit dat het zijn derde tocht naar het eiland was. Het maakte deel uit van Frankrijk, vertelde hij me; het was geen kolonie, maar een departement van het moederland, samen met Guadeloupe en St.-Martin. Op St.-Barts kon ik me op de Franse Rivièra wanen, inclusief de snobs en de waanzinnig hoge prijzen. Hij lachte achter zijn hand. Toch waren er goedkopere plekken. Le Select, aan het begin van het dorp, dat moest ik proberen.
Er arriveerde een forse man, gevolgd door een energieke vrouw en een jonge kerel. Allen waren bruinverbrand. Met mijn ogen volgde ik de bewegingen van de vrouw in de hoop een idee te krijgen van Julia’s leven hier.
“Oké, mensen,” zei de stevige man. “Ik ben Bruce, de kapitein. Sally en John hier zijn onze crew. Als u vragen hebt, daar zijn ze voor. Hier is een lijst. Ik zal hem doorgeven. Zet een kruisje bij uw naam. Dan kunnen we vertrekken.”
Bruce gaf zijn lijst aan de spraakzame man aan mijn linkerzijde, die hem een tijdje bestudeerde. Eindelijk zette hij een kruisje bij een naam. “Stomme bureaucraten,” fluisterde hij. Na enig zoeken vond ik de naam Hanson twee keer op de lijst en streepte ze braaf af.
“Sorry voor deze details,” zei Bruce. “Gewoon papierwerk voor de ambtenaren in St.-Barts. Nu gaan we zeilen!”
Hij sprong op de catamaran, gevolgd door de twee helpers. Een voor een klommen we op de boot, geholpen door de crew. Voor de stuurhut lag een uitgestrekt net tussen de twee rompen, als een trampoline. Enkele passagiers voor ons hadden het zich daar al gemakkelijk gemaakt. Anderen bleven veilig in de stuurhut.
Ik volgde Vicky naar een plek op het net. Al gauw had de crew de lijnen van de kade losgemaakt. De kapitein zette de motor aan en stuurde de boot behendig van de kade naar de open zee. Intussen deelden zijn twee helpers plastic bekertjes rond.
“Wat is dat?” vroeg ik.
“Rumpunch,” zei iemand naast me. “Om je in de juiste stemming te brengen.”
Vicky keek me aan. We barstten in lachen uit. Waarom ook niet? Ook al was het pas tien uur ‘s-morgens.
Enige bezorgdheid over ons drankgebruik werd snel overboord gegooid. Zodra de catamaran de baai had verlaten en de zeilen gehesen waren, werden we begroet door metershoge golven. Ze kwamen van beneden omhoog en van voren naar ons toe, met het vaste voornemen om ons met het zoute water te doordrenken. De bekertjes rumpunch werden spontaan bijgevuld. Eerst giechelden we, maar langzamerhand slopen we terug in de richting van de cabine en de cockpit. De passagiers die vanaf het begin daar hadden gezeten, keken we met afgunst aan. Toch glimlachten we dapper, want we wilden onze fout niet echt toegeven.
Af en toe, als ik me meer op mijn gemak voelde, wierp ik een blik op Sally, de vrouw van de crew. Ze was hard aan het werk. Ze draaide aan een lier en stelde nerveuze gasten gerust. Het was lastig werk, niet zoals Julia het me beschreven had. Misschien was Julia een onvermoeibare enthousiasteling geweest, of misschien was dit een verkeerde boot.
Na twee uur beuken en plonzen liep de catamaran de haven van Gustavia op St.-Barts binnen. Het liep tegen de middag, het hoogtepunt van de hitte. Rillend van de natte kou verlieten we haastig het schip.
“Laten we een warme plek opzoeken,” zei Vicky. “Kijk, daar is Le Select.”
Ik liep achter haar aan. Ik voelde me miserabel. We vonden een tafel onder de bomen en hoopten dat de gefilterde zon ons snel weer zou oppeppen.
Tot verbazing van de ober bestelde Vicky warme chocolademelk.
“Voor mij ook,” mompelde ik.
“Nou, dat was een avontuur,” zei Vicky na een paar slokjes. “De zee op de Cape is hierbij vergeleken tropisch.”
“Sorry, liefje. We hadden een betere plek op de boot moeten uitzoeken. Ik had geen idee. Maar in elk geval zijn we niet zeeziek geworden.”
“Een schrale troost.” Ze gaf me een knipoog. “Ach, maak je geen zorgen. Ik vermaak me wel. Wat zullen we nu gaan doen?”
“Het stadje verkennen? Misschien zijn er wel leuke boetieks.”
We betaalden en verlieten het café. We waren weer helemaal opgewarmd en liepen de hoofdstraat van Gustavia in, waar we zagen dat alle winkels gesloten waren. Op een hoek troffen we Bruce, de kapitein.
“Hallo, wij zijn uw passagiers,” zei ik. “Alles hier lijkt dicht te zijn. Hebt u enig idee wat we tot aan het vertrek kunnen doen?”
“Dat is altijd een probleem. De Fransen sluiten rond de lunch. Tegen de tijd dat de winkels weer opengaan, moeten we vertrekken. Een mooie plek is Shell Beach. Het is die weg op, misschien tien minuten lopen. Het is de moeite waard. Zorg er wel voor dat u om drie uur weer bij de boot bent.”
We bedankten hem voor zijn advies. Vicky was al een paar passen vooruitgelopen toen ik me weer naar Bruce omdraaide.
“Het is misschien een gekke vraag,” zei ik, “maar ik ben op zoek naar een vriendin, een Canadese, ze heet Julia. Ze heeft als crew-lid op een catamaran op St.-Maarten gewerkt. Kent u haar?”
“Julia, hè? Canadees,” mompelde Bruce. “Dat klinkt bekend.” Hij aarzelde, maar schudde toen zijn hoofd. “Er schiet me nu niets te binnen. Ik zal er verder over nadenken.” Diep in gedachten liep hij weg.
“Vooruit, laten we naar dat strand gaan,” opperde Vicky enthousiast.
Ik volgde haar over het aangewezen pad. Na tien minuten kwamen we, zoals Bruce voorspeld had, bij een halvemaanvormige baai. Het strand lag bezaaid met schelpen. De baai deed zijn naam eer aan. Hij was verlaten, op een tweetal mensen na, die met aandacht de plaatselijke schatten bestudeerden. Een van hen was een dikke vrouw, slechts gekleed in een gehaakt bikinibroekje – zelfgemaakt leek het wel. Haar partner was een magere man. Hij droeg een kort zwembroekje, waarboven zijn heupbotten uitdagend uitstaken. We probeerden niet naar dit ongewone stel te kijken, maar konden er niets aan doen dat we dat af en toe toch deden.
“Denk je dat ze van hem houdt?” fluisterde ik.
“In elk geval heeft ze hem niet op een catamarantrip getrakteerd,” fluisterde Vicky terug.
We giechelden zachtjes en lieten ons tegen elkaar aan vallen als twee vriendinnen op een verplicht schoolreisje.
Langzaam liepen we langs de branding. Voorzichtig zetten we onze voeten neer om de schelpen niet te vertrappen. Misschien had het andere stel de mooiste al opgepakt, of misschien waren de schelpen daar altijd al wat saai, wit en zonder variëteit. We lieten ze onberoerd liggen. We zakten neer op het scherpe zand. Voor ons lag de witte vlakte die zich uitstrekte tot diep in de korte golven. Er viel even niets te zeggen. Het begon te heet te worden, en het licht op de witte schelpen werd verblindend.
Tijdens de wandeling terug naar Gustavia was de zon genadeloos. Toen we bij de haven arriveerden, zagen we al een paar passagiers op de trampoline zitten. Over een halfuurtje zou de boot vertrekken. We slenterden langs de kade en bewonderden de zeilboten die met hun steven aan de betonnen muur verbonden waren. Ik las de namen van de boten, maar Dave’s Pleiades was er niet bij.
“Weet je,” zei Vicky, “dat we nog niet geluncht hebben?”
“Je hebt gelijk,” zei ik. “Het is me helemaal ontschoten. Nu is het te laat. Straks vertrekken we. Ik zal het vanavond goedmaken en op iets bijzonders trakteren.”
“Daar reken ik op,” zei Vicky.
Terug op de catamaran bleven we dit keer in de stuurhut zitten. Bruce was druk bezig met de grote buitenboordmotor. Hij keek op en zag ons.
“Maak je geen zorgen, er is niks mis mee,” zei hij met een knipoog. “Jullie moeten voor op het net gaan zitten.”
“Daar zijn we vanmorgen drijfnat geworden,” zei ik.
“De terugtocht is heel anders; dan zeilen we voor de wind en word je niet nat. Het is een fantastische ervaring, dat beloof ik jullie.” We stonden op het punt om zijn advies op te volgen toen hij vervolgde: “Ik heb nog zitten nadenken over die Julia. Ik geloof dat ze in Marigot werkte, aan de Franse kant. Daar ligt een catamaran die dagtochtjes naar Prickley Pear op Anguilla maakt. Vraag maar eens rond in Marigot.”
“Bedankt, dat zal ik doen,” zei ik, en ik zette de eerste stap op het net tussen de twee rompen.
“Wie is Julia?” vroeg Vicky toen we weer op onze oude plek beland waren.
“Daar zal ik je vanavond over vertellen.”
“Je houdt me aan het lijntje, al sinds gisteren.” Vicky leek niet tevreden.
“Erewoord,” zei ik, en ik stak twee vingers omhoog.
∗
Bruce had volkomen gelijk: de tocht terug naar Philipsburg was spectaculair. Met een enorme spinnaker op vloog de catamaran over de golven op weg naar de thuishaven. We sloegen het frequente aanbod van een rumpunch af om ongestoord van de nieuwe ervaring te genieten.
“Vijfentwintig knopen,” kondigde Bruce aan.
“Dat is snel,” vertelde ik Vicky. Ik herinnerde me Oscars blije uitroep toen de Orion acht knopen had gehaald.
“Hoe weet jij dat?” Vicky keek me verbaasd aan.
“Ik heb de laatste tijd wat gezeild,” zei ik trots.
Vicky’s mond viel open van verbazing.
“Vanavond, ik beloof het je.”
“Dat is je geraden,” besloot Vicky.
∗
‘s-Avonds vonden we een Indonesisch restaurant in Front Street. Het menu kondigde een rijsttafel aan, iets wat Vicky nog nooit had gegeten.
Diverse schotels, variërend in kleur, grootte en aroma, verschenen voor onze neus, begeleid door een schaal met dampende witte rijst. We kozen en proefden op ons gemak. Dit kon nog wel een tijdje duren. Het gaf me de kans om Vicky over de gebeurtenissen van de afgelopen maand in te lichten. Een enkel detail sloeg ik over.
“Mam, weet je zeker dat je je met zoiets wilt inlaten? Het lijkt me een gevaarlijke zaak,” zei ze uiteindelijk.
“Ik moet het doen. Ik voel me verantwoordelijk voor Ahmeds arrestatie. In elk geval is er hier geen gevaar. Als Jean-Luc het gedaan heeft…Die zit nu veilig in Frankrijk.”
“Maar volgende week ben je daar weer. Je woont alleen. Het gaat hier om moord!” Vicky wreef zich over het voorhoofd. “Je bent veranderd. Je was altijd zo voorzichtig, wilde de dingen altijd precies plannen. Eerst boek je plotseling deze reis. En dan die moord vlak naast je deur. En je geeft geen krimp.”
“Ik besef dat ik de afgelopen maand een beetje ben veranderd,” zei ik. “En weet je? Ik vind het prima zo.”
“Het is leuk dat je het zelf zo plezierig vindt, maar ik maak me zorgen. Volgens mij zit je in een bloedlinke situatie en ben je daar niet op voorbereid.” Ik zag een oprechte bezorgdheid in Vicky’s blik.
Ik leunde voorover en raakte haar hand aan. “Hé, wie is hier de moeder?”
Ze glimlachte. “Sorry, maar ik maak me echt ongerust.”
“Dat hoeft echt niet, geloof me,” zei ik. “Trouwens, ik kan altijd een beroep doen op Oscar. Die neemt me wel in bescherming.”
“Oscar, die vent in het hotel?”
“Nee, Oscar in Frankrijk. Ik heb een paar keer met hem gezeild.”
“O?” Ze trok haar wenkbrauwen op.
“Hij is een vriend, niets meer,” zei ik. Vicky staarde me aan. Het maakte het er niet makkelijker op. Ik had het recht niet om haar voor te liegen, maar ik wilde haar ook niet kwetsen. Ik wist zelf ook nauwelijks wat ik voor Oscar voelde. “Hij is erg sterk, niet alleen fysiek, maar ook mentaal,” zei ik toen maar. “Als ik in moeilijkheden kom, redt hij me er wel uit. Dat weet ik zeker.”
“Ik kan het gewoon niet geloven.” Vicky schudde haar hoofd. “Je bent zo anders. Al dat gedoe met zeilen. Wat is er aan de hand?” Ze wachtte even. “Aha, je bent verliefd op hem.”
“Niet verliefd.” Ik aarzelde. “Hij is erg aantrekkelijk, dat wel. Sorry. Vind je het vervelend dat ik dat zeg?”
“Natuurlijk niet. Dat heb ik je gisteren al gezegd.” Haar stuurse gezicht vertelde me echter iets anders. Ze werd stil. Toen rechtte ze haar schouders en keek me met een glimlach aan. “Ik ben blij dat je gelukkig bent, echt waar. Nou, vertel me, wat gaan we met de zaak-Julia doen? Zullen we naar Marigot gaan? Bruce zei dat Julia daar gewerkt had. Dit gespeur is best wel opwindend. Je kunt op me rekenen.”
“Ik had gedacht om morgen het eiland te verkennen. Vandaag hebben we wel genoeg zon gehad. Een dagje in de auto kan geen kwaad. We kunnen het zo plannen dat we aan het eind van de middag in Marigot belanden. Daar kunnen we wat rondneuzen. Wat vind je ervan?”
“Je kunt op me rekenen,” zei Vicky nogmaals.