Maandagmorgen begon gemakkelijk. Ik had de wekker gezet, maar was al lang van tevoren wakker. Na een snelle douche zocht ik naarstig tussen mijn kleren naar een combinatie die niet uit de toon zou vallen. Ik koos voor een wit short en een T-shirt, met een katoenen trui voor de vroege koelte. Ik vond sneakers met witte zolen. De opmerking van de Nieuw-Zeelanders over de vegen op het dek stond me nog helder voor de geest. Ik haalde een canvas tas tevoorschijn en stopte er een handdoek en zwempak in, voor het geval dat.
Ik voelde me nerveus en opgewonden. Al die jaren van bootfobie zette ik van me af. Dit werd mijn eerste zeiltocht. Met Oscar. Ik zou de kans krijgen om naar zijn zeilersleven te vragen, zijn jaren in de Cariben en zijn contacten hier en daar. En dan was er die lijst. Ik keek naar de toppen van de bomen en zag dat ze zachtjes heen en weer bewogen. Er stond een zacht windje, genoeg om de zeilen te vullen en een boot voort te bewegen? Ik had geen idee.
Met schrik besefte ik plots dat ik niet aan de lunch aan boord had gedacht. De perfecte vrouw zou een picknickmand gevuld hebben met truffelpaté, een pastasalade met sjalotjes, ansjovis en basilicum, een selectie kazen, elk op de juiste rijpheid, en een verse baguette. En linnen servetten, natuurlijk. En ik? Ik had niets voorbereid. Nu was het te laat. Ik ging naar binnen en vond een redelijke witte wijn. Ik wikkelde hem in een kleurig Provencaals servet en stopte het geheel in de canvas tas. Ik deed de deur op slot en vertrok naar mijn avontuur op zee.
∗
Net voor negenen arriveerde ik in de Marines de Cogolin. De Orion was makkelijk te vinden en lag prominent tussen twee kleinere boten in. Haar afmetingen leken me enorm. Ik zag twee masten, een hoge aan de voorkant en een wat kortere dichter bij de achtersteven. Oscar stond aan dek en zwaaide enthousiast naar me. “Stap aan boord.” Hij stak zijn hand uit om mijn tas aan te nemen, zette die neer en hielp me op de boot. Dit keer was mijn entree veel gracieuzer dan een paar dagen geleden.
“Het spijt me. Ik had een lunch mee moeten nemen. Totaal niet aan gedacht. Ik schaam me diep.”
“O nee, je bent mijn gast. Ik heb al iets simpels voorbereid. Zal ik je de boot laten zien?”
“Ja, graag,” zei ik.
We daalden een korte ladder af en kwamen bij een woongedeelte. Rond een grote tafel liep een bank, bekleed met aquamarijn en zachtgeel. De stof deed me denken aan stranden en tropische zee. Aan één kant was een aanrecht met kastjes erboven en eronder. Daarnaast een fornuis en ijskast. Een paar zonnestralen drongen zich door de ruiten.
“Prachtig hout,” zei ik, en ik liet mijn hand over de tafel glijden. “Wat is het voor soort?”
“Teak. Het meeste hout dat je hier ziet is teak. De vloeren bestaan deels uit strookjes hulstboomhout en de afwerking hier is gemaakt van iepenhout.” Zijn vingers streelden de kastjes in de keuken. “Ik heb alles afgelopen winter opnieuw gevernist, toen ik in Tunesië was.”
Het zag er allemaal onberispelijk en erg aantrekkelijk uit.
“En dit is mijn commandopostje,” zei Oscar, en hij wees naar een tafel in de hoek. Opzij was een plank, gevuld met mappen en boeken. Ervoor een tweetal beeldschermen en iets wat leek op een paar radio’s. “Dit is mijn GPS. Die vertelt me waar ik ben en welke koers ik moet varen. Dat daarnaast is het radarscherm. En dit is de vhf,” zei hij, wijzend naar een radio. “Daarmee kan ik met andere boten communiceren of, in noodgeval, met de kustwacht. De reikwijdte van de VHF is niet zo groot. Daarom heb ik een ssb, deze hier. Daarmee kan ik met andere zeilers ver weg praten. En hierin”—Oscar wees naar de tafel – “bewaar ik al mijn kaarten en andere paperassen.” Hij deed de klep van de tafel omhoog om een heel stel kaarten en mappen te laten zien.
“En nu de rest,” zei Oscar. Hij zette mijn tas in een hoek, nam me bij de hand en leidde me naar voren. “Dit is de kapiteinshut. Dat betekent: hij is van mij. Zelfs als ik betalende gasten heb, komt niemand erin, tenzij ik haar uitnodig.” Hij grinnikte. “Sorry, flauwe grap.”
De hut was tegelijkertijd ruim en knus. Op het brede bed lag een donzen dekbed. Een tv en video waren in een hoek ingebouwd. Op de planken daarboven stonden rijen boeken en tapes.
“Hier is de badkamer.” Oscar opende een deur, waarachter ik een wastafel, wc en douche zag.
“Heb je wel genoeg water aan boord voor dit alles?” vroeg ik. “Zeker wel. Achthonderd liter. De wc wordt met zeewater gespoeld. Anders zou ik binnen een dag zonder water zitten. Met alle tanks vol kan ik het wel drie weken uithouden. Met gasten erbij is het een ander verhaal; die laten de douche maar lopen alsof ze aan land zijn.”
Ik had het gevoel dat Oscar gasten aan boord nauwelijks verdroeg, althans niet degenen die aan hun landgewoonten vasthielden. Ik was niet van plan hier een douche te nemen, maar knoopte zijn opmerking in mijn oren, voor het geval dat.
“Er is nog meer.” Oscar liep voor me uit naar de achterkant van de boot. Hij opende een andere deur, die naar een tweede slaaphut leidde. Deze was een stuk kleiner dan de zijne. “En nog een toilet, met douche. Hier slapen mijn gasten. Ver van mijn hut. Zo hoeven ze niet van mijn gesnurk te genieten.” Hij grijnsde.
“Alles is prachtig,” riep ik uit. “Het is net een huis.”
“Dit is mijn huis,” antwoordde Oscar. “Ik heb al jaren niet meer aan land gewoond.” Hij wachtte even, alsof hij zich zijn laatste verblijf aan land probeerde te herinneren. “Ik zit liever op het water. Hier heb ik alles: tv, radio, ijskast, mobiel – alle comfort. En als ik wil, kan ik het boeltje in een mum van tijd naar elders verhuizen. Dat gaat niet met een huis aan land. Anna, de vrijheid die je met een boot hebt is uniek. Misschien kan ik je daar vandaag iets van laten zien. Kom, laten we naar boven gaan en wegwezen.”
Ik volgde hem de ladder op naar de kuip. Oscar zocht iets in een hoek. Hij draaide een sleutel om en drukte op een knop. Vanuit de buik van de boot kwam een motor op gang. Oscar leunde over de reling en keek in het water, à la Jack, de Nieuw-Zeelander.
“Perfect,” zei hij. “Ik check altijd de uitlaat om te zien of het koelwater er wel uit stroomt. Anders krijg ik grote problemen. Dit is dan wel een zeilboot, maar we hebben de motor nodig om de jachthaven uit te komen. En omdat ze zo groot en zwaar is, moet het op z’n minst tien knopen waaien om onder zeil een redelijke snelheid te halen.” Hij keek om zich heen. “Ik geloof dat we geluk hebben vandaag.”
“Zal ik je helpen die dingen los te maken?” vroeg ik, en ik wees naar de touwen die de boot nog aan de kade hielden.
“Niet nodig,” zei hij. “Ik heb een trucje ontwikkeld, omdat ik vaak alleen zeil. Kijk, vanmorgen heb ik deze lijnen simpelweg rond de kikkers op de kade geleid en weer aan de boot vastgemaakt. Nu hoef ik alleen maar deze knopen los te maken en de lijnen binnen te halen. Dan zijn we los.”
Zoals voorspeld had Oscar binnen een minuut de lijnen aan boord. De boot dobberde zachtjes van de kade weg. Hij greep het stuurrad vast en schakelde de motor naar een hoger toerental. We rondden een volgende kade en zetten koers naar de uitgang van de jachthaven. Daarachter lag het open water. Ik was sprakeloos van opwinding.
“Straks zal ik je vragen me te helpen. Ik wil deze troep van lijnen opruimen en de stootkussens opbergen. Daarna hijsen we de zeilen. Denk je dat je de boot kunt besturen? Het is bijna hetzelfde als met een auto,” voegde hij eraan toe. “Je mag gerust nee zeggen, want het is niet moeilijk om het in mijn eentje te doen, maar ik dacht dat je het een leuke ervaring zou vinden.”
“Ik doe het graag.” Ik was verbaasd hoe gretig ik reageerde. Wat was er met me aan de hand?
Vijf minuten later hadden we de haven achter ons gelaten. De baai van Saint-Tropez lag voor ons.
“Neem het roer en vaar in de richting van die boei. Voor we ertegenop botsen heb ik alles aan kant.” Oscar wees op een schimmig obstakel dat ver weg in het water lag. Hij pakte mijn handen en legde ze op het stuurrad. Met zijn handen op de mijne bewoog hij het stuur naar links, toen naar rechts. “Zie je, er is niks aan,” zei hij. Hij liet mij alleen en liep naar voren om zich met andere dingen bezig te houden.
Mijn hart klopte in mijn keel. De grote boot lag in mijn handen. Oscar was een eind verder bezig lijnen op te rollen en dingen bij te stellen. In geval van nood kon ik om hulp vragen, maar voorlopig was ik de baas van dit schip. Aan mijn rechterkant schoten vogels recht het water in. Links, ver weg, lag de brug van Sainte-Maxime. Voor me was de boei, nog op een flinke afstand. Op dit moment was ik de heerser van mijn nieuwe wereld.
“Oké, Anna, we hijsen de zeilen.” Oscar had zijn werk gedaan en was weer terug in de kuip. “Daarvoor moeten we de boot eerst in de wind leggen. Dit is de windmeter.” Hij wees naar een schermpje. “Keer de boot totdat de wijzer recht omhoogstaat.” Hij liet de motor teruglopen en draaide aan het roer, waar mijn handen nog steeds op rustten. “Goed zo. Hou ‘m in die positie.”
Oscar verliet de kuip weer en liep naar de hoogste mast. Hij wikkelde een lijn los en trok hem gestaag naar beneden. Met een ritmisch geklik ontvouwde zich geleidelijk een groot zeil. Halverwege rolde Oscar de lijn rond een cilinder en pakte een hendel.
“Blijf naar de wijzer kijken,” riep hij.
“Sorry,” zei ik. Ik zag dat de wijzer nu zijwaarts gericht was. Het kostte me veel moeite om de boot weer in de wind te leggen.
“Geef wat meer gas, met het handvat rechts van je. Een beetje naar voren duwen. Goed zo. Perfect. O, Anna, je bent mijn kapitein.” Hij glimlachte.
“Daar ben ik niet zo zeker van,” zei ik. Het grote zeil was omhooggehesen en klapperde nu wild heen en weer. Dat leek me niet juist. Ik had geen idee wat ik nu moest doen. Oscar sprong terug in de kuip.
“Je bent fantastisch,” zei hij, en hij gaf me een kus op mijn wang. “Nu vallen we af en rollen de fok uit. Dan zetten we de motor uit en gaan we zeilen. We hebben geluk met de wind vandaag.”
Hij nam het stuur over en draaide het. Het grote zeil werd stil en vulde zich gemakkelijk met de wind. Oscar boog zich naar links, waar hij een knoop losmaakte en een stevige lijn naar zich toe trok. Binnen enkele seconden kwam er een ander zeil aan de voorkant vrij. Gretig ving het de wind op. Oscar zette de motor af.
Een vreemde rust omringde ons. Alleen het geluid van water dat tegen de boeg klotste, gekrijs van een zeemeeuw vlakbij. Voor de rest stilte. Aan mijn rechterkant kon ik de kustweg naar Saint-Tropez zien, met de eerste file van die morgen. Geluidloos, als in een stomme film. Ik zakte neer op een kussen en nam dit wonder in me op, bang om de breekbare stilte met mijn stem te verbreken. Het was Oscar die na een tijdje het eerst iets zei.
“Bijzonder, hè? Zelfs na zoveel jaren zeilen verbaas ik me toch elke keer weer. Op het moment dat ik de motor afzet, ben ik dolgelukkig. Geen geluid, niets. Alleen de wind, de zeilen, de zee. Ik geloof dat je me wel begrijpt.” Hij keek me aan met een gezicht dat volkomen kalm en tevreden was.
Ik knikte, want ik wilde nog niet mijn stem gebruiken. Waar was ik al die jaren nou zo bang voor geweest? Dit was schitterend.
Voor ons zag ik Saint-Tropez. De huizen met hun pasteltinten kwamen zachtjes in de ochtendzon tevoorschijn.
“We zetten gewoon koers naar de kaap na Saint-Tropez, La Rabiou, en ronden die dan,” zei Oscar alsof hij mijn gedachten kon lezen. “Daarna wil ik nog een stuk verdergaan, voorbij Cap Camarat, maar ik weet niet wat de wind voor ons in petto heeft. Anders gaan we bij Pampelonne voor anker. We zien het wel.”
“Ik vind alles best,” zei ik. “Dit is gewoon fantastisch.”
“Blij dat je geniet. Wil je koffie? Niet de beste.”
“Graag. Zal ik het roer weer nemen?” vroeg ik toen ik zag dat Oscar op het punt stond de ladder af te dalen.
“Niet nodig. Ik heb de automatische piloot aangezet. De boot blijft daarmee vanzelf op koers. Hoop ik.” Hij verdween in het vooronder. Na een paar minuten verscheen hij weer met twee mokken koffie. Ondertussen klotste de Orion stevig voort, zonder van koers te veranderen.
“Sorry, hij smaakt echt niet zo best,” zei Oscar terwijl hij me een mok overhandigde, “maar ik heb niet anders.”
Ik nam een slokje koffie. Inderdaad: niet best. Maar niets kon deze gelukzalige dag verstoren. Geen slechte koffie, geen mistral. Nou ja, een mistral toch maar liever niet.
∗
De volgende twee uren gingen in bijna-stilte voorbij. Af en toe wees Oscar op een bekend punt: de klokkentoren van Saint-Tropez, de citadel, de baai van Canebiers, waar Brigitte Bardot woonde. We rondden een volgende kaap en zetten nu koers naar het zuiden.
“Ik ben bang dat we niet verder dan Pampelonne zullen komen vandaag,” zei Oscar. Zijn nuchtere opmerking verbrak de idyllische stilte. “Het kan ermee door voor een lunch. Verderop is een prachtige kreek; daar had ik op gehoopt. Maar met deze wind kunnen we het niet in een dag heen en terug doen. Volgende keer misschien,” zei hij, en hij glimlachte. “Dan vertrekken we om zes uur ‘s-morgens.”
“Pampelonne lijkt me prima,” zei ik. Toch zou ik dit rustgevende zeilen wel tot het eind van de wereld vol kunnen houden.
“Er kan wat golfslag zijn in Pampelonne. De boot ligt dan niet zo rustig. We zien wel,” mijmerde Oscar.
Binnen het uur lagen we er voor anker, op redelijke afstand van het strand. Oscar had de zeilen neergehaald, de boot in de richting van het strand gestuurd en het anker laten zakken. Daarna wachtte hij tot het secuur vastzat. Tot mijn teleurstelling had hij niet om mijn hulp gevraagd. Misschien was dit een stadium waaraan nieuwelingen nog niet mee mochten doen.
Tegen die tijd was de wind gaan liggen. De zee was volkomen vlak. Oscar had zijn T-shirt uitgedaan en liet een gespierd en bruinverband lijf zien, met een dons van licht haar op zijn borst.
“Vreemd,” zei Oscar. “Meestal is er geen wind in de ochtend. Dan, rond het middaguur, wakkert hij aan. Nu hebben we het tegenovergestelde. De goden houden van ons, Anna.”
“Ik voel me gezegend,” zei ik.
“Een drankje vooraf. Dan ga ik de lunch klaarmaken.” Oscar verdween in het vooronder en kwam even later met twee glazen en een fles wijn tevoorschijn. Hij ontkurkte de fles en schonk in. “Op een nieuwe zeiler, en een hele goeie!” zei hij, en hij hief zijn glas.
“Nieuw is juist, maar goed – dat weet ik niet. Op een fantastische kapitein!” Na de koffie had ik niet veel verwachting van de wijn. Maar hij was erg goed. “Uitstekende wijn, Oscar.”
“Je zult me niet geloven, maar ik heb zelfs een wijnkelder aan boord. Ik kan de wijn alleen niet te lang bewaren, met die wisselende temperaturen en al dat schommelen. Maar dat is een goede reden om hem snel op te drinken,” zei hij met een grijns.
We dronken van de wijn. Voor ons zag ik het strand vol met zonaanbidders. Een enkele zwemmer in de zee.
“Er zijn niet zoveel mensen in het water,” merkte ik op.
“Het zou best eens een beetje koeltjes kunnen zijn. Het is immers nog vroeg in het seizoen. Als je wilt, gaan we na de lunch zwemmen.”
“Ik zal het eerst met mijn tenen testen. Maar wie weet,” zei ik.
“Ah, je bent het voorzichtige type.” Oscar glimlachte. “Je hebt groot gelijk. Je moet alles eerst voorzichtig testen.”
We zwegen een tijdje, alsof we het gesprek niet langer interessant vonden. Ik zou graag over andere dingen willen praten. Oscars leven, bijvoorbeeld. Zou hij dat willen? Ik besloot het erop te wagen.
“Hoe ben je met zeilen begonnen? Je bent toch Zwitser?”
“Je bedoelt: omdat Zwitserland niet aan zee ligt? Daarom kunnen we geen zeilers zijn?” Er klonk een lichte irritatie door in zijn stem.
“Nee, dat bedoel ik niet. Of misschien ook wel.”
Oscar raakte mijn hand even aan. “Ik zal je vertellen hoe ik een zeiler ben geworden, zelfs een zeezeiler uit Zwitserland. Het is een lang verhaal, maar ik zal niets weglaten, zolang jij me straks maar jouw verhaal vertelt.” Hij glimlachte weer. “Maar eerst gaan we lunchen! Gun me een paar minuutjes en ik keer weer met voedsel voor goden en zeilers zoals wij. Ik heb trek. Jij ook, hoop ik.”
Ik zette mijn glas neer en strekte me uit op de bank in de cockpit. De zon vond daar onbelemmerd zijn weg. De warmte was aangenaam. Ik sloot mijn ogen en liet me sussen door het rustige wiegen van de boot. Ik had er moeite mee om mijn gedachten op het doel van deze tocht te richten: meer te weten zien te komen over Julia en haar leven op zee. Later zou ik Oscar wat gerichtere vragen stellen, de lijst van zeilers bekijken en zijn ideeën aanhoren. Voorlopig gaf ik mezelf over aan de zee, de zon en het zacht wiegen van de boot.
“Je slaapt!” Oscars stem deed me schrikken. “Sorry, maar de lunch staat op je te wachten.”
Voor me op de tafel stond een grote schaal oesters. Daarnaast een paar borden, twee citroenen en een baguette. Oscar ging tegenover me zitten en haalde een kort mes tevoorschijn.
“Ik weet niet of je van oesters houdt, maar dit zijn de beste. Uit Bretagne. Ik heb ze vanmorgen vroeg op de vismarkt in Saint-Tropez gekocht.” Oscar nam een schelp en stak het mes in een opening. Hij wrikte het opzij en de twee helften lieten zich scheiden. Hij zette de gevulde helft op mijn bord en gooide de lege overboord. “Vis tot vis,” zei hij.
“Ik heb in Boston wel eens oesters gegeten,” zei ik gedwee. Dat was een lange tijd geleden en de portie was toen een stuk bescheidener dan die ik deze dag op mijn bord vond. Oscar ging rustig verder. Na vijf minuten waren onze borden vol geladen, de oesters glinsterend in hun gehalveerde huizen.
“Je moet ze met een druppeltje citroen eten.” Oscar sneed de citroenen in schijfjes en schoof die naar het midden van de tafel. “Sommige mensen maken een sausje of zo, maar zo moet het niet, volgens mij. Gewoon citroen en de beste oesters.” Hij pakte een schelp, perste er een schijfje citroen boven uit en hield het geheel omhoog. Hij liet de oester in zijn mond glijden en keek me in vervoering aan. “Jouw beurt. Niet op kauwen, gewoon naar binnen laten glijden.”
Ik deed mijn best om zijn gebaren na te doen. De eerste oester zat vast aan de schelp, maar na enig duwen kwam hij los. Ik liet hem langzaam in mijn mond glijden en slikte. Het was een vreemde, prikkelende sensatie.
In stilte gingen we door: een druppeltje citroen, een schelp naar de mond. Een stukje brood, een teugje wijn. Ik wist niet of ik Oscars trek in oesters kon evenaren, maar het ritueel zette me aan om door te gaan.
“Weet je, ze zeggen dat oesters een afrodisiacum zijn,” zei Oscar. “Volgens mij zit het allemaal tussen de oren en heeft het niks te maken met dit spul.” Hij at genietend verder.
Ik leunde achterover. “Ik geloof dat ik genoeg heb gehad. Ze waren heerlijk.” Ik nam een stuk brood ter afsluiting.
“Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik doorga,” zei Oscar. Met veel animo begon hij aan de volgende, en nog een…tot de laatste schelp.
“Nu wat anders.” Hij ruimde alles op en verdween naar beneden. Even later verscheen hij weer met een platte schaal die was gevuld met allerlei kazen. “Sorry, het is een simpele lunch,” zei hij.
“Maar heerlijk,” verzekerde ik hem. Met het brood dat over was begonnen we aan de selectie.
“Dit is een bijzondere roquefort. Die vind je niet in de supermarkt. Maar wacht even tot na de geitenkaas en de andere.”
Oscar had gelijk. Na een schijfje geitenkaas en stukje reblochon smaakte de roquefort veel lekkerder. Ik hou van Franse kaas, en deze waren superieur.
Na alles geproefd en genoten te hebben, hield ik ermee op en zei: “Ik ga even relaxen. Het eten, de wijn, de zon – ik word er helemaal doezelig van.”
“Tijd voor een siësta?” vroeg Oscar. “Maar die heb je voor de lunch al gehad!”
“Ik sliep toen niet,” protesteerde ik. “Ik zat gewoon na te denken over…Nou ja, dingen.”
“Nu moet je even niet nadenken. Strek je maar lekker uit en doe een dutje. Zo doen we dat in Frankrijk.” Hij verdween weer naar beneden en kwam terug met een kussen. “Zo,” zei hij, en hij zette het kussen achter mijn rug. Hij duwde me er zachtjes tegenaan. “Ik maak je wel wakker als het tijd is om te vertrekken.”
∗
“Anna.” Een zachte stem. Iemand raakte mijn schouder aan. “Tijd om te vertrekken. De wind is weer aangewakkerd, nu vanuit het zuiden. Dit is geen goede ankerplek meer.”
Ik lichtte mijn hoofd op en zag dat de boot van richting veranderd was: nu naar de open zee toe, met de achtersteven naar het strand.
“Ik ben zeker meteen in slaap gevallen,” zei ik. “Sorry.” Ik voelde me gedesoriënteerd. “Hoe laat is het?”
“Tegen drieën. Je hebt bijna een uur geslapen. Hoe voel je je?”
“Prima.”
“We moeten ervandoor. Jammer dat we niet konden zwemmen. Volgende keer dan maar.”
Oscar zette de motor aan en ging naar voren om het anker te lichten. Toen dat gedaan was, kwam hij terug en greep het stuur. Hij zette de motor op volle kracht en draaide de boot om, weg van het strand. Na een paar minuten volgde hetzelfde ritueel als ‘s-ochtends: Oscar hees de zeilen, ik stuurde de boot. De samenwerking was harmonieus, alsof we al jaren zo bezig waren.
“We zijn een goed team, Anna,” zei Oscar vergenoegd. “Ik zet nu de autopiloot aan. Dan zal ik je die lijst van zeilers eens laten zien.” Hij draaide een knop om en ging naar beneden. Ik hoorde hem de klep van de kaartentafel oplichten en tussen zijn papieren zoeken.
“Dit is hem,” zei hij toen hij weer in de cockpit zat. “Niet overboord laten waaien.”
Ik bestudeerde de namen op de lijst. Er waren er zes, inclusief de naam van de boten. Ik kende er geen een van, maar dat was natuurlijk niet verwonderlijk. Toch had ik iets bekends verwacht.
“Malcolm had het over een Fransman, een zekere Jean-Luc, die een boot in de jachthaven heeft liggen. Hij vertelde me dat die man ook in de Cariben gezeild heeft. Maar hij staat niet op de lijst.”
“Jean-Luc, zei je? Dat is een man met wie je voorzichtig moet zijn. Ik weet dat hij erop moet staan, maar ik wil je liever niet met hem lastigvallen. Een vreselijke vent, maar een eersteklas mécanicien”
“Malcolm vertelde me iets over Jean-Luc – dat hij nogal agressief was, vooral tegenover zijn vriendin.”
“Ja, hij slaat er graag op los. Op zijn vriendin, of vriendinnen. Hij drinkt te veel en dan – pats! Als je wilt, kun je hem bij de lijst zetten. Maar, nogmaals: wees erg voorzichtig.” Hij gaf me een pen.
“Hoe heet zijn boot?” vroeg ik.
“Evasion”, zei Oscar. Hij zag het vraagteken op mijn gezicht. “Zelfde spelling als in het Engels. Maar in het Frans betekent het meer zoiets als het Engelse escape!”
De pen lag stil in mijn hand. Ik keek uit naar de zee. Escape. Ik herinnerde me iets: Dave’s e-mail uit St.-Maarten. Had hij niet geschreven dat Julia’s vriend een boot had met een naam, iets als espace of escape? Hij was er niet zeker van geweest.
“En die boot ligt nu in de Marines de Cogolin?” vroeg ik.
“Volgens mij wel. Mag ik je iets vragen?” Ik knikte. “Die vriendin van je, waar je op zoek naar bent – hoe heet ze ook al weer?”
“Julia.”
“Is ze een goede vriendin van je?”
“Niet echt. Ik kende haar eigenlijk nauwelijks.”
“Kende?”
“Ze is dood.”
“Dood? Sorry, maar ik begrijp het even niet. Je bent op zoek naar een vrouw die je nauwelijks kent en die dood is?”
“Ze was mijn buurvrouw,” zei ik. “Ze is vermoord. Ik heb haar gevonden.”
Oscar legde zijn hand op mijn arm. “Dat moet moeilijk geweest zijn.”
“Ja.” Ik wachtte even. “De gendarmes hebben iemand beschuldigd, maar ik weet zeker dat hij het niet gedaan heeft. Bijna zeker.”
“Wie hebben ze dan beschuldigd?”
“Een jonge vent die klusjes voor deze en gene doet. Ahmed heet hij.”
“Een Arabier?”
Ik knikte. “Ik voel me schuldig, want ik heb de gendarmes op zijn spoor gezet.”
“Hoezo?”
“Ik heb een beeldje op de rommelmarkt gevonden en dat bleek later het moordwapen te zijn. Ahmeds vingerafdrukken zaten erop.”
“Een belangrijk bewijs dus.”
“Kan zijn. Maar Ahmed beweert dat hij het bij het afval gevonden had. Hij heeft niets met Julia’s moord te maken. En ik geloof hem.”
Oscar zweeg.
“Ik ken Ahmed,” ging ik verder. “Hij heeft klusjes in en om het huis voor me gedaan. Hij was altijd aardig en eerlijk.”
“Ik geloof je op je woord,” zei Oscar. “Maar wat ik niet begrijp is waarom je met mensen uit de Cariben wilt praten.”
“Ik heb je geloof ik al verteld dat Julia op een catamaran in St.-Maarten heeft gewerkt.”
Oscar knikte.
“Daar ontmoette ze een Franse zeiler. Samen zijn ze de oceaan overgestoken en hier toen aangekomen. Toen hebben ze zich in een cabanon geïnstalleerd, niet ver van mijn huis. Het is allemaal voor mijn tijd hier gebeurd. In feite kent niemand in de omgeving hem. Hij was alweer snel na hun aankomst verdwenen. Maar hij kan best weer teruggekomen zijn. Ik heb haar huis vanbinnen gezien toen ik haar vond. Een rotzooi, alsof er een gevecht had plaatsgevonden. Ik zag ook blauwe plekken op Julia’s gezicht en armen. Iemand moet haar daar geslagen hebben. Daarna haar hoofd…”
“Vreselijk,” mompelde Oscar. “Jean-Luc, dat zou kunnen wat betreft het meppen. Maar zo erg? Zou hij iemand vermoorden? Nee. Hij is wel eens op St.-Maarten geweest. Je hebt meer bewijs nodig, meer echte feiten. Ik wil je graag helpen, zeker met Jean-Luc. Die is te gevaarlijk voor je. Laat hem maar aan mij over.”
“Dat is erg aardig van je.”
De rest van de tocht terug naar de jachthaven verliep in stilte. Oscar was in gedachten verzonken. Ik was blij dat we niet verder over Julia hoefden te praten.
Het was na zessen toen we de Orion weer op haar plek manoeuvreerden. Een halfuur lang waren we druk bezig met het vouwen van het grootzeil, de canvas bescherming eroverheen trekken, en de lijnen aan de kade secuur vastzetten. Beneden was alles opgeruimd en was de vaat gedaan.
“Er is een leuk Italiaans restaurant hier vlakbij. Ze hebben uitstekende pasta. Wat vind je?” vroeg Oscar.
“Dat klinkt goed, maar ik moet nu echt naar huis. Ik ben met een nieuw project begonnen, voor een Amerikaanse firma. Daar moet ik vanavond aan beginnen. Een volgende keer?”
“Afgesproken. Misschien is dat ook wel zo goed,” zei Oscar. “Ik moet echt mijn administratie op orde brengen.”
“O ja? Jij lijkt me iemand die alles onder controle heeft. Alles netjes georganiseerd.”
“Ik probeer het, maar het lukt niet altijd,” zei Oscar met een glimlach.
In een hoek vond ik mijn canvas tas, met mijn fles wijn. “Jee, ik ben helemaal vergeten deze aan je te geven.”
“Ik zal hem veilig opbergen, voor de volgende tocht. Ik hoop dat je snel weer meegaat.”
“O, zeker! Het was een prachtige dag. Bedankt, Oscar.”
“Ik heb ook genoten. Ik bel je snel weer.” Hij pakte mijn hand en gaf me een zoen op mijn wang. Ik voelde me gevangen in een tederheid die ik lang had gemist.
Toen ik de jachthaven uit reed, dacht ik een bekend gezicht te zien, maar ik stond er niet lang bij stil.