Ik werd wakker van een geluid bij de deur, een knokkel die op het hout klopte.
“Madame Hanson?”
Ik draaide me om en zag het gezicht van Nathalie Duguet. De werkelijkheid kwam snel bij me terug. Ik moest in slaap zijn gevallen, in een gedachteloze sluimer. De gendarme had me gezegd dat ze over een uur terug zou komen, en daar was ze.
“Komt u binnen,” zei ik, terwijl ik me zo goed als het ging wat toonbaar maakte.
Nathalie ging het huis binnen. Ze droeg een typemachinekoffertje. Ze liep direct naar de keukentafel, deed het koffertje open, keek zoekend om zich heen naar een stopcontact en stopte de stekker erin. Ze draaide een nieuw vel papier in de rol en keek me verwachtingsvol aan. Toen zag ze mijn verbaasde gezicht. Vergeleken bij de laptops van tegenwoordig leek een ouderwetse typemachine wel een schim uit een ver verleden. Nathalie begreep het.
“Het spijt me, maar we zijn nog niet zover. Dit is alles wat ik heb. Waarom gaat u niet zitten? Dan kunnen we een verklaring opstellen.”
Met behulp van haar aantekeningen en met alles wat ik me van die ochtend kon herinneren ploeterden we ruim twee uur voort. Nathalie was niet de snelste typiste in de regio. En er waren andere details. Ik vertelde haar over mijn theevisite bij Julia en ons gesprek van destijds.
“Kent u die vriend van haar, de zeiler?” vroeg Nathalie.
“Ik heb hem nooit gezien, maar heb alleen over hem gehoord, van Julia.”
“Zijn naam?” probeerde Nathalie. Ik schudde mijn hoofd. “Canadees, Amerikaan?”
“Nee, hij is Frans,” zei ik. “Dat heeft Julia me verteld, geloof ik. Ze zei dat hij wilde dat ze Frans sprak zolang ze in ‘zijn land’ woonden. Zo drukte Julia het uit. Ja, dat herinner ik me duidelijk, omdat Julia zich gepikeerd scheen te voelen.”
“Gepikeerd?”
“Misschien is ‘gepikeerd’ niet het juiste woord. Ik had het gevoel dat ze Frans wilde leren, maar in haar eigen tempo, niet gedicteerd door haar vriend.”
“Ze was dus niet Frans-Canadees,” constateerde Nathalie.
“Nee, van de Engelse kant.”
“Hoe was hun verstandhouding?”
“Voorzover ik uit Julia’s verhaal begreep, begon alles uiterst harmonieus. Maar toen ze hier arriveerden, verzuurde hun relatie. Hij wilde terug naar zee en de Cariben, zij wilde aan land blijven. Het was me allemaal wat duister. Ik bedoel, waarom zou je hier helemaal naartoe zeilen en dan meteen weer terug willen? De oceaan oversteken is niet zo eenvoudig, lijkt me. Als het er alleen maar om ging Julia zijn huis te laten zien, had haar Franse vriend het zich wel gemakkelijker kunnen maken. Met een foto, bijvoorbeeld.”
Nathalie fronste. “Zegt de naam Marchant u iets?” vroeg ze.
Ik schudde mijn hoofd. “Waarom vraagt u dat?”
“Volgens het kadaster is het huis het eigendom van een zekere madame Marchant, uit Parijs.”
Daar werd ik door verrast. “Wat gek. Ik dacht dat het van Julia’s vriend was. Tenminste, die indruk had ik. Die madame…hoe heet ze?”
“Marchant.”
“Die madame Marchant, wat zegt zij ervan?”
“We konden haar helaas niet bereiken. Een buurman in Parijs vertelde ons dat madame drie of vier jaar geleden naar Brazilië vertrokken is, met een gitarist, naar het schijnt.” Nathalie dacht even na. “Weet u of die zeiler gitaar speelt?”
“Geen idee. Ik heb er geen gitaar gezien.”
Het nieuws had me van mijn stuk gebracht. Ondanks Maggies aanmaningen had ik op het punt gestaan om de gendarme over Malcolm en zijn connectie met Julia te vertellen. Nu realiseerde ik me dat het web van verwikkelingen zich uitstrekte tot buiten het wereldje van een groep buitenlanders in Zuid-Frankrijk. Misschien was dit een Franse kwestie en moest ik me er verder niet mee bemoeien.
Eindelijk was Nathalie klaar met haar typewerk. Ze las de pagina’s nog eens over en gaf ze toen aan mij. De verklaring was in een Frans geschreven dat ik begreep. Af en toe had ik een vraag en vertaalde ze de desbetreffende passage. De tekst leek alles weer te geven wat ik haar verteld had. Met een zucht van verlichting zette ik mijn handtekening onder aan de laatste bladzij. Nathalie zocht haar spullen bij elkaar en liep naar de deur.
Voordat ze vertrok, keerde ze zich om. “Bedankt voor uw tijd en geduld. Als u nog iets te binnen schiet wat ons zou kunnen helpen, laat het me dan weten. U zult wel uitgeput zijn nu. Het moet een moeilijke dag zijn geweest.”
“Het lijkt een zwarte droom,” gaf ik toe. “Ik kan nóg niet geloven wat er gebeurd is.”
“Probeer een beetje uit te rusten,” drong Nathalie aan. Rondkijkend vroeg ze: “Woont u alleen, of is uw, eh…”
“Mijn man woont in de States.” Dat was alles wat ze van me zou horen.
“O.” Nathalie aarzelde even, maar werd snel weer zelfverzekerd. “Doe de voordeur goed op slot als u naar bed gaat. U kunt maar beter niet in slaap vallen met alle deuren en ramen open beneden.”
“Is dat een algemene waarschuwing of zegt u dat omdat er een moordenaar op vrije voeten rondloopt?”
“Algemeen, vooral omdat u alleen woont. Wat betreft de moordenaar: we pakken hem.”
“Of haar,” zei ik.
“U hebt gelijk: of haar,” zei Nathalie. “Maakt u zich geen zorgen. Hem of haar, we zullen erin slagen.”
Het was de eerste keer dat ik haar zag glimlachen.
∗
Maar die nacht kon ik niet slapen. Ik strekte me uit naar links, waar ik een lege plek vond. Zeven maanden geleden was die nog bezet geweest door mijn man Ben. Ik streelde het koele deel van het laken en vroeg me af of deze dag anders zou zijn als hij erbij was geweest. Ik wist het niet zeker.
Ik had Ben ontmoet toen ik een jonge doctoraalstudente was, net gearriveerd van het college in de stad waar ik was opgegroeid. Ik had me aangemeld bij een universiteit even buiten Boston, om daar een doctoraat in Engelse literatuur te behalen. Al na twee maanden voelde ik me er ongelukkig en had ik enorm heimwee. Ik deelde een klein appartement met een Japanse studente die weinig zei en zich altijd in haar kamer opsloot. De colleges die ik liep konden me niet erg boeien. Zonder auto voelde ik me geremd in mijn verlangen om verder te kijken dan de campus. Af en toe nam ik de trein naar Cambridge en Harvard Square, maar voor de rest was mijn leven gewoon saai. Toen ik een aankondiging zag voor een lezing bij de geschiedenisfaculteit – het onderwerp was het verzet in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog – besloot ik ernaartoe te gaan. Na afloop zou er kaas en wijn zijn. Ik geloof dat ik meer geïnteresseerd was in de afloop dan in de eigenlijke discussie.
“Hallo, jij bent vast een Hollandse.” Zo introduceerde Ben zich tijdens het kaas-en-wijngebeuren. Ik had braaf naar de lezing geluisterd en ook naar de discussie die erop was gevolgd. De academische schermutselingen leken weinig te maken te hebben met de werkelijkheid van de oorlog.
“Gedeeltelijk. Mijn moeder is Hollands.”
“Je ziet er Hollands uit. Het lijkt wel of ik je gezicht herken. Ik ben een paar keer in Holland geweest om research te doen. Misschien heb ik ook wel Hollands bloed. Ik kom uit Grand Rapids, en daar zijn veel Nederlandse nazaten.” Hij glimlachte. Zijn gezicht was open; zijn lichaam was lang en fors, met hier en daar een aanwijzing dat hij van het leven genoot. “Ik ben Ben Hanson.”
“Die naam klink eerder Scandinavisch,” antwoordde ik.
“Misschien wel, maar ik beschouw mezelf al heel lang als Hollander. Ik heb veel research gedaan naar de Duitse bezetting van Nederland.”
Ben legde me uit dat hij historicus was en zich had gespecialiseerd in collaboratie en verzet in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was docent aan de universiteit. Hij leek me ergens in de dertig, in elk geval enkele jaren en ervaringen op mij vooruit.
Of het nu de Hollandse connectie was of zijn open gezicht, ik voelde me op mijn gemak bij hem. Toen ik hem over mijn verlangen om verder dan de campus te kijken vertelde, stelde hij voor om naar de Berkshires te rijden. De herfstkleuren zouden daar prachtig zijn. Ik aarzelde even, maar accepteerde het aanbod al snel. Ik wilde niets liever dan uit mijn eentonige leven stappen.
Tijdens de weken die volgden reed Ben me overal naartoe. In het oosten van Massachusetts zagen we de bomen verkleuren tot felrood, geel en oranje. We deden de rondleiding in het House of the Seven Gables in Salem, bezochten Emersons huis in Concord en de Pilgrims-nederzetting in Plymouth. We picknickten op Boston Common en zaten tot het einde van de verlenging, de veertiende honkbal-inning, op de tribune in Fenway Park.
“Ga je nog wel eens terug?” vroeg Ben op onze derde trip.
“Naar Texas?” Ik had hem over het dorp verteld waar ik was opgegroeid.
“Nee, ik bedoel Holland.”
“Ik ben er maar één keer geweest, toen ik achttien was. Mijn grootmoeder had me uitgenodigd.”
“Je moeder heeft je er nooit mee naartoe genomen?”
“Nee, en ze is zelf ook nooit teruggegaan. Wat vreemd was, omdat ze sterk hechtte aan Hollandse tradities. Thuis waren er Nederlandse boeken; ze luisterde naar de Nederlandse radio. Soms maakte ze Hollandse lekkernijen, op oudejaarsavond bijvoorbeeld. Wat het was kan ik me niet goed herinneren, want ze stierf toen ik acht was.”
“Ach.”
“Later heb ik mijn vader wel eens gevraagd waarom we haar familie nooit bezochten. Hij dacht dat ze misschien bang was dat ze niet meer naar Texas zou willen terugkeren als ze naar Holland zou gaan. Ze hadden elkaar na de bevrijding ontmoet en waren verliefd geworden. Hij zat in het Amerikaanse leger. Binnen een paar maanden had hij mijn moeder meegenomen naar dat vreemde stukje grond in Texas, ver weg van haar familie en haar identiteit. Ik weet niet zeker of ze daar wel gelukkig was. Mijn ouders hielden van elkaar, geloof ik, maar er was altijd dat sluimerende gevoel van verlangen en een stukje bedroefdheid.”
“Spreek je Nederlands?”
“Een beetje. Toen ik klein was, sprak mijn moeder altijd Nederlands met me. Later, na mijn eindexamen, stuurde mijn grootmoeder me een retourticket naar Holland. Ik had haar nog nooit ontmoet.”
“En je bent gegaan.”
“Natuurlijk. Ik bracht de zomer bij haar door. Ze was een bijzondere vrouw. Erg koppig. Ze weigerde Engels met me te praten. Mijn Nederlands ging met sprongen vooruit. En ze stuurde me een weekje naar Parijs met een nichtje van me. Dat was fantastisch. Ik vond het een schitterende stad, hoewel ik geen woord Frans sprak. Ik zou er nog wel eens naartoe willen.”
“Als we de spullen nu bij elkaar pakken, kunnen we nog net de Air France-vlucht van halfacht vanavond halen,” zei Ben, op zijn horloge kijkend.
“Ik ben bang dat dat een beetje kort dag is,” zei ik lachend. “Maar ik zal de uitnodiging in gedachten houden.”
“Afgesproken.”
Misschien was het mijn eenzaamheid, of misschien Bens Hollandse interesses, maar in elk geval ontwikkelde onze verhouding zich op een vanzelfsprekende manier.
Na een paar maanden ontdekte ik dat ik zwanger was. Het was een schok. Alle voorzichtigheid in de wereld had me daar niet op voorbereid. Ondanks een overweldigende onzekerheid voelde ik dat ik het kind in mijn buik moest beschermen. Uiteindelijk vertelde ik het aan Ben. Hij was in de zevende hemel. Binnen een paar weken waren we getrouwd en wachtten we op de dingen die komen zouden. De dag dat onze dochter Vicky geboren werd was misschien wel de gelukkigste van mijn leven.
Ons leven ging verder. Bens academische carrière floreerde, terwijl de mijne stilstond. De eerste jaren waren helemaal voor Vicky, afgezien van wat zwakke pogingen om aan een proefschrift te beginnen. Daarna begon ik rond te kijken naar werk, al was het alleen maar vanwege het prettige gevoel van een eigen inkomen. Ten slotte vond ik freelance werk als schrijfster van softwarehandleidingen. Het stond ver af van mijn vroegere interesse in Jane Austen en George Eliot. Maar ik begon plezier te krijgen in muisklikken en het onthullen van het mysterie achter een verwarrend keuzemenu.
Ben raakte meer en meer vastgeroest in het academische gebeuren en kreeg een aanstelling voor het leven. Zijn vroegere uitbundigheid en waardering voor de goede dingen des levens vervaagden. Het was een langzaam proces, maar het ontging me niet.
Hij had weinig op met mijn werk, misschien omdat het zo ver af stond van zijn wereld, waar hij uiteindelijk een autoriteit op zijn gebied werd, bekend over de hele wereld. Het ene jaar werd hij uitgenodigd om les te geven aan een Engelse universiteit, dan weer werd hem een semester in Denemarken aangeboden, later een jaar in Canada. Vicky en ik gingen altijd mee. Ik genoot ervan een tijdje weg te zijn van het bezadigde universiteitsleven in Boston. We brachten een keer een heerlijke zomer door in Zuid-Frankrijk, toen Ben een zomercongres in Aix-en-Provence moest leiden. We huurden een huis aan de kust en genoten van onze tijdelijke ballingschap. Ik in elk geval.
Ik weet niet hoe het met andere huwelijken gaat, maar het onze werd op den duur wat saai en voorspelbaar, en viel ten slotte droog. Soms probeerden we er een sprankeitje verrassing aan toe te voegen, maar het leek niet genoeg om ons door de komende jaren heen te helpen. Ik probeerde enthousiast te zijn als we weer eens naar een feestje van de faculteit gingen, maar het lukte me niet. Ik weet zeker dat Ben net zo kritisch was geweest op de jaarlijkse kerstparty van het IT-bedrijf waar ik vaak voor werkte. Maar hij ging nooit mee.
Daarom was het geen grote verrassing toen hij op een dag aankondigde dat het tijd was voor een verandering. Hij wilde met vervroegd pensioen en samen met mij naar Zuid-Frankrijk vertrekken, om eindelijk het meesterwerk te schrijven dat hij al jaren gepland had. Misschien konden we daar een huis kopen. Ik zou er gelukkig zijn, weer terug in Europa; hij zou er tevreden zijn, met zijn research en het schrijven van het boek. Vicky was bijna klaar met haar rechtenstudie; ze zou wel snel een baan vinden in Boston of New York.
Ik stond paf. Het vooruitzicht om weer in Frankrijk te wonen was heel opwindend. Ik had ervan genoten, al die jaren geleden. Onder de zon van de Provence zouden we de harmonie van vroeger weer terugvinden; daar was ik zeker van.
Die herfst reisden we af om de omgeving te verkennen en vonden het huis van onze dromen. Binnen zes maanden was alles beklonken: het huis gekocht, Ben definitief met pensioen, en al onze bezittingen verscheept. Zelfs Vicky, met haar leven diepgeworteld in New England, gaf ons haar zegen.
We werden verliefd op onze nieuwe omgeving. Ik was druk bezig met het planten van struiken en bloemen, of ze het nou deden of niet. Ben bestudeerde de paar scheuren in de buitenmuur en besloot de klus aan een firma in de buurt over te dragen, maar hij kwam er niet toe om hen op te bellen.
In het begin besteedden we veel tijd aan tochtjes maken in de omgeving. We bezochten middeleeuwse dorpjes, de Gorges du Verdon, het oude Nice, en de steegjes van Saint-Tropez. Algauw raakten we in een dagelijks ritme dat Ben prettig vond, en ik daarom ook. Elke morgen stond hij vroeg op en werkte tot het middaguur aan zijn manuscript, en ‘s middags ook weer. De enige uitzondering was woensdag, marktdag. Dan ging hij op stap om de ingrediënten voor een gourmetmaaltijd te kopen. Hij hield van koken en was een prima kok. Ik plaagde hem met zijn uitdijende taille en betreurde de mijne.
Toen kwam de zomer, en daarmee het begin van een groeiend onbehagen. De hete zon drong zich aan ons op en Ben kon er niet tegen. Hij begon over van alles en nog wat te klagen. Hij weigerde zich aan het plaatselijke gebruik van een siësta over te geven; hij wilde werken. Minachtend sprak hij over de paar vrienden die ik in de omgeving gevonden had. Leeghoofden waren het, vond hij. Hij miste de bibliotheek en zijn academische vrienden, hoewel hij dagelijks per e-mail contact met hen had.
We stommelden door het herfstseizoen. Halverwege vertelde Ben me dat hij een aanbod van Princeton had gekregen, dat hij niet kon weigeren. Ik staarde hem lang aan en zei ten slotte: “Nee. Nee, ik ga niet met je mee. We hadden besloten om hier te wonen, en ik ga niet na amper zes maanden mijn koffers weer pakken.”
Maar Ben pakte de zijne wel en ging weg. Terwijl hij zijn vertrek voorbereidde, mompelde hij dat hij niet van plan was mij hier financieel te ondersteunen, want hij kon zich geen twee huishoudens veroorloven. Ik zou het wel rooien, vertelde ik hem. Ik had nog geld op mijn rekening en zou anders wel werk vinden.
Ondanks Vicky’s smeekbeden besloot ik te blijven waar ik was. Ik wilde mijn herwonnen leven nog niet opgeven. Maar het was niet makkelijk. Soms vervloekte ik dit begeerde land, dat zo leeg was zonder mijn gezin. Intussen bleef ik er, in passiviteit verzonken, en wachtte op een teken om mijn leven opnieuw op te starten.