Een zonnestraal raakte mijn gezicht. Nog half in slaap probeerde ik hem weg te vegen, alsof het een opdringerige vlieg was. Ik keek om me heen en zag een onbekende omgeving. Aan mijn linkerkant een beklede muur met een plank vol met boeken erboven, in een hoek een televisie die me vlak aanstaarde, dichtbij een verfrommeld dekbed, in de hoek een paar kussens. Ik begon me te realiseren dat ik me in Oscars privé-hut bevond. De gebeurtenissen van de afgelopen nacht kwamen terug, de sluimerende sensaties werden weer wakker. Ik strekte mijn hand naar rechts, maar vond niemand. Oscar had het bed verlaten.
Even was ik teleurgesteld, verdrietig bijna, maar de herinnering aan onze passie verdreef zulke gedachten.
Ik zocht tussen de stapel kleren op de grond en vond Oscars T-shirt. Ik liep naar de salon. Hij zat aan zijn werktafel.
“Goedemorgen, mijn liefste,” zei hij, en hij trok me naar zich toe. Hij kuste mijn lichaam door het shirt heen. “Sorry dat ik je alleen gelaten had, maar ik voelde me zo goed vanmorgen. En je was diep in slaap. Het werd tijd dat ik aan mijn logboek ging werken. Gisteren heb ik het niet gedaan. Normaal ben ik punctueel, maar ik werd wat afgeleid.” Hij kuste me weer. “Leuk shirt,” zei hij met een grijns.
“Ik heb het eerste het beste gepakt.”
“Staat je goed.”
“Ik ga even zwemmen,” zei ik. “Denk je dat het water warm genoeg is?”
“Dat denk ik wel. Maar als ik jou was, zou ik wachten. Het water hier is niet zo schoon, met al die boten die hun vuile water overboord pompen, het toilet en zo. Een douche is beter. Neem alle tijd, en laat een paar druppeltjes voor mij over. En dan weer naar bed? Of eerst aan wal en het eiland ontdekken? Dan zoeken we een schoon strand waar je kunt zwemmen.”
“Laten we aan wal gaan. We hebben toch nog een nacht?”
“O ja, nog een nacht, en nog vele meer, hoop ik.” Hij zond me een glimlach. “Ga je gang. Tegen de tijd dat je aangekleed bent, ben ik hiermee klaar. Kijk, jij staat er ook in.”
Hij liet me het begin van de notitie over de vorige dag zien:
0530: Olie OK. Water vol. Accu’s OK
0605: A. arriveert
0630: Vertrek M. de C.
“A. dat ben jij. Maak je geen zorgen, er staat niets intiems in.” Hij grinnikte.
∗
Een uur later zaten we in de rubberboot, op weg naar het strand. Oscar had een picknick bij elkaar verzameld van de resten van de lunch van de vorige dag, aangevuld met wat hij in zijn kastjes had gevonden.
Hij voer met het bootje naar het strand en trok het toen verder omhoog. Diep in het zand begroef hij een klein anker; dat moest het bootje uit de branding houden. Hij wuifde naar een man die op een boomstronk bij de struiken zat.
“Is het wel veilig om alles zo achter te laten?” vroeg ik.
“Pierrot houdt er wel een oogje op. Ik ben er zeker van dat alles er nog is als we terugkomen. Laten we naar het dorp wandelen en een kaart kopen.” Ik bewonderde zijn zelfverzekerdheid.
We volgden het strand langs de kust. Aan het eind was een rotsig pad met glibberige stenen. Algauw kwamen we bij de haven aan. Daar was het vol met pasgearriveerde toeristen. Een tweetal veerboten stond op punt te vertrekken om nog meer dagjesmensen op te halen en aan het eiland toe te voegen. De fietsenverhuurbedrijven deden goede zaken.
Het vvv-kantoortje was afgeladen. We konden er niet meer bij. Oscar stak een hand naar binnen en greep een gratis kaart van het eiland uit de dichtstbijzijnde rek.
“Laten we hier wegwezen. We kopen een stokbrood en nemen een kopje koffie. Dan bekijken we waar we vandaag naartoe zullen gaan.”
We streken op een terrasje neer en bestudeerden de kaart.
“Wat betekent calanque, hier?” vroeg ik.
“Dat is een rotsige inham. Die zijn aan de zuidkant. De stranden zijn hier, aan de noordkant. Als je wilt zwemmen, kunnen we naar Plage d’Argent gaan, of Langoustier, verder naar het westen.”
“Laten we over het eiland wandelen naar een van die calanques. Als we terugkomen, kunnen we bij ons strand zwemmen. Het leek me daar wel schoon, ver bij de boten vandaan.”
“Goed idee.”
We dronken van onze koffie en bekeken het ochtendgebeuren om ons heen. Fietsers vertrokken voor een dagtocht; gezinnen begonnen een voettocht naar een van de stranden. Er hing een blije sfeer. Iedereen leek uit te kijken naar de komende uren. Dit was niet het geval bij een groepje dat zich rustig langs de kade voortbewoog: een man met drie gendarmes om hem heen, twee aan zijn linkerzijde, een derde rechts van hem. Af en toe stopte het kwartet bij een restaurant of café, waaruit dan iemand naar buiten kwam snellen om de man de hand te drukken en een heftig gesprek te voeren. Daarna zette de stoet zich weer voort.
“Wat is daar aan de hand?” vroeg ik. Ik merkte dat Oscar het gebeuren net zo aandachtig volgde.
“Iemand van het eiland. Ik denk dat ze hem gearresteerd hebben.”
“Het lijkt wel of hij de gendarmes leidt, en niet omgekeerd,” zei ik. “Hij heeft geen handboeien om.”
“Dat zouden ze niet durven. Het is zo’n klein eiland. Er wonen maar een paar honderd mensen. Het zou een opstootje veroorzaken, en dat met al die toeristen.”
“Ik wed dat Ahmeds arrest anders is gegaan,” mompelde ik.
Oscar legde zijn hand op de mijne. “Vooruit, laten we dit bandeloze eiland gaan verkennen.”
∗
We lieten het dorp achter ons en vonden het pad naar Calanque de Diou, onze bestemming. Het was al laat in de ochtend. De zon scheen genadeloos.
“We hadden eerder moeten vertrekken,” zei Oscar. “Ik hoop dat we wat schaduw vinden bij de rotsen.”
Naast elkaar liepen we door een wijngaard in het midden van het eiland.
“Druiven groeien werkelijk overal in Frankrijk,” merkte ik op.
“Ja. Maar deze zijn wel erg speciaal. Een goede wijn, heeft men mij verteld. Ik kan het niet beamen, want ik heb hem nooit geproefd. We hadden hem gisteravond kunnen proberen. Mijn fout.”
Het pad klom omhoog en voerde ons langs eucalyptus- en naaldbomen. Af en toe was er een beetje schaduw, maar die bood niet voldoende bescherming tegen de hitte, die steeds intenser werd. We kwamen bij een tweesprong: naar rechts een nauw pad tussen de bomen; naar links een pad zonder schaduw, afgesloten met een ketting waaraan een bord hing. ACCES INTERDIT. Een afbeelding van een rode vlam gaf de reden aan.
“Volgens de kaart moeten we nu naar links,” merkte ik op. “Maar dat mag niet.”
“Ze sluiten altijd paden af in het begin van de zomer, om brand te voorkomen. Vertrouw mij maar, het kan best. Het is nog te vroeg voor bosbranden. Trouwens, wat valt hier te branden?” Oscar wees naar het lage struikgewas.
“Ik ben er niet zo zeker van. Branden zijn een serieuze zaak in Zuid-Frankrijk.”
“Als we echt in moeilijkheden raken, kunnen we altijd vanaf de rotsen in zee springen. Kom op, neem eens een keer een risico in je leven. Dan ben je er alvast aan gewend als je mensen als Jean-Luc tegenkomt.” Hij pakte mijn hand en sloeg links af.
Ik volgde hem en stapte over de ketting.
Het pad klom verder omhoog, totdat we bij een rotsachtige kaap kwamen. Beneden ons lag een donkere zee. Kajaks bewogen zich in de inham, die omgeven was door grijze rotswanden. Er was geen strand.
“Dit is heel anders dan de noordkant,” zei ik. “Het is ruig, mysterieus bijna. Zelfs het water heeft een andere kleur.”
“Dat maakt het eiland zo bijzonder: het contrast,” zei Oscar. “Daar is wat schaduw. Laten we er gaan zitten en genieten.” Oscar trok zijn T-shirt uit en legde het onder de eenzame den. “Madame,” zei hij met een weids gebaar. Hij pakte een fles water uit de picknicktas en gaf hem aan me. “Op een dag als vandaag kun je het best water drinken. Vanavond nemen we wijn.” Hij had alles onder controle.
We namen slokjes water en aten traag. We hadden weinig honger. Vanachter een rots kwam een zeemeeuw aanhobbelen. Hij stopte op veilige afstand. Zijn linkerpoot had hij plat op de grond gezet; de rechter hield hij wat omhoog, tot zijn tenen net de grond raakten.
“Kijk, aan één poot is hij lam,” zei ik. Ik gooide een stukje brood naar hem toe, en nog een. “Arm beest!”
“Hij heeft nog steeds zijn vleugels. Je hoeft geen medelijden met hem te hebben.”
De zeemeeuw schrokte het brood op en deed een paar wankele passen naar ons toe. Toen schoot hij bliksemsnel naar voren en pakte het laatste en grootste stuk stokbrood. Hij hield het stevig in zijn bek, spreidde zijn vleugels en vloog naar een rots verderop.
“Wat een lef,” zei ik vol bewondering.
“Dat bedoel ik nou,” zei Oscar. “Je wordt sentimenteel, je geeft een vinger en hij pakt je hele hand.”
Plotseling daalde er een vlucht zeemeeuwen op onze dief neer, die het gemunt hadden op zijn buit. Met schril gekrijs maakten ze hun bedoeling duidelijk. Onze linke vriend negeerde hen, spreidde zijn vleugels weer en vloog naar de andere kant van de inham, het gezelschap in verwarring achterlatend. Ten slotte verlieten de nieuwelingen ons gebied.
“Ik geloof dat je gelijk hebt,” zei ik. “Dit is een crimineel eiland.”
We ruimden de restanten van de picknick op en stopten die terug in de tas. Oscar strekte zich uit en sloot de ogen. Ik leunde tegen de den en keek uit naar de zee en de horizon. Wat zou het volgende land zijn? Ik probeerde me een kaart van de landen rond de Middellandse Zee voor te stellen en besloot dat het Algerije of Tunesië moest zijn. Oscar zou het wel weten, maar ik wilde het hem niet vragen. De stilte was me te dierbaar.
Het was Oscar die ten slotte weer iets zei. “Vorige week zei je iets over een lijst van verdachten in verband met de moord op die Canadese vrouw. Wil je erover praten?”
“Best. Even nadenken. Op de eerste plaats Jean-Luc.”
“Dat kan ik me voorstellen. Ik weet hoe je over hem denkt. Maar zijn er meer?”
“Het is ingewikkeld. Weet je, waar ik woon is een groepje mensen, allemaal buitenlanders. Met sommigen ben ik bevriend, met anderen minder.” Ik aarzelde. “Ik weet niet of ik je mijn ideeën moet vertellen. Het lijkt op verraad.”
“Ik beloof je dat ik alles voor me zal houden. Als je het liever niet wilt zeggen, kan ik dat ook begrijpen. Ik wil je alleen maar helpen. Misschien lucht het je een beetje op.”
“Oké,” zei ik. “Je kent Malcolm natuurlijk.”
“Staat hij op je lijst? Het is een gekke vent. Maar een moordenaar?”
“Dat beweer ik niet. Het is gewoon een lijst, niets staat vast. Maar hij kende Julia goed. Ze werkte voor hem.”
“Als wat?”
“Ze zorgde voor huizen, maakte schoon, dat soort dingen.”
“Hij heeft me nooit over haar verteld.” Oscar wachtte even. “Maar zo goed ken ik Malcolm ook weer niet.” Hij keek me aan. “Is dat je lijst?”
“Nee, niet helemaal.” Ik ging door met de rest van het groepje: Maggie, Alan en Diane. Voorzichtig zei ik dat Alan veel oog had voor vrouwen, vermeldde ik zijn belangstelling voor Julia, zijn rare gedrag op de rommelmarkt, zijn verklaring aan de gendarmes waarmee hij Ahmeds schuld leek te bevestigen. Ook beschreef ik Dianes uitval na het tennispartijtje.
“Een moord maakt zulke mensen nerveus,” zei Oscar. “Wie zou dat niet worden? Maar toch, het zijn allemaal bizarre coïncidenties. Weet je het zeker dat je dit allemaal wel aankunt?”
“Ik ben er niet direct bij betrokken. Nou ja, misschien ook wel. Ik ben gewoon nieuwsgierig.”
“Dat is nog zacht uitgedrukt,” zei Oscar, en hij lachte. “Wat denk je van Alan? Zou hij het gedaan kunnen hebben?”
Ik dacht na. “Mijn intuïtie zegt nee. Ik kan het niet uitleggen.”
“Nooit je intuïtie gebruiken, maar dit.” Oscar tikte tegen zijn hoofd.
“In dat geval zegt mijn brein dat we op moeten stappen. Het is te droog en te heet. Brandgevaar, begrijp je. Ik wil graag terug naar het strand gaan.”
“Zo mag ik het horen,” zei Oscar. “Ik hou van een vrouw die haar verstand gebruikt.”
∗
We troffen de rubberboot op het strand aan. Intact, zoals Oscar voorspeld had. Op de zijkanten zaten kinderen die de veerkracht van het rubber beproefden. Eén blik van Oscar en ze renden weg. Het strand lag vol met zonnebaders, het water was gevuld met plonzende lichamen.
We zetten de picknicktas in het bootje en ontdeden ons snel van de onnodige kleren.
“Leuke bikini,” zei Oscar. “Doe het bovenstukje maar uit. We zijn in Frankrijk, niet in Massachusetts.”
Ik negeerde zijn suggestie en liep het ondiepe water in. De zee was warm en glinsterde turquoise.
“Het lijkt de Cariben wel,” zei ik. “Ik ben er nooit geweest, maar ik heb foto’s gezien.”
“Ie hebt gelijk. Behalve dan de mensen. Daar is het veel rustiger.” Hij keek me aan. “Je hebt een goed lijf. Niet slecht voor je leeftijd.”
Quasi-verontwaardigd wierp ik me op Oscar en probeerde hem omver te trekken. Hij week geen centimeter. Ik rende weg, klaterend door de branding naar het diepere gedeelte. Oscar had me in een mum van tijd ingehaald. Hij tilde me in zijn armen en droeg me verder de zee in.
“Dit win je nooit, Anna.” Met een zwaai gooide hij me in het water, tot groot plezier van de zwemmers om ons heen.
We zwommen naar een stillere plek, doken naar de bodem, probeerden onderwatersalto’s – en een zoen.
Ten slotte keerden we terug naar het strand en lieten ons op het hete zand vallen.
“Hier kan ik verliefd op worden,” zei ik.
Oscar legde een hand op mijn rug en veegde de laatste druppeltjes zee weg.
“Verliefd…” mompelde hij.
∗
Die avond aten we op de boot. Oscar maakte een romige pastamaaltijd met een eenvoudige salade. Terwijl hij zo bezig was, zat ik hem te bestuderen. Hij leek zich volkomen op zijn gemak te voelen. Nauwgezet koos hij de ingrediënten en voegde ze toe: vers gemalen peper, kruiden, crème fraiche. De keuken was duidelijk zijn domein.
“Prima kok ben je,” zei ik na mijn laatste hap.
“Ik hou van koken. Maar er is niet veel lol aan als je alleen bent. Dan maak ik iets makkelijks en eet het staande op. Goed gezelschap maakt alle verschil.”
“Zo ervaar ik het ook als ik alleen thuis ben. Ik ga dan wel aan tafel zitten, maar voor de rest is het maar een eenzame ervaring.”
“Nog wat wijn?” vroeg Oscar.
“Nee, dank je. Ik heb genoeg gehad. Straks val ik aan tafel in slaap.” Na de hele dag aan land voelde ik me moe, maar gelukkig.
“Waarom maak je het bed niet vast warm? Ik ruim wel op. Het is pas tien uur. We kunnen nog uren van elkaar genieten.”
“Weet je wat? Jij strekt je vast uit, kijkt tv, en ik doe de afwas. Daarna kom ik bij je,” stelde ik voor.
“Daar hou ik je aan.” Oscar stond op en liep naar zijn hut. Een ogenblik later hoorde ik het geluid van Franse stemmen op de televisie. Ik ruimde de tafel af en liet warm water in de gootsteen lopen. Na tien minuten zag alles er weer redelijk uit.
Toen ik Oscars hut binnenging, trof ik hem uitgestrekt op bed. Zijn kleren lagen op het bankje ertegenover. Ik bewonderde zijn lichaam en voelde het begin van een licht verlangen. Oscar deed de televisie uit en draaide zich naar me toe. Op zijn gezicht was een afwachtende begeerte te lezen. Die gaf me weinig ruimte om ingetogen te zijn.
Een beetje verlegen begon ik mijn kleren uit te trekken, zo gracieus mogelijk. Ik had nog nooit de rol van stripper gespeeld en was me sterk bewust van mijn lichaam. Oscars ogen dwongen me echter van het spel te genieten. Toen er niets meer over was, trok hij me op het bed. Hij begon mijn haar te strelen en mijn gezicht te kussen.
“We hebben alle tijd. Laten we van elkaar genieten,” zei hij. Hij nam mijn hand en legde hem op zijn erectie. Langzaam begon ik hem te strelen.
Plotseling was er een knal, als een explosie. Boem! En nog een. Béng! Daarna hoorden we een venijnig schrapend geluid.
“Godverdomme!” riep Oscar. Hij sprong op en rende naar de kuip. Een seconde was het stil. Toen klonk er een kakofonie van stemmen, voornamelijk die van Oscar. Hij stond te schreeuwen en te vloeken tegen iemand buiten. Ik begreep er niet veel van, want ze spraken rap Frans. Een paar woorden pikte ik op: foutre, fout Ie camp, con. Toen hoorde ik het geluid van een motor, dat vervolgens langzaam vervaagde. Daarna alleen Oscars brullende stem.
Een paar minuten later kwam hij de hut binnen. “Merde!” zei hij. “Le con!” Hij pakte zijn kleren en verdween weer. Even later klonk het geluid van de buitenboordmotor. De rubberboot bewoog zich langzaam om de Orion heen. Af en toe stopte hij voor een pauze. Ten slotte keerde hij weer terug naar zijn oude plaats achter de boot.
“Het is niet zo erg als ik dacht,” zei Oscar toen hij weer tevoorschijn kwam. Hij trok zijn kleren uit en nam zijn plaats naast mij weer in. Hij ging op zijn rug liggen, zijn armen gestrekt langs zijn lichaam. Een kaakspier trilde.
“Een of andere idioot was voor ons voor anker gegaan,” brieste hij. “Hij had waarschijnlijk een paar meter ketting uitgegooid. Toen sloeg het anker los en ramde zijn boot de mijne. Ik geloof niet dat ik schade heb, maar zijn boot zeker wel. Ik zag verf op mijn boegspriet. Ik hoop dat hij goed geraakt is. Ik zal morgenochtend nog eens kijken. Ik ga het bij de havenmeester melden. Maar die is natuurlijk niet voor achten open. Dus komen we veel later in Cogolin aan. Wat een ellende! Als dat lastig voor je is, kun je morgen de veerboot nemen en dan een taxi naar huis. Nee, nee,” zei hij, zonder op een antwoord te wachten. “Je blijft bij me.”
Tijdens zijn tirade sloeg Oscar herhaaldelijk met zijn vuist op het bed. Zijn lichaam was strak van woede.
“Relax, Oscar,” zei ik om hem te kalmeren. “Als er geen schade is, moet je blij zijn.”
“Blij!” spuwde hij. “Doe niet zo idioot! Je begrijpt er niets van. Ik dacht dat je aan mijn kant stond.”
Hij bleef voor zich uit staren, zachtjes vloekend. Toen draaide hij zich naar me toe. “Ik heb geen zin meer. Wil je een film zien? Ja, dat doen we.” Hij kwam overeind en pakte een tape van de plank. “Jean de Florette. Ken je die?” Ik schudde mijn hoofd.
“Een klassieker. Gebaseerd op een boek van Marcel Pagnol. Het gaat over de Provence van jaren geleden. Je zou wat meer over dit land en de cultuur moeten weten, Anna. Je bent gast hier. Een beetje meer Frans kan ook geen kwaad.”
De spanning in de hut was te snijden. Ik verlangde naar mijn huis, om daar alleen te zijn, een situatie die plotseling aantrekkelijk leek. Ik voelde me gevangen op de boot. Maar misschien zou de film Oscar tot rust brengen.
Ik probeerde de dialoog te volgen. Het was lastig, vooral vanwege het Provencaalse accent. Toch werd ik gegrepen door het verhaal van rampspoed en hebzucht. Ik wierp een snelle blik op Oscar en zag dat zijn ogen op een punt naast het scherm gericht waren. Hij keek niet naar de film. Na een halfuur draaide hij zich op zijn zij. Een paar minuten later hoorde ik een zacht geluid. Hij was in slaap gevallen.
Ik volgde de film tot het einde. Stil bewoog ik me naar voren en vond de knop om de televisie uit te zetten. Ik draaide de lampen uit en ging weer naast Oscar liggen, een plek die me in de stilte en de duisternis onbehaaglijk maakte.
Oscars kritiek had me gekwetst. Hij had gelijk: ik moest me meer aan de Franse cultuur en taal aanpassen. Toch voelde ik dat hij me als zondebok gebruikt had, om zijn woede op af te reageren. Dit was een heel andere man dan die ik de nacht tevoren had leren kennen. Ik herinnerde me zijn onbaatzuchtige aandacht en tedere overgave. Geluidloos probeerde ik te ademen, wachtend op de verlossende slaap. Eindelijk nam de vermoeidheid het over en losten mijn gedachten op.
∗
Een zachte, strelende hand maakte me wakker. Het was nog donker buiten. Ik voelde geen enkel verlangen en deed of ik sliep. De hand ging door met loom liefkozen. Hij leek alle tijd van de wereld te hebben. Tegen mijn’ wil in voelde ik dat mijn lichaam zich overgaf aan de streling. Mijn buik trilde. Ik draaide mijn hoofd om en vond zijn lippen.
We vrijden met lieflijke zachtheid. Toen gepassioneerd. Later bleven we in elkaars armen liggen. Ik had een woord van spijt verwacht over zijn eerdere opmerkingen. Maar Oscar zei niets.