XIV

Oscars uitnodiging om de avond tevoren op zijn boot te slapen had ik afgeslagen. Daarom moest ik die maandagmorgen wel erg vroeg opstaan. Met behulp van een onbetrouwbare wekker en een geprogrammeerd goedemorgenbelletje van France Télécom slaagde ik erin om net na zessen op de kade te verschijnen.

“Bijna perfect,” zei Oscar. Hij stak zijn hand uit om mijn tassen aan te pakken en verdween in het vooronder. Ik volgde. “Kijk, ik heb je hut in orde gemaakt. Ik zal je spullen er neerzetten.” De gastenhut verwelkomde me met een kleurig donzen dekbed, dat netjes was uitgespreid. Nog slaperig op de vroege morgen had ik me graag op de zachtheid neergevlijd. “Tijd om ervandoor te gaan,” zei Oscar, en hij bracht me tot de werkelijkheid terug.

Pas een week geleden had ik voor het eerst in mijn leven gezeild. En nu: het starten van de motor, het losmaken van de lijnen, het wegvaren en uiteindelijk het hijsen van het zeilen – het was allemaal al bijna routine voor me.

“Ik ga koffie zetten. Neem jij het roer of zal ik de autopiloot aanzetten?” vroeg Oscar.

“Ik neem het roer wel.” Ik pakte alles aan om wakker te blijven.

Oscar kwam terug met twee dampende mokken. Ik nam een teug. “Mmm, heerlijk.”

Hij glimlachte. “Dit is echte koffie, niet die instantrommel van een week geleden.”

Terwijl ik mijn ogen op Oscar gericht hield, rolde er een golf tegen de Orion aan en zond een boog van koel water de cockpit in. Ik verstevigde mijn greep op het roer en keek nerveus naar de zeilen. Ik checkte de koers. “Doe ik het wel goed?”

“Helemaal. Je bent een geboren zeilster.”

Daar was ik niet zo zeker van, maar het compliment maakte me wat rustiger. “Vertel me eens iets over het eiland waar we naartoe gaan. Tot aan Pampelonne, waar we de vorige week waren, is het me bekend. Maar daarna is alles nieuw.”

“Porquerolles is een van drie eilanden bij de kust van Hyères,” begon Oscar. “Een ander eiland heet Ile du Levant. Het Franse leger oefent daar. Grappig genoeg heeft het ook een gebied voor naturisten. Wat een contrast,” zei hij met een grijns. “Mitrailleurs en naakte lijven!”

“En het derde eiland?”

“Dat is Port-Cros. Het is klein en beschermd, met een bijzondere flora. Het ankergebied is niet zo best; daarom gaan de meeste zeilers naar Porquerolles. Midden in de zomer is het daar tjokvol, maar ik hoop dat we vandaag een rustig plekje kunnen vinden.”

We rondden Rabiou en Cap de Saint-Tropez. In de verte zag ik het strand van Pampelonne. Het weer was hetzelfde als een week geleden: een blauwe lucht met wat vlokjes wolken, met net voldoende wind om de boot voort te bewegen.

“Nu is het tijd om me jouw levensverhaal te vertellen,” vond Oscar. “Of zal ik beginnen? Ik heb er vorige week al iets over gezegd, dus volgens mij is het nu jouw beurt.”

“Oké.” Ik gaf hem een kort overzicht: opgegroeid in Texas, moeder uit Nederland, bezoek aan grootmoeder.

“Dus je bent Nederlands? Nu begrijp ik het. Je ziet er niet Amerikaans uit.”

“Half en half.” Ik ging verder met mijn verhaal: studie in Boston, huwelijk met Ben, onze dochter Vicky, mijn werk, toen de verhuizing naar Frankrijk.

“Waar is je man nu?” Oscar keek me verbaasd aan. “Ik heb hem niet gezien. Ik pak je toch niet van hem af?”

“Hij is in Amerika.” Ik aarzelde. “We…eh…wonen gescheiden. Hij hield niet van het leven hier. Hij miste zijn contacten, de bibliotheek. Hij is historicus, en is nogal bekend. In elk geval wilde ik hier blijven. Ik had geen zin om ons oorspronkelijke plan weer te veranderen.” Ik keek Oscar aan. Hij knikte en leek het te begrijpen. “We kregen een enorme ruzie,” ging ik verder, “en…Nou ja, we zijn uit elkaar gegaan.”

Met een serieuze stem zei Oscar: “Ik moet je iets bekennen: ik wist het al. Malcolm had het me verteld. Ik begrijp niet waarom ik heb gedaan alsof ik het niet wist. Dat is mijn stijl helemaal niet. Ik lieg niet en ik verafschuw mensen die dat wel doen. Ik zou mezelf moeten straffen.”

“Hou op!” riep ik. “Je bent veel te serieus.”

“Misschien. Ga je scheiden?”

“Ik weet het echt niet. Het lijkt me onnodig. We zijn geen van beiden met iemand anders.” Ik draaide mijn gezicht weg en stelde me het ondenkbare voor: Ben gelukkig gesetteld met een andere vrouw.

“En nu woon je alleen?”

“Ja. Het is niet zo makkelijk, of was, moet ik eigenlijk zeggen. Maar de afgelopen weken ben ik me meer thuis gaan voelen in Frankrijk.” Ik weifelde. “Het klinkt misschien raar, maar de dood van Julia heeft me wakker geschud. Ik ben op mijn omgeving gaan letten.”

“Heb je vrienden hier?”

“Een paar. De meesten komen uit andere landen – expats, zou je kunnen zeggen. Met Fransen heb ik weinig contact. Dat is hoofdzakelijk mijn eigen schuld. Ik moet de taal beter leren spreken. Maar mijn buren ken ik wel.” Ik dacht aan de Perrins en wist niet zeker of ze in de categorie ‘vrienden’ vielen.

“Het duurt een tijdje voordat je Fransen leert kennen. Dat is ook een kwestie van vertrouwen. Het is hier nog erger in Zwitserland. Ook al woon je er jaren, dan nog kom je het huis van de buren niet zomaar in.”

“Jij bent erg gastvrij. En je bent nog wel Zwitsers!”

“Ja, maar ik ben een Zwitserse zeiler. Dat maakt alle verschil.”

“Nu is het jouw beurt, Oscar. Jouw verhaal.”

“Tja,” zei hij, en hij wachtte. “Waar zal ik beginnen? Ik ben geboren in een dorpje aan Lac Leman, het meer van Genève. Ik heb bedrijfskunde gestudeerd en heb daarna jaren gewerkt voor een ontwerpbureau dat aan een Amerikaanse firma gelieerd was. Daarom spreek ik een beetje Engels.” Hij glimlachte. “We ontwierpen toeristenoorden, ziekenhuizen en overheidsgebouwen in verschillende landen, voornamelijk in Afrika en het Midden-Oosten.”

“Klinkt fascinerend.”

“Dat was het ook, maar het was ook frustrerend en erg moeilijk. Ik werkte letterlijk zeven dagen in de week, inclusief kerst en nieuwjaar. Het heeft mijn eerste huwelijk geruïneerd.”

“O?” Ik was nieuwsgierig.

“Ik was altijd weg. Kwam voor een paar weekjes terug en vertrok dan weer. Dat was niet zo makkelijk voor mijn vrouw. Op een dag kwam ik onverwachts thuis. Ik kon de sleutel niet vinden en belde aan. Mijn beste vriend van school deed open. Hij had mijn ochtendjas aan! Ik draaide me om en verdween voorgoed. Liet het huis aan haar. Zij heeft onze zoon opgevoed. Toen hij jonger was, zag ik hem zelden. Nu is hij in de dertig. Ik weet eigenlijk niet eens precies hoe oud hij nu is.” Oscar wachtte. “Ja, hij moet nu drieëndertig zijn. Ik was vierentwintig toen hij geboren werd. Zo jong! Nu ben ik bijna een oude man: zevenenvijftig! Straks zit ik in een rolstoel.” Hij deed alsof hij zuchtte.

“Dat betwijfel ik.” Voor me zat een uiterst fitte man. Zijn leeftijd zou ik nooit geraden hebben. “Zie je je zoon nog wel eens?”

“Af en toe. We houden contact. Hij doet het goed. Tot nu toe. Je vertelde me dat jij een volwassen dochter hebt. Je kunt niet meer dan een tiener geweest zijn toen je moeder werd.”

“Je vleit me. Zo jong was ik niet. Ik ben nu zevenenveertig,” loog ik met het jaartje dat ik eraf geslepen had, want ik vond elke verjaardag moeilijker te accepteren.

“Je bent ouder dan ik dacht.” Oscar keek me onderzoekend aan.

“Je zei dat het je eerste huwelijk was. Ben je hertrouwd?” vroeg ik.

“Ja, maar dat huwelijk duurde niet lang. Ze was een knappe Franse vrouw, stewardess. Ik had haar op een van mijn vliegreizen ontmoet. Eerst liet ze het voorkomen alsof ze van zeilen hield. Ik heb altijd een boot gehad. Elke keer als ik van een project terugkwam, ging ik zeilen. Eerst op het meer van Genève, later in Zuid-Frankrijk. Nadat we getrouwd waren, weigerde mijn Franse vrouw ook maar een teen op de boot te zetten. Ik voelde me bedrogen. Ik ben geen man die gaat zitten bedelen en smeken. Als het voorbij is, is het voorbij. Net als met mijn eerste vrouw. Sinds die tijd heb ik een aantal vriendinnen gehad, maar nooit voor lang.” Hij zweeg even. “Het is altijd hetzelfde verhaal: eerst zijn ze enthousiast over het zeilen. Dan, als het serieus wordt, draaien ze de zee hun rug toe. Ik zal nooit mijn boot opgeven voor een vrouw.”

“En nu werk je niet meer,” stelde ik vast.

“Nee. Toen ik vijftig werd – over drie jaar voor jou, Anna – heb ik mijn leven eens goed onder de loep genomen.” Ik bloosde toen hij aan mijn leeftijd refereerde. “Ik had genoeg geld verdiend om ermee op te houden. De situatie in de wereld was sterk veranderd. We deden weinig zaken meer met het Midden-Oosten, en in Afrika werd het steeds moeilijker. Ik was moe en niet meer geïnteresseerd. Op een dag heb ik het bijltje erbij neergegooid. Ik heb een grotere zeilboot gekocht, een met een ruim vooronder. Het was mijn droom om rond de wereld te zeilen. Dat is nog niet gebeurd, maar dat komt misschien nog wel eens.”

“Is dit je nieuwe boot, de Orion?” vroeg ik.

“Nee, de vorige. Een paar jaar geleden heb ik de vorige ingeruild voor een nog grotere – deze. Als je een lange oceaanreis maakt, is een grote boot veel aangenamer. In een kleine jachthaven kan het lastig zijn, vooral als ik alleen ben. Maar op de open zee is het een droomboot.”

“Dat begrijp ik,” zei ik. De Orion gleed vloeiend verder.

“Zullen we gaan lunchen?” vroeg Oscar.

“Deze keer heb ik een picknick meegebracht,” zei ik enthousiast. De vorige ochtend vroeg was ik naar de markt gegaan en ik had een uitgebreid assortiment van patés, kaas en gerookte zalm gekocht. ‘s-Middags had ik Jacques Pépins kookboek erop nageslagen en een pastasalade gemaakt.

“Dat had je niet hoeven doen, maar vooruit. Ik zal je fles wijn van een week geleden openmaken. Ik zet de autopiloot aan. De Orion zorgt wel voor zichzelf.”

We verlieten de kuip en daalden de ladder af. Oscar gaf me borden, messen en vorken. Ik vond mijn mandje en schikte de inhoud op de borden. Daarna droegen we alles naar de kuip.

Orion, je bent een schat,” zei Oscar, en hij streelde het dek. “Je voert ons naar het paradijs.” Hij draaide zich naar de tafel en riep: “Dit ziet er prachtig uit.”

We vielen aan. Ik merkte dat ik uitgehongerd was. De pastasalade was verrassend goed. Bedankt, Jacques, zei ik in stilte. De lunch verliep harmonieus. Oscar schonk mijn glas bij; ik brak een stukje brood af en gaf het aan hem.

Aan mijn linkerkant zag ik een groot eiland opdoemen.

“Is dat Porquerolles?” vroeg ik.

“Nee, dat is Le Levant. Daarna komt Port-Cros en ten slotte Porquerolles. We hebben nog een paar uurtjes te gaan.”

We gingen verder met onze lunch. Ik pakte een mes en sneed een rondje geitenkaas doormidden. Ik bood de helft aan aan Oscar. Hij nam het gretig aan. Als tegenoffer stak hij een puntje van de camembert en legde het op mijn bord. Of we gewoon trek hadden of niet wilden stoppen met het ritueel van geven en nemen, dat wist ik niet. Uiteindelijk hielden we ermee op.

“Tijd voor een siësta?” vroeg Oscar.

“Nee, ik ben klaarwakker. Ik weet zeker dat ik vannacht uren zal slapen, maar nu wil ik van het uitzicht genieten en nagaan waar het land naast me precies ligt.”

“Dom van me,” zei Oscar. “Ik had je een kaart moeten geven om onze vaarroute te volgen. Wacht even.” Hij verdween en kwam terug met een kaart en een verrekijker. “We zijn nu ongeveer hier.” Hij legde zijn vinger boven het eerste eiland. “ïle du Levant. Daar ligt een stukje Amerikaanse geschiedenis. Ook op Port-Cros, het volgende eiland.”

“Hoezo?”

“In augustus 1944 zijn de Amerikanen daar midden in de nacht geland en hebben ze de Duitse posten veroverd.”

“Ik herinner me dat Ben me erover heeft verteld. Hij wilde de eilanden bezoeken en de geschiedenis daar ervaren.” Maar hij heeft het nooit gedaan.

Oscar keek me aan. “Mis je hem?” vroeg hij zachtjes.

“Soms.” Ik aarzelde. “Hij zou van deze tocht genoten hebben.”

We zwegen beiden. Terwijl de Orion ons dichter bij de eilanden bracht, dacht ik aan Ben en al die plannen die we nooit verwezenlijkt hadden. Na een poosje sloot ik die gedachten af.

“Zijn de Amerikanen ook in Porquerolles geland?” vroeg ik.

Oscar glimlachte. Hij leek blij te zijn dat ik de stilte verbroken had. “Ik geloof het niet. Het eiland heeft volgens mij al die tijd op jouw komst gewacht.”

Het was na vieren toen we het eiland naderden. Voor ons lag een tweetal baaien met lichtgekleurde stranden die door de zachte golven werden gestreeld. Hoog boven op een heuvel zagen we een vuurtoren. Hier en daar stond een okerkleurig huis, rustend tegen een helling.

“We varen naar de tweede baai, dat is mijn favoriete ankerplaats. Van daaruit is het niet ver naar het dorp – een korte tocht met de rubberboot. De haven zelf is enorm druk. Je moet maanden van tevoren reserveren. In die baai kunnen we naar het strand, een beetje zwemmen, bruin worden…”

Oscar had de motor al aangezet en liet het grootzeil vallen. Hij rolde de fok op en stuurde de Orion de baai in. Het was er druk met zeilboten en motorjachten.

“Verdomme. Ik had niet gedacht dat het nu al zo vol zou zijn. Het is pas begin juli,” zei Oscar. “En het is niet eens weekend.” Hij liet zijn ogen over de baai gaan en wees toen: “Daar is een goede plek.”

Hij manoeuvreerde de boot naar een ruimte aan de rand van de baai. Snel liep hij naar voren om het anker te laten zakken. Dan weer terug naar de kuip om te wachten tot het anker vastzat.

“Weet je hoe je kunt zien of je anker goed ligt?” Hij wachtte niet op mijn antwoord. “Je neemt een punt haaks op de linkerzijde. En een ander aan de rechterkant. Geen boot, want die beweegt. Nee iets vasts aan land. Dan drink je een biertje. Als de fles leeg is, check je de twee punten weer en kijk je of ze nog op eenzelfde lijn liggen. Zo ja, dan is het goed. Tijd voor een biertje dus. Wil je er een?”

“Ik wacht even,” zei ik.

Een kwartier later nam Oscar de laatste teug en verklaarde onze positie veilig. Ondertussen had ik de boten in de baai bestudeerd. Ze waren er in alle soorten en maten. Er lagen verblindend witte megajachten en ingedeukte zeilbootjes, en alles daartussenin. Opeens zag ik iets bekends: een zeilboot die dichter bij het strand voor anker lag. Ik pakte de verrekijker en bestudeerde de buitenkant. De kuip was rustig, er was geen mens te bekennen. Ik keek naar de achterkant, of achtersteven, zoals Oscar me geleerd had. Ik las de naam: Evasion.

“Oscar,” riep ik uit. “Daar is de Evasion, Jean-Lucs boot.”

“Geef me de verrekijker eens.” Oscar richtte hem op het punt dat ik aanwees. “Je hebt gelijk. Hij moet uit Cap d’Agde teruggekomen zijn en een stukje zijn gaan zeilen. Ik hoop dat we hem niet tegenkomen aan wal, dat kan ik je wel vertellen. Ik mag die vent niet.”

“Maar dit is onze kans! Oscar, je hebt beloofd om me te helpen. Ik krijg niet snel weer zo’n gelegenheid. Kun je hem niet voor een drankje uitnodigen? Dan kan ik met hem praten. Naar hem luisteren. Nagaan of het zijn stem was aan de telefoon.”

“Dat is precies de reden waarom je hem niét moet ontmoeten. Als hij het toen was, moet je je nu verre van hem houden. De man aan de telefoon had je bedreigd. Dat heb je me verteld.”

“Maar jij bent er nu toch? Jij kunt me beschermen.” Ik liet al mijn charmes op hem los.

Oscar keek me aan of ik gek was. “Het verpest mijn hele dag.” Hij wachtte en haalde toen zijn schouders op. “Maar als je het zo graag wilt, goed dan. Ik laat de rubberboot in het water en vaar ernaartoe. Les femmesl”, mompelde hij toen hij naar voren ging om het bootje op het dek los te maken.

Met korte bewegingen maakte hij de knopen los. Met een lijn in de hand liet hij de rubberboot in het water zakken en trok hem vervolgens naar de achterkant van de Orion. Daar maakte hij de lijn vast. Hij lichtte de buitenboordmotor van zijn plaats achter me en liet hem in het bootje zakken. Toen klom hij de zwemladder af. De buitenboordmotor werd vastgemaakt. Met een paar keer trekken aan het startlijntje kreeg hij het ding aan de praat.

“Maak die knoop eens los, Anna,” commandeerde hij. Hij wees naar de plek waar de rubberboot nog steeds met de Orion verbonden was. Ik haastte me om zijn bevel op te volgen. Gelukkig was het geen moeilijke knoop. De plotselinge verandering in Oscars toon maakte me nerveus. Ik wist dat hij hier geen zin in had. Omdat ik zo aandrong, had hij maar ingestemd. Was ik te ver gegaan? Ik haalde mijn schouders op. Later zou ik mijn verontschuldigingen wel aanbieden. Dit moment was te belangrijk. Eindelijk zou ik met Jean-Luc praten, kunnen onderzoeken wat voor een man hij was, zijn stem kunnen horen. Ik zou hem recht in de ogen kijken en zien of hij daarvan terug had.

Ik keek Oscar na terwijl hij naar de Evasion racete. Net voor hij de boot bereikte pakte ik de verrekijker. Oscar was nu bij de boot, hield zich vast aan de zijkant en keek in de kuip. Even later verscheen er een hoofd uit het vooronder, en toen nog een. Een man klom naar boven. Moeilijk te zeggen of het Jean-Luc was, maar het haar op de schouders en het magere lichaam kwamen overeen met wat ik in Chesterfield’s had gezien. Achter hem stond nu Hildegard. Haar lange blonde haar liet daar geen twijfel over bestaan. Een intensief gesprek volgde, aan de drukke handgebaren te beoordelen. Alleen Hildegard bewoog zich niet. Toen zag ik Oscar naar de Orion wijzen. Ik stond op het punt om vriendelijk te zwaaien, maar bedacht me.

Na een paar minuten verliet hij de Evasion. Ik verwachtte dat hij naar me terug zou komen, met goed nieuws. In plaats daarvan ging hij de richting van het strand op, waar hij langzaam langs de kust voer. Het leek alsof hij zorgvuldig de zonnebaders bekeek. Aan het eind van het strand draaide hij zich om en begon zijn onderzoek opnieuw. Hij nam alle tijd.

Ik wilde net naar het vooronder gaan om me op te frissen na al die uren van zout en zon, toen ik iets zag bewegen op Jean-Lucs boot. Ik pakte de verrekijker en richtte hem weer op de Evasion. Ik herkende de gebaren: ze waren het anker aan het lichten. Ze zouden vertrekken! Ik zwaaide naar Oscar, maar het had geen zin; hij was te ver weg. Hulpeloos zag ik de Evasion de baai uit varen. Oscar leek het niet op te merken. Hij was nog steeds bezig bij het strand. Eindelijk, toen Jean-Luc de volgepakte ankerplaats achter zich had gelaten, zette Oscar koers naar de Orion.

“Dat was geen succes,” zei hij ten slotte. Terwijl hij de lijn van de rubberboot vastmaakte, ging hij verder: “Ze moesten naar Cap d’Agde, morgenavond moest hij er zijn. Jezus, wat was hij onbeschoft. Geen dank je wel kon er af.”

“Maar straks is het donker!”

“Geen probleem voor een goede zeiler. En dat is Jean-Luc, ondanks alles.”

“Ik zag je bij het strand. Wat was je aan het doen?” Ik had meteen spijt van mijn opmerking. Oscar zou denken dat ik hem bespioneerde.

“Je houdt me dus in de gaten?” Zijn ogen schitterden. “Dat mag ik wel. Ik was nieuwsgierig naar het strand – of de laatste mistral veel verwoest had, maar het viel allemaal mee. Ik keek ook naar het pad naar het dorp, voor vanavond, als ik je mee uit eten neem. Maar dat zag er niet best uit. We nemen de rubberboot wel. Ga je mooi maken, dan zal ik me ook oppoetsen. Daarna gaan we feesten in het dorp.”

Hij had gelukkig zijn goede humeur hervonden.

Op het dorpsplein bestudeerden we het menu dat buiten aangekondigd stond. Gegrilde sardientjes leken plaatselijk favoriet. We kozen een auberge met een intrigerend vismenu: rougets à la tapenade en hup au fenouil spraken ons aan. We vonden een tafel met uitzicht op het plein en bestelden. “Welkom op Porquerolles,” zei Oscar, en hij hief zijn glas.

“Het is een bijzonder eiland, alsof je in een andere wereld bent,” zei ik.

“Ik weet wat je bedoelt. Het doet me aan de Franse Antillen denken. En toch zijn we heel dicht bij het vasteland.”

“Vertel me over de Cariben. In Chesterfield’s zei je dat je je daar verveelde. Elk eiland leek volgens jou op het vorige. Misschien heb ik er een verkeerd beeld van.”

“Ik overdreef een beetje. Ik had een fantastische tijd daar. Maar het is waar: de toeristen op het strand, de hotels, de rumpunch, de gebarbecuede kippen. Na een tijdje lijkt alles op elkaar. Grenada was bijzonder, en anders, vond ik. Dominica ook. En dan de Grenadines.” Oscars ogen waren zo blauw als de Caribische zee. Hij glimlachte. “Ik word nostalgisch, ondanks wat ik net zei. En ik heb het nog niet eens over Barbuda gehad.”

“Barbuda?”

“Een laaggelegen eiland ten noorden van Antigua. Een paar exorbitant geprijsde hotels. Met een boot kun je daar alleen in april of mei voor anker gaan, als de passaatwinden minder sterk zijn. Er is daar een uitgestrekt strand, Eleven-mile Beach heet het. Daar is niets – geen huis, geen hotel. Ik heb er eens voor anker gelegen. Er was nog een boot, een paar mijl verderop. Het strandzand is ongelooflijk: zachtroze vanwege het koraal dat aanspoelt en zich met het zand vermengt. Ik moet je er eens mee naartoe nemen.”

“Je hebt me al naar één eiland gebracht, dus waarom niet?” zei ik. Mijn hoofd was warm van de wijn en de tedere sfeer om me heen.

“Afgesproken,” zei Oscar, en hij pakte mijn hand.

Vlak voor middernacht keerden we terug naar de Orion. De maan hing loom aan de hemel. Het water was zo glad als een spiegel, er stond geen zuchtje wind.

“Wat zou je zeggen van een glaasje cognac in de kuip om van de laatste minuten van deze dag te genieten? Het is wat frisjes, maar ik vind wel iets warms voor je.”

“Een cognacje. Dat zou heerlijk zijn,” zei ik.

Oscar verscheen met twee cognacglazen en een wollen sjaal. “Hier, doe deze maar om.” Hij ging naast me zitten en sloeg de sjaal teder over mijn schouders en armen. “Comme ça? Nee, zo is het beter.” Hij verschikte hem iets. Even liet hij zijn hand op mijn schouder rusten. Toen trok hij hem weg.

Ik keek naar de hemel. “Waar is Orion? Ik weet zo weinig van de sterren.”

“Het is een wintersterrenbeeld. We kunnen het nu niet zien. Wat is jouw teken?”

“Teken?”

“Teken van de dierenriem. Vissen, Maagd, dat soort dingen.”

“Leeuw,” zei ik.

“Misschien treffen we het. Het is bijna de juiste tijd van het jaar. Ik geloof dat hij daar is, dicht bij de horizon. Een liggend beeld, het lijkt op een raceauto.” Toen hij merkte dat ik het nog niet ontdekt had, legde hij zijn hoofd tegen het mijne aan en bewoog ons samen naar de juiste richting.

“Ik geloof dat ik het zie,” riep ik uit.

We bleven dicht bij elkaar zitten. Geen van beiden wilden we het contact verbreken. De fysieke nabijheid was bedwelmend. Zo had ik me lang niet gevoeld. Toen dacht ik aan Ben en schoof ik opzij.

“Je bent een aantrekkelijke vrouw, Anna,” fluisterde Oscar. “Als ik iets doe wat je niet wilt, zeg dan dat ik moet stoppen. Ik respecteer je.”

Hij nam mijn hand en liet zijn lippen over mijn vingers glijden.

Nee, ik wilde niet dat hij stopte.

Hij draaide mijn gezicht naar zich toe en kuste mijn voorhoofd, mijn ogen, neus, en ging langzaam verder naar mijn lippen. Het was een zachte en lange kus. Er ging een trilling door mijn lichaam, een verzoek om door te gaan. Ik beantwoordde zijn genegenheid met een begeerte die ik lang niet meer had gekend.

Oscar ging door met zijn tedere aanrakingen. Terwijl zijn lippen zich over mijn gezicht bewogen, begonnen zijn handen mijn lichaam te liefkozen. Langzaam streelde hij mijn hals, mijn schouders. De sjaal viel opzij. Even raakte hij mijn borsten aan. Plotseling stopte hij.

“Je zult het zo koud krijgen. Laten we naar binnen gaan.”

Hij nam mijn hand en leidde me naar voren, naar zijn hut. Daar deed hij langzaam mijn kleren uit, mijn lichaam bekijkend terwijl het zich onthulde. Bij elk kledingstuk dat wegviel kuste hij een plekje. Zijn lippen raakten mijn schouder, een borst, een dij. Hij tilde me op zijn bed en deed snel zijn eigen kleren uit.

Ik gloeide, klaar om zijn liefde te ontvangen. Maar Oscar nam de tijd. Hij liet zich naar beneden glijden. Met zijn lippen en tong begon hij de haard van mijn verlangen te ontdekken. Even hief hij zijn hoofd op. Zijn blauwe ogen keken me intens aan. “Ik wil dat je geniet, Anna.”

Ten slotte werd het brandende gevoel te sterk. Ik raakte Oscars schouder aan en trok hem naar me toe.

“Kijk me aan,” fluisterde Oscar toen hij in me kwam. “Ik wil dat we ons dit moment herinneren.”