“Als u ons nu eens voor de volgende bijeenkomst allemaal enkele kleurenkopieën van de hoofdpersonages meebrengt, mijnheer Cleeffs, daar zouden we oneindig veel mee opschieten, denk ik,” zei mevrouw Vloesbergh. “U weet wat een toestanden we hebben meegemaakt met die Teutoonse knorpot.”
Het was zes uur ‘s-avonds, en de bijeenkomst van de vrouwenvereniging van de Provinciale Kamer van Koophandel vond plaats op de ruime bovenverdieping van restaurant Il Magnifico. Eleonore Vloesbergh was de voorzitster, en de Teutoonse knorpot was Richard Wagner.
“De helft van ons heeft de hele opera door voor de verkeerde binken gesupporterd.”
De meeste aanwezigen beloonden haar tussenkomst met gegniffel en instemmend gegiechel. De voorzitster was niet alleen de echtgenote van de puissant rijke Thomas Vloesbergh van Vloesbergh [ [ & ] ] Partners, ze was ook niet op haar mondje gevallen.
De ‘KvK-Vrouwen’, zoals ze zichzelf noemden, gingen een keer per maand samen op stap om wat aan algemene cultuur te doen. Tenminste, dat dacht David toen hem een tijd geleden werd gevraagd om hen telkens vóór elke uitstap wat uitleg te komen geven. In werkelijkheid was de receptie of het cocktailbuffet achteraf het werkelijke doel van het uitje, en op dergelijke belangrijke ogenblikken wilden de dames onder geen beding afgaan omdat ze een of andere stomme regisseur, choreograaf of theatermaker verkeerd hadden gesitueerd. En vanavond was de voorbereiding bijzonder belangrijk. De provinciegouverneur had de KvK-dames uitgenodigd op zijn jaarlijkse fundraising: opera in de stadsschouwburg, diner en party in de gotische zalen van het stadhuis achteraf. De kwaliteit van de aanwezigen zou aanzienlijk zijn, de drank zou rijkelijk vloeien, en het vooruitzicht enkele uren lang op het hoogste, subtielste en meest dodelijke niveau te kunnen roddelen gaf de meeste dames al bij voorbaat een flinke blos op de wangen. Nu alleen die opera nog.
Twee dozijn tot in de puntjes uitgedoste vrouwen keken afwachtend naar David. Op andere ogenblikken zou de moed hem in de schoenen zijn gezonken, maar niet vandaag. De ‘KvK-Vrouwen’ waren over het algemeen een aangenaam stelletje carrièredames, de champagne die tijdens hun bijeenkomsten werd geserveerd, was uitstekend – Bollinger, met dank aan de firma Vloesbergh [ [ & ] ] Partners – en aan het einde van iedere sessie betaalde de voorzitster hem handje contantje zijn honorarium uit: tien euro per aanwezige tikte aardig aan, voor een uurtje werk. Bovendien zat Ellie bij haar zus op het platteland, en was Davids tafeltje in zijn lievelingsrestaurant voor straks al geboekt.
∗
“De Ring is inderdaad geen kattenpis, mevrouw Vloesbergh,” zei David. Hij wist intussen dat hij het best scoorde als hij haar manier van spreken zo dicht mogelijk benaderde. “Ik begrijp best dat u in die mistige Nibelungen een beetje de tel bent kwijtgeraakt.”
“Wie dat ding kan uitkijken zonder achteraf naar de valium te moeten grijpen, moet nog geboren worden,” snoof mevrouw Vloesbergh. “Tweehonderd manisch-depressieve houthakkers die drie uur lang lopen te emmeren in een of ander Zwarte Woud, daar zakt mijn wonderbra van af.”
De gierende uithalen van de aanwezigen waren tot in het restaurant beneden te horen. Sommige leden moesten hun zakdoekjes bovenhalen om de tranen uit hun ogen te wrijven. De voorzitster was weer op dreef.
“Juist, ja,” lachte David. “Maar vanavond zult u niet zo gauw de tel kwijt geraken. In La Bohème hoeft u ten hoogste een zestal personages te kennen om de hele plot te kunnen volgen. Laten we eerst even tien minuten stilstaan bij de componist, Giacomo Puccini.”
∗
Vierentwintig dames namen hun piepkleine notitieboekjes en begonnen vlijtig te schrijven.
∗
In de grote, gerestaureerde boerenwoning van Ellies zus was alles in gereedheid gebracht voor het grote gebeuren van die nacht. Margot was lang niet zo bezig met het bovennatuurlijke als haar zus, maar vooral de laatste twee jaar merkte ze bij zichzelf dat ze toch meer op Ellie leek dan ze voordien had gedacht. Tenslotte was ze er ook telkens bij geweest als hun vader zijn seances van het Spiritistische Genootschap had gehouden, en ze moest toegeven dat veel van wat ze had gezien en meegemaakt in haar hoofd een vruchtbare voedingsbodem had gevonden. Twee jaar geleden had ze er in toegestemd dat Ellie haar jaarlijkse duiveluitdrijving bij haar op het platteland zou organiseren, en ze keek echt uit naar het gebeuren van vanavond. In tegenstelling tot Ben. Haar echtgenoot en David waren als twee handen op één buik als het er op aankwam de interesses van beide zussen belachelijk te maken, en alleen al hun schampere opmerkingen tijdens de zeldzame familiebijeenkomsten maakten dat ze pal stond voor Ellie.
Het was Ellies gebedsgenezer die haar op het idee had gebracht. Toen ze de duiveluitdrijving de eerste keer ter sprake bracht, brak al meteen de hel op aarde los.
∗
“René zegt dat het Kwaad in je hoofd zit,” zei Ellie enthousiast.
“Vertel mij wat,” antwoordde Ben. Zijn schoonzus was niet bepaald zijn favoriete familielid.
“Het Kwaad sijpelt tijdens je slaap langzaam uit je hoofd en in je kussen, zegt René. Na een tijdje slapen is dat kussen dus een poel van Kwaad geworden. Of een bol, veeleer, want volgens René is het kwaad veeleer iets als een bolletje garen, maar dan een met wriemelende armpjes.”
“Jezus Maria,” kreunde David, “wat is het volgende? De hoofdrol in de nieuwe Alien?”
“En als het Kwaad in je kussen zit,” ging Ellie onverstoorbaar verder, “dan moet je het verbranden. Alleen het vuur kan loutering brengen, zegt René.”
“Wacht eens even,” riep Ben naar zijn echtgenote, “je gaat me niet zeggen dat je onze dure kussens gaat verbranden, hé? Van het mijne blijf je af, als je dat maar weet!”
“Ja maar honnepon…” begon Margot.
“Niets geen honnepon,” brieste Ben. “Kussenverbrandingen, heb je van zijn leven. En wat gaan de buren er van zeggen als je hier in je tuin gezellig een vuurtje gaat stoken?”
“Daar gaan ze weinig van merken, hoor,” kwam Ellie tussen. “Volgens René moet je je wekker zetten op vijf voor twaalf, naar buiten rennen en je kussen stipt om middernacht in het vuur gooien. Dan zie je de wriemelende armpjes zó de lucht in gaan. Het schijnt dat je ook slangen en hagedissen ziet wegvluchten.”
“Godverdomme,” siste Ben, “wat een waanzin. Schrijf maar op dat ik niet thuis ben als je met die hocus-pocus begint!”
∗
En dus hadden de mannen voor de jaarlijkse duiveluitdrijving hun kat gestuurd, en sliepen er die avond vier vrouwen alleen in het grote huis. Margots twee boezemvriendinnen waren vanaf de eerste seance enthousiaste deelneemsters geworden. De wekker stond op vijf voor twaalf.