De westenwinden kwamen zo guur en zo hevig van bij de rotskust aanwaaien dat zelfs de enkele meeuwen die zich zo ver in het binnenland ophielden, moeite hadden om vooruit te komen. Over het groenbruine landschap had dagenlang een dikke, grijze nevel gehangen die maakte dat de weinige mensen die zich buiten waagden, met moeite het verschil tussen dag en nacht konden zien. Met de komst van de wind was de nevel weliswaar weggetrokken, maar het had het er zeker niet beter op gemaakt in Thingvallavatn, een dorpje in het zuidwesten van IJsland. Enkele arbeiders, ingepakt in gele zuidwesters, trotseerden de weersomstandigheden om een kilometer verderop naar hun werk in de visfabriek te stappen. Aan de rand van het dorpje deed de stormwind alle onderdelen van het gammele bakje van de postbode rammelen.
Nu was ‘dorp’ een nogal glorieuze omschrijving voor Thingvallavatn. Het bestond uit enkele vrijstaande huizen tussen de weiden en akkers, een kerk, en twee grote boerderijen die het uitzicht over de glooiende heuvel domineerden.
In een van die boerderijen snoot Dirk Beke luidruchtig en voor de vijfde keer in enkele minuten zijn neus en gooide het natte papiertje in de prullenmand. Sinds zijn aankomst op de boerderij van Vigdis had hij zich nog geen moment gezond gevoeld.
Vigdis’ vader baatte een middelgrote visrokerij uit, en de geur van gerookte haring en tonijn drong door tot in elk hoekje van de woning.
Vigdis had zich geen vragen gesteld bij het plotselinge opduiken van Beke. Ze hadden elkaar geen enkele belofte gedaan toen ze bij haar vertrek uit België afscheid namen, maar toch was ze erg blij dat Dirk nu voor haar stond, in ‘haar’ IJsland: hij had haar meerdere keren verzekerd dat ze meer was dan een studentenliefje, en hij had woord gehouden. Vigdis was alleen verbaasd geweest dat hij zijn donkere zonnebril niet wilde afzetten en voortdurend achterom keek toen ze hem van de luchthaven naar haar dorp bracht.
Eens op de boerderij bracht de aanwezigheid van Beke evenmin veel commotie teweeg. Haar moeder was gestorven toen ze klein was, haar vader sprak geen woord Engels en was zelfs in het IJslands een man van weinig woorden. Ze had Dirk aan haar vader voorgesteld nadat hij zijn koffer in de aanpalende omgebouwde schuur had gelaten waar Vigdis woonde. De man had hem enkele ogenblikken aangekeken, had iets gegromd waarbij het leek alsof hij een hardnekkige visgraat uit zijn keel moest verwijderen, en was opnieuw aan het werk gegaan.
“Je kunt pappie helpen in de rokerij en zo lang blijven als je wil,” had ze opgewekt vertaald.
∗
Na enkele dagen hard labeur in de visrokerij was Dirk Beke de wanhoop nabij. Hij wist niet wat hem de meeste afkeer inboezemde: de vrieskoude en penetrante stank in de werkplaats, of de gerechten die Vigdis ‘s middags en ‘s-avonds op tafel zette. Dat ze altijd en overal bij de volkskeuken zweerde, wist Beke al van toen ze hem in België meetroonde naar haar favoriete restaurantjes. De volkskeuken in IJsland hoorde volgens de politieman echter in de afdeling zware criminaliteit thuis.
Toen ze hem de eerste dag een bord met een kwabbige substantie voorhield, moest Beke meteen denken aan een politiehond die ooit eens ziek was geworden door het opeten van een dweil en het goedje halfverteerd op de stoep had uitgebraakt.
“Svadasulta,” zei Vigdis trots, “jellie van schapenkop.”
De volgende dagen passeerde de ene horrorschotel na de andere de revue.
Na vruchteloze pogingen om een tweede portie ‘pungar’ af te weren (’De ballen van een raml lachte Vigdis ondeugend, “maar volgens pappie moet ik ‘liefdesknollen’zeggen.” ) en een wel erg smerig diner van ‘blódmör’ (in schapenmaag gekookte bloedpudding) stonden Bekes zenuwen op springen. Het klimaat was onbeschrijfelijk guur, het eten onbeschrijfelijk slecht, en voor de rest kon hij kiezen tussen de stank van de visrokerij of snotterend en met ontstoken sinussen in zijn bed te blijven liggen. Er is maar één troost, dacht Dirk Beke, als de Revolutionaire Maoïstische Centrale me hier kan vinden, zijn het straffe jongens.
“Morgen gaan we een stapje verder met de kooklessen,” meldde Vigdis niet zonder trots, “dan maak ik voor jou mijn specialiteit klaar.”
“Mosselen met friet?” vroeg Beke hoopvol.
“Hangikjöt,” straalde Vigdis. “Lam gerookt in schapenmest.”
In de ruime logeerkamer in Suzannes huis zat Ellie rechtop in bed en las haar boek. Astrale krachten voor bij u thuis was best boeiend en goed geschreven, vond ze, maar de concentratie was er niet. Telkens opnieuw dwaalden haar gedachten af naar David, naar haar huwelijk, en naar hoe het nu verder moest met haar leven. Ze vond het geen prettige gedachten.
Die namiddag had ze vruchteloos geprobeerd om via de telefoon een bezoekje aan David te kunnen regelen. De politieman die ze aan de lijn kreeg, was beleefd gebleven, maar had daarom niet minder formeel gereageerd.
“Gezien de ernst van de feiten kan mijnheer Cleeffs geen bezoek ontvangen zolang het onderzoek loopt,” zei de man.
“Maar het klopt allemaal niet,” antwoordde Ellie, “de politie vergist zich, ik weet het zeker.”
“Ik ben niet in een positie om u hierover verdere informatie te kunnen geven, mevrouw Cleeffs. U kunt een schriftelijke aanvraag indienen via de advocaat van uw echtgenoot, en justitie zal zich dan over die aanvraag buigen.”
“Maar mijn man heeft geen advocaat, voor zover ik weet,” jammerde Ellie.
“Ik vrees dat ik u niet verder van dienst kan zijn, mevrouw,” antwoordde de politieman.
Het waren daarenboven niet alleen de muizenissen over haar huwelijk en de problemen van David die haar van haar lectuur hielden. In de aangrenzende slaapkamer was het weer eens feest. Dat haar vriendin Suzanne er libertijnse ideeën op nahield over zowat elk denkbaar onderwerp wist Ellie al langer, maar dat ze die ideeën ook zo vaak in de praktijk omzette, was een schok voor haar geweest.
De uitverkorene van die avond was een éénentwintigjarige automonteur die het geluk of het ongeluk had gehad ter plekke te zijn toen Suzanne met haar Alfa de garage binnenscheurde voor een bandenwissel. De jongen had geen schijn van een kans gehad. Als Suzanne er zin in had – en dat kwam nogal erg vaak voor – dan trok ze alle registers open. Suzanne straalde een dierlijke aantrekkingskracht uit, ze kon erg charmant zijn, en op haar eenenzestigste versloeg ze vele jongere concurrentes met een straatlengte voorsprong.
Het was een koud kunstje voor haar geweest om de monteur zo ver te krijgen dat hij na de werktijd haar wagen bij haar thuis kwam afleveren.
“Pomp maar goed door, straks,” fluisterde ze, terwijl ze met haar hand over de motorkap van de Alfa streelde, “het is een vinnige dame. Hoe harder het gaat, hoe liever ze het heeft.”
“Ik hou wel van vinnige dames,” lachte de jongen verlegen.
“Dan wordt dit je geluksdag,” kreunde ze, en met een kushandje liep ze heupwiegend naar de tramhalte.
∗
“Stop maar even, niet zo hevig,” hijgde Suzanne.
Ze lagen in verregaande staat van ontkleding op het kingsize bed, en de enthousiaste automonteur was al twee keer bijna gekomen terwijl Suzanne nog maar zijn lange broek had uitgetrokken.
“Ik heb nog nooit met iemand van éénenveertig gevreeën,” straalde de jongen.
“Zo zie je maar. Leg die grote handen van je nu eens hier. Nee, iets lager.”
Ze vond niet eens dat ze gelogen had over haar leeftijd: ze jongleerde met jaartallen zoals het haar uitkwam en zoals ze zich voelde, en vanavond voelde ze zich minstens twintig jaar jonger. Ze moest alleen iets aan het uithoudingsvermogen van haar automonteur zien te doen: zoals de jongen met een knalrode kop lag te hijgen terwijl Suzanne nog alleen maar over zijn buik wreef, zou het helaas niet lang duren voor zijn batterijtje het begaf.
“Ik mix ons vlug een drankje, blijf jij maar lekker liggen.”
Toen ze even later terugkwam, gaf ze hem een glas champagne dat er verdacht troebel uitzag.
Het was ook de automonteur niet ontgaan.
“Poedertje in gedaan,” lachte Suzanne, “doet niets aan de smaak, hoor, en je kunt er zo lekker lang mee aan de gang blijven.”
Zes maanden voordien had een nogal louche minnaar op een avond een zakje bij zich gehad met een geelwit poeder dat volgens hem bestond uit de gemalen penis van een pandabeer en dat hem, naar eigen zeggen, twee dagen lang een mast van jewelste kon geven. Die twee dagen waren hoogst overdreven gebleken, maar zijn prestaties waren toch zo indrukwekkend geweest dat Suzanne hem de oren van zijn hoofd had gezeurd om voor haar een portie mee te brengen. Ze had er haar twijfels over of het spul werkelijk hielp, maar tot nu toe had het de meeste heren alvast genoeg zelfvertrouwen gegeven om extra hun best te doen. Ze had er ook haar twijfels over of het goedje werkelijk bestond uit de gemalen penis van een pandabeer. Niet dat het haar allemaal veel kon schelen: als het poedertje haar zou garanderen een beter orgasme te krijgen, zou ze het beest hoogstpersoonlijk hebben gewurgd.
Een kwartiertje later legde Ellie met een diepe zucht haar boek over de Astrale Krachten op het nachtkastje, draaide zich in haar donsdeken en probeerde de slaap te vatten terwijl ze haar wijsvingers in haar oren hield. Aan de kreten uit Suzannes slaapkamer te oordelen, had de automonteur zijn ritme gevonden.