Tweeëntwintig

Op de derde verdieping van Vandaag genoot Hans Vander Auwera met volle teugen van zijn pas verworven status. Als ‘speciaal onderzoeksjournalist’ had hij de handen vrij om te doen wat hij wilde, zolang het binnen de grenzen van zijn onderzoek paste, en die grenzen waren volgens Hans nogal ruim bemeten.

Bij zijn nieuwe status hoorde ook een archiefmedewerkster die hij moest delen met de chef binnenland van de redactie. Liesbeth Meinders werkte pas sinds zeven maanden voor de krant, en niets in haar opleiding Pers [ [ & ] ] Communicatiewetenschappen had haar kunnen voorbereiden op de dagelijkse gang van zaken bij een populaire krant als Vandaag. Na zeven maanden was ze al veel van haar oorspronkelijke scrupules kwijtgeraakt, maar er restte toch nog genoeg om te huiveren telkens ze de gnoom zag likkebaarden bij een nieuwe wending in het grote verhaal dat hij aan het afwerken was.

“De gnoom’ was de bijnaam van Vander Auwera. Sinds ze met hem een kantoor deelde, had hij het nog maar zelden nodig gevonden om haar bij haar naam te noemen. “Meisje” was doorgaans de begroeting, maar toen ze op een ochtend een mee-eter op haar wang had die zelfs met een dubbele laag crème niet weg te schminken viel, was het regelmatig ‘pukkeltje” geworden.

Met een luide “Ha!” drukte Hans op de bewaarknop van zijn terminal en draaide zijn stoel een kwartslag in de richting van Liesbeth.

Ze wist wat er nu ging volgen. Als hij me nog één keer meisje of pukkeltje noemt, doe ik strychnine in zijn koffie, dacht Liesbeth.

“Zo, meisje,” lachte Vander Auwera, “we zijn zo goed als klaar. Het grote verhaal over D. C, waarschijnlijk spilfiguur in het internationale terrorisme, en mogelijk beramer van aanslagen in ons eigenste mooie land. Compleet met twee mooie foto’s van als hoeren verklede politiemannen die gefotografeerd worden als ze bij die eikel naar binnen gaan. Game and match!”

Liesbeth kon haar walging niet verbergen en draaide zich naar het scherm van haar computer.

Vander Auwera was verbolgen.

“Je moet het spel wel even willen meespelen, Liesbeth, anders zoek je best meteen wat anders om je onledig mee te houden. Volg een avondcursus Creatief Boekhouden of zo. Of beter: ga vanavond met mij uit eten, dan leer je meer dan welke cursus je ook kan bijbrengen.”

“Bespaar me je cynisme,” zei Liesbeth vinnig.

Hans stond op en liep naar haar toe.

“Maar dat is nu net onze grootste kwaliteit, collega,” riep Hans, “wat zouden we moeten beginnen zonder cynisme!”

Hans begon te doceren.

“Wie is onze gemiddelde lezer? Onze gemiddelde lezer is iemand die een ziekelijk vooroordeel heeft ontwikkeld: dat er onder alle feiten een verborgen ondergrond zit die anders is dan wat getoond wordt. Achter het goede zit altijd het boze, achter het heilige schuilt altijd het perverse. Wij verdienen ons brood met het dagelijkse voeden van die ene neurose: niemand is nog te vertrouwen, het mooie maken we lelijk, en alleen het lelijke is waar. Alzo sprak de grote Hans.”

“Dus?” antwoordde Liesbeth. Van wat ze in haar korte carrière al had mogen meemaken, wist ze dat zijn beknopte samenvatting voor deze krant alvast opging.

“Dus schrijven we mooie artikels,” zei Hans, die intussen opnieuw voor zijn scherm zat, “artikels over wat iedereen graag wil lezen, of het nu waar is of niet. Wij voeden op aanvraag.”

“Wat voeden we dan?” vroeg Liesbeth.

“Het permanente wantrouwen, meisje,” antwoordde Hans. “Ga je nu vanavond mee uit eten of niet?”

“Niet,” zei Liesbeth, “ik ga nog liever mijn pukkels uitknijpen.”

De volgende ochtend werd er op de stedelijke politiebrigade spoedoverleg gehouden.

Het grote artikel in Vandaag had er voor gezorgd dat iedereen er op de toppen van zijn tenen bijliep. De kabinetschefvan Binnenlandse Zaken had om acht uur ‘s-ochtends al met de centrale politieleiding gebeld en meegedeeld dat de minister niet erg happy was. Hoofdcommissaris Smeets had om halfnegen naar hoofdinspecteur Blancke gebeld en geëist dat er slagvaardig zou worden opgetreden, en meldde zich daarna ziek met darmklachten. De telefooncentrale van de brigade kreeg de ene na de andere oproep van alle mogelijke media die een interviewafspraak wilden.

Hoofdinspecteur Blancke bestudeerde de foto’s van Meerkens en Beke.

“Niet te geloven,” zuchtte Blancke, “twee macho’s van het zuiverste water. En zie ze hier eens paraderen in hun netkousen.”

Twee collega’s stonden over zijn schouder mee te kijken.

“Mooi mantelpakje,” zei brigadier Boorman. Hij had een zwak voor roze wollen kleedjes, en moest toegeven dat het Dirk Beke erg goed stond.

“Kunnen we misschien ter zake komen?” vroeg commissaris Duchaine.

Iedereen zweeg.

“Heren, goedemorgen. De toestand is zorgwekkend. De publicatie van de bewuste foto’s vanochtend, de dood van inspecteur Meerkens en de verdwijning – of erger – van aspirant-inspecteur Beke dwingen ons tot onmiddellijke actie.”

“Vanochtend heeft een schaduwcel verdachte DC gevolgd terwijl hij op klantenbezoek ging. Intussen is een team van de Speciale Eenheid discreet binnengedrongen in de woning van de verdachte. Er werden dozen vol bezwarende documenten gevonden, inclusief grote hoeveelheden documentatie over terreur.”

“Jezus Christus,” hijgde hoofdinspecteur Blancke, “dus toch?”

“In een speciale schuilplaats op de zolder van de woning werden handleidingen voor de aanmaak van chemische wapens en van gifgas gevonden,” ging Duchaine verder. “We hebben dan ook onmiddellijk de hulp van onze Amerikaanse collega’s gevraagd bij het ontleden van de verkregen informatie.”

Er viel een stilte.

“Alsof dat nog niet genoeg is, hebben de collega’s van de Infocel bij de Federale politie mij een interne memo bezorgd uit het dossier van een gearresteerde wapenhandelaar. Hij heeft kort voor zijn arrestatie een handleiding voor het gebruik van semtex doorgemaild aan aspirant-inspecteur Dirk Beke. Die, ik herhaal, meteen daarna verdwenen is.”

“Met dat roze mantelpakje zal hij niet ver lopen,” zei Boorman.

Harry Duchaine kon zich met moeite beheersen. Hij keek met nauwelijks verholen misprijzen naar de brigadier.

“U weet, of zou moeten weten, dat semtex een uiterst gevaarlijk goedje is,” vervolgde Duchaine. “Het ziet er uit als speelgoedklei en het is moeilijk op te sporen. De Pan Am-vlucht die boven Lockerbie neerstortte, werd opgeblazen met semtex. Ze hadden er welgeteld 300 gram voor nodig.”

Niemand van de andere aanwezigen wist iets zinnigs te zeggen. Tenslotte schraapte hoofdinspecteur Blancke zijn keel.

“En de verdachte?” fluisterde hij.

“Verdachte DC wordt door een interventieteam van de Speciale Eenheid gearresteerd zodra de situatie dat toelaat,” zei Duchaine. “We moeten omzichtig te werk gaan: dat die klootzak er het bijltje bij neer zou leggen zou spijtig zijn voor het onderzoek, maar in geen geval mogen er onschuldige slachtoffers bij de burgerbevolking vallen.”

“Ik heb vanochtend de vrijheid genomen om alle dienstroosters in functie van deze ontwikkelingen aan te passen,” ging Duchaine verder, “u vindt uw orders voor de ondersteunende taken op het prikbord. Ik neem aan dat uw hoofdinspecteur hier geen graten in ziet?”

Blancke zuchtte en keek Duchaine aan. “Zeven uur al vanochtend, zeker?”

“Zes,” zei Duchaine.

“Je ziet spoken, David,” zei Johan Wuyts.

“Ik weet het niet,” zuchtte David. “In ieder geval heeft deze charade lang genoeg geduurd, ik heb er mijn buik van vol. Ik rij zo meteen naar het politiekantoor en vertel hen alles over die verdomde politiequiz, Beke of geen Beke.”

Cleeffs had een bezoekje aan zijn vriend gebracht om zijn hart uit te storten. De uitbater van het stedelijke crematorium moest toegeven dat het verhaal van David op zijn minst nogal ongeloofwaardig klonk: hij had de artikels in Vandaag ook gelezen. Maar het leek hem raadzaam dat niet aan David te vertellen. Hij had hem zelden zo zenuwachtig gezien.

“Vertel hen gewoon de waarheid,” adviseerde Wuyts, “en de pot op met al de rest. Je hebt zeker geen tijd gevonden om me nog wat materiaal mee te brengen?”

“Een spreuk van Otto Weiss voor een overleden schuinsmarcheerder,” zei David. “Waar er grenzen zijn, wordt er gesmokkeld.”

“Ik zal ze in beraad houden,” lachte Wuyts. “Laat me maar weten hoe het bij de flikken is afgelopen.”

Dat bleek niet nodig.

Toen Johan Wuyts de glazen deuren van het crematorium sloot en zijn vriend nakeek die aanstalten maakte om in zijn wagen te stappen, sprongen drie uit de kluiten gewassen mannen in kogelvrije vesten boven op David. Ze droegen alledrie een bivakmuts met gaten voor de ogen en trokken David een exemplaar zonder kijkgaatjes over zijn hoofd. Op nauwelijks dertig seconden tijd lag David Cleeffs geboeid achter in een wagen die met gierende banden wegstoof in de richting van het centrum.

Operatie ‘DC’ was in alle ernst begonnen.