Journalist Hans Vander Auwera had in de weekendeditie van de krant van de week voordien de laatste aflevering gepubliceerd over het dagelijkse leven van de Azteken, een reeks die Cleeffs volledig bij elkaar had gezocht. Zoals het gebruikelijk was in Vandaag, had de journalist alleen maar de meest saillante details uit het werk van David overgenomen. Of Azteken inderdaad de hele dag in jaguarvellen rondliepen en zich amuseerden met de harten van arme drommels levend uit hun borstkas te snijden en aan de zonnegod te offeren, betwijfelde David ten zeerste, maar dat mocht voor Hans de pret niet deren.
Bepaaldeweet jes uit de reeks hadden zelfs hun weg naar de dagelijkse berichtgeving gevonden. Vooral de vergelijking tussen burgemeester Dansaert en keizer Montezuma vond David erg grappig.
“Beetje vergezocht, maar heel leuk,” lachte hij toen hij in het kantoor van Hans de bewuste paragraaf ter sprake bracht.
“Ik was er zelf ook nogal tevreden over,” knorde Hans, “hij zal zich weer flink verslikt hebben bij zijn ontbijt, de opgeblazen kikker.”
Hans Vander Auwera was een graatmagere veertiger voor wie het leven redelijk simpel in elkaar zat: er was Hans, en er was de rest van de wereld. Zijn collega’s bij de krant hadden – de meesten tot hun scha en schande – geleerd dat hij iemand was met wie je beter niet getroebleerd was: de driftaanvallen van de journalist waren legendarisch. Ooit had Vander Auwera een freelance autojournalist zo’n mep verkocht dat de man onder zijn desk belandde, en hem daarna uit het venster van de tweede verdieping gehangen terwijl hij hem alleen maar met zijn twee enkels vasthield. De autojournalist had de euvele moed gehad om te beweren dat een Saab weliswaar een zeer degelijke auto was maar toch een tikkeltje saai in vergelijking met andere wagens. Hans, die al tien jaar met de Saab van zijn overleden vader rondreed en het karretje elke zaterdag uitgebreid in het sop zette, was not amused. Zijn collega’s hadden hem met de grootste moeite kunnen overhalen om de jammerende en snikkende autojournalist naar binnen te halen, en de man was kort daarna enthousiast ingegaan op het aanbod om voor een concurrerend dagblad te gaan schrijven.
Ook tussen de journalist en de burgemeester boterde het niet: Vander Auwera en Dansaert waren gezworen vijanden. Vander Auwera verweet de burgemeester – naast zowat alles wat maar enigszins publiceerbaar was zonder onmiddellijke kans op een klacht wegens laster of eerroof – dat hij dictatoriale neigingen had. In zijn bijdrage over de wekelijkse gemeenteraad had hij geschreven dat Dansaerts gedrag tijdens de zitting hem aan Montezuma deed denken. “Wanneer de Aztekenkeizer in zijn draagstoel werd rondgedragen, mochten gewone mensen niet naar hem kijken,” schreef Vander Auwera. “Wanneer keizer Dansaert het woord neemt, zou hij willen dat hij lijfstraffen zou kunnen opleggen aan iedereen die de euvele moed heeft om Zijne Uitmuntendheid te onderbreken.”
Al bij al was het een gematigde bijdrage, die ochtend.
“Niks meer op het rek liggen over een uitgestorven volk?” vroeg Hans.
“Olmeken,” zei David. “Voorouders van de Maya’s. Speelden een snel balspel waarbij ze een rubberbal van de ene kant naar de andere moesten zien te krijgen. En na afloop werden steevast enkele spelers van de verliezende ploeg geofferd.”
“Prachtig,” bromde Vander Auwera. “Als mijn baas akkoord gaat, publiceren we ook dat in een reeks, telkens een aflevering op de speeldagen van de Champions League. Ik heb al een kop: Champions League met Mensenoffers. Wanneer kun je de stukken aanleveren?”
“Wel,” zuchtte David, “dat zou wel eens een klein probleempje kunnen worden, Hans. Ik zit écht tot aan mijn kruin in het werk.”
“Over twee weken begint de volgende ronde,” repliceerde Hans. “Als we dan niet kunnen starten, zie ik de chef er niet meer aan beginnen…”
“Vandaag over twee weken,” bromde David. “I’ll sleep when I’m dead.”
“Dat is dan geregeld,” besloot Hans. “Ik heb trouwens nog goed nieuws voor je. We hebben op de redactievergadering je voorstel over de Beroemde Konijnen goedgekeurd. Zes afleveringen van telkens een halve pagina, alsjeblief. Kassa kassa, mijnheer Cleeffs.”
Beroemde Konijnen was hun koosnaampje voor een reeks die David destijds had voorgesteld, een serie over de seksuele escapades van bekende historische figuren. ‘Overspel door de eeuwen heen’ was de werktitel, en David had tijdens zijn eerste contact over de reeks nogal hoog van de toren geblazen. “In vergelijking met mijn materiaal valt Clinton met zijn sigaar in de categorie peuterverhaaltjes,” had hij gepocht, en daar had hij nu al flink spijt van.
“Hans,” kreunde David, “dat is leuk, echt waar, maar ik zie niet hoe…”
“Eerste aflevering over een week op mijn desk,” zei Vander Auwera beslist. “Je bent een vaste losse kracht geworden, David, dus de chef en ik laten voorlopig weinig of geen concurrentie binnen, maar je weet hoe snel het kan gaan. De beste strategie is blijven aanleveren, geloof me maar.”
∗
Een uur later was Johan Wuyts dezelfde mening toegedaan. Wuyts was uitbater van het stedelijke crematorium. Hij zat aan een groot cilinderbureau en leverde commentaar op zijn maandelijkse statistieken. Even voordien had hij een door David aangeleverd citaat (’Ze zijn niet waarlijk dood, die in ons hart leven, P.A. de Genestet) achteloos aan de kant geschoven, maar dat was een trucje als een ander: David wist dat het een bruikbaar citaat was, en hij wist ook dat zijn vriend dat wist. Maar naast goede vrienden waren ze ook klant en leverancier, en ze zouden het allebei een gebrek aan respect hebben gevonden wanneer dat kritische onderdeel van hun relatie niet meer zou spelen.
“Toch niet te geloven, hé,” zei Wuyts, “de voorspelbaarheid van de mensen blijft me verbazen.” Hij dook opnieuw met zijn neus in de tabellen en zweeg.
David kende zijn vriend lang genoeg om te weten dat er zo meteen wel duiding zou volgen. Een man met veel zakelijke flair én met een goed ontwikkeld gevoel voor humor, iets wat in Davids werkkring zo weinig voorkwam dat het hem meteen had getroffen toen ze elkaar de eerste keer hadden ontmoet.
“Zesentwintig keer de Peer Gynt Suite van Grieg,” riep Wuyts, met zijn neus in een verslag. “Er gaat geen dag voorbij of Ases Dood schalt hier uit de luidsprekers. Bij wijze van spreken dan, want de knop mag nooit te hard. Waarom willen ze nou nooit eens wat anders? Smells like teen spirit van Nirvana, dat zou ik nog leuk vinden als oom of tante naar het bovenmaanse verhuist. Met de dapperste dierbaren op luchtgitaar.”
“Een beetje respect, graag, mijnheer Wuyts,” glimlachte David.
“Heeft niets met respect te maken, hoor,” repliceerde zijn vriend, “een kwartier later zitten ze met zijn allen hiernaast aan de koffietafel en dan rollen de goorste moppen over de belegde broodjes heen. Angst, daar gaat het om. We zijn, excusez Ie mot, doodsbang voor die kist. Zo lang we ze in het vizier hebben, is het Peer Gynt en gefluister. Daarna mag alles weer.”
David knikte geamuseerd.
“Heb je niets voor bekeerde allochtonen?” vroeg Wuyts. “Het is niet meteen mijn doelpubliek, maar ik krijg er toch af en toe naar binnen geschoven, en dan wil je de treurende familie toch iets kunnen bieden dat wat aan hun geboorteland doet denken.”
David ging door zijn dossiertje. “Even kijken. Oh ja, hier, een Turks spreekwoord. De dood is een zwarte kameel die knielt voor een ieders deur.”
“Dat klinkt leuk,” zei Wuyts. “Ja, die wil ik. En doe me ook maar een verse lading Grieken en Romeinen, daar heb je er nooit genoeg van in huis. Ze willen allemaal iets waar Seneca of Pythagoras achter staat, vraag me niet waarom.”
“Pythagoras is makkelijk,” zei David. “Beklaag u niet over de kortheid van het leven: er zijn meer mensen die te laat dan te vroeg sterven.”
“Dat is er een beetje over, denk ik,” mompelde de zaakvoerder, “maar je weet maar nooit. Voor nabestaanden met humor. Of als er bij zijn die wanhopig lang op de erfenis hebben moeten wachten.”
“Deze zal wel goed zitten, denk ik: ‘Vrees niet het leven te verliezen, want de dood is slechts een verandering van woning’. Ook van Pyt.”
“Jaaa,” lachte Wuyts, “dat is precies wat ik nodig heb. Heb je ook nog teksten mee?”
“Vandaag niet, Johan. Beetje achterop met alles. Ben je alweer door de voorraad?”
David leverde op regelmatige basis niet alleen citaten en spreuken aan die bruikbaar waren op overlijdensberichten en condoléancekaartjes, hij zorgde ook voor standaardteksten die de spreker van dienst kon gebruiken. In het begin dachten ze dat alleen de vrijzinnige klanten voor de extra uitgave van een bruikbare toespraak zouden kiezen, maar al snel bleek dat ook de priesters de service van het crematorium konden appreciëren: niet weinigen hadden meerdere begrafenissen of crematies per dag, en dan kwam een kant-en-klare tekst erg goed van pas. David had een hele reeks teksten aangeleverd over verschillende onderwerpen, gaande van voetballers en natuurliefhebbers over hardrockfans en kampeerfanaten tot boekenwurmen en soapkijkers. Op de ochtend van de crematie moest Johan alleen nog enkele details invullen, zoals de naam en een of andere bijzonderheid die de familie graag had willen horen, en klaar was kees.
“Ik heb nog wel wat op het rek,” antwoordde zijn vriend, “maar wacht liefst niet te lang met de nieuwe voorraad. Ik heb een hekel aan recyclage.”
Wuyts vond het een punt van eer dat een gebruikte tekst pas een maand later opnieuw kon worden gebezigd. Voor David was het een interessante schnabbel. Toen ze er pas mee begonnen, hadden ze beiden de ambitie gehad om op maat te werken, maar na een ongelukkig voorval waren ze daar snel van teruggekomen. Toen Johan een mailtje stuurde en voor de volgende dag een tekst voor de crematie van een tai-ji liefhebber wilde hebben, had David – die nog nooit van tai-ji had gehoord en voor één keer de fout maakte om geen research te verrichten – snel een toespraak in elkaar gestoken waarin hij freewheelde over de geneugten van gevechtssporten in het algemeen en het beheerst maar doeltreffend in elkaar rammen van tegenstanders in het bijzonder. Dat tai-ji pure meditatie was waarbij de beoefenaars niet eens in elkaars buurt kwamen, leerde David op de dag van de crematie, na een woedende telefoon van Johan Wuyts, die zelf ook nog nooit van tai-ji had gehoord maar een schuimbekkende weduwe in zijn kantoor had mogen ontvangen. De aflijvige, bij leven een rabiaat pacifist en de zachtmoedigheid zelve, kon niet protesteren toen hij werd afgeschilderd als iemand die er van hield om de stress en de agressie weg te werken door er eens flink op los te hakken, ‘als echte mannen onder elkaar’. De aanwezige familieleden des te meer.
Sindsdien ‘gingen ze niet meer live’, zoals Johan het enkele dagen later bij een verzoeningsetentje had gesteld.
∗
Diezelfde avond, op nauwelijks tien kilometer van het Stedelijk Crematorium, werd een geboeide man langs de verlaten kantine van een voetbalterrein geleid en in de richting van een klaarstaande wagen geduwd.
“Mogen die handboeien een beetje losser, collega?” vroeg Leo Bries.
“Ex-collega,” bromde de speciaal agent die Bries hielp met instappen. Hij droeg een versleten jeans en een T-shirt met het opschrift ‘lammetjes zijn lekker.
“En hou nu alsjeblief je wafel, je werkt me danig op de zenuwen.”
Zodra Bries en de agent waren ingestapt, scheurde de stationwagen tegen hoge snelheid weg.
Leo Bries was niet meteen een zware jongen, en de handboeien waren ook niet strikt noodzakelijk geweest, maar de agenten hadden zo weinig gelegenheden waarbij ze hun attributen konden gebruiken dat ze iedere kans daartoe benutten. Bovendien viel de aanhouding van Bries samen met een spannende Champions League-wedstrijd, en daar mocht die kloothommel best even voor gestraft worden.
∗
Leo Bries was jarenlang een gewaardeerd medewerker van de Cel Banditisme bij de federale politie geweest. Hij had zich gespecialiseerd in het in kaart brengen van de financiële circuits die door grote vissen in de internationale wapenhandel werden gebruikt om hun zuurverdiende centen wit te wassen, en had enkele jaren geleden zijn ontslag gegeven om bij de dienst marketing van de FN-wapenfabriek te gaan werken. Bries’ kennis van zovele onfrisse praktijken rendeerde vanaf de eerste dag. Een aantal wapenhandelaars dat zelden langs het Belgische Herstal kwam, plaatste nu genereuze bestellingen, en sommige vaste klanten drongen aan op het sluiten van langlopende contracten.
De carrière van Bries had nog twee decennia rustig kunnen verder kabbelen tot hij bij FN met pensioen was gegaan met een handdruk en een gouden pistool, maar Leo was een hebberig man. De eerste onweerswolken kwamen bij een routinecontrole van de opslagplaatsen van de fabriek, toen bleek dat er meerdere wapens en dozen vol munitie zoek waren. Twee weken later verscheen een goedgemutst maar niet al te snugger lid van een schietclub op de wekelijkse afspraak met zijn makkers en blies de halve zaal van zijn vereniging aan flarden met een gloednieuw Minimi machinegeweer. Tijdens de ondervraging vertelde hij dat hij het machinegeweer op de parkeerplaats van een plaatselijke discotheek gekocht had van een vriendelijke mijnheer, die tijdens een fotovergelijking als twee druppels water leek op Leo Bries. Daarna was het alleen nog een kwestie van even wachten. Toen Bries in de vooravond naar het terrein van de amateurvoetbalvereniging FC Hoger Op reed, werd hij van op een afstand gevolgd door twee wagens van de federale politie. Even later werden Bries en zijn koper op heterdaad betrapt toen de ex-agent twee automatische pistolen wilde versjacheren. Tegelijkertijd werden bij Leo thuis documenten, dossiers en een laptop in beslag genomen.
Tussen de vele honderden mailtjes in het Outlook-programma van Leo Bries stond een gedetailleerde handleiding voor het gebruik van het explosieve goedje semtex, gericht aan aspirant-inspecteur Dirk Beke.