In de vergaderzaal van de Speciale Eenheid waren de ondervragers van David Cleeffs al langer tot dezelfde conclusies als Suzanne gekomen. Alleen kwamen er volgens de aanwezigen nog enkele omschrijvingen bij, wat het karakter van hun hoofdverdachte betrof.
∗
“Een aartsleugenaar,” zuchtte Harry Duchaine. “Een aartsleugenaar en een door de wol geverfde professional.”
Het ondervragingsteam onder leiding van commissaris Duchaine bestond uit vier speciale agenten die thuis waren in terrorisme en zware criminaliteit. Ze hadden zich net voordien een kwartier lang de levieten laten lezen door een schuimbekkende hoofdcommissaris.
“Jullie hebben je als peuters in de luren laten leggen,” brieste de hoofdcommissaris. “In het hele land heerst er een gifpsychose. Niemand durft een glas bier aan te raken omdat er zogezegd genoeg gif kan inzitten om een halve stad mee uit te roeien, en waarom? Omdat die hufter jullie enkele namen van onderhoudsproducten geeft!”
Al meteen na de mededeling van de mogelijke samenstelling van het gifmengsel waren de eerste deskundigen komen aankloppen met de boodschap dat er iets niet pluis was. Het hoofd van het technische lab van de politie was net aan het ondervragingsteam aan het uitleggen dat het wat hem betrof om gewone schoonmaakproducten ging, toen een medewerker van de telefooncentrale een oproep doorschakelde van ene Vreebos, voormalig diensthoofd op het ministerie van Verkeer, departement Waterwegen. Vreebos was na een ongelukkig voorval op zijn dienst zenuwziek geworden en vervroegd gepensioneerd, maar hij wist nog wel haarfijn uit te leggen waar de hoofdverdachte zijn mosterd had gehaald.
“Producten voor een chemisch toilet!” bulderde de hoofdcommissaris.
“Shit,” zei inspecteur Bollen.
“Die kerel is een demon,” zuchtte een van zijn collega’s.
“Al was hij Nebukadnezar de Tweede,” tierde de hoofdcommissaris, “ik wil een bekentenis, en wel een volledige, en één die klopt! Als dit nog enkele dagen voortduurt rolt mijn kop, en ik geef jullie op een briefje dat die van jullie mee zal rollen!”
∗
“Heren, we hakken de knoop door,” zei commissaris Duchaine. “We ondervragen hem per twee, met een afwisseling om het uur. En ik wil dat onze Amerikaanse vriend er bij zit. Vanaf nu geen vertragingsmanoeuvres of valse aanwijzingen meer. Het gaat om terrorisme, en over terrorisme gaan we die klootzak aan de tand voelen tot hij er bij neervalt en bekentenissen aflegt.”
Zo kwam het dat een halfuur later een doodvermoeide en prikkelbare David tegenover drie ondervragers zat.
“Cleeffs,” zei Duchaine bij wijze van introductie, “inspecteur Bollen ken je al. Die andere meneer is een collega uit Amerika. Hij werkt al een aantal jaren in België, dus hij begrijpt wel min of meer wat je ons gaat vertellen.”
David keek fronsend naar de CIA-agent. In zijn zwarte pak en met een donkere zonnebril op zijn neus leek hij veeleer op een huurmoordenaar van de maffia dan op een politieman.
“Heb je je niet vergist van verdachte?” vroeg David. “Moet je Don Corleone daar niet hebben in plaats van mij?”
“Cleeffs, de speeltijd is definitief voorbij,” zei de commissaris. “Vanaf nu geen omwegen meer. Je gaat ons de waarheid vertellen over je terreurplannen en over je banden met andere organisaties, al duurt het tot het carnaval van volgend jaar. Mijnheer Smith gaat ons af en toe helpen om je geheugen op te frissen.”
“Mijnheer Smith,” zei David terwijl hij zich tot de CIA-man richtte, “ik ga ervan uit dat u een intelligent man bent. Er moeten er toch nog enkele rondlopen in dat land van u. Zie ik er uit als Osama Bin Laden?”
John Smith was Davids opmerkingen over de Verenigde Staten niet vergeten.
“Mister Cleeves,” zei Smith met een zachte, emotieloze stem, “personally I’d like to try my new baseball bat on you. Professionally lm here to listen to your statement.”
“Charmant, hoor,” zei David verbolgen, “ik word ten onrechte vastgehouden op verdenking van meer misdaden dan Saddam Hoessein en dan komt die kleerkast me vertellen dat…”
“Cleeffs!” riep commissaris Duchaine woedend, “je gaat gewoon antwoorden op de vragen die we je gaan stellen. Zoals deze hier.”
Duchaine griste een document uit zijn map en las de titel voor.
“Handleiding tot het vervaardigen van een autobom. Dit zat tussen een stapel documenten die op de zolder verstopt lagen,” zei de commissaris. “Interessante hobby’s hebt u, moet ik zeggen.”
“Daar gaan we weer,” zuchtte David. “Ik heb u al honderd keer verteld dat het studiemateriaal was voor een quiz. Als u goed zoekt zult u ook een volledig overzicht van onheilspellende eenjarige bloemen vinden, naast een catalogus van de meest gevaarlijke kazen ter wereld. Daaruit zullen jullie dan weer concluderen dat ik een grootscheepse aanval met explosieve camembert had gepland.”
“Ik ken jouw soort, Cleeffs,” hijgde Duchaine, “je denkt dat je ons met je intellectuele spelletjes een rad voor de ogen kunt draaien, je denkt dat die uilskuikens van de politie je toch nooit zullen doorhebben, maar je hebt het mis, kereltje, geloof me.”
“Maar wat wilt u dan van mij,” zuchtte David, “dat ik toegeef dat ik het hele land wilde platbombarderen? Als ik de waarheid vertel, gelooft u me toch niet.”
“We komen er wel, mijnheer Cleeffs,” zei Duchaine akelig kalm, “we komen er wel.”
∗
Terwijl de ondervraging vorderde, werd de sfeer in het hoofdkantoor van de Speciale Eenheid grimmiger. Dat ze het meesterbrein in hun klauwen hadden, daar twijfelde niemand van de aanwezige staf aan, welke mooie verhaaltjes De Spin ook kon vertellen. Integendeel: het onschuldige quizverhaal was net het bewijs dat alles lang vooraf en tot in de puntjes gepland moest zijn geweest, en het was ook een bewijs dat ze een professional tegenover zich hadden.
“Godverdomme, wat een harde,” zuchtte inspecteur Bollen toen hij bezweet uit de verhoorkamer kwam en naar de koffieautomaat liep.
“Niets, zeker?” vroeg speciaal agent Cleynen, die klaarstond om hem af te lossen.
“Nada,” zei Bollen. “Geen enkele naam, geen helpers, geen leden, geen schuilplaatsen. Als die kerel niet in Afghanistan getraind is, dan eet ik mijn kepie op.”
∗
De ontknoping, laat op de avond, kwam dan toch nog als een verrassing.
“Halleluja!” riep speciaal agent Cleynen toen hij rond middernacht het kantoor van de commissaris binnenstormde met enkele officiële documenten in zijn hand. “We hebben hem gekraakt! Het zwijn heeft bekend!”