Tien

De redactie van de stadskrant De Bode zat op de eerste verdieping van een historisch pand, tegenover het concertgebouw.

Meteen na de start van Dixit, en na een kleine aankondiging over Davids diensten die ook in De Bode was verschenen, had redacteur Ivo Mertens hem gevraagd om een regelmatige bijdrage over beroemde stadsgenoten aan te leveren. Ivo was een aangename jongen, en het betaalde niet eens zo slecht, maar Davids plezier in het opzoeken van allerlei scabreuze voorvallen uit de roemrijke geschiedenis van de stad en haar notabelen werd gesmoord door de eeuwige tijdsdruk.

Ook vandaag kwam hij rijkelijk laat de kleine redactieruimte binnenstormen met een aantal dossiers onder zijn arm.

“Wie we daar hebben,” zei Mertens, “de eerste minister in hoogsteigen persoon. Is dat nu de volledige begroting?”

David gooide met een plof de stapel dossiers op een lege desk en gaf Mertens een hand.

“Sorry Ivo. Je moet al een eindje over de deadline heen zijn, neem ik aan.”

“Nu je het zegt,” lachte de redacteur.

“Hier is-ie,” zuchtte David, en nam het bovenste mapje van de stapel.

“Victor Dansaert, ver familielid van huidig burgemeester Johan Dansaert, begin 19de eeuw één van de schepenen in deze stad. Was een niet onsuccesvol bankier, getrouwd en trotse vader van zes ukjes.”

“Je bent een geslepen vos, Cleeffs,” grinnikte Mertens, en hij begon geïnteresseerd te lezen. In tegenstelling tot andere publicaties werd de stadskrant voor een flink deel gesponsord door het stadsbestuur. Over een goeie maand werd de jaarlijkse dotatie van De Bode besproken op het schepencollege, en de stem van burgemeester Dansaert was in deze doorslaggevend.

“Was het zo’n doetje als je hem voorstelt?”

“Dat van die buitenechtelijke kinderen heb ik weggelaten,” zei David. “En ik ben ook vergeten te schrijven dat brave Victor tijdens een faillissement een van zijn vennoten zo ver heeft gekregen dat de man zich onder een brug heeft verhangen. Maar voor de rest komt het dicht in de buurt van de waarheid, ja.”

David keek op zijn horloge en stond op.

“Ik moet rennen, Ivo. Nogmaals sorry voor al het gedoe.”

“Trek het je niet aan. Al moet ik zeggen dat ik erg blij was je te zien binnenkomen. We drukken al vanavond, en ik heb zelfs met jouw bijdrage nog minstens één pagina te kort.”

“Volgende maand ben ik op tijd, zeker weten.”

“Doe me dat niet aan,” lachte Mertens.

David was nog maar net de deur uit toen de redacteur het mapje zag liggen. Zijn eerste reactie was om Cleeffs achterna te hollen, maar toen bedacht hij zich. “David doet zelden iets zonder reden,” dacht Mertens, en hij trok het blauwe papieren dossiertje geïnteresseerd naar zich toe. Op het kaft stond de titel ‘Overspel door de eeuwen heen’.

De volgende ochtend was David al vroeg in de weer. Hij was de vorige avond nochtans erg laat thuisgekomen na een feestje van de Rotary-afdeling. Niet dat David voor zijn plezier zo graag in het gezelschap van de plaatselijke coryfeeën vertoefde, maar bij de Rotary zaten meerdere van zijn betere klanten, en de heren hadden hem al meermaals te kennen gegeven dat zijn aanwezigheid op dergelijke bijeenkomsten op prijs werd gesteld. Na een halfuur besefte David dat het niet zijn persoon was die de zakenmannen graag zagen komen, maar zijn functie: toen hij voor de derde keer een van de leden hem bij een ander lid hoorde introduceren als ‘En dit is de heer Cleeffs, mijn persoonlijke communicatieadviseur, wist hij genoeg.

“David,” riep een zwaarlijvige man in een driedelig pak, “kom er even bijstaan, wil je.” De zwaarlijvige was Dieter Fonck, de nummer één in verzekeringen, en David had hem gedurende enkele weken gecoacht toen Foncks vrouw met slaande deuren was vertrokken en Dietertje alle moeite van de wereld deed om een jonge Franse danseres aan de haak te slaan. Langer dan enkele weken had de affaire niet geduurd, maar de combinatie van Foncks uitgebreid assortiment bankkaarten en de opgedane parate kennis over Alvin Ailey, de Lucinda Childs Dance Company, Rosas en een handvol andere dansgezelschappen hadden de man toch enkele onvergetelijke nachten in het Brusselse Plazahotel opgeleverd. De cheque van 1500 euro was ook welkom geweest.

“Mijnheer Christiaans,” zei Fonck, “mag ik u David Cleeffs voorstellen, mijn persoonlijke communicatieadviseur?”

“U bent populair,” zei Christiaans minzaam.

“En niet goedkoop, bovendien,” flanste David er uit. Vier glazen champagne op een lege maag bekwamen hem slecht.

“Fonck Verzekeringen heeft een naam hoog te houden, mijnheer Christiaans,” zei Fonck. “Dan ben je ook verplicht om professionelen in te schakelen. Mijnheer Cleeffs heeft me begeleid in een belangrijke acquisitie.”

Na een haastig broodje, rechtopstaand naast de koelkast, en enkele koppen sterke koffie zat David met een lichtjes ijl hoofd naast zijn telefoontoestel. De mailbox van zijn computer puilde al na twee dagen uit van de spam. Na veertien berichten te hebben gelezen waarin hij kon kiezen uit penisverlengingen, hoeveelheden Viagra die zouden volstaan om een doorsnee rusthuis in een lustoord te veranderen en alle mogelijke aanbiedingen voor leningen, schakelde hij zijn Outlook uit. Hij schakelde ook zijn vaste telefoon door naar het antwoordapparaat en legde zijn gsm klaar.

Het lijstje met ‘to do’s’ was uitgebreid, maar David was vastbesloten om vóór het einde van de dag zijn research over het internationale terrorisme te kunnen afronden. Na twee telefoontjes begon hij al te twijfelen aan de juistheid van zijn plan. De eerste die hij belde was een ex-communist die ten tijde van de Baader Meinhof Gruppe actief had gesympathiseerd en in zijn gestencild blaadje Ten Aanval de aanslagen van de RAF “een spijtige maar noodzakelijke stap” had genoemd. Toen David in zijn inleiding aan de man vroeg om wat achtergronden bij de Rote Armee Fraction te krijgen, kreeg hij de volle laag. “Provocateur!” was de eerste begroeting, gevolgd door “Kapitalistisch zwijn!

De tweede oproep was gericht aan een gepensioneerde Franse politiechef die van dichtbij de troebelen met Action Directe en de arrestatie van Carlos had mogen meemaken.

Na vijf surrealistische minuten besefte David dat de agent in hoge mate seniel was. En behoorlijk hardhorig.

“Vbus êtes Carlos, hein?” piepte de Fransman.

“Pas du tout!”, riep David.

“On vous a libérez alors, hein?”

“Mais non, monsieur,” schreeuwde David. “Je m’appelle David!”

“Ben Goerion?” piepte de agent.

Dat ging zo nog een tijdje door.

Davids derde telefoontje was voor de imam van de stedelijke moskee.

“Mijnheer Malouf, goedemorgen,” begon David hartelijk, “mag ik u iets vragen?”

Mijnheer Malouf zei dat dat kon.

“Ik zoek achtergronden voor een quiz over terrorisme,” begon David aarzelend. Toen hij de woorden uitsprak, voelde hij hoe ongeloofwaardig het moest klinken.

“Een quiz over terrorisme?” vroeg de imam. “Maar mijnheer Clèfs, er zijn zoveel leukere quizzen op televisie. De Slimste Mens, of Twee voor Twaalf! Ik kijk de hele dag televisie. Kent u National Geographic? Ik zag gisteren een aflevering over een wasbeer…”

David besefte dat het een lange dag ging worden.

Bij de Infocel van de Federale Politie liep de vergadering langzaam naar zijn einde. Aspirant-commissaris Meys sloot zijn verslag over het onderzoek naar de activiteiten van Leo Bries af met het doornemen van het e-mailverkeer van de heler.

“Er zijn enkele puntjes uit het onderzoek voor advies naar ons gestuurd,” zei Meys. “Een ervan betreft een aspirant-inspecteur, ene Dirk Beke. Die heeft een e-mail gestuurd aan Bries, en zelfs een keurig antwoordje gekregen.”

“En wat moest hij weten?” bromde commissaris Goossens. “Of hij zijn dienstpistool tweedehands kon verkopen?”

“Hij wilde alles weten over semtex,” antwoordde Meys.

Goossens verslikte zich in zijn koffie.

“Semtex? Een aspirant-inspecteurtje?”

“Ze weten blijkbaar niet goed wat ze er mee aanmoeten,” vervolgde Meys. “Het kan een bizarre grap zijn, of hij kan een aanslag voorbereiden op het kantoor van zijn plaatselijke commissaris.”

Commissaris Goossens lachte niet. Hij keek op zijn horloge. Kwart over twaalf.

“Wat denk je zelf?”

“Het zou niet de eerste studax zijn bij een van onze korpsen die alles over de bad guys wil weten,” zei Meys. “Herinnert u zich die inspecteur nog begin dit jaar, met zijn opzoekingen over hoe hij in België aan granaten kon komen? Bleek dat hij zich gewoon op zijn examen voor de Cel Banditisme voorbereidde. Heeft ons twaalf man weekendwerk gekost.”

“Hij had het gewoon aan Leo Bries kunnen vragen, de sukkel,” zuchtte de commissaris. “Ik stel voor dat we dit even opzij leggen en er over enkele weken nog eens naar kijken. Meldt maar in je rapport dat we discreet inlichtingen inwinnen. Ik ben weg.”

“Weer een vergadering?”

“Naar huis, lunchen,” zei Goossens. “Fazant met witlof.”

Toen David om acht uur ‘s-avonds zijn gsm uitschakelde, tolde zijn hoofd. Hij borg zijn aantekeningen op in een van de speciale dossierdozen die hij voor zijn bezigheden met Meerkens en Beke had vrijgehouden, en bracht ze naar de zolder. Sinds Ellie in een zeldzame bui van opruimwoede een hele stapel voorbereidingen met speeches van Charles De Gaulle met de papierophaaldienst had meegegeven, nam David geen risico’s meer. Bovendien wilde hij niet dat ze per toeval zou struikelen over handleidingen voor het in elkaar knutselen van autobommen of een gedetailleerd overzicht van de activiteiten van Al Qaeda. Ellie trok vaak al sowieso de verkeerde conclusies, en hij wilde haar daarbij niet nog een handje toesteken.

Terug in zijn werkkamer schakelde hij werktuiglijk zijn computer aan.

Sinds die ochtend waren er achtendertig nieuwe e-mailberichten binnengekomen. David wilde net op de ‘delete” – knop klikken toen hij bij een van de mails De Bode als afzender zag.

Beste David,” schreef Ivo Mertens, “je bescheidenheid kent geen grenzen. Om dat prachtstuk hier ongezien achter te laten! Ik ben er je dankbaar voor, het was net de pagina die ik nog miste. En ik vind het erg leuk geschreven. Groetjes, Ivo.”

David krabde zich in het haar. Hij had geen flauw idee wat de redacteur van De Bode bedoelde, maar ergens in zijn ruggengraat voelde hij dat er onheil in de lucht hing.

Toen hij naar beneden wilde lopen om een diepvriesmaaltijd in de magnetron te gooien, zag hij het lichtje van het antwoordapparaat boosaardig flikkeren.

De eerste boodschap was er een van Hans Vander Auwera, eindredacteur bij Vandaag. De tweede en de derde ook. Het derde bericht was ingesproken door een schuimbekkende Hans.

“Goed, Cleeffs,” brieste Vander Auwera, “dit was het dan. Je hebt me voor schut gezet met je Beroemde Konijnen, en dat vergeef ik je nooit. Je hoeft je kop hier nooit meer te vertonen, hoor je me! En denk maar niet dat je er zo makkelijk vanaf komt, klootzak!”

In Davids hoofd begonnen er nu allerlei vermoeide radertjes tegelijkertijd te draaien, en het resultaat van hun inspanning was geen aangenaam nieuws.

“Zeg dat het niet waar is,” kreunde David.

In vier sprongen was hij onder aan de trap. Het gloednieuwe exemplaar van De Bode lag te glimmen op de deurmat onder de geopende brievenbus. Met op pagina vier de eerste aflevering van ‘Overspel door de eeuwen heen’.

Straffer dan de sigaar van Clinton!” begon de inleidingstekst. “ Tsarina Catharina de Grote en haar lievelingspaard, door onze speciale medewerker David Cleeffs.”