Het roddelblad Kijk! had een simpele filosofie. Iedere ochtend pluisden de medewerkers de kranten uit op zoek naar verhalen en berichten die lopende waren, zoals hoofdredacteur Frank Davids dat noemde. ‘Lopende’ verhalen waren verhalen die berichtten over onafgeronde rechtszaken, vermoedens, bijeengesprokkelde informatie of aanwijzingen dat er ergens een vies putje werd afgedekt. Reportages waarbij er veel werd vermoed, iemand waarschijnlijk gelogen had of zaken misschien in de doofpot werden gestopt. Davids kickte op dergelijke ongrijpbare woorden. Het maakte het verschil tussen een smeuïge bijdrage met hoge verkoopscijfers en een rechtszaak met dure advocaten wegens laster of eerroof.
Telkens als er een vacature was bij Kijk! – en dat gebeurde weleens, want het blad boerde goed – drukte de hoofdredacteur het de nieuweling op het hart.
“Wat schrijven we over een zaak waarbij de waarheid al aan het licht is gekomen?” vroeg Davids.
“Geen jota,” antwoordde de nieuweling. Na een preek van een half uur van Davids en veel goede raad van de ‘anciens’ op de redactie wist hij al waar de klepel hing.
“Wat zijn onze lievelingswoorden?” vroeg Davids. Hij zat nu volop in wat de redacteurs ‘Het Evangelie volgens Davids’ noemden.
“Vermoedelijk, waarschijnlijk, naar men beweert en misschien”, zei de nieuweling.
“Bravo,” straalde de hoofdredacteur.
De zaak ‘DC’ presenteerde zich voor een blad als Kijk! als een onweerstaanbaar snoepje.
“Er op af, Danny!” riep Davids na de ochtendvergadering.
Danny Driesmans – Deedee voor zijn collega’s – was een door de wol geverfde redacteur die ooit geschreven had dat de kroonprins van Nederland in zijn vrije tijd aanhield met een pornoactrice en in het park van Soestdijk de meest scabreuze dingen met haar deed. De rechtszaak die er op volgde deed de verkoopscijfers als een komeet de hoogte ingaan, en Kijk! werd vrijgesproken omdat Deedee het Evangelie volgens Davids naar de letter had toegepast. Vooral de foto van, vermoedelijk, de kroonprins die zich ergens in de verte tussen twee acaciastruiken uitleefde met zijn minnares, was een schot in de roos.
De foto was gemaakt tijdens een privé-uitstapje van Driesmans en stelde een flikflooiend stelletje voor in een park in Zuid-Limburg. De kwaliteit was net slecht genoeg om voor de reportage te kunnen dienen.
“Is dat officieel een foto van ons?” had Davids tijdens de laatste voorbereidingen voor de reportage gevraagd. Hij hield wel van wat kinnesinne, maar een stuk over Willem-Alexander was toch andere koek.
“Nee hoor,” grijnsde Deedee. “Deze foto is ons bezorgd door een anonieme lezer. Ons onderschrift moet iets zijn als ‘lezer Xbezorgde ons deze foto, waarvan hij beweert dat het wel degelijk om de kroonprins gaai”.
Driesmans dook in de krantenknipsels, belde een paar uur met alles en iedereen die in verband kon staan met Meerkens, Beke en de verdachte DC, en ging toen op pad. Zijn eerste halte was garage Snoeckx.
“Die Buell was van mij, dat klopt,” zei Rudy Snoeckx. “De motor van de politieman was binnengebracht met een defecte voorvork, en ik heb hem een ruilexemplaar gegeven.”
“Kan iemand aan die Buell gesleuteld hebben, mijnheer Snoeckx? Hem een beetje onklaar gemaakt of zo?”
“Alstublieft!” riep Snoeckx verontwaardigd uit, “dat was mijn motor!”
“Ook niet een beetje?”
“Geen sprake van,” snoof Snoeckx.
“Spijtig,” zei Driesmans.
Hij dacht even na en kreeg toen een ingeving.
“Staat die BMW van inspecteur Meerkens hier nog?”
“Nee,” zei Snoeckx, “die zijn ze van de politie al komen halen. Alleen die defecte voorvork ligt hier nog ergens, die had ik intussen al vervangen.”
“Als iemand vooraf aan die voorvork zou gesleuteld hebben, dan zou u dat natuurlijk niet kunnen weten, is het niet?” vroeg Driesmans.
“Euh, ik weet het niet, ik vermoed van niet,” aarzelde de garagehouder.
Driesmans straalde.
“Haalt u die voorvork eens even,” zei Deedee. “Hoe staat u het liefst op de foto?”
In de verhoorruimte van de Speciale Eenheid was de ondervraging van David al meer dan een dag aan de gang.
In de eerste uren van de confrontatie had commissaris Duchaine, bijgestaan door inspecteur Bollen, met stijgende verbazing geluisterd naar het relaas van David. Toen de politiemannen tijdens een pauze aan de koffieautomaat stonden, keilde Duchaine zijn lege bekertje in de vuilnisbak en zuchtte.
“Nooit zoiets meegemaakt,” gromde Duchaine. “Ofwel is die kerel zo gek als een deur, ofwel is het een professional zoals we er zelden één over de vloer krijgen.”
“Hoe zat het weer met die ijsvogels?” vroeg Bollen. “De bonte was niet gekleurd en de gewone wel, of was het omgekeerd?”
“Ik heb navraag gedaan bij de brigade van Meerkens en Beke. Ze weten er niets over een quizdeelname, natuurlijk. Waar hij de fantasie vandaan haalt, mag Joost weten. Maar waarom zegt hij ons zoiets? Dat zou ik graag willen weten. En die hufter gaat het me vertellen ook.”
“Hij verzwijgt iets, dat is duidelijk,” zei Bollen.
“En nog iets: vind je het niet merkwaardig dat hij nog niet heeft liggen roepen om een advocaat? Dat is meestal het eerste wat ze doen als ze hier binnen worden gebracht. Nee, Bollen, die kerel is getraind, die weet dat we voorlopig niet veel kunnen doen.”
∗
Terwijl ze terugliepen naar de verhoorruimte, kwamen ze voorbij een kantoortje waar een man in een donker maatpak voor een scherm zat. De CIA-agent, officieel medewerker op de cultuurdienst van de Amerikaanse ambassade, volgde het verhoor van David Cleeffs via het interne videocircuit. Om de paar uur kreeg hij de ruwe vertalingen van het verhoor aangereikt. In zijn eerste verslag dat hij had doorgestuurd had hij een samenvatting gemaakt van de stapel documenten die bij David op zolder waren gevonden, en de analyse was nogal bemoedigend. “John Smith,” zoals hij zich hier liet noemen, had nog nooit van de Beweging van de 18de juni van Waddi Hammal gehoord.
∗
Meteen nadat hij geboeid en met een rotsmak in een auto was gegooid, had David een opmerkelijk kalm besluit genomen. Dit was allemaal één gigantische vergissing, en dat zou ook wel zo blijken. Luitenant Meerkens was verongelukt, en Dirk Beke was hem gesmeerd. Waarom of waarheen, daar had David het raden naar, maar hij was er vrij gerust in dat de aspirantinspecteur binnenkort wel weer zou opduiken. En hij zelf? Hij was nergens schuldig aan. Wat ze hem dus ook probeerden aan te smeren, zou vroeg of laat niet juist blijken te zijn, en dan zouden ze hem met verontschuldigingen naar huis laten gaan. Hoe langer het verhoor duurde, hoe meer schik David zou krijgen in het spelletje pingpong met de commissaris.
∗
Zoals vaak vergiste hij zich.
∗
“Een quiz, dus,” hijgde Duchaine een uur later, nadat ze voor de zoveelste keer bij hetzelfde verhaal waren aanbeland. “Hoofdsteden en bloemen en zo, bedoel je dat?”
“En kazen,” zei David. “Reblochon, Port-Salut, dat soort dingen.”
Duchaine verfrommelde het blad papier waarop hij aantekeningen had zitten maken en scheurde het in tweeën. Hij zag wit om de neus.
“Cleeffs, ik…”
“Maar het is écht waar, commissaris,” zei David, “en of u het nu gelooft of niet, ik kan u geen andere verklaring geven. Meerkens en Beke wilden zich voorbereiden op een quiz, de Nationale Politiequiz zelfs. En ik moest hen daarbij helpen. Zij kwamen met het onderwerp terrorisme aandraven, niet ik.”
“Wat zegt het woord semtex u, mijnheer Cleeffs?”
“Explosieven,” antwoordde David. “Gebruikt bij de aanslag op het Lockerbietoestel. Genoemd naar Semtin, een stadje in Bohemen.”
“Indrukwekkend,” antwoordde Duchaine. “En hoe komt u aan zoveel kennis over explosieven?”
“Klassieke kwisvraag,” zuchtte David. “Het lijkt op speelgoedklei, dat had ik er nog moeten aan toevoegen.”
Duchaine balde ongewild zijn vuisten.
“Als ik u vertel dat Dirk Beke kort voor zijn verdwijning informatie over semtex heeft opgevraagd, dan zegt u waarschijnlijk dat het allemaal met die geheime quiz van hem te maken had, neem ik aan?”
“Natuurlijk,” antwoordde David, “waar zou hij dat anders voor nodig hebben?”
“Dat gaat u mij vroeg of laat vertellen, mijnheer Cleeffs,” fluisterde de commissaris.
Waarna de ondervraging weer verder ging.
“Wat vindt u van onze samenleving, mijnheer Cleeffs?”
“Goh, daar vraagt u me wat. Daar heb ik niet zo meteen een antwoord op,” zei David.
“Wilt u dat ze verandert? Of vindt u het goed zoals het is?”
“Hebt u filosofie gestudeerd?” vroeg David. “Dat is namelijk de vraag van één miljoen. Leibniz versus Voltaire. Volgens Leibniz leven we in de best denkbare wereld omdat God simpelweg…”
“Cleeffs,” onderbrak Duchaine, “die mijnheer Leibniz zit hier niet tegenover me tijdens een ondervraging. God ook niet. U wel, ontwijk mijn vraag dus niet.”
“U stelt het te eenvoudig, commissaris. Sommige dingen zijn prima, wat mij betreft, andere kunnen beter, veel beter.”
“Zoals?”
“Wat zoals?”
“Wat kan er veel beter, volgens u?”
“Hebt u een tv-toestel, commissaris? Kijkt u vanavond dan eens naar het journaal. Ik neem aan dat er u wel het een en ander zal te binnen schieten.”
Harry Duchaine sloot zijn ogen en probeerde zijn ademhaling onder controle te houden. Hij had intussen een gloeiende hekel aan de verdachte gekregen.
“Stel dat u fundamentele dingen zou willen veranderen, hoe zou u dat dan aanpakken?”
“Door koppig voor een partij te stemmen die hetzelfde zou willen, denk ik,” antwoordde David. “Maar ik neem aan dat verhuizen minder moeite zou kosten.”
“U bent niet tevreden over onze parlementaire democratie?”
“Ik had het kunnen vermoeden,” zei David. “Jullie zijn echt nog niet voorbij de Koude Oorlog geraakt, niet? Wie niet van de Russen houdt, is voor de Amerikanen. Je lust bananen, of je lust appels. Wel, ik hou nogal van fruitsalade.”
“Vindt u terreur een geoorloofd middel om dingen te veranderen?”
“Neen, dat vind ik niet,” zei David, die Duchaines tactiek een beetje al te doorzichtig vond, “en voor u een lijstje bovenhaalt met door mij neergepende instructies om een kazerne op te blazen, zal ik nog maar eens herhalen dat het om voorbereidingen voor een quiz ging.”
“In welke omstandigheden zou een gewapende strijd volgens u geoorloofd zijn?”
“Als ik in de VS zou moeten gaan wonen.”
“Begrijp ik goed dat…”
“Dat was een grapje, commissaris,” zei David verveeld. Hij had de gealarmeerde blik van Duchaine gezien. “Ik zou geen vlieg kwaad kunnen doen.”
“U houdt niet van Amerika?”
“Ik vind het een fijn land, alleen spijtig dat Columbus het ooit ontdekt heeft. Maar ik zie niet goed in waar dit gesprek toe moet leiden.”
De handen van de commissaris trilden.
∗
“Wat weet u ons te vertellen over de Revolutionaire Maoïstische Centrale?” vroeg Duchaine een tijdje later.
De naam deed bij David een belletje rinkelen, maar hij kon het niet meteen thuisbrengen. Tijdens de quizvoorbereidingen met Meerkens en Beke hadden ze zowat alle denkbare terreurgroepen in kaart gebracht, en in Davids hoofd buitelden de bewegingen, centrales en organisaties door elkaar.
“Het zegt me niet meteen iets…”
“Denkt u maar rustig na,” zei Duchaine, “we hebben de tijd.”
“Hoor eens, commissaris, aan de benaming te horen is het in ieder geval geen beleggingsclub. Ik neem aan dat het een bevrijdingsbeweging is of zo.”
De commissaris dacht na.
“Stel even dat die organisatie u onbekend zou zijn. Gewoon voor de discussie. Wat zou u me dan kunnen vertellen als u de benaming Revolutionaire Maoïstische Centrale hoort?”
“Niet veel,” zuchtte David. “Ultralinks, zonder twijfel, tegen kapitaal, tegen de gevestigde orde, voor de eenheidsstaat van boeren en arbeiders, dat soort dingen.”
De commissaris haalde een blad uit zijn dossier en gaf het aan David.
“Dit is een kopie van een brief die tijdens een huiszoeking bij aspirant-inspecteur Beke is gevonden, mijnheer Cleeffs. Graag uw commentaar.”
David las het dreigende statement van de RMC vluchtig door en gaf het blad terug aan de commissaris. Hij voelde zich onwel worden. Dit ging allemaal een afschuwelijk foute richting uit.
“Goed geschreven,” mompelde David, “hier en daar wat spelfouten maar voor…”
Commissaris Duchaine sloeg zo hard op zijn desk dat zijn papieren bekertje met water opwipte en omviel.
“Laat me jou eens even iets duidelijk maken,” bulderde Duchaine. “Luitenant Meerkens is verongelukt en zijn collega Beke is verdwenen, en als ik een kans zie om jou een dubbele moord in de schoenen te schuiven, dan zal ik het zeker niet laten. Dat is al op zijn minst levenslang.”
“Ja maar, ho maar,” sputterde David, “dat gaat zo maar…”
“Om nog maar te zwijgen van het beramen van terroristische aanslagen. Eén papiertje dat naar de heilige Verenigde Staten van Amerika verwijst en ze staan in rotten aan te schuiven om je uitlevering te eisen. Dan heb je de keuze uit de stoel of de inspuiting, dat hangt een beetje van de staat af,” grijnsde Duchaine. David slikte.