Vijfentwintig

“Beste kijkers,” zei Marianne Danckers toen het applaus voor de vorige gast was weggeëbd, “iedereen praat er over, de kranten staan er vol van, en de burgers van dit land vragen zich angstig af of ‘De Spin’, zoals hij intussen genoemd wordt, zijn geheimen zal prijsgeven voor er een drama gebeurt. Ik heb het natuurlijk over de Zaak DC. Onze volgende gaste is iemand die de man van erg dichtbij heeft meegemaakt, letterlijk en figuurlijk, mogen we wel zeggen, is het niet, Laurence, of moeten we zeggen: Emanuelle?”

De praatshow Marianne van de commerciële omroep haalde week na week hoge kijkcijfers, en was een van de steunpilaren in de programmering. Vanaf de allereerste aflevering werden er vragen gesteld over de manier waarop de gasten in het programma werden geloodst, en nog meer over de manier waarop hen getuigenissen werden ontfutseld, maar de populariteit van het programma leed daar allerminst onder. Nog geen maand geleden was er een schandaal geweest over een steuntrekkende moeder met drie kinderen die in het programma kwam getuigen over haar echtgenoot, een Italiaanse bruut die zijn vrouw het liefst met de stalen gesp van zijn lederen riem afroste. Toen nadien bleek dat de vrouw in kwestie gelukkig getrouwd was met een van de researchers van Marianne en nog nooit een ontmoeting met een lederen riem had gehad, laat staan met een zwangerschap, brak er een rukwindje van verontwaardiging los dat echter al even snel ging liggen. De kijkcijfers van de volgende aflevering waren schitterend.

De zaakvoerder van het productiehuis dat de praatshow maakte, kende het klappen van de zweep. Op zijn achtendertigste zag Evert er met zijn borstelkapsel nog steeds uit als een broekje van achttien, en dat imago van lieve, zachtaardige jongen speelde hij meesterlijk uit. Het was zijn vondst om Marianne bij het begin van iedere aflevering het motto van het programma door de hele zaal opgewekt te laten scanderen, begeleid door het huisorkestje: “Het is misschien niet waar, maar het is wél juist!

Net voor Laurence moest opgaan, had ze van Evert in de coulissen de laatste aanwijzingen gekregen.

“Denk er aan, meid,” zei Evert, “je hebt oog in oog gestaan met het Monster. Je voelde toen al dat het een lugubere man was.”

Laurence, die van David nooit meer had gevoeld dan een halve erectie toen ze in de Pussycat met de koekjesdoos rondging en per ongeluk tegen hem aanschoof, zei niets. De cheque van Everts productiehuis was royaal geweest, en per slot van rekening had ze met Cleeffs nog een eitje te pellen: iemand die de billen van die teef van een Miranda verkoos boven haar eigen attributen, was sowieso niet goed bij zijn hoofd.

Marianne Danckers had haar meest ernstige blik bovengehaald.

“Laurence, jij hebt meerdere keren meegemaakt wat niemand hier in deze zaal aan zijn ergste vijand zou toewensen,” begon de presentatrice, “je hebt oog in oog gestaan met het Monster. Je werkte toen in een etablissement waarvan we hier de naam niet zulllen noemen, en DC was er kind aan huis, niet?”

“t Was in de Pussycat”, zei Laurence.

Marianne slikt even. Ze vroeg zich af waar Evert dit exemplaar weer eens had opgedoken.

“Wat was het voor een man, Laurence?”

“Een billenman,” zei Laurence. “Dikke billen, zelfs.”

Die kon die bitch van een Miranda steken waar ze wilde.

Toen de zaal was uitgelachen, nam Marianne naast haar plaats en keek haar indringend en van dichtbij aan. De methode Marianne was een gekend recept voor de vaste kijkers, en betekende dat ze op het punt stond haar gast een bekentenis af te dwingen. Ze had de vorige week net hetzelfde gedaan met een gast die in tranen had bekend dat hij drie weken lang gegijzeld en geblinddoekt in een kelder had gezeten waarin zijn jaloerse vriendin hem had opgesloten. De gast was een werkloze acteur die net terug was van drie weken party op Ibiza en die het honorarium van Marianne best kon gebruiken.

“Vertel eens, meisje,” zei Marianne, “merkte je iets vreemds aan de man?”

“Hij joeg me van in het begin al schrik aan,” antwoordde Laurence, die eindelijk haar tekst had teruggevonden. “Ik vertrouwde hem niet, zeker niet als hij met mij alleen was en begon op te scheppen.”

“Wat zei hij dan zoal?”

In de zaal was de spanning te snijden.

“Dat de wereld nog van hem zou opkijken,” antwoordde Laurence, “en dat hij voor de appiekalips zou zorgen.”

In de coulissen kreunde Evert hardop. Hij had haar minstens tien keer haar tekst laten inoefenen, maar apocalyps was telkens het struikelblok gebleken.

“Hij koos mij uit omdat ik zo goed kon luisteren,” ging Laurence verder, “en nadat we samen flink van…enfin, nadat ik mij was gaan wassen, begon hij altijd te praten over Mao en de ETA en zo.”

Marianne was intussen tot in het midden van het platform gelopen en keek routineus in camera 3.

“Oog in oog met de Duistere Spin, dames en heren. Straks het vervolg, in het tweede deel van Marianne, na de onderbreking.”

In zijn donkere cel had De Spin moeite om in te slapen.

David was uitgeput, maar hij lag te piekeren op zijn brits. Het was allemaal goed en wel om voor jezelf te weten dat je onschuldig was aan alle afgrijselijke dingen waar ze je van betichtten, het was aangenaam om weten dat er sprake moest zijn van een gigantisch misverstand, maar dat was al bij al een magere troost: het was al een tijdje voorbij middernacht, en hij lag niet in zijn comfortabele bed in de Koninginnenlaan, maar op een brits in een politiecel, verdacht van meer misdaden dan de gemiddelde boef die tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld. En dat hij van in het begin de waarheid had verteld en niets dan de waarheid, had hem geen stap verder gebracht, wel integendeel. In zekere zin reageerde commissaris Duchaine en zijn team van dobermannen op dezelfde manier als de klanten van Dixit, bedacht David: ze zochten naar duidelijke, heldere statements waar geen speld tussen te krijgen was, ze wilden een rationele uitleg voor de vragen waarmee ze werden geconfronteerd, maar vooral wilden ze het oordeel dat ze zich in hun hoofd hadden gevormd, bevestigd zien door feiten die pasten bij dat oordeel. Oorzaak en gevolg, daar draaide de hele winkel van de Duchaines van deze wereld rond. Het was een winkel waar figuurlijke uitspraken simpelweg niet bestonden en alles letterlijk werd genomen, en waar elk ankertje in een gesprek een houvast werd dat naar de Oplossing moest leiden. Als er in de wereld van commissaris Duchaine geen ruimte was voor twijfel, dan was er in de wereld van Davids klanten gewoon geen tijd voor. In de eerste levensmaanden van Dixit had David het wel eens geprobeerd: hij had meerdere besprekingen van Klassiekers op cd gezet waarvan je het einde en zelfs de inhoud verschillend kon interpreteren. Wat hem trouwens niet meer dan normaal had geleken: de meeste goede boeken die hij kende riepen uiteindelijk meer vragen op dan ze beantwoordden, of lieten je als lezer tenminste de ruimte om over de afloop je eigen oordeel te vormen. Dat was buiten zijn klanten gerekend, of liever: buiten het gebruik dat Davids klanten van zijn besprekingen wilden maken. Ze wierpen hem zijn cd’s net niet naar zijn hoofd.

“Kippenstront, Cleeffs,” had de zaakvoerder van een verlichtingshandel gebromd toen David hem enkele dagen na het binnenleveren van zijn cd toevallig tegenkwam op een receptie, “pure, onvervalste kippenstront, die boeken van jou. Stapelgek werd ik er van.”

De man had om een aantal besprekingen van grote klassiekers uit de wereldliteratuur gevraagd omdat hij, op het nakende huwelijk van zijn dochter, moest deelnemen aan de Grote Kennisquiz, een nogal vrolijke familietraditie die tijdens elk belangrijk feest in ere werd gehouden en waar hij als vader van de bruid absoluut niet wilde afgaan.

Blijkbaar was vooral Shakespeares Hamlet hem in het verkeerde keelgat geschoten. Hij was er zo boos om geworden dat hij stukken van Davids bespreking op een papiertje had geschreven en in zijn portefeuille had gestopt om er Cleeffs bij de volgende ontmoeting mee om de oren te slaan. Dat moment was sneller gekomen dan hij gedacht had.

“Ik vroeg je om een simpel tekstje dat ik uit het hoofd kon leren, en wat krijg ik? Een verdomd proefschrift over filosofie,” fulmineerde de verlichtingsman, die na enig zoeken het papiertje met zijn aantekeningen had opgediept en begon te declameren.

In het binnenste van elke man schuilt weleen Hamlet. Hallo? Iemand thuis?”

“Dat is natuurlijk figuurlijk bedoeld,” verdedigde David zich, “Shakespeare toont aan dat niemand veilig is voor de innerlijke strijd tussen liefde, haat, of wraak en…”

“De pot op met wat Sjeekspier wil aantonen! Na twee minuten weet je al niet meer wie is vermoord door wie, en waarom. Het enige dat ik onthouden heb is dat een bende krankzinnigen ergens in een Deens kasteel diepzinnig loopt te doen en intussen meer bloed doet vloeien dan in een doorsnee abattoir. Ik heb je cd aan mijn dochter gegeven, ze heeft er de nieuwste van de Stones mee opgenomen.”

Vanaf dat ogenblik had David besloten om zijn ‘cultuur-cd’s’ rigoureus te beperken tot samenvattingen van telkens drie minuten. En sindsdien was zelfs Hamlet netjes teruggebracht tot een hapklaar brokje dat je in de auto op weg naar de broodjeszaak uit je hoofd kon leren. Het verhaal was eigenlijk simpel: in het Deense kasteel Elsinor komt de geest van de dode koning aan zijn zoon Hamlet vertellen dat zijn oom Claudius hem naar de andere wereld heeft geholpen. Zijn zoon moet hem wreken. Koningin Gertrude is intussen hertrouwd met diezelfde Claudius. Als Claudius te weten zou komen dat Hamlet hem doorheeft, dan is ook zijn uur geslagen. Dus doet zoon Hamlet alsof hij een slag van de molen heeft gekregen. Intussen zint hij op wraak, en op een bekentenis van de snoodaard. Hamlet heeft ook een liefje, een snolletje genaamd Ophelia, en iedereen wil maar dat ze zo snel mogelijk trouwen: mama Gertrude omdat ze hoopt dat haar zoon daardoor wat minder kierewiet zal worden, en Claudius omdat hij hoopt dat Hamlet daardoor wat minder tijd zal hebben om aan zijn wraak te denken. Maar zoonlief dumpt zijn scharrel, huurt enkele acteurs in en steekt een toneelstukje in elkaar waarin een zekere koning bekent dat hij zijn broer over de kling heeft gejaagd. Claudius beseft nu dat die opgeschoten puber alles doorheeft. Hamlet wordt nog een beetje meer krankzinnig en valt zijn moeder in haar slaapkamer lastig. Hamlets broer Polonius komt zijn mama te hulp, maar zijn doorgedraaid broertje denkt dat hij Claudius is en rijgt hem aan zijn zwaard. Vanaf nu vallen de lijken in pakjes uit de kast.

Koning Claudius stuurt Hamlet naar Engeland, waar hij de plaatselijke maffia heeft ingehuurd om hem een kopje kleiner te maken. Hamlet ontsnapt en keert terug naar Elsinor. Daar heeft zijn liefje Ophelia zich intussen verdronken. Claudius slaagt er in om haar broer Laertes voor zijn kar te spannen, en samen beramen ze een plan om zijn zusje te wreken en Hamlet te doden. Om zeker te spelen moet dat zowel met een vergiftigd zwaard als een karaf vergiftigde wijn gebeuren.

Koningin Gertrude drinkt van de wijn en valt dood. Laertes verwondt Hamlet met het vergiftigde zwaard. Hamlet wil niet onderdoen en vermoordt Claudius door hem zowel met het zwaard te steken als de vergiftigde wijn te doen inslikken. Intussen is ook Laertes door het zwaard geraakt. De koning sterft, Hamlet sterft, Gertrude sterft, Laertes sterft en Ophelia is ook al een tijdje dood. Einde.

Sindsdien had geen enkele klant meer geklaagd over de cd’s van David. Door het schrikbarend hoge sterftecijfer bij Hamlet moest je wel nog enigszins bij de les blijven, maar het overgrote deel van de wereldliteratuur bleek vrij eenvoudig samen te vatten in de gebruiksklare porties die zijn klanten nodig hadden om te doen alsof ze het gelezen hadden.

Terwijl hij op zijn harde brits in de politiecel de slaap probeerde te vatten, bedacht David hoe ironisch het was dat commissaris Duchaine eigenlijk net hetzelfde van hem verlangde als de klanten van Dixit. een simpel, afgerond verhaal, zonder franjes, en zonder verrassingen. Misschien moet ik hem dat maar geven, fluisterde David in het donker. Iets om Duchaine bezig te houden tot die idioot van een Beke weer zou opdagen en Davids verklaringen zou kunnen bevestigen. Een simpel, afgerond verhaal over het soort boek dat de politieman wilde lezen. En aangezien non-fictie duidelijk niet in de smaak viel, zou hij uit een ander vaatje moeten tappen.