Zeventien

De uitbater van De Goddelijke Komedie had normaal gesproken strikte regels voor wat de muziekkeuze in zijn etablissement betrof, maar enkele keren per jaar week hij daar welwillend vanaf. Het cliënteel dat net voor het echte carnaval aan alle mogelijke voorverkiezingen deelnam, was niet alleen bemiddeld, het zoop ook tegen de sterren op, en de recette van avonden als deze woog zeker op tegen het handvol klachten van vaste klanten die zeurden dat ze niet bepaald geporteerd waren voor Duitse hits als ‘Drei weisse Tauberi.

Het was net deze meestamper die adjudant Biesman en soldaat Verstraeten aan Dirk Beke probeerden aan te leren. In normale omstandigheden was Beke een totaalonthouder, maar de stress van de laatste dagen had zijn tol geëist, en Beke had het vanavond op een zuipen gezet. Na zes pilsjes draaide zijn hoofd als een tol, en het aanleren van het carnavalsliedje over de duiven die het dak van de zanger volscheten, ging niet zonder slag of stoot.

Drei weisse Tauben, aufunserem Dach,

Drei weisse Tauben, die halten mich wach…” lalde Beke.

“Dat gaat prima, Dirk!” brulde Biesman. “En nu de rest!”

Drei weisse Tauben, und ein Gewehr:

Paf, paf, paf, die scheissen nie mehr…

Een luid applaus steeg op. Na twaalf pogingen had Beke het onder de knie. De nieuwe pilsjes rukten aan, en uit de luidsprekers knalde het volgende carnavalslied.

Biesman en Verstraeten leidden een onvaste Beke naar het achterste gedeelte van het café, waar net een tafeltje was vrijgekomen.

Beke was bloednerveus. En dronken. De dood van inspecteur Meerkens had hem aangegrepen, maar het artikel dat daags nadien in Vandaag was verschenen, had hem bijna doen doorslaan. Volgens de krant had de verongelukte inspecteur een koffer vol bezwarende documenten bij zich, gaande van blauwdrukken voor bomaanslagen en structurele analyses van terreurgroepen tot statements die opriepen tot het omverwerpen van de westerse maatschappij. Hij had diezelfde dag al figuren op de brigade zien rondlopen die normaal in een duister kantoor in Brussel resideerden, en die er alleen maar werden bijgeroepen als er écht stront aan de knikker was.

Beke stond al twee dagen in dubio. Zijn eerste reactie was geweest om alles meteen aan de hoofdcommissaris te gaan vertellen, maar die had het zekere voor het onzekere genomen en was met zijn resterende vrije dagen naar zijn huisje in de Dordogne afgereisd. Trouwens, de vraag was of iemand hem zou geloven: één dezer dagen zou de lege kas van de brigade worden ontdekt, en de schuld zou sowieso op hem worden afgewenteld. Als de figuren in hun duistere kantoren zouden vernemen dat ze zich hadden laten ringeloren voor een stomme quiz, dan kon hij de rest van zijn carrière verkeersborden gaan schilderen.

De aspirant-inspecteur zuchtte en dronk nog een pilsje.

Een uur later kon het hem allemaal nog zo weinig verdommen dat hij aan zijn vrienden enthousiast verslag uitbracht over de inhoud van Meerkens’ motorkoffer.

“De Reslo…Remolu…Revolutionaire Maoïstische Centrale,” lalde Beke. “Dat zijn geen kleine jongens, jongens.”

“Pas maar op dat ze niet achter je aan komen,” brulde Biesman, en de drie mannen gingen plat van het lachen.

Toen Dirk Beke een kwartier later met een taxi naar huis was afgevoerd, zaten de twee para’s nog wat na te praten. De volgende middag vertrokken ze met hun bataljon op oefening naar Sicilië. Een week op het eiland met hoop en al twee dagen soldaatje spelen was een godsgeschenk, maar de centrale legerleiding was zo ingenomen geweest met de positieve media-aandacht na de Kongolese missie, dat er met bloempjes werd gegooid naar het zesde bataljon.

“We gaan hem een poets bakken,” grijnsde Biesman.

“Wie?” kreunde Verstraeten. Hij zag al een tijdje niet meer helder uit zijn ogen.

“Onze vriend Dirk,” zei Biesman. “Hoe heette dat ding ook al weer? Revolutionaire Mao en nog iets.”

“Maoïstische Centrale,” zei Verstraeten moeizaam.

“Jij hebt toch een broer die politieke wetenschappen studeert?” vroeg de adjudant.

“Bruno,” zei Verstraeten, “maar ik snap niet…”

“Bel hem op,” lachte Biesman. “Nu. Hij moet ons een briefje dicteren.”