29

In het restaurant van de Sea Dream II was meer dan de helft van de gasten al vertrokken. Miroslav Bostoen had nog twee gedichten uit Smetvrees voorgelezen en net voor het dessert op tafel gekomen was, had professor Arnold Lavigne een inleiding gegeven op de referaten die hij tijdens de cruise naar Sint-Petersburg zou gaan houden. Dat had nogal wat voeten in de aarde gehad: nog voor Lavigne uitgesproken was, hadden verschillende gasten ostentatief hun tafel verlaten en waren ze boos in de richting van de cocktailbar gelopen.

Zijn inleiding heette ‘Het marxisme met een menselijk gezicht’ en voerde, naast een bekende naam als Sartre, illustere filosofen op als Enzo Paci en Karel Kosic. Lavigne argumenteerde dat iedereen zich vergiste die dacht dat ‘spijtige incidenten’ als het neerslaan van de Hongaarse opstand of van de Praagse Lente iets onthulden over het wezen van het marxisme zelf.

“Kun je geen filosofie meer bedrijven als de politieke realiteit die zich op die filosofie gebaseerd heeft, ontspoord is?” vroeg Lavigne.

In het restaurant voelde niemand zich geroepen om te antwoorden: aan de gezichten te zien wilde iedereen dat de tiramisü zo snel mogelijk werd opgediend.

“Dan mag geen enkele kapitalistische filosoof ooit nog een pen vasthouden,” ging Lavigne verder. “Het is niet het marxisme, maar het kapitalisme dat voor ongebreidelde hebzucht en de vernietiging van de natuurlijke rijkdommen heeft gezorgd. Het is niet het marxisme dat verantwoordelijk is voor de arrogantie van de sterksten en de wanhoop van de zwaksten. In naam van het marxisme is er nog nooit een boom in de Amazone gerooid.”

Het nagerecht was gelukkig vrij snel daarna gearriveerd. Suzanne en haar twee vrienden waren kort voordien opgestapt, tot zichtbare teleurstelling van de kapitein.

En David was nog nooit zo dronken geweest.

Toen hij wankelend aanstalten maakte om het restaurant te verlaten, nam Iris aan een andere tafel snel afscheid van haar disgenoten en liep ze de zaal uit.

Ze ving hem op toen hij zwalkend over het dek liep.

“Zo ga je naar de fitnessruimte,” fluisterde ze, “en aan je toestand te zien is dat niet de bedoeling.”

“Bezopen,” lalde David. “Str…str…straalbezopen.”

“Nee, toch,” lachte Iris, “daar had ik nog niets van gemerkt.”

“Ik moet naar mijn zwuite,” zei David, “want in mijn zwuite…”

“Jij moet niet naar je suite,” fluisterde Iris terwijl ze hem ondersteunde. “Je gaat mee naar de mijne. Ik stop je lekker onder en dan kom ik dicht tegen je aanliggen.”

“Gaat niet. Moet naar mijn…”

“Je mag naar je suite, schat. Maar eerst even rusten, ja? Eerst even oogjes dicht.”

“Even oogjesj dicht,” mompelde David.

Toen hij ze weer opende, kwam er een vaag licht door de kajuitramen van de suite en hoorde David een ritmisch gebonk dat klonk alsof iemand in een smidse met een voorhamer aan het werk was. Iris lag naast hem te slapen.

Het duurde even voor hij besefte dat het gebonk niet van buiten kwam, maar ergens diep in zijn hersenen zat. Hij had een splijtende hoofdpijn. Het vage lichtschijnsel daarentegen kwam echt van buiten.

David kneep één oog dicht en keek op zijn horloge. Het was vijf uur in de ochtend.

“Ik gooi hem overboord, de hufter!” brieste Mehdi. “Dan haal ik hem weer binnen, schiet ik hem voor zijn stomme kop en gooi ik hem opnieuw overboord!”

David zat als een zielig hoopje ellende op de bank in zijn suite.

Zoals hij gevreesd had, waren Mehdi en Drachtsma nog aan het slapen toen hij in zijn kamer aankwam. Toen ze beseften dat de Sea Dream II de Westerschelde al verlaten had en naar het noorden stoomde, had Mehdi eerst geprobeerd om David te wurgen. Douwe had hem tegengehouden, zij het met weinig enthousiasme. Als hij zijn impulsen gevolgd had, had hij Mehdi zonder twijfel aangemoedigd om nog wat harder te knijpen, maar Drachtsma probeerde in acute situaties als deze altijd het hoofd koel te houden en zich af te vragen wat Nietzsche gedaan zou hebben.

“Luister, klootzak,” zei Drachtsma tegen David, “ik zou met plezier toekijken hoe je overboord gaat en het kan me geen donder schelen of je vrouw kamelenvoer wordt of niet. Maar dat verandert niets aan de situatie. Jou vermoorden kan altijd nog.”

“Als het van mij afhangt, nu meteen,” blafte Mehdi. Zijn ogen schoten vuur.

“Wanneer varen we langs Friesland?” vroeg Douwe.

“Dat…dat weet ik niet,” piepte David.

“Zorg dan dat je het weet en wel nu meteen,” antwoordde Drachtsma. “Ik wil precies weten wanneer we ter hoogte van Den Helder zijn.”

Toen David naar buiten was, liet Mehdi ben Salah zich op de bank vallen. Hij zuchtte.

“Waarom Friesland?”

“De Waddeneilanden. Het meest linkse is Texel, daar komt het schip dus het dichtst aan voorbij, al heb ik geen flauw idee hoé dicht. Ik kwam vroeger regelmatig op Texel. Als ik één van mijn maten kan optrommelen, kan hij ons met zijn boot komen oppikken en terugrijden naar Middelburg.”

“En zo niet?”

“Zo niet moeten we in Kopenhagen iets verzinnen. Ze zullen er wel een excursie gepland hebben. Bel jij alvast even naar je neef met zijn Ford Transit, zeg hem dat hij tliuis moet wachten.”

Toen David binnenkwam en meldde dat het schip omstreeks vier uur in de namiddag boven Den Helder zou zijn, mocht hij meteen ontbijt in de suite bestellen.