“Dus wat hebben we,” zei Reinaut Maes. “Een gijzeling aan boord van een cruiseschip.”
“Scheepje,” antwoordde zijn secondant. Jelle Troelstra had nog een jaar te gaan tot zijn pensioen en hij verdomde het om zich door wie of wat dan ook ooit nog nerveus te laten maken. Alles kapot relativeren hielp daarbij al een flink eind.
“Scheepje. Hoeveel passagiers?”
“Om en nabij de 60.”
“Wel, scheepje of niet, 60 bodybags zijn meer dan genoeg om de premier, het kabinet en het hele koningshuis een beroerte te bezorgen. Gijzelnemers?”
“Voorlopig twee, tenminste, dat zijn de enigen die de kapitein gezien heeft. Een Nederlander en een Marokkaanse Belg met een sterk Antwerps accent.”
“Toe maar, een Beneluxgijzeling. En kennen we hun eisen al?”
“Voorlopig alleen dat ze terug naar Antwerpen willen varen.”
“Hmm,” zei Maes. Hij dacht na. In de vier jaar dat hij bij de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst werkte, had hij, net als zijn collega’s bij de andere teams, zijn portie crisissituaties al gehad. Een bankoverval met kortstondige gijzeling, een dolgedraaide fabrieksarbeider die na zijn ontslag de directie twee dagen vastgehouden had. Maar een gijzeling op een cruiseschip was toch nog net iets anders. Dit moest secuur worden afgehandeld.
“Geef de toestemming, Troelstra. We gaan een beetje tijd winnen. Zodra ze de Westerschelde opvaren, blokkeren we die schuit.”
Reinaut Maes geloofde sterk in internationale samenwerking, maar hij vertikte het om de Vlamingen de eer te laten opstrijken.