Ondanks haar immense afmetingen hing er in de San Marcobasiliek een bijna intieme sfeer. “Een oriëntaalse stunt uit de elfde eeuw,” had David haar de avond voordien in de cocktailbar van de Sea Dream I omschreven en achteraf gezien was hij niet ontevreden over die inval van het moment. Het was een pracht van een kerk, propvol mozaïeken, marmer en gouden beelden.
David liep mee met het groepje cruisegasten dat schuifelend van de ene bezienswaardigheid naar de andere werd geloodst door een oudere dame van de stedelijke gidsenbond. In veel bezienswaardigheden mocht je alleen gidsen als je een plaatselijke licentie had, en dat gold eveneens in de San Marcobasiliek. David had het groepje daarom de avond voordien al een degelijke voorbereiding op het bezoek gegeven. Hij had hen verteld over de doge van Venetië, die de basiliek tot begin negentiende eeuw als zijn privé-kapel gebruikte. Hij had verteld over de talloze schenkingen, over de oorlogsbuit en over de staatshoofden, koningen en pausen die er ontvangen waren.
Zoals meestal werden tijdens zijn exposé weinig of geen vragen gesteld. De helft van de groep nam ijverig nota, de andere helft bekeek hem alsof hij een eekhoorn was die toevallig in hun tuin verzeild was geraakt: interessant genoeg om even te observeren, maar niet interessant genoeg om veel woorden aan te verspillen.
Dat veranderde toen David begon uit te weiden over de kunstschatten die destijds door de Venetiaanse republiek waren geroofd en sindsdien in de San Marco als buit werden tentoongesteld.
“U moet morgen zeker even halt houden in de derde kapel,” zei David. “Daar hangt de beroemde Madonna van Nicopeia, een elfde-eeuws icoon dat in Constantinopel of het huidige Istanboel gestolen werd. Net als de prachtige bronzen paarden van de Hippodroom van Constantinopel. Ook achterovergedrukt in de dertiende eeuw. Die vindt u boven in het atrium.”
“Wat wilt u daar eigenlijk mee zeggen?” vroeg een hoogrode, mollige dame.
“Niets speciaals. Dat een groot deel van de kunstschatten die er hangen, gewoon gestolen zijn uit het huidige Turkije.”
“We kunnen ze moeilijk allemaal gaan teruggeven, niet,” snoof de dame. Ze droeg een bril die in intellectuele kringen waarschijnlijk als zeer hip omschreven werd, met een gigantisch montuur in een felgroene tint. Haar overvloedige kapsel stond in pieken omhoog. Ze zag eruit als een ontploffing.
“Dat bedoelde ik niet, hoewel je ook daarover kunt discussiëren,” antwoordde David. “Denk maar aan de beroemde friezen van het Parthenon die nu in het British Museum staan, en die teruggevorderd worden door Griekenland.”
David lachte. “Maar wat San Marco betreft: ze zouden al kunnen beginnen met alle Turken hun leven lang gratis toegang te geven tot de basiliek.”
“Dat is het meest bespottelijke wat ik al heb gehoord,” zei de dame.
In het museum van de basiliek kwam Iris naast hem wandelen.
“Ik word altijd een beetje opgewonden als ik in een kerk sta,” fluisterde ze in zijn oor. David kreeg een kleur.
De avond voordien waren de cruisegasten na Davids lezing op het voordek aanbeland voor het aperitief. Terwijl het schip aangemeerd lag in de haven van Venetië, vlakbij het Biënnaleterrein in de Giardini, en de obers rondgingen om de bestellingen op te nemen, had een kwartet muziek van Vivaldi en Pachelbel gespeeld. Nadien was er het diner geweest, een heerlijke Italiaanse uitspatting waarvoor zelfs zijn vriend Marco Lorenzotti zijn neus niet zou hebben opgehaald. Er was geen enkele dissonant geweest, die avond. David zat toevallig aan tafel met enkele van de leukste mensen uit het groepje: een psychiater met haar echtgenoot en een loodgieter die onlangs zijn zaakje had verkocht en nu rondreisde in Europa.
“Ik heb 30 jaar lang in mensen hun wastafels en toiletten gewroet,” zei de loodgieter, terwijl hij genietend van een glas uitstekende Barolo proefde. “Ik wil voor de rest van mijn leven alleen nog maar mooie dingen zien.”
“Gelijk heb je,” zei de psychiater, een goed geconserveerde dame van voor in de 60. “Ik heb 40 jaar lang in mensen hun hoofd gewroet. Ik heb er minstens evenveel shit in gevonden als jij in hun toiletten, maar ik kan het me niet veroorloven om nu al te gaan rentenieren. Tant pis, had ik maar een echt vak moeten leren.”
Links van David, aan het uiteinde van het restaurant, zat Iris aan tafel met een ouder echtpaar uit Eindhoven dat vaste klant was op de cruises van Leo Droste. Om de zoveel tijd nam ze haar wijnglas vast en keek ze David aan voor ze een slokje nam.
∗
Toen hij die nacht uit de badkamer kwam en aanstalten maakte om naar bed te gaan, werd er op de deur geklopt.
“Rrroomservicé,” zei een vrouw met wat David thuisbracht als een zwaar Russisch accent, “you orrrdered a nightcap.”
“Ik heb helemaal geen slaapmutsje besteld,” mompelde David terwijl hij de deur openmaakte.
“Ik wel,” fluisterde Iris. Ze kuste hem vol op de mond en vergrendelde de deur. “Ik heb zelfs een mutsje voor je meegebracht. Aardbeiensmaak.”
∗
Na het bezoek aan de basiliek had David de lunch gebruikt zoals zovele Venetianen die helaas geen tijd hadden om ‘s middags thuis te gaan eten: in een luidruchtige, volle bar, met een tweetal tramezzini en een glas witte wijn.
Er stond die namiddag nog één bezoek op het programma vooraleer de Sea Dream I in de vooravond het anker zou lichten en naar Marseille, het eindpunt van de cruise, zou varen: San Michele, het dodeneiland van Venetië.
Toen de cruisegasten uitstapten aan de bootbushalte Cemetario, samen met een handvol oude, in het zwart geklede vrouwen die stuk voor stuk bossen bloemen in hun handen hadden, moest David denken aan de films van Visconti.
San Michele werd grotendeels aan het oog van de buitenwereld onttrokken door lange terracotta muren en eindeloze rijen Florentijnse cipressen. Daarachter lagen de duizenden Venetianen die hier begraven werden sinds het eiland meer dan 200 jaar geleden het officiële kerkhof geworden was. En natuurlijk lagen er ook beroemde buitenlanders, de reden waarom Davids groepje en alle andere toeristen hier halt hielden.
∗
De gasten van de Sea Dream I hadden een plattegrondje met de beroemde graven meegekregen en zwermden uit over de grote, halfommuurde tuinen van het eiland.
David zocht Iris, maar ze was nergens te bespeuren. Even later zag hij haar uit het bezoekerscentrum komen aanhollen.
“Echte franciscanen daar binnen!” riep ze. “Sorry, ik moest hoogdringend een plasje doen.”
Iris keek om zich heen en zag dat ze alleen aan de ingang van San Michele stonden.
“Een wonder. Ik heb je voor mij alleen.”
Ze slenterden naar binnen. Op zondag zag je hier hele gezinnen die met brood en picknickmanden naar de graven trokken, maar op een doordeweekse dag als deze lag het enorme kerkhof er zo goed als verlaten bij. Lange, met bomen omzoomde lanen, tombes waarvan een aantal met standbeelden versierd was, familiegraven die de afmetingen van een goedkope huurwoning hadden.
Haar telefoon begon te zoemen.
“Neem je niet op?”
“Geen zin,” zei Iris. “Ze moeten maar een berichtje laten.”
Ze trok hem dichter tegen zich aan.
“En wat wou je me hier laten zien, mijnheer de reisleider?”
“Het graf van Ezra Pound. Hoogst indrukwekkend.”
Iris gaf hem een kus.
“Ik word altijd een beetje opgewonden als ik op een kerkhof ben,” zei ze.
“Nee toch, wat een verrassing.”
Ze trok hem mee in de richting van een bosje cipressen dat een van de oudere stukken van het kerkhof markeerde. “Kom, ik moet je ook iets laten zien’. ‘Het graf van Diaghilev, de fabuleuze danser?’ ‘Mijn nieuwe string,” zei Iris. “Van La Perla, de fabuleuze couturier.”
∗
Het was de eerste keer dat David op een kerkhof gevreeën had en hij was achteraf ook niet van plan er een gewoonte van te maken.
Iris had hem doen neerliggen op het hoge gras tussen een indrukwekkend mausoleum en een verwilderde haag. Ze had zonder veel plichtplegingen zijn jeans opengeritst, had hem even van het uitzicht op haar nieuwe blauwe slipje laten genieten en was daarna boven op hem gaan zitten. Hij probeerde zich te concentreren, maar kon alleen maar denken aan het moment waarop een van de cruisegasten hier met zijn plattegrondje in de hand voorbij zou komen schuifelen, op zoek naar het graf van Igor Stravinsky. Het eerste wat hij te zien kreeg, zou niet de tombe van de componist zijn, maar de op en neer gaande billen van Iris. In alle andere omstandigheden had David zonder twijfel voor de billen getekend en de componist laten stikken, maar nu voelde hij zich toch allerminst op zijn gemak. Bovendien was hij al verschillende keren door ondefinieerbaar ongedierte in zijn benen gebeten.
∗
Net toen hij toch stilaan in het ritme begon te komen, gebeurden er twee dingen tegelijkertijd. Zijn telefoon begon te piepen en Iris dook met een kattensprong weg achter het met mos begroeide mausoleum.
“Mevrouw Duclos,” siste ze, “recht voor je.”
Op nog geen twintig meter van hen vandaan kwam de mollige dame met de gifgroene bril er aangestapt.
David ritste zijn broek dicht en kroop langs de haag in de richting van een lange rij oude grafstenen. Zijn mobieltje bleef lawaai maken.
“Cleeffs.”
“Ik begon net te wanhopen,” zei Leo Droste. “Mijn vrouw die haar telefoon niet opneemt, en jij die evenmin antwoordt. Een mens zou nog achterdochtig worden.”
Droste lachte.
“Grapje, David. Is Iris in de buurt?”
“Euh, ik denk dat ze hier ergens rondloopt, maar waar precies weet ik niet. We zijn in San Michele,” flapte hij eruit.
“Bar?”
“Kerkhof.”
“Vreemde snuiters, toch, die culturo’s,” zuchtte Droste. “Blij dat jij dat allemaal voor mij opknapt. Luister, als je Iris ziet, zeg dan dat ze me even opbelt, wil je? Niets belangrijks, hoor, ik wil haar gewoon even horen.”
∗
Toen David de verbinding verbroken had, stuurde hij Iris een tekstberichtje met de boodschap dat ze haar man moest bellen. Daarna liep hij langzaam het met gras begroeide pad af dat zich tussen de eindeloze rijen grafstenen slingerde.
Hoe moet dit verder, dacht hij somber. Je hebt een verhouding met de vrouw van je grootste klant. Je andere grote klant is zo gek als een deur en wil dat mensen zich op televisie door leeuwen laten oppeuzelen. En je doet aan bezigheidstherapie met drie gevangenen die je elke seconde van de les de kriebels geven. Nog zoiets: waarom waren Drachtsma en Mehdi ben Salah zo geïnteresseerd in de cultuurcruises? En hoe wisten ze dat hij voor de firma van Leo Droste werkte?
“Good afternoon”, zei een vrouwenstem.
David keek verschrikt op en zag twee strenge nonnen naast hem staan. Ze bekeken hem alsof hij zich onrechtmatig toegang had verschaft tot hun clubterrein.
Hij merkte ook dat hij had staan mijmeren voor een witte, eenvoudige grafsteen die er vrij recent uitzag. In het midden van de steen was een ovale foto van een jonge vrouw aangebracht.
De nonnen hadden het ook gezien.
“Is your wife with Jesus?” vroeg de oudste.
Ze had een stem als een dorsmachine.
“Ja,” zei David, “maar je spreekt het eigenlijk uit als Chesóes. Onze Spaanse dansleraar, de klootzak. Ze wonen nu samen in Madrid.”