“Klaar, heren?” vroeg JP.
“Mijn smoking knelt,” klaagde Ivo. “Het is die van Sven. Ofwel is hij vermagerd ofwel ben ik zelf een beetje uitgezet. Ik gok op het eerste, anders rij ik hier van de eerste de beste brug af.”
Johan stond voor David en trok diens vlinderdas recht.
“Zo,” zei Johan, “helemaal het heertje. Tutto bene, Marco?”
“Abbastanza bene”, antwoordde Marco Lorenzotti. Hij haatte smokings.
“Het is een minuut voor middernacht,” fluisterde JP. “We vertrekken nu, dan zijn we stipt om twaalf uur aan het Gravensteen. Vanaf nu geen woord meer, vrienden.”
Het was stil in de straten van Gent.
In de buurt van het Gravensteen liepen hier en daar wat late wandelaars rond, sommigen met een hond aan de lijn. Een stelletje kwam terug van een late filmvoorstelling.
Hadden ze achteraf moeten getuigen over wat ze gezien hadden – en daar was weinig reden toe, omdat er niet bepaald iets strafbaars had plaatsgevonden – dan hadden ze verteld dat ze om klokslag middernacht vijf volwassen heren hadden gezien die alle vijf in een kraaknette smoking en met een aktetas in de hand voorbij het Gravensteen waren komen skaten, en verdwenen waren in de richting van de Kleine Vismarkt. Wat hem vooral was opgevallen, had een van de wandelaars later aan zijn echtgenote verteld, was dat de vijf mannen heel ernstig gekeken hadden terwijl ze perfect synchroon voorbij gegleden waren. Dat, en het rollende, krassende geluid van de wieltjes van de skates. De echtgenote had niet geantwoord, maar had later, toen haar man al naar bed was, haar zuster uit haar slaap gebeld en in bittere bewoordingen geklaagd over het feit dat haar man een drankorgel was of een fantast, maar waarschijnlijk beide.
∗
Een klein uur later, nadat ze zowat alle straten van de binnenstad aangedaan hadden, hielden de leden van Heilige Nachten eindelijk halt aan de Korenlei. Jean-Pierre maakte zijn koffertje open, haalde er een fles grappa en vijf glaasjes uit en schonk in.
“Op de vriendschap, heren,” zei JP.
De tweede happening van Heilige Nachten was vlekkeloos verlopen.