25

“En wat hebt u deze vrijdag meegebracht, mijnheer Cleeffs?” zei de cipier goedmoedig. “Toch geen taart met een vijl erin of zoiets?”

“Eerder het laatste avondmaal,” mompelde David. “Als u mijn vrouw zou kennen, dan arresteerde u me nu voor een poging tot vergiftiging.”

Hij geeuwde. Het was weliswaar al tien uur in de ochtend, maar hij had niet bijster goed geslapen na de waanzinnige show die hij de avond voordien op tv had bekeken.

De laatste les met de gedetineerden zou als onderwerp ‘gezonde voeding’ hebben. Het ideetje kwam van Ellie en David had de dagen voordien zijn handen zo vol gehad dat hij er heel pragmatisch had mee ingestemd: het bespaarde hem een paar uur voorbereiding en het enige wat hij moest doen was een samenvatting geven van de litanieën die Ellie al maandenlang over hem uitstortte. Bovendien had ze net voor haar vertrek een indrukwekkende vegetarische schotel klaargemaakt, waar de cipier nu met opengesperde ogen naar keek.

“Ik vrees dat ik alles moet noteren, mijnheer Cleeffs,” zei de bewaker. Hij had een klembord vast met daarop een blanco formulier.

“Kunt u me zeggen wat hier allemaal in zit?”

“Macaroni van bleekselderij, knolrapen, spruitjes en paddenstoelen.”

“Zij liever dan ik,” zuchtte de cipier.

“Uw vrouw kookt echt goed,” zei Geert Dedecker enthousiast. Hij had net zijn derde portie achter de kiezen en veegde zijn mond schoon. “Gezond en diervriendelijk, wat wil je nog meer?”

“Even naar .het toilet, dat wil ik,” antwoordde Mehdi ben Salah. Hij stond op en liep achter David om in de richting van de deur.

Douwe begon opeens onbedaarlijk te hoesten, greep naar zijn keel en viel rochelend op de grond. David sprong recht en boog zich over de gedetineerde.

“Wat scheelt er?” riep David. “Moet ik een bewaker halen? Douwe?”

Drachtsma wuifde ontkennend. Terwijl David hem terug op zijn stoel hielp, hoestte hij nog na.

“Stukje paddenstoel in mijn luchtpijp, denk ik,” hijgde Drachtsma. “Dat krijg je van dat gezonde eten.”

Het voorval had niet langer dan een halve minuut geduurd, maar voor Mehdi was het genoeg geweest om in het naar buiten gaan Davids portefeuille uit zijn jaszak te halen en naar de aanpalende bibliotheek te lopen. Op dit vroege uur van de dag zouden er weinig of geen gedetineerden achter de boeken zitten. Wie er zeker wel zou zijn, was Youssouf. Youssouf was niet alleen een kompaan van Mehdi. Hij was ook een meestervervalser.

Toen Mehdi even later de lesruimte weer binnenkwam, zette David er een punt achter.

“Wel heren, dit was het dan, denk ik. Ik hoop dat u iets aan mijn lessen hebt gehad.”

“Dat hebben we zeker, mijnheer Cleeffs,” zei Mehdi. Hij stond achter David en reikte hem vriendelijk zijn jas aan.

“En u vertrekt vandaag weer op reis?” informeerde Drachtsma. “We hebben u toch niet te lang opgehouden, hoop ik?”

“Helemaal niet. Ik moet pas rond vier uur naar het schip, tijd genoeg,” lachte David. Hij was opgelucht dat de lessenreeks voorbij was en de vriendelijkheid van Drachtsma en Mehdi werkte aanstekelijk. “Misschien komt het toch ooit nog goed met die kerels,” bedacht hij. In ieder geval wou hij na deze laatste les niet weggaan zonder ook van zijn kant wat vriendelijkheid te tonen.

“Ik wil er wat vroeger zijn om nog het een en ander in orde te brengen,” legde David uit.

“Wel, dan wensen we u een aangename reis,” lachte Drachtsma. “Naar het schijnt is Sint-Petersburg een erg mooie stad.”

Die namiddag, terwijl David nog een en ander kocht om mee te nemen op zijn cruise, overlegden Douwe en Mehdi in de werkplaats van de gevangenis.

Samen met Geert Dedecker en nog een handvol andere gedetineerden werkten ze enkele uren per dag voor de herstellingsdienst, waar fietsen, grasmaaiers en andere apparaten door het plaatselijke kringloopcentrum werden binnengebracht voor goedkope reparatie. De werkplaats grensde aan de kleine ringweg rond de stad en de geluiden van het verkeer drongen binnen via de grote stalen toegangsdeur die één keer per week geopend werd om de lading van de week af te leveren. Het was een tamelijk grote, rommelige ruimte vol rondslingerende onderdelen, en de gedetineerden werkten er graag: je had er voor enkele uren niet de indruk in een gevangenis opgesloten te zitten en de cipiers die er om beurten dienst deden waren niet meteen van het concentratiekamptype: de meesten van hen hadden zelf wel een fiets of een vaatwasmachine in de werkplaats in herstelling staan.

Douwe had net daarvoor de bewaker van dienst beloofd dat zijn grasmaaier die middag weer ‘zo goed als nieuw’ zou zijn en de bewaker was tevreden aan een tafeltje gaan zitten om wat papierwerk door te nemen.

“Ik heb de pasjes,” fluisterde Mehdi, terwijl ze allebei de indruk gaven geconcentreerd aan een magnetron te staan sleutelen. “Youssouf heeft topwerk geleverd.”

“En de paspoorten?”

“Die had hij me al bezorgd. Ieder twee stuks, een voor straks en een voor de oversteek in Algeciras.”

“De vluchtwagen?”

“Bestelwagentje van een bakker, geen ramen achterin. De bakker is met vakantie, dus er wordt niet naar gezocht. Claude rijdt.”

Claude was de vroegere zakenpartner van Mehdi ben Salah in de winkel in tweedehands wapens. Hij was vrijuit gegaan omdat Mehdi alle schuld voor de fraude op zich had genomen. Dat was geen altruïsme geweest, maar een simpele afspraak: Claude stond nu zwaar in het krijt en Mehdi kon op hem rekenen wanneer dat ooit nodig zou zijn. Zoals nu.

Mehdi schoofde herstelde magnetron aan de kant en trok een volgend apparaat naar zich toe.

“En het vuurwerk?”

“Het vuurwerk,” fluisterde Drachtsma terwijl hij naar de muur keek waarachter zich de gevangeniskeuken bevond, “zou nu elk moment kunnen afgaan.”

Nog geen twee minuten later scheurde er een ontploffing door de gebouwen.

Het was voor Douwe een klein kunstje geweest. Hij had in de vroege ochtend gebruik gemaakt van een vrijwillige schoonmaakbeurt in de weinig gebruikte bijkeuken van de gevangenis om een tijdschakelaar uit een magnetron, enkele batterijen en de ontsteking van een ovenapparaat op een grote fles propaangas aan te brengen en de fles netjes open te draaien.

De knal veroorzaakte onmiddellijk paniek in de gevangenis.

In de keuken had een van de verbouwereerde cipiers aan de controlekamer doorgegeven dat er een gasontploffing was geweest en dat zijn collega ernstig gewond was geraakt. De bewakers in de centrale gingen eerst na of de celblokken veilig waren en zetten dan een van de standaardprocedures voor noodgevallen in werking, waarbij alle cipiers via het intercomsysteem de opdracht kregen om de gevangenen meteen naar hun cellen te begeleiden.

Ook in de werkplaats kwam de boodschap luid en duidelijk door.

“Vooruit, mannen,” riep de cipier, “laat alles maar liggen waar het ligt, en meteen naar het sas.”

Het sas was een tussenruimte die de werkplaats met de rest van de gevangenis verbond en die via de controlekamer geblokkeerd kon worden. Het diende er onder meer voor om de gedetineerden in te parkeren telkens er een lading van het kringloopcentrum gebracht of afgehaald werd: de grote stalen buitendeur aan de andere kant van de werkplaats kon pas open als de tussenruimte afgesloten was.

Een minuut later kreeg de controlekamer een oproep van de werkplaats.

“Alle gedetineerden veilig in het sas,” meldde de cipier, “maar zet onmiddellijk de poort open, hier hangt een enorme gaslucht.”

De cipier had niet bepaald de waarheid gesproken. Van alle gevangenen die in de werkplaats aanwezig waren, ontbraken er drie in de inmiddels afgesloten tussenruimte. En van een gaslucht was al evenmin sprake. Maar niemand nam het de arme man achteraf kwalijk toen hij met stekende hoofdpijn en een bult ter grootte van een eendenei verhoord werd. Zeker niet toen hij vertelde hoe een ontspannen Douwe Drachtsma een gebruiksklare slijpschijf tegen zijn keel gehouden had terwijl hij met de controlekamer praatte. Daarna had iemand hem een ontzettende klap verkocht. Met de stalen bakplaat van een oven, zo bleek later. Hij had dus niet meer gezien hoe drie mannen in overalls, elk met een fiets aan de hand, rustig door de geopende poort naar buiten waren gestapt.

In de consternatie na de ontploffing duurde het nog een vol kwartier voor men ontdekte dat er iets mis was in de werkplaats. Mehdi en Douwe hadden hun fietsen toen al ingeruild voor de gesloten laadruimte van de bestelwagen die op nauwelijks ioo meter van de gevangenis in een openbare ondergrondse parkeerplaats op hen had staan wachten. Maar eerst hadden ze zich van hun kompaan verlost.

“Dus ik rij al vooruit,” zei Geert Dedecker, “en jullie komen straks na.”

“Wij dekken de aftocht, Geert,” antwoordde Drachtsma. “Fiets rustig verder, over een kwartiertje halen we je weer in. En vanaf morgen trekken we ten strijde. Geen enkele dierenbeul zal nog veilig zijn.”

Met die bemoedigende woorden was Geert Dedecker op zijn dooie gemakje de straat uit gefietst.

Mehdi en Douwe keken hem na.

“Je houdt het niet voor mogelijk,” zuchtte Mehdi.

“Ja,” zei Drachtsma, “nóg stommer en ze moeten hem twee keer per week water geven.”

De ruimte achter in de bestelwagen was een beetje krap gebleken, zeker omdat ze zich ondertussen ook moesten omkleden, maar al bij al was er geen vuiltje aan de lucht geweest. Onderweg waren ze welgeteld één politiepatrouille tegengekomen, maar de agenten hadden de bakkerswagen geen blik waardig gekeurd.

Toen David een halfuur later zijn weekendtas in de koffer had gegooid en aanstalten maakte om in zijn wagen te stappen, werd er op zijn schouder getikt en dacht hij even dat zijn hart letterlijk stil stond.

Hello again”, zei Mehdi zacht. Hij hield een pistool half-verborgen achter zijn geopende jekker. “Instappen en rijden maar.”

Claude had aan een geschenkje voor zijn vriend Mehdi gedacht en had een klein arsenaal aan wapens meegebracht. Het waren spullen die tot de vroegere voorraad van hun zaakje hadden behoord en die in de ondergrondse verkoop een flinke stuiver konden opbrengen. Dat was ook het argument van Claude geweest. Douwe voelde er weinig voor.

“Je hebt alleen maar last met die dingen, Mehdi,” zei Drachtsma. “Ik heb daar echt geen zin in.”

“Het is gewoon een appeltje voor de dorst. Ik ken een paar heerschappen in Tanger die hier goed geld voor zullen geven. Zie het als een startkapitaaltje, Douwe.”

“Ik heb zelfs aan een waterdichte koffer gedacht,” lachte Claude.

“Jullie zijn ontsnapt,” fluisterde David geschrokken.

Mehdi had achterin plaatsgenomen, Douwe zat naast David.

“Wij hebben zonder wederzijdse toestemming onze verblijfplaats verlaten,” grijnsde Ben Salah. “En nu rijden.”

“Ik vertik het,” panikeerde David. Het angstzweet liep tappelings langs zijn ruggengraat. “Ik heb hier niets mee te maken, ik vertrek zo dadelijk op cruise.”

“Dat treft,” zei Drachtsma, “wij ook.”

Mehdi boog zich voorover. Zijn gezicht bevond zich op nauwelijks tien centimeter van Davids wang.

“Laten we even duidelijkheid scheppen,” zei Mehdi zacht. “We gaan zo dadelijk samen inschepen. Ik vertel je onderweg welk spel zal worden gespeeld. Wij maken gebruik van je suite. Niet te lang, hoogstens enkele uren. Dan verdwijnen wij van boord en ben je ons kwijt. Dat is het goede nieuws.”

David wiste met een zakdoekje zijn voorhoofd droog.

“Slecht nieuws is er alleen als je weigert,” viel Drachtsma in. “In dat geval laten we de autoriteiten weten dat je ons uitzonderlijk goed met alles geholpen hebt. En in dat geval gaat er ook een telefoontje naar een bepaald huis in Tanger, waar je echtgenote op dit ogenblik wordt vastgehouden.”

“Ellie? Hebben jullie Ellie ontvoerd? Maar…”

“Mevrouw Cleeffs is in veilige bewaring,” grijnsde Mehdi. “Maar als je ook maar één kik geeft, dan komt dat telefoontje er. En dan wordt ze vakkundig verwerkt tot kamelenvoer.”

“Maar…ik begrijp er niets van. Ze…ze kreeg toch een uitnodiging?”

“O, die uitnodiging heeft mijn vriend Claude in de bus gestopt,” lachte Mehdi. “Je denkt toch niet dat het zo moeilijk is om aan Marokkaanse postzegels te komen? Mijn ouders hebben inderdaad een hotel, hoewel ik het meer een pension zou noemen. Maar het was nooit de bedoeling dat ze er zou logeren. Ik heb het niet zo op gratis arrangementen. En nu rijden maar.”

De Sea Dream II mocht dan een klein cruiseschip zijn, toch was het aan de kade een drukte van jewelste. Bestelwagens van cateringbedrijven en bloemenzaken reden af en aan, groepjes schoonmakers en leveranciers liepen via de dienstingang het schip in en uit.

Aan de loopbrug voor de passagiers stond een goedgeklede jongen van de cruisefirma met een namenlijst de mensen af te checken die aan boord wilden.

“Mijnheer Cleeffs, hartelijk welkom, zoals steeds.”

“Dag Brecht. Brecht, dit zijn twee mensen voor het literaire programma. De heer Karl Löwith, filosoof, en Hassan Khadraoui, zijn Franse uitgever.”

Brecht ging fronsend door zijn namenlijst.

“Ik heb geen registratie voor beide heren, mijnheer Cleeffs. Bent u zeker dat ze op de lijst van de genodigden zouden moeten staan?”

“Ja natuurlijk,” zei David. “Kijk, ze hebben zelfs de pasjes voor de reis al toegestuurd gekregen.”

Brecht bekeek de identificaties en fronste nog dieper.

“Dat lijkt allemaal in orde, maar toch heb ik hier hun namen niet, mijnheer Cleeffs.”

David probeerde zijn ademhaling onder controle te houden en besloot het hiërarchisch te spelen.

“Luister, deze heren hebben hun pasje om te bewijzen dat hun reis geboekt is, en daarenboven zeg ik je dat ze aan boord verwacht worden. Als mijnheer Droste ontdekt dat een van de hoofdacts van de cruise ontbreekt omdat jij zo nodig moeilijk moest doen, dan ben je nog niet jarig. Het is niet de eerste keer dat er iets fout gaat met namenlijsten.”

“Op uw verantwoordelijkheid dan, mijnheer Cleeffs,” zei Brecht. “Hier even tekenen, alstublieft.”

Drachtsma en Mehdi ben Salah hadden in de weken voordien verschillende keren de route bestudeerd van de schepen die door de Westerschelde gingen. Net na Breskens boog de vaarroute helemaal weg van de linkeroever en schuurde ze aan de andere kant bijna tegen Vlissingen aan. Net voorbij Vlissingen lag het vlekje Dishoek, en daar moesten ze volgens Douwe ongezien van boord springen: tegen dan was de avond al gevallen, zodat ze weinig kans liepen om opgemerkt te worden. Het kon niet meer dan 50 meter zwemmen zijn naar de oever, en daar stond Mehdi’s neef met zijn Ford Transit te wachten. Op zondagavond zouden ze al hoog en droog in Tanger moeten zijn.

Douwe ging ervan uit dat de autoriteiten meteen de Belgische grensposten zouden alarmeren en was daarom dubbel gewonnen voor Mehdi’s voorstel: als ze vanuit Nederland via de Duitse autosnelwegen naar het zuiden zouden rijden, wist Douwe dat er weinig kans bestond dat ‘Marokkaanse’ vakantiegangers in een auto met een Nederlandse nummerplaat aan de grensovergangen gecontroleerd zouden worden. Drachtsma had altijd nogal sterk in de Europese eenmaking geloofd.