8

Persbericht

Een mooi leven

 – voor onmiddellijke berichtgeving

Vannacht is Rosina, een van de twee Arabische oryxen waarop onze dierentuin zo trots was, in haar slaap overleden. Ze is twaalf jaar bij ons geweest. Twaalf mooie jaren vol vriendschap voor haar oppasser Kathy, en vol gratie voor het publiek dat altijd in dichte drommen naar haar kwam kijken.

Gisteren kuierde Rosina nog bedachtzaam langs de noordzijde van het prachtige savanneverblijf – de kant waar de bezoekers het beste uitzicht hebben op de dieren – en deed ze wat ze altijd deed als er tussen het talrijke publiek mensen waren die hun camera bovenhaalden: haar slanke, langwerpige hoofd oprichten en in de richting van de lenzen kijken. Was ze ijdel? Misschien, maar welk dier zou dat niet zijn, als het gebouwd was als een oryx? Rosina…

Verder was David nog niet geraakt. In werkelijkheid was de Arabische oryx gestikt in de cape van een Barbiepop, voor de gelegenheid uitgedost als Roodkapje. Barbie was over de omheining gegooid door een dreumes die waarschijnlijk vond dat Rosina een beetje gezelschap kon gebruiken. De kieskeurige oryx had de pop geen blik waardig gekeurd en had rustig haar ontbijt naar binnen gewerkt, maar de stijve cape was tussen het verse gras terechtgekomen. Nog geen minuut nadat de kleuter met de rest van het klasje naar de otters was vertrokken, lag Rosina al op haar rug.

Het was het tweede persbericht dat David die ochtend uit zijn computer probeerde te wurmen. Het eerste ging over de zwangerschap van Hermine, een van de kolossale nijlpaarden. “Nijlpaardje op komst!” luidde de titel en het was zoals de meeste persberichten die David moest produceren van de eerste tot de laatste zin gelogen. Hermine en Herman dreven zoals altijd stoïcijns rond in hun bassin en als Hermine in die vier jaar dat ze samen waren al enige neiging tot vleselijke lusten vertoond had, dan was het niet voor het mannetjesnijlpaard geweest waarmee ze haar verblijf deelde.

“Ja, das leuk,” had Rob Stiemers geglunderd toen hij over Davids schouder was komen gluren. Hij had zich die ochtend uitgedost in een antracietkleurig Paul Smith-pak en stond te frunniken aan de knoop van zijn das.

“Zwanger nijlpaard! Komt dat zien, komt dat zien!”

“Op een dag gaan we hier vreselijk mee tegen de lamp lopen, dat besef je toch,” had David gemopperd.

“Wat zou het. Zwangerschappen kunnen mis lopen. Over een maand of zes, schat ik. Je kunt al een notitie in je agenda maken, is weer een leuk persbericht. “Geen kindje voor Hermine!” Trouwens, hoe zwaar is zo’n beest?”

“Twee en een halve ton.”

“Zie je wel. Valt geen mens op. Twee en een halve ton, Jezus,” herhaalde Stiemers tegen niemand in het bijzonder. “Ik vraag me af hoe ze het doen.”

“Hoe ze wat doen?”

“Hmm? Hoe nijlpaarden neuken, Cleeffs. Da’s samen vijfduizend kilo.”

“Ik neem aan dat het niet in de missionarishouding is.”

“Ik ga koffie drinken,” zei Stiemers. “See ya.”

Vóór David deeltijds voor de dierentuin was beginnen te werken, had Rob Stiemers zelf af en toe geprobeerd om een persbericht te schrijven. Toen hij van een oppasser had gehoord dat giraffen bijna dag en nacht actief zijn met eten en herkauwen, dat ze af en toe vijf minuten rusten met de ogen open en nauwelijks twintig minuten per dag slapen, had hij een vrolijk persbericht gemaakt en het aan de CVS-Stichting gestuurd, de vereniging van mensen die lijden aan het Chronisch Vermoeidheidssyndroom. “De hele dag suffen en slapen? Kom eens kijken naar de giraffen!” was de titel van het bericht geweest. De verbolgen voorzitter van de vereniging had het persbericht naar een krant gestuurd en Stiemers had in extremis zijn vel kunnen redden door aan de directie uit te leggen dat het een éénmalige externe opdracht was, en dat ze die ‘amateur’ nooit meer zouden gebruiken. Meteen daarna was de marketingdirecteur beginnen te zoeken naar een deeltijdse medewerker.

Davids mobieltje piepte. Hij hoefde niet eens te kijken om te weten dat het een tekstbericht van Iris was. Ze had er in de afgelopen uren al drie gestuurd, het ene al explicieter dan het andere.

“Ik ga je vanaf nu vertellen waar ik ben en wat ik doe,” had Iris hem de avond voordien ingefluisterd toen ze aan de balie van Egypt Airways klaarstonden om in te schepen.

“Dat zullen korte berichtjes zijn,” had David geantwoord, “iets in de aard van ‘Help, ik ben nu aan het neerstorten’.”

Zijn latente vliegangst was met sprongen toegenomen toen hij in de luchthaven gemerkt had dat de terugvlucht met een Egyptische maatschappij gebeurde. Zijn hartslag zat ver boven het gemiddelde.

“Gekkerd,” zei Iris. “Nee, ik ga je zeggen wat ik aan het doen ben. Dat schept een band.”

Als David bij die boodschap gedacht had aan verhalen over haar ontbijtgewoontes of een moeilijke twaalfde hole op het golfterrein, had het eerste berichtje van vanochtend hem al duidelijk gemaakt wat Iris bedoelde.

“Kom net uit bad,” luidde het. “Ga me nu een beetje trimmen. Wou dat jij het scheermesje vasthield.”

Het nieuwe berichtje was kort en bondig. “Zin in je, geile bink.”

“Dit loopt verkeerd af,” mompelde David in zichzelf. Hij stelde zich voor hoe Leo Droste vandaag of morgen het mobieltje van Iris zou vastnemen en zou merken dat zijn vrouw berichtjes aan zijn werknemer stuurde waarin ze hem een geile bink noemde en verlangde dat hij haar schaamhaar zou trimmen.

Hij keek naar zijn scherm en probeerde zich op het persbericht te concentreren. Maar wat hij ook deed om zich het lot van de onfortuinlijke Rosina aan te trekken, het beeld van Iris die zich in haar suite aankleedde, bleef voor zijn ogen dansen. Ze was slim, ze was grappig, ze had een lichaam waar Michelangelo een moord voor zou hebben begaan en ze was de vrouw van Leo Droste. Iets hoorde niet in het rijtje thuis.

Een halfuur later, op de wekelijkse vergadering die Rob Stiemers met Zwitserse precisie belegde, vlogen de scheldwoorden door het kantoor van de marketingdirecteur. Stiemers was de wanhoop nabij.

“De klootzakken! De godverdomde gore klootzakken!”

Voor de tweede keer in korte tijd zag David hem met het schuim op de lippen. Twee weken geleden had hij mogen meemaken hoe Stiemers zijn kantoor was binnengestormd en bij wijze van begroeting zijn hoofd op zijn desk had gebonkt. Tot grote opluchting van David had de marketingdirecteur toen net vernomen dat zijn grootse plan met de onbekende diersoort door een al even schuimbekkende algemeen directeur was afgevoerd. Stiemers was apetrots geweest op zijn plannetje. De algemeen directeur was dat iets minder.

“Ben je nu helemaal krankzinnig geworden! Wil je dat we de keet hier moeten sluiten, is het dat?!”

“Ik dacht…”

“Jij denkt niét, Stiemers! Jij kunt niet denken! Daar moet je hersens voor hebben, om te kunnen denken!”

De rest van de conversatie was in gelijkaardige bewoordingen verlopen.

“Hier, lees dit vodje eens,” riep Stiemers naar David. “De hufters!”

Het was een aangetekend schrijven van een voornaam advocatenkantoor. Een schadeclaim.

De dierentuin had zijn handen vol met schadeclaims, maar deze was nogal bijzonder. Drie weken geleden was een labiele huisvrouw van middelbare leeftijd over de glazen wand en langs de rotspartijen van het krokodillenverblijf geklommen omdat ze een van de dieren “een aaitje had willen geven.” Nog voor de omstanders konden reageren, had Boris, de achtjarige moeraskrokodil, zijn normale dieet aangevuld met een smakelijke hap die bestond uit drie volledige vingers en een stukje van een duim.

In de aangetekende brief die David in zijn handen hield, werd melding gemaakt van een eis tot schadevergoeding van maar liefst 300.000 euro voor ‘onherstelbare verminkingen’ toegebracht aan de huisvrouw. De eis was gebaseerd op het feit dat er aan het krokodillenverblijf geen bordje had gehangen met de vermelding ‘Opgepast: krokodillen zijn gevaarlijke dieren’.

Stiemers was in alle staten.

“Die megatrut kruipt over de omheining om zo’n klotekrokodil te gaan aaien en dan zijn ze verbaasd dat het beest bijt,” schreeuwde Stiemers. “Wat zouden ze nu willen, die mierenneukers?”

“Geld, vermoed ik.”

De marketingdirecteur probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen.

“Cleeffs, als ik een wisecrack van jou nodig heb, zal ik erom vragen. Shit, shit, shit!

David duwde het mes nog wat dieper in de wonde. Hij had voor vandaag zijn bekomst van de marketingdirecteur.

“We zouden al die zeurpieten bij de krokodillen moeten opsluiten en het dan uitzenden op televisie. Benieuwd hoe lang ze het bij Boris en zijn vriendjes zouden uithouden.”

Stiemers haalde diep adem.

“Hoeft niet,” zei David, “ik ga al, ik heb nog een afspraak.”

“Alleen al in Nederland worden er jaarlijks een half miljoen landbouwdieren gedood,” mompelde Geert Dedecker somber. “Voor België heb ik geen cijfers gevonden.”

“Volgens de politie waren het er maar de helft,” zei Mehdi ben Salah. Hij had niet opgekeken van de gameboy die hij in zijn handen hield.

“Daar word je toch knettergek van, als je daarbij stilstaat?” ging Dedecker verder. “De meeste van die dieren hebben niet alleen een ellendig bestaan, het is ook tien keer korter dan hun normale levensduur.”

David borg zijn aantekeningen op in een map en stopte alles weg in een rugzakje. Hij had het voorbije anderhalf uur tevergeefs geprobeerd om de drie gedetineerden iets bij te brengen over de uitbreiding van de Europese Unie. Maar wat hij ook vertelde, telkens duwden Geert Dedecker en vooral Douwe Drachtsma de discussie opnieuw in de richtingvan dierenrechten en de teloorgang van de natuur in het algemeen.

“Ik blijf erbij,” zei Dedecker, “veganisme is het enige zinnige antwoord op heel die waanzin. Geen voeding of kleding van dieren meer, geen medicijnen, geen cosmetica. Het wordt tijd voor actie.”

“Maar die actie van jou zal nog wel een tijdje op zich laten wachten, niet?” antwoordde Drachtsma, terwijl hij geconcentreerd naar Dedecker keek.

“Je hebt nog twee lange jaren voor de boeg. Twee jaar, Geert, dat zijn dus alleen al in Nederland nog eens een miljoen onschuldige dieren die zullen doodgaan.”

Geert Dedecker liet die boodschap even bezinken.

“Gruwelijk,” mompelde hij. “Gruwelijk, gewoon.”

“Wel, heren, dat was het voor vandaag,” zei David. “We zien elkaar volgende week weer. We gaan het dan over de internationale politiek hebben, Irak en Tsjetsjenië en zo. Hopelijk kennen jullie daar geen huisdieren die in de strijd gebleven zijn, anders komen we weer geen stap verder.”

Terwijl David naar de uitgang liep, boog Dedecker zijn hoofd tot in zijn schoot en hij begon te snikken.

Douwe Drachtsma bestudeerde hem en glimlachte. Alles liep op wieltjes. Het kon hem geen ene flikker schelen wat er met koeien, varkens of de geelgekuifde kaketoe gebeurde. Als alles liep zoals gepland, dan was hij binnenkort opnieuw zo vrij als een onbedreigde diersoort.

Douwe had lang gezocht naar een oplossing voor twee problemen. Hoe kon je na je ontsnapping uit de tengels van de politie blijven? En waar vond je een naïeve sukkel die je niet alleen de schuld kon geven als het fout liep, maar die de schuld ook zonder nadenken op zich zou nemen?

Iedere gevangene wist dat je kon ontsnappen als je dat écht wou. Nog geen jaar eerder had zelfs de minister van Justitie beweerd dat gevangenissen niet honderd procent beveiligd mochten zijn, want dat de gedetineerden somber en opstandig zouden worden als ze wisten dat er zelfs geen sprankje hoop was op een ontsnapping. Het probleem was dat de meeste gedetineerden bijna onmiddellijk na hun ontsnapping opnieuw werden ingerekend. Douwe wist dat de eerste uren en dagen na de ontsnapping cruciaal waren en hij rekende op David Cleeffs om hem daarbij te helpen.

En wat die naïeve sukkel betrof: zo’n zeldzaam exemplaar zat nu voor hem en hij heette Geert Dedecker.