Het stafoverleg bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst liep naar zijn einde.
“Even recapituleren,” zei Reinaut Maes. Hij stond voor een grote, gedetailleerde kaart van de Westerschelde en wees met een stokje naar de rechteroever.
“Tegen acht uur vanavond is het schip hier, voor Groot-Valkenisse. Hoe groot is Groot-Valkenisse?”
“Laat ik het zo stellen,” zei Jelle Troelstra, “als er een Klein-Valkenisse zou zijn, dan was het met het blote oog niet zichtbaar.”
Toen iedereen was uitgelachen, somde Reinaut Maes de afspraken op.
“Geen scheepsverkeer meer op de Westerschelde vanaf zes uur vanavond. Blokkering van de vaargeul ter hoogte van Groot-Valkenisse.”
Reinaut Maes keek een van zijn assistenten aan.
“Spelen de collega’s mee?”
“Met enthousiasme, voor deze keer,” antwoordde de man, “twee fregatten van de Marine.”
“Goed zo. Laat meteen een persbericht verspreiden met de naam van het schip en een vage omschrijving van de situatie. De kans is klein dat er een bruikbare tip van komt, maar je weet maar nooit. Geen woord over Groot-Valkenisse. Jelle, zoek daar ergens een uitvalsbasis voor ons, wil je?”
“Dat zal camping ‘De Vrolijke Duin’ worden, vrees ik,” antwoordde Troelstra. “Ik ken die streek, we gingen er vroeger altijd wandelen.”
“Je vindt wel iets. Heren, aan de slag.”