12

“Ik heb weinig tijd voor jou, vrees ik,” zei Arne Taelens. “Mijn agenda zit voller dan een autosnelweg op maandagochtend.”

Op doorsnee dagen kon David zich verzoenen met zijn broodwinning. Op doorsnee dagen verzon hij niet al te stompzinnige acties voor mensen die weliswaar nooit tot zijn intieme vriendenkring zouden behoren, maar van wie hij tijdens een toevallige ontmoeting op een avond in een bar ook geen glas zou weigeren.

Maar nu en dan zat hij tegenover een exemplaar waarvan hij vermoedde dat men er onlangs een lobotomie met de scherf van een baksteen op had uitgevoerd en dan vroeg hij zich voortdurend af waarom hij niet naar buiten rende om de jobkrant te gaan kopen en een eerbare baan te zoeken.

Arne Taelens was zo’n exemplaar.

Taelens was eigenaar van een bedrijf dat ooit begonnen was als drankencentrale en dat zich de laatste jaren gespecialiseerd had in luxe bronwaters. Ze legden zich toe op het verkopen van flessen water waarvan de enige verdienste was dat ze veel duurder waren dan die van de concurrentie. In ruil daarvoor kreeg de klant een verhaal: hij betaalde veel geld voor mineraalwater dat gedurende jaren door kalksteenlagen op het eiland Man gesijpeld was, gerijpt had in donkere, geheime grotten in Portugal of gebotteld was op de plateaus van de Karpaten.

Het nieuwste product van Arne Taelens was San Mateo, een zeldzaam mineraalwater uit Peru dat afkomstig was uit een streek die heel toepasselijk ‘Land van de Lange Levensduur’ genoemd werd. Het moest drie keer meer gaan kosten dan ander mineraalwater, niet alleen omdat er zo weinig flessen van gebotteld werden, maar ook door de hoge transportkosten en omdat Taelens er een flinke stuiver aan wilde verdienen.

Hij wilde het water zo hypen dat het onweerstaanbaar werd voor een heel bepaald soort cliënteel: de welgestelde multiculti’s, of zij die daar graag voor wilden doorgaan maar het zich niet echt konden permitteren. David was ingehuurd om voor de algemene media-aandacht te zorgen.

“Onze doelgroep voor San Mateo is de milieubewuste big spender,” doceerde Taelens.

“Onze ideale klant is ook hypergestileerd. Als hij kon, zou hij zijn condooms door Armani laten ontwerpen. Hij wil zijn zongedroogde tomaten alleen als ze rechtstreeks uit een of ander boerengat in Umbrië zijn ingevoerd, geplukt door 82-jarige grootmoeders. Hij heeft kippen met zo’n vrije uitloop dat ze allemaal een GPS hebben om hun huis weer terug te vinden. Aan die kerel verkopen wij ons nieuwe product.”

“Dat sluit Frans Bauer al uit, vrees ik.”

“Ik wil een regelrechte hype, David. Vergelijk het met champagne. Op feestjes met doorsnee tv-sterretjes worden sloten Piper-Heidsieck geschonken. Wie geld heeft en dat graag laat merken, drinkt Dom Pérignon. Maar wie iets kent van champagne en de duiten heeft om het te betalen, drinkt Krug of Bollinger. San Mateo moet de Krug van de mineraalwaters worden.”

“Heb je je eerste levering al binnengekregen?”

“Volgende week. Die kloothommels in Peru zijn niet bepaald snel.”

“Dan organiseren we een fotosessie op de dag van de levering,” zei David. “We huren enkele kerels in van een beveiligingsfirma die het transport zogenaamd moeten bewaken. Gewapend en in uniform. Altijd mooie plaatjes voor de pers.”

Taelens maakte aantekeningen. Hij gromde instemmend.

“En twee weken later houden we een blindproefsessie. Bekende Koppen die geblinddoekt een aantal waters moeten uitproberen.”

“Een tasting. Ja, das leuk.”

“Hoewel we daarmee moeten oppassen,” zei David. “Als meer dan een van die vips het verkeerde water eruitpikt, zijn we weer bij af.”

“Dat mag geen probleem zijn,” grijnsde Taelens. “Ik ken er zo los uit de pols al een drietal die af en toe goedbetaalde radiospotjes voor mij inlezen. Die willen zeker nog werk in de toekomst. Dat zootje vullen we aan met enkele babes die alleen maar geil moeten lachen naar de camera. Fluitje van een cent.”

“Ik zou er toch voorzichtig mee zijn, nu ik erover nadenk. Bekende Personen staan in de belangstelling om hun bekendheid, maar ze hebben soms de onhebbelijke gewoonte om te denken dat het voor hun rijke persoonlijkheid is. Dat maakt hen wispelturig.”

Just go for it”, zei Taelens. “Spijtig dat er geen bekende Peruvianen zijn. Misschien moeten we er een inheemse bijsiepen voor de fotografen. Je weet wel, zo’n indiaan in een felgekleurd tapijt met een panfluit in zijn knuisten.”

“Ik zal zien wat ik kan doen,” aarzelde David terwijl hij zijn aantekeningen opborg. “Die eerste levering met die beveiligingsjongens zit wel goed, maar dat blindproeven kan complicaties geven.”

“Complicaties? Dat woord ken ik niet, David. Ik ken ook niemand die Complicaties heet. Als ik in een bar een bloedmooie blondine tegenkom met lippen als die van Cameron Diaz en tieten als meloenen en ze heet Complicaties, dan zit ik een kwartier later thuis op de bank naar het voetbal te kijken.”

“Ach, op de keper beschouwd zijn we allemaal hoeren,” zei Stan Dupré monter. “Maar zolang er eenzame klanten zijn die onze praatjes willen hebben, hoor je mij niet klagen.”

Stan was geen vriend van David, maar dat had niets met Davids genegenheid voor de man te maken: hij mocht Dupré graag, en voor zover David dat kon inschatten was die genegenheid wederzijds. Ze zaten in hetzelfde beroep en dat maakte een diepere band nogal moeilijk. “Too close for comfort”, heette dat dan: Stan was communicatieadviseur bij een van de grote vakorganisaties en verdiende net als David zijn brood met het verkopen van gebakken lucht.

Ze zaten bij Kazumi aan de tapkast en hadden net een nieuw drankje laten aanrukken. Kazumi was een van de populairste etablissementen van het ogenblik, gefrequenteerd door journalisten, acteurs, mediamensen en de hele rist volgelingen die graag in de schaduw van de famous faces pervers dure drankjes wilden drinken. Voor David en Stan was het gewoon een uitloper van hun werkterrein: je wist maar nooit wie je er tegen het lijf zou lopen en elke nieuwe opdracht was meegenomen. Daarom ook had Dupré de metafoor van de hoeren gebruikt.

David had hem net verteld wat hij met Arne Taelens en het Peruviaanse water had meegemaakt en Stan had geluisterd als een ingewijde die meteen een goeie zet wist te herkennen.

“Mooi, van die bewakingsfirma. Daarmee haal je gegarandeerd de kranten.”

“Dank je. Al heb ik nu al nachtmerries dat een van die onderbetaalde beunhazen zijn pistool zal bovenhalen omdat een journalist te dicht bij een flesje water komt.”

Dupré nam een slok van zijn daiquiri. Het was zijn derde die middag, maar een jaar quasi onafgebroken in de buurt van de vakbondstop verblijven en alle rijkelijk besproeide lunches die daarbij hoorden, was een goede leerschool gebleken.

“Als ik de keuze had, dan ruilde ik meteen met je,” zuchtte Stan terwijl hij een document uit zijn tas haalde. “Hier, probeer dit maar eens te ontcijferen.”

Het was een ontwerptekst voor een van de sectorale onderhandelingen met de werkgevers, en hij was opgesteld door de voorzitter zelf. Het leek zelfs een beetje op Nederlands.

We willen de cao’s (nr 17 undetricies en nr 46 sedecies) tot vaststelling van de herwaarderingscoëfficiënt laten goedkeuren, zoals die algemeen van toepassing zijn op de cao IJ en 46, waardoor deze bedragen gekoppeld worden aan de evolutie van de conventionele lonen. Als berekeningsbasis willen we de loonevolutie buiten index, en een herwaarderingscoëfficiënt van 1,004 die toegepast moet worden op de grens van de bruto maandbezoldiging die in aanmerking genomen wordt voor de bepaling van het netto referteloon.

“En dat is niet eens het grootste probleem. Voor de onderhandelingen met de werkgevers is verstaanbaarheid meer een nadeel dan een voordeel. Maar morgenavond zit onze voorzitter met de mannen van de metaalbond aan tafel en deze jongen hier moet zijn speech uitschrijven.”

“Ik heb al een openingszin voor jou: ‘Kameraden, gij wilt meer centen van de bazen, en gij zult ze krijgen’.”

“Hmm, bruikbaar,” lachte Stan. “Nog een afzakkertje?”