“Maar ik lees geen boeken, Cleeffs, hoe vaak moet ik je dat nog zeggen,” zuchtte Demoot. “Claus heb ik al eens op televisie gezien en Brusselmans ken ik omdat mijn dochter met hem dweept en ik die dingen op de salontafel zie rondslingeren. En mijn vrouw leest alleen Ludlum en wetenschappelijke tijdschriften.”
Politicus Steven Demoot zweeg en keek uit het venster naar de heuvels en weiden die zijn buitenhuis omringden. Het was zaterdagochtend. David had er een rit van twee uur opzitten om de gerestaureerde hoeve van Demoot in Werpin te vinden, een vlekje in de buurt van het stadje Hotton in de Ardennen. Hij was hopeloos de weg kwijtgeraakt, bevond zich opeens op het marktplein van La Roche en had aan liefst vier mensen – de eerste drie waren toeristen geweest – de weg moeten vragen om in Hotton te komen.
Demoot was een maand eerder tot ondervoorzitter van de Liberalen verkozen. De partijleiding van de liberalen had zijn keuze op Demoot laten vallen omdat hij de enige kandidaat was die niet om de haverklap klaarstond om verklaringen in de pers af te leggen en in talkshows te verschijnen. Hij verdedigde naar buiten toe ook de officiële lijn van de partij, wat het partijbestuur zo uniek vond dat het hem niet snel genoeg op zijn stoel kon hebben.
Demoot was een jaar eerder even in opspraak gekomen omdat hij een bestuursmandaat uitoefende in een bedrijf dat betrokken zou zijn geweest in de verkoop van wapenonderdelen aan Syrië. Het kleine mediastormpje was gaan liggen zonder dat hij zijn mandaat had moeten neerleggen en volgens ingewijden kwam dat vooral omdat hij op het cruciale moment geen enkele persverklaring afgelegd had.
Maar zelfs een bescheiden en loyale ondervoorzitter had wat mediatraining nodig en Demoot kende David van een cruise naar de Griekse eilanden, een van de eerste reizen die David voor Leo Droste had begeleid.
Over een week moest Steven Demoot in een populaire talkshow op de commerciële televisie gaan uitleggen wie ‘de mens achter de politicus’ was en hij had aan David gevraagd om hem te helpen.
“Wat heb je trouwens toch altijd met die literatuur,” ging Demoot geïrriteerd verder. “Ik moet toch niet de indruk wekken dat ik de hele tijd met mijn neus in de boeken zit? Daadkracht, dat willen de mensen zien, daadkracht en innovatie. Enfin, dat wil vooral de voorzitter zien. Maar dat komt op hetzelfde neer.”
“Natuurlijk moet je niet de hele tijd over boeken praten. Maar het publiek ziet op televisie al genoeg partijleden van jou die stoer doen of vechtend over het tapijt rollen. Iemand die een beetje reflecteert, die wat afstand neemt, zou een welkome afwisseling zijn.”
“Goed. Ik luister.”
“Ik heb enkele hobby’s voor je uitgekozen, twee films die je onlangs hebt gezien en een boek waarover je het wilt hebben. Dat volstaat ruimschoots. Ze zijn zo gekozen dat je er altijd, na welke vraag dan ook, op kunt terugvallen. Om met je hobby’s te beginnen: je houdt erg veel van wielrennen en van wijn.”
Demoot, die in werkelijkheid vooral hield van jagen en van vrouwenworstelen op een van de digitale televisiekanalen na middernacht, zuchtte diep.
“Wielrennen, Cleeffs, man toch…”
“Het was dat of voetbal,” ging David verder. “Als Vlaams politicus hou je van een van beide, anders behoor je niet tot het volk. De films zijn Lost In Translation en A Fish called Wanda. En Jonathan Saffran Foer voor de literatuur.”
“Als ik geen tijd meer heb om iets over de partijstandpunten te zeggen, zal je het mogen gaan uitleggen.”
“Die tijd héb je ook niet. Vergeet niet dat het om ‘de mens achter de politicus’ gaat. Dat is een strakke formule, dan kun je niet buiten de lijntjes gaan kleuren door over de partijlijn te gaan spreken. Als je het handig aanpakt, onthoudt de kijker precies wat je wilt dat hij van je onthoudt.”
“En dat is?”
“Een man die tussen het volk staat, die graag lacht, die gevoelig is en die zijn ogen niet sluit voor de chaos in de wereld. Je hebt bijvoorbeeld maar enkele namen van wielrenners nodig, ze staan op de lijstjes in je dossier. Je hebt Tom Boonen op magistrale wijze het wereldkampioenschap wielrennen in Madrid zien winnen, dat soort dingen. Alle woorden die belangrijk zijn, heb ik schuingedrukt, dat zijn de woorden die je minstens enkele keren moet gebruiken, dan blijven ze hangen. Bij het wielrennen is dat ‘toewijding’ en ‘doorzettingsvermogen’. Daar hou jij van, en zelfs al heb je het dan over het wielrennen, in de perceptie van de kijkers staan die kwaliteiten ook voor jou.”
“Dat denk ik ook,” zei Demoot, terwijl hij genietend aan zijn Cohiba lurkte. “En hoe pas je al die andere dingen dan in?”
“Je houdt van een glaasje wijn, zij het met mate. Geen alcohol, en je gaat door het leven als een droogstoppel. Te veel, en ze zien je als een drankorgel. Je houdt ervan wijnen uit de Nieuwe Wereld te ontdekken, Chili, Nieuw-Zeeland, dat soort oorden. Je lievelingswijn is Spaans, een eenvoudige maar rijke El Coto, een Rioja. Kost zes euro, heeft een lichte eiksmaak. Je kent zelfs de druif waarvan hij gemaakt is, de tempranillo. Als je over wereldwijnen praat, dan heb je het over ‘niet bang zijn voor het onbekende,’ over ‘meegaan met de tijd’. De El Coto kies je ‘omdat het de bescheiden levensgenieter in jou onderstreept’. Het boek is Extreem Luid en Ongelofelijk Dichtbij van Jonathan Saffran Foer. Je hebt het gekozen omdat het zo’n enorm rijk boek is.”
“Ongetwijfeld,” zei Demoot, “nog nooit van gehoord.”
“Het gaat over een jongetje in New York wiens vader bij de aanslagen van 11 september is omgekomen. De lay-out van het boek is heel bijzonder, vol met tekeningen en foto’s en zo, en het verhaal is echt pakkend. Je vindt het een prachtboek omdat het ‘zo gevoelig’ is, en natuurlijk zijn de referenties aan de internationale bedreigingen hier niet ver af. Het boek heeft je doen nadenken over ‘onze moderne tijden,’ tijden waarin ‘we de pedalen een beetje kwijt zijn’ en waarin we allemaal samen op zoek moeten gaan naar ‘zekerheden’.”
“De films, tenslotte,” vervolgde David, “zijn op dezelfde gronden geselecteerd. Lost In Translation gaat vooral over de kwetsbaarheid, over hoe moeilijk het is om in deze snelle wereld nog eenvoudig ‘lief te hebben’.”
De deur van de woonkamer werd opengegooid en er kwam een rijzige, zwartharige vrouw naar binnen. Ze droeg een modieus blauw trainingspak en ze transpireerde.
“Zit je nu weer met die stinksigaren binnen, Steven,” zei ze geërgerd.
“David, dit is Lieve, mijn echtgenote en waakengel. Of wraakengel, daar ben ik nog niet uit. Ze is iets hoogs bij Janssen Farmaceutica, ze is twee keer zo slim als ik en verdient ook twee keer meer dan ik. Lieve, de heer David Cleeffs, mediatrainer.”
Terwijl ze elkaar de hand schudden, werden er David twee dingen duidelijk. Het eerste was dat mevrouw Demoot niet hield van mediatrainers. Het tweede was dat hij niet mevrouw Demoot op de cruise naar de Griekse Eilanden had gezien. Ze leek niet in de verste verte op de blondine die een week lang rond Steven Demoot had gefladderd, hem tijdens de strandbarbecues met haar lippen scampi had gevoederd en hem ‘s-avonds in de cocktailbar als een verliefde puber in de ogen had gekeken.
Demoot vermoedde waar David aan dacht.
“Mijnheer Cleeffs is de discretie zelve, Lieve,” lachte Demoot. “Hij gaat heus niet aan het publiek vertellen dat de nieuwe ondervoorzitter verslaafd is aan nicotine. Ik ken David van ons congres op de Griekse Eilanden.”
De blik van Lieve Demoot boorde zich in de ogen van David.
“Mijnheer Cleeffs, ik ga ervan uit dat u een beetje slimmer bent dan mijn man,” zei ze. “Wat natuurlijk niet zo’n verdienste is. Zoals ik hem ken, heeft hij op de Griekse Eilanden meer opgestoken van bikinilijnen dan van partijstandpunten. Meer wil ik daar tegen u niet over kwijt. En nu ga ik in bad. Prettige dag verder.”
∗
Toen de knal van de dichtslaande deur was weggeëbd, schraapte Demoot zijn keel.
“Je had nog één film voor me in petto.”
“A Fish called Wanda. Omdat je van humor houdt.”
“Zeg dat wel,” zuchtte Demoot.