Na de melding van de steward had de kapitein van de Sea Dream II in zijn stuurhut boven de balzaal niet stilgezeten. Nog voor Mehdi en Douwe de juiste trappen en deuren gevonden hadden die hen naar het zenuwcentrum van het schip moesten leiden, had de kapitein het noodsignaal uitgezonden, de autoriteiten verwittigd en de machinekamer de opdracht gegeven om op minimaal vermogen verder te varen.
∗
“Dus wat wilt u nu precies?” zei de kapitein.
De aanblik van twee tot de tanden gewapende mannen was niet bepaald een alledaagse gebeurtenis, maar de Noorse kapitein Olaf Ljungdahl stond bij zijn bemanning bekend om zijn legendarisch flegma. Hij was gehuwd met een Vlaamse longspecialiste en woonde al meer dan tien jaar in het Antwerpse. Ljungdahl eiste van zijn officieren dat ze consciëntieus en vlekkeloos hun job deden, maar voor de rest kon weinig hem uit zijn hum brengen.
“Er zijn daarnet twee gasten overleden in de fitnessruimte. Dat lijkt me al genoeg opwinding voor één dag, eerlijk gezegd.”
Toen de Sloveense steward de stuurhut van de Sea Dream II binnengelopen was, had kapitein Ljungdahl pas de opdracht gegeven om een van de grote diepvriesvakken in de keuken vrij te maken en er de onfortuinlijke mijnheer Driscoll en mevrouw Lavigne in onder te brengen.
“Ik wou net de haven van Kopenhagen verwittigen dat we helaas een bijzondere lading hebben en nu stormt u weer naar binnen.”
Douwe Drachtsma dacht bliksemsnel na.
“U verwittigt niemand over die bijzondere lading,” antwoordde Douwe. “Dat is al de eerste opmerking. De rest zal ik voor u nog even herhalen. U maakt onmiddellijk rechtsomkeer en vaart terug naar Antwerpen. Pas in de haven van Antwerpen willen we met de autoriteiten onderhandelen, niet eerder. U blokkeert alle externe telefoonlijnen in de suites en de vertrekken van de bemanningsleden, dat gaat toch wel, neem ik aan?”
“Dat gaat.”
“Mooi. Hoe ziet het dek eruit waarlangs je binnenkomt, waar de receptie zich bevindt?”
“Daar zijn verder alleen nog de suites en de cocktailbar.”
“U geeft de passagiers en alle bemanningsleden de opdracht om zich naar de cocktailbar te begeven. Zeg maar dat u een belangrijke mededeling voor hen hebt.”
“Dat lukt allemaal wel,” klaagde Ljungdahl, “maar ik kan niet op eigen houtje beslissen om terug te varen naar Antwerpen. Ik kan het schip niet keren zonder toestemming van de autoriteiten.”
“Vertel hen maar dat we bijzonder weinig gevoel voor humor hebben. Ondertussen laat ik u in de veilige handen van mijn kompaan.”
Terwijl Douwe op zoek ging naar David Cleeffs, werd er overal te lande alarm geslagen en snelden drie patrouilleboten van de Nederlandse Rijkspolitie te Water in de richting van het cruiseschip.
De gijzeling aan boord van de Sea Dream II was begonnen.
∗
Er waren Douwe Drachtsma een aantal dingen meteen duidelijk geworden.
Het eerste was dat hij en Mehdi ben Salah flink in de stront zaten.
Na die verontrustende vaststelling kwamen zijn aangeboren Friese nuchterheid en zijn jarenlange studie van de werken van Nietzsche hem ter hulp. “Wat me niet dood maakt, maakt me sterker”, had de grote filosoof geponeerd en Drachtsma was vastbesloten om zich een goede leerling te tonen.
Hij was helemaal niet van plan om in de Antwerpse haven te gaan onderhandelen. Hij had geëist dat het schip terug zou keren naar zijn vertrekpunt omdat hij hier, in de Noordzee, geen enkele mogelijkheid zag om ooit van boord te geraken zonder tegen de lamp te lopen. Want Douwe zag niets in een gijzeling, wel integendeel. Als zijn snelle berekening klopte, dan zouden ze tegen valavond aan de monding van de Schelde zijn. Als er ook maar een kleine kans was, hoe miniem ook, dat ze in het donker op de Westerschelde ongezien van boord konden komen, dan wou Drachtsma dat kansje grijpen.
Bleek dat onmogelijk, dan wist Douwe dat hij en Mehdi in ieder geval niet als ordinaire criminelen mochten worden gezien. Hij moest een verhaal hebben, een geloofwaardige achtergrond voor de gijzeling. Hij had, met andere woorden, ook een Plan B nodig. Daarbij konden die twee dode passagiers misschien van pas komen. En zeker die verdomde David Cleeffs.
“Wacht eens even,” sputterde David, “wie zijn jullie? Het Nature Army?”
“Niet jullie, Cleeffs. Wij. Ik heb je net tot woordvoerder benoemd.”
Ze zaten in Davids suite. David transpireerde.
Even voordien had de kapitein via het intercomsysteem de boodschap van Mehdi doorgegeven en waren de gasten en bemanningsleden naar de cocktailbar afgezakt.
“Eigenlijk was het heel eenvoudig,” zei Drachtsma. “Ik heb gewoon jouw gezeur in de gevangenis en al die tirades van die simpele duif van een Dedecker opgeteld, et voila. We zijn vanaf nu volbloed ecoterroristen, Cleeffs. Voor fauna en flora.”
David zat verbijsterd voor zich uit te staren.
Drachtsma besloot de druk een beetje op te voeren.
“Het is jouw schuld dat we nog aan boord zijn, uilenbal, vergeet dat niet. En hierboven loopt een gewapende Marokkaan rond die je bloed kan drinken. Als ik hem één telefoontje laat doen, is het exit mevrouw Cleeffs.”