1

In het centrum van Funchal baadde de bochtige, geplaveide hoofdstraat in het late zonlicht. De straat werd doormidden gesneden door een lange rij grote jacarandabomen die schaduw boden en bij elk zuchtje wind een tapijt van paarse blaadjes op de straatstenen lieten neerdwarrelen. Op het hoogste punt van de rots die uitkeek over de Atlantische Oceaan, stond het Reid’s Hotel te pronken met al zijn koloniale klasse. David Cleeffs leunde over de balustrade van het grote zuiderterras en snoof de zware, zoete geur op van de jacaranda’s in de tuin van het hotel. Onder hem, in de baai van Funchal, lag de Sea Dream I voor anker. Achter David begonnen de cruisegasten in kleine groepjes de receptieruimte binnen te sijpelen.

De luxueuze Sea Dream I en haar zusterschip (dat heel origineel Sea Dream II gedoopt werd) waren eigendom van Leo Droste, een oudere zakenman uit Maastricht die fortuin had gemaakt dankzij een groothandel in tapijten en in de herfst van zijn leven geïnvesteerd had in het opkalefateren van twee kleine cruiseschepen waarmee hij vaarvakanties op de Middellandse Zee aanbood.

Een goed jaar geleden was David aan Droste voorgesteld tijdens een werkbezoek van de kamer van koophandel aan hun zustervereniging in Maastricht. Nog geen week later had Droste hem een voorstel gedaan. Of Davids bedrijfje er nog een klant bij wou?

“Ik zie een groeimarkt in culturele vaarvakanties,” had Droste gezegd. “De Middellandse Zee, weet je wel, cruises langs de Acropolis, Pompei, de piramides en al die andere troep. Maar ik heb iemand nodig die de klanten bij het handje neemt als ze vragen hebben over Toetmosis de vierentwintigste. Een soort culturele reisleider, weet je wel.”

“Ik heb het ontiegelijk druk, mijnheer Droste,” had David geantwoord, “en gidsje spelen voor toeristen behoort nu niet meteen tot de core business van Dixit. Weet u wel.”

In werkelijkheid leidde Davids bedrijfje een kwakkelend bestaan, maar hij had al lang geleerd dat het geen pas gaf om enthousiast te zijn als er een klant kwam aanwaaien. Hoe drukker hij deed, hoe meer succes er van zijn bedrijfje afstraalde. En hoe meer succes hij scheen te hebben, hoe meer moeite de klanten deden om hem binnen te halen. Droste vormde daarop geen uitzondering.

“Dat is nou wel een beetje vervelend, mijnheer Cleeffs,” zei Droste. “Onze eerste cultuurcruise vaart over twee weken al uit, en ik had erop gerekend dat het een volmondig yes zou worden.”

“Ik zou eventueel een opdracht kunnen annuleren, maar de klant zal moeilijk doen…”, zuchtte David. In zijn verbeelding zag hij zich tijdens zulke gesprekken vaak op de voorplecht van een schip staan, zeehengel in de hand, turend naar het water. Of het een flinke tonijn of een ansjovis ging worden, hing af van spelletjes als dit.

Het werd een tonijn.

“Uitstekend,” lachte Droste, “we zullen je uiteraard voor dat verlies compenseren. Kom morgen eens langs bij ons op kantoor. Mijn vrouw Iris zal er ook zijn, ze kijkt ernaar uit om je te ontmoeten.”

Davids eenmansbedrijfje Dixit was gespecialiseerd in het aanleveren van parate kennis. Enkele jaren geleden waren hem twee eenvoudige dingen heel duidelijk geworden: dat alles draaide om perceptie en dat mensen die van ver of dichtbij met de media in aanraking kwamen, geen enkele behoefte hadden aan echte kennis maar louter aan het invullen van die perceptie. Een politicus die van een journalist een soundbite van tien seconden kreeg om een aartsmoeilijk dossier te becommentariëren, zou hopeloos onderuit gaan als hij probeerde om iets over de grond van de zaak te vertellen. Het dossier zelfwas van geen belang. De vraag van de journalist evenmin. Waar het om ging, was dat het publiek in die tien seconden de indruk kreeg dat de politicus wist waar hij mee bezig was. Parlementsleden werden getraind in het geven van dat soort nietszeggende antwoorden, maar de hele meute mindere goden op regionaal en lokaal vlak was een braakliggend terrein. Dat was nog maar de politiek, niet meteen de favoriete speeltuin van David. Dat van die perceptie ging evenzeer op voor de zakenwereld en de journalistiek.

Het was voor David een moment van openbaring geweest.

Hij had zijn veilige bestaan als ambtenaar vaarwel gezegd, zijn uitgebreide steekkaartenverzameling boordevol nutteloze informatie aangesproken en een bordje met ‘Dixit’ aan zijn voorgevel gehangen. Hij grossierde inweet jes, speeches en citaten, hij bevoorraadde politici met toespraken waarvoor hij schaamteloos de mosterd haalde bij beroemde voorgangers als Churchill, Kennedy of Castro, en hij speelde ghostwriter voor journalisten. Maar het gros van zijn inkomen haalde hij uit zijn contacten met zakenlui. Met zijn WWW-cursussen (Wat te zeggen tegen Wie en Wanneer) hielp hij hen om tijdens recepties, cocktailparty’s en andere informele bijeenkomsten gevat uit de hoek te komen door hen schijnbaar achteloos meningen over de nieuwste boeken, films of theatervoorstellingen te laten debiteren. Dat ze net daarvoor in de auto alleen maar even naar een van Davids cd’tjes hadden geluisterd (“De vijf boeken van het moment, twee zinnen per boek”) was nog nooit iemand opgevallen.

Door het economische dipje was er het laatste jaar echter flink gesnoeid in het aantal opdrachten uit die hoek en David had zowat alles moeten aannemen wat hem werd voorgesteld. Zo gaf hij sinds kort ook lessen in ‘algemene kennis’ in de plaatselijke gevangenis, om gedetineerden voor te bereiden op hun rentree in de maatschappij. Van wat hij er al gezien had, hoopte hij dat sommigen dat nooit zouden doen. En anderhalve dag per week ging hij door het leven als communicatieadviseur bij een dierentuin, waar hij aan de lopende band persberichten moest verzinnen in de hoop het dalende bezoekersaantal weer op te krikken.

In vergelijking daarmee was de langlopende opdracht van Leo Droste een godsgeschenk geweest. Om de zoveel tijd bevond David zich aan boord van een van de Sea Dreamschepen en werd hij royaal betaald om de mooiste bezienswaardigheden rond de Middellandse Zee te gaan bekijken. Er werd altijd ‘s-nachts gevaren, zodat de vaargasten meestal een volledige dag ter plekke konden doorbrengen. Davids opdracht bestond eruit om hen een flinke halve dag op sleeptouw te nemen langs Romeinse ruïnes, Provencaalse dorpjes en Griekse tempels, en in de vooravond een voordracht te geven over de plek die ze de volgende dag zouden aandoen. Hij voelde zich goed op de Sea Dreamschepen: het waren kleine cruisers, zonder de drukte, de heisa en de volksverhuizingen die zo typisch waren voor de grote jongens in de cruise-industrie. 30 suites en enkele openbare ruimten, dat was het.

Ook vandaag liep het lekker. Straks was er de befaamde high tea in de lounge van het hotel, daarna ging het weer naar het schip. Vannacht, als de meeste gasten in hun suite lagen te pitten, zou de Sea Dream I koers zetten naar Las Palmas op Gran Canaria en de nacht daarna doorvaren naar Malaga waar de passagiers ontscheept werden voor de retourvlucht naar huis.

De 60 stoelen in de receptieruimte waren bezet toen David aan zijn lezing begon.

“De ontstaansgeschiedenis van het Reid’s Hotel vormt eigenlijk een leuke voorbereiding op ons bezoek aan Las Palmas morgen,” zei David. “William Reid was een veertienjarige Schotse boerenzoon die naar Madeira gestuurd werd omdat zijn gezondheid te wensen overliet. Toen hij in 1836 in Funchal van boord stapte, had hij welgeteld vijf pond in zijn broekzak.”

Hier en daar werd er gegniffeld, maar de meerderheid van de gasten in de zaal staarde David aan met een blik die hij onderhand had leren ontcijferen als De Absolute Leegte. Vijf pond was waarschijnlijk het bedrag dat ze de liftboy hadden gegeven om hen naar de receptieruimte op de hoogste verdieping van het hotel te brengen.

Terwijl hij die namiddag geroutineerd een bruggetje sloeg naar de bezienswaardigheden van Las Palmas, kon David niet vermoeden dat verschillende mensen op datzelfde ogenblik aan hem aan het denken waren, zij het met totaal verschillende gevoelens.

Aan de keukentafel in hun huis aan de Koninginnenlaan neuriede Ellie mee met een liedje van Robbie Williams, terwijl ze door Veganisme voor Beginners bladerde. Overmorgen kwam David thuis, en hoewel haar man er alles aan deed om haar uit de keuken weg te houden, was ze vastbesloten hem met een gezond dineetje te verwelkomen.

Nog geen vijf kilometer in vogelvlucht daarvandaan drukte Douwe Drachtsma een medegevangene tegen de muur van de recreatieruimte.

“Ik leg het je nog één keer uit, Dedecker,” fluisterde Drachtsma. “We hebben drie deelnemers nodig om voor zo’n cursus in aanmerking te kunnen komen. Jij wordt de derde. Je gaat je dus zo dadelijk aanmelden, goed?”

Geert Dedecker slikte.

“Je gaat veel opsteken van die meneer Cleeffs,” lachte Drachtsma. “Geloof me nu maar. Het is een groene jongen, net als jij.”

In zijn kantoor boven de reptielenruimte was Rob Stiemers niet meteen dezelfde mening toegedaan. Hij was marketingdirecteur van de dierentuin en keek iedere maand opnieuw aan tegen dalende bezoekerscijfers. Aangezien hij zichzelf moeilijk de schuld kon geven, was David steevast de kop van jut.

“Weer duizend minder dan vorige maand,” zuchtte Stiemers. “En waar zit die schurftige hond? Op een cruiseschip ouden van dagen te naaien.”

Rob Stiemers zag er zoals steeds uit alsof hij op het punt stond om naar een galabal te vertrekken. Hij had vijf jaar eerder een marketingopleiding in Austin, Texas gevolgd en vond het sindsdien een teken van modern management om medewerkers in de meest gore taal bevelen te geven. Die ochtend had hij van het directiecomité een niet mis te verstane boodschap meegekregen.

“Cijfers liegen niet, Rob,” had de algemeen directeur gezegd. “Als daar niet snel kentering in komt, zullen we maatregelen moeten treffen.”

“Zoals?” had Stiemers gevraagd.

“Zoals de marketingdirecteur bedanken voor bewezen diensten,” had de algemeen directeur geantwoord. “Of, om het in termen te zeggen die jij beter begrijpt: om jou met Versace-pakje en al eruit te flikkeren.”

Het was dus een bijzonder nerveuze Rob Stiemers die die namiddag aan zijn bureau naar de cijfers zat te staren. “We hebben iets spectaculairs nodig,” dacht Stiemers. “Iets waarmee we wekenlang de nationale pers halen. En die verdomde Cleeffs zal daarvoor moeten zorgen.”

Ook aan de andere kant van de stad, in het Siciliaanse restaurant Syracuse, was David het gespreksonderwerp, maar dan in minder dreigende bewoordingen. Tijdens de maandelijkse bijeenkomst van het vriendenclubje Heilige Nachten zette eigenaar Marco Lorenzotti met een klap twee flessen inktzwarte wijn op tafel.

“Heren,” zei Lorenzotti, “ik heb een leuke uitspraak om jullie vandaag aangenaam mee bezig te houden. De filosofe Hannah Arendt heeft ooit een vuistregel voor ethisch handelen neergeschreven, en die luidt als volgt: ‘We moeten proberen niets te doen waarvan we de herinnering niet kunnen verdragen’. Ik ben benieuwd naar jullie commentaren.”

De vier leden van Heilige Nachten schonken hun glas vol. Bij afwezigheid van nummer vijf dronken ze David in gedachten toe.

In het Reid’s Hotel liep de toespraak ondertussen naar zijn einde. Ook hier, in de zwoele, zoet geurende receptieruimte was er iemand die David de hele tijd in haar gedachten had. Iris Verboom was niet alleen de wettige echtgenote van Leo Droste, de bejaarde reder van cruiseschepen; ze was ook een warmbloedige jonge vrouw die na vier jaar huwelijk wel eens wat anders wou dan een binnenzwembad of de zoveelste bontjas. “Ik heb dringend een verzetje nodig en het wordt dit keer geen nieuw bankstel,” had ze die ochtend tegen de spiegel gezegd.

Terwijl ze de blik van David opzocht, sloeg ze traag en suggestief haar benen over elkaar. En glimlachte. “Hij weet niet wat hem gaat overkomen, de lieve stakker,” dacht Iris dromerig. “Hij weet niet wat hem gaat overkomen.”