Twee

De plavuizen, de grenen meubels, de eenpersoonsbedden: ik kon de dvd van Luc ondertussen wel dromen. Maar tien keer kijken had nog niet meer opgeleverd dan de overtuiging dat die blonde krachtpatser absoluut wist – of doorhad – dat er een camera liep.

Er werd geklopt.

“Momentje!” Ik zette de dvd op pauze en liep naar de deur.

In de gang stond een lange vrouw, halverwege de dertig, met blond haar in een staartje. Ze droeg een veel te groot, vaal geworden T-shirt en een spijkerbroek die vol verfvlekken zat.

“Dag,” zei ze, met een verlegen glimlachje en een zachte G. Vlaams. “Ik ben van nummer 56.” Het kantoor naast het mijne. “Ik kom vragen of ik een theezakje mag lenen.”

“Natuurlijk. Kom even binnen.” Ik stak mijn hand uit. “Lilian.”

“Katia.”

“Ik kan ook thee voor je zetten,” bood ik aan. “Of koffie.”

“Een koffietje dan, alsjeblieft, als dat geen moeite is,” zei ze.

“Welnee joh, ga zitten. Ben je aan het schilderen?”

Katia knikte. “Een van de muren wordt groen. Maar dat had je vast al gezien.”

Ik lachte. “Daar hoef je geen detective voor te zijn.”

“Dat ben je wel toch?”

“Daar hoef jij dan weer geen detective voor te zijn, dat staat op het bordje naast de deur.”

Ik zette koffie en Katia vertelde dat ze beveiligingssoftware schreef voor bedrijven. Tot voor kort had ze voornamelijk gewerkt voor Belgische klanten, maar ze had er nu een grote Nederlandse klant bij gekregen en besloten te verhuizen.

“Werk je veel op locatie?” vroeg ik.

“Dat valt wel mee,” zei ze. “Ik wilde gewoon een tijdje ergens anders gaan wonen. En ik heb echt geluk gehad dat ik hier in De Koekfabriek zo snel een kantoor kon huren.”

“Waar woonde je in België?”

“Antwerpen. Ik kom er niet vandaan, maar ik heb er vijftien jaar gewoond. Hoe lang huur je dit kantoor al?”

“Een jaar of drie. Ik werkte eerst vanuit huis maar klanten nemen je serieuzer als je een echt kantoor hebt.”

“Heb je die houten vloer er zelf in gelegd?”

“Overgenomen van de vorige huurders. Jij hebt nog de oorspronkelijke granieten vloer toch?”

“Ja. Die houd ik. Ik weet nog niet hoe lang ik hier blijf, dus ik schilder alleen de muren. Hé!”

Ik draaide me om en zag dat ze naar mijn monitor zat te kijken. Shit. Die had ik even moeten uitzetten, in plaats van de dvd te pauzeren.

“Dat lijkt De Vijf Eiken wel.” Het plaatselijke vakantiepark. Dat ik dat zelf niet gezien had.

“Hoe ken jij De Vijf Eiken?”

“Ik was op zoek naar woonruimte en ik heb daar een week in een bungalow gezeten. Deze kamer ziet er precies zo uit als de kamer waarin ik sliep.”

“Eigenlijk mag jij dat helemaal niet zien. Het heeft te maken met een zaak waar ik aan werk.” Ik zette twee koppen koffie op tafel.

“Ik kan zwijgen als het graf.”

“Zit je nu nog in De Vijf Eiken?”

Katia schudde haar hoofd. “Ze zijn de komende weken helemaal volzet. Ik heb een luchtbed in het kantoor liggen.” Ze keek samenzweerderig. “Ik weet dat het niet mag, maar het is maar tijdelijk, tot ik iets beters gevonden heb.”

Ik nam een slok koffie. ‘Een tijdje ergens anders gaan wonen’ leek me een understatement. ‘Antwerpen halsoverkop ontvlucht’ was waarschijnlijk een betere omschrijving. Daar moest ze wel een heel dringende reden voor gehad hebben. Ik bestudeerde mijn nieuwe buurvrouw. Ze leek me aardig, rustig en betrouwbaar, kortom: geknipt als tijdelijke bovenbuurvrouw. En hoewel ik van nature niet bepaald impulsief ben, stelde ik voor dat ze op Debbies etage zou komen wonen. “Zij vertrekt morgen voor een jaar naar Australië en ze zoekt nog een onderhuurder.”

Ergens in mijn achterhoofd hoorde ik mijn moeder dingen roepen over wildvreemde mensen in je huis halen, mensen die wel seriemoordenaars konden zijn, maar ik vond dat ik best op mijn mensenkennis kon vertrouwen. De kans dat Debbie met een potentiële seriemoordenaar zou aankomen leek me vele malen groter dan dat Katia er een was. Ze mocht dan op de vlucht zijn, Katia leek me niet van het bloeddorstige soort.

Katia fronste haar wenkbrauwen. “Is dat niet een beetje laat? Of kon ze niemand vinden?”

“Debbie is een beetje chaotisch. Ze was vergeten iemand te zoeken. Hoe dan ook, misschien is het wel iets voor jou. De huur is heel schappelijk en we delen alleen de keuken, de rest heb je voor jezelf. Je moet dan natuurlijk wel een jaar hier blijven wonen.”

“Dat begrijp ik. Dat zou fantastisch zijn,” zei Katia. “Is het gemeubeld?”

Ik moest lachen. “Gemeubileerd, ja. Met een allegaartje aan spullen. Je mag alles gebruiken. De enige voorwaarde is dat je op haar kat moet passen.”

“Dat vind ik niet erg. In Antwerpen hadden wij – had ik twee katten, Laurel en Hardy.”

“Wat is er met ze gebeurd?”

“Ze zijn bij…een vriendin.”

“Misschien kun je ze wel ophalen,” stelde ik voor. “Morticia is een heel gezeglijk beest, die vindt het vast gezellig met jouw katten erbij.”

“Morticia?”

“Addams. Van The Addams Family, met Anjelica Huston. Hoewel ze daar niet op lijkt.”

“En Debbie vertrekt morgen zei je?”

Ik knikte. “Zal ik haar meteen even bellen?”

“Denk je niet dat je haar zal overvallen?”

“Ik verwacht dat ze allang blij is dat we iemand gevonden hebben.” Ik pakte mijn mobieltje, zocht Debbies nummer en belde.

“Lilian! Ik wilde echt nét naar dat verhuurbureau gaan bellen,” zei ze toen ze opnam.

“Dat hoeft dan niet meer.” Ik legde de situatie uit.

“En jij vertrouwt haar?” vroeg ze.

“Volledig.”

“Wie ben ik dan om nee te zeggen,” zei ze. “Komt ze vanavond meteen met je mee?”

“Kom je vanavond meteen met me mee?” vroeg ik aan Katia. “Je kunt hier niet op dat luchtbed blijven slapen, als je betrapt wordt ben je gegarandeerd je kantoor kwijt.”

“Ik kom graag met je mee,” zei Katia.

“Oh, slaapt ze op een luchtbed? Dat kan ook wel bij mij in de woonkamer liggen. Trouwens, ik heb Luc en Lynette uitgenodigd om vanavond te komen eten,” zei Debbie. “Gewoon een kop soep hoor, niks bijzonders. Jullie eten ook mee.”

Dat was geen vraag, maar een gebod.

“Had je al plannen voor het avondeten?” vroeg ik aan Katia, toen ik de verbinding verbroken had.

Ze schudde haar hoofd. “Nu wel zeker?”

Ik glimlachte. “We eten bij Debbie.”

“Lilian,” zei ze. “Ik apprecieer het heel erg dat je me helpt. Wat is het adres? En hoe laat mag ik komen?”

“Je kunt wel met mij meefietsen.”

“Ik ben met de auto. Jouw fiets kan wel achterin.” Ze keek weer naar mijn monitor. “Ik weet bijna zeker dat het De Vijf Eiken is. Spoel eens een stukje verder?”

Ik aarzelde.

“Ik zal er met niemand over praten. Met wie moet ik er trouwens over praten? Ik ken hier niemand.”

Ze had gelijk, ik moest niet zo paranoïde zijn. Ik startte de dvd weer op.

“Wat voor zaak is het eigenlijk?” vroeg ze.

“Chantage.”

“Dat dacht ik al. Je klant is een van die mannen neem ik aan. Niet die blonde zeker?”

“Niet die blonde, nee.”

“Het camerastandpunt blijft de hele tijd hetzelfde,” zei Katia. “Er was dus maar één camera en die stond op een statief, of in elk geval op een vaste plaats. Heeft je klant die camera gezien?”

“Dat denk ik niet. Hij weet niet eens waar hij zelf was. Ik vraag het hem wel even, voor de zekerheid.” Ik pakte mijn mobieltje en was al naar Lues nummer aan het scrollen, toen ik bedacht dat hij waarschijnlijk op zijn werk zat. Hij kon vast niet zomaar even gebeld worden over een seksfeestje. Ik keek op de klok. Drie uur. Misschien had hij net even pauze tussen twee bestuursvergaderingen door, of wat ze dan ook deden in zo’n raad van bestuur. Ik besloot het zekere voor het onzekere te nemen en tikte een SMS-je.

“Een vriend van je?”

Ik drukte op verzenden en keek haar aan. Ze glimlachte verontschuldigend. “Met gewone klanten heb ik geen SMS-relatie, en jij ook niet denk ik.”

Ik vroeg haar of ze al eens een carrièreswitch had overwogen en net toen ze antwoord wilde geven, piepte mijn mobieltje.

Geen camera gezien,” las ik hardop. “Dat had ik ook niet verwacht. Als Luc het had geweten, wist Dirk-Jan het ook, en die had dan waarschijnlijk meteen rechtsomkeert gemaakt, stronken of niet.”

“Stronken?” vroeg Katia.

“Stoned en dronken.”

“Nederlands is een mooie taal.” Ze dacht even na. “Wat is je opdracht eigenlijk?”

“Ik moet het origineel van de dvd zien op te sporen. Dus moet ik erachter zien te komen wie hem gemaakt heeft.”

“Dan is De Vijf Eiken een goede plek om te beginnen. Iemand heeft dat huisje gehuurd. Ik heb een paar keer met de receptioniste gepraat. Moet ik haar vragen wat ze weet?”

Ik schudde mijn hoofd. “Ik heb Luc – de klant – gezworen dat ik niemand iets zou vertellen. Hij mag dus absoluut niet weten dat jij het weet, en hij zou een verzakking krijgen als hij via via zijn eigen seksschandaal terughoort.”

Katia’s mobieltje ging. Ze keek op het display en drukte de beller weg.

“Jammer, ik had daar best wat speurwerk willen doen. Wacht eens…” Haar ogen begonnen te glimmen. “Ze hebben een on-line reserveringssysteem. Zal ik inbreken?”

“Kun je dat?”

“Ik doe de hele dag niets anders. Informatie verzamelen noem ik het meestal, dat klinkt niet zo erg voor de klant.”

Ik twijfelde. Zonder overleg met Luc kon ik haar eigenlijk niet bij deze zaak betrekken. Van de andere kant: ik was verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht, en als ik daar deskundige en professionele hulp bij nodig had, dan moest ik die gewoon inhuren. Ik vroeg wat voor tarief ze rekende voor ‘informatie verzamelen’.

“Dat is gratis, omdat jij me aan een huis helpt.”

Dat was dan een meevaller, die kosten hoefde ik straks niet bij Luc te verantwoorden. Wat niet weet, wat niet deert. “Hoeveel huisjes staan daar eigenlijk?”

“Vierhonderd denk ik. Ik had nummer 396.”

“Dan hebben we straks dus een lijst met vierhonderd namen en adressen. Het gaat heel veel tijd kosten om die allemaal na te trekken.”

“Je kunt de families en de vrouwen wegstrepen. En je kunt Luc de rest van de namen laten zien, misschien herkent hij er een.”

“Of misschien weet hij wel gewoon wie dat huisje gehuurd had. Het zou een van die twee kunnen zijn, Philip de magere of Jeroen de bodybuilder. Op hem zou ik mijn geld zetten. Hij leek me iets te veel met de camera bezig.”

Katia stond op. “Ik ga inbreken.”

Het kon geen kwaad me eens in Dirk-Jan van Veen te verdiepen terwijl ik wachtte op haar resultaten. Ik startte Google op en tikte ‘Dirk-Jan van Veen’ cv. Dik zestienduizend hits, met Dirk-Jans eigen website als eerste. Die kon ik net zo goed overslaan, daar zou ik alleen maar reclame voor Dirk-Jan vinden. Wat ik zocht was een sappig schandaal, roddels of geknoei met geld, iets dat me inzicht gaf in het leven van Neerlands knuffelchristen. Ik probeerde Dirk-Jans naam met verschillende extraatjes (seks, vrouw, homo, drank, club, stripper, geld, schandaal), maar het leverde allemaal niets op. Dirk-Jan was een onbeschreven blad, een keurige christelijke man met een keurige christelijke vrouw en vier op het oog brave christelijke kindertjes, in leeftijd variërend van acht tot veertien. Dus óf Luc was de eerste, óf Dirk-Jan wist zijn dubbelleven uitstekend verborgen te houden. Ik pakte een vel papier. In het midden schreef ik Dirk-Jan. Ik tekende er een cirkel omheen, schreef daarboven Luc, links Philip, rechts Jeroen en onder de cirkel camera, tekende daar ook weer cirkels omheen, verbond alles met lijntjes en legde de pen weer weg.

Jeroen leek me de eerste die ik zou moeten spreken. Als hij wist dat die camera daar stond, was hij ook degene die Dirk-Jan en Luc naar De Vijf Eiken had gelokt. Zodra ik die lijst van Katia kreeg, zou ik alle J’s natrekken. En alle P’s. Of kortte je Philip af tot Ph, net zoals je bij Theo Th moet schrijven?

Ik twijfelde er niet aan dat het een concurrent van Dirk-Jan was die achter dit verhaal zou zitten. Iemand in zijn eigen gelederen die vond dat Dirk-Jan lang genoeg het gezicht van de EC was geweest, of iemand van een andere populaire partij. Een afgewezen minnaar of minnares leek me een minder waarschijnlijke mogelijkheid. Wie gekwetst is op liefdesgebied, stelt geen ultimatum.

Ik surfte naar de site van de Eigentijdse Christenen en klikte op mensen. Op het scherm verscheen een lange rij foto’s van lachende EC-leden, de een nog blijer dan de ander. Al die namen zou ik moeten vergelijken met de bezettingslij st van De Vijf Eiken, en als dat niets opleverde moest ik ze vervolgens allemaal in het diepste geheim natrekken op connecties in de gay-scene. Die stomme Luc met zijn idiote eisen. Dat zou me weken gaan kosten. Ik sms’te hem met de vraag of Dirk-Jan tijdens het liefdesspel wel eens namen noemde van partijgenoten die aan zijn stoelpoten zaagden.

Wij praten nooit over werk, sms’te hij terug. Natuurlijk niet.

Ik liep naar Katia’s kantoor. De deur stond op een kier. Ik klopte en duwde hem tegelijkertijd verder open. Katia zat op haar luchtbed met haar laptop op schoot.

“Ik ben binnen,” zei ze. “Ik haal nu de bezettingslijst van vorige week zaterdag op. Die bewaar ik op mijn laptop en dan maak ik er een documentje van dat jij kunt lezen. Dat mail ik naar jou en dan kun jij het eventueel printen.”

Ik ging naast haar op het luchtbed zitten. “Staan je meubelen nog in België?”

“In België werkte ik vanuit huis. Dan heb je genoeg aan een laptop. Ik wilde eigenlijk vanavond naar IKEA, maar dat kan later ook wel. Ziezo, klaar.” Ze gaf me de laptop, waar al een mailtje klaarstond. “Typ even je mailadres.” Ik tikte mijn eigen mailadres in en klikte op verzenden.

“Ik ben zo gaar als een eend van al dat internetten,” zei ik. “Zullen we naar huis rijden?”

Katia klapte haar laptop dicht en stopte hem in een stevige rugzak. Ze liet het luchtbed leeglopen en vouwde het op. Daarna pakte ze haar tandenborstel en tandpasta van het aanrecht en stopte die met het luchtbed in een weekendtas die uitpuilde van de kleren. “We kunnen gaan.”

“Is dat alles wat je hebt of staat er nog iets in je auto?”

“Nog een koffer. Meer dan mijn kleren heb ik niet meegenomen.”

Ik dacht aan alle troep die ik had verzameld in mijn kantoor en mijn huis. Wat had je eigenlijk meer nodig dan twee tassen kleren?

“Heb je geen boeken, of cd’s?”

Katia schudde haar hoofd. “Ik heb een iPod. En mijn boeken staan nog in Antwerpen.”

“Bij je ex?”

Ze gaf geen antwoord.

“Ik ga even afsluiten, ik zie je over vijf minuten,” zei ik. Ik liep naar mijn eigen kantoor. Katia’s mail was inmiddels binnen. Ik zette de computer uit, schakelde het alarm in en deed de deur op slot. Het weekend was begonnen.

“Ah, daar ben je. Nu zijn we compleet,” zei Debbie tegen een springerig jongetje van een jaar of zestien dat de kamer binnenkwam. Hij droeg een groene legging en een bruinfluwelen colbert. Hij boog sierlijk en stak daarna zijn hand naar mij uit. “Hai! Ik ben Frodo.”

“Heet je echt Frodo?” vroeg Katia ongelovig. “Zijn je ouders hippies?”

“Nóú!” riep Frodo verontwaardigd. “Dat vraagt iedereen nou altijd.”

“En?” vroeg ik.

Hij zuchtte dramatisch. “Mijn mensennaam is Niels. Maar diep van binnen ben ik een hobbit.”

Hij maakte een soort halve pirouette en huppelde naar Luc, die met zijn ogen rolde toen hij hem zag aankomen.

“Mensen!” Debbie klom op een stoel, wat helemaal niet nodig was want we waren maar met z’n zessen. “Dit is Katia. Ze komt uit België, ze logeert hier, en als ik weg ben, dat is dus morgen…”

“Ja, dat weten we wel, gek,” zei Luc. “Kom van die stoel af.”

“Als ik weg ben,” vervolgde Debbie onverstoorbaar, “past Katia op mijn huis. Wie hier wil inbreken om Morticia te stelen, krijgt met haar te maken. En geloof me, ze is niet makkelijk. Eén bonk Belgische spiermassa, daar wil je geen ruzie mee krijgen.”

Het klikte duidelijk tussen die twee. Gelukkig maar, voor hetzelfde geld had ik me de komende weken moeten bezighouden met het screenen van potentiële bovenburen, terwijl dat eigenlijk niet mijn probleem had moeten zijn. Debbie glimlachte stralend naar Katia, die een beetje ongemakkelijk terugkeek. Vanochtend was me niet opgevallen hoe slank Katia was, maar nu ze een strakker T-shirt droeg zag ik dat ze precies dat modellenfiguurtje bezat dat ik vroeger zelf altijd had willen hebben. Lang en slank in plaats van klein en, nou ja, tenger.

“En verder – Lynette, is die punch intussen klaar?” Debbie keek naar Lynette, die in de achterkamer stond te roeren in een enorme schaal met een bleekoranje vloeistof waarin hier en daar wat stukjes fruit dreven. De laatste keer dat ik Lynette had gezien, een maand of twee geleden, had ze roze haar gehad. Nu was het spierwit en getoupeerd in een soort jaren-tachtig-Cyndi-Lauper-stijl. Het gaf haar een bleek, bijna doorschijnend gezicht. Ze zag er onschuldig en lief uit, maar schijn bedroog: Lynette was open en slim en zei waar het op stond. Dat laatste had haar meer kwaad dan goed gedaan. Net als Debbie was Lynette na het eerste jaar van de kunstacademie gegooid en daarna had ze nooit ergens langer dan een half jaar gewerkt.

Ondanks haar ongewone uiterlijk lukte het haar keer op keer om een leuke, goedbetaalde baan binnen te slepen, maar haar combinatie van intelligentie, rechtvaardigheidsgevoel en tactloze directheid zorgde er meestal voor dat ze het binnen een mum van tijd aan de stok had met het management en op zoek moest naar iets nieuws. Daar bleef ze gelukkig wel behoorlijk opgewekt onder.

“Ik denk het wel,” zei Lynette. “Wie wil er een glas?”

“Heb jij het gemaakt?” vroeg ik.

Ze grijnsde. “Ja, hoezo?”

“Dan zit er waarschijnlijk veel te veel rum in.” Van haar mysterieuze glimlach werd ik niets wijzer. “Doe maar een klein glaasje.”

Ze schepte een Duitse bierpul vol. “We hebben geen kleine glazen. En jij?” Ze keek Katia aan.

Die lachte. “Ook zo’n kleintje alsjeblieft.”

“Je bent echt Vlaams! Ik dacht dat Debbie een grapje maakte. Ik ben Lynette. Welkom.”

“Kan iemand mij ook wat brengen?” riep Debbie vanaf haar stoel. Luc liep naar haar toe met een mok vol punch.

“Oké. Opletten allemaal. Ik wil graag een toost uitbrengen op mezelf,” riep Debbie. “En dat ik maar heel veel avonturen mag beleven in het verre Australië. Proost!” Ze sprong van haar stoel om met iedereen te proosten.

Ik ging aan tafel zitten, waar Lynette inmiddels gestopt was met roeren. “Hoe gaat het bij Urban Hair?” Lynette had een paar maanden geleden besloten het roer radicaal om te gooien en gesolliciteerd bij de hipste kapsalon van de stad, waar ze zonder enige ervaring was aangenomen.

“Goed. Ik ben al halverwege mijn opleiding, nog twee maanden te gaan.”

Katia kwam naast mij zitten. “Mijn zus is kapster. Die heeft er zeven jaar over gedaan voor ze de hele kappersschool had doorlopen.”

“Ouderwets,” vond Lynette. “Op dat soort scholen leer je allemaal van die suffe dingen als watergolven. Dat heb je helemaal niet nodig. Ik ga twee dagen per week naar de Urban Academy en als ik straks klaar ben, ben ik junior kapper. Ik mag nu al kleuren!”

“Weer eens wat anders dan directiesecretaresse,” zei ik.

“Jij zegt het. Ik was het zó zat, altijd dat gezeik van die haantjes. Geef mij maar gewoon een simpel baantje waarin ik mijn creativiteit kwijt kan.”

“Mijn zus heeft ook geleerd hoe het menselijk gelaat in elkaar zit,” zei Katia. “Beenderstructuur, haar- en hoofdhuidonderzoek. Het is een heel goede opleiding.”

“Heb je nog meer zussen?” vroeg ik, voor het gesprek zou ontaarden in een welles-nietes-discussie over het nut van een gedegen opleiding.

Katia nam een grote slok punch en schudde haar hoofd. “Alleen Annick. Die woont in Herentals.”

“Werkt ze daar in een kapsalon?” vroeg Lynette.

“Nee, ze heeft twee kindjes, daar is ze heel de dag mee bezig. Spijtig, want ze was goed in haar vak. Maar ze was dat beu en ze bleef liever thuis bij haar dochters.”

“Het Goede Doel had gelijk,” zei Lynette.

Katia keek haar niet-begrijpend aan.

Want dat taaltje is zo zacht,” zong Lynette. “België. Ken je dat nummer niet?”

“Word je niet doodmoe van al die Hollanders die zeggen dat je zo leuk praat?” vroeg ik.

Ze haalde haar schouders op. “Je raakt eraan gewend. Ik spreek sappig, zangerig, lief, zacht, vertederend, beeldend en nog een pak van die woorden. En ik heb een grotere woordenschat, dat zeggen jullie ook steeds.”

“Maar vind je Nederlands niet heel hard en direct dan?” vroeg Lynette.

Er ontstond een levendig gesprek over taal- en cultuurverschillen. Ik nam nog een slok punch en begon te hoesten. Er zat inderdaad veel te veel rum in. Geen wonder dat Katia ineens zo spraakzaam was.

“Dames, heren en alles wat daartussen zit!” Debbie kwam de kamer in met een grote pan soep, die ze op tafel neerzette. “De soep wordt geserveerd en de film begint!”

Luc was de eerste die een kop soep nam. Dat verbaasde me: Luc eet bij voorkeur in sterrenrestaurants en houdt zich meestal verre van Debbies experimenten in de keuken. Hij liep met zijn soep naar de bank. Ik nam een kop van Debbie aan en ging naast hem zitten. “Jij durft.”

Hij glimlachte. “Avontuurlijk, hè. Ik vond dat ik het niet kon maken om te weigeren. Hoewel dit er tamelijk dubieus uitziet. Deb, wat voor soep is het?”

“Kangoeroestaart.”

Luc trok een vies gezicht en keek om zich heen, alsof hij een plek zocht om zijn kop soep te verstoppen.

“Waar haal je in Nederland een kangoeroestaart vandaan?” vroeg Lynette.

Debbie lachte. “Nergens. Het is wortelsoep.”

“God zij dank,” fluisterde Luc.

“Dirk-Jan heeft een goede invloed op jou, merk ik,” fluisterde ik terug.

“Sst!” Luc keek geschrokken om zich heen, maar niemand leek het gehoord te hebben. “Let op je woorden Lilian. Hoe ver ben je trouwens?” vroeg hij zachtjes.

“Nog niet zo ver. Luc, je moet erop rekenen dat dit niet in één dag opgelost is, dat besef je toch wel?”

Hij zuchtte. “Natuurlijk besef ik dat. Het is alleen…Ik weet het niet. Ik baal er gewoon van dat dit iets is waar ik geen invloed op heb. Wil je me van iedere stap op de hoogte houden?” Ik wilde iets zeggen, maar hij liet erop volgen: “Ik heb er het volste vertrouwen in dat je dit goed aanpakt, maar Dirk-Jan wil natuurlijk ook graag weten hoe het ervoor staat.”

“Kan ik inkomen. Ik heb nu – ” Ik zweeg abrupt toen Debbie onze kant opkwam. “Ik ga maandag verder,” zei ik. “En dan hoor je van me.”

Debbie zette de dvd-speler aan voor ‘de film’: een compilatie van allerlei filmpjes die iets met Australië te maken hadden. We zagen achtereenvolgens fragmenten van The Flying Doctors, een documentaire over de Australische natuur, videoclips van obscure Australische bands en een virtuele rondleiding door een museum van Aboriginal kunst. Ondertussen vloeide de punch rijkelijk, zodat we allemaal heel hard moesten lachen om de uitsmijter, een Monty Python-sketch over de filosofieafdeling van de universiteit van Woolamaloo waar iedereen Bruce heette en tropenkostuums droeg.

Ik keek naar Katia, die geanimeerd in gesprek was met Lynette. Ik vroeg me af of zij ook zo’n afscheidsfeestje had gehad. Het leek me waarschijnlijker dat ze met de stille trom vertrokken was.

“Jij nog soep?” vroeg ik aan Luc.

“Eén kop vond ik al heldhaftig genoeg. Maar je mag wel wat brood voor me meenemen.”

Ik stond op en voelde de grond onder mijn voeten bewegen. Misschien moest ik zelf ook maar wat extra brood eten.