Emma ging langs een trapje het podium op, ik liep langs het podium de zaal in. Club El Fuego, een gay disco die eens per maand een vrouwenfeest organiseerde, was afgeladen. Ik zocht een plekje vooraan en ik voelde een prettige spanning in mijn buik toen Emma Early morning Saturday inzette. Ze was prachtig, in haar eentje op dat grote podium, en die vijfhonderd Catalaanse lesbo’s pakte ze binnen vijf minuten volledig in. Het was de derde keer dat ik haar zag spelen, maar ik vond haar nog net zo betoverend als die eerste keer in café Dinsdag. Drie kwartier lang liet ik me meevoeren.
“My last song,” zei Emma, “is for someone very special. I lost her once and I’m never going to loose her again, and I’m extremely happy that she’s here with me tonight.”
Ze keek me aan terwijl om me heen vrouwen joelden en floten, en speelde Lily. Ik bleef ademloos staan luisteren tot de laatste noot wegstierf en een daverend applaus begon.
“Hablas espanol?” Een beeldschone twintiger die zo uit The L Word had kunnen komen keek me verwachtingsvol aan.
“Sorry, no,” zei ik.
“English?” Ze had een charmant accent dat al in dat ene woord hoorbaar was.
Ik knikte.
“That was for you? That song?”
Ik glimlachte. “Yes, it was.”
“You must be a very happy woman.”
“I am, actually.” Ik glimlachte weer.
Ze vroeg wanneer we in Barcelona waren aangekomen en hoe lang we nog bleven, en ik vertelde dat we er sinds gisteravond waren en morgenmiddag weer zouden vertrekken.
“So short!” zei ze. “Do you like Barcelona so far?”
“I think it’s wonderful.” Eigenlijk had ik geen idee. We waren het hotel niet uitgeweest tot een uur of zeven vanavond en het enige dat ik had gezien was de metro en het restaurantje waar we gegeten hadden, een multiculti tapastentje vlak bij Club El Fuego dat zowel knoflookchampignons als houmous met Libanees brood op het menu had staan.
“Did you visit Sagrada Familia?” vroeg het meisje. Ondertussen veranderde de club in een disco. Een DJ met zorgvuldig gestyled punkhaar zette een Spaanse househit op. Een schelle vrouwenstem schalde door de ruimte, ondersteund door zware bassen. Alles bij elkaar minstens honderd decibel.
“Not yet,” schreeuwde ik.
Ze kwam vlak bij me staan en begon in rad tempo alle bezienswaardigheden op te noemen die we nog moesten bekijken. Ik verstond er nauwelijks iets van. Ik ving een paar keer ‘Gaudi’ op en ‘Pare Güell’, knikte af en toe en hoopte dat dit echt een monoloog was en dat ze geen antwoord van me verwachtte.
Een andere knappe twintiger kwam naar haar toe en legde demonstratief een arm om haar middel.
“I have to go,” zei het meisje. “Enjoy your stay.” Heupwiegend liepen ze weg, schijnbaar ongevoelig voor de bewonderende blikken van de vrouwen op de dansvloer.
Ik liep naar het tafeltje waar Emma inmiddels cd’s stond te verkopen. “Hoe gaat de verkoop?”
“Wat?”
Ik kwam naast haar staan en herhaalde mijn vraag in haar oor. Ze wees op haar turflijstje. Achttien cd’s verkocht, zag ik. “Wie waren die meisjes?” riep ze. “Kreeg je een oneerbaar voorstel?”
Ik grijnsde en gaf geen antwoord.
“Zullen we zo gaan?” schreeuwde ze. “Veel te veel lawaai hier.”
∗
“Die meisjes,” zei ik toen we in de taxi zaten, “vertelden waar we allemaal naartoe moesten.”
“De Sagrada Familia zeker.”
“Ook. Ik heb driekwart niet verstaan, maar we moeten naar al die andere Gaudi-gebouwen, en in elk geval naar Pare Güell.”
“Daar hebben we helemaal geen tijd voor,” zei Emma met iets van spijt in haar stem. “Morgenochtend moeten we uitslapen, want het is al over vieren, en we moeten om zeven uur op het vliegveld zijn, dus we hebben hooguit morgenmiddag een paar uurtjes.”
“Vandaag hadden we half Barcelona kunnen zien,” zei ik.
“Vandaag hadden we andere dingen te doen. Fijne dingen.” Ze pakte mijn hand en keek me in mijn ogen. “Weet je wat? We gaan naar Pare Güell.”
“Nu?”
“Nu.” Ze boog zich voorover naar de taxichauffeur en zei: “Pare Güell, por favor.”
“No es abierto,” zei de chauffeur. “Cerrado.”
“Wat zegt-ie?” vroeg Emma.
“Geen idee,” zei ik.
“Jij stond toch net met die Spaanse meiden te praten?”
“In het Engels, ja.”
“Pare Güell is finished. You want to go?” vroeg de chauffeur.
“Ik neem aan dat-ie bedoelt dat het park eindelijk klaar is,” zei Emma. “Het is vast net als met die kerk, de Sagrada Familia. Gaudi is allang dood, maar ze zijn nog steeds aan het bouwen. Yes, we want to go.”
De chauffeur haalde zijn schouders op, keerde de taxi en bracht ons erheen.
“Het is dicht,” zei Emma teleurgesteld toen de taxi voor het hek stopte.
“I told you, is finished,” zei de chauffeur. “Where you want to go now?”
“To the beach?” Emma keek me vragend aan.
“Absoluut,” zei ik. “Vamos à la playa.”
Hand in hand liepen we een minuut of tien later over de boulevard. Emma droeg haar gitaarkoffer, ik haar tas. Het was windstil en een graad of zestien, en op dit tijdstip lag het strand er verlaten bij. Bij een gesloten strandtentje liepen we via een trapje het strand op. Emma hield stil op een meter of drie van de vloedlijn. “Zullen we hier gaan zitten? Het zand lijkt me aardig droog.”
Ze legde haar gitaarkoffer in het zand en plofte neer. Ik zette Emma’s tas bij de koffer en ging naast haar zitten. Ze ritste de tas open en haalde er een fles witte wijn uit. “Deze stond in de kleedkamer. Ik vond het zonde om hem niet mee te nemen, een flesje wijn komt altijd van pas.”
“Ik vond die tas al zo zwaar,” zei ik.
Ze maakte de fles open en gaf hem aan mij. “Ik heb helaas geen glazen.”
“Geeft niet.” Ik nam een slok en gaf de fles terug.
Ze legde haar arm om mijn schouders, ik legde een hand op haar been en zo zaten we daar een hele tijd zwijgend naar de zee te kijken. Eindelijk, eindelijk begreep ik wat Noor had bedoeld met ‘ergens zijn’. Hier was ik, met Emma, en het was alles wat ik nodig had.
“Waar denk je aan?” vroeg ze.
“Hoe fijn het is om hier met jou te zitten.”
“Ben je gelukkig?”
Daar hoefde ik niet lang over na te denken. “Ja. Op dit moment ben ik de gelukkigste vrouw ter wereld.”
“Op dit moment,” herhaalde ze.
“Ben jij gelukkig?” vroeg ik.
Ze glimlachte. “Ik zou natuurlijk ook kunnen zeggen dat ik op dit moment de gelukkigste vrouw ter wereld ben.”
“Maar?”
“En dat ben ik in zekere zin ook,” ging ze verder. “Maar een stukje van mij is voortdurend bezig met het feit dat dit niet mag. Dat jij een relatie hebt. Als wij een relatie zouden hebben en jij zou vreemdgaan, zou dat mijn hart breken.”
“Ik zou niet vreemdgaan.”
“Dat heb je Noor vast ook beloofd.”
Ik zweeg.
“Sorry,” zei ze. “Dat had ik niet moeten zeggen. Wat je Noor wel of niet beloofd hebt, zijn mijn zaken niet. En ik mag het al helemaal niet op mezelf betrekken.”
Ik keek naar de zee. “Wat ik met jou heb is anders. Maar misschien kun je die garanties wel nooit geven. Misschien geldt ‘eens een dief, altijd een dief’ ook voor vreemdgangers.”
“Ik weet het niet,” zei ze. “Volgens mij ga je niet vreemd als je relatie goed is. Overspel is altijd een teken, daar ben ik van overtuigd.”
“Ik voel me geen vreemdganger.”
“Objectief gezien ben je dat wel.”
“Ik voel me iemand die de liefde van haar leven heeft gevonden, op het verkeerde moment.” Ik zie twee mensen op het strand, vlak bij het water hand in hand. Acda & De Munnik, ging dat niet ook over vreemdgaan? Ergens klopt er hier iets niet, ik draag een ring maar ‘k heb jou nooit getrouwd.
“Ik kan je niet vragen om te kiezen,” zei Emma.
“Dat kun je wel.”
“Misschien,” zei ze. “Maar dat wil ik niet. Ik wil natuurlijk het liefst dat je bij mij hoort. Helemaal. En ik snap best dat dat nu niet kan, dus zolang je dat niet kunt oplossen, kan ik met deze situatie leven.”
“Dat klinkt bijna als een verplichting.”
“Je begrijpt wat ik bedoel. Ik wil niet iemands minnares zijn.” Ze zuchtte. Ik keek opzij en zag een traan over haar wang rollen. Ze veegde hem bruusk weg. “En tegelijkertijd vind ik dat ik niets van je mag eisen. Als Noor terugkomt en jij maakt het niet uit, dan zal ik dus zelf een beslissing moeten nemen. En ik weet nu al dat ik dat waarschijnlijk niet kan.”
Ik sloeg een arm om haar heen. “Hé, als Noor terugkomt, maak ik het wél uit.”
“Dat weet ik wel, maar ik weet het niet zeker.” Haar stem trilde. “Wie zegt dat je haar niet ineens veel leuker vindt dan mij? Noor ken je. Zij is vertrouwd. Met Noor weet je wat je hebt. Met mij moet je dat nog maar afwachten.”
“Jou ken ik ook, en voor mijn gevoel beter. En ik wil je nog veel beter leren kennen.” Ik keek haar aan. “Emma, ik maak het uit met Noor.”
“Beloofd?”
“Beloofd.”
“Oké. Daar hou ik je aan.” Ze pakte een handvol zand, spreidde haar vingers en liet het ertussendoor lopen.
“Moeten we niet terug naar het hotel, eigenlijk?” vroeg ik. “Om te slapen?”
“Een wijze man heeft ooit gezegd dat je nu leeft, en dat je altijd nog kunt slapen als je dood bent.”
“Wijs, ja. Wie was dat?”
Ze stond op en klopte het zand van haar kleren. “Bon Jovi.” Ze stak haar hand uit om mij overeind te trekken. “Zullen we naar het hotel lopen?”
“Hoe ver is het?”
“Geen idee. Een kwartiertje of zo.”
“Weet je de weg?”
“Ongeveer.”
We namen hetzelfde trapje naar de boulevard.
“Hoe gaat het met die zaak van jou?” vroeg ze. “Hoe zit dat eigenlijk met die homoporno?”
“Dat mag ik echt niet vertellen. Er is een bekende Nederlander bij betrokken.” Ik wist dat ik dat niet had moeten zeggen, maar na ons gesprek van daarnet had ik het gevoel dat ik haar iets moest geven. Niet voor de eerste keer was ik verrast door mijn eigen gedachtegang. Alsof ze er wel vertrouwen in zou krijgen als ik haar iets geheims zou vertellen.
“Oh,” zei ze. “Dan vraag ik niet verder. Volgens mij moeten we die straat in.” Ze wees naar een slechtverlichte steeg en keek bedenkelijk. “Misschien toch maar de volgende.”
Ik liep naar een bankje en pakte de plattegrond uit mijn tas. “We zijn nu…” Ik zocht op de kaart.
Emma prikte met haar vinger. “Hier. We kunnen de volgende straat nemen, die is vast veiliger, en dan moeten we de eerste, tweede…vijfde rechts.”
Ik vouwde de plattegrond op en we liepen verder. Ik dacht aan Katia, die nu alleen in huis zou zijn – of met Lynette. Ik hoopte maar dat de inbreker niet teruggekomen was. Misschien moest ik haar morgen even sms’en. Voor de zoveelste keer vroeg ik me af of er een verband was tussen de gebeurtenissen van de laatste tijd, en of het te maken had met Emma, of Katia, of dat iemand het gewoon op mij gemunt had. Op de doos met het konijn had geen naam gestaan. En aangezien de inbreker bij ons in huis geweest was, moest hij of zij weten dat Katia en ik daar allebei woonden. Dat betekende dat hij of zij ons allebei de stuipen op het lijf wilde jagen. Ik kon me niet voorstellen dat stalker Janneke zo gestoord was.
“Wat ben je ver weg,” zei Emma.
“Barcelona,” zei ik. “Dat is nog binnen de EG.”
“Jij bent niet in Barcelona. Waar ben je wel?” Ze keek me onderzoekend aan. “Toch niet in Zuidoost-Azië hoop ik?”
Ik schudde mijn hoofd. “In Nederland. Weet je nog dat er aangebeld werd toen ik je donderdag aan de telefoon had? Er stond niemand voor de deur, alleen een grote doos met een strik eromheen. Ik dacht eerst dat-ie van jou kwam, tot ik zag wat erin zat.” Ik vertelde haar over het konijn en de foto van Morticia. “Er was dus echt iemand in ons huis geweest, zoals ik al die tijd al dacht. Bovendien had ik een paar dagen daarvoor al een naar briefje gekregen.”
“Een naar briefje?”
Ik haalde mijn schouders op. “Hoer, in hoofdletters. Verder niks, geen afzender natuurlijk.”
“En dat ongeluk was dan waarschijnlijk ook geen ongeluk, maar opzet,” zei ze. “Gatverdamme. Wie zou jou zoiets willen aandoen?”
“Daar heb ik veel over nagedacht,” zei ik. “Het kan met jou te maken hebben of met Katia. Het begon een paar dagen nadat ik jullie had leren kennen.”
“Op wat voor manier kan het met mij te maken hebben?” vroeg ze ongelovig.
“Lees je je eigen gastenboek wel eens? Er zitten rare types tussen jouw fans.”
“Denk je?” Ze dacht na. “Wie dan?”
“Janneke Timmer.”
“Nee,” zei ze. “Janneke? Meen je dat nou? Die is altijd zo lief tegen mij. Een beetje verlegen, maar helemaal niet opdringerig of zo.”
Ik vertelde haar hoe Janneke zich gedragen had, tot en met het ‘denk maar niet dat je haar zomaar kunt krijgen’ van vorige week.
“Daar had ze dan ongelijk in,” zei ze. “Maar…Janneke? Nee. Dat kan ik echt niet geloven. Ik denk dat je het meer in de richting van Katia moet zoeken. Wat wist je eigenlijk van haar voor ze in je huis kwam wonen?”
“Zo goed als niets. Ik heb vertrouwd op mijn mensenkennis.”
“Diezelfde mensenkennis die je hebt gebruikt voor je een relatie met Noor kreeg?”
“Au,” zei ik. “Stoten onder de gordel doen pijn.”
“Misschien werkte je mensenkennis toen eventjes niet zo goed, omdat je zo graag wilde,” zei ze grootmoedig. “Je wist dus helemaal niets van Katia. Wat als je een gevalletje Single White Female in huis hebt gehaald? Heeft ze al gevraagd wie je kapper is?”
Ik schudde mijn hoofd. “Ze schrok net zo hard van dat konijn als ik, dat kan niet gespeeld zijn. Bovendien was het de bedoeling dat ik zou denken dat het de kat was. Als dat het idee is, ga je daar dus in mee en zeg je dus niet meteen dat het een konijn is. Shit.”
“Wat shit?”
“Ik realiseer me ineens wie er op een van de foto’s staat. Je weet wel, die foto’s die weg zijn.”
Ze keek me aan. “Jij?”
“Ik. Een belachelijke foto, genomen in de dierentuin. Ik heb een idioot strooien hoedje op, vraag me niet waarom.”
“Denk je dat er straks een doos voor je deur staat met een mensenlijk erin, en jouw foto?”
Ik moest er niet aan denken. “Jezus, doe niet zo luguber.”
We kwamen aan bij het hotel. De nachtportier keek niet op of om. Die was het zeker gewend dat gasten om half-zeven ‘s-morgens naar bed gingen.
“Om nog even terug te komen op Katia…” zei Emma, toen we in bed lagen. “Doet ze raar de laatste tijd? Verdacht?”
Ik deed het licht uit. “Zo goed ken ik haar dus niet. Ze krijgt wel telkens SMS-jes waar ze van schrikt. Oh, en laatst heeft ze de sim-kaart van haar mobieltje vervangen. Liefje, je bent briljant.”
“Dank je. Hoezo?”
“Snap je dat dan niet? Katia is dus ook slachtoffer.”
“Of doet net alsof,” zei Emma.
“Daar ga ik op dit moment nog maar even niet vanuit. Vanwege dat konijn, maar ook omdat ze doodziek was. Hoe overtuigend je ook wilt zijn, je gaat niet zover dat je jezelf vergiftigt. Even iets anders: hoe laat moeten we eigenlijk uitchecken?”
“Vijf uur.”
“Wat?”
Ik hoorde haar grinniken. “Vijf uur. Ik heb een lazy checkout geboekt, dat kan hier. Dus we hoeven nog niet per se te gaan slapen.”
Ik glimlachte in het donker. “Dat kan altijd nog, als we dood zijn.”