Normaal ben ik echt geen ochtendmens, maar die maandag was ik blij dat ik mocht opstaan om te gaan werken. De hele zondag had ik gezocht naar dingen die me konden afleiden. ‘s-Ochtends had ik drie wassen gedraaid en een appeltaart gebakken. Met die taart was ik ‘s-middags bij mijn ouders langs geweest en daarna had ik een eind in het bos gewandeld. Maar ik bleef me raar voelen, leeg, en ‘s-avonds had ik eerst Emma’s telefoonnummer in mijn mobiel gezet en daarna eindelijk haar cd durven draaien. Lily was een prachtig liedje. Als ik niet had geweten dat het voor mij geschreven was, zou ik hebben gewenst dat iemand ooit zoiets voor mij zou schrijven. Elke keer dat ik het nummer draaide, had ik er meer spijt van dat ik haar had laten gaan en bij de zesde keer kwamen de onvermijdelijke tranen. Ik sprak mezelf streng toe. Ik had immers al een beslissing genomen, het had geen zin om daar nu verdrietig over te gaan zitten doen. Het hielp niet. Ik zocht haar website op, bekeek al haar foto’s en filmpjes, las het gastenboek (voornamelijk berichten van dweperige meisjes), en weerstond de verleiding om haar te mailen. Waar was ik in vredesnaam mee bezig? Noor hield van mij en ik hield van Noor, punt uit. Het zou echt wel goedkomen tussen ons, als Noor eenmaal terug was in Nederland. Emma zou ik uit mijn hoofd zetten, besloot ik resoluut.
Het had niet gewerkt, natuurlijk. Ik had de halve nacht liggen draaien en was pas tegen vijven in slaap gevallen, een slaap die ik net zo lief had overgeslagen als ik had geweten wat voor bizarre dromen hij met zich mee zou brengen.
Ik ontbeet rustig, douchte uitgebreid, fietste op mijn gemak naar kantoor en gaf mezelf onderweg een schouderklopje omdat ik de hele ochtend nog niet aan Emma gedacht had. Nou ja, behalve dan die paar keer dat ik dacht dat ik haar zag fietsen. Oké, ik dacht eigenlijk de hele weg aan haar. Maar niet omdat ik iets met haar wilde. Gewoon omdat het zo leuk was geweest om haar weer te zien. Als oude vrienden.
Zoals gewoonlijk zat er nauwelijks post in mijn brievenbus. Ik liep naar de receptie en nam het stapeltje door. Reclame, reclame, reclame, een rekening en één brief zonder afzender, met alleen een geprint etiket met mijn naam erop.
“Die is vanochtend vroeg gebracht,” zei Sandra. Heerlijk, zo’n receptioniste die alles in de gaten houdt.
“Heb je gezien door wie?”
“Ik was in de keuken, dus ik heb haar niet zo goed kunnen bekijken. Een vrouw met halflang donkerblond haar. Niet klein en niet groot en een normaal figuur.”
Signalementsleer, les 1: lengte is relatief en een normaal figuur bestaat niet.
“Hoe groot is niet klein en niet groot?”
“Eén meter vijfenzeventig, zoiets?” Sandra lachte. “Voor jou is dat natuurlijk reusachtig.”
Ik ben één zestig. Gelukkig werkt dat vaak in mijn voordeel, anders zou ik er vast een complex over hebben.
“En wat is een normaal figuur? Kledingmaat?”
“38, 40 denk ik. Smalle schouders, brede heupen. Onopvallende kleren, een grijze trui geloof ik, en een spijkerbroek. Moet je die brief niet openmaken?”
“Nieuwsgierig Aagje.” Ik liep naar boven. Katia was op kantoor, haar deur stond open. Ik stak mijn hoofd naar binnen. Ze staarde aandachtig naar haar beeldscherm, waarop een indrukwekkende reeks letters te zien was. Dat beeldscherm stond op een zwart IKEA-bureau en Katia zat op een hippe oranje bureaustoel. Het was gisteren zeker koopzondag geweest.
“Goedemorgen. Je hebt je kantoor ingericht zie ik.”
Ze keek geschrokken op. “Lilian! Je doet me verschieten.”
“Slecht geweten?”
“Ik was geconcentreerd aan het werk.” Ze keek op haar horloge. “Tien na tien. Ik ben al van zeven uur bezig.”
“Tijd voor een koffiepauze?”
Ze streek afwezig een lok haar achter haar oor en staarde weer naar het scherm. “Dit probleem moet zo snel mogelijk opgelost worden. En ik heb al vier koffies op.”
“Dan val ik je niet langer lastig. Succes.” Katia had dus geen tijd om mij te helpen met J’s en P’s natrekken. Dat zou een ouderwets stukje speurwerk worden, saai en tijdrovend. Ik sloot haar deur en liep naar mijn eigen kantoor. Ik toetste de code van het alarm in – 1234, een belachelijk getal, maar ik hoopte dat criminelen zouden denken dat een detective nooit zo stom zou zijn om zo’n voor de hand liggende combinatie te kiezen – en legde de post op tafel, de anonieme brief bovenop. Ik zette koffie en maakte de envelop open. Ik pakte een papieren zakdoekje om de inhoud eruit te halen, gokte erop dat de afzender hem ergens in het midden had vastgepakt en trok de brief voorzichtig aan een van de hoeken uit de envelop. Hij bestond uit slechts één woord, in grote hoofdletters midden op het vel papier geprint: HOER. Mijn maag trok zich samen. Natuurlijk had ik wel eens akelige brieven gezien, maar nu drong pas goed tot me door hoe de ontvanger van zo’n brief zich voelt; ik beleefde het hele rijtje zelf. Schok, ongeloof, verbijstering, ontkenning, nog een keer ongeloof en ten slotte de gewaarwording dat iemand blijkbaar een enorme hekel aan mij had. Ik schonk koffie in en dacht na. Dit moest ik op dezelfde manier behandelen als een zaak voor een klant: uitzoeken wie iets tegen mij kon hebben en wat de reden was dat die persoon dit moment uitgekozen had. Een teleurgestelde klant (of ex-klant) leek me niet waarschijnlijk. Ik heb nog nooit gehoord van klanten die uit ontevredenheid ‘hoer’ gingen roepen. Voor ‘vuile kuthoer’ was ik wel eens uitgescholden, maar dat was door een winkeldief en die riep nog veel meer, dus dat telde niet. Hoewel…het kón natuurlijk iemand zijn die door mijn toedoen was opgepakt. Ik pakte een vel papier en schreef op: Oude zaken doornemen. Toch leek het me onwaarschijnlijk dat het iets zakelijks was. Zo veel boeven had ik nou ook weer niet helpen vangen. Het moest iets met relaties te maken hebben, je noemt iemand alleen hoer als je heel boos bent óf heel jaloers, bijvoorbeeld omdat ze de nieuwe liefde van je ex is. Maar ik was helemaal niet de nieuwe liefde van iemands ex, dus er was geen reden voor jaloezie. Iedereen die ik kende wist dat ik al jaren met Noor was. Dus, concludeerde ik, moest ik recentelijk iemand ontmoet hebben die dat niét wist. Iemand die verbonden was met een van de nieuwe mensen in mijn leven. Oftewel: met Katia of Emma. Even speelde ik met het idee dat het Katia’s ex kon zijn, van wie ze was weggevlucht, maar dat leek me wel erg onwaarschijnlijk. Die ex zou ons dan samen gezien moeten hebben, in een situatie die niets te raden overliet. Zo’n situatie was er simpelweg niet geweest, dus die ex zou wel een erg overspannen fantasie moeten hebben als zij – want het moest dan wel een zij zijn – daar iets achter zocht. En bovendien zou Katia haar dan ook gezien hebben. Het moest dus iets met Emma te maken hebben. Ik nam een slok koffie en ging in gedachten zaterdagavond nog eens na. Het concert, haar stem, de manier waarop ze keek, praatte, bewoog, wat er door me heenging toen ze mijn handen pakte…Ik dwaalde af. Het ging niet om wat er tussen mij en Emma gebeurd was, maar om alles eromheen. De mensen in het café. Natuurlijk. Janneke, de opdringerige fan die nota bene zelf opmerkingen over stalkers gemaakt had. Zij had weliswaar geen donkerblond haar en ze beantwoordde verder ook niet aan het signalement dat Sandra gegeven had, maar misschien had ze iemand anders de briefin de bus laten gooien, of Sandra had het mis. Getuigen waren wel vaker onbetrouwbaar. Het moest Janneke wel zijn. Ik complimenteerde mezelf met mijn denkwerk, borg de brief op, nog steeds met behulp van mijn zakdoekje, en zette tevreden mijn computer aan. Terwijl ik de mail liet binnenlopen checkte ik mijn financiële situatie. Alle klanten van de afgelopen tijd hadden keurig hun rekeningen betaald. Het was niet veel, maar ik stond er ook niet echt slecht voor.
Ik pakte de bezettingslijst van De Vijf Eiken, startte de website van de Eigentijdse Christenen op en vergeleek de namen. Geen overeenkomsten. Vervolgens bekeek ik de websites van twee andere kleine christelijke partijen, Het Ware Evangelie en de Partij Artikel 31, maar die hadden maar weinig informatie over hun medewerkers online staan.
Met een markeerstift kleurde ik alle mannelijke J’s die een bungalow geboekt hadden geel. Het waren er zesentwintig. Een Ph stond jammer genoeg niet op de lijst, en bij De Vijf Eiken hielden ze niet bij wie er naast de hoofdboeker nog meer in een huisje logeerden. De eerste potentiële Jeroen was J. Achterberg, die volgens de lijst in Dordrecht woonde. Ik vond zijn nummer in de telefoongids op internet, belde en kreeg ene Astrid aan de telefoon.
Bijna had ik, in mijn rol van altijd goedgeluimde telemarketeer ‘een hele goedemorgen’ gezegd, maar ik wist me nog net in te houden. “Goedemorgen, ik ben op zoek naar Jeroen Achterberg.”
“Jelle bedoel je,” zei Astrid. “Die is er niet. Als je weer over de krant belt, we nemen geen abonnement.”
“Mag ik vragen waarom niet?”
“Dat mag je best vragen,” zei Astrid, “maar dat gaat je niks aan. En haal ons nu maar uit je bestand. Dag hoor.”
Dat was één. Nog vijfentwintig te gaan. Ik streepte Achterberg door, belde nummer twee en kreeg het antwoordapparaat van Job en Monique. Kijk, dat schoot lekker op.
Anderhalfuur later was ik toe aan de laatste naam op de lijst. Ik was blij dat ik geen echte telemarketeer was. Je moest volslagen knettergek zijn als je zo’n baan langer dan een halve dag volhield. Ik had van alles naar mijn hoofd gesmeten gekregen en één mevrouw had een kwartier uitgetrokken om mij haar volledige levensverhaal te vertellen, dat – voorlopig – eindigde bij het vertrek van John, die ervandoor was gegaan met haar zus. Geen enkele J was een Jeroen en van drie J’s had ik geen telefoonnummer gevonden. Ik toetste het laatste nummer in, van J. van der Zande. De telefoon ging slechts één keer over.
“Met Jorinde van der Zande.” Ze had een diepe, donkere stem, een beetje als Amanda Lear. Zeker een zware roker. Ik keek naar de lijst. J. van der Zande, Jorindes man of vriend, had inderdaad een bungalow geboekt waar gerookt mocht worden.
“Een hele goedemorgen,” zei ik per ongeluk. “Ik ben op zoek naar Jeroen van der Zande.”
Het bleef ijzig stil aan de andere kant van de lijn.
“Hallo? Bent u daar nog?”
“Jeroen van der Zande bestaat niet meer,” zei Jorinde.
“Oh,” zei ik. “Het spijt me. Gecondoleerd.”
“Er is niemand dood.” Ze zuchtte. “Oké. Ik ben Jeroen van der Zande. Ik was Jeroen van der Zande. Ik ben sinds een tijdje in transitie. Van man naar vrouw.”
“Ah, op die manier. Ik zal uw gegevens aanpassen. En dan wens ik u een hele fijne dag,” zei Lilian de telemarketeer.
“Wilt u mij niets verkopen?” Jorinde klonk bijna beledigd.
“Eh…nee, dit was alleen een controle van onze gegevens. Hartelijk dank voor uw medewerking.”
Ik streepte deze laatste J ook door. De Jeroen die ik op de dvd had gezien, leek weinig problemen te hebben met zijn mannelijkheid.
Ik kon nu twee dingen doen met de overgebleven drie J’s: een internetspeurtocht uitvoeren of posten voor hun huizen tot ik een glimp van ze zou opvangen. J. Vos woonde in Amsterdam, J. Hofstede in Spijkenisse en J. Bunt in Leeuwarden. Ik zocht op internet naar het adres in Amsterdam. J. Vos woonde in de Jordaan, tenminste, als de adressenlijst van De Vijf Eiken klopte. Ik was onmiddellijk weer met mijn gedachten bij Emma. Ik kon best even op en neer naar Amsterdam. Misschien kwam ze wel langslopen als ik het huis van J. Vos in de gaten stond te houden, met twee tassen vol boodschappen, en dan zou ik aanbieden om haar te helpen dragen. Oh nee, dat kon niet, want ik moest J. Vos identificeren. Maar die zou dan toevallig net zijn huis ingaan, of uitkomen, en in de verste verte niet lijken op de spierbundel uit de pornofilm, zodat ik met een gerust hart met Emma mee naar huis kon. Ze had vast zo’n huis zoals je ze altijd in de woonbladen ziet, eigenlijk best klein maar van binnen enorm ruimtelijk, met een stadstuintje waar je heerlijk in de zon kon zitten tussen de fuchsia’s en de tomatenplanten. De oude houten vloer zou ze met veel geduld opgeknapt hebben, van de vensterbank had ze een lekkere leesplek gemaakt, de badkamer was geheel in oude stijl verbouwd, met een bad op pootjes en een authentieke wastafel, maar ook een regendouche, en haar slaapkamer…
Ik schudde mijn hoofd en stond op om een kop koffie te maken. Lilian de Bruin, beroepsfantast.
∗
Jacob Bunt vond ik op een netwerksite, Johan Hofstede was medewerker van een multinational. J. Vos bleef een mysterie. Strikt genomen was het niet zo dat ik van hem géén telefoonnummer had gevonden; het waren er meer dan dertig. Geen van allen woonden ze op het adres in de Jordaan dat hij bij De Vijf Eiken had opgegeven. Dus óf de telefoongids was niet actueel, óf J. Vos in de Jordaan had geen vast nummer. Ik kon ze nu alle dertig gaan bellen, me voordoen als enquêteur van De Vijf Eiken en vragen hoe ze hun verblijf hadden ervaren, maar daar had ik weinig zin in. Misschien moest ik deze zaak even laten rusten, mijn zinnen verzetten. Ik dacht weer aan de anonieme brief en tikte de url van Emma’s website in. Ik probeerde niet te lang naar haar foto te kijken en klikte op het gastenboek. Sinds gisteren waren er vijf berichten bijgekomen, van een Femke, een Yvette, twee anonieme afzenders en een J: Fantastische vrouw, je was geweldig zaterdag. Kijk uit naar de volgende. X J. Gisteren had ik toch ook een berichtje van een J gezien? Ik ging een pagina terug. Daar stond het: Heerlijk mens, je stem doet wat met me. X J. Brr. Ik was blij dat ik geen artiest was, je zult toch elke dag van dat soort enge opdringerige berichten in je gastenboek krijgen. Maar misschien ervaar je zoiets wel anders als je artiest bent. Echt bewijs dat ‘mijn’ anonieme brief van die Janneke kwam was het natuurlijk niet. Even speelde ik met het idee Emma te bellen om te vragen of zij vaker gehoord had dat mensen die bij haar in de buurt kwamen dit soort brieven kregen. Die gedachte zette ik even snel uit mijn hoofd als-ie erin gekomen was. Emma was verboden terrein en het was nota bene mijn vak om dit soort dingen uit te zoeken zónder hulp. Ik schreef Janneke op een vel papier, en daaronder jaloers, stalker en anonieme brief. Vervolgens omcirkelde ik haar naam en bleef er een tijdje naar kijken. En toen pas schoot de vraag me te binnen die ik al meteen had moeten stellen: hoe wist Janneke waar ik werkte? Zou ze me zaterdagavond gevolgd zijn? Dat had ik normaal gesproken gemerkt, maar ik was zo vol geweest van Emma dat ik nauwelijks in de gaten had wat er om me heen gebeurde. Ik kreeg het koud bij de gedachte dat me iets ontgaan was, mij, de alziende Lilian met het instinct van een roofdier. Oké, dan zou ze dus hebben geweten waar ik woonde en hoe ik heette, maar nog niet waar ik werkte. Ik tikte mijn naam in bij Google en vond een aantal verwijzingen naar mijn website. Daar stond natuurlijk het adres van mijn kantoor op. Weten dat iemand detective is en tóch een anonieme briefin haar brievenbus gooien, dat was wel lef hebben. Die Janneke werd steeds intrigerender. Jammer dat ik haar achternaam niet wist, want dat zou een stuk makkelijker zoeken. Emma zou haar achternaam vast wel weten. Meteen ging mijn fantasie weer met me op de loop. Ik zag mezelf staan, ergens in de Jordaan, bij Emma in de smalle gang. Ik zou nog net genoeg tijd hebben om de volle boodschappentas op de grond te zetten voor ze me tegen de muur zou drukken en me hartstochtelijk zou kussen. Na een eeuwigheid zou ze me loslaten, verontschuldigend naar de boodschappen wijzen en ik zou haar naar de keuken volgen, en terwijl ze een pak yoghurt in de koelkast zette zou ik haar vragen hoe Janneke eigenlijk nog meer heette. Ze zou eerst haar wenkbrauwen fronsen, maar vervolgens een vinger op mijn lippen leggen en zeggen: “Sst. Het gaat om ons.” De telefoon ging.
“Hoe staat het ervoor?” vroeg Luc. “Heb je al iets gevonden?”
“Ik ga morgen naar Amsterdam om iets na te trekken.” Ik zei het al voor ik het definitief besloten had.