Door een smerig treinraampje staarde ik naar weilanden en weggetjes waar auto’s door plassen reden en mensen in regenpakken voorovergebogen tegen de wind en de regen in fietsten. Als het zulk weer bleef, hoefde ik voorlopig geen fiets te regelen.
Mijn mobiel piepte. Eindelijk, een SMS van Emma. Spannend! Waarom? En wat heb je al ontdekt? XXX.
Wat had ik eigenlijk ontdekt? Niet zo heel veel, tenminste, niet over de zaak. Frank had me uitgelegd wat ik moest doen: telefoon opnemen, achterstallige post openmaken en zorgen dat alles bij de juiste mensen terechtkwam, alle algemene mailtjes beantwoorden voor zover ik dat kon en de rest printen zodat ik die later met hem kon bespreken. De mannen die voor een screentest kwamen moest ik inschrijven en aankondigen bij Bas, de jongste van de twee productieassistenten, die ze dan kwam ophalen. Het werk werd behoorlijk bemoeilijkt door editor Pim, die niet bij mijn balie weg te slaan was. Hij had me de halve middag de oren van het hoofd gekletst over zijn documentaire en hoe belangrijk hij het vond om deze mensen integer in beeld te brengen. Ik had nog onopvallend doorgevraagd over die financier waarmee hij in zee wilde, maar daar was hij vaag over gebleven. De inhoud van zijn documentaire, daar ging het om en Pim was niet te beroerd om me voor de derde keer te vertellen wat er zo uniek aan was. Gelukkig kwam Frank op een gegeven moment informeren of het goed ging. Dat was voor Pim het signaal om maar weer eens iets te gaan monteren.
Dat kan ik je wel vertellen, maar dan zou ik je moeten vermoorden. XXX sms’te ik terug, me enigszins schuldig voelend omdat ik een tweedehands grapje gebruikte, terwijl alles met Emma juist zo nieuw en zo goed voelde.
Tussen de post van Rock Hard zat weinig interessants. De grootste stapel ging naar Guus van de administratie. Verder waren er een paar open sollicitaties, met foto uiteraard en een hoop reclame van het soort dat ik zelf altijd meteen in de papierbak gooi. In de centrale agenda, die ik niet hoefde bij te houden maar wel kon bekijken, stond dat er op maandagochtend altijd een werkoverleg was, dus ik was op zoek gegaan naar de notulen daarvan, in de hoop erachter te komen wie The Tourist Trap monteerde. Op Samantha’s computer had ik niets gevonden. De receptioniste hoefde blijkbaar niet te notuleren. Ik had me voorgenomen Pim morgen uit te horen.
Emma sms’te weer. Oh, dan hoef ik het niet te weten. Ik wil nog heel veel beleven voor ik doodga. En het liefst met jou. XXX
Ik staarde weer uit het raam, deze keer met een glimlach op mijn gezicht. Buiten was het opgehouden met regenen.
∗
Die pumps waren geen slimme keuze geweest. Omdat ik op mijn rechterhiel een blaar voelde ontstaan, nam ik vanaf het station de bus. Als ik dan toch forens werd, dan maar een echte. Ik stapte uit bij het winkelcentrum om boodschappen te doen.
De supermarkt was, zoals altijd op het drukste moment van de dag, een regelrechte hel. Krijsende kinderen, mannen die voor een schap stonden te bellen: “Ja, maar welke tomatensaus dan?” en ongemotiveerde vakkenvullers die de klanten leken te zien als ‘die mensen die altijd zo vreselijk in de weg lopen’. De kortste rij bleek, geheel volgens de wet van Murphy, uiteindelijk de langste omdat iemand iets wilde afrekenen waar een beschadigd etiket op zat, zodat de streepjescode niet leesbaar was en de caissière in paniek raakte. En al die tijd voelde ik die ellendige blaar kloppen op mijn hiel.
Toen ik eindelijk de supermarkt uitliep, zag ik hem staan. Mijn fiets. Mijn eigen trouwe fiets, die ik al vijftien jaar had. Helemaal intact. Ik liep erheen. Hij stond op slot. Jammer dat ik mijn Easy Picking setje niet bij me had. Daarmee zou ik het slot in minder dan geen tijd open hebben. Raar idee trouwens, dan zou iedereen met zo’n setje dus alle fietsen kunnen stelen. Nu ik erover nadacht: iedereen met zo’n setje kon ook alle deuren openmaken. Je moest er toch niet aan denken dat iedereen die naar het Teleshopping-kanaal keek bij jou zou kunnen inbreken.
Ik nam me voor om het setje morgen mee te nemen naar Rock Hard. Tijdens de rondleiding had ik uit veel kasten sleuteltjes zien steken. Die zouden waarschijnlijk allemaal in de bovenste la van een bureau belanden, maar het kon best zijn dat die la vervolgens ook op slot ging. Ik keek weer naar mijn fiets. Hij was afgesloten met mijn eigen slot; degene die hem had meegenomen had niet de moeite genomen er een nieuw slot op te zetten of op z’n minst een kettingslot te kopen. En thuis had ik nog een reservesleutel. Zo snel als ik kon strompelde ik op de pumps naar huis, waar ik een blarenpleister op mijn hiel plakte, het mantelpakje over een stoel gooide, een T-shirt, een spijkerbroek en een paar gympen aantrok en op zoek ging naar de reservesleutel die niet op een voor de hand liggende plek bleek te liggen maar in mijn nachtkastje. Ik rende naar het winkelcentrum, de zere hiel zo veel mogelijk negerend. De fiets stond er nog. In een reflex keek ik om me heen. Stom natuurlijk, alsof je eigen fiets meenemen diefstal was. Ik stak de sleutel in het slot, stapte op en reed naar huis.
∗
“Waar ging Dr. Phil vandaag over?” vroeg ik, terwijl ik een ui snipperde.
“Ik weet het nog niet. Ik heb het opgenomen,” zei Katia, die een paprika in blokjes sneed. “Op Teletekst stond dat het zou gaan over pathologische leugenaars, maar meestal klopt daar niets van. Wat gaat er nog meer in die enchilada’s?”
Ik waste twee tomaten en gaf ze aan haar, kieperde een blikje kidneybonen en een blikje mais leeg in een vergiet, hield dat onder de kraan en liet het vervolgens uitlekken.
“Je haar zit leuk,” zei ze.
“Dank je. Ik heb mijn fiets terug.”
“Hoe kan dat nu? Heeft iemand hem gevonden? Had je hem gemerkt met zo’n speciale stift?”
“Hij stond bij het winkelcentrum.”
“Daar heb jij hem toch niet achtergelaten?”
“Nee.” Ik schepte crème fraiche in een bakje, perste er een teentje knoflook boven uit en roerde dat er met een grote lepel tacokruiden doorheen. “Ik kon ‘m zo meenemen, met de reservesleutel.”
Morticia maakte aanstalten om op het aanrecht te springen.
Ik schoof haar opzij met mijn voet. “Nee, je mag geen crème fraiche.”
“Vreemd,” zei Katia. “Moeten die ajuinen gebakken?”
“Met de paprika en de gemarineerde quornstukjes. Ik heb nog ergens een kettingslot, daar ga ik ‘m dubbel mee op slot zetten.”
Katia roerde in de wok. “Iemand heeft dus jouw fiets meegenomen van de plaats van het ongeluk. En die iemand woont of werkt hier in de buurt.”
“Ik denk dat we dat wel mogen aannemen.”
“Vind je dat geen enge gedachte?”
“Eng? Nee, eerder een gelukkig toeval. Die fietsendief is eigenlijk nogal een sukkel. Ik zou nooit een fiets stelen zonder er onmiddellijk een nieuw slot op te zetten. Als de rechtmatige eigenaar hem zo weer mee kan nemen heeft het geen nut om een fiets te jatten.” Ik schoofde tomaten van de snijplank in de wok. “Zometeen, als ze zacht zijn, moet er een klein beetje chili-saus bij.” Ik zette de oven op voorverwarmen en liep naar de koelkast om de fles chilisaus te pakken.
“En als de dief nu eens degene is die jou omvergereden heeft?”
De koelkastdeur, die ik abrupt had losgelaten, viel met een zacht plofje dicht. “Shit.” Ik voelde weer die duw in mijn rug en mijn hoofdpijn kwam in zijn volle hevigheid terug. “Dan is het wél eng.”
“De tomaten zijn zacht, mag ik de chilisaus?”
Ik deed de koelkast weer open en gaf haar de fles. “Een klein scheutje. Denk je dat iemand het op mij gemunt heeft?”
“Zo goed ken ik je nog niet. Heb je vijanden hier in de buurt?”
“Niet dat ik weet.” Ik dacht aan Janneke. Die zou best hier om de hoek kunnen wonen, in deze buurt bemoeide niemand zich met elkaar en kende je alleen je naaste buren. “Kun jij de identiteit achterhalen van mensen die iets in een gastenboek schrijven op internet?” Ik pakte het vergiet uit de gootsteen en gooide de bonen en de mais in de wok. “Het moet vijf minuutjes doorwarmen.”
“Dat hangt van het gastenboek af, maar ik kan het wel proberen.” Katia knipte het pak tortilla’s open. “Twee per persoon zeker?”
Ik knikte. “We kunnen ze alvast wel met crème fraiche besmeren. Wil jij de kaas in of op je enchilada’s?”
“Allebei. Zal ik vandaag nog achter die persoon aangaan of is morgen ook goed?”
“Morgen is prima. Je bent een schat.” Ik gaf haar de url van Emma’s website en omschreef de berichten die J. in het gastenboek had gezet. “Ik weet bijna zeker dat de berichten van die Janneke komen.”
“Was dat die vrouw die bij het optreden de hele tijd zo boos naar jou keek?”
“Dezelfde.”
“Dus je denkt dat zij iets met het ongeluk te maken heeft,” constateerde Katia.
“Ze lijkt me er gestoord genoeg voor. Janneke is het schoolvoorbeeld van een obsessieve fan.” Ik verdeelde de vulling over de met crème fraiche besmeerde tortilla’s, strooide er kaas overheen, rolde ze op en legde ze in een ovenschaal. Ik bestrooide het geheel met de rest van de kaas en schoof de schaal in de oven. “Acht minuten.”
∗
“Weet je nou al of je mee wilt naar Barcelona?” vroeg Emma. Ze had me na het eten gebeld en we zaten nu al een half-uur over niets te praten, een half-uur waarvan elke seconde me dierbaar was. Bellen met Emma was een verademing vergeleken bij de moeizame telefoongesprekken met Noor.
“Ik heb nog geen idee hoe lang die undercoverklus gaat duren,” zei ik. “Ik kan natuurlijk wel vrij vragen voor vrijdag. Maar dat staat misschien een beetje stom, in mijn eerste week daar.”
“We vliegen vrijdagmiddag om vijf uur. Desnoods zou je ‘s-morgens wel kunnen werken. En dat ticket kan twee uur van tevoren nog omgezet worden naar jouw naam. Dat kost maar vijfendertig euro. We hebben trouwens een fantastisch hotel, niet zo’n toeristendump aan de Ramblas of in een of andere ongure achterbuurt.”
“Heel verleidelijk.” In een hotel in een stad, waar niemand ons hoort, waar niemand ons kent en niemand ons stoort, zong Guus Meeuwis in mijn hoofd. Ik probeerde het liedje weg te drukken vóór ik me zou gaan ergeren aan die volkomen incorrecte zin Op de vloer ligt een lege fles wijn (een lege fles is een lege fles, wijn is wat erin zat maar er niet meer in zit). Volgens Luc ging het nummer trouwens over een homostel. Hij betoogde dat En kledingstukken die van jou of mij kunnen zijn alleen maar kon gaan over mensen die ongeveer dezelfde kleding dragen, en aangezien Guus Meeuwis een man was, met mannenkleding, moest die ander automatisch ook een man zijn.
“Ben je er nog?”
“Er zat weer zo’n Hollandse hit in mijn hoofd. Ik heb heel veel zin om met jou naar Barcelona te gaan. Ik probeer morgen die klus af te ronden en als dat niet lukt, vraag ik alvast vrij voor vrijdag.”
“Wat doe je daar eigenlijk voor werk, bij die homopornotypes?”
“Ik ben receptioniste.” Ik vertelde over de erectieproblemen van Chris Stallion, de dure auto’s, het kantoor dat wel een meubel-showroom leek en Pim met z’n documentaire. Waarom ik daar was liet ik in het midden, en ze vroeg er gelukkig ook niet naar.
“Heb je wel kleren die netjes genoeg zijn voor zo’n poenig bedrijf? En wat doe je met je haar?”
“Ik ben voor undercoveroperaties in het bezit van een bus stylingschuim, haarlak, twee mantelpakjes en een paar ellendige pumps,” zei ik. “Dus ik had een mantelpakje aan, maar dat bleek achteraf niet echt nodig. Iedereen trekt daar gewoon aan wat-ie wil.”
“Gelukkig maar,” zei Emma. “Stel dat je daar per ongeluk toch langer zou moeten blijven, dan zou je een complete nieuwe garderobe moeten aanschaffen.”
“Met slim combineren kom je een heel eind.” Ik klonk als een styliste van een of ander modeprogramma. “En ik kan altijd kleren lenen als het nodig is.”
“Van wie dan? Katia is drie koppen groter dan jij…”
“…en heeft sowieso nauwelijks kleren bij zich,” vulde ik aan.
“Lynette heeft een heel andere kledingstijl en van Debbie kan ik me ook herinneren dat die er nogal excentriek bijloopt. Ik zie jou nog niet in een roze petticoat naar je werk gaan.”
“Dus als ik van iemand iets zou moeten lenen, dan blijft er maar één over,” zei ik. Morticia sprong bij me op schoot en rolde zich onmiddellijk op. Ik aaide haar zachte zwarte vacht.
“Je moeder?”
“Jij. Je bent ongeveer even lang als ik en volgens mij heb jij een kast vol leuke bloesjes en rokjes.”
“Ik ben minstens vijf centimeter langer dan jij. En hoe weet je dat van die bloesjes en rokjes, je hebt toch niet in mijn kasten zitten snuffelen terwijl ik lag te slapen?”
“Natuurlijk niet. Ten eerste heb ik mensenkennis, dus ik hoef niet in jouw kasten te kijken om iets over je te weten te komen. Ik kijk gewoon naar jou. Ten tweede staat er niet voor niks een gigantische kast in je slaapkamer: daar móéten veel bloesjes en rokjes in zitten, dat kan niet anders. En ten derde heb ik goed rondgekeken toen ik ‘s-nachts naar de wc moest. Je huis weerspiegelt je kledingsmaak.”
“Oh ja? Wat vond je het leukste aan mijn huis?”
Emma’s huis had er anders uitgezien dan in mijn Woonidee-fantasie, heel anders. Het was dus al geen benedenwoning, en het was ook allerminst wit en licht en ruimtelijk. Ze had er een soort duizend-en-een-nachthuis van gemaakt, met veel paars, rood en goud.
“Het allerleukste?” vroeg ik. “Dat je thuis was.”
“Haha, heel grappig.”
“Nee, ik meen het. Het is degene die er woont die het huis leven geeft.”
Aldus Lilian de Bruin, de poëtische speurder.
∗
Het liep tegen twaalven toen we eindelijk ophingen. Ik ging naar de keuken om warme chocolademelk te maken en zag Katia in haar pyjama aan tafel zitten. “Jij bent ook nog laat op.”
“Ik kon niet slapen.”
Ik goot chocomel in een beker. “Jij ook?”
Ze schudde haar hoofd. “Ik heb kruidenthee.” Ze hield het zakje omhoog. Het was van bruin papier en er zat een kitscherig etiket op met krullerige tekeningetjes rondom het handgeschreven Slaap Wel.
“Ik wist helemaal niet dat we dat in huis hadden.” Ik zette mijn chocomel in de magnetron. “Ik heb het ook nog nooit gezien. Is het lekker?”
“Het stond gewoon in de keukenkast. Misschien was het van Debbie.” Ze blies in haar mok en nam een slokje. “Het is een beetje bitter. Maar kruidenthee smaakt altijd apart.”
“Grappig zakje,” zei ik. “Er is dus iemand die ergens in een winkel de hele dag van die etiketjes zit te tekenen. Best een mooi handschrift ook.”
“Het lijkt een beetje op dat van mijn ex,” zei Katia.
“Els?” De magnetron piepte en ik haalde de gloeiendhete beker eruit.
Ze knikte. “Ik ga die aflevering van Dr. Phil kijken. Wil je hem ook zien?”
Ze had de gordijnen nog open, zag ik toen we boven kwamen. Ik keek naar buiten. Aan de overkant zag ik een lichtpuntje, waarschijnlijk iemand die voor de deur stond te roken omdat dat in huis niet mocht. Verder was er niemand op straat. In de meeste huizen was het licht ook al uit.
“Hij gaat beginnen,” zei Katia.
Ze nam een grote slok thee terwijl Dr. Phil zijn gasten introduceerde, drie ontspoorde tieners die zich te buiten gingen aan seks, drugs, alcohol en gevaarlijke stunts.
∗
Ik schrok wakker van een geluid. Er liep iemand door het huis, en die iemand deed niet bepaald moeite om niet gehoord te worden. In het donker tastte ik naar mijn mobieltje. Tien over vier. Ik stapte uit bed, sloop naar de wasmand en trok de sokken aan die ik daar een paar uur geleden in gegooid had. Het geluid kwam van Katia’s etage. Ik tikte alvast 112 in op mijn mobieltje, zodat ik als er echt een inbreker was alleen nog maar op het groene belknopje zou hoeven drukken, en ging onderaan de trap staan luisteren. Kokhalsgeluiden en daarna het doortrekken van een wc. Ik haalde opgelucht adem. De politie hoefde ik in elk geval niet te bellen.
“Katia,” riep ik, “gaat het wel goed met je? Moet ik een dokter bellen?”
Ze kwam uit de wc, deed het licht aan en kwam bovenaan de trap staan, wit als een doek en met rode ogen. “Ik heb iets verkeerds gegeten denk ik,” zei ze met een klein stemmetje.
Ik pakte een emmer uit de gangkast en liep de trap op. “Het avondeten kan het niet zijn, want ik heb nergens last van. Misschien je lunch?” Ze haalde haar schouders op. “Ik voel me miserabel.”
“Je moet weer even gaan liggen. Bed of bank?”
“Bed.” Op onvaste benen liep ze naar de slaapkamer. Ik kwam met de emmer achter haar aan.
Ik kieperde Katia’s kleren van de stoel in de slaapkamer en ging naast het bed zitten. Ze lag met een doffe blik naar het plafond te staren. Ik legde een hand op haar voorhoofd. Dat was klam, maar niet koortsig.
“Heb je alleen maar overgegeven of heb je ook diarree?”
“Alleen overgeven. Het is al van twee uur aan de gang.”
“Heb je al iets ingenomen tegen de misselijkheid?” Ze keek me aan. Haar pupillen waren abnormaal groot. “Dat durf ik niet. Er zit iets in mijn lijf dat eruit wil.” Haar gezicht vertrok. “Kramp in mijn darmen,” zei ze met opeengeklemde kaken.
Ik pakte haar pols. Ze had een onregelmatige hartslag. De kramp hield zeker een halve minuut aan en Katia begon steeds harder te zweten.
“Ik vertrouw dit niet,” zei ik. “Zal ik een dokter bellen?” Ze knikte zwakjes, rolde met haar ogen en verloor het bewustzijn.