Geschokt schoof ik het deksel weer op de doos. Ik liet me op een keukenstoel zakken en dacht na. Wanneer had ik Morticia voor het laatst gezien? Vanochtend, toen de slotenmaker kwam, was ze in geen velden of wegen te bekennen geweest. Ze had het meestal niet zo op bezoek. Ik had het gevoel dat ik eigenlijk zou moeten huilen, maar in plaats daarvan schoot ik meteen in de speudersrol. Ik keek naar haar etensbakje. Dat was leeg. Als Katia het vanochtend had gevuld, was Morticia er in elk geval nog lang genoeg geweest om alles op te eten. Katia was pas de keuken ingekomen toen de slotenmaker er al was, en dus kon ik concluderen dat ze Morticia eten had gegeven toen ik al weg was. Oftewel: ergens gedurende de dag had iemand Morticia ontvoerd. Iemand die binnen kon komen zonder sleutel.
Mijn mond werd droog bij die gedachte en ik liep naar de gootsteen, waar ik een glas met water vulde. Ik dronk het leeg en vulde het net voor de tweede keer, toen ik de voordeur hoorde.
“Ik ben thuis!” Katia kwam de keuken in. “Wat is dat?” Ze tilde nieuwsgierig het deksel van de doos. “Eten we konijn?”
“Konijn?” herhaalde ik verbaasd, terwijl ik weer ging zitten.
“Ja, konijn. Wat dacht jij dat het was?”
“Morticia,” fluisterde ik. Pas nu begon ik te huilen.
Katia kwam naast me zitten en sloeg een arm om me heen. “Stil maar, het is Morticia niet, het is echt een konijn. Wij aten dat vroeger heel vaak, ik weet hoe een konijn eruitziet. Hier, drink een beetje water.”
Mijn tanden klapperden tegen het glas, maar het lukte me om het leeg te drinken.
“Wie stuurt ons een doos met een dood konijn erin?” vroeg Katia. “Er zat zeker geen kaartje bij?”
“Nee.” Het kwam er nog wat trillerig uit.
Katia scheurde een stuk keukenpapier af en legde dat op tafel. Ze maakte aanstalten om het konijn uit de doos te halen.
“Wacht even,” zei ik. Ik stond op en pakte de huishoudhandschoenen uit het gootsteenkastje. “Trek die even aan, dan laat je tenminste geen vingerafdrukken achter.”
“Pakken vingerafdrukken op lijken?” vroeg ze.
“Geen idee. Maar laten we het zekere voor het onzekere nemen.”
Als het niet zo’n akelige situatie was geweest, had ik moeten lachen om Katia die met roze rubber handschoenen het konijn uit de doos haalde en op het keukenpapier legde. Ze wees naar de achterkant van het beest. “Kijk, een kat heeft een heel andere staart. En andere achterpoten, die van een konijn zijn veel dikker.”
Nu zag ik het zelf ook, heel duidelijk. Ik schaamde me dat ik had gedacht dat het een kat was. Waar was mijn gezonde verstand?
“Er zit nog iets in de doos.” Katia hield een envelop omhoog. Zo goed en zo kwaad als het ging met die huishoudhandschoenen scheurde ze hem open. “Toch een kaartje. Nee, een foto.”
Ik zag alleen de witte achterkant. “Wat staat erop?”
“Morticia, op de bank, in jouw kamer. En op de achterkant staat…” Ze draaide de foto om.
“Niets, dat had ik al gezien,” zei ik. “Stom dat ik niet doorhad dat het een konijn was.”
“Dat was juist de bedoeling, denk ik,” zei Katia. “Wat doen we met Bugs Bunny?” Ze bestudeerde het konijnenlijk. “Dit is vakwerk. Het moet een poelier geweest zijn.”
“In de vriezer gooien en uitzoeken waar het vandaan komt?” stelde ik voor. “Dat beest is ergens gekocht.”
“Wil je poeliers gaan bellen?”
Ik keek op de klok. Halfzeven. “Die zijn nu allemaal gesloten, en ik vertrek straks naar Emma. We gaan vanuit haar huis naar het vliegveld.”
“Zal ik morgen poeliers bellen?”
Ik schudde mijn hoofd. “Ik doe het wel als ik terug ben uit Barcelona. Maandag of dinsdag. Denk je dat het zin heeft?”
“Ik weet het niet. Eten Nederlanders vaak konijn?”
“Ik in elk geval niet. Al niet meer sinds ik dertien was en mijn ouders met kerst konijn op het menu hadden gezet en vrolijk beweerden dat het kip was, tot na het eten de aap uit de mouw kwam. Ik ben nooit meer zo kwaad op ze geweest als toen. Ik weet nog dat ik riep: “het gaat er niet om dat ik het niet lust, snap dat dan!” Zal ook wel iets met de puberteit te maken gehad hebben.”
“Als Nederlanders niet zo vaak konijn eten, dan is het dus uitzonderlijk als iemand een konijn koopt.”
“Alleen rond kerst is er even een opleving, denk ik. Ik zou trouwens niet eens weten waar de poelier zit hier in de stad. Oh wacht, we hebben wel zo’n winkel waar buiten gebraden kippen aan het spit ronddraaien in zo’n minivitrine.”
“Dat is een poelier,” zei Katia. “Dus vanavond eten we…” Om haar mond speelde een glimlachje.
Ondanks de situatie schoot ik in de lach. “Absoluut geen konijn. Pizza, denk ik. We moeten immers ruimte maken voor dat beest. Laat die foto nog eens kijken.”
Ze legde de foto op tafel, trok de handschoenen uit en gaf ze aan mij. Ik trok ze aan en pakte de foto. “Deze foto ken ik. Die stond bij Debbie in de boekenkast. In zo’n kitscherig lijstje, van goudkleurig plastic. Heb jij hem daar niet gezien?”
Ze dacht na. “Ik kan het me niet herinneren. Stond hij op die plank waar al die foto’s staan?”
“Die ja. Kom.” Ik stond op. “We gaan kijken.”
Op de fotoplank stonden nog steeds veel lijstjes met foto’s erin, maar minder dan normaal.
“Goed dat je niet afgestoft hebt,” zei ik tegen Katia. “Nu kun je zien hoeveel er weg zijn.” Ik telde minstens vijf plekken waar minder stof lag dan op de rest van de plank. “Jammer dat je niet weet wanneer die foto’s weggehaald zijn.” Ik fronste mijn wenkbrauwen. “En dat we niet weten wat erop staat. Dat zou ons kunnen voorbereiden op een volgend grapje van onze grote onbekende.”
“Een volgend grapje?”
Ik keek haar aan. “Jij denkt na dit akkefietje toch niet meer dat het allemaal toeval is, ofwel?”
Ze haalde haar schouders op. “We weten nu wel zeker dat er iemand in huis geweest is.”
“Misschien heeft Debbie zelf de andere foto’s wel meegenomen, voor het geval ze mensen mist,” zei ik. “Hé…” Ik realiseerde me nu pas dat we nog steeds te maken hadden met een verdwenen kat. “Als dat konijn Morticia niet is, waar is Morticia dan?”
“Toch niet gekidnapt, hoop ik,” zei Katia. “Want dat zou niet alleen betekenen…wel, dat ze gekidnapt is, maar ook dat die persoon hier nog steeds binnen kan geraken.”
Dat was nog eens een opwekkende gedachte. “Misschien ligt Morticia gewoon ergens te slapen,” zei ik, niet bijzonder hoopvol. “Ik ga haar zoeken.” Ik was de kamer al bijna uit, toen ik bedacht dat ik eigenlijk al onderweg had willen zijn. “Als ik beneden ben, schuif ik meteen die pizza’s even in de oven.”
“Oké,” zei Katia. “Dan zal ik dat konijn in plastic verpakken en in de diepvries leggen.”
Ik ging de keuken in, opende de diepvries en haalde de pizza’s uit de la. Er bleef meer dan genoeg plaats over voor het konijn. Ik zette de oven op voorverwarmen en pakte de doos kattenbrokjes.
Terwijl ik Morticia’s naam roepend en met de kattenbrokjes rammelend door het huis liep, vroeg ik me af of ik Emma hierover moest vertellen. Tot nu toe was het aardig gelukt om haar erbuiten te houden. Ik wist nog steeds niet zeker of het iets met haar te maken had. Katia was er ook nog.
“Morticia! Kom maar!” Ik rammelde nog eens extra met de doos brokjes, maar zonder resultaat. Ze zat niet in de gangkast en niet in mijn woonkamer. Ik liep mijn slaapkamer in en plofte op het bed. Er klonk een verontwaardigd, langgerekt ‘miaaaauw’. Hare koninklijke hoogheid Morticia Addams kroop versuft onder het dekbed vandaan, rekte zich uit, sprong van het bed en liep de slaapkamer uit, zonder mij – of de kattenbrokjes – ook maar een blik waardig te keuren.
“Ze is terecht!” riep ik opgelucht.
Katia kwam de trap af rennen. “Ja hoor, daar is ze. Och zoeteke, waar zat je toch?” Morticia spon zo hard dat ik het in mijn slaapkamer kon horen.
“In mijn bed.” Ik stond op om mijn weekendtas uit de kast te pakken. Ik gooide er drie T-shirts, een spijkerbroek en wat sokken en ondergoed in. Ik twijfelde nog even over mijn bikini, maar besloot die toch maar mee te nemen. Daarna liep ik naar de badkamer om mijn toilettas te vullen. Ik was daar net mee klaar toen in de keuken de oven piepte.
“Ik doe het wel,” zei Katia.
Ik sms’te Emma. Tas ingepakt. Alleen nog even eten en dan kom ik naar je toe. XXX
Er volgde meteen een SMS-je terug. Luc al gebeld? XXX
Ik zocht Lues nummer en drukte op bellen.
“Lilian! Ik hoop dat je goed nieuws voor me hebt.”
“Helaas niet.” Ik bracht hem snel op de hoogte. “Ik hoop maandagmiddag beter nieuws te hebben. Het hele bedrijf zit maandagochtend in vergadering, dan heb ik alle gelegenheid om die geheugenkaart te vinden. Ik denk dat ik weet wie hem heeft en waar hij ligt.”
“Je dénkt dat je weet waar hij ligt? Dat klinkt niet echt vertrouwenwekkend. En waarom moet je tot maandag wachten? Ga je morgen niet werken?”
“Ik eh…ik ga een weekendje naar Barcelona.”
“Terwijl je midden in een zaak zit?” Hij klonk ronduit verbolgen.
“Met Emma,” liet ik er snel op volgen. Misschien zou dat hem milder stemmen.
“Oh,” zei Luc. “Ik geloof dat ik onder normale omstandigheden vereerd zou zijn dat je mijn raad hebt opgevolgd, maar nu weet ik niet of ik daar wel zo blij mee ben. Dat je meteen met haar naar Barcelona zou vertrekken was nou ook weer niet de bedoeling. Je kunt ook best een amourette hebben terwijl je gewoon in Nederland zit, hoor.”
“Pizza!” riep Katia vanuit de keuken.
Luc zuchtte. “Ik hoop echt dat dit snel opgelost wordt. Dirk-Jan is niet te genieten de laatste tijd en dat komt ons seksleven niet bepaald ten goede.”
“Die vergadering is echt het beste moment om dat ding te zoeken,” verzekerde ik hem. “Geloof me nou maar. Maandagmiddag staan de zaken er heel anders voor.”
“Heb je je bikini meegenomen?” Emma pakte mijn hand, trok me de gang in en duwde met haar vrije hand de deur dicht.
“Natuurlijk, dat moest toch?”
Ze nam mijn weekendtas van me over, zette die op de tegels, ritste hem open en haalde de bikini eruit. “Aantrekken.”
“Ik doe niets voor ik een kus krijg,” zei ik. “En bovendien…” De rest van mijn woorden werd gesmoord door Emma, die haar lippen op de mijne drukte voor een duizelingwekkende kus die me even alles deed vergeten. Ik duwde haar tegen de gangmuur, legde een hand in haar nek en de andere in de holte van haar onderrug. Ze kantelde haar bekken iets naar voren en kreunde zachtjes toen mijn hand verder naar beneden gleed en haar billen streelde. Weer was ik, net als vorige week, verwonderd dat een kus zo kon voelen, zo intiem, zo…samen. Na wat een seconde en tegelijk een eeuwigheid leek, lieten we elkaar los.
“En bovendien wat?” vroeg ze, alsof er niets gebeurd was.
“En bovendien is het hier in de gang veel te koud om een bikini aan te trekken.”
Ze keek grijnzend naar mijn borsten. “Ik dacht al, wat zijn je tepels hard.”
∗
“Waar blijft die bus? Hij is al vijf minuten te laat. Kunnen we niet beter een taxi nemen?”
“Rustig maar,” zei Emma. “Hij komt er vast zo aan. We halen het echt wel. Je hebt toch geen spijt?”
“Nou…,” zei ik. “Nee, maar…”
Ze lachte. “Hij komt er al aan.”
Ik was voor de zoveelste keer wakker geworden van mijn mobieltje. Noor, meldde het display. Ik had haar weggedrukt en me meteen schuldig gevoeld, maar ik vond dat ik onmogelijk een gesprek met Noor kon voeren terwijl ik bij Emma in bed lag. Op de een of andere manier leek dat me niet netjes. Van vreemdgaan kreeg je maar een raar normbesef.
Emma was wakker geworden. “Wie was dat?”
“Noor.” Als ik nog een keer tegen Emma ging liegen, zou de puinhoop helemaal compleet zijn.
“Oh. Hoe laat is het?”
Ik pakte mijn mobieltje weer van het nachtkastje. “Halftwaalf.”
“Mm. Ons vliegtuig vertrekt pas over vijf uur.”
“En dus moeten we weg over…?” vroeg ik.
“Twee uurtjes,” zei ze. Ze rolde op haar zij en streelde mijn buik. “Tijd genoeg om nog eventjes te relaxen.”
“Relaxen? We moeten nog ontbijten, allebei douchen en – ”
Ze trok één wenkbrauw op en lachte. “Vakantiestress? Dat past niet bij je.”
“Noorstress,” zei ik.
“Aha. Daar heb ik wel een remedie voor.” Ze had me naar zich toe getrokken en me gekust, op die onweerstaanbare Emma-manier, en natuurlijk waren we daarna gaan ‘relaxen’, zo lang en uitgebreid dat het nu nog maar zeer de vraag was of we ons vliegtuig zouden halen.
De bus stopte en we stapten in.
“Gelukkig,” zei ik, toen we zaten. “Misschien halen we het nog net.”
De deuren, die al dicht waren, gingen weer open. Een oudere mevrouw stapte in. “Hè, fijn, chauffeur, dat ik nog mee kan,” zei ze, terwijl ze in haar tas rommelde. “Eens kijken, waar heb ik mijn portemonnee? Die zal ik toch niet thuis hebben laten liggen?”
“Ik wou dat die vent alvast wegreed,” fluisterde ik tegen Emma.
“Dat kan hij niet maken, Lilian,” zei ze bestraffend. “Dan valt die mevrouw om.”
“Moet ze maar eerder van huis gaan,” zei ik.
“Ik kan het mis hebben,” zei ze, “maar volgens mij heb jij nu wel vakantiestress.”
De mevrouw had intussen haar portemonnee gevonden en legde een roze strippenkaart neer.
“Daar staat nog maar één strip op, mevrouw,” zei de buschauffeur beleefd, alsof hij alle tijd van de wereld had en er niet zoiets als een dienstregeling bestond.
“Oh.” De mevrouw bestudeerde elk vakje van haar portemonnee. “Ik heb geen nieuwe. Moet ik nu een kaartje kopen?”
“Nee,” kreunde ik tegen Emma. “Ook dat nog. Stempel gewoon die ene strip en vertrek, alsjeblieft.”
“We hebben haast,” verduidelijkte Emma tegen een verstoord kijkende man aan de andere kant van het gangpad. “We moeten een vliegtuig halen.”
“Dan had u eerder van huis moeten gaan,” zei de man.
“Gelijk heeft u,” zei Emma. “Dat zeg ik tegen haar nou ook altijd, maar ze wordt er geen seconde sneller van. Au! Nu gaat ze me ook nog zitten knijpen.”
De man keek inmiddels strak uit het raam.
De chauffeur scheurde een kaartje af, wachtte geduldig tot de mevrouw genoeg kleingeld had gevonden, stempelde en reed eindelijk weg.
∗
“Oké,” zei ik toen we op Schiphol stonden. “Welke vertrekhal moeten we hebben?”
Emma tuurde naar de monitor waarop de vertrektijden stonden. “Shit, ze zijn al aan het instappen. We hadden moeten inchecken bij balie 18. Dat is natuurlijk in de verste vertrekhal, nummer 3. Rennen, die kant op. Misschien kunnen we het nog halen.”
Mijn tas bonkte tegen mijn rug terwijl ik achter haar aanrende. Hijgend kwamen we aan bij balie 18.
Ik keek naar het bordje boven de balie. Gate closing stond erop. Onze vertrektijd stond er niet meer, je kon nu inchecken voor de volgende vlucht. De stewardess achter de balie, die iets vaags deed met stapeltjes papier, keek ons aan. “Moeten jullie met de vorige mee?”
“Kan dat nog?” vroeg Emma.
De stewardess was al aan het bellen. “Ik heb nog twee passagiers voor je.” Ze glimlachte geruststellend naar ons, zei nog iets tegen haar collega en legde de hoorn op de haak. “Geregeld.” Ze maakte een oranje label met End Bag erop vast aan Emma’s koffer en wenste ons een goede reis.