In paniek keek ik rond naar een plek waar ik me zou kunnen verstoppen. In al die jaren dat ik dit werk deed, had ik nog nooit een situatie als deze bij de hand gehad en nu twee keer, bij dezelfde zaak, al was het in Nijmegen loos alarm geweest. In films gingen ze meestal in een kledingkast zitten of kropen ze onder een bed, en nooit werd iemand ontdekt. Ik besloot de brutale variant te kiezen – aanval is immers de beste verdediging – en liep met gespeelde nonchalance de trap af.
In de hal, op de mat, stond Gerdien Schouten. Ze was onberispelijk gekleed in een donkergrijs tweed jasje, een lichtgrijze wollen rok tot net over de knie en een witte bloes met een grijs sjaaltje. Daar stak ik maar sjofeltjes bij af in mijn spijkerbroek met trainingsjack. Ze stond me aan te kijken, met een blik die gezag moest uitstralen, maar waarin ik een heel klein beetje angst meende te bespeuren. “Wie bent u en wat doet u hier?” vroeg ze. Haar stem trilde nauwelijks. Dat was vast een van de voordelen die haar beroep met zich meebracht: in de politiek moest je, in elk geval ogenschijnlijk, je emoties in bedwang kunnen houden.
Ik liep met uitgestoken hand naar haar toe en schudde de hare. “Britt Bakker, House of Pink. Het ziet er allemaal prima uit, hoor. U heeft een uitstekende smaak, moet ik zeggen. Erg goed gekozen, die landelijke uitstraling, helemaal leuk. En zo tijdloos ook. Ik zou hooguit hier en daar een bosje bloemen neerzetten, in een matching kleurengamma, en uw huis is verkocht voor u er erg in heeft.”
“House of wat?” stamelde ze.
“Pink,” zei ik. “Verkoopstyling. Ik ben ingehuurd door Joke.”
“Door Joke,” herhaalde ze met een wantrouwige uitdrukking op haar gezicht.
“Timmermans? Uw makelaar?”
“Oh, die Joke. En wat doet u in mijn huis?”
“U krijgt toch zo kijkers?” bracht ik haar in herinnering. “Joke vroeg of ik even door het huis wilde lopen. Gewoon, voor de zekerheid, eigenlijk meer om haar eerste indruk te bevestigen. Echt, mevrouw…”
“Schouten,” antwoordde ze mechanisch.
“Echt mevrouw Schouten, het zit wel goed. Ik heb er alle vertrouwen in. En als u me nu zou willen excuseren, ik moet hier in de buurt nog een paar adresjes af.” Ik deed een stap naar voren en ze ging warempel opzij om me erdoor te laten, te verbouwereerd om iets te zeggen. “Tot ziens,” zei ik vrolijk, voor ik de deur achter me dichttrok.
Buiten moest ik me inhouden om niet te gaan rennen. Ik wachtte tot ik twee straten van die van Gerdien verwijderd was en belde Luc. Die nam al na één keer overgaan op. “Heb je nieuws?”
“Ook goedemiddag. Ik had verwacht dat ik je voice mail zou krijgen. Moet jij niet vergaderen of zoiets?”
“Ik heb lunchpauze.”
“Luc, het is kwart over drie. Dat moet je echt niet accepteren hoor.”
Hij kon er niet om lachen. “Vertel.”
Even dacht ik erover hem zogenaamd verkeerd te begrijpen en hem een uitgebreid verslag te doen van het weekendje Barcelona, maar hij klonk te gespannen. “Ik heb de geheugenkaart en alle kopieën op dvd.”
“Echt?”
“Jazeker. Uiteindelijk was het een fluitje van een cent.” Het leek me wel zo verstandig om de ontmoeting met Gerdien nog even te verzwijgen.
“Oh man, ik ben zo opgelucht,” zei Luc. “Weet je wat, kom vanavond eten en neem alles mee. Dan kun je meteen Dirk-Jan ontmoeten.”
“Ik dacht dat jullie tijdens jullie ontmoetingen andere dingen deden dan eten.” Ik sloeg rechtsaf en liep richting bushalte.
Hij lachte. “Dat gaat waarschijnlijk ook wel weer gebeuren, maar dan moet dit eerst voorbij zijn. Je kunt dus met een gerust hart komen eten. En wat er daarna gebeurt, dat zien we dan wel weer.”
We spraken af voor zeven uur. Ik keek op het bord met de vertrektijden van de bussen. Nog vijf minuten. Ik pakte mijn mobieltje en was al naar Emma’s nummer aan het scrollen, toen er een gesprek binnenkwam.
“Mevrouw De Bruin? Van LDB Investigations?” Een mannenstem die ik niet zo snel kon thuisbrengen.
“Spreekt u mee.”
“Elsschot, Security Solutions.” Hij kuchte. “We hebben een melding gekregen dat uw alarm afging. Ter plaatse bleek dat iemand zich toegang heeft verschaft tot de kantoorruimte die u huurt in het bedrijvenverzamelgebouw De Koekfabriek.”
“Op klaarlichte dag?” vroeg ik.
“Wij vonden het ook nogal een waagstuk,” zei meneer Elsschot. “Er zijn geen sporen van braak. Mevrouw De Bruin, heeft u iemand de sleutel van uw kantoor gegeven?”
Ik schudde mijn hoofd.
“Mevrouw De Bruin?”
“Oh, sorry. Nee, ik heb niemand de sleutel gegeven.” De bus kwam eraan en ik stak mijn hand op.
“Het lijkt mij verstandig als u hierheen komt en de zaak zelf in ogenschouw neemt.”
Dat leek mij ook verstandig, maar ik moest eerst met een bus, daarna met een trein en vervolgens nog een stukje fietsen. Voor de zoveelste keer nam ik me voor om toch maar een auto te kopen. Desnoods zo’n brik als Katia had.
∗
Een uur later stond ik bij de receptie, bezweet, want ik had me uit de naad gefietst vanaf het station. Meneer Elsschot, die tot mijn komst gezellig had zitten keuvelen met Sandra, bleek een onberispelijk geklede vijftiger met een militair voorkomen en een hangsnor. Ik gaf hem een hand en liep achter hem aan de trap op en de gang door. Katia’s deur stond op een kiertje open, net niet ver genoeg om naar binnen te kijken. Meneer Elsschot deed mijn deur open en ik staarde met ontzetting naar de ravage die ooit mijn kantoor geweest was. Al mijn kasten waren leeggehaald. De inhoud van dossiers lag verspreid over de grond. Pakken koffie waren leeggeschud over het aanrecht, de vloer en mijn bureau. Mijn vuilnisbak was omgekieperd en mijn fles afwasmiddel leeggeknepen over alles wat op de grond lag. Het zou me dagen kosten om alles weer op te ruimen.
“Ik neem aan dat u het niet zelf zo heeft achtergelaten.” Meneer Elsschot keek me doordringend aan. “U weet zeker dat niemand anders de sleutel heeft?”
“Honderd procent. Als je een sleutel wilt laten bijmaken moet je in vijfvoud een verzoek indienen. Dat zou ik echt wel onthouden hebben.”
“Alles voor de veiligheid,” zei meneer Elsschot, die die omslachtige procedure waarschijnlijk zelfbedacht had.
Ik laveerde tussen de papieren en de plassen afwasmiddel door, zette mijn omgevallen bureaustoel recht overeind en ging zitten. “Heeft u meer meldingen gehad de laatste tijd?”
“U bent de eerste in een jaar tijd, en bij de vorige inbraak waren de daders duidelijk uit op buit. Ze hadden laptops en fotoapparatuur meegenomen. Ik ben natuurlijk geen rechercheur, maar ik zou zeggen dat deze inbraak voor u persoonlijk bedoeld is.” Meneer Elsschot haalde een formulier uit de aktetas die naast hem op de grond stond. “Zou u dit even willen invullen? U mag het afgeven bij de receptioniste, dan zorgt zij ervoor dat het bij ons terechtkomt. Ik zou u met klem willen adviseren om eerst aangifte te doen en daarna pas uw kantoor op te ruimen. In verband met sporenonderzoek.” Hij glimlachte. “Maar dat hoefik u natuurlijk niet te vertellen. Succes verder.”
Na het vertrek van meneer Elsschot zat ik zeker tien minuten tussen de rotzooi wezenloos voor me uit te staren. Dit moest ophouden. Zodra ik het onderzoek van Luc had afgerond zou ik uitzoeken wie dit op z’n geweten had. Of zou ik het de politie laten doen? Eigenlijk had ik er niet veel vertrouwen in dat de politie de dader zou kunnen vinden. Nou ja, kunnen waarschijnlijk wel, in de zin van dat ze de capaciteiten er natuurlijk wel voor bezaten, maar of ze er tijd voor hadden was een ander verhaal. In de krant las ik voortdurend verhalen over chronische onderbezetting bij de plaatselijke politie. En wat zou ik ermee opschieten als ik aangifte deed? Ik had geen idee wat voor straffen er op stalken stonden, en dode konijnen voor iemands deur neerleggen stond waarschijnlijk niet in het Wetboek van Strafrecht. Als Katia’s ex Els hierachter zat, dan was dat omdat ze zich ellendig voelde na Katia’s vertrek. Het leek me dat Els meer zou hebben aan een goed gesprek met Katia dan aan een gedwongen verblijf in een politiecel. In het onwaarschijnlijke geval dat Noor de dader was, gold hetzelfde, behalve dat Noor dan met mij zou moeten praten, of, nog beter, met een therapeut.
Mijn telefoon piepte. Een SMS-je van Emma: Al klaar bij de pornografen? XXX.
Shit. De pornografen. Wat als Pim had ontdekt dat de geheugenkaart weg was? Ik keek nog eens naar de troep in het kantoor. Voor hetzelfde geld had de inbreker iets gezocht, een geheugenkaart bijvoorbeeld, en uit pure frustratie alles overhoop gehaald. Het was een vergezochte theorie, maar het zóú kunnen. Hoe ze aan de sleutel van mijn kantoor gekomen waren kon ik even niet bedenken, maar mijn adres zouden ze makkelijk hebben kunnen achterhalen. Bij Rock Hard hadden ze mijn mobiele nummer, als ze dat na mijn vertrek gegoogeld hadden, zouden ze uiteindelijk op mijn website terechtgekomen zijn. Ik had nog een sprankje hoop dat ze niet in mijn postbus gekeken hadden. Ik rende de gang door, tot ik besefte dat dat niet nodig was. De inbreker was allang weg, met of zonder de geheugenkaart en de dvd.
“En?” vroeg Sandra toen ik de receptie binnenkwam. “Is het heel erg?”
“Behoorlijk. Heb jij iemand binnengelaten, iemand die je niet kent?” Ik opende mijn postbus en haalde alles eruit.
“Daar heeft Henk Elsschot me ook minstens een uur over zitten doorzagen. Er is de hele middag geen bezoek geweest, behalve die zus van Katia.”
De post viel uit mijn handen op de grond en ik bukte om alles op te rapen. De dvd en de geheugenkaart stopte ik terug in de postbus. Er waren twee reclamefolders, de rekening voor de huur en een envelop zonder adressering, net zo een als die nare brief van vorige week maandag – was dat pas maandag? Het leek maanden geleden. Met trillende vingers scheurde ik hem open. Een polaroid van mijn overhoop gehaalde kantoor, met een paperclip vastgemaakt aan een A-viertje waarop in dikke zwarte letters stond: DIT IS NOG MAAR HET BEGIN, HOER. Ik stopte de brief en de foto terug in de envelop en probeerde de vieze smaak in mijn mond weg te slikken terwijl ik naar de balie liep. Het medelijden dat ik een paar minuten geleden nog met Els gehad had, was als sneeuw voor de zon verdwenen. Dit vroeg om actie.
“Zus van Katia?” vroeg ik, op zo’n terloops vertel-me-alles-ik-wil-roddelen-toontje, en om dat idee kracht bij te zetten legde ik de post op Sandra’s balie.
“Annick heet ze. Ze helpt Katia met haar werk. Katia had haar zelfs de sleutel gegeven, zei ze.”
“Dat mag toch helemaal niet, zonder dat dat geregistreerd wordt? Heb je dat aan Elsschot verteld?”
“Welnee. Er geven zo vaak mensen sleutels aan anderen. We kunnen toch niet voor elke stagiaire gaan zitten bijhouden dat-ie een sleutel heeft? Ik geloof in de verantwoordelijkheid van de mensen. Dit moet je natuurlijk niet tegen Elsschot zeggen, hè.”
Katia’s zus? Die was kapster en had twee kindjes. Het leek me sterk dat zij iets van IT wist. Waar moest ze Katia dan mee helpen? Ineens drong het pas echt tot me door. Katia’s deur had opengestaan toen ik met meneer Elsschot door de gang liep. Katia moest dus gehoord hebben dat ik met Elsschot in het kantoor was, en ze moest ons gesprek ook gehoord hebben. Waarom was ze dan niet even poolshoogte komen nemen? Dat zou ik wel gedaan hebben, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid.
Ik liet de post liggen en rende de trap op, met twee treden tegelijk, en liep zo zacht als ik kon naar Katia’s kamer. De deur stond niet ver genoeg open om ook maar iets te kunnen zien, dus ik duwde hem voorzichtig een stukje verder open. Katia zat, vastgebonden op haar bureaustoel en waarschuwde me met haar ogen. Dat had ze beter niet kunnen doen. De deur ging verder open. Binnen stond de vakantiehulp van de videotheek, maar dan zonder bril en met een mes in haar hand.
“Eindelijk. Daar is de andere helft van het gelukkige koppel,” zei ze. Met het mes gebaarde ze naar een stoel die eruitzag alsof hij van het grof vuil kwam. Ik herinnerde me dat ik hem een tijdje terug in de kelder van het kantoor had zien staan, toen ik een vuilniszak naar de container bracht. “Zet u.” Uit haar broekzak haalde ze een tie-wrap. “Handen achter de leuning alsjeblieft.”
Ik gehoorzaamde, terwijl zij met haar voet de deur dicht schopte. Ze kwam achter me staan, duwde mijn polsen tegen elkaar en trok er een tie-wrap omheen. Het deed nu al pijn, en iets zei me dat dit pas het begin was. “Dus jij bent Els,” zei ik, zonder een idee te hebben waarom. Misschien wilde ik de spanning doorbreken. Het had een averechts effect.
“Dus jij bent detective,” bauwde ze me na, op hetzelfde toontje. “Lilian de Bruin.” Haar donkere ogen schoten heen en weer terwijl ze de woorden uitspuugde.
“Dat ben ik, ja.”
Ze keek me vernietigend aan. “Jij bent geen detective. Jij bent een hoer.”
“Pardon?” vroeg ik.
“Lilian is geen hoer,” zei Katia.
Els gaf haar een klap in haar gezicht. “Jij moet zwijgen.”
“Is er een reden waarom je ons hier vastbindt?” vroeg ik.
“Is er een reden waarom je ons hier vastbindt?” herhaalde ze. “Ik heb geen reden nodig om iemand vast te binden. Ik bind jullie vast omdat ik dat wil, mevrouw de Hollandse hoer.”
“En waarom wil je dat dan?” vroeg ik.
“Omdat…ik hoef hier geen antwoord op te geven. Ik doe wat ik wil.” Ze begon door Katia’s kantoor te ijsberen, vier grote stappen naar de muur en vier grote stappen terug en dat minstens een kwartier aan een stuk.
“Wat ben je met ons van plan?” vroeg Katia.
“Had ik niet gezegd dat jij moest zwijgen?” snauwde Els. “Ah, ja…dat was ik vergeten. Jullie luisteren niet.” Ze speelde even met het mes, liep toen naar Katia en trok hard aan haar linkeroor. Katia schreeuwde het uit, maar Els lachte schamper. “Misschien moet ik jullie oren er maar afsnijden. Die gebruiken jullie toch niet.” Ze schoof een stapel papieren op de grond en ging op Katia’s bureau zitten. Met haar bungelende benen zag ze er ineens heel onschuldig uit, ware het niet dat ze nog steeds dat mes in haar hand hield.
“Het is eigenlijk heel eenvoudig,” zei ze, op een vlakke, bijna normale toon. De blik in haar ogen leek zachter geworden. “Ik hoor bij Katia en Katia hoort bij mij.” Ze sprong van het bureau, beende naar me toe en kwam voor me staan, met de punt van het mes tegen mijn keel. “Dus niet bij een of andere Hollandse hoer die denkt dat ze detective is.”
Ik keek haar aan. “Denk je dat Katia en ik een relatie hebben?” Mijn stem sloeg over. Misschien moest ik een cursusje volgen bij Gerdien Schouten: hoe hou ik mijn stem onder controle in een penibele situatie?
“Dat denk ik niet, dat weet ik.”
“Hoe weet je dat dan?” vroeg ik. “Want zelf weten wij namelijk van niets.”
“Wij, wij, wij,” zei ze. “Er is geen wij. De enige wij hier zijn Katia en ik. Ik dus. Niet jij.” Ze haalde een vel papier uit de zak van haar spijkerbroek. “Aanwijzing één: Katia vertrekt naar Nederland. Aanwijzing twee: Katia vindt een werkruimte naast die van de Hollandse hoer. Aanwijzing drie: Katia gaat samenwonen met de Hollandse hoer. Aanwijzing vier: Katia gaat een weekend weg met de Hollandse hoer. Aanwijzing vijf: de Hollandse hoer maakt een eind aan haar relatie met een andere Hollandse hoer. Aanwijzing zes: Katia vraagt aan de Hollandse hoer: “Is ze weg?” en pas twee uur later gaat het licht uit in het huis van Katia en de Hollandse hoer. Wie is hier nu de detective?” Ze ratelde meteen verder: “Geen van tweeën hadden jullie in de gaten dat ik julhe volgde. Jij al helemaal niet, Katia Van Hove. Ik ben gewoon in de auto gestapt en achter je aan gereden. Het was zó gemakkelijk. Ik kon een gemeubelde studio huren boven de videotheek en kreeg daar meteen een job aangeboden. Jammer dat ik soms moest werken, maar verder was het een ideale situatie. Ik volgde jullie naar het vliegveld. Ik huurde een brommer om die Hollandse madam eens goed schrik aan te jagen. Ik ging naar het ziekenhuis en pikte de sleutels van de Hollandse hoer. De rest was kinderspel. En jullie hadden niets door.” Ze keek me aan. “Ik vraag het nog een keer: wie is hier nu de detective?”
“Jij duidelijk niet,” zei Katia. “Wij hebben geen relatie.”
Els draaide zich om en gaf haar weer een klap in haar gezicht. “Wat had ik gezegd over het woord ‘wij’?”
Ze ging op haar knieën voor Katia op de grond zitten en legde haar handen op Katia’s bovenbenen. “Katia,” zei ze bijna smekend. “Ik wil dit óók niet doen. Maar je moet inzien dat je bij mij hoort. We kunnen het toch opnieuw proberen? Ik zal alle afleveringen van Dr. Phil voor je opnemen op video en ik zal je alles vergeven, alles. Dat hoort bij de liefde. Bij echte liefde is er altijd een tweede kans. Jij ziet mij toch ook graag? En ik vind nooit meer iemand die zo mooi is als jij.”
Katia keek vragend naar mij. Ik haalde mijn schouders op, voor zover dat mogelijk was met mijn armen achter mijn rug gebonden.
Els stond op. “Je kéék naar de hoer. Ik zag het wel. Je kéék naar haar. Ik geloof niet dat jullie geen relatie hebben. Als jullie geen relatie hebben, zou je niet naar haar kijken maar naar mij.”
“Wij…” begon Katia, maar ze corrigeerde zichzelf, “ik heb geen relatie met Lilian.”
Els begon weer heen en weer te lopen. Ondertussen praatte ze in zichzelf. “Ze ontkennen. Natuurlijk ontkennen ze, dat is evident. Hoe laat ik ze bekennen? En nog belangrijker, hoe laat ik ze ophouden? De tank leeg laten lopen helpt niet. Brieven helpen niet. Sms’jes helpen niet. Fietsaccidenten helpen niet. Vergif helpt niet. Dode konijnen helpen niet.”
“Misschien moet je proberen ons te geloven,” zei Katia.
“Slecht advies,” zei Els. Ze liep weer naar me toe. Ter hoogte van haar slaap zag ik een adertje driftig kloppen. “Katia zal het misschien beter begrijpen als de Hollandse hoer er niet meer is. Als zij van het toneel verdwijnt, is de verleiding weg en ziet Katia mij weer staan. Eens zien, wat zal ik eens met de Hollandse hoer gaan doen? Een klein sneetje maken hier…” Ze prikte met het mes in mijn hals en ik voelde een klein straaltje bloed mijn shirt inglijden. “Of hier?” De punt van het mes gleed langzaam over mijn T-shirt, tussen mijn borsten door naar mijn buik. “Of zal ik haar kut wat groter maken?”
“Stop!” gilde Katia. “Laat Lilian gerust. Ik heb het al duizend keer gezegd en ik zeg het nog een keer: ik heb geen relatie met haar.”
“Zing eens een ander liedje,” zei Els. “Dit begint me te vervelen.”
Ik keek Katia waarschuwend aan, maar het was al te laat. “Ik heb een relatie met Lynette,” fluisterde ze.
Els liep naar Katia toe en duwde met de rug van haar hand Katia’s kin omhoog. “Kijk me aan. Is Lynette die kapster? Die bij die trendy kapsalon werkt?”
Katia’s ‘ja’ was nauwelijks hoorbaar.
Els trok haar jas aan, stopte het mes in haar binnenzak, pakte Katia’s sleutelbos van het bureau en ging ervandoor. We hoorden haar de deur op slot draaien en weglopen.