Vierentwintig

“Oké,” zei ik, toen het geluid van haar voetstappen wegstierf, “we moeten als eerste…”

“Zien dat we los geraken,” vulde Katia aan. Ze boog de linkerkant van haar lichaam naar beneden. Haar rechterarm schoof langs de rugleuning van haar stoel naar boven, om uiteindelijk aan de bovenkant van de leuning uit te komen. Toen boog ze naar voren, zodat haar armen vrij achter haar rug kwamen.

Ik volgde haar voorbeeld. Het was prettig dat ik mijn armen kon bewegen zonder belemmerd te worden door de stoelleuning, maar ik had nog steeds niet echt veel bewegingsvrijheid.

“Waar ligt je schaar?”

“Die heb ik nog niet.”

“Dan bellen we Sandra, die heeft een schaar en ze kan met de loper naar binnen. Of heeft Els je mobieltje meegenomen?”

“Dat zit in mijn jas.” Ze liep naar de hoek waar ze haar jas had neergegooid, ging op één knie zitten, boog achterover en wist de jas te pakken te krijgen. Ze stond op en legde de jas op haar bureau. “Zo kan ik er makkelijker bij.” Ze draaide zich met haar rug naar het bureau en probeerde de jaszakken te vinden.

Ik kwam naast haar staan. “Klein stukje naar rechts. Stop. Een stukje naar voren, naar mij toe. Als het goed is heb je nu de binnenzak.” Het leek wel zo’n tv-programma waarin iemand een geblinddoekte partner door een doolhof moet leiden.

Ze grijnsde triomfantelijk toen ze het mobieltje in haar hand had. “Wij zijn een goed team. Nu moet je mij helpen met het nummer.”

Ik vertelde haar welke toetsen ze moest indrukken. “En nu het groene telefoontje. Twee toetsen naar boven en één naar links.”

Ik ging op mijn knieën naast haar zitten, het mobieltje aan mijn oor, en luisterde. De telefoon ging twee keer, over, drie keer, vier keer…bij de zesde keer nam Sandra eindelijk op.

“Sandra, met Lilian. We zitten in Katia’s kantoor, zou je onmiddellijk hierheen kunnen komen met een schaar en een loper?”

Ik hoorde haar grinniken. “Dat is een grapje zeker.”

“Was het maar waar. Kom alsjeblieft hierheen.”

Blijkbaar hoorde ze aan mijn stem dat het menens was, want ze beloofde dat ze eraan kwam.

“Zullen we daarop wachten of moeten we nu al de politie bellen?” vroeg ik. Eigenlijk stond ik niet te popelen om zittend op mijn knieën in een door Katia vastgehouden telefoon aan een politiebeambte te moeten vertellen dat hij ogenblikkelijk een wagen moest sturen naar Urban Hair, want dat daar elk moment een gestoorde Vlaamse vrouw met een mes zou kunnen opduiken. De beambte zou vragen hoe ik dat wist en dan zou ik moeten uitleggen dat de gestoorde vrouw in kwestie mij en Katia had vastgebonden en nu op weg was naar de kapsalon. Ingewikkeld.

“We kunnen beter eerst Lynette waarschuwen,” zei ik. “Dan kan zij iemand standby zetten die de politie belt zodra Els de kapsalon binnenkomt.”

“Is het dan niet al te laat?” vroeg Katia benauwd.

Er werd op de deur geklopt. “Is alles goed daarbinnen?” riep Sandra.

“Schiet alsjeblieft op en maak die deur open,” riep ik terug.

“Ik heb zes lopers, we hebben verschillende soorten sloten. Ik moet even uitproberen welke de goede is,” riep ze. “Hou nog even vol!”

Ik hoorde haar hannesen met de sleutels. De eerste drie pasten niet, de vierde wel.

“Heeft jouw zus dat gedaan?” vroeg ze ontzet toen ze de kamer binnenkwam.

Katia glimlachte vermoeid. “Dat was mijn zus niet.”

“Lang verhaal,” zei ik. “Wil je die dingen doorknippen alsjeblieft?”

Sandra knipte de tie-wraps doormidden.

Ik wreef over mijn polsen terwijl Katia Lynette probeerde te bereiken. “Voice mail,” zei ze. “Lynette, ‘t is met Katia. Luister goed. Mijn ex is op weg naar jou. Ze is gevaarlijk. Zorg dat iemand de politie belt als ze er is. Ze heeft een mes.” Ze verbrak de verbinding en trok haar jas aan. “Kom, we gaan ernaartoe.”

Sandra zwaaide met mijn stapeltje post. “Dat lag nog op de balie.”

Ik nam het van haar over en liep naar mijn kantoor, waar mijn jas over mijn bureaustoel hing. Sandra kwam in de deuropening staan en keek naar binnen. “Oh meid, wat een verschrikkelijke takkezooi. Heeft die ex van Katia dat ook gedaan?”

Ik legde de post op de stoel en knikte terwijl ik mijn jas aantrok. Ik schakelde het alarm in, draaide de deur op slot en rende de gang door naar de receptie, waar Katia stond te wachten. “Gaan we op de fiets?” vroeg ze.

“Dat gaat wel het snelst als je de stad in moet,” zei ik. “Els heeft geen fiets meer, ik heb de mijne immers weer teruggestolen. Ze moet dus te voet. Misschien, maar dat betwijfel ik, zijn we er wel eerder dan zij.”

Op de parkeerplaats voor De Koekfabriek haalden we onze fietsen uit het rek. Katia had Debbies paarsgeschilderde omafiets in bruikleen. In elke andere situatie was ik in de lach geschoten om de ongeloofwaardigheid van de combinatie, maar nu vroeg ik alleen of ze de weg wist.

Ze schudde haar hoofd. “Ik ben nog nooit op Lynettes werk geweest.”

“Rij maar achter mij aan.”

Ze volgde me de drukke weg over, onder het spoorviaduct door, de singel op. Met een noodgang scheurden we door de stad, rode lichten, overstekende voetgangers en auto’s van rechts negerend, en binnen tien minuten stonden we bij Urban Hair.

“Volgens mij is ze er niet.” Katia stond van de ene voet op de andere te wippen terwijl ik mijn fiets vastmaakte aan een lantaarnpaal tegenover de kapsalon. “Volgens mij is er niemand.”

“Dat lijkt me verdacht.” Ik keek vanaf de overkant naar binnen. “Er zouden toch klanten moeten zijn op dit tijdstip.”

Er kwam een meisje met nat haar aanlopen. “Daar moet je niet naar binnen gaan.”

“Waarom niet?” vroeg Katia.

“Er loopt een of ander idioot wijf met een mes te zwaaien. Ze heeft iedereen naar de keuken gestuurd. Ik ben in de chaos naar buiten gevlucht, maar mijn tas ligt daar nog, met mijn portemonnee en alles erin. Ik heb net de politie gebeld, daar binnen.” Ze wees naar een café, een eindje verderop. Ik zag nu pas dat ze een kapmantel om had. “Mijn mobiel zit ook in mijn tas namelijk, en het was net een nieuwe. Die mobiel, niet de tas, die had ik al een tijdje.”

“Ik ga naar binnen,” zei Katia. “Ik moet Lynette helpen.”

“Wacht even. De politie komt eraan, dat heb je toch gehoord?” zei ik tegen Katia.

“En hoe lang moeten we daarop wachten? Lynette kan wel dood zijn.” Ze stak de straat over en stak haar hand uit om de deur open te doen.

“Katia, wacht nou even. Wat schiet Lynette ermee op als jij daar binnen komt stormen? Dan gaat Els misschien stomme dingen doen. Je weet niet hoe ze reageert als ze zich in het nauw gedreven voelt.”

“Lilian,” zei ze met opeengeklemde kaken. “Els is daarbinnen. Ze heeft een mes. Ze is kwaad. Je weet waartoe ze in staat is. Denk je dat ze wacht met stomme dingen doen tot ik binnen ben?”

“Ze riep: ‘Waar is die Hollandse hoer, ik ga haar vermoorden’,” zei het meisje met het natte haar behulpzaam. “Die vrouw had zulke enge ogen. En dat mes was groot joh. Ze zei dat ze die ene kapster de keel zou doorsnijden als de mensen niet deden wat zij zei.” Ze voelde met haar hand aan haar haar. “Gelukkig was de kapster nog niet begonnen met knippen.”

“Ik ga,” zei Katia. “Jij mag op de politie wachten, maar ik ga.”

Ik twijfelde. Als Els het voltallige personeel van de kapsalon in de keuken gegijzeld hield en had gedreigd Lynette te vermoorden, zou onze komst haar misschien net het laatste zetje geven.

Ik hoorde een sirene. Op het moment dat de politieauto de hoek omkwam, kwam Katia weer naar buiten. “Kom maar, alles is in orde.”

“In orde?” echode ik. “Maar zij zegt net…”

“Een van de kappers zat op de wc toen Els binnenkwam. Hij wachtte tot ze allemaal in de keuken waren en heeft haar toen van achteren beslopen en met een föhn op haar kop geslagen.” Ze grijnsde. “Hij heeft haar polsen vastgebonden met haar eigen tie-wraps en toen de politie gebeld.”

“Dus met Lynette…”

“…is alles in orde,” zei ze.

“Dames.” Een stevige politieagente kwam naar ons toe. “We kregen twee meldingen van een overval met geweld, van u misschien?”

“Van mij,” zei het meisje met het natte haar.

“En van iemand binnen,” vulde Katia aan. “De overvaller is inmiddels overmeesterd.”

“Ik wacht even op mijn collega, dan ga ik naar binnen,” zei de agente.

Die collega, een kleine vijftiger met Indonesische gelaatstrekken en een leesbril aan een koordje om zijn nek, bliepte de auto op slot en kwam op een holletje aanlopen.

“Goed voor de conditie, Harro,” zei de agente, “maar het gevaar is geweken.”

“Dus we hoeven geen versterking te vragen,” concludeerde Harro. “Oké Loes, laten we dan de situatie in het onderhavige perceel maar in ogenschouw gaan nemen.”

De agente schudde haar hoofd. “Fossiel,” mompelde ze, met een veelbetekenende blik naar ons.

“Mogen wij mee?” Ik wees op Katia. “Zij is de partner van het beoogde slachtoffer.” Dat officiële taalgebruik werkte aanstekelijk.

“Ik ben niet – ” begon Katia, maar ik legde haar met een strenge blik het zwijgen op. Dit was niet het moment om haar wel-niet-serieuze relatie met Lynette uit te leggen.

“Vooruit maar,” zei de agente. “Hoewel die pennenlikker van een Harro wel weer zal zeggen dat het tegen het protocol is.”

Binnen viel Lynette Katia in de armen, onder de goedkeurende blik van politieagente Loes.

“Dat is de dader?” Harro wees op Els, die op de grond lag en hem met een spinnijdige blik aankeek.

“Ik ben zó blij dat ze nog leeft,” zei een lange jongen met gemillimeterd haar waar allerlei ingewikkelde patroontjes in geschoren waren. “Ik dacht dat ik haar had doodgeslagen met die föhn.”

“U heeft haar geslagen?” vroeg Harro.

“Ze dreigde Lynette de keel door te snijden,” verdedigde Lynettes collega zich. “Is dat dan niet een soort van zelfverdediging?”

“Dat moeten we op het bureau vaststellen,” zei Harro.

Loes zuchtte. “Oké. Wie nemen we mee?”

“Mevrouw hier.” Harro gebaarde naar Els. “We nemen verklaringen op van het beoogde slachtoffer en van meneer.”

Ik keek op de klok. Kwart over zes. Over drie kwartier moest ik bij Luc zijn, met de geheugenkaart en de dvd, en voor de aardigheid ook een flesje wijn. “Ben ik nog nodig?”

Harro keek me aan. “Bent u gedurende het misdrijf in het perceel geweest?”

“Nee.”

“Dan mag u gaan.”

“Dit is verrukkelijk, schat.” Dirk-Jan glimlachte naar Luc. Eigenlijk was-ie best een leuke man, als je de standpunten van zijn partij even buiten beschouwing liet. Hij zag er goed uit en hij was belangstellend, vriendelijk en een charmante, intelligente gesprekspartner.

Luc keek stralend terug. “Ik zal het doorgeven aan de traiteur.”

“Ik had het kunnen weten,” zei ik.

“Koken is zonde van je tijd,” zei Luc, “dat kun je beter uitbesteden aan mensen die er verstand van hebben. Ik ga toch niet zelf aubergines staan roken boven een gasbrandertje. Het idee alleen al.”

“Vertel nu eens precies hoe je te werk gegaan bent,” zei Dirk-Jan. “Van begin tot eind.”

Luc lachte. “Ik ben dus naar de traiteur gegaan…”

“Jij niet,” zei Dirk-Jan. “Ik had het tegen Lilian.”

“Het hele verhaal?” vroeg ik.

“Het hele verhaal,” zeiden Luc en Dirk-Jan in koor. “Spill the beans, girlfriend,” voegde Luc er nog aan toe.

Ik deed uitgebreid uit de doeken hoe ik via Jeroen en Philip bij Rock Hard was uitgekomen.

“Oh, die video’s van Rock Hard ken ik wel,” zei Dirk-Jan. “Die hebben toch die serie met die badmeester?”

Luc keek hem stomverbaasd aan. “Jij wordt verondersteld een brave christelijke huisvader te zijn.”

“Die gaan ook wel eens naar het zwembad,” zei Dirk-Jan. “Of bestellen een filmpje via internet. Ga verder.”

“Bij Rock Hard ontdekte ik dat een van de editors een serieuze documentaire aan het maken was, die hij via de reguliere weg niet gesubsidieerd kreeg. Toen ik er wat verder indook, bleek dat hij een potentiële financier had gevonden, The Entertainment Company.”

“E.C.,” zei Dirk-Jan. We keken hem allebei blanco aan. “Eigentijdse Christenen. En Evangelie van Christus. Daar hebben we onze partij naar genoemd.” Hij lachte. “Hoewel er binnen de partij ook een paar Eric Claptonfans zijn.”

“Eric Clapton heeft alles gedaan wat God verboden heeft,” zei Luc.

Dirk-Jan haalde zijn schouders op.

“Vervolgens ontdekte ik dat The Entertainment Company een dochter is van een financiële holding, Emotive Capital.” Ik keek Dirk-Jan aan. “Weer E.C. dus. En de directeur van Emotive Capital is Gerdien Schouten.” Ik nam nog een hap aubergine-tomatencurry en probeerde niet al te triomfantelijk te kijken.

“Ik had je nog zo gezegd dat we niet hoefden te weten wie erachter zat,” zei Luc.

“Maar het is goed dat ze dat wel heeft uitgezocht,” zei Dirk-Jan, “want nu weten we tenminste zeker dat deze ellende uit eigen gelederen komt. Die jongen van Rock Hard is degene die ons herkende op de film, toch?”

Ik knikte, want ik had mijn mond vol.

“Weet je zeker dat hij niet heeft geprobeerd het aan de hoogste bieder te verkopen?”

“Op zijn werkplek had hij alleen de contactgegevens van jouw partij opgezocht, niet die van Het Ware Evangelie of Partij Artikel 31. Ik denk dat het bij de eerste meteen raak was.”

“Gerdien Schouten,” zei Dirk-Jan. “Ambitieuze trut. Dat wijf gaat over lijken.”

“Ga je mond spoelen, lieverd,” zei Luc. “Dat soort taalgebruik ben ik van jou niet gewend.”

“Ik zal het ook niet snel in het openbaar herhalen.” Dirk-Jan dacht even na. “Herma zei al dat ze gevaarlijk was, die heeft met haar op de basisschool gezeten.”

“Herma is zijn vrouwtje.” Luc trok een vies gezicht.

“Hé, sommige van mijn beste vrienden zijn vrouwen,” zei ik.

“Dat is toevallig, sommige van de mijne ook,” kaatste hij terug. “Wil er iemand nog wijn?”

Dirk-Jan hield zijn glas bij en Luc schonk in.

“Ondertussen ben ik bij Rock Hard op zoek gegaan naar de geheugenkaart,” ging ik verder. “Dat was nog best lastig, want die editor zat de hele tijd op zijn plaats. Uiteindelijk heb ik gewacht tot ze hun wekelijkse werkoverleg hadden en toen vond ik de geheugenkaart in zijn la, met een kopie op dvd. Die heb ik meegenomen, samen met de formulieren die jullie getekend hadden.”

“Hebben wij formulieren getekend?” vroeg Dirk-Jan. “Daar weet ik niks van.”

“Ik ook niet, maar we waren stronken, dus het verbaast me niets,” zei Luc. “Wat voor formulieren?”

“ARP heten ze. Afstandsverklaring Rechten Pornoproductie. Oftewel: Alle Rechten Pleite.”

“Goed dat je die ook gevonden hebt,” zei Dirk-Jan. “Je hebt ze toch wel vernietigd?”

“Beter nog, ik heb ze meegenomen.” Ik diepte ze op uit mijn tas en legde ze op tafel.

“En als laatste ben ik naar het huis van Gerdien gegaan.”

“Ik zweer het je, lieverd,” zei Luc. “Dat was niet mijn idee. Ik heb haar echt niet gevraagd om – ”

Dirk-Jan onderbrak hem. “In Amersfoort, in die vreselijke nieuwbouwwijk? Jij liever dan ik.”

“Zij had ook nog een kopie op dvd. En een interessant geheim.”

Dirk-Jans ogen begonnen te glimmen toen hij de foto’s van de liefdesbrieven zag. “Van wie komen ze?”

“Van ene Herman. Voor zover ik het begreep zit-ie ook in jouw partij. Ik geloof dat de relatie nu uit is, maar het heeft wel een paar jaar geduurd, tot Herman last kreeg van zijn geweten.”

“Dat méén je niet! Oh, dit is te mooi om waar te zijn.”

“Wie is Herman?” vroeg Luc.

“Nog zo’n opportunistische jaknikker die alleen maar aan zijn carrière denkt en er alles voor over heeft om op een verkiesbare plaats te komen,” zei Dirk-Jan. “Ik heb al jaren het vermoeden dat er iets speelt tussen die twee. Was er maar een manier om ze probleemloos de partij uit te krijgen.”

Ik keek hem aan en vroeg vervolgens aan Luc of hij ook toetjes had gekocht bij die traiteur.

“Pavlova,” zei hij. “Ik haal het even. Wil er iemand koffie bij? Ik kan alle mogelijke variaties maken.”

“Pavlova is toch zo’n schuimtaart met fruit?” vroeg Dirk-Jan.

“Geen idee. Het zag er lekker uit, wel taartachtig, ja.”

Dirk-Jan lachte. “Daar past een cappuccino vast prima bij.”

“Dat wil ik ook wel,” zei ik.

Ik wachtte tot Luc in de keuken in beslag genomen zou worden door de espressomachine en zei zachtjes: “Ik heb wel een advies voor de kwestie Gerdien en Herman.”

“Wat dan?” vroeg Dirk-Jan.

Ik deed hem het plan uit de doeken. “Je moet zelf weten hoe ver je erin gaat. Ik kan me voorstellen dat je nog het een en ander op zijn kop zet, als je toch bezig bent.”

Luc kwam binnen met de pavlova en de koffie. Het was inderdaad een schuimtaart, bedekt met rode vruchten. Hij zette de kopjes neer en sneed stukken taart af. “Je ziet er trouwens beroerd uit, Lilian, als ik dat zo mag zeggen. Gaat het wel goed met de amour de ta vie?

“Met de amour gaat het prima, dank je.”

“Ik zag Noor in de stad lopen,” zei hij. “Ik moest wel drie keer kijken, maar ze was het echt. Is ze terug?”

“Nou en of. Ik kwam thuis uit Barcelona en ze stond voor mijn deur.”

“Kon ze er niet in dan? Heb je die vrouw niet eens een sleutel gegeven? Ik dacht dat jullie lesbo’s dat al na de eerste afspraak deden.”

“Nu mag jij je mond spoelen,” zei Dirk-Jan. “Het is niet netjes om zo te generaliseren.”

“Ze had anders wel een sleutel van mijn huis,” zei ik. “Maar we hadden het slot vervangen.” Ik twijfelde nog even, maar vertelde toen het hele verhaal, van de eerste anonieme brief tot het moment dat Els in de keuken van Urban Hair op de grond lag.

“Man, wat heb jij het druk gehad de laatste tijd,” zei Luc.