Twintig

“Emma heeft een tof huis,” zei Katia. Ze had ons opgehaald, we hadden Emma thuisgebracht en nu reden we Amsterdam uit, op weg naar ons eigen huis. “Voor Amsterdam dan.”

“Hou je niet van Amsterdam?” Ik ben gek op Amsterdam, dus ik vind het altijd moeilijk om me voor te stellen dat mensen een hekel aan de stad hebben.

“Ik vind het altijd net Brugge. Alles dicht op elkaar, en de stad is één groot monument. Ik hou van steden waar het waait, zoals Brussel en Antwerpen.”

“Daar heb je ook wel kneuterigheid.”

“Dat zijn de stukken waar ik niet van hou. Ik hou juist van die brede straten. En van industriezones.”

“Ieder zijn smaak.” Ik kon me er niets bij voorstellen. “Wat heb jij dit weekend gedaan? Ik zag een rugzak op de achterbank liggen. Ben je weg geweest?”

“Gisteren heb ik gewerkt en vandaag ben ik naar Antwerpen gereden om nog wat dingen op te halen. Kleren. Die zitten in die rugzak. Ik ben van Antwerpen doorgereden naar Schiphol.” Ze gaf richting aan en we haalden een vrachtwagen in.

“Je was bij je ex?”

“Ja. Die was er niet. Op zondag is ze vrijwilliger bij de lesbiennewerking.” Ze stuurde de auto weer naar de rechter rijstrook.

“Is dat een vereniging?” Het klonk grappig, lesbiennewerking. Als iets dat je kon hebben. “Oh, er gaat zo’n krachtige lesbiennewerking van haar uit.”

Ze knikte. “Twee zondagen in de maand hebben ze een praatcafé en de andere zondagen hebben ze een film of een andere activiteit.”

“Leuk. Mis je dat niet?”

“De lesbiennewerking was meer Els haar hobby. Als die zich ergens in vastbijt, laat ze nooit niet meer los.” Ze zweeg even en zei toen: “Els is mijn ex.”

“Dat wist ik al. Hoe was het om weer in Antwerpen te zijn?”

“Een beetje vreemd. Mijn huis leek mijn huis niet meer. Gelukkig had Els de sloten nog niet vervangen.”

“Denk je dat ze dat zou doen?”

“Ik weet het niet.” Ze tuurde strak over de weg, hoewel er nauwelijks verkeer was, en vroeg toen hoe ons weekend Barcelona was geweest.

“Geweldig. We hadden een prachtig hotel.”

Ze lachte. “Hebben jullie ook nog iets van de stad gezien?”

“Het strand. ‘s-Nachts. En een van die Gaudi-huizen, Casa Battló. Dat kon nog net voor we naar het vliegveld moesten.”

“Was dat mooi? Ik ken het alleen van de plaatjes.”

“Het huis is mooi, maar als je binnenkomt krijg je een audio guide, een soort telefoonhoorn met knopjes erop. Die hou je bij je oor en dan krijg je een verhaaltje te horen. Iedereen loopt daar dus met zo’n ding, heel surrealistisch. Ik vraag me af wat aliens over ons zouden denken als ze vanuit de ruimte daar gedropt zouden worden.”

“Ik vraag me nooit af wat aliens over ons zouden denken.”

“Ik normaal gesproken ook niet, maar vandaag dus even wel.”

Katia schrok toen een Audi met een Belgisch kenteken ons met een rotvaart passeerde. “Wegpiraat,” mompelde ze.

“Die reed minstens honderdvijftig.”

“Vast zo’n vent die denkt dat hij het allemaal onder controle heeft,” zei ze.

“Zo eentje die beweert dat de maximumsnelheid nergens op slaat als je kunt autorijden en dat flitspalen er alleen maar zijn als extra inkomstenbron voor de politie,” ging ik verder.

“Wij zeggen vallende sterren,” zei Katia. “Voor flitspalen bedoel ik, niet voor de politie.”

Ik lachte. “Pure poëzie, dat Vlaams.”

“Er zit iemand voor de deur,” zei Katia toen we onze straat inreden.

“Welke gek gaat er nou om één uur ‘s-nachts voor iemands deur zitten?” vroeg ik. “Het regent niet, dus er valt niks te schuilen, en al regende het wel, dan hebben we niet eens een portiek. Oh shit. Het is Noor.” Op het moment dat ik het zei, passeerden we Noors auto, die een meter of tien van ons huis vandaan geparkeerd stond.

“Noor die in Vietnam zit?”

“Noor die in de Beukenlaan zit, voor nummer 37.”

“Wat doet die hier?” Katia parkeerde de auto.

“Daar zal ik snel genoeg achterkomen.” Ik stapte uit en pakte mijn tas van de achterbank. “Noor! Wat een verrassing!” riep ik geforceerd opgewekt.

Ze keek niet eens naar mij: ze keek naar Katia, die de auto uitkwam en daarna haar rugzak pakte. “De dames zijn lekker een weekendje weg geweest?”

Behalve een vrouw die een eindje verderop aan de overkant haar fiets van het slot haalde was er niemand op straat. Overal was het donker, al mijn buren lagen natuurlijk allang in bed. Hier was het op zondagavond om elf uur al doodstil. Ik zat dus niet te wachten op een scène op straat, midden in de nacht. En hoewel ik er weinig voor voelde, stelde ik toch voor dat Noor mee naar binnen zou gaan.

“Ik had allang binnen willen zijn,” zei ze op dat typische Noor-eigen moktoontje. “Maar jullie hebben een nieuw slot op de deur.”

“Dat heeft niets met jou te maken.” Ik stak de sleutel in het slot en deed de deur open.

Noor liep meteen door naar de wc.

Katia volgde mij mijn woonkamer in. “Red je het alleen?” fluisterde ze.

“Ik denk het wel,” fluisterde ik terug. “Ga maar gewoon slapen.”

“Slaap wel,” zei ze hardop.

“Welterusten. En nog bedankt hè.”

“t Is niets.”

Ik liep naar de keuken. “Wil je iets drinken?” riep ik tegen Noor.

“Heb je rode wijn?”

Ik trok een fles open en nam die met twee glazen mee naar de kamer.

“Wie is die vrouw?” vroeg ze toen ze even later binnenkwam.

“Katia. Mijn nieuwe huisgenote. Ik heb je over haar verteld toen ik je laatst aan de telefoon had.”

“Waar is Debbie dan?”

“Naar Australië. Dat heb ik je ook verteld.”

“Het zal wel. Waarom ga jij een weekendje weg met die Katia?”

Nu zou ik moeten zeggen dat ik op stap was geweest met een andere vrouw, op wie ik ook nog eens smoorverliefd was geworden.

“Nou?”

“Ik was niet weg met Katia. Hoe komt het dat jij hier bent? Van de week zat je nog in Vietnam. Sinds wanneer ben je hier?”

“Sinds vanmiddag. Ik had ineens heimwee. Ik miste je, en jij deed helemaal niet aardig tegen mij, en ik wilde je kunnen zien als ik met je praatte. En dus ben ik op het vliegtuig gestapt en hierheen gekomen. Maar je was niet thuis.” Van bozig was haar toon veranderd in huilerig, maar misschien had ze een jetlag. Ze zag er, ondanks haar bruine kleurtje, tamelijk beroerd uit, met grote donkere kringen onder haar blauwe ogen. “Je was weg. En je hebt nieuwe sloten op de deur laten zetten.” Haar stem trilde en ik zag haar ogen vol tranen schieten. Toch geen jetlag dus.

Ik wilde een emotie voelen, desnoods medelijden, ik wilde dat ik haar op z’n minst zou willen troosten, maar wat ik voelde was voornamelijk ergernis. Ik was niet naar Noor gekomen toen zij dat had geëist, en dus kwam ze hierheen in de verwachting dat ik onmiddellijk beschikbaar zou zijn. Ik haatte mezelf om die gedachten, die ik niet kon tegenhouden.

“Als je niet met haar weg was, met wie dan wel?”

“Met iemand die jij niet kent.”

Ze wreef in haar ogen en keek me aan. “Wat voor iemand? Waar naartoe trouwens?”

“Barcelona.” Ik nam een slok wijn en haalde daarna diep adem. “Noor, ik moet je wat vertellen.”

Ik kreeg het ineens bloedheet. Ik liep naar het raam en zette het een stukje open. Dat kon best, het was nog steeds droog en helemaal niet zo koud voor oktober. Die vrouw stond nog steeds aan haar fiets te morrelen, zag ik. Misschien was ze dronken en kon ze het slot niet vinden.

“Hoezo, ik moet je wat vertellen?” vroeg ze op luide toon. “Denk je dat ik niet snap wat er aan de hand is? Je bent met een andere vrouw naar Barcelona geweest, dat is er aan de hand. Ben je verliefd op haar?”

Mijn keel zat dicht en ik kon alleen maar knikken.

“En nu?” Ze stond op en begon door de kamer te ijsberen. “Weet je, ik dacht dat wij dit wel konden. Als een van ons tweeën verliefd werd op een ander, zouden we daar samen wel uitkomen. Zulke dingen gebeuren nou eenmaal in relaties, dacht ik. Ik heb ook wel eens een oogje gehad op iemand anders.”

“Dat heb je me nooit verteld.”

“Omdat zoiets niets voorstelt!” riep ze. “Oké, je neukt een keer met een ander, nou en? Wat wij hebben gaat verder dan alleen seks. Ik ben toch altijd bij jou teruggekomen?”

“Je néúkt met een ander? Heb ik iets gemist?”

Ze ging weer zitten en steunde met haar ellebogen op haar bovenbenen. “Ik heb dat wel eens gedaan, ja. In periodes dat het even niet zo lekker ging tussen ons. Maar dat is iets heel anders.”

“Jezus, Noor. Ik probeer je uit te leggen dat ik verliefd ben, dat ik onze relatie wil uitmaken en jij gaat doodleuk zitten opbiechten dat je vreemdgaat en erger nog, dat je dat beschouwt als iets normaals, iets dat je doet als het ‘even niet zo lekker gaat’?”

“Ik wist wel dat je het niet zou begrijpen,” mompelde ze verongelijkt.

“Wat niet zou begrijpen? Dat je geen respect voor mij hebt? Dat je komt en gaat wanneer het jou uitkomt en dat je je nog nooit iets hebt aangetrokken van mijn gevoelens? En dat je er blijkbaar op los neukt op momenten dat jij hebt besloten dat het mag?”

“Ik heb jou nooit verlaten voor iemand anders.”

“Natuurlijk niet,” zei ik. “Omdat dat in jouw verknipte gedachtegang niet hoeft. Je hoefde maar te wachten tot je weer eens een zogenaamde pauze wilde inlassen en je kon doen waar je zin in had.”

Ze keek me aan, met een verslagen blik in haar ogen. “Ik kan het gewoon niét geloven, weet je dat?”

“Je begrijpt het niet, je gelooft het niet…Heb jij je eigenlijk ooit wel eens in mij verdiept?” vroeg ik. “Heb jij er ooit wel eens bij stilgestaan hoe het voelt als iemand van wie je houdt dingen zegt als: ‘neem maar niet te veel spullen mee, misschien wil ik vanavond wel alleen slapen’? Heb je zelf niet in de gaten hoe dat klinkt?”

Ze zei niets.

“Ik zal het voor je uitspellen,” ging ik verder. “Dat klinkt als: ‘Ik moet jou niet, val me niet lastig en laat me mijn eigen gang gaan’. Je kunt niet verwachten dat ik eeuwig smachtend op je ga zitten wachten. Er komt een tijd dat het genoeg geweest is, en die tijd is nu. Jij hebt ervoor gekozen om lekker je eigen avonturen te gaan beleven in Azië, ik heb ervoor gekozen om verder te gaan met mijn leven.”

“Verdergaan met je leven is wel even iets anders dan doodleuk een nieuwe relatie beginnen,” zei ze.

“Dat ben ik met je eens,” zei ik. “Maar verdergaan met je leven is ook iets anders dan wachten tot je wéér afgewezen wordt. Ik denk dat het heel goed geweest is dat jij hebt besloten weg te gaan. Nu weet ik dat ik zonder jou kan.” Ik had willen zeggen ‘zonder jou beter af ben’, maar dat vond ik bij nader inzien toch te onaardig. Ik was toch al behoorlijk onder de indruk van mijn eigen woorden en het gemak waarmee ik ze uitsprak. Blijkbaar had het me veel meer dwarsgezeten dan ik al die tijd gedacht had.

“Dus het is uit,” zei ze. “Jij gaat lekker met die andere vrouw verder en je laat mij barsten.”

“Het is uit,” zei ik.

Ze stond op en pakte haar jas. “Dan ga ik maar.” Zonder me te groeten liep ze de kamer uit, en even later hoorde ik de voordeur achter haar dichtvallen.

Ik liep naar het raam om dat dicht te doen en zag haar de straat oversteken en naar haar auto lopen. Ze werd nagestaard door de vrouw met de fiets, maar ze leek het niet in de gaten te hebben. Ze stapte in, startte en reed weg.

“Is ze weg?” Katia stond bovenaan de trap in een roze flanellen pyjama met lila olifanten erop.

Ik liep naar de voordeur, deed die op het nachtslot en schoof de grendel dicht. “Gelukkig wel.”

“Zullen we nog iets drinken?” stelde Katia voor.

Ik aarzelde. “Ik moet morgenochtend vroeg op.” Eigenlijk maakte het niet uit. Zo veel had ik nou ook weer niet te doen bij Rock Hard. “Oké,” zei ik ten slotte. “Ik kan nu toch niet slapen.”

Ze kwam naar beneden en liep naar de keuken. “Wijn?”

Ik haalde mijn glas en de bijna lege fles uit de kamer. “Deze was nog open, maar ik dacht dat er meer in zat. Hebben we nog een nieuwe?”

Katia keek naar de drankplank en schudde haar hoofd. “We hebben Passoa, Licor 43, Tia Maria, Amaretto…alleen maar zoete drankjes. Oh, en rum.” Ze hield triomfantelijk de fles omhoog.

“Ik denk dat het rum wordt dan,” zei ik.

Ze schonk twee glazen halfvol, pakte ijsblokjes uit de vriezer en liet er twee in elk glas vallen.

“Proost,” zei ik.

“Schol,” zei zij. “Dat was een moeilijk gesprek, daarjuist.”

“Zeg dat wel. We hebben je toch niet wakker gehouden?”

“Jawel. Maar dat is niet erg.”

“Heb je alles gehoord?”

“Alleen als jullie echt luid praatten.”

Fijn. Dan had de hele buurt waarschijnlijk kunnen meegenieten van een fraai stukje onvervalst lesbisch drama. Ik kreunde en nam een slok rum. “Ik heb nog nooit een relatie op deze manier beëindigd.”

“Ik wel,” zei Katia. “Met Els.”

“Ging dat net zo?”

“Ik weet natuurlijk niet letterlijk wat jullie gezegd hebben, maar het leek er wel op,” zei ze. “Els begon met ambras maken. Ik weet niet eens meer waarom. Els heeft nogal een temperament, die kan ambras maken om niets. Ik was het kotsbeu en dat heb ik ook gezegd. Daarna ben ik weggegaan.”

“Heb je ook gezegd dat het uit was?”

Ze dacht na. “Nee, maar voor mij was dat evident.”

Ik liet de rum ronddraaien in mijn glas en volgde de bewegingen van de ijsblokjes. “Ik heb wel gezegd dat het uit is.”

“Dat kon ze niet appreciëren zeker?”

“Niet echt, nee. Ze was…” ik zocht naar het woord. “Beledigd.”

“Ze had het ook niet verwacht natuurlijk.”

“Ik heb geen idee wat ze verwachtte. Welke idioot gaat er nu ineens voor iemands deur zitten als die iemand geen idee heeft dat de idioot in kwestie überhaupt in het land is? Ze had op z’n minst even kunnen bellen van tevoren.” Plotseling herinnerde ik me dat ze dat had gedaan, vrijdag, voor Emma en ik naar Barcelona waren vertrokken. Ik had haar weggedrukt.

“Weet Emma het al?” vroeg Katia.

“Nog niet.” Ik keek naar de klok. Kwart voor drie. “Ik kan haar op dit tijdstip niet meer bellen. Jij nog rum?”

Katia reikte me haar glas aan. Ik schonk twee vingers rum in elk glas en deed er ijs bij.

“Misschien vindt ze het wel goed nieuws. Je kunt haar toch sms’en?” Katia pakte het glas van me aan.

“Ze slaapt met haar mobiel op het nachtkastje. Straks SMS ik haar uit bed,” zei ik, toen ik weer aan tafel ging zitten. Ik keek haar aan. “Denk jij dat ze het goed nieuws vindt?”

Katia grijnsde breed.

“Ik denk het ook.” Ik pakte mijn mobiel en sms’te Emma.

“Hoe voelde het toen jij bij Els weg was?” vroeg ik, toen ik op verzenden had gedrukt.

“Opgelucht,” zei Katia.

“Dat heb ik nou ook. Ik had verwacht dat ik verdrietig zou zijn. Ik ben jaren met Noor geweest, het moet toch verdriet doen om dat af te sluiten. Niet dat ik daarop zit te wachten hoor, maar het is toch raar.”

“Dat komt later,” zei Katia. “Als je terugdenkt aan de goede dingen.”

De goede dingen. Natuurlijk waren die er. Kampeervakanties, dagjes naar het strand, verjaardagsontbijtjes. Ik herinnerde me een Kuifje-in-Lesboland-feest waar we dansten, ons totaal niet bewust van de mensen om ons heen. De stralende blik waarmee ze me kon aankijken als ze over een van haar projecten vertelde. Hoe ze steevast zei: ‘Lekker weertje, koekepeertje’ als de zon maar even scheen. Hoe vals ze kon meezingen met de radio, alle teksten vrolijk verbasterend. Allemaal voorbij. Tot mijn verbazing begon ik te huilen.

“Hé,” zei Katia. “Je hoeft nu nog niet aan de goede dingen te denken.”

Ik lachte door mijn tranen heen. Op hetzelfde moment piepten onze telefoons.

“Dat is vast een SMS van Emma,” zei ik. “Oh nee. Een onderdrukt nummer.”

“Ik heb een mms,” zei Katia verbaasd. “Van wie komt dat nu? Op dit tijdstip?”

“Ik heb ook een mms.” Ik drukte op lezen. Het bericht bevatte geen tekst. Wel een foto.