Drie

Ik werd wakker van een steeds harder wordend gerinkel. Het duurde even voor tot me doordrong dat het mijn telefoon was. In het donker tastte ik het nachtkastje af. Daar lag hij niet. Nadenken, Lilian, sprak ik mezelf toe. Mijn hoofd bonkte. Hoe laat zou het zijn?

Ik knipte de schemerlamp aan en onderdrukte de neiging hem meteen weer uit te doen. De telefoon lag niet op het nachtkastje en niet op of onder mijn kussen. Dan zou hij wel in een van mijn zakken zitten. Ik stapte uit bed, bleef even wachten tot mijn lichaam gewend was aan een verticale positie en liep naar de stoel waar mijn kleren lagen. Mijn mobieltje zat in een van mijn broekzakken. De beller had een onderdrukt nummer en het was half-tien, zag ik vlak voor ik opnam.

“Jezus, dat duurde lang,” zei een bekende stem na mijn nog net niet onbeleefde ‘Lilian’.

“Noor!” Mijn hart miste een slag en ik moest hard mijn best doen om niet al te verheugd te klinken. Ze moest niet het idee krijgen dat ik hier smachtend zat te wachten tot ze terugkwam. Zij was degene die zo nodig weg wilde.

“Wat nam je chagrijnig op. Bel ik je uit bed?”

“Het is hier half-tien,” zei ik. “En bovendien zaterdag.” Ik ging op mijn bed zitten.

“Hier is het half-vier.”

“Zit je nog in Thailand?”

“Laos. Ik bel via internet want mijn mobiel doet het hier niet. Hierna reizen we door naar Vietnam. Mis je me al?”

Wat moest ik daar nou op antwoorden? Ja zou net zo hard gelogen zijn als nee. “Soms. Minder dan de eerste paar weken. En jij?”

“Soms,” gaf ze toe. “Soms zou ik willen dat je erbij was. Het is hier zo mooi en de kleine dingen die we hier voor elkaar hebben gekregen maken zo’n groot verschil voor die mensen. Ik zou het fijn vinden om dat met jou te kunnen delen.” Noor reisde voor een ontwikkelingsorganisatie door Zuidoost-Azië, langs een aantal landbouwprojecten. Daarvoor had ze onze relatie – die toch al in een permanente knipperlichtstatus verkeerde – een jaartje op de pauzestand gezet. Dit telefoontje was haar eerste in drie maanden tijd, verder moest ik het doen met enthousiaste mailtjes aan ‘lieve allemaal’ over de fantastische plekken die ze gezien had en de geweldige mensen die ze daar ontmoette.

Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen. Natuurlijk kon ik vertellen dat ik het druk had gehad, dat Debbie naar Australië ging en dat ik een nieuwe buurvrouw had, maar mijn eigen leven leek ineens onbeduidend. Ik kende Noor veel te goed: ze zou er waarschijnlijk met een half oor naar luisteren, om vervolgens zelf weer honderduit te praten over alle interessante dingen uit haar eigen leven.

“Kun je niet hierheen komen?” vroeg Noor.

“En dan?” dwong ik mezelf te vragen, terwijl verstand en gevoel in mijn hoofd discussieerden. Gevoel was behoorlijk rationeel bezig: ik had best zin in een paar dagen vrij en vliegtickets waren tegenwoordig helemaal niet meer zo duur, dus daar hoefde ik het niet voor te laten.

Ze zweeg even.

Verstand won. “Noor, we hebben hier uitgebreid over gepraat voor je vertrok. Jij doet wat je altijd al wilde en ik ga hier door met mijn eigen leven.”

“Ik weet het,” zei ze. “Maar ik wilde je stem even horen.”

Het was weer even stil.

“Shit,” zei ze toen. “Waarom gaan de dingen toch nooit zoals je wilt dat ze gaan?”

Ik vroeg me af of ze doelde op dit telefoongesprek of op het leven in het algemeen.

“Ik…,” ze aarzelde. “Ik hou van je, Lilian. Ik wil dat je dat weet.”

Ik wilde nog iets terugzeggen, maar ze had al opgehangen.

“Wat zie jij er beroerd uit,” zei Debbie toen ik de keuken binnenslofte. “Jij moet iets te veel van die punch van Lynette gedronken hebben, dat dacht ik gisteravond al.”

“Hoezo?” Ik schonk een kop koffie in en ging zitten.

“Weet je dat niet meer?”

Ik schudde mijn hoofd. Au, zeiden mijn hersenen.

“Je hebt gedanst.”

“Ik dans niet.”

Ze knikte heftig. “Gisteren dus wel. Hier is het bewijs.” Ik zag nu pas dat er een videocamera op tafel lag. Ze pakte hem op en drukte op play. Een dronken Lilian en een uitbundige Frodo vulden het minuscule schermpje.

Ik kreunde. “Dat kan er ook nog wel bij.”

“Waarbij?”

“Noor belde net.”

“Uit Thailand?”

“Laos.”

“Wat had ze te vertellen?”

“Dat ze me mist en dat ze van me houdt en of ik niet daarheen kon komen.”

“Daar ben je niet ingetrapt hoop ik? Dan ga je daarheen, jullie neuken elkaar suf, een paar dagen is het rozengeur en maneschijn en voor je het weet is Lilian gedumpt en wel onderweg naar Nederland.”

“Ik weet het, stil maar.” Ik pakte de camera en bekeek het filmpje nog eens. “Hoe ken je die jongen eigenlijk?”

“Ik ben een tijdje zijn oppas geweest, en ik kom nog steeds bij zijn ouders op verjaardagen. Toen ik liet vallen dat ik een etentje gaf, vroeg hij of hij ook mocht komen. Tegen zo’n schattig joch zeg je natuurlijk geen nee. Hij doet me aan mezelf denken, op die leeftijd. En hij noemt me tante, wat vind je daarvan?”

‘Schattig’ was niet meteen mijn associatie bij Frodo. ‘Eigenaardig’ wel, en dat was Debbie op haar zestiende ook, dus wat dat betrof had ze gelijk.

“Die Katia klikte wel goed met Lynette,” zei Debbie. “Daar kan iets heel moois uit groeien als je het mij vraagt.”

“Onwaarschijnlijke combinatie.” Ik nam een slok koffie en voelde hoe de gloeiend hete vloeistof door mijn slokdarm gleed.

Debbie trok één wenkbrauw op. “En dat zeg je tegen mij?”

Ik wilde nog zeggen dat mijn gaydar niets oppikte bij Katia, maar slikte dat in toen ik haar in de gang hoorde aankomen.

Katia zag eruit zoals ik me voelde. “Is dat koffie?”

Debbie schonk een mok vol. “Melk en suiker?”

“Zwart. Heb jij alles ingepakt?” vroeg Katia.

“Yep, alles staat klaar,” zei Debbie. “Katia brengt me straks naar het vliegveld,” zei ze tegen mij. “Ga je mee? Dat heb je gisteravond beloofd, al weet je dat nu vast niet meer.”

“Gaat Lynette ook mee?”

“Die moest werken.”

“Jammer. Hoe laat gaan we?”

Debbie keek op de keukenklok. “Je hebt twintig minuten.”

“Je auto ruikt naar benzine,” zei Debbie, terwijl ze haar rugzak in de kofferbak gooide. Ze snoof diep. “Doet me denken aan…hoe heet-ie ook alweer? Een van mijn eerste vriendjes. Zijn vader had een garage, daar ben ik ontmaagd.”

Katia opende het rechterportier van haar vaalrode Peugeot, stapte in en schoof naar de bestuurdersstoel. Debbie klapte de stoel naar voren, liet mij instappen en ging zelf naast Katia zitten.

We waren de straat nog niet uit of het begon zachtjes te regenen. Katia zette de ruitenwissers aan. Die piepten hard, maar deden verder niet zo veel. Ze leken me nodig aan vervanging toe. Op de snelweg belandden we in een file. Debbie bleef er opmerkelijk kalm onder. Ze zette de radio aan en deelde snoepjes uit toen we de file weer uit waren, om te vieren dat we harder mochten. Katia leek wél nerveus. Ik zag haar angstige blikken werpen in het spiegeltje en vroeg wat er aan de hand was.

“Niks, er zit een gatplakker achter ons,” zei ze.

Debbie schoot in de lach. “Een bumperklever, bedoel je.”

Katia glimlachte geforceerd en zei verder niets. Ik keek achterom en zag een zilverkleurige BMW op een paar meter afstand achter ons rijden. Ik zou dat geen bumperkleven durven noemen, maar misschien golden daar in België andere normen voor.

De motregen veranderde in een regelrechte hoosbui. De ruiten besloegen. Katia duwde tegen het schuitje van de verwarming en draaide de knop van de blower naar rechts. Koude lucht vulde de auto. Op de ruiten had het nagenoeg geen effect. Gisteren, toen we samen naar huis waren gereden, had ik al gezien dat de auto niet meer piepjong was, maar het was droog geweest en ik had gedacht dat het kapotte slot het enige euvel was. Bij nadere beschouwing leek de hele auto me aan vervanging toe. Katia wekte niet de indruk dat ze het een probleem vond om zich in een rijdende schroothoop te verplaatsen. Misschien hechtte ze niet zo aan luxe voorzieningen als een functionerende verwarming of een linkerportier dat wél open kon.

Katia stootte Debbie aan. “Er ligt een doekje in het dashboardkastje.”

Debbie trok de klep open en werd bedolven onder lege snoepverpakkingen (Katia had een voorkeur voor bananen-schuimpjes), cassettebandjes en de auto-oplader voor Katia’s mobieltje. Ze vond het doekje. Terwijl ze de ruit schoonveegde, voelde ik hoe de auto langzamer ging rijden.

“Dju,” mompelde Katia. Ze gaf richting aan, schoof een rijstrook op en laveerde de auto naar de vluchtstrook.

“Wat is er?” vroeg Debbie.

“Geen idee,” zei Katia. “Het lijkt wel of we zonder naft zitten.”

“Hebben we dat echt nodig?” vroeg Debbie. “Naft? Want anders mag je van mij wel gewoon doorrijden. Ik moet op tijd op Schiphol zijn.”

Over Katia’s schouder keek ik naar het dashboard. Het wijzertje van de benzinemeter stond diep in het rood. “Naft is benzine, Debbie. Dat hebben we echt nodig.”

“Hoe kan dat nu?” mompelde Katia. “Ik heb gisteren nog getankt.”

“Ben je lid van de wegenwacht?” vroeg ik. Dat leek mij wel een voorwaarde als je in zo’n barrel reed.

“Die kunnen we wel bellen,” zei Debbie, “maar het regent en het is druk op de weg, dus die doen er uren over. Waar ligt je gevarendriehoek? In de kofferbak?”

Katia knikte. Debbie stapte uit, haastte zich naar buiten en kwam even later doorweekt terug. “Hij staat.” Ze haalde haar mobieltje uit de zak van haar leren jack, scrollde door het adresboek en drukte op bellen. “Frank? Met Debbie. Wat? Nee, nog niet. Daar bel ik juist over. We zijn op weg naar Schiphol maar we staan zonder benzine.” Ze legde uit waar we stonden. “Geregeld. Hij is er binnen een kwartier, met een jerrycan,” zei ze terwijl ze haar mobieltje weer dichtklapte.

We wachtten in de auto, onze eigen mistige cocon, op slechts een paar meter afstand van het voorbijrazende verkeer.

“Waar ga je allemaal naartoe in Australië?” vroeg Katia na een paar minuten.

“Ik heb nog geen plan. De eerste nachten zit ik in een guest-house in Sydney en daarna zie ik wel wat ik ga doen. Ik heb een jaar de tijd.”

“Maar vast niet genoeg geld om het een jaar uit te houden daar,” zei ik.

“Een paar weken moet wel lukken. Dat is vast lang genoeg om een of ander baantje te vinden. Desnoods koop ik een tent en ga ik kamperen.”

“Ik zou best met je willen ruilen,” zei Katia. “Op televisie zie ik altijd mensen die alles achterlaten om in het buitenland opnieuw te beginnen.”

“Dat heb jij toch ook gedaan,” zei ik.

“Ik ben nog geen tweehonderd kilometer verderop gaan wonen. Dat is niet te vergelijken.”

“Voelt het niet als opnieuw beginnen dan?” vroeg ik.

Ze haalde haar schouders op en keek naar buiten.

“Ik ga niet emigreren,” zei Debbie. “Ik kom over een jaar gewoon terug.”

“Tenzij je aan een of andere Bruce blijft hangen natuurlijk,” zei ik. “Of aan een Sheila. Heb je wel zo’n tropenkostuum?”

“Je moest eens weten wat voor kinky outfits er in mijn rugzak zitten. Staat dat klokje goed?”

“Een kwartier voor,” zei Katia. “Als die vriend van jou gauw komt, ben je nog op tijd.”

Op dat moment parkeerde er een zwarte Alfa voor ons op de vluchtstrook. Katia wachtte tot Debbie was uitgestapt, schoof over de handrem en de versnellingspook naar de rechterstoel en stapte ook uit. Ik twijfelde en besloot toch maar binnen te blijven. Het was nergens voor nodig dat we alledrie kletsnat werden.

Frank, een van Debbies exen, liep naar de achterkant van onze auto, schroefde de tankdop open en kieperde de inhoud van de jerrycan erin. Hij praatte even kort met Debbie en Katia, ik hoorde Debbie de gevarendriehoek weer in de kofferbak gooien en in no time waren we weer op weg.

“Ik denk dat ik het nog ga halen ook,” zei Debbie opgewekt.

Er kwam een tankstation in zicht. Katia gaf richting aan.

“Shit.” Debbies gezicht betrok.

“We moeten echt tanken, Deb. Anders staan we straks weer zonder benzine. Het kost hooguit tien minuten,” probeerde ik haar gerust te stellen. “Je haalt het makkelijk.”

“Daar gaat het niet om.” Ze wees. “Shell.” Debbie tankte al sinds de jaren tachtig uit principe niet meer bij Shell. Een tijdje tankte ze ook niet meer bij vier andere tankstations, maar dat principe had ze uit praktische overwegingen moeten laten vallen. “Ach, nood breekt wetten,” zei ze quasi-monter. “En trouwens, ik weet niet eens meer waarom Shell ook alweer niet deugt.”

Weer thuis wist ik niet goed wat ik moest doen. De afgelopen weken had ik ook in de weekenden doorgewerkt en deze vrije zaterdag verschafte me de ongekende luxe van verveling. Ik kon naar het café, ik kon naar de bioscoop, ik kon iemand bellen om met hem of haar uit eten te gaan, maar ik had nergens zin in. Ik dacht terug aan het afscheid op Schiphol. Dat was in eerste instantie vooral terloops geweest, alsof Debbie een weekje naar Mallorca ging. Pas toen Lynette net op tijd was komen aanrennen, had ik voor het eerst van mijn leven tranen in Debbies ogen gezien. “Ik dacht dat jij moest werken!” had ze geroepen.

“Ik ben bij de tandarts,” zei Lynette. “Ik kon jou toch niet zomaar laten vertrekken, zonder een fatsoenlijk afscheid?”

Ze omhelsden elkaar en Debbie ging richting veiligheidscontrole. Haar schoenen met stalen neuzen en haar riem met metalen studs deed ze in de rij alvast maar uit. Wonder boven wonder bleef het detectiepoortje stil toen ze er doorheen liep.

We keken hoe ze haar schoenen weer aantrok en haar riem omdeed. Ze zwaaide nog een keer en dat was het dan.

“Shit, ik moet naar de trein,” zei Lynette. “Anders moet ik straks een wortelkanaalbehandeling simuleren.”

Katia had aangeboden dat ze wel met ons kon meerijden. De terugreis was probleemloos verlopen. We hadden Lynette afgezet en waren naar huis gereden. En nu zat ik dus op de bank, dingen te bedenken die ik toch niet zou gaan doen. Uiteindelijk besloot ik te gaan kijken of Katia misschien ergens hulp bij nodig had.

Katia’s deur stond open. Ze zat op haar knieën voor een sneeuwende televisie en keek verheugd om toen ze me hoorde kloppen. “Ik had je helemaal niet de trap op horen komen.”

“Ik ben op mijn sokken.”

“Je komt als geroepen. Hebben jullie hier ook Belgische televisiezenders?”

“Canvas en TV1.”

“Dat zijn de staatszenders. Ik bedoel VT4 enzo.”

“Nooit van gehoord.”

Ze keek beteuterd.

“Mis je nu je favoriete tv-programma’s?” Ik zou het wel grappig vinden als ze net als Debbie geen aflevering van ER wilde missen. Hadden die twee toch meer gemeen dan alleen hun benedenbuurvrouw.

“Dr. Phil.”

“Dat meen je niet.”

“Ik volg hem al van toen hij nog bij Oprah in de show zat. Ik vind het ontspannende televisie,” zei ze.

“Van mij mag je. Ik heb eigenlijk nog nooit een hele aflevering gezien, dus eigenlijk mag ik niet oordelen. Hé, ik heb een televisiegids. Misschien komt Dr. Phil ook wel op een Nederlandse zender. Zal ik ‘m even ophalen?”

Zonder op antwoord te wachten liep ik naar beneden, om even later met goed nieuws terug te komen. Katia noteerde dankbaar de zender en het tijdstip.

“Ik ga straks een dvd huren,” zei ik. “Een detective of een thriller of zoiets. Heb je zin om te komen kijken?”

“Tof,” zei ze. “Zullen we er dan lekkere dingen bij eten? Waar ga je die dvd huren?”

“Bij Casablanca, dat is de videotheek hier vlakbij.”

“Ah, daar ben ik vanmiddag langsgereden. Zal ik met je meegaan? Dan kies jij de film uit en ik haal ondertussen de snacks.”

“Klinkt goed.” Het klonk echt goed, want Katia zei snacks met een a. Veel mooier dan ons harde Hollandse sneks. “Nog voorkeuren? Acteurs, actrices?”

“Dat is mij eender. Een spannend verhaal en een beetje actie, niet te veel bloed en ik ben content.”

“Laat dat maar aan mij over dan. Zullen we gaan?”

Achter de toonbank van Casablanca zat een vrouw die ik niet kende, een onopvallend type met halflang donkerblond haar en een bril op. “Is Hannie ziek?” vroeg ik, terwijl ik haar mijn films en mijn pasje overhandigde.

“Vakantie,” zei ze. Verbeeldde ik het me nou, of had zij ook een Belgisch accent?

“Ken je deze films?” Ik had een soort Ocean’s Eleven uitgezocht en een spionagefilm. Ze haalde de beveiliging eraf, wierp er een onverschillige blik op en schudde haar hoofd.

“Oké, we zien het wel. Dank je.”

Ze gaf geen antwoord en bladerde lusteloos in het tijdschrift dat op de toonbank lag. Niet eens een filmblad, zag ik. Hadden ze dan niemand kunnen vinden met een beetje hart voor de zaak? Hannie wist precies welke films ze in huis had en ze kende haar klanten. “Ah, Lilian,” zei ze soms nog voor ik goed en wel binnen was, “tweede kast, bovenste plank, meest linkse film. Ik zag hem en moest meteen aan jou denken.” Ik hoopte maar dat ze snel terugkwam en dat deze vervangster een uitzendkracht was. Ongemotiveerde mensen zijn slecht voor de zaken. Maar ach, waar maakte ik me druk om? Misschien was ze normaal heel vriendelijk en had ze vandaag gewoon haar dag niet.

“Zo, een dvd’tje vanavond?” vroeg iemand achter me. “Lilian de Bruin gaat wéér niet uit op zaterdag?”

Ik draaide me om en keek in het lachende gezicht van Lynette. “Hé, dat is vandaag al de tweede keer dat ik je zie. Jou had ik hier niet verwacht,” zei ik verrast. “Wilde je ook een film huren? Waarom kom je niet bij ons kijken? Ik heb een dvd-avond gepland met Katia.”

Er klonk een snuivend geluid van achter de toonbank. Lynette en ik keken allebei naar de vrouw, die nog steeds ongeïnteresseerd naar haar tijdschrift zat te staren.

“Ik was niet van plan om een film te huren,” zei Lynette. “Ik kwam van mijn werk, ik keek toevallig naar binnen en ik zag je staan. Maar ik heb best zin in een filmavondje. Wat heb je gehuurd?”

Ik liet haar de dvd’s zien. “Acht uur oké?”

“Ik ben er.”

“Tot ziens,” zei ik demonstratief vriendelijk tegen het kasplantje achter de toonbank.

“Tot ziens,” zei ze, zonder op te kijken. Ik had me vergist. Ze kón ook niet Belgisch zijn. De Belgen die ik kende, waren stuk voor stuk beleefd.