Al om kwart voor tien was ik klaarwakker. Wat zou ik aantrekken? Ik trok de gordijnen open. De lucht was strakblauw. Teenslippers dus, en een jurk. Lekker luchtig. Mijn oog viel op het gebloemde jurkje dat Chantal donderdag teruggebracht had. Mo zou dat vast leuk vinden. Ze had laatst toch ook gezegd dat ik een leuk rokje aanhad? Ik nam een douche, maakte een staart van mijn nog vochtige bos haar en trok het jurkje aan. In de kast vond ik na lang zoeken één slipper. Waar kon die tweede zijn? Ik trok tassen, laden en kasten overhoop en vond hem uiteindelijk onder in de wasmand.
Half elf en ik was volledig aangekleed. Ontbijten dan maar. Ook dat kostte veel te weinig tijd. Om de haverklap vlogen mijn ogen naar de klok. Kwart voor elf. Veertien voor elf. Dertien voor elf. Ik moest iets doen, anders werd ik gek. Een mens verdoet een derde van zijn leven met wachten, had ik eens ergens gelezen. Toch raar dat er dan niet meer mensen in gekkenhuizen zitten.
Ik zette de computer aan en tikte ‘kraken’ in bij Google. Ik kreeg een lijst van meer dan drie miljoen websites, variërend van een kla-verjasspel voor de computer tot een legende over een mythisch zeemonster. ‘Handleiding’ tikte ik erbij. Raak. Nu kreeg ik heel veel nuttige websites over het kraken van gebouwen. Ik ontdekte dat er in Nederland zelfs een vereniging bestaat die voor de lol sloten openmaakt. Er waren zelfs Nederlandse kampioenschappen lockpicking. Ik was verdiept in een website over een pand dat eerst gekraakt was en vervolgens gekocht door de bewoners, toen de bel ging. Ik keek op de klok. Kwart voor twaalf alweer. Ik pakte mijn sleutels en klepperde de trap af.
“Hoi,” zei Mo. “Klaar om op onderzoek te gaan?” Geen kussen deze keer, en over mijn jurkje zei ze niks. Zelf zag ze er, zoals altijd, geweldig uit. Het zou me niet verbazen als haar hele kast vol zat met verwassen T–shirtjes. Misschien was ze gewoon niet goed in wassen. Goed beschouwd was dat niet erg, als je shirtjes er zo mooi van werden. Het exemplaar dat ze vandaag droeg was lila, met een plaatje van Bambi erop. Ze had er een groene trainingsbroek bij aangetrokken. Afgetrapte gympen maakten het plaatje compleet. “Je ziet er leuk uit,” zei ik. “Waar koop je zulke shirtjes?”
“Dank je. Bij de kringloop.” Oh. Ze kocht ze gewoon al verwassen. Zo kon ik het ook.
Kitty had een klein, maar gezellig huisje in een volkswijk. Net als bij Nel lagen er ook hier stapels tijdschriften en kranten te wachten om gelezen of afgevoerd te worden. Aan de muur, boven een tweezitsbank waar een gele foulard overheen gedrapeerd was, hingen expressionistische schilderijen, vrouwenportretten met veel oranje en rood erin.
“Die heeft een vriendin van mij gemaakt,” zei Kitty, toen ze me zag kijken. “Ze is inmiddels overleden. Darmkanker.”
“Hè, wat naar,” zei Mo. “Was ze een goede vriendin? Ik ben Mo, trouwens.” Ze schudden handen.
“Ja. Het is alweer twee jaar geleden, maar ik denk nog vaak aan haar. Kutziekte. Heeft een van jullie tweeën aan een fototoestel gedacht?”
“Nee, moest dat dan?” vroeg ik onnozel. “Ik heb er eentje op mijn telefoon,” zei Mo.
“Ik neem mijn digi wel mee,” zei Kitty. “Dan kunnen we de dames wat laten zien bij de volgende vergadering.”
“We hebben trouwens helemaal geen nieuwe vergaderdatum geprikt,” zei ik.
“Als wij vertellen dat we een pand hebben gevonden, willen ze echt wel bij elkaar komen.” Kitty trok een la open en haalde er een plat, zilverkleurig cameraatje uit. “Laten we gaan.”
Het gebouw viel me een beetje tegen. Het stond aan een drukke weg in een verloederde buurt en het was behoorlijk verwaarloosd. Het onkruid stond minstens kniehoog op wat eens een grasveld was geweest. Er had ooit een pad gelegen, maar daar waren nog maar een paar tegels van heel. Ach, misschien had ik me er gewoon te veel van voorgesteld.
“Ik voel me hier wel een beetje bekeken,” zei ik, terwijl we rond het gebouw liepen. “Met die auto’s.”
“Niks van aantrekken,” adviseerde Kitty. Ze inspecteerde de voordeur. “Hm, anti-inbraakstrippen,” zei ze. “Maar wel een makkelijk slot.” Ze schudde meewarig haar hoofd. “Als je slot met een klopsleutel open te maken is, hebben die strippen natuurlijk geen nut. Die helpen vooral tegen openflipperen.” Ze maakte een paar foto’s. “Openflipperen?” vroeg Mo.
“Een slot openmaken met een bankpasje of een creditcard.” Ik kwam al helemaal in het jargon.
Door het onkruid liepen we naar de achterkant. De planten kriebelden aan mijn benen.
“Pas op,” waarschuwde Mo nog, maar het was al te laat. Ik stond midden in de brandnetels.
“Zoek weegbree,” adviseerde Kitty. Ik deed een paar stappen naar voren. “Nee, jij niet,” zei ze. “Kijk jij nou maar gewoon uit waar je gaat staan.”
“Hoe ziet weegbree er ook alweer uit?” vroeg Mo. “Heb je dat niet geleerd bij de scouting?” vroeg ik. “Bij dat soort dingen heb ik niet zo goed opgelet. Ik kan wel heel goed een kampvuur maken.”
“Een soort gestreepte bladeren en een kegelvormig, harig bloemetje,” zei Kitty. “Hondsdraf is trouwens ook goed, dat staat altijd wel ergens in de buurt van brandnetels.” Ze keek naar Mo. “Ik zoek zelf wel even.” Mijn benen begonnen ontzettend te jeuken.
Kitty trok wat blaadjes van een kruipplant, die ik niet van het andere onkruid had kunnen onderscheiden, en gaf ze aan Mo. “Doe jij het maar, ik kan dat niet met mijn armen.”
“Wat moet ik doen?”
“De blaadjes kneuzen en dan over haar benen wrijven.”
“Gaat daar de jeuk van over?” vroeg ik. Stomme vraag, waar zou die actie anders goed voor zijn?
“Blaadjes kneuzen,” zei Mo ondertussen. Ze wreef ze een beetje tegen elkaar en ging naast me op haar hurken zitten. “Er zitten allemaal blaasjes op je benen,” zei ze. “Moet ik daaroverheen wrijven?”
“Stadskinderen,” zuchtte Kitty.
“Van wie heb jij dat allemaal geleerd dan?” vroeg ik. “Jij komt toch ook hier uit de stad?”
Ze lachte. “Van Lenie. Zij weet precies welke plantjes je waarvoor moet gebruiken. Ze stond bekend om haar medicinale theeën. Die waren niet te zuipen, maar ze schenen wel te helpen.” Mo begon te wrijven. “Doet dit pijn?” vroeg ze bezorgd. “Valt wel mee. Die blaasjes jeuken, dus ik hoop wel dat het helpt. Er komt iemand aan,” zei ik. Een man die zijn hond uitliet. Kitty zwaaide vriendelijk. “Lekker weer hè,” riep ze. De man riep iets onverstaanbaars terug en liep door. Mo bleef intussen doorwrijven. Opeens voelde ik haar lippen op mijn knie. Ik keek naar beneden. Ze keek terug alsof er niets gebeurd was. Ik had het me zeker verbeeld.
“Oké zuster Mo, afronden. Is de jeuk minder?” vroeg Kitty aan mij. Ik knikte.
“Gaan die blaasjes weer weg?” vroeg Mo. “Tuurlijk,” zei Kitty.
“Gelukkig,” zei Mo. “Anders kun je nooit meer zo’n mooi jurkje aan.” We liepen naar de achterkant van het gebouw.
“Kijk nou.” Kitty wees naar een raam. “Dat staat open,” constateerde Mo. “Ik ga naar binnen,” zei Kitty.
“Zou je dat nou wel doen? Misschien woont hier wel iemand.” Ik vond het ineens eng worden.
“We zijn met z’n drieën, wat kan er gebeuren?” vroeg ze. Ze trok het raam verder open en hees zich over de vensterbank. Er restte ons niets anders dan haar te volgen. Mo klom achter haar aan en ik ging als laatste door het raam, met mijn jurk tot aan mijn billen opgetrokken. Als we weer eens een pandje gingen inspecteren, zou ik een broek aantrekken. En dichte schoenen. We liepen door de gang, met Kitty voorop.
“Gatver, wat stinkt het hier. Er ligt vast ergens een lijk,” veronderstelde Mo.
“Het hoofd van de school, vermoord door een kind dat genoeg had van de tafel van negen,” zei ik.
Kitty opende de deur van een klaslokaal en liep naar binnen. “Dit pand is al gekraakt geweest,” zei ze.
Er lagen vieze matrassen op de vloer, plastic bakjes met beschimmelde etensresten erin, sigarettenpeuken en lege drankflessen. Mo liep naar een bakje en rook eraan. “Dit was vroeger een frikadel speciaal, denk ik. Als dit soort rotzooi overal ligt, dan weet ik wel waar die stank vandaan komt.”
“Junks,” zei Kitty.
“Zouden er dan geen spuiten liggen?” vroeg ik. “Tegenwoordig spuiten ze niet meer zo vaak,” zei Mo. Oh oh, dacht ik. Laat haar alsjeblieft geen ervaringsdeskundige zijn, of een issue dyke.
“Heb ik ergens gelezen,” verduidelijkte ze. “Denk je dat ze nog terugkomen?” vroeg ik. “Geen idee,” zei Kitty. “Misschien wonen ze er zelfs nog wel.” Alle lokalen boden dezelfde treurige aanblik. Matrassen, rotzooi, maar geen mensen.
“Ik vond het best een leuk pand,” zei Kitty, toen we op de terugweg waren. “Het zou wel geschikt kunnen zijn. Wat vonden jullie?”
“Misschien kan het wat zijn,” zei ik. “Alleen die brandnetels vond ik niet zó. En die vieze troep. En de stank.”
“Laten we dinsdag vergaderen, dan kunnen we het meteen bespreken,” zei Kitty. “En laten we straks even naar jouw huis gaan om iedereen de foto’s te mailen.” Dat was tegen mij. “Ik heb internet via de kabel,” verduidelijkte ze. “Dus mijn mail ligt er weer eens uit. Al drie dagen.”
“Kan ik nog iets doen?” vroeg Mo. “Anders ga ik naar huis, ik krijg vanavond eters en ik moet mijn huis nog opruimen.” Ik dacht na, maar kon geen enkel klusje voor haar verzinnen. “Ik ben wel heel benieuwd of jullie het gaan doen,” zei ze. “Hou me op de hoogte. En als je nog een pand gaat bekijken, wil ik wel weer mee. Als dat mag.”
“Weet je wat, kom woensdag bij mij eten,” stelde ik voor. Een geniale ingeving. “Dan praten we weer helemaal bij.”
“Oké. Ik moet hier rechts. Tot woensdag.” Weer geen kussen. Dat is ook wat lastig als je allebei aan het fietsen bent. “Leuke meid,” zei Kitty. “Waar ken je haar van?”
“Uit de kroeg.”
“Die past veel beter bij jou dan Gerda.”
“Ik moet zeker werk van haar maken?” vroeg ik. Ze grijnsde. “Volgens mij ben jij daar al druk mee bezig.”
“En jij, wat heb jij gedaan?” vroeg Sanne de volgende dag. Het was middagpauze en het gesprek ging zoals gewoonlijk weer eens over het weekend en uitgaan.
“Ik werk op zaterdag en zondag, weet je nog?” vroeg ik. “Oh ja, in de Dolle Eend.”
“Dat vind ik zo’n suffe kroeg,” zei Marije. “Ouwe muziek en je kunt er niet eens dansen. The Bronx is veel leuker.”
“Dat jij altijd op mannenjacht gaat bij The Bronx, dat weten we ondertussen,” zei Samantha. “Nog wat gescoord daar?”
“Geen commentaar.”
“Ja dus,” concludeerde Sanne. “Want als het niks was, zeg je altijd gewoon nee.”
“Ik ga trouwens weg hier,” zei ik. Die saaie gesprekken kwamen me mijn strot uit en ik had zin in een ander onderwerp. “Ik ga bij het Filmhuis werken.”
“Hoe kan dat nou dat zo’n leuke meid als jij allemaal van die muffe dingen doet?” vroeg Marije. “Die Filmhuisfilms, daar vind ik echt geen reet aan. Ik ga veel liever met een hele club naar een grote bioscoop. En dan lekker popcorn eten.”
En jawel hoor, daar ging het gesprek weer de saaie kant op. Gelukkig trilde mijn broek. Een SMS-je van Karina. Ze hadden gisteravond in België gekampeerd en waren nu op weg naar huis. Of ik zin had om vanavond langs te komen.
“Als je dan niet druk aan het wassen en opruimen bent” SMS’te ik terug. Fijn, ik had iets om naar uit te kijken.