Naast me lag een warm lijfin diepe slaap. Ik keek opzij, liet mijn hoofd weer op het kussen vallen en staarde naar het plafond. Oh nee. Gerda.
Ik zou toch niks met Gerda gedaan hebben?
Mijn ondergoed had ik nog aan. Als ik al met haar naar bed geweest was, had ik daarna weer iets aangetrokken. En bovendien zou ik me seks vast nog herinnerd hebben. Zo dronken was ik toch niet geweest van die paar mojito’s? Dronken genoeg om niet meer te weten dat ik Gerda had uitgenodigd om bij me te komen logeren.
Ik keek weer opzij. Ze zag er eigenlijk best lief uit zo, met dat woeste haar dat alle kanten op stond.
Ze deed haar ogen open. “Ook goedemorgen. Hoe laat is het?”
“Geen idee.” Ik tastte naar mijn mobieltje, dat vanochtend voor de verandering eens niét naast mijn kussen lag.
“Heb je lekker geslapen?” vroeg ze.
“Ik zou het niet weten. Ik kan me niet eens meer herinneren dat ik thuisgekomen ben.”
Ze glimlachte. “Moet jij niet werken?”
Shit. De wasserij. Ik schoot overeind. Dat had ik beter niet kunnen doen: mijn hoofd liet me op een pijnlijke manier weten dat veel drank niet goed is voor een mens. En ik werd al misselijk bij de gedachte dat ik straks weer tussen het weeïg-klamme wasgoed moest zitten.
“Ik ga me ziekmelden,” mompelde ik.
Ik hees mezelf het bed uit en liep naar mijn spijkerjack, dat op een stoel hing. Mijn mobiel zat in het borstzakje. Het was kwart voor acht. Hoe laat begonnen ze eigenlijk te werken bij zo’n uitzendbureau? Ik besloot de wasserij én het uitzendbureau te bellen, dan zou de boodschap vast overkomen.
Bij de wasserij deden ze gelukkig niet moeilijk. Ik verzon een griepje dat vast morgen weer over zou zijn, de secretaresse wenste me beterschap en drukte me op het hart om vooral veel te drinken. Ik nam aan dat ze water bedoelde. Het uitzendbureau had het antwoordapparaat aanstaan. Ik liet een boodschap achter en liep terug naar bed. “Ontbijt jij?” vroeg ik aan Gerda.
“Als je wat in huis hebt. Zonder koffie kom ik in elk geval niet op gang.”
“Ik ook niet. En vandaag waarschijnlijk al helemaal niet. Ik heb brood en eieren.”
“Heel goed.” Gerda grijnsde. “Je ziet eruit alsof je wel een stevig ontbijt kunt gebruiken.”
“Eerlijk gezegd moet ik er niet aan denken,” zuchtte ik. “Maar het zal vast helpen tegen de kater. Kan ik jou ook blij maken met een gebakken eitje?” Nu ze er toch was, kon ik er maar beter het beste van maken. “Lekker.”
“Wil je in bed ontbijten of aan tafel?”
“Aan tafel. Moet ik je helpen?”
Ik schudde mijn hoofd en liep naar beneden. Hoe ging dat eigenlijk, ontbijten met iemand met wie je misschien niet, misschien wel naar bed was geweest? Wat was er tussen ons gebeurd? Uit Gerda’s gedrag kon ik niets opmaken.
Ik smolt een klont boter en brak twee eieren boven de koekenpan. Terwijl die bakten, zette ik koffie en roosterde ik brood. In de groente-la van de koelkast vond ik de laatste van de tomaten die ik gisteren gekocht had. Met het ontbijt op een dienblad liep ik weer naar boven. Gerda zat in haar T–shirt en onderbroek aan tafel. “Koffie,” zei ik.
“Kofie,” zei zij. “Ik heb nog een verhaal van je tegoed.” Kofie. In een flits kwam alles weer boven. Dat bierglas, die enge ogen, het bloed. En de kus van Gerda. Ik glimlachte. Ineens wist ik zeker dat er tussen ons verder niks gebeurd kon zijn. Seks met iemand die zo lekker kon zoenen zou ik echt niet vergeten zijn. Ik vertelde haar hoe Kofie, die zij dus alleen als Carlo kende, aan zijn naam kwam. “Waar ken jij hem eigenlijk van?” vroeg ik.
“Uit De Put. Hij hangt daar iedere dag uren aan de bar. Vind je niet dat we hem eigenlijk op moeten gaan zoeken in het ziekenhuis?”
“Ik dacht dat je hem een eikel vond.”
“Ja, maar het is ook wel zielig toch. Ze leggen hem vast in de gekken-zaal, als hij van de intensive care af is. Als hij daar ligt tenminste.” Ik trok mijn wenkbrauwen op. “Gekkenzaal?”
“De psychiatrische afdeling. Daar kom je altijd terecht als je rare dingen doet. Geloof me maar, ik ben ervaringsdeskundige.” Ze zag mijn blik. “Yep. Gerda is een issue dyke, weet je nog?” Ik schoot in de lach. “Issue dyke? Waar heb je dat nou weer vandaan?”
“Uit een film of zo.”
“Heeft niet iedereen issues trouwens?” vroeg ik.
“Tuurlijk. De een wat meer dan de ander. Ik heb er toevallig veel. Kleed je aan schat, we gaan naar Carlo Kofie.”
“Moeten we niet even douchen?”
“Neem maar een campingdouche.”
Wat een vocabulaire had die Gerda. Eerst een issue dyke en nu dit weer.
“Deo,” verduidelijkte ze. “We stinken naar rook.”
“Deo en een schoon shirtje dan.”
De slapende Kofie in zo’n groot wit ziekenhuisbed deed me denken aan mijn opa, die twee jaar geleden in zo’n zelfde bed was overleden aan longkanker. Al had mijn opa natuurlijk geen tatoeages en al helemaal geen wenkbrauwpiercing.
Het was nog een heel gedoe geweest om de juiste kamer te vinden. We wisten zijn achternaam niet en het kostte de receptioniste behoorlijk veel moeite om op grond van onze beschrijving de juiste gegevens tevoorschijn te toveren. Al was het alleen maar omdat Gerda bleef volhouden dat hij op de intensive care of op de gekkenzaal moest liggen. “De PAAZ,” verduidelijkte ze. “Dat doen ze toch altijd als je zelfmoord probeert te plegen.”
Zelfmoord bleek uiteindelijk het woord dat de receptioniste op het goede spoor bracht. Ze stuurde ons naar de vierde verdieping. Naast het bed van Kofie zat een mevrouw met mahoniekleurig haar, Ecco-sandalen en een Miss Etam outfit aan. Ze was ongeveer net zo oud als mijn moeder. Ik moest binnenkort ook maar weer eens bij mijn ouders langsgaan, bedacht ik. En Karina had ik ook nogal verwaarloosd, trouwens. Op het nachtkastje stond een fruitschaal. Misschien hadden wij ook iets mee moeten nemen. “Zijn jullie vriendinnen van Carlo?” vroeg de vrouw. “Zoiets,” mompelde Gerda, een stuk verlegener dan ik haar tot nu toe meegemaakt had. “Mogen we even gaan zitten?” De vrouw knikte en we pakten de twee klapstoeltjes die tegenover het voeteneind aan de muur hingen.
Een paar minuten bleven we naar de slapende Kofie zitten staren. “Bent u Carlo’s moeder?” vroeg ik, om de stilte te doorbreken. Ze knikte.
“Dan bent u zeker wel geschrokken,” veronderstelde Gerda. Ik zag de onderlip van Carlo’s moeder verdacht trillen. Wat een bizarre situatie. Ik zat hier in het ziekenhuis, aan het bed van iemand die ik nauwelijks kende, met een bijna huilende moeder en een issue dyke die de oorzaak van deze hele toestand was. En dat terwijl ik eigenlijk braaf ondergoed zou moeten vouwen in de wasserij. “Ik heb het helemaal niet zien aankomen,” zei Carlo’s moeder, half snikkend. “Waarom doet mijn jongen nou zoiets? Hij heeft een goede baan en hij heeft het altijd prima naar zijn zin gehad bij ons. We gaven hem alles wat zijn hartje begeerde. Wat bezielde hem?” Gerda deed haar mond open. Ze zou toch niet zo stom zijn om te zeggen dat zij de aanleiding voor Carlo’s wanhoopsdaad was? Gelukkig, ze vroeg of Carlo’s moeder dacht dat hij het niet naar zijn zin had in zijn nieuwe flatje. Trouwens ook een stomme vraag voor iemand die zich ‘zoiets als een vriendin’ van Carlo noemde. “Hij heeft het keurig voor elkaar. We hadden het er echt wel moeilijk mee toen hij verhuisde. Carlo is enig kind. Het is zo’n schat,” zei zijn moeder. Haar lip begon weer te trillen en haar ogen werden vochtig. Ik keek weer naar Kofie. Die deed precies op dat moment zijn ogen open.
“Waar ben ik?” vroeg hij. Dat leek me altijd zo’n clichévraag, maar hij vroeg het echt.
Zijn moeder stond op. “In het ziekenhuis lieverd. Waarom heb je dat nou gedaan?”
“Wat gedaan?” Kofie leek nog niet echt helder.
Ik keek naar Gerda. We moesten hier weg, en zo snel mogelijk. Straks zou hij vertellen wat er precies gebeurd was en die moeder leek me in staat om Gerda in elkaar te rammen omdat ze die schat van een jongen niet gaf wat hij wilde.
Kofies ogen vielen weer dicht. “We moeten maar weer eens gaan,” zei Gerda. “Carlo moet rust hebben.”
“Hij vindt het vast fijn dat jullie geweest zijn,” zei Carlo’s moeder. Daar had ik mijn twijfels bij, maar ik hield natuurlijk mijn mond. Met een beetje geluk zou ze er helemaal niet achter komen wie we waren en wat ons aandeel in zijn belachelijke actie was geweest. Gerda stond op en gaf Carlo’s moeder een hand. “Tot ziens en veel sterkte.”
Ik volgde haar voorbeeld. “Sneu,” zei Gerda in de lift. “Wie, Kof ie of die moeder?”
“Allebei. Wat ga jij vandaag doen?”
“Mijn kamer stofzuigen en een wasje draaien. Ik ben officieel ziek, weet je nog?”
Ze lachte. “Zin om straks bij mij te komen eten?”
“Wacht even,” zei ik. “Is het donderdag?”
“De hele dag, ja.”
“Dan heb ik vanavond een vergadering met de dames van de woongroep.”
We liepen naar onze fietsen. “Kan ik niet meedoen met die woongroep?” vroeg Gerda. Een beetje opdringerig was ze wel. “Wat zou je willen doen dan?”
“Ik weet niet. Helpen met verbouwen, schilderen, dat soort dingen. Ik ben heel handig hoor. En ik heb verstand van verven en van kleur. Oh, en ik kan natuurlijk een muurschildering maken. De Drie Gratiën of zo.”
“Zo ver is het nog niet, dat er geverfd en verbouwd moet worden, en een muurschildering is voorlopig ook nog niet aan de orde. Eerst maar eens een huis vinden. Maar ik zal het voorstellen.” We fietsten terug naar de stad en namen afscheid voor mijn huis. Ik hees mezelf de trappen op en ging op bed liggen. Wat een dag.
“Sara! Slaap je?” Chantal stond in de deuropening. “Ik had geklopt, maar je gaf geen antwoord. Ik wou dat gebloemde jurkje van je lenen en ik dacht…” Ze maakte een handgebaar. “Maar je sliep dus.”
“Hoe laat is het?” Ik kwam overeind en nam een slok uit het flesje water naast mijn bed. Van overdag slapen kreeg ik altijd een vieze smaak in mijn mond.
“Half vijf. Zware nacht gehad?” Ik vertelde haar over Kofie en Gerda.
“Is dat die punkmeid die hier om de hoek woont? Die heet toch Gerda?”
“Ja, ken je haar?”
Haar blik zei niet veel goeds. “Ik ken iemand die haar kent. Die meid is één groot wandelend probleem. Eerst had ze anorexia, toen ging ze aan de dope en aan de drank en ze heeft een tijd in een psychiatrische inrichting gezeten. Ik zou maar uitkijken als ik jou was. En dat verhaal over die Kofie bevalt me ook niks.” Ze lachte. “Die twee passen trouwens wel goed bij elkaar.”
“Behalve dan dat Gerda lesbisch is.”
“Kleinigheidje. Mag ik je bloemenjurkje lenen?” Ik trok het uit de wasmand. “Het is niet helemaal schoon. Ik wou eigenlijk gaan wassen, maar het bed was aantrekkelijker.”
“Geeft niks, ik ga er vanavond in werken, dus het gaat toch stinken. Ik was het wel voor je.”
Mijn mobieltje ging. Chantal pakte het jurkje van me aan, zwaaide en liep de kamer uit. Ik nam op. Het was Ellen van het uitzendbureau. Wat ik mankeerde en of ik morgen weer beter zou zijn. En wist ik wel dat ze de eerste twee ziektedagen niet uitbetaalden? Nou nee, dat wist ik dus niet. Reden te meer om morgen weer aan het werk te gaan. In mijn hoofd rekende ik alvast uit wat dat dagje spijbelen en het bezoek aan Kofie me gekost hadden. Afwezig zei ik ‘doei’ tegen Ellen. Ik liep naar de keuken. De koelkast was akelig leeg. Die had vast ook heimwee naar die goede stufi-tijd, toen er altijd lekkere dingen als chocomel en kipkerrie in huis waren. Ik keek op mijn mobieltje. Leukemensentijd bij de Appie.
In de supermarkt laadde ik mijn mandje vol met goedkope, maar voedzame producten. Volkorenbrood, een zak appels, een tros bananen en een doosje aardbeien. Met mijn fruitquotum zat het wel goed de komende dagen. Wat zou ik vanavond eens eten? “Groenten van het seizoen, Sara. Daar zitten de meeste vitaminen in. De tomaten zijn nu op hun hoogtepunt. Of neem sperzieboontjes, heel gezond en nog in de aanbieding ook.”
“Karina! Ik wilde je net gaan bellen, ik heb heel veel nieuws.”
“Dat hoeft dan niet meer. Wat eet je vanavond?”
“Sperzieboontjes?”
“Verstandige keus. Kom je morgen bij mij eten?”
We spraken af voor zeven uur. Ik woog twee ons boontjes af, haalde een tartaartje en liep naar de kassa. Ik kon zowaar cash betalen.
“Ik zei het toch al vanaf het begin: we moeten kopen. Huren wordt niks en het is geld weggooien.” Margriet zat stevig op haar stokpaardje. “Ik ben vanochtend naar dat huis gaan kijken en het is perfect voor ons.” Inwendig zuchtte ik. Het was over negenen, de dames hadden al dik twee uur zitten discussiëren over huren of kopen en we waren nog geen steek opgeschoten. En nu Margriet over Villa Kakelbont begon, ons droomhuis van acht ton, zou de vlam wel helemaal in de pan slaan. “Ben jij wezen kijken? Waarom wisten wij daar niks van?” vroeg Kitty. “Ik ken die makelaar,” zei Margriet. “Dus toen ik jullie mailtje kreeg, dacht ik: kom, ik bel ‘m eens.”
“Dat had je wel even mogen overleggen,” zei Kitty. “Misschien had er wel iemand meegewild. Ik bijvoorbeeld. Of schaam je je voor ons?”
“Meisjes, rustig,” zei Nel. “Even terug naar het onderwerp. Het is vast een prachtig huis, maar we kunnen het nooit betalen. We zijn allemaal straatarm. Kitty heeft een WAO-uitkering, Lenie en ik zitten in de bijstand en Hans werkt parttime. En bovendien zijn we te oud om nog een hypotheek te krijgen.”
“We zijn niet allemaal straatarm,” zei Kitty. “Margriet heeft geld. Toch, Margriet? Ga jij je spaarcentjes in ons huis stoppen?”
“Dat lijkt me niet zo’n goed idee,” zei Margriet.
“Ik zie niet in waarom niet,” ging Kitty door. “Wij kunnen jou toch huur betalen? Dan word jij gewoon onze huisbaas. Een huis is een investering, dat heb je zelf gezegd.”
“Dit is geen investering, dit is een gok. Laten we gewoon een afspraak met een hypotheekadviseur maken voor onze volgende vergadering,” stelde Margriet voor.
“Ik heb iemand gevonden,” zei Hans. “Hij heet Ronald. Zal ik hem vragen om langs te komen?”
“Hij? Hem? Zijn er geen vrouwelijke hypotheekadviseurs?” vroeg Kitty.
Dat ik daar niet eerder aan gedacht had. Linda. “Mijn zus is hypotheekadviseur,” zei ik. Meteen had ik spijt. Mijn ouders en Linda hadden al niet zo’n hoge pet van mij op, en het zou er niet beter op worden als ze hoorden dat ik me had ingelaten met een stel onbemiddelde kibbelende potten op leeftijd. Ik zag het scenario al voor me: mijn moeder zou huilen en mijn vader zou me verbieden ook nog maar één voet over zijn drempel te zetten tot ik weer normaal kon doen.
“Is ze goed?” vroeg Margriet. “Ik bedoel, heeft ze verstand van investeren en beleggen?”
“Alsof dat belangrijk is. Laten we eerst maar eens kijken of we een huis kunnen kopen,” zei Kitty.
Oei, daar gingen ze weer. Als ik niet snel ingreep, zouden we weer een halfuur lang getrakteerd worden op een discussie over kopen, investeren, beleggen, stinkend geld, kapitalisme en verrijking. “Zal ik haar vragen of ze langs wil komen?” vroeg ik snel. Iedereen knikte. Nel sloot de vergadering en we spraken af dat we volgende week donderdag om dezelfde tijd weer bij elkaar zouden komen.