“Waar gaan we eerst heen?” vroeg Kitty de volgende ochtend. “Eerst die bakfiets maar eens ophalen,” zei ik. “Ik heb Rop niet voor niks uit bed gebeld.”
“Ja, maar daarna.” Ze keek op het lijstje. “We moeten langs Hans om de tv op te halen. Langs jou voor de cd-speler.”
“En mijn kussen en mijn kleren.”
“Uiteraard. Langs Lenie voor de wok en langs mij voor de spelletjes.”
“Ik denk dat we het beste eerst naar het huis van mijn ouders kunnen fietsen.” Ik voelde of het briefje nog in mijn zak zat. “En dan met die koelkast de hele stad door?”
“Da’s beter dan de hele stad door met een televisie, een cd-speler en een hoop rotzooi waar nog een koelkast bij moet.” En bovendien wist ik zeker dat er nu niemand thuis zou zijn.
We stopten bij de kraakwinkel. Rop stond voor de deur te wachten. “Zo, dames. Hoe is het in Villa Volta?”
“Goed. We hebben vrijdag een feestje, kom je ook?” vroeg ik. “We beginnen om een uur of acht.”
“Dan heb ik een vergadering van Food not Bombs. We kijken of we hier een afdeling kunnen oprichten.”
Actief type, die Rop. De ene week zat-ie op een anarchopunkfeest en dan was-ie weer voedselbommen aan het oprichten. “Food not Bombs?” vroeg Kitty. “Vertel daar eens wat meer over.”
“Een anarchistisch collectief,” zei Rop. “Die halen etenswaren op die anders weggegooid zouden worden, en daar maken ze vegetarische maaltijden van.”
“Maar wat heeft dat met bommen te maken dan?” vroeg ik. “Food not Bombs wil de honger bestrijden en ondersteunt acties tegen de oorlogen overal ter wereld en tegen de globalisering.”
“Klinkt een beetje soft,” zei Kitty.
“In Amerika zitten Food not Bombs-vrijwilligers in de bak,” zei Rop. “Dus dat valt wel mee. Na die vergadering kom ik naar jullie toe. En wat gaan jullie met de bakfiets doen?”
“Een koelkast vervoeren,” zei Kitty. “En dan moeten we nog de hele stad door om van alles op te halen.”
“Waar halen jullie je huisraad trouwens vandaan?” vroeg Rop. “Toch niet bij de kringloop?”
Kitty schudde haar hoofd. “ElektraNed was zo lief om een grote tafel en stoelen te laten staan, dus onze eetkamer is ingericht. En verder scharrelt iedereen hier en daar wat op.”
“Jammer dat we hier geen weggeefwinkel meer hebben,” zei Rop. Hij gaf ons de sleutels van de bakfiets. “Die lui van de kringloop zijn afzetters.” Ik fietste door de stad met Kitty in de bak. Het trapte nu nog niet zo zwaar, maar straks met die koelkast zou het vast moeilijker worden. “Wat doe je nu?” riep Kitty terwijl ik rechtsaf sloeg. “De Kerkstraat in natuurlijk. Dat zie je toch? Je denkt toch niet dat ik kilometers ga omfietsen met dat zware ding?”
“Stop! Niet doorrijden! De Kerkstraat is veel te smal voor ons.” Ik remde. “Zo breed zijn we niet. Er mogen hier ook auto’s rijden.”
“Toch wil ik er niet doorheen. Draai maar om dat ding,” commandeerde ze vanaf haar comfortabele zitplaats.
“Jij bent lekker. Heb je wel eens geprobeerd om zo’n bakbeest om te draaien?”
“Ik help wel.” Ze sprong aan de voorkant uit de bak en liep naar me toe. “Zie je wel,” zei ik. “Jij kunt er makkelijk langs, we hebben ruimte genoeg.”
“Verderop wordt het smaller. Nou, kom op, draaien.”
Ik stapte af en we duwden de bakfiets schuin naar achteren, iets schuiner naar voren, weer een stukje naar achteren en we bleven manoeuvreren. Precies op het moment dat de bakfiets de hele straat blokkeerde, kwam er een taxi aan.
“Wat mot dat met dat ding?” riep de chauffeur uit zijn raam. “D’r zijn hier mensen die haast hebben, ja?”
“We zijn aan het keren,” riep Kitty.
“Dat zien ik,” riep de taxichauffeur. “En dat ken nog wel effe duren ook zo te zien. Wacht, ik help wel effe.” Hij stapte uit. “Ga maar es opzij wijffies, Ronnie zal dit wel es effe regelen.” Voor we wisten wat er gebeurde, had hij de bakfiets gedraaid. De verkeerde kant op, dat wel.
“Niks te danken hoor.” Hij veegde zijn handen af aan zijn broek en ging de taxi weer in. “En nou doorrijden, anders kennen de mensen er niet door.”
Met de taxi stapvoets achter me aan en Kitty stikkend van de lach in de bak fietste ik de smalle straat weer in. Het paste makkelijk en binnen tien minuten stonden we bij de schuur van mijn ouders. “Heb je niet gevraagd of je de koelkast mee mocht nemen?” Kitty keek naar het briefje dat ik aan een spijker hing, op de plek waar de koelkast had gestaan. “Niet dat het mijn zaken zijn, maar ik vroeg het me gewoon af.”
“Het was zo kort dag en ze waren niet thuis. Maar ze vinden het echt wel goed. Denk ik.”
“Komen jullie uitnodigingen in de enveloppen stoppen?” vroeg Hans toen we terug waren. “Ik krijg zo bezoek.”
“Heb je de uitnodiging al klaar dan?” vroeg Kitty.
Hans gaf haar een velletje papier en Kitty begon te lezen. “Dat heb je goed gedaan, dat van die huisraad.”
“Wat?” vroeg ik.
“Cadeau tip,” las Kitty voor. “Heb je huisraad over? Villa Volta wil graag ingericht worden! Heb je bruikbare meubels waar je dolgraag van af wilt, neem ze dan mee naar het feest.”
“Krijgen we dan niet allemaal spuuglelijke dingen?” vroeg ik.
“Dan maakt Gerda er wel weer iets moois van. Die kan dat heel goed.”
Mijn telefoon ging. Het nummer kwam me vaag bekend voor.
“Met Pieter. Eh…je stond op mijn voice mail.” Een van de muzikanten-vrienden van Mo. Ik vroeg hem of hij en zijn vrienden zin hadden om op ons feestje te komen spelen.
“We hebben niet zo veel budget,” waarschuwde ik. “Maar je mag wel meefeesten.”
“Voor vijftig euro komen we,” zei Pieter. Perfect. We hadden er vijfenzeventig voor uitgetrokken, dus ik had zojuist vijfentwintig euro verdiend. Ik sprak met hem af dat ze om acht uur voor de deur zouden staan. Ik moest alleen nog even regelen dat iemand ze zou opvangen. Daar wilde ik net Kitty voor vragen, toen de bel ging.
“Wat een dynamiek. Eerst de telefoon en nu de bel,” zei Kitty. “Dat zal de visite van Hans zijn. Gaat de huismeester opendoen? Dan ga ik vast enveloppen vullen.”
Voor de deur stond een man, type Bert van Evelien, in een spijkerbroek met T–shirt. Hij stak zijn hand naar me uit. “Goedemiddag. Joep Visbeen.”
“De advocaat,” zei ik. Hij leek helemaal niet op de advocaten die ik kende van de tv. Waar was zijn maatpak?
Hij glimlachte. “Ik kom eens even kijken hoe jullie nieuwe huis eruitziet. En ik heb een afspraak met Hans de Jong en Nel Wiegerink.”
“Loop maar even mee, dan gaan we ze zoeken.” Ik leverde de advocaat af bij Nel en Hans en ging naar de kantine. In de gang lagen kranten op de vloer en de muur was lichtblauw geverfd. Gerda kwam de kantine uit lopen in een overall. “Ik maak een muurschildering,” zei ze. “Cadeautje.”
“Wat gaat het worden?”
“Engelen. Ik ga nu aan de wolken beginnen. Als ik even doorwerk, is het nog net op tijd af voor het feest.”
Ik liep de kantine in, waar Kitty uitnodigingen in enveloppen zat te stoppen. Om postzegels uit te sparen zouden we die straks nog rond gaan brengen. Net op tijd, drie dagen voor het feest.
“Heb jij al bedacht welke kamers je wilt?” vroeg ik aan Kitty.
“Het liefst op de tweede verdieping,” zei ze. “En dan natuurlijk twee kamers die bij elkaar horen, met een deur ertussen.”
Van de drie kamers aan elke kant van de gang waren er twee die met elkaar verbonden waren. Daar zat vroeger vast een baas met zijn secretaresse.
“En wil je dan aan de voorkant of aan de achterkant?”
“Dat maakt me niet uit,” zei Kitty. “Welke wil jij?”
“Ik wil ook boven,” zei ik. “Aan de achterkant.”
“Dan wil ik de voorkant,” zei Kitty. “En van een van de andere kamers maken we een badkamer. Dan houden we nog één kamer over als logeerkamer of werkkamer.”
“Of we gebruiken die vergaderruimte van onze verdieping als gemeenschappelijke werkkamer.”
“Onze verdieping, dat moeten we nog maar afwachten,” zei Kitty. “Jij hebt je werkplek trouwens al gevonden, zag ik.”
“Ja, goed hè. Ik heb altijd al achter een receptie willen zitten. Toch een prachtige carrièrestap na die wasserij.”
“De statuten zijn klaar,” zei Hans tijdens het avondeten. “Ik zal ze zo-meteen uitdelen, dan kunnen jullie ze rustig doorlezen.”
“Wat had onze advocaat nog meer te vertellen?” vroeg Kitty, terwijl ze voor de tweede keer haar bord volschepte met pasta. “Lekker trouwens.” Ik had het recept van Kofie gemaakt.
“Hij gaat een huuraanbod voor ons schrijven,” zei Hans. “Dat kunnen we naar ElektraNed sturen.”
“Wat zijn de kansen dat ElektraNed daarop ingaat?” vroeg ik. “Moeilijk in te schatten,” zei Nel. “Er zijn vier mogelijkheden: óf ze laten ons eruit gooien door de rechter, óf ze bieden ons een gebruikersovereenkomst aan, óf ze geven ons een huurcontract en we zijn gelegaliseerd, óf ze geven ons de kans om het te kopen.”
“We zijn dus het beste af met een huurcontract,” zei Kitty. “Het allerbeste als we het kopen,” zei Hans. “Tenminste, als dat had gekund.” Ik besloot de kamerverdeling ter sprake te brengen vóór we de oude koop-huur-discussie in een nieuw jasje zouden krijgen. Ik was bang dat het minstens twee uur zou duren voor we de kamers naar wens verdeeld zouden hebben, maar het ging verrassend snel. Kitty en ik mochten naar de tweede, Hans koos een duokamer op de eerste en Lenie en Nel wilden beneden wonen.
“Dan maken we een badkamer van de enkele kamer op de eerste, die aan de achterkant,” zei Hans.
“Heb jij mooi een badkamer voor jou alleen,” zei Nel. “Misschien moeten we iemand zoeken voor die duokamer die overblijft,” zei Lenie. “En wat doen we met die andere enkele kamer? Kunnen we daar dan misschien een meditatieruimte van maken? Op de begane grond is maar één enkele kamer en die wordt natuurlijk badkamer.”
“Hoe moet ik me zo’n meditatieruimte voorstellen?” vroeg Kitty. “Een plek waar je tot jezelf kunt komen, waar je de rust in jezelf kunt vinden en waar je dankbaar kunt zijn. Ingericht volgens de Feng-Shui principes natuurlijk.”
“Natuurlijk,” zei Kitty. “Mag je daar ook boeken lezen?” vroeg Nel. “Jawel, maar de boeken moeten in een dichte kast,” zei Lenie. “We zouden ook nog een bibliotheek maken,” herinnerde Nel zich opeens.
“Die kan op de tweede verdieping,” zei Kitty. “Sara en ik dachten dat daar wel een gemeenschappelijke werkruimte kon komen.”
“Wat zei je nou net over iemand erbij zoeken?” vroeg Nel aan Lenie. De discussie over wel of niet een extra bewoonster zoeken duurde wél twee uur en eindigde onbeslist.