“Ik heb echt mijn best voor jullie gedaan, maar zoals ik al verwachtte is de kans dat jullie een huis kunnen kopen erg klein,” schreef Linda. “Ik heb geen enkele hypotheekverstrekker gevonden die het risico aandurft, gezien jullie inkomens en jullie leeftijden. Dat geldt niet alleen voor het huis dat jullie op het oog hebben, maar ook voor huizen in de goedkopere klassen. Het spijt me dat ik geen beter nieuws voor jullie heb. Ik hoop dat jullie toch iets zullen vinden.”
De bel ging. Kitty, die nog een rondje huurwoningen kwam zoeken. Ze had haar leren jack vervangen door een versleten spijkerjasje, waaronder ze een T–shirt droeg met ‘Young, hot & single’ erop. “Hoe was je weekend?” vroeg ze toen ze boven was. “Mijn weekend? Het is dinsdag hoor. Leuk T–shirt heb je aan.” Mijn weekend was saai geweest, en vandaag en gisteren was er ook niks spectaculairs gebeurd.
“Tweedehands. Dat snap je toch niet, dat iemand dat wegdoet?” Ze ging zitten. “Toen ik jouw leeftijd had, gebeurde er altijd wel wat in het weekend. Daar praatten we vaak de hele week nog over na.”
“Wat voor dingen gebeurden er dan?”
“Gut, kind, zo veel. Ik kan me nog herinneren dat ik een keer in een kroeg was…volgens mij was het De Put…”
Ik onderbrak haar. “Ik dacht dat jij vijfentwintig jaar geleden in Amsterdam woonde.”
“Dat was ook zo, maar ik heb het nu over de periode daarvoor. Toen woonde ik hier.”
“Oké, dus je bent teruggekomen?”
Ze knikte. “Een jaar of tien geleden. Een kleine stad vond ik overzichtelijker. In elk geval, ik was dus in De Put, ik weet niet meer wanneer, toen de coke in opkomst was. Ik moest naar de wc, trok de deur open en er valt zó iemand naar buiten. Net zoals je wel eens op tv ziet.”
“Echt waar?”
“De eigenares van een hippe punkwinkel. Had een lijntje te veel gehad en ging volledig out. Ze is niet de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.”
Een ambulanceverhaal had ik zelf ook nog wel. Ik vertelde haar over Kofie.
“Zie je wel, jij maakt ook wel dingen mee. Die Gerda, was dat Gerda van het COC?”
“Dezelfde,” zei ik.
“Dat vind ik nou echt een lekker ding,” zei ze. “Hebben jullie iets?” Ik beet op mijn lip. “Nee. Ja.” Ondertussen startte ik een huurhuizen-site op. Ik tikte onze zoekcriteria in en wachtte op de resultaten. Niets nieuws.
“Ja, wat is het nou?” vroeg Kitty.
“Dat hangt er vanaf aan wie je het vraagt,” zei ik. “Zij denkt van wel, volgens mij.”
“Mag ik raden?” vroeg ze. “Je bent met haar naar bed geweest, jij dacht dat het voor één keertje was en zij zoekt er meer achter.”
“Je slaat de spijker op z’n kop.”
Kitty zuchtte. “Waarom doet ze dat nou steeds? Ze denkt telkens dat ze de liefde van haar leven gevonden heeft, maar het draait altijd op niets uit. Ze zou niet met mensen naar bed moeten gaan voor ze weet of die persoon hetzelfde voor haar voelt.”
“We hadden nota bene afgesproken dat het gewoon voor een keertje was,” zei ik, terwijl ik het adres van een andere website intikte. “Ikbeschuldig jou ook nergens van,” zei Kitty. “Dit is Gerda’s probleem. Al had jij natuurlijk ook wel even wat langer na mogen denken voor je met de eerste de beste het bed in sprong. Is dat wat?” Ze wees op een woonboerderij met verbouwde schaapskooi. Acht kamers en een stuk grond. “Midden op het platteland. Lekker rustig, maar geen winkel te bekennen binnen een straal van tien kilometer. Moeten we allemaal een brommer hebben.” Ik klikte de woonboerderij weer weg. “Het ergste is nog dat ik voor haar gewaarschuwd was.”
“Eeuwig zonde,” zei Kitty. “Ziet ze dan niet dat ze veel te waardevol is om zichzelf op die manier naar beneden te halen?”
“Nou, naar beneden halen…” zei ik voorzichtig. “Oh sorry, ik bedoelde jou niet, ik bedoelde het in het algemeen. Gerda is gewoon een fantastische meid, ik snap niet waarom ze zichzelf die dingen aandoet.”
Er begon me ineens iets te dagen. Volgens mij vond Kitty Gerda wel iets leuker dan gewoon een lekker ding. Ik hield mijn zojuist verworven inzicht voor me, printte het mailtje van Linda, stopte dat in mijn tas en pakte een trainingsjack. “We moeten gaan.”
Iedereen zat al vol spanning te wachten met de onvermijdelijke appeltaart en pottenthee. Aan mijn gezicht zag Nel al dat het niets zou worden. “Lees maar voor,” zei ze desondanks.
“Ik was er al bang voor,” zei Margriet, toen ik uitgelezen was. “En de huurmarkt?”
“Ook niks,” zei Kitty. “Ik denk dat we gewoon moeten gaan kraken, dames.”
“Laten we nog even doorzoeken,” zei Margriet. “Zo lang zijn we toch nog niet bezig?” Ze keek misprijzend naar Kitty en trok haar wenkbrauwen op toen ze zag wat er op het T–shirt stond. “Al zoeken we door tot we een ons wegen, dan nog zullen we niets vinden,” zei Hans. “Ik ben het wel met Kitty eens. Laten we gaan kraken.”
“Hoe gaat dat dan, kraken?” vroeg Lenie.
“We moeten eerst een pand zien te vinden dat al meer dan een jaar leegstaat,” zei Kitty. “Dan moeten we uitzoeken wie de eigenaar is en wat zijn plannen met het pand zijn. En zodra we weten of het kraak-baar is, gaan we actie ondernemen.”
“Moet ik dan mijn huis opzeggen?” vroeg Lenie weer. “Dat zou ik nog maar niet gaan doen,” zei Nel.
“Nee, dat zou ik zeker niet doen, want we gaan namelijk niet kraken.” Dat was Margriet. “Een bespottelijk idee. We zijn allemaal op leeftijd, en sommigen van ons hebben een maatschappelijke status op te houden.”
“Jij, bedoel je,” zei Kitty.
“Ik ja. Maar ik weet zeker dat Hans en Nel er ook niets voor voelen om in zo’n vies, verloederd kraakpand te gaan zitten.”
“Ik vind het wel spannend anders,” zei Nel. “Je kunt zo’n pand helemaal naar eigen inzicht verbouwen en indelen. We kunnen er een vrouwen-café in beginnen, net als vroeger. Ik wil wel weer eens wat anders dan dit woninkie van de woningbouwvereniging.”
“Ik geloof dat jij niet goed beseft wat de consequenties van kraken zijn. Kraken is het je wederrechtelijk toe-eigenen van een gebouw.”
“Dat wil nog niet zeggen dat het strafbaar is,” kwam Kitty er tussendoor.
“Ach schei toch uit,” sneerde Margriet. “Denk eens fatsoenlijk na. Dan gaan we daar in zo’n kraakpand zitten en dan worden we binnen een maand ontruimd.”
“Of we krijgen een huurcontract en kunnen er nog jaren blijven wonen,” zei Kitty.
“Ja hoor, en Sinterklaas bestaat en gooit elk jaar cadeautjes door de schoorsteen. Word eens volwassen, Kitty. We gaan niet kraken.”
“Ik denk dat we moeten stemmen,” zei Nel. “Wie is er tegen kraken?” Margriet stak als enige haar hand op. “Nou, voor de vorm dan maar: wie is er voor?” vroeg Nel. Iedereen, behalve Margriet natuurlijk. “Oké, dat is dan afgesproken,” zei Nel. “We gaan kraken.” Margriet stond op. “Prima, maar zonder mij.” Ze pakte haar Louis Vuitton-tas, liep ‘stelletje idioten’ mompelend de kamer uit en liet de voordeur met een klap achter zich dichtvallen. “Opgeruimd staat netjes,” zei Kitty in de stilte die ze achterliet. “Is dat waar, dat we binnen een maand ontruimd kunnen worden?” vroeg Lenie.
“Ja,” zei Kitty. “Maar het is ook waar dat we net zo goed een huurcontract kunnen krijgen. Ik ken zat mensen die al meer dan tien jaar in een pand wonen dat ze eerst gekraakt hadden. In Utrecht hebben krakers hun pand gekocht en in Arnhem is een woningbouwvereniging die een paar kraakpanden opgekocht heeft en nu verhuurt aan de voormalige krakers. Het kan dus best.”
“Een hele geruststelling. Wat moeten we nu doen?” vroeg Hans. “Plannen maken,” zei Kitty. “En informatie verzamelen.”
“Wat voor informatie hebben we nodig?” vroeg ik. “Informatie over leegstaande panden. We moeten allemaal rondvragen of iemand een gebouw weet dat al een tijd leegstaat. En zelf op zoek gaan.”
“Je bedoelt in de stad gaan fietsen en kijken of er lege gebouwen zijn?” vroeg Lenie.
“Precies. Pen en papier mee en alles opschrijven. En dan ga je elke dag kijken of het pand echt leeg is.”
“Hoe?” vroeg Lenie. “Aanbellen. Of de lucifertruc.” Vier vragende blikken. “Een lucifer tussen de deur en de deurstijl stoppen en de volgende dag kijken of die er nog zit,” verduidelijkte Kitty. “En als we dan weten of het leegstaat?” vroeg Hans. “Dan gaan we uitzoeken hoe lang het leegstaat,” zei Kitty. “Daar zijn ook allerlei manieren voor. In de brievenbus kijken en bij de buren informeren bijvoorbeeld.”
“Maar dan moeten we natuurlijk niet zeggen dat we willen kraken,” zei Nel.
“Natuurlijk niet. Iemand moet aanbellen en zeggen dat ze op zoek is naar mensen die hier vroeger woonden, of zoiets. Een beetje liegen dus.” Kitty keek naar Lenie, die er heel onschuldig uitzag in een oranje tie-dye bloesje en bijpassende wikkelrok. “Volgens mij is dat echt iets voor jou. Niemand zal jou ervan verdenken dat je een pand wilt kraken. En om het echt zeker te weten, bellen we ook het elektriciteitsbedrijf, met een smoesje. Dat doe ik wel, als het zover is. Nou, en als we dan weten of het echt leegstaat en hoe lang, moeten we uitzoeken wie de eigenaar is.”
“Dan moeten we dus naar het Kadaster,” zei ik. “Precies.”
“Ik ken iemand die daar werkt, die kan ons wel helpen.”
“Fijn,” zei Kitty. “Dan moet ze op zoek gaan naar koopaktes of hypotheekaktes.”
“Het wordt nu allemaal wel heel echt.” Lenie keek een beetje bang. “Ik heb nog nooit gekraakt.”
“Ik ook niet,” zei Nel. “Ik heb wel geholpen in het vrouwenhuis toen, maar dat is meer dan vijfentwintig jaar geleden. Ik heb geen flauw idee hoe je zo’n huis binnenkomt.”
“Door de deur,” zei Kitty. “Heel simpel.”
“Als je weet hoe het moet, ja,” zei Lenie. “Jij weet dat, jij hebt het vaker gedaan.”
“Het kost wel wat kracht,” zei Kitty. “Ik weet niet of ik het nog kan, met mijn handen. Misschien moeten we gaan proefkraken.” Nels ogen begonnen te stralen en haar wangen werden nog roder. “Enig! Met z’n allen?”
“Dat loopt wel erg in de gaten, denk ik,” zei Hans. “Straks worden we opgepakt wegens inbraak.”
“Oh ja. Wie gaat er mee proefkraken? Ik dus, en Kitty…”
“Wanneer wil je gaan?” vroeg ik. Kitty dacht na. “Vrijdagavond? Wanneer werk jij in die kroeg?”
“Zaterdag en zondag. Dus ik kan ook wel mee.”
“Is drie genoeg?” vroeg Lenie.
Kitty knikte. “Ik zal op zoek gaan naar een proefpandje.”
“Hoe laat spreken we af?” vroeg ik. “Moeten we wachten tot het donker is of juist niet?”
“Een uur of negen,” zei Kitty. “Dan is het nog net licht. Maar ik zoek wel gewoon iets afgelegens.”
“Met veel deuren, zodat we goed kunnen oefenen,” zei Nel vergenoegd. Ze klapte nog net niet in haar handen. “Hè, ik heb er nu al zin in.”
Thuis startte ik mijn mail op. Geen nieuwe berichten. Karina had vast geen internetcafé op haar Franse camping. Ik logde in op msn. Naima was online, zag ik. Gezellig.
“Ook goedenavond. Hoe gaat het bij het Kadaster?” tikte ik. Het ging goed, vertelde ze. Leuke collega’s, interessant werk en een hoop te leren.
“Kun jij bij de koopaktes en hypotheekaktes?” vroeg ik. Dat kon ze, vertelde ze. Of een pand leegstond, dat kon ze niet opzoeken in de dossiers. Maar dat zouden haar collega’s wel weer kunnen vertellen, die hadden altijd hele verhalen bij de lunch.
“Waarom wil je dat eigenlijk weten?” vroeg ze. “Je gaat toch niet echt kraken?”
“Misschien…” schreef ik.
“Die informatie is trouwens gewoon openbaar” zei ze. “Voor een paar euro kun je een kopietje maken. Maar als ik vast wat voorwerk doe, ben je wel sneller klaar.”
Ik glimlachte. Toch een slimme meid, die Naima.