Hoofdstuk 27

“Dat was het Filmhuis,” zei ik tegen Naima, die was komen eten en nu geduldig zat te wachten tot ik uitgebeld was. “Morgen ga ik erheen om het contract te tekenen.” Ik legde mijn mobieltje op tafel.

“Dan is toch ook je laatste werkdag bij De Witte Roos?”

“Ja, gelukkig wel. Even kijken, waar waren we gebleven?”

Ze wees naar het beeldscherm. “Je klikt op ‘Kadastraal Bericht Eigendom’.”

Stap voor stap liepen we door de bestelprocedure.

“Oh shit, je moet vast met creditcard betalen,” zei ik.

“Nee hoor, het kan ook met internetbankieren.”

Ik betaalde en voor minder dan de prijs van een warme chocomel met slagroom in de Dolle Eend wisten we zeker dat ElektraNed de eigenaar van ‘ons’ pand was.

“Ga je ook mee helpen kraken?” vroeg ik.

“Kun je dan in de gevangenis komen? Dat overleven mijn ouders nooit.”

“De mijne ook niet, denk ik. Volgens mij word je alleen opgepakt als je stennis schopt.”

“Maar je ziet toch op tv altijd van die krakersrellen?”

“Dat is als ze ontruimd worden. Wil je een toetje? Ik heb Griekse yoghurt met honing en walnoten.”

“Klinkt geweldig. Je hebt fantastisch gekookt trouwens. Jouw couscous is bijna net zo lekker als die van mijn moeder.”

Meteen na het toetje moest ik door naar Nels huis voor een vergadering van de pottenwoongroep.

“Ik kan niet wachten om het te zien,” zei Hans. “Kan ik er deze week met iemand heen?”

“Je kunt wel een keer met mij mee,” zei Kitty. “Ik ga morgen weer kijken. Ik ben vandaag ook geweest.”

“En?” vroeg ik.

“De lucifers zitten er nog. Max kwam ook nog even langs, trouwens.” Ik lachte bij de gedachte aan de dikke bouvier waar we zo van geschrokken waren.

“Ik heb uitgezocht wie de eigenaar is,” zei ik. “Dat kon gewoon via internet. Het kostte twee euro.”

“Heb je met internetbankieren betaald?” vroeg Kitty. “Dan ben je traceerbaar.”

“Het Kadaster geeft niet door wie er om informatie vraagt. Ze hebben wel wat beters te doen, zegt Naima. In ieder geval, het is eigendom van ElektraNed en die doen er niets mee. Het staat niet te koop of te huur en er zijn geen vergunningen voor afgegeven.”

“Wat moet er nog gebeuren voor we er daadwerkelijk in kunnen?” vroeg Hans.

Kitty somde het lijstje van Rop op.

“Laten we taken gaan verdelen,” zei Hans. “Kitty en ik gaan dus morgen, wie gaat er donderdag heen?”

We maakten een rooster voor de dagelijkse inspectie. Ik zou donderdag met Nel gaan kijken.

“Iemand die zin heeft om die advocaat te bellen?” vroeg Hans. “Ik had even moeten vragen of er geen vrouwelijke advocaat was,” zei Kitty. “Ik wist dat ik iets over het hoofd zag.”

“Dat-ie ervaring heeft, is belangrijker dan zijn geslacht,” zei Nel. “Ik wil wel bellen.”

Kitty wilde de jongen van de klopsleutels wel bellen, Hans zou het kraaksetje regelen en ik zou Kofie vragen of we zijn auto konden lenen.

“Nu alleen nog een datum,” zei Hans. “En een ploeg mensen waar je wat aan hebt.”

Ik begon te rekenen. Gerda en Kofie zouden wel meedoen, Mo natuurlijk ook, Naima misschien, Karina zeker, ik zou Linda en Maarten kunnen vragen en de meiden van de wasserij. “Ik kom op een stuk of tien mensen.”

“Ik ken ook nog wel een paar mensen die ons kunnen helpen,” zei Nel. “Heb je Evelien en Bert meegerekend?”

“Goeie. Die was ik nog vergeten. Ik zal Evelien vragen.”

“Het moet in het weekend,” zei Kitty. “Die mensen werken natuurlijk allemaal, of ze moeten naar school.”

“De scholen beginnen pas op 4 september weer,” zei ik. “Dus als we het ergens volgende week doen, kan het door de week.”

“Hebben we dan genoeg tijd om alles te regelen?” vroeg Hans. “Dat denk ik niet. Wat vinden jullie van zondag de derde?” vroeg Nel. “Op zondag kan iedereen.”

“Behalve ik dan,” zei ik. “Ik moet ‘s-avonds werken.”

“We gaan natuurlijk overdag kraken,” zei Kitty. “Al was het alleen maar omdat die straatlantaarn het daar niet doet.”

“Ik zal kijken of mijn collega in kan vallen. We zullen zaterdag ook wel van alles moeten voorbereiden.”

“Het wordt dus zondag de derde?” vroeg Hans. Iedereen knikte.

“En laten we donderdag weer bij elkaar komen. Dan kun jij meteen vertellen wat je ervan vond,” zei Nel.

Tevreden fietsten Kitty en ik na de vergadering naar huis. Er kwam schot in de zaak.

“Dus dit is de laatste keer dat je met ons samen koffiepauze hebt,” zei Marije de volgende dag in de kantine. “Ben je niks vergeten?”

“Ja, Sara, weet je nu al niet meer hoe het afscheid van Naima was? Dat is nog maar drie weken geleden,” zei Sanne.

Ik dacht terug aan Naima’s laatste koffiepauze. “Met je vingers eten,” hoorde ik Ulke of Nebahat weer zeggen. Oh ja, moorkoppen. Ik was gebak vergeten.

“Heeft het iets met slagroom te maken?” vroeg ik. “Je gaat door voor de wasmachine,” zei Sylvia.

“Daar had ik helemaal niet aan gedacht. Kan ik het goedmaken? Ik nodig jullie uit om allemaal bij mij te komen eten.” Ik pakte mijn agenda uit mijn tas. “Aanstaande maandag.”

Ze konden alle zes. Ulke en Nebahat aten halal, Sylvia lustte geen kaas en Samantha deed een of ander moeilijk dieet waarbij ze niets mocht eten dat onder de grond groeide. Dit werd mijn grootste culinaire uitdaging tot nu toe.

Op weg naar huis fietste ik langs het Filmhuis om mijn contract te tekenen. Terwijl ik het doorlas, vertelde Willemien dat ik op donderdag en vrijdag moest werken van half vier tot twaalf uur, met een halfuurtje pauze tussendoor. Steven zou me inwerken en volgende week vrijdag begon ik. Ik zette mijn handtekening onder het contract, ze gaf me een hand en zei: “Fijn dat je bij ons komt werken.” En dat was het dan. Tien minuten had de hele procedure geduurd. Ik liep naar huis. Toen ik er bijna was, belde ik Mo. “Ik heb getekend.”

“Dan zijn we nu officieel collega’s. Wat gaan we morgen doen?” Oh ja. Morgen. Ik zou met Mo iets leuks gaan doen, winkelen of naar het strand. Hoe kon ik dat vergeten zijn?

“Naar het strand?” stelde ik voor. Ik voelde me bijna schuldig. Er moest nog zoveel voorbereid worden voor volgende week zondag en ik zou zomaar een dagje uitgaan.

“Toch liever winkelen,” zei ze. “Hier in de stad. Ik moet sowieso nog een paar boeken kopen voor school. En ik heb een nieuwe broek nodig.” Met één hand wurmde ik mijn voordeur open. “Als we toch de paskamers ingaan, kun je wel meteen je scoutingbloesje showen.”

“Alleen als jij je turnpak meeneemt. Twaalf uur?”

“Is goed.” Er schoot me ineens iets te binnen. “Ik heb wel ‘s-avonds vergadering.”

“Geeft niks.”

“Hoe was het klootschieten?”

“Wat denk je? Ik heb een nieuwe hobby.” Ze lachte. “.Nee, het ging wel, maar één keer in mijn leven was wel voldoende.” We hingen op en ik startte de computer op. Er was mail van ene Hans de Jong. De naam zei me even niks, tot ik het mailtje openklikte. Het was de agenda voor de vergadering morgen. Dit begon allemaal wel erg officieel te worden. Opening, bespreking vorderingen voorbereiding, verdere taakverdeling, w.v.t.t.k., sluiting. “Hoi Hans, dankjewel voor de agenda”, mailde ik terug. “Wat betekent w.v.t.t.k.?” Daarna mailde ik Evelien of ze vrijdag wilde komen eten. Kon ik mooi weer een nieuw recept uitproberen.

Wat een onzalig idee was het geweest om midden op de dag te gaan winkelen. Het was bloedheet in de kringloopwinkel. “Wat vind je hiervan?” Mo hield een tweed broek met een visgraatmotiefje omhoog.

“Beetje warm, lijkt me.” Ik moest er nu even niet aan denken om zo’n broek aan te moeten trekken. “Alvast voor de winter.”

“Moet je die plooi erin strijken?”

“Die is erin genaaid.”

“Is-ie duur?”

“Natuurlijk niet, dit is de kringloop.” Ze keek op het prijskaartje. “Vijf euro.”

We liepen langs rekken en tafels met kleren. Mo vond nog een gif-groen overhemd met een puntkraag en een rood ski-jack, ik een roze geruit bloesje en een oranje T–shirt met een konijn erop. “Kom, we gaan passen.” Mo schoof het gordijn van een grote paskamer open. Ik keek de winkel in. De oudere mevrouw die hier werkte, was druk aan het strijken en behalve wij waren er nog twee klanten. Niemand lette op ons. Ik liep dezelfde paskamer in, waar Mo al in haar ondergoed stond.

“Hèhè, waar bleef je nou,” zei Mo. “Ik sta hier te vernikkelen.”

“Het is achtentwintig graden buiten. En hierbinnen veertig.”

“Bij wijze van spreken dan.” Ze trok de broek aan. Hij zat als gegoten. “Prikt-ie niet?”

Ze schudde haar hoofd en deed het groene overhemd aan. “Moet jij niet eens beginnen?”

“Nou je het zegt.” Ik deed een stap naar voren en kuste haar. Eerst zachtjes en voorzichtig, maar al snel heftig en verlangend. Ik voelde haar handen over mijn lichaam glijden. Iets of iemand duwde me tegen de spiegel. Ik wilde niets liever dan hier de rest van de middag blijven. Het kon me niet schelen dat we in een kringloopwinkel waren die naar muffe ouwe zooi stonk, in een paskamer die niet helemaal dicht kon. Ik wilde me door haar laten meevoeren op een vliegend patchouli-tapijt, naar plekken die alleen zij kende. “Lukt het, dames?”

We schrokken ons wild. Ik keek onder het gordijn door en zag de omaschoenen van de kringloopmevrouw.

“Ik vroeg me af…” Mo fatsoeneerde het overhemd en stapte naar buiten. “Moet je deze broek strijken?”

“Meisje, je moet alle kleren strijken. Zo blijven ze mooi.”

“En als ik hem nou heel nat ophang?”

“Dat zou je ook kunnen doen. Maar strijken is beter.” Ik gluurde door de kier van het gordijn en werd beloond met het zicht op een bloedserieuze Mo en een misprijzend kijkende kringloop-mevrouw.

“En dit overhemd?” ging Mo door. “Op het label staat ‘bügelfrei’. Ik koop nooit overhemden, want ik houd niet van strijken.”

“Daar zit polyester in, dat is kreukarm. En het droogt ook snel.” Ik keek op het label van het geruite bloesje. Bügelfrei, 80% polyester. Ik liet het over mijn hoofd glijden. Het stond heel goed. Mo kwam de paskamer weer in. “Ze is weg. Er wilde iemand afrekenen. Leuk, dat bloesje. Moet je doen.”

Ik trok het uit en keek op het prijskaartje. Twee euro, geen geld. Ze keek me aan en grijnsde. Haar ogen twinkelden. “Nog een keer?” Ze trok me weer naar zich toe.

“Hebben jullie die onderhuur al rond?” vroeg Nel. We hadden een uur besteed aan het agendapunt ‘Bespreking vorderingen voorbereiding’, vervolgens een halfuur aan ‘verdere taakverdeling’ en we waren nu bij ‘w.v.t.t.k’. Dat bleek ‘wat verder ter tafel komt’ te zijn.

“Mijn neef staat in de startblokken,” zei Lenie. “En als het per ongeluk toch misgaat, blijft hij gewoon thuis wonen.”

“Ik laat de huur nog een maand doorlopen, en als we dan niet ontruimd zijn, zeg ik op,” zei Kitty. “Je moet af en toe een risico nemen in dit leven.”

“Heeft die Mo van jou al een huis gevonden?” vroeg Nel aan mij.

“Volgens mij nog niet.”

“Vraag haar dan maar of ze zin heeft om op mijn huis te passen.” Dat had ik ‘s middags alvast maar gedaan, dus dat hoefde niet meer. “Er is wel iets anders wat ik me afvroeg,” zei Kitty. “Wat doen we als een van ons een relatie krijgt en wil samenwonen in de woongroep?” Bijna had ik gevraagd of ze serieuze plannen had met Gerda, maar ik kon me nog net inhouden.

“Als er ruimte is en iedereen is het ermee eens…” begon Nel aarzelend. “Dan zou het moeten kunnen,” vulde Hans aan. “Maar het is geen vrijheid blijheid toch?” vroeg Lenie. “Zeker niet,” zei Hans gedecideerd. “Dat we in een kraakpand wonen, betekent nog niet dat iedereen welkom is. Misschien moeten we statuten maken.”

“Wat zetten we daar dan in?” vroeg Lenie.

Het zag ernaar uit dat w.v.t.t.k. wel eens heel lang zou kunnen gaan duren, dus ik besloot in te grijpen. “Kun jij een voorzet maken?” vroeg ik aan Hans.

Die knikte, verklaarde de vergadering voor gesloten en we spraken af voor aanstaande maandag. Vergaderen begon onderhand een dagtaak te worden.