Hoofdstuk 29

De volgende avond stond ik doodmoe achter de bar. Het was pas tien uur, maar ik had het gevoel dat het midden in de nacht was. Gisteravond was het behoorlijk laat geworden met Evelien. Het was heel gezellig geweest. Natuurlijk was ik nog geen steek wijzer over wat ‘mijn’ vrouwen van me vonden, maar daar zou ik vanzelf wel achterkomen als we eenmaal samenwoonden. Vanochtend was ik vroeg opgestaan om weer naar het pand te gaan kijken. Natuurlijk was het nog steeds niet in gebruik.

Ik gaapte hartgrondig. Ik hoopte maar dat het vanavond leuk zou worden en dat er niemand bitterballen zou bestellen. De deur zwaaide open en Kofie kwam binnen. Achter hem liep Richard. Die had ik ook al een tijd niet meer gezien. Hij had zich geschoren, zag ik toen ze aan de bar kwamen zitten, en voor zover ik kon beoordelen, had hij zich ook recentelijk nog gewassen. Een hele verbetering.

“Mannen,” zei ik bij wijze van begroeting.

“Appelsap voor hem en een colaatje voor mij,” zei Richard. “Hij mag geen drank en ik wil het niet.”

“Hoe staat het met de kraakplannen?” vroeg Kofie.

“Ssst,” zei ik.

“De halve stad weet het al hoor,” zei Richard. “Ik zou het maar snel aan mijn ouders vertellen als ik jou was. Die krijgen een hartklap als ze te horen krijgen wat jij allemaal uitspookt.”

“En wat spook ik dan allemaal uit?”

“Eén: je hebt ingebroken in de Mariaschool,” begon Kofie. Dat had hij natuurlijk op het feestje van Gerda gehoord. Nieuws gaat snel in een kleine stad.

“Twee: je hebt midden in een kroeg staan tongen met hoe heet ze,” ging Richard verder.

“Gerda,” zei Kofie. “Drie: je gaat in een commune wonen met een stel bejaarde potten.”

“En verder?” vroeg ik. “Ik vind dit allemaal nog wel meevallen.”

“Oh ja? Zal ik je moeder even bellen dan?” vroeg Richard pesterig.

“Als je het maar uit je hoofd laat. Jij gaat de boel zo overdrijven dat ze me meteen in een gesticht opsluiten. Hebben jullie trouwens zin om mee te helpen?”

“Wat, kraken?” vroeg Kofie.

“Ssst. Ja, kraken.”

“Wat moeten we dan doen?” vroeg Richard. “Ik heb geen zin om stenen naar de politie te gooien.”

“Want de politie is je beste vriend,” zei Kofie.

“Hand- en spandiensten,” gebruikte ik de term van Rop. Ik keek Kofie aan. “Misschien kun jij iets met elektra doen, kijken of alles er nog is.”

“Of wat er nog is?”

“Weet ik veel, bedrading of leidingen of zoiets.”

“Moet er niet ook iemand naar het water kijken?” vroeg Kofie. “Misschien werkt het nog wel gewoon hoor, ik heb gehoord dat ze dat lang niet altijd afsluiten. Dat geldt overigens ook voor de elektra.”

“Dat zou wel fijn zijn. Als er iemand meekomt bedoel ik. En ook als het niet afgesloten is.”

“Maar ja, ik heb ook gehoord dat ze vaak de wc en de wastafels kapot-slaan om te voorkomen dat een pand gekraakt gaat worden.” Kofie dronk zijn appelsap op en vroeg om een nieuwe. “Dat hebben ze vast niet gedaan. Trouwens, mogen we je auto lenen?” vroeg ik Kofie.

Richard begon te lachen. “Vertel jij het of vertel ik het?” Kofies gezicht betrok. “Doe jij maar, jij vindt het blijkbaar nogal grappig.”

“Die eikel heeft zijn auto in elkaar gereden. Total loss.”

“Was je gewond?” vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd. “Je was toch niet dronken?”

“Ook niet. Het was een gewone kop-staart-botsing en ik kon er niks aan doen. Iemand zag het stoplicht op groen staan en dacht: doorrijden. Dus die knalde tegen mijn achterkant en ik schoof naar voren. Hij zit van voren en van achteren in elkaar en het is een ouwe bak, dus repareren zit er niet meer in. En van het geld van de verzekering kan ik nooit een nieuwe kopen.”

Gelukkig. Hij had tenminste niet in een plotselinge aanval van levensmoeheid geprobeerd zich met auto en al om een boom te vouwen.

“Sara! Wat een verrassing!” riep mijn moeder toen ik de woonkamer inliep. Richards opmerkingen over mijn ouders hadden me aan het denken gezet en ik had besloten ze een bezoekje te brengen. Linda en Maarten waren er ook. Die zou ik op het juiste moment meteen even kunnen vragen of ze zin hadden in een hachelijk avontuur. “Hè, had even gezegd dat je zou komen, dan had ik iets lekkers bij de koffie gehaald,” zei mijn moeder.

“Dat krijgen we anders ook niet,” zei Linda. “Voor ons haal je nooit wat lekkers in huis.”

“Je moeder heeft gisteren nog een kwarktaart gemaakt,” zei mijn vader.

“Dat is alweer zo lang geleden, dat heb ik verdrongen.” Linda was blijkbaar in een bijdehante bui. “Zo, zusje, ben je al begonnen bij het Filmhuis?”

“Filmhuis?” vroeg mijn moeder.

“Ik heb een nieuwe baan, had Linda dat nog niet verteld?”

“Vast wel, maar dat hebben we verdrongen, zoals alles wat Linda vertelt,” zei mijn vader. “Wat is het voor baan?”

“Kassa en foyer. Zestien uur per week.”

“Daar kun je net je huur van betalen,” zei mijn moeder. “Ik blijf voorlopig bij de Dolle Eend werken. En binnenkort hóef ik geen huur meer te betalen.”

Mijn moeder liet die boodschap even op zich inwerken en vroeg toen: “Heb je het weer goed gemaakt met Richard? Gaan jullie samenwonen?”

“Echt niet,” zei Linda. “Ze gaat wel samenwonen, maar niet met Richard.”

Nu snapte mijn moeder er helemaal niks meer van. “Heb je een nieuwe vriend? Loop je niet een beetje hard van stapel?”

“Ik heb geen nieuwe vriend,” zei ik. “Ik ga in een woongroep.”

“Sara! Wat leuk!” riep mijn moeder. Ik had alles verwacht, maar dat niet. “Dat wilden papa en ik vroeger ook altijd, weet je nog wel, Tom?”

“Dat was vroeger,” zei mijn vader. “De tijden zijn veranderd. Ik moet er nu niet meer aan denken dat je overal in huis halfnaakte ongewassen mensen kunt tegenkomen die jouw brood opeten, de afwas laten staan tot er haar op groeit en de hele tijd cd’s van je lenen.”

“Ik vind het een prettige gedachte dat er nog steeds mensen bestaan die om idealistische redenen met elkaar willen gaan samenwonen,” zei mijn moeder. “Het is toch een idealistische woongroep?”

“Het is een pottenwoongroep,” zei Linda. Kon dat valse kreng nou helemaal niet stilzitten en luisteren?

Het bleef even stil. “Een wat?” vroeg mijn vader ten slotte. “Een pottenwoongroep,” zei ik. “Vier dames op leeftijd zochten een huismeester, en dat werd ik.”

“Zochten ze een lesbische huismeester?” vroeg mijn moeder. Het bewijs van mijn theorie dat ik het omzeilen van lastige vragen van haar had geërfd.

“Het belangrijkste is dat de huismeester een vrouw is.” Ik was niet alleen goed in indirecte vragen stellen, ik kon ook heel goed indirecte antwoorden geven.

“Mama wil weten of jij een pot bent,” verduidelijkte Linda. “Oh,” zei ik zo luchtig mogelijk. “Daar ben ik zelf nog niet uit.”

“Daar moet je gewoon de tijd voor nemen,” zei mijn moeder. “Iedereen heeft wel zo’n fase dat hij op zoek gaat naar zijn seksuele identiteit.”

“Daar heb ik anders helemaal geen last van gehad.” Linda keek verliefd naar Maarten. “Ik ben helemaal hetero en ik wist meteen dat hij de ware was.”

Maarten zei niks, maar als de discussie over zijn seksuele geaardheid was gegaan, had ik me er waarschijnlijk ook niet mee bemoeid. “Wij hadden het echt niet erg gevonden als je wel wat geëxperimenteerd had,” zei mijn moeder tegen Linda. “Dat hoort gewoon bij het leven. Ik heb het zelf ook gedaan.”

Mijn vader trok zijn wenkbrauwen op. “Daar weet ik niks van.”

“Dat was voordat ik jou kende.”

“Met wie dan?”

“Hè ja, ga een beetje jullie seks-cv zitten bespreken waar je kinderen bij zijn,” zei Linda.

Mijn moeder lachte. “Ik wil alleen maar zeggen dat het heel normaal is.”

“Hoe zit dat met die huur?” vroeg mijn vader. Die had duidelijk genoeg van dit onderwerp.