Hoofdstuk 20

De volgende ochtend werd ik pas tegen elven wakker, goed uitgeslapen en behoorlijk fit omdat ikhet gisteravond bij bitter lemon had gehouden. Ik nam een uitgebreide douche, maakte roereieren met geroosterd brood en tomaat en startte tijdens mijn luxe ontbijt de computer op. Ik werd beloond met een mail van Naima. Gisteren tijdens de lunch had ze iets opgevangen over een oude school die leegstond. Ze had het pand opgezocht in het register en het leek haar perfect voor ons: een gebouw van twee verdiepingen uit de jaren vijftig en op loopafstand van het centrum. Ik pakte mijn mobieltje en belde Kitty. Die was razend enthousiast en wilde het liefst meteen gaan kijken, maar ze kon niet. Ik hoorde de teleurstelling in haar stem toen ze zei dat ze uitgerekend vandaag haar moeder moest helpen verhuizen naar het bejaardenhuis.

“Dan gaan we toch morgen,” zei ik. “Moet ik de anderen nog bellen?”

“Doe nog maar even niet,” zei Kitty. “Als het niks is, hebben we ze blij gemaakt met een dooie mus.”

We spraken af om twaalf uur bij Kitty thuis. Ik was benieuwd hoe ze woonde.

In een opperbeste stemming logde ik in bij mijn bank. Een positief saldo, voor het eerst sinds tijden, en voorlopig hoefde er geen huur afgeschreven te worden. Daar werd mijn humeur alleen maar beter van. Een groot deel van de middag besteedde ik aan de gewone zaterdagse dingen: wassen, opruimen en boodschappen doen. Alles leek makkelijker te gaan. Ik had een heel goed gevoel bij de oude school, ook al had ik die nog niet gezien. Het kon haast niet anders of dat zou ons nieuwe huis worden. Ik was net aan het bedenken welke van mijn boodschappen ik vanavond eens op zou eten, toen de bel ging. Gerda stond voor de deur. Ik keek naar haar en vervolgens naar de doos bonbons die ze in haar hand had. “Die zijn niet voor jou hoor,” zei ze. “We gaan op visite bij Carlo.”

“Het is half zes. Is dat niet een beetje een gekke tijd om op bezoek te gaan?”

“Nee, want we gaan bij hem eten.”

“Ik moet vanavond werken.”

“Als we nu gaan, zijn we ruim op tijd terug.”

“Ik weet het niet. Kofie is niet mijn vriend of zo.”

“Dat weet ik wel, maar die jongen is eenzaam. Hij heeft behoefte aan gezelschap. Beschouw het maar als je goede daad voor vandaag.”

“Oké,” zei ik. “Maar we gaan uiterlijk om half acht weer weg.” Kofies flat bleek een mistroostige massa beton. Daar zou ik ook depressief van worden. We stapten in de lift, die ontzettend naar pis stonk en waar met stift en sleutels een hoop vunzigheid op en in de wanden was geschreven.

“Opwekkende omgeving,” zei ik. “Ben je hier wel eens eerder geweest?” Ze knikte. “Hoe denk je dat zijn huis eruitziet?” Ik dacht aan het huis van Richard. “Twee banken met houten leuningen en groen leren kussens,” begon ik. “Een salontafel met van die bruine tegels en eikenhout. Posters van Metallica aan de muur.” Ik raakte nu lekker op dreef. “Een zwarte ronde eettafel met stoelen met roodleren bekleding. Een vitrinekast met bierglazen. Van die bamboe rolgordij-nen van de Xenos die hij altijd naar beneden heeft omdat ze het na twee keer al niet meer deden. Er staat één dooie plant in de vensterbank. En in zijn slaapkamer wil ik niet kijken, want hij heeft vast verdachte vlekken in zijn lakens.” Ze glimlachte geheimzinnig. “We zijn er.”

We stapten uit de lift en liepen de galerij op. Ik moest de neiging onderdrukken om me aan de balustrade vast te houden en liep in plaats daarvan zo dicht mogelijk langs de huizen. Gek, ik had nooit hoogtevrees gehad, maar hier werd ik duizelig van. Halverwege de galerij belde Gerda ergens aan. Kofie had witte luxaflex voor zijn keukenraam hangen en door het raampje in de deur zag ik dat er laminaat in de gang lag.

Hij zag er nog steeds slecht uit toen hij opendeed. Slechter dan zijn huis in elk geval: dat was netjes, schoon, licht en leek wel een IKEA-showroom. En ook slechter dan zijn planten, die er heel goed verzorgd en groen bij stonden.

Gerda knipoogde naar me. “Had je niet verwacht, hè?”

“Wat niet?” vroeg Kofie.

“Dat je zo’n leuk huis zou hebben,” zei Gerda. “Zij dacht dat je in een soort dumphal zou wonen.”

“Nou gewoon, een jongenshuis,” zwakte ik haar woorden af. “Niet zo’n gekke gedachte toch? Wat ruikt het hier lekker trouwens.”

“Gerda dacht dat jij weer vroeg weg zou moeten, dus ik was maar vast aan het eten begonnen. We eten pasta met kip en champignons in een basilicumroomsausje.”

Kofie had zich verschrikkelijk uitgesloofd. Hij had niet alleen pasta gemaakt, maar ook heerlijk warm knoflookbrood en een knapperige salade met walnoten en rozijnen.

“Je had kok moeten worden in plaats van monteur,” zei ik, toen ik de laatste hap van het toetje—chocolademousse met aardbeien en slag-room—had doorgeslikt.

“Dat had ik ook best gewild, maar dat vonden mijn ouders geen goed idee. En monteur is ook een mooi vak.”

“Je hebt nu toch even geen baan?” vroeg ik. Het leverde me een waarschuwende blik van Gerda op. Een beetje overdreven, vond ik. Kofie zou heus niet onmiddellijk van de galerij springen.

“Ze hebben me eruit gegooid. Maar misschien kan ik bij ElektraNed aan de slag.”

“ElektraNed?” vroeg ik. “Daar heb ik nog nooit van gehoord.”

“De nieuwe naam van Volta,” verduidelijkte Kofie.

Ik keek blijkbaar nog steeds of ik water zag branden.

“De elektriciteitsmaatschappij. Daar werkt een vriend van mij en die zei dat ze nog mensen zoeken. Meteropnemers.”

“Werk is werk,” zei Gerda.

“Het lijkt me best leuk. Je kunt zelf je tijd indelen en je bent de hele tijd lekker op pad. Alleen nog even solliciteren dus.”

We stonden op om de vuile borden naar de keuken te brengen. Topkok Kofie had zelfs een vaatwasser.

Mo zat aan de bar toen ik om vijf voor acht de Dolle Eend binnenliep. “Wat kijk jij vrolijk,” zei ze.

“Ik heb net superlekker gegeten én we hebben heel misschien een pand gevonden.” Ik wurmde een theedoek met de punt in mijn broekzak. “Leuk! Huur of koop?”

Ik leunde over de bar. “Kraak,” zei ik zo geheimzinnig mogelijk. “Nee!” riep ze, zo hard dat een paar mensen aan een tafeltje haar kant uitkeken. “Echt waar?” vervolgde ze op fluistertoon. “Stoer!”

“We weten nog niet of het wat is hoor,” fluisterde ik terug. “Waar is het?”

“De Mariaschool,” zei ik, nu op normaal volume, want dat kon wel zolang we het woord kraken maar niet gebruikten. “Oh, dat weet ik wel te staan. Best een leuk gebouw. Volgens mij heeft mijn tante daar nog op school gezeten. Ik ben benieuwd hoe het eruitziet, het staat al heel lang leeg.”

“Kom een keer langs als ik er woon,” stelde ik voor. “Zal ik doen. Misschien wil ik er ook wel wonen.”

“Hoe woon je nu dan?” Ik wist wat ze studeerde, waar ze werkte en van wat voor soort films ze hield, maar waar ze woonde had ik nog nooit gevraagd.

“Ik heb een minihuisje, tijdelijk, in onderhuur van iemand die een reis door India maakt. Over twee maanden moet ik eruit.”

“Heb je al wat anders?”

“Welnee, maar dat zie ik dan wel weer.” Ze lachte. “Als het een beetje opschiet met die woongroep van jou, kan ik gewoon jouw kamer overnemen. Of hou je die aan voor als je uit het kraakpand gezet wordt?”

“Ssst!” zei ik. “Oh ja. Sorry.”

“Wel goed dat je erover begint. Ik had daar nog niet over nagedacht.”

“Als het misgaat, mag je wel bij mij logeren. In jouw eigen oude kamer.”

“Heel vriendelijk van je.” Ik herinnerde me opeens iets. “Waar moet ik dan blijven als jij je seksrelatie op bezoek hebt?” Ze haalde haar schouders op. “Volgens mij is dat een aflopende zaak. Verschillende verwachtingen, het is lang zo leuk niet meer als in het begin. De vrijblijvendheid is eraf.”

“Jammer,” zei ik, maar daar meende ik natuurlijk niks van. “Wat wil je drinken?”

“Toverdrank natuurlijk.”

Ik pakte de fles kruidenbitter en schonk er een voor haar in. “Waarom ga je morgen trouwens niet mee kijken naar dat pand? We vertrekken om twaalf uur vanaf het huis van Kitty, als jij om kwart voor twaalf bij mij bent kunnen we daar samen heenfietsen.”

“Wie is Kitty?”

Ik vertelde haar alles wat ik wist over de vrouwen van de pottenwoongroep, terwijl het in de kroeg steeds drukker werd. Tijdens het vertellen tapte ik biertjes, schonk ik andere drank in en bakte ik bitterballen. Het verhaal van Lenie moest Mo tegoed houden, want het werd zo druk dat ik het amper alleen aankon. Stomme Herman. Wie liet zijn personeel nou alleen werken op een zaterdagavond? “Zal ik je even helpen?” bood Mo aan. “Ik kan wel glazen ophalen als je wilt.”

Voor ik ja kon zeggen, had ze al een dienblad te pakken en in no time was ze terug met een enorme hoeveelheid glazen. “Ik spoel ze ook wel even.”

De rest van de avond vloog voorbij. Mo bleek fantastisch te kunnen serietappen: ze tapte moeiteloos twintig biertjes achter elkaar, zonder noemenswaardig veel te verspillen. Als Herman dat zou zien, werd ik acuut ontslagen en zij aangenomen.

Pas tegen een uur of één werd het rustiger en konden we even uitblazen. Mo ging weer aan de bar zitten. Net op tijd, want Herman kwam binnen. “Rustig vanavond,” merkte hij op.

“Echt niet,” zei ik verontwaardigd. “Ik heb me hier uit de naad zitten rennen. Moet jij straks maar eens kijken op je kassa-uitdraai.” Hij keek naar Mo.

“Echt waar,” zei die. “Sara kan nu pas even rustig zitten, ze heeft de hele avond keihard gewerkt.”

“Het zal wel,” bromde Herman. “Sluit je wel op tijd af deze keer?”

“Ja baas,” zei ik. Hij hoorde het niet meer, want hij was alweer halverwege de kroeg. “Is-ie altijd zo?” vroeg Mo.

“Breek me de bek niet open. Hé, als jij mij was, hè…”

“Ja?” Ze leunde iets naar voren en keek me aan. Ik kreeg het er warm van, maar ik keek terug en stelde mijn vraag. “Zou je dan de wasserij opzeggen of dit baantje?”

“De wasserij. Dat kost je een hele week, hier werk je alleen in het weekend toch?”

“Maar ik wil ook wel eens uit in het weekend.”

“Als die drang heel erg hoog wordt, kun je alsnog opzeggen. Dit kost je gewoon veel minder tijd en je doet het nog best goed ook.”

“Ik vond anders dat jij het beter deed. Waar heb je zo goed leren tappen?”

“Zul je niet lachen?”

Ik legde mijn hand op de plek waar ik mijn hart vermoedde. “Ik beloof het.”

“Bij de scouting.”

Er kwam iemand betalen. Ik keek de kroeg in. Nog één tafeltje en dan zou iedereen weg zijn.

“Ik dacht dat scouting iets voor kinderen was.”

“Nee joh, dat gaat zelfs door tot boven de 23. Die heten plus-scouts.”

“Ben jij ook een plus-scout?”

Ze schudde haar hoofd. “Ik ben pas 22, weet je nog? Toen ik hierheen verhuisde, ben ik opgehouden met de scouting. Anders had ik ieder weekend naar mijn ouders gemoeten.”

“Heb je ook zo’n uniform?”

“Tuurlijk. Wil je dat een keertje zien?”

Ik moest lachen om de onwaarschijnlijke combinatie van Mo en een padvinderspakje. Maar als ze aanbood om het voor mij aan te trekken, wie was ik dan om nee te zeggen? “Graag,” zei ik dus maar. “Het staat je vast schattig.”

“Je weet niet half hoe schattig. Het is trouwens alleen een overhemd met een das, je mag er een spijkerbroek bij aan. Heb jij vroeger geen hobby’s gehad?”

“Turnen.”

Ze schonk me een veelbetekenende blik. “Gelijk oversteken? Ik mijn uniform, jij een turnpak?”

“No way. Ik heb mijn turnpakje sinds mijn veertiende niet meer aangehad. Ik betwijfel of ik het nog heb.”

“Oké, daarna dan?”

“Dansles.”

“Nee!” riep ze. “Echt waar?” Grappig, dat had ze aan het begin van de avond ook al geroepen. Zo reageerde ze blijkbaar altijd als iemand iets verrassends vertelde.

“Echt waar. Ik heb zilver. Ik kan de cha-cha-cha, de rumba en de jive. Maar bij de samba struikelde ik steeds omdat ik met een paard danste.”

“Mag ik even afrekenen?” Dat was iemand van het laatste tafeltje. Mooi, ik hoefde straks geen ‘laatste ronde’ te roepen of dronkelappen de kroeg uit te vegen.

“Met een paard?” vroeg Mo, toen de klant had betaald. “In ieder geval iets met vier benen.” Ik liep naar de deur en draaide die op slot.

Ze sprong van haar barkruk, liep naar de cd-kast achter de bar, gleed met haar vingers langs de cd’s, koos een discoplaat uit en ging in het midden van het café staan met haar armen in haar zij. “Laat eens zien die cha-cha-cha.”

“Daarvoor moet je met z’n tweeën zijn,” zei ik.

“Ik wil de man wel zijn, ik heb ook dansles gehad. Brons. Nou, komt er nog wat van?” Ze stak haar linkerhand uit. Ik gaf haar mijn rechter. Het nummer dat ze uitgekozen had was snel, maar je kon er een cha-cha-cha op doen. Ze telde af en we dansten. Niet eens zo heel slecht, al moest ik er wel even inkomen en kende zij niet alle pasjes die ik wel kende, zodat we regelmatig botsten. Dansen met Mo was heel anders dan op dansles. Ook al deden we het niet perfect, het had iets magisch. En tegelijkertijd was het slapstick van de bovenste plank. Stikkend van de lach liepen we terug naar de bar. Ik draaide het volume van de muziek wat lager en schonk nog een kruidenbitter voor haar in. “Moeten we niet schoonmaken?” vroeg ze. “Morgen moeten we alweer om twaalf uur bij Dinges zijn.”

“Kitty. Je hebt gelijk. We nemen één drankje en dan ga ik aan de slag.”

“En een tosti? Laten we daar dan ook maar traditie van maken. En jij gaat niet aan de slag, wij gaan aan de slag.”

Schoonmaken had ze zeker ook op scouting geleerd. Binnen een halfuur was de afwas gedaan, de vloer geveegd, stonden alle glazen in de kast en was de bar glimmend schoon.

Ik pakte de fooienpot. Iets meer dan veertig euro, helemaal niet slecht. Ik gaf haar twintig. “Waar is dat voor?”

“Het is je fooi. We hebben samen gewerkt, dus jij krijgt de helft van mijn fooi.”

“Dat is toch veel te veel?”

“Op een normale zaterdagavond krijg ik veel minder. Pak het nou maar aan.”

“Wij zijn een goed team,” zei ze in het halletje.

Ik draaide de kroegdeur op slot en deed mijn voordeur open. Zou ik haar uitnodigen om nog even mee naar boven te gaan? Nee, te direct. Ik moest gewoon werk van haar maken, zoals Kitty het zo mooi uitdrukte. En bovendien zou ik haar morgen weer zien, wie weet wat er dan gebeurde.

“Wil je deze ook even openmaken?” Ze wees op de buitendeur. Ik deed een stap naar voren, stak de sleutel in het slot en draaide hem om. Mo legde haar handen op mijn bovenarmen. Ze keek me aan en kuste mijn linkerwang, vervolgens mijn rechterwang en tenslotte, heel kort en heel zachtjes, mijn mond. “Welterusten. Ik zie je morgen.” Ze deed de deur open en stapte naar buiten.

Ik deed de deur weer op slot en ging mijn huis in. Het leek of ik een klein stukje boven de traptreden zweefde, een centimeter of twee. Mo had me gekust.