“Geachte heer Hoogstraten,” begon ik.
“Wie is dat?” vroeg Lenie.
“De directeur van ElektraNed natuurlijk,” zei Kitty. “Laat Sara even doorlezen.”
“Op 3 september jongstleden hebben wij een ruimte in gebruik genomen in een pand dat uw eigendom is. Het betreft uw voormalige kantoor aan de Molenweg.”
“Jongstleden, dat klinkt altijd zo officieel,” zei Nel. “Reden voor deze in uw ogen wellicht ongebruikelijke actie,” ging ik verder, “is dat wij op zoek zijn naar woon- en eventueel werkruimte. Al een tijdje zoeken wij naar andere wegen om die ruimte te realiseren, maar een ruimte vinden die aan onze eisen voldoet, is hier in de stad helaas onmogelijk gebleken.”
“Moet je nog vertellen waarom?” vroeg Hans. “Voor de volledigheid?”
“Dat is informatie waar ElektraNed niks mee te maken heeft,” zei Kitty.
“Werkruimte?” vroeg Lenie. “Gaan we daar werken dan? Ik dacht dat we van onze oude dag gingen genieten.”
“Het is altijd slim om zoiets open te laten,” zei Hans. “Je weet maar nooit.”
“Het moge u bekend zijn…” las ik door. Ik keek naar Nel. Als ze jongstleden al officieel vond klinken, dan kon ze nu helemaal haar borst natmaken, “…dat de regelgeving wat betreft kraken in Nederland het toestaat een pand in gebruik te nemen dat meer dan een jaar leegstaat. Het is derhalve niet toegestaan ons zonder meer uit dit pand te zetten, hiervoor is een kort geding noodzakelijk. Op het moment dat u deze brief ontvangt hebben wij de politie al op de hoogte gebracht van onze actie.”
“Hè, wat klinkt dat onaardig,” zei Lenie. “Kunnen we dat niet anders omschrijven?”
“Dat bekijken we straks wel. Lees eerst maar even de hele brief voor, Sara,” zei Kitty.
“Wij hopen echter op uw begrip en zijn te allen tijde bereid…”
“Te allen tijde,” zei Hans. “Zonder n, met n, zonder n. Heb je dat wel?”
“Ja. Te allen tijde bereid dus, om afspraken te maken over het gebruik van de ruimte. Voor ons is het vanzelfsprekend dat we geen overlast zullen veroorzaken. Wij zullen ons gedragen alsof het ons eigen gebouw is, en op je eigen spullen ben je zuinig. Binnen enkele dagen zullen wij contact met u opnemen om een afspraak te maken. We hopen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben en vertrouwen op een plezierige samenwerking. Met vriendelijke groeten, de nieuwe bewoners.”
“Moet onze naam er niet onder?” vroeg Hans. “Het komt zo onpersoonlijk over, terwijl we wel meneer Hoogstraten bij zijn naam noemen.”
“Het lijkt me niet verstandig om dit te ondertekenen,” zei Kitty. “Dat is ook informatie waar ElektraNed niks mee te maken heeft. Al ben ik het wel met je eens dat het er een beetje onaf uitziet zo. Het is wel een mooie brief,” zei ze tegen mij. “Waar heb je die vandaan?”
“Uit de informatie van Rop. Ik heb ook nog een brief voor de buurt en een tekst die we op de deur kunnen hangen.” Ik pakte een A-viertje dat vol stond met teksten uit wetboeken en las het voor. “Dat komt erop neer dat niemand zomaar ons huis binnen mag,” verduidelijkte Kitty toen ik uitgelezen was.
“Maar we zijn dan toch zelf ook zomaar naar binnengegaan?” vroeg Lenie.
“Toen stond het leeg. Nu is het bewoond, dat is een heel ander verhaal.”
“Wat mij betreft gebruiken we alles. Kopieer het maar vast een paar keer,” zei Hans. “Alweer een klus die we kunnen wegstrepen. Heb je ook een brief voor de ooveejee?”
“Wat is dat nou weer?” vroeg Lenie.
“De Officier van Justitie,” zei ik. “Een briefje waarin staat hoe lang het pand al leegstaat, wanneer we te bereiken zijn en wie wij zijn.”
“Dat zouden we toch niet vertellen?” vroeg ze.
“Ik heb alleen Kitty’s voornaam erbij gezet. En dat we tijdens kantooruren in het pand zijn, dat vond ik wel officieel en zakelijk klinken.”
“Heel goed,” zei Hans. “Dan nu het volgende punt: wie wordt woordvoerder naar de politie?” Kitty stak haar hand op.
We waren de hele dag al in de weer om de kraak tot in de puntjes voor te bereiden. Hans had Nel eindeloos laten oefenen met de klopsleu-tel, tot ze zelfs geblinddoekt een deur open kon maken. Het kraak-setje stond in Nels achtertuin, klaar om vervoerd te worden. In zes plastic boxen van de Hema, elk met een andere kleur, zaten alle spullen die we nodig hadden, van gereedschap en zaklampen tot schoonmaakmiddelen en proviand. Hans had wel honderd keer het rooster aangepast. Aangezien Mo er ook bij was, had Hans haar allerlei extra klusjes toebedeeld.
“Misschien is het handig als we die brief voor ElektraNed vandaag al op de post doen,” zei Kitty. “Aangetekend. Dan hebben ze hem maandag.”
Hans keek op haar horloge. “Dan mag je dat wel heel snel gaan doen, het postkantoor is nog een halfuur open.”
“Wie gaat er mee?” vroeg Kitty.
Ik keek Mo aan en tegelijkertijd staken we onze handen op. “Mooi bordje had Gerda gemaakt,” zei ik onderweg naar het postkantoor, om Kitty uit haar tent te lokken. “Ja hè,” zei ze.
“Gerda heeft een Delfts blauw naambordje gemaakt met ‘Villa Volta’ erop,” zei ik tegen Mo. “Leuke naam,” zei Mo.
“Hebben we maandag bedacht,” ging ik verder. “En woensdag had Gerda dat bordje al klaar.”
“Snel.”
“Dat kwam doordat Kitty haar maandagnacht nog ergens tegenkwam.” Ik keek naar Kitty. Geen reactie. “Bij Gerda thuis, denk ik.” Ik meende het begin van een glimlach op Kitty’s gezicht te zien, maar ze zei nog steeds niks.
“Tjongejonge Kitty. Bloeit er iets moois op tussen jullie?” citeerde Mo Kitty’s eigen uitspraak van twee weken geleden. Kitty was die uitspraak en Mo’s antwoord daarop nog niet vergeten. “Als Gerda en ik gaan trouwen, zijn jullie de eersten die het horen.” Bij het postkantoor kopieerden we alle paperassen. Er was niemand voor ons en we liepen naar het loket. “Aangetekend,” zei ik. “Met ontvangstbevestiging.”
“Hebben jullie dat nou ook?” vroeg Kitty toen we weer buiten stonden. “We gingen gewoon een brief posten, maar het voelt alsof we iets heel belangrijks hebben gedaan.”