Hoofdstuk 28

“Sara, wat is er toch met je gebeurd?” Chantal keek toe hoe ik in drie pannen tegelijk probeerde te roeren. “Vroeger was je zo’n laat-maar-waaien-type met een leeg keukenkastje. Nu krijg je zowat elke dag iemand te eten. Je lijkt wel een moeder uit de Libelle, zeker met dat schort. Waar heb je dat vandaan?”

“Ik moet leren koken.” Ik wiste het zweet van mijn voorhoofd. “Van de kringloop. Dat schort.”

“Je kunt toch simpele dingen maken? Aardappels, vlees en groenten bijvoorbeeld. Je hebt hier volgens mij wel een halfuur wortelen staan snijden, alleen voor een soepje. Gatver, doe je daar nou pindakaas in?” Ik draaide het vuur lager. “Dit is pindasoep. Als de moeilijke recepten lukken, zijn die simpele dingen helemaal een eitje. Ik wil die mooie schaaltjes trouwens weer lenen, mag dat?”

Precies een kwartier te laat arriveerde Evelien. Ik gooide mijn schort over een stoel voor ik de deur open ging doen. Niet iedereen hoefde mijn gebloemde kringloopschort te bewonderen en ik had dat nieuwe T–shirtje niet voor niks aan getrokken. Ze gaf me een fles wijn en weer moest ik denken aan de geleende fles. Dat moest ik binnenkort toch eens een keer regelen, anders zou ik mijn hele verdere leven een dief blijven.

“Het ruikt hier heerlijk,” zei Evelien. Dat hoorde ik tegenwoordig iedere keer als er iemand op bezoek kwam.

Ik ging haar voor naar mijn kamer. “Ga zitten. En als je wilt, kun je vast een muziekje uitzoeken. Ik moet nog even iets aan het eten doen.”

In de keuken vulde ik Chantals mooie schaaltjes met lente-uitjes, kokos, taugé en ringetjes rode peper. Het zag er indrukwekkend uit. Met een vol dienblad liep ik naar boven. Ik hoorde Sarah Bettens zingen. Evelien had de cd van Gerda opgezet.

“Wat een elegant schort,” zei ze, terwijl ik de schaaltjes op tafel zette.

“En waar moet dat in?”

“Oh. De soep vergeten. Momentje.” Ik rende de trap weer af, schepte soep in kommen, gooide mijn schort weer over de stoel en liep terug. Ik had mezelf overtroffen. De pindasoep smaakte geweldig en de roti kip had zo van de afhaal-Surinamer kunnen komen.

“Waar heb jij zo verschrikkelijk goed leren koken?” vroeg Evelien.

“Van internet,” zei ik naar waarheid. In de kookboeken van de bieb had ik niets gevonden dat me speciaal genoeg leek voor Evelien.

“Niet van je moeder?”

“Mijn moeder heeft ons niet leren koken.”

“Ons?”

“Ik heb een oudere zus, Linda.”

“Oh ja, die hypotheekadviseur.” Ze zag de verbazing op mijn gezicht.

“Dat heeft Nel verteld.”

Pas op dat moment realiseerde ik me dat ik niet de enige was met een mening over de dames van de woongroep. Zij vonden natuurlijk ook van alles van mij. Misschien kon ik Evelien daar later op de avond wel over uithoren. Ik schonk nog maar een wijntje in, dat kon nooit kwaad.

“Wat heb je dan wel van je moeder geleerd?” vroeg Evelien.

Ik dacht na. “Geen huishoudelijke dingen. Ik kan wel heel goed stofzuigen, maar dat is niet zo moeilijk.”

“Je leert altijd wel iets,” zei Evelien. “Van mijn moeder heb ik geleerd dat het ook anders kan dan op de standaard manier. En dat je echt niet hetzelfde leven hoeft te leiden als je ouders.”

“Mis je haar?”

“Soms. Dat gaat niet over, ook al is ze al meer dan twintig jaar dood. Gelukkig heb ik de vrouwen van de woongroep nog. Van hen heb ik ook veel geleerd.”

Ik vroeg me af wat je van Kitty kon leren. Verkeerde dingen, waarschijnlijk. Vervolgens vroeg ik me af wat ik van mijn moeder geleerd had. “Zorgen dat je geen ruzie krijgt,” zei ik uiteindelijk. “Dat heb ik geleerd. Confrontaties vermijden.” Ik bedacht opeens iets. Misschien vroeg ik wel nooit iets rechtstreeks omdat ik bang was voor de antwoorden. Bang dat ik iemand zou beledigen of dat er ruzie van kwam. Evelien begon te lachen. “Maak je borst maar nat, dan. Als jij met dat stel gaat samenwonen, kun je je maar beter voorbereiden op ellenlange discussies.”

“Die discussies, daar heb ik al kennis mee kunnen maken. Heb jij trouwens nooit behoefte gehad om op zoek te gaan naar je vader?” vroeg ik. “Niet echt.” Ze haalde haar schouders op. “Het had best gekund. Bert werkt bij dat tv-programma waar ze familieleden opsporen. Hij zegt steeds dat ik daaraan mee moet doen, want hij kan zich niet voorstellen hoe het is als je je familie niet kent. Maar ik wil mijn vader niet leren kennen, en in mijn andere familieleden ben ik al helemaal niet geïnteresseerd.” Ze lachte schamper. “Daar heb ik genoeg over gehoord uit de verhalen van mijn moeder. Mijn echte familie, dat zijn Lenie, Nel, Hans, Kitty en Margriet.”

“Margriet ook?”

“Die valt best mee in het gebruik,” zei Evelien. “Al denk ik niet dat ze ooit zal gaan kraken.”