Hoofdstuk 8

“Wat zit je haar mooi. Ik wist niet dat je aan dreads wat kon verbeteren.” Naima pakte een dreadje vast en liet het meteen weer los. “Gatver, vet!”

“Shaper.” Ik vertelde haar over het kappertje spelen en het onverwachte bezoek van Richard. Wat Mo bij me teweegbracht, dat liet ik even achterwege.

“Wat een eikel is die ex van jou. Trouwens, ik heb nieuws over die baan.” Ze straalde.

“Nee! Ben je aangenomen?”

“Goed hè?”

“Super! Wanneer begin je?”

“l augustus.”

“Shit, da’s wel erg snel. Maar gefeliciteerd.”

“Joh, maak je niet druk. Ik blijf hier tot 31 juli werken hoor, ik kan het geld veel te goed gebruiken. En trouwens, jij bent hier over een paar maanden ook weg. Hoe gaat het eigenlijk met die woongroep?”

“Vanavond heb ik een afspraak met Kitty, je weet wel, die kraakpot. Gaan we kijken wat er te koop en te huur is.”

“Leuk. Bij jou thuis?”

“Yep.”

“Ik zal voor je duimen dat je ex niet toevallig langskomt.”

“Sara! Bezoek voor je!” Met Chantal had ik afgesproken dat zij voorlopig even zou opendoen als de bel ging. Ik was nog steeds bang dat Richard weer voor de deur zou staan. Vanavond was het gelukkig Kitty. Een kwartier te laat, dat wel.

“Sorry,” zei ze. “Mijn vergadering van de RSI-patiëntenvereniging liep uit.”

“RSI? Heb jij dat dan?”

“Meid, ik kan bijna niks meer met mijn handen. Al een paar jaar niet meer.” Ze volgde me de trap op. In mijn kamer gooide ze haar leren jack op mijn bed. “Mooie kamer. Wat betaal je hier nou voor?”

“275 inclusief.”

“Geldklopperij.”

“Veel goedkoper krijg je echt geen kamer hoor.”

“Ik weet het. Het is schandalig.”

“Wil je wat drinken? Ik heb pottenthee.”

Ze lachte. “Doe maar koffie, als je hebt. Zit je ADSL bij je huur in?”

“Gelukkig wel. Melk en suiker?”

Ik maakte koffie en ging naast haar aan tafel zitten. Ze had mijn computer al aangezet, dat kon ze blijkbaar nog wel met die handen. “Waar zullen we beginnen?” vroeg ik. “Google?”

Ik tikte ‘huis huren’ in en kreeg duizenden hits. “De woningbouwvereniging,” bedacht Kitty ineens. Stom dat ik daar zelf niet aan gedacht had. Daar had ik mezelf nog ingeschreven een paar maanden geleden, hoewel dat eigenlijk geen zin had: het zou volgens die site ongeveer vier jaar duren voor ik een uitgeleefd appartementje zou kunnen krijgen op de twaalfde verdieping van een flat in een wijk waar je nog niet dood gevonden zou willen worden. Maar misschien lag dat anders als je een huis met zeven kamers, drie badkamers, een grote gemeenschappelijke ruimte en een woonkeuken zocht.

“Daar,” wees Kitty. “Aantal kamers. Kijk eens of je acht kunt kiezen?” De huizen bij de woningbouwvereniging gingen tot vijf kamers. “Oh jee,” zei Kitty. “Dat wordt de particuliere markt. Nou, trek dan je knip maar open.”

Ik ging weer terug naar Google en tikte ‘woongroep’ in. Ik had verwacht een of twee sites te krijgen, maar het waren er meer dan tweehonderd. De woongroep was blijkbaar populairder dan ik dacht. “Dat zijn allemaal bestaande woongroepen,” zei Kitty. “Misschien komt er eentje in z’n geheel leeg. Dan nemen we die gewoon over.”

“Wat zijn er veel in Amsterdam. Daar gaan we echt niet heen verhuizen. Ik ben net zo blij dat ik daar niet meer woon. Hier is alles veel overzichtelijker.”

“Hé, deze is hier in het centrum. Wist jij dat wij ook een woongroep hadden?”

Kitty schudde haar hoofd. Ik klikte de link aan. Het bleek een woongroep van idealistische dertigers. “Die gaan vast niet snel weg,” zei Kitty.

“Nee, maar we zouden wel kunnen vragen hoe zij aan hun ruimte komen. Wacht eens, hier is een link.”

“Gemeenschappelijk Wonen,” las Kitty. “Dat klinkt goed.” We bekeken plaatjes van de huizen. “Allemaal nieuwbouw,” zei Kitty teleurgesteld. “Wat een sfeerloze bunkers. Daar ga ik mijn oude dag niet slijten.”

Ik grinnikte om dat ‘oude dag’ en typte de naam van een grote makelaarssite. “We moesten toch ook naar koophuizen kijken?”

“Je kan op bouwjaar zoeken,” zei Kitty. “Kijk, hier. Alles tussen 1900 en 1930.”

Er kwam één huis uit onze zoekopdracht. “Wauw,” zuchtte Kitty. “Net Villa Kakelbont.”

We bekeken de foto’s. Erkers, balkons met smeedijzeren hekjes, een joekel van een tuin mét zwembad, twee badkamers, zes slaapkamers, drie studeerkamers en een fantastische woonkeuken. “En dat alles voor slechts acht ton,” zei Kitty cynisch. “Misschien kunnen jullie dat met z’n vijven wel betalen,” zei ik. “Echt niet. Zet dit huis maar snel uit je hoofd. We zouden er makkelijk met z’n allen kunnen wonen, maar het gaat vast naar een of andere rijke stinkerd die al die kamers leeg laat staan.”

“Ik mail ‘m toch maar even naar iedereen door. Je weet nooit.”

“Je doet maar. Hé, deze heeft ook huurhuizen.”

We bekeken het aanbod, maar geen enkel buurhuis was zo mooi als Villa Kakelbont. En genoeg kamers hadden ze ook al niet. “Dat wordt dus toch kraken,” concludeerde Kitty nuchter. “Dit is pas de eerste keer dat we kijken. Wie weet wat er allemaal nog aan huizen beschikbaar is.” Ik geloofde het zelf maar half. “Misschien moeten we gewoon ergens tegenaan lopen. Of zelf een advertentie zetten.” Ik zag Kitty’s blik. “Oké, of kraken.”

Kitty glunderde. “Weet je wel dat ik bij de kraak van het NRC-gebouw geweest ben? Ik heb daar nog met stenen lopen sjouwen.”

“Het NRC-gebouw?”

“Kind, je kent je geschiedenis toch wel?”

“Kraakpanden staan niet echt in de geschiedenisboekjes.”

“Je zou je eens wat meer in de geschiedenis van het feminisme moeten verdiepen. Denk jij dat al die verworvenheden van vrouwen er vanzelf gekomen zijn?”

Gek, daar had ik nooit bij stilgestaan. Ik had op school wel iets geleerd over kiesrecht en dat soort dingen, dat vrouwen dat heel lang niet hadden gehad.

“Wist je dat de handelingsonbekwaamheid van vrouwen pas in 1956 is afgeschaft?” vroeg Kitty. “Handelingsonbekwaamheid…help me even?”

“Dat betekent,” zei Kitty, met een didactisch toontje in haar stem dat ik tot dat moment nog niet gehoord had, “dat je voor die tijd bijvoorbeeld geen bankrekening kon openen en voor elk wissewasje de handtekening van je man nodig had.”

“Wat absurd. Dat is nog maar vijftig jaar geleden!” Ze knikte. “Maar we dwalen af.”

Ik grijnsde. “Je ging me alles vertellen over de kraak van het NRC-gebouw.”

Er volgde een heldhaftig verhaal over gebarricadeerde deuren, kruiwagens vol stenen die naar binnen gesjouwd werden—uiteraard door Kitty—en eindeloze vergadersessies. “Waar ging het dan over in zo’n vergadering?”

“Van alles. Het was een gemengd pand, met een stuk of tachtig bewoners. Voor ons was onze identiteit natuurlijk belangrijk, en dan praatten we de hele avond over waar onze loyaliteit moest liggen: bij de kraakbeweging of bij de vrouwenbeweging. De kraakbeweging bestond voornamelijk uit mannen, dus dat was een principekwestie. We streefden naar een vrouwenmaatschappij en kochten ook niets van mannen, want daarmee hield je de onderdrukking in stand.”

“Ook niet van homo’s?”

“Een man is een man.” We richtten ons weer op de buurhuizen.