De moppenclub van Joege is gegroeid tot twaalf kinderen. Samir en Lieke zijn er vandaag ook bij gaan staan.
Van Samir had ik het wel een beetje verwacht, maar van Lieke niet. Die heb ik zelf nog nooit een vieze mop horen vertellen. Misschien dat Lucy haar gevraagd heeft. Nu zijn er dus vier meisjes in de viezemoppenclub van Joege.
En acht jongens. De twee moppenclubs zijn nu precies even groot.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik de pauzes nu wel saaier vind dan toen ik nog bij de moppenclub van Mischa twee zat.
Met Jorel, Simone en Eva is het op zich niet vervelend, maar veel lachen doen we niet. En dat mis ik wel. Maar ja, ik ben uit de moppenclub gestapt omdat ik niet meer wilde lachen of omdat ik dacht dat ik niet meer zou kunnen lachen. Vanwege mama, die zelf trouwens nog wel best vaak lacht. Gisteren waren we nog maar een half-uur terug uit het ziekenhuis waar ze zo veel pijn had gehad, of ze maakte alweer een grapje terwijl ze op de bank zat. Ik zat naast haar en had de televisie aangezet. MTV. Er was een videoclip op met vrouwen die dansten. De vrouwen hadden allemaal grote borsten en heel kleine topjes aan, waardoor hun borsten dus heel erg goed te zien waren. “Daar zullen ze mij niet meer voor vragen,” zei mama lachend.
Mama heeft zelf vroeger veel gedanst, heeft ze vaak verteld. Niet op tv of zo, maar als ze in de weekends uitging.
Niet met papa, want dat is juist weer niet zo’n danser, maar met anderen of alleen. “Ik stond vaak de hele avond op de dansvloer,” heeft ze wel eens gezegd.
Ikzelf vind dansen ook leuk. Ik doe vaak dansjes na die ik op MTV zie of ik bekijk op YouTube allerlei filmpjes waarin gedanst wordt. Soms als ik een dansje na probeer te doen, komt Okke binnen. Die begint me dan uit te lachen. Hem zie ik nooit dansen. Misschien is hij zoals papa, en ik zoals mama.
Kinderen lijken toch altijd vooral op een van hun ouders.
Ik vooral op mama, geloof ik. Tenminste in hoe ik ben en doe. Ik heb er wel eens over nagedacht wie ik het minst graag dood heb: mama of papa. Dat is wel raar om daarover te denken, maar ik heb het wel gedaan. Ik bedoel dan wie ik zou kiezen als er iemand dood zou móéten gaan. En ik vind papa, eerlijk waar, heel lief en zo, maar ik zou toch hém uitkiezen. Dus dat hij dood zou moeten gaan en niet mama. Dat heb ik natuurlijk niet tegen hem gezegd en ook tegen niemand anders, maar het is wel waar. Als ik zou mogen kiezen, zou ik mama laten leven.
Ik hou echt heel veel van papa, maar van mama misschien toch ietsjes meer. Liefst wil ik natuurlijk dat ze allebei altijd blijven leven, maar dat kan niet. Dat is nu al wel duidelijk. En degene die doodgaat, is mama. Ik heb niks te kiezen. En dat is misschien ook wel goed, want ja, ik zou het natuurlijk nooit hardop durven zeggen als ik echt zou moeten kiezen. Stel je voor. Dat een rechter of zo vraagt: “En, wat is je keuze geworden: wie mag er blijven leven?”
En dat ik dan zeg: “Ik kies voor mama.”
Soms vind ik mezelf een vreselijk kind. Dat ik dit soort rare dingen denk. Dat had ik eerst niet. Ik heb het pas sinds mama zo ziek is. Vorige week ook nog. De boter was ‘s-morgens een keer op. Daarom at ik brood zonder boter. Maar dat vond ik helemaal niet lekker. Dat is toch raar. Want boter zonder brood vind ik ook niet lekker. Ik ga echt niet even een bordje boter eten. Bah. Maar als ik brood eet, moet ik daar dan juist wel boter op hebben om het lekker te vinden. Ik dacht opeens dat sommige dingen dus alleen lekker zijn als je ze samen hebt. Toen moest ik aan papa en mama denken. Dat ik ze allebei heb, vind ik wel leuk. Maar straks heb ik alleen nog maar papa. Dat is brood zonder boter. Of boter zonder brood.
Van die rare gedachten heb ik nu soms. En dat vind ik niet leuk.