Vijf

Ik haat kanker.

Ik haat ook de geemokuur tegen kanker, maar ook het woord ‘kanker’ zelf. Het maakt de ziekte alleen nog maar erger, vind ik.

Okke gebruikt tegenwoordig soms het woord ‘kankerzooi’.

Hij zit in de tweede klas van de middelbare school. Hij haalt daar alleen maar slechte punten. Vorige week kwam hij thuis met een rapport met bijna allemaal onvoldoendes erop. Toen papa zei dat hij misschien toch iets beter zijn best moet gaan doen, begon Okke meteen te schreeuwen over de ‘kankerzooi’ op school. De leraren kunnen volgens hem niet lesgeven, de proefwerkweek slaat nergens op en de proefwerken kloppen niet. “Een kankerzooi is het,” zei hij.

Toen mama zijn rapport zag, zei ze niets. Zij weet ook wel dat het komt doordat ze doodgaat. Daardoor kan Okke niet opletten in de les en geen huiswerk meer maken.

Ik kan het ook niet. Maar bij mij maakt het nog niet veel uit, omdat ik nog op de basisschool zit, in groep 8. Mijn juffrouw weet al lang dat mama ziek is. Mama heeft het haar zelf verteld. Maar ze heeft erbij gezegd dat ik liever niet wil dat ze het in de klas aan de andere kinderen vertelt. Maar toch zijn de andere kinderen het dus te weten gekomen. Nou ja, dat was ook wel te verwachten. Sommige kinderen wonen bij mij in de buurt. Lucy ook. En sommige ouders van die kinderen praten ook wel eens met mijn ouders. En die ouders zullen ook wel aan mama hebben gezien dat er iets aan de hand is. Ja, door de geemokuren en de bestraling zijn haar haren uitgevallen, waardoor ze een pruik is gaan dragen. Nou lijkt die pruik veel op haar echte haar, maar je kunt toch wel zien dat het anders is.

Mama heeft nu in het echt een kaal hoofd. Ik heb het zelf gezien. Als ze in bed ligt, heeft ze haar pruik niet op. Het is te warm aan haar hoofd, zegt ze. Soms bindt ze een doek om haar hoofd. Zo’n grote rode zakdoek. Dat is best grappig. “Ik ben een boerin,” zei ze een keer.

Maar ik heb dus ook haar kale hoofd gezien. Ze heeft haar hoofd door papa kaal laten scheren, omdat er steeds meer haarplukken uitvielen. Dat vond ze vies en vervelend.

Daarom wilde ze er alles in één keer af hebben. Ik was er niet bij toen papa het deed. En ik wist ook niet dat hij het zou gaan doen. Op een dag kwam ik thuis uit school en zag ik dat mama andere haren had. Dat was die pruik.

“Ben je naar de kapper geweest?” vroeg ik.

“Ik heb een pruik,” antwoordde ze vrolijk terwijl ze met haar hoofd ronddraaide. Ja, ook die dag dat ze zich door papa een kale kop had laten scheren en ze een pruik had gekregen, was ze vrolijk.

“Vind je hem mooi?” vroeg ze.

Ik liep een paar keer om mama heen om de pruik goed te kunnen bekijken. De haren van de pruik waren blond en vrij lang, net zoals haar echte haren. Ja, ik vond hem wel mooi. Dat zei ik ook. Ik vond hem ook werkelijk mooi.

Het leken net echte haren en dat zijn het geloof ik ook.

Ik vind ze zelfs mooier dan mama’s echte haren, die toch iets minder blond zijn.

Maar toen kwam Okke binnen.

“Mama heeft een pruik,” zei ik, “vind je hem mooi?”

Okke keek maar heel even naar mama en naar de pruik.

“En je eigen haren dan?” vroeg hij.

“Die hebben we eraf geschoren,” zei mama. “Wil je mijn kale hoofd zien?”

“Neeneenee,” zei Okke geschrokken.

Zoals hij ook mama’s borsten-die-er-niet-meer-zijn niet had willen zien, zo wilde hij ook haar haren-die-er-niet-meer-zijn niet zien.

Daarom riep hij ‘Neeneenee’, alsof hij bang was dat mama de pruik snel van haar hoofd zou trekken. En hij liep ook meteen door naar boven, naar zijn kamer. Daar zit Okke de laatste tijd meestal. Op z’n kamer. Hij maakt er geen huiswerk, want als hij dat wel zou doen zou hij niet zulke slechte punten halen op school. Ik weet niet wat hij er wél doet. Soms sta ik stiekem aan zijn deur te luisteren, maar dan hoor ik meestal niets. Helemaal niets.

Ik denk dat hij dan op bed ligt na te denken. Of hij heeft zijn oordopjes van zijn iPod in en luistert naar muziek.

Ikzelf denk natuurlijk ook veel na. Hoe het zal zijn als mama er straks niet meer is. Ik hoop nog steeds dat ze niet doodgaat. Dat zou toch kunnen. Dat die stomme geemokuur toch niet zo stom blijkt te zijn.