Dertig

Mama is dood. Ik kan niet meer met haar praten. Ik ben haar kwijt. Ze is er niet meer. Nooit meer.

Ik was erbij toen ze doodging. Het is zo raar. Je kunt je niet voorstellen hoe dat gaat als je nooit eerder iemand hebt zien doodgaan. Ik was alweer zo’n twee uur terug van de moppenwedstrijd. We zaten of stonden allemaal bij mama’s bed: papa, Okke, opa en oma, tante Josje en tante Mies, mama’s twee vriendinnen en ik. De dokter was er ook. Hij had mama’s pols gevoeld en zei: “Vanaf nu wordt ze waarschijnlijk niet meer wakker. Heel langzaam glijdt ze in de dood.”

Dat zei hij, precies met die woorden. “Heel langzaam glijdt ze in de dood.”

Hij zei er niet bij dat veel mensen net voordat ze doodgaan nog even hun ogen opendoen. Dat hoorde ik van oma. De dokter was de kamer uit gegaan en meteen nadat hij weg was, zei oma: “Straks doet ze nog even haar ogen open.” En dat deed mama ook. Ze was heel rustig. Ze sliep. Maar haar ademhaling ging steeds langzamer. Soms leek het alsof ze niet meer ademhaalde. Maar dan kwam er toch ineens weer een diep ademgeluid. Dat duurde zo een hele tijd. Maar plotseling zag je de kleur van haar huid veranderen. Die werd rood-paars en blauw. Het gebeurde heel snel. Mama zuchtte opeens ook heel erg diep.

En op dat moment deed ze heel even haar ogen wijd open. Het was alsof ze iets wilde zeggen. En ze glimlachte. Er was echt een kleine glimlach, alsof ze ons nog wilde groeten. Papa had de rechterhand van mama vast en ik de linker. Ik voelde dat de hand kouder werd. “Het is gebeurd,” zei opa. Okke liep meteen weg. Ik fluisterde een paar keer ‘mama’, ‘mama’ en begon te huilen. Tante Mies sloeg een arm om me heen. “Het is gebeurd,” zei opa nog een keer. En hij liep ook weg.

Oma huilde zachtjes, mama’s vriendinnen ook. En ook papa huilde, maar zonder geluid te maken. Ik zag dat er tranen uit zijn ogen op mama’s hand drupten. Ikzelf had de andere hand van mama intussen losgelaten. Het was een dode hand. De ogen van mama waren nog een beetje open. En dat bleven ze ook. Toch was ze dood. Je kon het zien. Haar gezicht was helemaal verstijfd. Ook haar mond stond een beetje open. Tante Josje had intussen een arm om oma heen geslagen. En toen was daar weer de dokter.

Hij had waarschijnlijk beneden in de woonkamer gewacht. Hij bleef even bij de deur staan, ging weer naar de overloop en kwam vijf minuten later terug. Niemand huilde nu nog. Ik ook niet. Tante Mies had me losgelaten.

Papa liet de hand van mama los. De dokter ging naast papa staan, legde even een hand op zijn schouder en pakte daarna de arm van mama vast, bij de pols. Hij wilde natuurlijk voelen of er echt geen polsslag meer was. Al snel legde hij de arm weer neer. Hij knikte en keek op zijn horloge. Mama was echt dood.

En ik had nooit gedacht dat dood zo dood zou zijn. Mama ligt in haar mooi beschilderde kist. Het deksel is open; ze heeft een glimlach op haar gezicht, maar ze er is niet meer. Als ik haar gezicht aanraak, voelt dat niet als het gezicht van mama. Het is hard en het lijkt heel zwaar.

Het is alsof ze mama hebben volgestopt met stenen en alsof ze stijfsel op haar huid hebben gesmeerd. Papa vindt dat niet. Die vindt dat mama nog steeds mama is. Hij gaf haar een zoen toen we bij de kist kwamen. Ik heb mama alleen met mijn vingers aangeraakt. Okke is bij het voeteneinde van de kist blijven staan. Volgens mij heeft hij maar even, een seconde of zo, naar mama gekeken. Het is ook raar om mama dood te zien.

Ze ligt in een kleine ruimte in het uitvaartcentrum, met heel veel bloemen en kransen om haar heen. Overmorgen is de begrafenis. Tot die tijd zou ik nog een paar keer naar mama mogen gaan kijken. Maar ik doe het niet. Ik denk liever aan de levende mama bij wie ik een paar dagen geleden nog in bed lag.

Nu zit ik op mijn kamer. Met een kaartje van Melis in mijn hand. Dat heeft hij vandaag in de bus gestopt.

“Veel sterkte.”

Dat staat erop, met daaronder zijn naam: Melis. Hij heeft er een hartje omheen getekend. Hij is lief.

Beneden zijn papa, Okke en ook opa en oma. Ze zijn allerlei dingen aan het regelen voor de begrafenis. Papa heeft al gevraagd of ik bij de begrafenisdienst iets wil voorlezen. Dat wil ik wel. Ik ga een gedicht voorlezen dat ik zelf aan het schrijven ben. Daarin schrijf ik ook dat ik met mama heb afgesproken dat ik ga leven voor twee. Dat doe ik. En ik ga in ieder geval ook het woord ‘kanjer’ in het gedicht zetten. Want dat was mama, een kanjer, en dat zal ze altijd voor me blijven. Daar kan die stomme kanker niks aan veranderen. Kanjer, kanjer.

EOF