We blijven nog een nachtje bij Waker slapen, maar in tegenstelling tot gisteren hebben we de hele ochtend zonder iets te zeggen onder een boom gezeten. Gordon heeft het even helemaal gehad. Ik weet niet of het zal helpen of juist extra pijn zal doen, maar uiteindelijk besluit ik Adanna’s dagboek aan Gordon te geven.
Ik trek het uit mijn achterzak en overhandig het hem.
Hij doet het dagboek langzaam open en begint te lezen. Onder het lezen verandert zijn gezichtsuitdrukking, alsof er een sluier van verdriet wordt weggetrokken. Hij grijpt mijn arm en houdt die even stevig vast.
“Dank je.”
Walter staat bij de gogos. Op de een of andere manier is er nog steeds genoeg eten om nog een dag uit de voeten te kunnen. Misschien zelfs twee of drie. Het slaat nergens op. We waren ervan overtuigd dat het gisteren vrijwel op was.
Een groep kinderen gilt iets in het S’swati en wijst naar de heuvel.
“Gordon, wat is dat?”
“Wat?”
“Op de weg.”
Gordon en ik volgen een groep jongens die als een zwerm bijen in beweging is gekomen. Er komt een hele karavaan deze kant op en er vormt zich een menigte langs de weg.
Walter is ook naar de groep toe gelopen en verrekt bijna zijn nek om te zien wat er aan de hand is.
“Wat komt daar aan, Waker?”
“Geen flauw idee.”
“Zie ik daar nou vlaggetjes op de auto’s?”
“Dat zijn de auto’s van de koning! Hij moet een delegatie hierheen hebben gestuurd om ons te helpen. God zij geloofd.”
Alsof er een kanon wordt afgeschoten stijgt er opeens gejuich op uit de menigte. Ze beginnen te dansen en de modder spat op. De tranen lopen de gogos over de wangen wanneer ze elkaar omhelzen en als volleerde ballerina’s om elkaar heen draaien. De mannen stampen met hun voeten op de grond en het lijkt wel alsof ze een oude dans uitvoeren.
Zwarte limousines en Mercedessen komen voor ons tot stilstand, en er stappen twee enorme mannen uit een van de auto’s om hun plaats in te nemen bij de portieren van de limo. Er komen er nog twee achteraan, die hetzelfde doen.
Een van de mannen trekt het portier van de limo open en buigt wanneer een man met een elegant, felrood met zwart gekleurd koninklijk gewaad uitstapt. Veel mensen vallen meteen op hun knieën en buigen tot hun gezichten bijna de grond raken. Dit is geen koninklijke afvaardiging; dit is de koning zelf – de koning van Swaziland.
“Gegroet, broeders en zusters. Ik breng u de hartelijke groeten over van hare majesteit de koningin, de indlovukazi, en heel Swaziland. Ik ben hier om u nieuws te brengen, mijn volk.”
De mensen gaan langzaam weer staan.
“Jullie hebben geleden onder deze overstroming. Alles waar jullie voor hebben gewerkt, is weggespoeld. Maar ik, jullie koning, ben hier om jullie te troosten en om voor degenen te zorgen die rouwen.”
Het wordt doodstil. Sommige mensen beginnen te snikken en anderen lijken gehypnotiseerd voor zich uit te staren door de aanwezigheid van koninklijk bloed.
“Er is een geweldige stroom aan medeleven uit de internationale gemeenschap op gang gekomen.” Hij zwijgt even voor een optimaal effect. “Ze hebben gehoord van jullie leed.” Weer een doelbewuste stilte. “En ze hebben jullie foto’s gezien en gelezen over jullie worsteling en getreurd om jullie doden. Jullie zullen niet langer hongeren en dorsten. Terwijl ik hier spreek, zijn er vrachtwagens onderweg met voedsel, water, medicijnen en kleding. Ik geef jullie mijn woord dat in al jullie behoeften zal worden voorzien.”
De stilte wordt verbroken door luid gejuich. Het moet zeker in half Afrika te horen zijn.
“Ik ben ook gekomen om iemand eer te bewijzen die de held van Swaziland is geworden. We zijn haar allemaal erg veel verschuldigd. Door deze ene persoon is de internationale gemeenschap te hulp geschoten in deze vreselijke crisis. Waar is de kleine uit dit dorp die de naam Adanna draagt?”
Het gejuich houdt abrupt op. De mensen kijken elkaar aan.
“Adanna, waar ben je?!” roept de koning. “Op deze dag is zij de beroemdste persoon van Swaziland, misschien wel van de hele wereld.” Hij houdt een krant omhoog en er wordt collectiefnaar adem gehapt wanneer ze Adanna’s gezicht op de voorpagina herkennen. Sommige vrouwen beginnen te huilen.
“Eh, pardon, majesteit?” zeg ik.
Hij kijkt me met openlijke nieuwsgierigheid aan.
“Ja, mijn vriend. Kom maar naar voren. Weet jij waar ze is?”
“Ik ben de fotograaf die haar op de foto heeft gezet.”
De gezichtsuitdrukking van de koning verandert, wordt warmer.
“Majesteit, Adanna is hier niet, maar ik zal u laten zien waar ze ligt te rusten.” Ik gebaar naar Gordon om met me mee te komen. De koning gebaart op zijn beurt naar twee bodyguards om hem te volgen.
“Vindt u het erg om een stukje te lopen?” Hij schudt zijn hoofd en volgt ons. Gordon en ik beginnen hem haar verhaal te vertellen en lopen naar het afgeplatte bergje aarde toe dat hij niet verwacht.