2

New York, 2001

Wanneer de taxi Madison Square Garden oprijdt, valt me ogenblikkelijk het grote, flitsende, elektronische bord op met de tekst: Welkom, gasten van de International Press Association. Ik haal diep adem, stap uit de taxi en dwing mezelf naar binnen te lopen.

De deuren glijden geluidloos open, waardoor drie aangeklede tafeltjes zichtbaar worden waar de gasten zich kunnen inschrijven en hun pasje kunnen ophalen. Zilveren en zwarte ballonnen sieren de grote foyer op. Obers en serveersters zwenken om de gasten heen en bedienen ze met hors d’oeuvres en champagne. Dit is New York. Iedereen is een professional.

Er hangt een enorme kring vlaggen aan lange gouden stokken aan het plafond. Ik zoek naar de landen waar ik ben geweest: China, Rusland, Turkije, Jordanië…En dan blijven mijn ogen op de blauwe vlag met de gele ster in het midden en de zes kleine gele sterren aan de linkerkant rusten. Congo. Het koude zweet staat opeens op mijn voorhoofd.

“Hallo. Jij bent Stuart Daniels, toch?” Ik draai me om en zie een lange blondine met kort, glanzend haar. Ze draagt een strakke zwarte jurk met een diep decolleté. Het valt me niet makkelijk om naar haar gezicht te blijven kijken.

“Ik ben blij dat ik je eindelijk ontmoet. Ik ben Kristin. Ik ben een enorme fan van je werk. Het zijn echt krachtige beelden. Ze raken je.”

“Bedankt. Da’s aardig van je.”

Uit mijn ooghoeken zie ik mijn vriend Garrett mijn kant op komen. Hij is een waggelende, zwetende peervorm. Hij ziet er niet goed uit, maar is geweldig om een gesprek mee aan te knopen – angstwekkend intelligent en een fantastische schrijver. Hij blijft binnen de landsgrenzen en houdt van het politieke gebeuren. Ik heb me altijd afgevraagd of als hij niet zo dik zou zijn, hij misschien in een vliegtuig zou passen en internationaal zou kunnen werken.

“Gefeliciteerd met je prijs,” zegt Kristin. Ze komt dichter bij me staan. “En als er vanavond ook maar iets is wat ik voor je kan doen, hier is mijn kaartje.” Ik zie het logo van Times wanneer ik een blik op het visitekaartje werp.

Kristin grijpt mijn hand en buigt zich nog een beetje dichter naar me toe, waardoor ze me een duidelijk zicht gunt op een glimmend zilveren kruis en een tatoeage in de vorm van een hart, die strijden om mijn aandacht. En dan vraag ik me af of ze echt even een stilte liet vallen bij het woord iets.

“Hé, Stuart.” Garrett kijkt Kristin na wanneer ze wegloopt. “Lekker ding. Stoor ik?”

“Helemaal niet. Hoe gaat het met je?”

“Hoe het met mij gaat? Hoe gaat het met jou? Klaar voor de grote toespraak?”

Hij draagt een gehuurd kostuum, bestaande uit een zwart jasje en een blauwe broek. Ik begin iets te zeggen over zijn smaak, maar mijn gezonde verstand weerhoudt me daarvan.

“Helemaal.” Ik pak het kaartje met mijn tafelnummer en ook dat van Whitney.

“Waar is onze lieftallige Whitney vanavond?”

“Ze doet de productie voor het CBS Live at Five nieuws. Ze kan elk moment komen.”

“Dat is een leuke promotie voor haar. Houd haar maar stevig vast, maat. Ze is je redding.” Zijn blik verplaatst zich om langs me heen te kijken. “Over de engel in het blauw gesproken…”

Ik draai me om en zie Whitney in een blauwe strapless jurk naar ons toe glijden. Ze draagt de halsketting en de oorbellen die ik afgelopen maand in Egypte voor haar heb gekocht. Whitney is geen type voor flitsende kleding en make-up, maar ze houdt wel van exotische sieraden.

“Hallo, Whitney. Je ziet er vanavond verrukkelijk uit,” zegt Garrett.

“Haar gezicht zit niet zo laag, maat.”

“Luister, Stuart, ik weet iets moois te waarderen.”

Whitney kan het hebben. Ze is opgegroeid met drie broers en ze kent Garrett al net zo lang als ze mij kent.

“Hallo, Garrett. Leuk je te zien.” Ze legt haar arm om mijn middel en buigt zich naar me toe om me te kussen. Ze ruikt naar sinaasappel en vanille. De geur doet me aan betere tijden denken. Ik adem langzaam in en dwing mezelf om me te ontspannen.

“Je ziet er ongelofelijk mooi uit.” Ik meen het. De jurk past bij haar ogen. De kleur van een winterse lucht.

“Whitney, ik weet dat deze jongen de een of andere prestigieuze prijs heeft gewonnen, maar als je hierna uit wilt met een echte man, laat het dan even weten, goed?” Garretts wenkbrauwen gaan als twee hitsige rupsen op en neer.

Alleen al door de gedachte schieten we in de lach. Garrett is altijd al gek op haar geweest.

“Ik ben even naar de wc.” Garrett wijst naar de andere kant van de grote ruimte. “Ik zie jullie aan tafel.”

Rechts van me brult een stem: “Gefeliciteerd, Stuart! De Horace Greeley Award voor onafhankelijke journalistiek. Wat een eer!”

Ik herken het gezicht. Maar al zouden ze me een pistool tegen mijn hoofd zetten, ik zou niet weten welke naam erbij hoort.

“Bedankt.” Ik haat deze cocktailparty’s. Ik draai me om naar Whitney. “Ik moet gewoon even iets drinken.”

“Wordt alle aandacht je een beetje te veel?”

“En daarom heb ik dat drankje nodig. En jij ook.” Ik sla een arm om haar smalle schouders, we gaan op weg naar de bar en proberen een beetje uit het zicht te blijven.

Ik bestel voor haar een droge witte wijn en voor mezelf een wodka met een schijfje citroen. Maar het helpt geen zier.

“Ik ben trots op je, Stuart. Dit is een belangrijke avond voor jou,” zegt Whitney.

Nu we de foyer uit zijn, heb ik het gevoel dat ik niet meer zo op mijn hoede hoef te zijn.

“Weet je, Whit, dit komt allemaal zo ongelofelijk vreemd over.”

“Wat bedoel je?”

“Het voelt gewoon niet goed dat ik hier een prijs voor krijg. Wat ik die dag in Congo heb gedaan, was eerder een wanhoopsdaad dan een heldendaad.”

“Luister, die foto heeft iets teweeggebracht. Het heeft verandering gebracht in het leven van een aantal mensen. En het heeft de wereld veranderd. Stuart, probeer er nou maar gewoon van te genieten, oké?”

We hadden dit gesprek al eerder gevoerd en ik merk dat ze er genoeg van begint te krijgen.

“Goed.” Ze geeft een kneepje in mijn hand en draait zich om om een praatje aan te knopen met de vrouw die naast haar zit. Whitney heeft geduld met me, maar slechts tot op zekere hoogte. Ze is het soort vrouw dat op school al liep te janken als ze een negen en half had en ze heeft de televisiejournalistenladder sneller beklommen dan de meeste mensen van haar leeftijd. Ze is een plattelandsmeisje uit Georgia met maar weinig geduld voor zwakheden.

Ik bestel nog een drankje.

Ik heb niet meer kunnen slapen sinds ik te horen kreeg dat ik deze prijs had gewonnen. Dezelfde nachtmerries die ik had nadat ik was thuisgekomen, waren weer opgedoken uit het een of andere kastje in mijn geheugen. Dokter Brandon, mijn psychiater, heeft de dosering van mijn medicijnen iets opgevoerd en gaf me ook iets om te kunnen slapen, maar mijn zenuwen staan al wekenlang zo gespannen als een pianosnaar.

Ik vouw het briefje uit mijn zak open, waarop ik vanavond op weg hierheen een toespraak heb geschreven. Dan zijn taxiritten in elk geval nog ergens goed voor. Denk ik.

Stoelen schuiven en piepen als tientallen metalen monsters over de vloer wanneer de mensen gaan zitten. Er loopt een grote man over het podium, die raspend zijn keel schraapt. De spreekstalmeester voor vanavond. Hij komt me bekend voor. Och ja, Charlie Swanson, de nieuwslezer van CNN.

“Goedenavond, dames en heren, en welkom. We zijn blij dat u vanavond bij deze bijzondere gelegenheid kunt zijn, een avond waarop we degenen onder ons die meer hebben gedaan dan hun plicht en iets hebben bereikt dat een bijzondere waarde heeft, lof toezwaaien.”

Terwijl de avond voortduurt en mensen prijzen in ontvangst nemen die ze vrijwel zeker hebben verdiend, zwerven mijn gedachten een andere kant op. Ik kan maar niet accepteren dat er iets goeds is voortgekomen uit deze foto. Het is een foto waaraan ik niet kan ontsnappen. Maar ik zie niet alleen een plaatje van dode mannen wanneer ik mijn ogen sluit. Ik zie ook de jonge vrouw die ik had bespied door de kier tussen de muur en het kapotte raamkozijn, de schoppen en de slagen die ze te verduren kreeg, de beestachtige verkrachting. Ik zie het gebroken lichaam van de zwangere vrouw. En dan zie ik de onschuldige ogen. Ik zie ze niet zoals ze waren. Ik zie ze open, nog in leven, terwijl ze me aankijken. Ze smeken en ik kan niets doen. Ik voel een golf van paniek aankomen. Ik steek een vinger tussen mijn boordje en zou het liefst willen wegrennen.

Whitney voelt het waarschijnlijk aan. Ze grijpt mijn hand en geeft er een kneepje in.

“Ik wacht daar wel even.” Ik wijs naar het zijpad. Wanneer ik opsta, valt mijn oog op iemand die in de buurt van het podium zit. Ik zie het Afrikaanse hoofddeksel en ik weet het.

De spreekstalmeester praat verder.

“Degene die de uitreiking zal verrichten van de Horace Greeley Award voor onafhankelijke journalistiek, is een zeer speciale gast. We zijn vereerd dat ze op onze uitnodiging wilde ingaan. Het is een vrouw die haar leven heeft gegeven in dienst van de armen en heeft meegeholpen een betere plek van deze wereld te maken door grote persoonlijke offers te brengen. Ze heeft in 2004 de Nobelprijs voor de Vrede ontvangen en was de eerste Afrikaanse vrouw die deze prijs in ontvangst mocht nemen. Laten we haar hartelijk welkom heten – mevrouw Wangari Maathai!”

Ik val terug op mijn stoel en mijn hand blijft halverwege in de lucht hangen, waardoor de ijsblokjes in mijn bijna lege glas in een tinkelende waterval op tafel belanden. De vrouw die daar het podium beklimt, is een vriendin van me, een vrouw die overloopt van Afrikaans koninklijk bloed. Wangari, die gekleed gaat in een veelkleurige jurk en een bijpassende, kunstig gewikkelde doek om haar hoofd, loopt gracieus over het podium en neemt plaats achter de microfoon. Er valt een zweetdruppel van mijn voorhoofd op mijn programmablaadje. Wat toepasselijk dat een vrouw die jaren geleden samen met mij in die schietpartij terecht was gekomen – ook al kwam ik dat pas te weten toen we elkaar maanden later ontmoetten – nu degene is die dit moment met me deelt.

“Dank u, en iedereen een goede avond. Dames en heren, het vervult mij met trots dat ik de volgende prijs mag overhandigen. Zoals velen van u weten, is dit een van de meest prestigieuze prijzen die je in de journalistiek kunt verdienen. Mannen en vrouwen brengen heel wat persoonlijke offers en nemen grote risico’s om mensen aan het denken te zetten. Er zijn er zelfs die daarbij het leven hebben gelaten, maar hun opoffering leeft voort door deze prijs.”

De foto verschijnt op de grote schermen achter haar: Piramide des Doods. Ik hoef er niet naar te kijken om hem te zien.

“Vanavond zal ik met trots deze prijs toekennen aan een man die ik bewonder, iemand die zijn strepen heeft verdiend in de gelederen van de zeer moedigen. Door zijn werk is hij een held voor de armen en verdrukten in vele landen geworden. Met trots noem ik hem mijn broeder en vriend. De winnaar van de Horace Greeley Award, de heer Stuart Daniels!”

Ik weet niet of het door dit moment komt, of door de alcohol, of door mijn geschokte toestand, maar ik verstijf. Mijn achterwerk wil maar niet loskomen van mijn stoel. Het klappen zwelt aan, steeds luider. En dan beginnen er mensen op te staan, eerst hier en daar, en dan de hele zaal. Ik ben de enige die nog zit. Een maalstroom van emoties raast door mijn ziel, maakt me leeg. Ik sta op. Alles beweegt zich nu in slow motion. Ik beef en zet de ene voet voor de andere. Uiteindelijk bereik ik het podium.

“Bedankt, iedereen, voor deze grote eer. Ik wil dat jullie weten dat ik deze prijs niet lichtvaardig in ontvangst neem. Om eerlijk te zijn heb ik heel wat slapeloze nachten gehad sinds de avond dat deze foto is genomen.”

Ik kijk om naar de foto en zwijg even, geraakt door de directheid van het beeld. Waarom moesten ze het zo enorm groot projecteren? Er gaan enkele momenten voorbij. Ik slik een brok in mijn keel weg.

“Een vriend, een schrijver, heeft die dag het leven gelaten. De mannen op die foto – ik heb die dag enkelen van hen gesproken. Ze waren met hun vrouw en hun kinderen naar deze wijkplaats gekomen. En toen kwamen de rebellen.”

Ik ben de toespraak vergeten die ik heb geschreven. Ik trek het papiertje uit mijn zak en vouw het open. Het is stil in de zaal.

“Het enige wat ik kan zeggen, is…” Ik kijk naar Wangari.

“Deze prijs is niet echt mijn prijs. Hij behoort toe aan de mensen die ervoor gestorven zijn. En aan degenen die door mijn werk in positieve zin zijn veranderd. En dus neem ik hem in ontvangst uit naam van hen. En ik dank u uit het diepst van mijn hart.”

Wangari overhandigt me een lange, kristallen trofee – zo schoon, zo zuiver. Zo anders dan de foto die me dit heeft opgeleverd. En dan omhelst ze me en fluistert ze in mijn oor: “Je bent een goede vent, Stuart. Dat heb ik altijd al geweten. Er zal een dag komendat je dat zelf ook zult geloven.” Ik probeer me terug te trekken, maar ze houdt me vast.

Mijn hoofd weegt zeker vijftig kilo en het valt op haar schouder. Ik huil. Het is het enige waartoe ik op dat moment in staat ben.