20

Tagoze

De dag begint als elke andere. Het is een typisch Afrikaanse dag – lang, saai en droog. Maar rond de middag begint het heel erg af te koelen en steekt er een flinke wind op. Ik kijk op en zie geschokt hoe snel de wolken de lucht dichttrekken. Kolkende grijze en witte massa’s haasten zich alle kanten op en stormen als een woedende menigte op elkaar af. Er komt een storm aan.

Een fel witte bliksemflits wordt gevolgd door een oorverdovende donderslag, die iedereen waarschuwt om naar binnen te gaan. Ik grijp het schaakbord en het doosje met de stukken, en steek ze onder mijn arm. Ik zal het dorpshoofd een andere dag wel uitdagen voor een partijtje schaak.

Normaal gesproken stroomt er al niet veel licht mijn huis binnen, net genoeg om te kunnen lezen, maar nu is het binnen enkele minuten helemaal aardedonker.

Dit lijkt me een uitstekende dag om even languit te gaan.

Ik ga op mijn slaapmat liggen en zak weg in een droom. Af en toe word ik wakker van een harde donderslag, maar ik ben plots klaarwakker van een wat ongebruikelijk geluid – het geluid van schreeuwende en gillende mensen. Ik sta op, loop naar de deur en probeer door de stortbui heen te kijken.

Ik stap de regen in en ga op het geluid af. Voor me zie ik een muur van water op een aantal mensen afstormen, alsof ze achterna worden gezeten. Het water ontwortelt bomen en verzwelgt hele huizen.

Dat kunnen ze nooit voorblijven.

Zonder verder na te denken ren ik naar een aantal huizen die in het pad van het aanstormende water staan. Er staan een tiental van angst verstarde kinderen voor me.

“Rennen! Kom, deze kant op!” gil ik naar hen. Maar ze horen me niet.

Ik ren naar hen toe en zwaai met mijn armen. Maar de muur van water is te snel en slokt hen op.

Ik sta stil, weet even niet waar ik naartoe moet rennen, wat ik moet doen. En dan fluister ik een stil gebed.

“Heer, wees genadig. Heer, wees genadig. Help me alstublieft.”

Aan de rand van het water is het een chaos. Een moeder vecht tegen de stroming en houdt haar twee kinderen stevig vast. Maar dat zal ze niet lang meer volhouden.

Ik doe een stap naar het snel stromende water toe. Er breken drie takken, alsof het tandenstokers zijn. Mensen schreeuwen in doodsangst.

“Tagoze! Nee, wacht. Wat ga je doen?”

Het is Adanna. Ik zwaai kort naar haar, draai me dan om en duik in het water. Ik word meteen naar onderen getrokken, en ben heel even totaal gedesoriënteerd en knal overal tegenaan. Plotseling kom ik weer boven, slechts een meter of twee bij de moeder met kinderen vandaan. Ze gaat onderuit door de stroming.

Ik lanceer mezelf in haar richting. Er trekt allerlei rommel aan mijn voeten en er knallen harde dingen tegen mijn borst. Er raast een doornstruik voorbij, die nieuwe schrammen op mijn gezicht achterlaat. Mijn bloed vermengt zich met het troebele water, maar ik vecht me een weg naar voren.

“O God, geef me kracht!”

Ik leun tegen de stroming in en de vrouw knalt tegen me aan. Ik sla snel mijn armen om haar en haar doodsbange kinderen heen. We worden samen meegesleurd door het water.

“God, help ons alstublieft.”

Ik kijk om en zie een grote, sterke boom midden in de rivier staan. Zijn oude wortels moeten zich honderden jaren lang in de aardkorst hebben ingegraven. Het is de laatste die dit natuurgeweld heeft overleefd.

“Klem je stevig aan me vast,” zeg ik tegen het drietal. Met mijn ene vrije arm probeer ik ons de juiste kant op te sturen en worstel ik met onzichtbare vijanden.

We zijn sneller bij de boom dan ik had ingeschat. Ik houd de vrouw stevig vast en draai me met een ruk om om de grootste klap op te vangen. Bami Mijn lichaam ramt tegen de boom aan. Het duizelt me even.

Ik reik omhoog en weet een stevige tak te pakken te krijgen. Met een woeste kreet trek ik mezelf tegen de stam aan, maar door de kracht van het water draai ik een halve slag en de vrouw glipt uit mijn andere arm. Ik graai naar haar en krijg de kraag van haar jurk te pakken. Met al mijn kracht trek ik haar terug naar de boom en bid dat de jurk niet zal scheuren.

Haar kinderen slepen achter haar aan, allebei vastgehouden door één van haar handen. Maar de kleinste begint weg te glijden. Met spieren die zo strak staan als een snaar trek ik haar tegen de stroom in naar de boom toe. Ze is binnen bereik. Ze zou hem kunnen grijpen, maar ze heeft nog steeds haar kinderen vast.

“Je moet deze tak grijpen. Pak deze tak vast!”

“Dat kan niet!” gilt ze.

“De stroming is te sterk. Ik kan je niet langer meer vasthouden. Je moet die tak grijpen.”

“Maar mijn kinderen!”

“Ik tel tot drie. Bij drie moet je je zoon loslaten en de tak grijpen. Ik vang hem op. Ik beloof je dat ik hem zal opvangen.”

“Ik ben bang!”

“God is met ons. Wees sterk! Houd die kleine meid goed vast. Hierna help ik haar. Klaar?”

De vrouw knikt.

“Goed, bij ‘drie’ grijp je met je rechterhand deze tak en houd je hem vast met alles wat je in je hebt.”

Ze knikt nogmaals.

“Eén, twee, drie!”

Ze laat haar zoon los en grijpt naar de tak. Door mijn langere arm zie ik kans het jochie te pakken te krijgen. Maar op het moment dat de vrouw zich optrekt aan de tak, rukt een plotselinge golf haar dochtertje uit haar greep.

“Bisa, nee!”

Er verschijnt een boomstam uit het niets, die het meisje raakt met de kracht van een aanstormende neushoorn. Ze wordt als een lappenpop meegesleurd.

“Grijp de takken en klim in de boom!” schreeuw ik. Het joch klimt op mijn schouders en verdwijnt meteen hoger de boom in. Zijn moeder staart huilend stroomafwaarts.

“Klim in de boom. Nu!” Ik weet ergens nog net genoeg kracht vandaan te halen om haar uit het water te trekken en haar op een tak te leggen die nog niet onder water staat.

Ik ben te moe om zelf omhoog te klimmen en blijf daarom maar aan de lage tak hangen.