17

Ze is behoorlijk toegetakeld. Ze beeft van top tot teen, als iemand die net uit een wak is gehaald. Er zitten blauwe plekken op haar armen en ook een op haar voet. Boven haar oog zit een flinke, rode bult en er zit geronnen bloed op haar lippen. Mijn maag krimpt ineen als ik denk aan wat Tagoze me vanochtend heeft verteld.

Ze zegt geen woord. Uit hoe ze eruitziet en haar gescheurde kleren kan ik wel zo’n beetje opmaken wat hier is gebeurd. Mijn hersens knallen een nieuw universum binnen, een die ze niet kunnen bevatten. Ik blijf mijn hoofd schudden wanneer ik naar dit kind kijk, naar haar broertje en zusje die daar in de hoek tegen elkaar aangedrukt zitten, in deze lege hut. Waar is God in deze situatie?

“Eshe, wat doe je in een omgeving als dit wanneer je hulp nodig hebt? Moet ik de politie bellen?” Terwijl de woorden over mijn lippen rollen, ken ik het antwoord al.

“Het kan de politie helemaal niets schelen.”

Ik til het jochie op, dat aan het huilen is geslagen, en loop naar buiten. Precious loopt achter me aan.

Ze zegt iets in het S’swati en hoewel ik haar niet begrijp, hoor ik wel Adanna’s naam.

Ik ben verrast wanneer Abu zijn hand op mijn schouder legt. Ik geef hem enkele klopjes op zijn rug en ga voor hun hut zitten. Het meisje, van wie ik vermoed dat ze een jaar of vier is, gaat naast me zitten. Ze gaat gekleed in een vuil roze rokje en een rood shirt. Als een echte dame strijkt ze haar rok glad, iets wat ze haar moeder ongetwijfeld heel wat keren heeft zien doen. Haar kleine nageltjes zijn vuil. En toch is ze mooi, net als haar zus.

“Hoe heet je?” vraag ik haar. Ze kijkt me alleen maar aan, dus ik wijs op mezelf en zeg: “Stuart.” En dan wijs ik achter me, naar het huis, en zeg: “Adanna.” En dan herhaal ik het hele ritueel.

Er glijdt een brede glimlach over haar gezicht. Ze wijst naar mij en zegt: “Duard.” Dan wijst ze naar binnen en zegt: “Adanna.” En daarna wijst ze trots op zichzelf. “Precious.”

“Wat een mooie naam.” Op de een of andere manier begrijpt ze het en gaat ze iets rechter op zitten. Dan wijst ze naar haar broertje en zegt: “Abu.” Ik weet niet zeker of hij zo heet of dat het ‘baby’ betekent. Ik wilde dat ik hen alle drie kon meenemen.

Ik kijk naar het onverharde pad dat naar het huis toe leidt, dat hier geïsoleerd en totaal onbeschermd staat. Er is geen alarmsysteemdat je kunt inschakelen en je kunt zelfs de deur niet op slot doen. Ik zie al voor me hoe de dader Adanna waarschuwt dat ze haar mond moet houden, omdat hij haar de volgende keer anders nog erger zal toetakelen. Er heerst hier geen recht, alleen maar angst. Ik ben ervan overtuigd dat dit de wortel van het kwaad is. Precious leunt tegen me aan, zo stil als een muis. In de verte tjilpen vogeltjes. Het kleintje zucht. En ik stik in mijn onmacht om deze kinderen te helpen.

Na enkele minuten – hoewel tijd geen betekenis heeft op deze onwerkelijke plek – is Abu in slaap gevallen. Ik sta voorzichtig op en ga weer naar binnen. Zijn zusje komt achter me aan en wijst op een mat. Ik leg hem er zachtjes op. Mijn hart breekt.

Eshe zit naast Adanna, haar hand troostend op Adanna’s rug. Eshe weet hoe ze dit moet aanpakken.

Ik hurk naast haar neer. Precious volgt me als een schaduw. “Adanna, ik vind het vreselijk voor je. Ik zal doen wat ik kan om je te helpen.”

Ze kijkt me aan met grote bruine ogen die meer pijn en verlies uitstralen dan ik ooit heb gekend, maar ze zegt niks.

“Ik weetdat je bang bent. Ik zal je beschermen.” Ik voel een brandende woede in me opkomen en ben lang niet zo geduldig als Eshe. “Wie heeft je dit aangedaan?”

Stilte.

“Ze is gewoon te bang, Stuart. En jij bent maar een vreemdeling. Ze zal ons echt niet vertellen wie hier verantwoordelijk voor is. Het zou zelfs een familielid kunnen zijn.”

Een familielid? God verhoede het.

Haar kleding is helemaal gescheurd. Ik kijk om me heen naar iets wat ze kan aantrekken, maar zie niks. Ik doe mijn shirt uit en bied haar dat aan. Precious slaat haar handen voor haar mond en lacht om mijn blote witte bovenlijf en harige borst.

Adanna schudt haar hoofd. Ze neemt het shirt niet aan.

“Eshe, wil je haar alsjeblieft vragen om dit aan te trekken?”

Verrassend genoeg laat Adanna toe dat Eshe het haar aantrekt.

“Is er iets wat we kunnen doen om je te helpen?”

Niets.

“Kunnen we je naar iemand toe brengen? Is er een plek waar je misschien heen wilt?”

Nog steeds niets. Ik sta op en veeg het stof van mijn broek. Het gaat er niet af, omdat het niet alleen stof is, maar ook bloed. Adanna’s bloed.

Ik pak de EHBO-set en maak hem open. Het chemische ijs – compres knapt open in mijn hand en Adanna schrikt.

“Sorry. Dit is een ijscompres voor op je hoofd. Misschien voelt het in eerste instantie niet goed aan, maar laat Eshe het er maar tegenaan drukken, dan wordt de zwelling minder.” Eshe neemt het ding van me over en gaat er als een expert mee aan de slag. Adanna verroert geen vin.

“Precious, wil je me helpen?” Eshe herhaalt de zin in het S’swati, zodat Precious het verstaat.

Precious glimlacht. “Ik versta je wel.” Slimme meid. Blijkbaar kent ze ook een beetje Engels.

Ik zie een wrakkig kastje aan de andere kant van de kamer staan. Het kraakt wanneer ik het opentrek. De kamer vult zich meteen met dansende stofdeeltjes die het licht vanuit de deuropening reflecteren. Dit is duidelijk al een tijd niet gebruikt. Ik gebruik een van de vegers om het kastje van binnen schoon te maken. Wanneer ik klaar ben, blijkt het bijna helemaal zwart te zijn van het vuil en het roet. Ik geef een van de vegers aan Precious. Ze begint me te helpen het kastje schoon te maken.

“Nee, lieverd. Voor je gezicht en je handen.” Ze kijkt me verward aan, zodat ik me vooroverbuig en haar handen schoonveeg. Dan pak ik een andere borstel en veeg zachtjes haar gezicht schoon. Ze blijft doodstil zitten.

Ik leeg de tassen met eten op de vloer en geef het aan Precious om op te ruimen. Soep. Thee. Suiker. Ingeblikt vlees. Sinaasappels. Ze bergt alles zorgvuldig op in het kastje, op één sinaasappel na, die ze achter haar rug verbergt.

“Die hoef je niet weg te stoppen. Dit is voor jullie. Zal ik hem afschillen?” Ze kijkt me aan en knikt. Wanneer ik de schil eraf haal, grijpt ze die en steekt hem in haar mond.

“Nee, nee, wacht.” Ze lacht en blijft kauwen. Ik geef haar de sinaasappel in vier delen en ze eet hem op.

Eshe blijft tegen Adanna praten en probeert haar te troosten. Ze begint haar wonden te deppen met de kleine antiseptische watten uit de EHBO-set.

Uiteindelijk kijkt Adanna naar ons. Ik zie dat ze dankbaar is, maar die dankbaarheid moet al snel weer plaatsmaken voor geschoktheid, verdriet en een zeer diepe wanhoop.

Er begint een enorme woede in me op te borrelen. Echte woede. Een moordende woede. Er zal een passend plekje in de hel worden gereserveerd voor de waardeloze varkens die dit hebben gedaan.

“Eshe, zou jij hier even willen blijven terwijl ik Walter ga zoeken?” Ik vind het vreselijk om haar hier achter te laten, maar ik weet niet wat ik anders moet doen. “Ik kom zo weer terug met hem of met mijn vriend Gordon.”

“Ik ga met u mee,” zegt Precious, die als een klein soldaatje naast me komt staan.

Ik hoor een schorre, zwakke stem zeggen: “Nee, Precious, jij blijft hier bij mij.”

Het is de stem van Adanna.

Wanneer ik in de buurt van het verdeelpunt kom, zie ik dat Gordon met enkele kinderen loopt te voetballen. Hij houdt ermee op wanneer hij me ziet aankomen.

“Stuart, wat is er aan de hand? Waar is je shirt?” Er staat bezorgdheid op zijn gezicht te lezen.

“Het gaat om Adanna, Gordon. Ze hebben haar te pakken genomen. En flink ook. We moeten Waker zien te vinden.”

Dominee Waker zit op de betonnen trap voor de kerk. Hij kijkt zeer geconcentreerd. Ik vermoed dat hij de jonge vrouw die naast hem zit iets belangrijks leert. Misschien helpt hij haar om te gaan met een echtgenoot die er nog tien andere vrouwen opna houdt en het AIDS-virus naar haar bed zou kunnen brengen. Of misschien heeft hij het wel over slechte voeding of over hoe ze van de wormen af kan komen die ze heeft overgehouden aan het drinken van vervuild water.

Ik haast me naar hem toe met Gordon in mijn voetspoor en onderbreek het gesprek. Hij en de vrouw kijken me aan en de vrouw slaat een hand voor haar mond. Ze verbergt een glimlach. Ik was even vergeten dat ik geen shirt aanheb.

“Dominee Waker…we hebben uw hulp nodig.” Ik ben buiten adem en realiseer me voor de tweede keer vandaag dat ik niet veel conditie meer heb.

“Ja, broeder. Wat is er?”

“Kan ik u even onder vier ogen spreken?”

“Zuster, geef me even een momentje, goed?”

We lopen naar binnen en naar achteren.

“Stuart, waar is je shirt?”

“Dat heb ik aan Adanna gegeven. Eshe en ik waren haar gaan bezoeken – om haar wat eten te brengen. Maar toen we daar aankwamen…”

Hij grijpt met zijn rechterhand naar zijn achterhoofd. “Is ze in orde?”

“Ik weet het niet.”

“Wat is er gebeurd?”

“Ze wilde niet praten. Het lijkt erop dat er iemand heeft ingebroken en van alles uit het huis gestolen heeft. Het is zo’n beetje leeggehaald. En Walter…Adanna is flink in elkaar geslagen. Ze bloedt op verschillende plekken.” Gordon doet zijn best om mee te luisteren.

Walter schudt zijn hoofd. “Kan het nog erger worden voor dat arme kind?”

“Ik denk dat het nog erger is,” zeg ik, er niet zeker van hoe ik het moet zeggen. “Walter, er was niet veel over van de kleren die ze aanhad.”

“O, God…niet weer.”

“Eshe is nu bij haar. Ik vind het niks om hen alleen te laten. Wat als het monster dat haar dit heeft aangedaan terugkomt?”

“Ren meteen terug naar haar huis. Gordon, ga jij met hem mee. En stuur Eshe dan terug. Ik kom zo snel ik kan.”

“Hebben we nog iets nodig, Stuart?” Gordon grijpt zijn rugzak uit de Land Cruiser.

Ik pak een ander shirt uit mijn tas en trek het met moeite aan terwijl we op een drafje teruggaan naar Adanna’s huis.

“Nee, ik heb al eten voor haar meegenomen. En om de een of andere reden had ik ook de EHBO-set bij me. Hij kwam goed van pas.”

We rennen schouder aan schouder het smalle pad op.

“Dat zou ik nou voorzienigheid noemen, Stuart.”

“Voorzienigheid? Ja, laten we het erover hebben dat er voorzien is in een verkrachting, Gordon. Wat dacht je van dat soort voorzienigheid? Ik kan me niet voorstellen hoe God daar in Zijn hemel kan blijven toekijken wanneer zoiets gebeurt en dan nog niets doet ook. Waar is de regen van vuur en zwavel om die schoft te verteren?”

“God heeft hier verdriet van.”

“Maar waarom doet Hij dan niets?”

Gordon slaakt een diepe zucht.

“Dat is een lastige vraag, waar ik veel over heb nagedacht.”

“Ja, natuurlijk. Sorry, Gordon…ik dacht even niet na.”

“Nee, het is goed om met dit soort vragen te worstelen. Er is een tijd geweest dat ik door dit soort vragen bijna mijn geloof kwijtraakte, maar nu heb ik er vrede mee dat ik niet overal een antwoord op heb, dat sommige dingen een mysterie blijven.”

“Vrede? Echt? Maar het is allemaal zo zinloos. Jij, een goede vent, die zijn gezin kwijtraakt. Adanna…ik krijg het niet eens uit mijn strot. Waarom zou iemand een klein meisje zoiets aandoen? Ze is nog maar twaalf, Gordon!”

“O, maar ik heb geen vrede met de vreselijke dingen die er gebeuren. Ik haat ze. En ik zal er alles aan doen om er tegen te vechten. Maar het mysterie – hoe God door alles heen werkt…Ik heb geleerd om Hem ondanks alles te vertrouwen.”

We komen drie kinderen tegen, die hand in hand naar het verdeelpunt lopen. De jongste kan niet ouder zijn dan twee en de oudste zal een jaar of vijf zijn. Ze lopen op blote voeten en het vuil zit aan hun huid gekoekt.

“Nu ik die vreselijke situatie hier heb gezien, weet ik niet of ik nog wel ergens op kan vertrouwen, Gordon.”

“Het heeft me jaren gekost om zover te komen, maar ik ben tot de volgende conclusie gekomen: de totale verdorvenheid van dit soort dingen, de pure armoede, de ziektes, de doden, het verdriet…Dat zijn dingen die je ziel onderuit kunnen halen om hem zwak en hulpeloos achter te laten, of ze kunnen je ziel juist tot leven wekken, op een manier die je verandert…en als resultaat daarvan ook andere mensen.

Ik geloof dat God op die manier werkt. Zijn hart is gebroken door wat Adanna is overkomen, daar ben ik van overtuigd. Maar kijk eens naar je voeten, Stuart. Je weet niet hoe hard je moet lopen om haar te hulp te schieten. Je toont liefde. Jij bent momenteel de handen van God. Je hebt haar en haar gezin te eten gegeven. Je bent Zijn schapen aan het voeden.”

Wanneer hij die bekende woorden uitspreekt, is het alsof ik een stomp in mijn maagstreek krijg. Ik voel ze tot diep in mijn ziel doordringen. De aanwakkerende wind blaast de tranen van mijn gezicht, zo op de kurkdroge aarde. De wind voert nog iets anders met zich mee, een geluid.

“Gordon, hoor je dat?”

“Ja. Stemmen. Er wordt gegild.”

We nemen een sprintje. Ik ren alsof ik word achternagezeten door een jachtluipaard. Verderop staat de hut. De deur staat nog steeds wijd open. Er staat een volgepropte witte canvas zak tegen de zijkant van het huis. Het rode etiket van een pak rijst hangt er half uit.

Eshe gilt in het S’swati. Ik versta alleen het woord ‘nee’. Binnen duwt een grote vent Eshe tegen de muur. Hij slaat haar en probeert haar kleren van haar lichaam te scheuren.

Vanuit mijn ooghoeken zie ik beweging aan de andere kant van de kamer. Adanna strompelt door de kamer. Ze heeft een tinnen beker in haar hand en ze heeft haar arm over haar hoofd geslagen. Ze ziet me, onze blikken kruisen elkaar en ze versteent. Er stroomt vers bloed uit haar neus en haar lip. Een verschroeiende woede raast door me heen en ik spring de vuile schoft met een dierlijke brul op zijn nek. Hij is zeker twee keer zo groot als ik, maar toch weet ik hem tegen de grond te werken. Mijn vuisten hameren op hem neer met een razernij waarvan ik niet eens wist dat ik die in me had. Elke stoot is goed raak. Huid en botten scheuren en breken onder mijn vuisten. Ik kan niet meer ophouden. Hij probeert te vluchten, maar struikelt over de canvas tas. Ik spring weer bovenop hem en grijp hem bij zijn keel. Ik wil alle leven uit hem persen. Maar dan word ik van achter bij mijn shirt gegrepen en naar achteren getrokken.

“Stuart, houd op! Je vermoordt hem nog!”

“Dat kan me niet schelen!”

“Er zijn zelfs in dit land wetten en je trekt als buitenlander altijd aan het kortste eind. Je hebt hem nu wel genoeg van katoen gegeven. Laat gaan.”

Ik kijk naar het bloed dat uit zijn neus en zijn mond stroomt. De rechterkant van zijn gezicht is behoorlijk opgezwollen. Ik had me nooit kunnen voorstellen dat er nog eens een moment zou komen dat ik kwaad genoeg zou zijn om iemand te vermoorden.

Gordon zegt iets in het S’swati. De man krabbelt moeizaam overeind. Hij werpt me een dodelijke blik toe – net Charles Manson. Ik voel een bepaalde kracht, diep binnenin me, en wend mijn blik niet af. Gordon zegt weer iets tegen hem, waarop de man iets schreeuwt, zich omdraait en weg strompelt.

“Wat zei hij?”

“Niet voor herhaling vatbaar.”

“Wat zei jij tegen hem?”

“Ik zei: ‘God ziet wat je hebt gedaan, rat. Dit zal niet ongestraft blijven’.” Hij zwijgt enkele momenten. “En toen zei ik tegen hem dat hij moest opzouten en nooit meer terugkomen.”

Mijn hoofd begint weer helder te worden. We lopen het huis binnen.

“Eshe, gaat het wel?”

Ze huilt en heeft haar armen om Adanna heen geslagen, die ook zit te snikken.

“Adanna, gaat het?”

Eshe kijkt me aan. Ze heeft wat schrammen op haar gezicht, maar verder lijkt ze ongedeerd.

“Hij wilde alles stelen wat jij had meegebracht,” zegt ze. “Hij was woedend en begon Adanna weer te slaan. Ik probeerde hem tegen te houden, maar dat lukte niet.”

Adanna’s gesnik gaat over in een laag gekreun dat diep uit haar binnenste lijkt te komen. Wat krijgt dat meisje het voor haar kiezen.

“Waar zijn Precious en Abu? Heb jij die kleintjes ergens gezien, Gordon?”

“Hij zei tegen hen dat ze moesten wegrennen.” Adanna begint harder te snikken.

“Ik vind ze wel,” zegt Gordon. Hij loopt de hut uit en begint ze te roepen.

Ik leg mijn hand op Adanna’s schouder. “Ik zal doen wat ik kan om ervoor te zorgen dat die man je nooit meer pijn zal doen.” Mijn stem klinkt rustig. Ik heb meer te bieden dan wat ijdele hoop.

Plotseling hoor ik de deur open knallen en dan een bons. Eshe gilt iets in het S’swati.

Voor ik me kan omdraaien, heeft een witheet vuur zich in mijn rug begraven. Ik grijp ernaar en voel iets warms en nats. Bloed. Alles begint wazig te worden.

De aanvaller struikelt de hut uit, grijpt de witte tas en verdwijnt. Gordon komt enkele seconden later aanrennen.

“Gordon, volgens mij ben ik gestoken.”