18

Wie weet wat dat mes allemaal heeft geraakt. De wond in mijn rug pulseert in stekende golven.

Gordon zit naast me. “Stuart, je bloedt als een rund, man.”

Eshe houdt Abu vast. Precious staat naast haar, met een verbijsterde blik op haar gezicht. Adanna komt opeens tot leven en knielt naast me neer.

Gordon pakt mijn hoofd en draait dat iets, zodat hij me kan aankijken. Ik moet moeite doen om mijn blik scherp te krijgen.

“Ik ga je shirt omhoog trekken om de wond beter te kunnen bekijken,” zegt hij. Ik krimp ineen wanneer hij de achterkant van mijn T-shirt oprolt.

“Hij heeft je flink te pakken gehad. Volgens mij is het een behoorlijk diepe wond.”

Mijn hoofd voelt aan als een uit zijn krachten gegroeide watermeloen en ik kan het nauwelijks optillen.

“Eshe, ga terug naar het verdeelpunt. Zeg tegen Walter dat hij zo snel mogelijk met mijn auto hierheen moet komen. Rennen!” Hij gooit haar de autosleutels toe, ze zet Abu op de grond en weg is ze. Gordon loopt om de hut heen. Hij lijkt ergens naar te zoeken. Hij mompelt: “Die schoft moet de EHBO-set hebben meegenomen.”

Ik hoor iets scheuren. Gordon bindt twee uiteinden van zijn shirt bij elkaar. “Ik ga dit om je borstkas heen wikkelen, Stuart. Adanna, leg je hand hier en druk erop. We moeten het bloeden zien te stelpen.”

Ze legt haar hand op mijn rug. Ik schreeuw het uit van de pijn. Het is een geluid dat ik nog nooit over mijn eigen lippen heb horen komen.

Precious komt naar me toe en probeert te helpen, maar Adanna schudt haar hoofd en gebaart dat ze achteruit moet gaan. Daarom gaat ze maar recht voor me zitten, een pruilende, meelevende blik op haar gezicht. Ik weet een glimlach te produceren die meteen overgaat in een verkrampte trek van pijn. Ze schuift iets dichter naar me toe en kijkt hoe haar zus daarop reageert. Wanneer ze geen reactie krijgt, leunt ze lichtjes tegen me aan, als een soort surrogaatknuffel.

“Wie was die man?” vraagt Gordon.

Adanna reageert niet.

“Alsjeblieft, Adanna. We moeten het weten. Hij heeft vreselijk slechte dingen gedaan.”

Precious geeft antwoord voor haar.

“Oom Malako.”

“Je oom?”

“Hij is de man van mijn tante, meer niet.” Ik draai me om bij het schorre en zachte geluid van Adanna’s stem. Ze praat tussen opeengeklemde tanden door. “Het spijt me voor wat hij u heeft aangedaan,” zegt ze tegen me.

“Ik vind het erg wat hij jou heeft aangedaan.” Mijn lichaam begint voorover te zakken. Het laatste wat ik me herinner voor ik buiten bewustzijn raak, is dat ik Walter in de deuropening zie staan.

De artsen roepen van alles in het Engels. Dat is positief.

“Hij heeft heel wat bloed verloren!” Ik zie amper het gezicht van wat een jonge Afrikaanse arts lijkt. Hij draagt een wit jasje en heeft een stethoscoop om zijn nek hangen. Een standaardarts uit een film.

Lampen flitsen en monitors piepen als wezenlozen. De brancard waarop ik lig, vliegt de gang door. De mensen die we tegenkomen zijn niet meer dan vage vlekken voor mijn half bewusteloze hersens. Ik houd mijn oranje tas stevig vast, die op de een of andere manier is meegegaan met deze krankzinnige rit.

Dit lijkt totaal niet op een Amerikaans ziekenhuis. Het lijkt wel of ze de mensen hier overal hebben opgestapeld: twee per bed, één onder het bed en de rest zo goed en zo kwaad als het gaat over de vloer verspreid. Ik kom tot stilstand in een kamer die verbazingwekkend leeg is. Ik weet niet of het nou een operatiekamer is of een mortuarium.

De muren zijn opgetrokken uit betonnen stenen, die precies bij het kille metalen sanitair passen. Ik verwacht een infuus in mijn arm te zien, maar dat is er niet. Er rent een zwarte kat door de gang. De rillingen lopen over mijn rug. Als ik al niet doodga aan overmatig bloedverlies, kom ik wel aan mijn eind door een infectie.

En ik ben er nog niet klaar voor om te sterven.

Waar is Gordon?

“Hallo, meneer Daniels. Ik ben dokter Smith.”

Ik til mijn hand op om die van hem te schudden en er vliegen hevige pijnscheuten door mijn rug.

“Probeer maar gewoon stil te blijven liggen.”

“U klinkt niet als een Afrikaan. Uw naam trouwens ook niet.” De woorden lijken als stroop over mijn lippen te druipen.

“Klopt. Ik ben Amerikaan. Ik ben tien jaar geleden hierheen verhuisd om dit ziekenhuis te helpen opzetten.”

“Bent u hier vrijwillig naartoe gekomen?”

Hij moet lachen.

“Ja, geheel vrijwillig.” Hij houdt een röntgenfoto tegen het flikkerende tl-licht en bestudeert die. “Ik heb goed nieuws voor u. We waren bang dat het mes een van uw nieren had geraakt. Maar ik kan u gelukkig vertellen dat dat niet het geval is. Maar het scheelde maar een haartje.”

“Gelukkig.”

“Een paar millimeter naar links en het zou een heel ander verhaal zijn geweest.”

Gordon duikt op achter de arts. Hij kijkt nogal bezorgd.

“Valt het mee, dokter?”

Ik zie nog iemand achter hem verschijnen. Adanna.

“Eshe en Walter hebben de kleintjes meegenomen, maar we besloten dat Adanna ook wel wat medische hulp kon gebruiken.”

“Hé, hallo.” Volgens mij klink ik alsof ik lig te ijlen. Misschien is dat ook wel zo.

De arts loopt om de brancard heen en controleert nog even mijn vitale functies. Hij glimlacht naar Adanna.

“Ik zie dat er goed op u gepast wordt,” zegt hij tegen me. “We zijn bang voor infecties, dus we gaan u een stevige antibioticakuur geven. Maar verder zou u het zo wel moeten redden.”

“Bedankt, doe.”

“We zullen u nog wat bloed geven en u verder dichtnaaien, en dan kunt u weer gaan. Het lijkt erop dat er wel een stuk of twintig hechtingen in moeten.”

“Bedoelt u dat ik nog niet gehecht ben?”

“Nog niet, nee. Maar maakt u zich geen zorgen. De hele boel wordt momenteel door een drukverband bij elkaar gehouden.”

“Oké.”

Hij verdwijnt een tijdje en ik blijf een beetje op de rand van mijn bewustzijn zweven. Steeds wanneer ik mijn ogen opendoe, zie ik Adanna naast Gordon staan. En elke keer dat ze me naar haar ziet kijken, glimlacht ze naar me.

Dokter Smith komt terug en ik voel elke hechting wanneer die erin gaat. De pijn wordt slechts lichtjes onderdrukt door een plaatselijke verdoving. Wanneer hij klaar is, verwacht ik min of meer dat hij me een klap op mijn rug zal geven, met de mededeling: “Zo, klaar!” In plaats daarvan trekt hij zijn latex handschoenen uit en loopt om de brancard heen, zodat hij me kan aankijken.

“Negentien,” zegt hij.

“Negentien?”

“Hechtingen. Zo veel hoefden er maar in. Die twintigste was niet nodig, hoewel ik het prettig zou hebben gevonden als ik goed gegokt had.”

Volgens mij is dat grappig bedoeld, dus glimlach ik maar.

“Goed, zorg ervoor dat u de hechtingen en de wond ten allen tijde schoon houdt. En blijf een tijdje uit het zwembad. Dat is vragen om ellende.”

“Ik begrijp het. Niet zwemmen.”

“En nog iets.”

“Ja?”

“Probeer een beetje uit de buurt te blijven van idioten die met messen lopen te zwaaien.”

“Ja, dat was ik al van plan.”

“Ik zie u hier over een paar dagen graag terug om even naar de wond te kijken.”

“Prima.”

“Zojonge dame…” Hij draait zich om naar Adanna. “Denk jedat je even met me mee zou kunnen lopen om de medicijnen voor meneer Daniels te halen?”

Hij kijkt Gordon aan: “Vindt u dat goed?”

“Natuurlijk, als Adanna het daar zelf mee eens is.”

“Ja, dat is goed,” zegt ze, waarna ze met de arts meeloopt. Ik hoor hem nog zeggen: “En misschien kunnen we voor jou ook nog wel wat medicijnen vinden.”

“Morgen moeten we door de politie een procesverbaal laten opmaken,” zeg ik.

“Dat is net zoiets als een klachtenbrief over een orkaan schrijven.”

“Hoezo?”

Hij begint iets zachter te praten. “Nou, ten eerste zullen ze niet willen geloven dat hij haar heeft verkracht. In dit land is het altijd het woord van een volwassene tegen dat van een kind. Ze geloven haar in geen duizend jaar.”

“We kunnen dus niets doen?”

“Nee. En begrijp je nu waarom er een AIDS-probleem is?”

“Ja, dat is duidelijk. Maar hoe zit het dan met het feit dat hij mij heeft gestoken?”

“Zijn woord tegen dat van jou. Hij zal zeggen dat het zelfverdediging was, omdat jij hem overhoop sloeg. En dan kom jij misschien nog wel meer in de problemen dan hij. In het gunstige geval heb je een hele dag verspild. Voor niks.”

“Wat een land, wat een land.”

Er klinkt een nummer van U2 op uit mijn rugzak. “Gordon, kun jij dat even uit mijn rugzak vissen?” Hij reikt me mijn plotseling weer werkende mobieltje aan.

“Hallo?”

“Met Whitney. Goedemorgen.”

“Eh, ja, goedemorgen. Is het hier ochtend? Of daar?”

“Stuart, je klinkt vreselijk. Wat is er aan de hand?”

“Niks. Nou ja, niet veel. Waarom denk je dat er iets aan de hand is?”

“Waar zit je? Ik hoor een hoop herrie op de achtergrond. En wat is dat gepiep?”

“Tja, dat is een lang verhaal, Whit. Maar je hoeft je nergens zorgen over te maken.” Gordon keert me de rug toe en schudt zijn hoofd.

“Kun je het me alsjeblieft gewoon vertellen?”

“Ik lig in het ziekenhuis. Iemand heeft een mes in mijn rug gestoken. Maar alles is weer in orde.”