New York, 2008
De Starbucks op het vliegveld is als een oase. Natuurlijk is de rij zeker een kilometer lang, maar ik heb nog genoeg tijd voordat mijn vlucht vertrekt.
“Doe mij alsjeblieft een vreselijk grote espresso.”
Een jonge vrouw met flinke lippen neemt mijn bestelling op. Om haar nieuwe piercing zit nog wat bloed.
“Nog plaats voor een scheut room?”
“Niet echt.”
Ik beeld me in dat er bloed van haar lip in mijn koffie druipt, maar dan roep ik mezelf een halt toe. Ik heb een veel te grote kater voor dat soort gedachten.
“Kan ik u een van onze chocolade-karamelrepen aanbieden?”
Ik kijk naar haar vieze nagels en haar handen met de nog niet bepaald vervaagde stempels van de clubs die ze vannacht heeft platgelopen, en schud mijn hoofd.
“Nee, dank je. En doe ook nog maar een grote karamelmacchiato, half siroop, met een heleboel slagroom.” Voor Whitney. Ze belde gisteravond en vroeg me of we elkaar op het vliegveld konden ontmoeten. Volgens mij merkte ze aan mijn reactie dat ik dat niet echt een geweldig idee vond. Er hoeft niet nog iets toegevoegd te worden aan mijn groeiende lijst mislukkingen.
Ik zit alleen aan een tafeltje voor twee. Niet te geloven dat ik terug naar Afrika ga. Ik haat alles aan dat werelddeel: de hitte, de armoede, de corruptie, de onkunde, de dood die er als een gortdroge wind overheen waait. Waar is dat Ebola-virus wanneer je het nodig hebt? Een uitbraak daarvan zou een goede reden zijn om mijn reis te annuleren.
Ik ben in elk geval nog steeds goed in vertrekken. In een handomdraai valt alles op zijn plaats en ben ik verdwenen. Dan kan ik een tijdje iemand anders zijn. Of misschien wel mezelf – iemand die het belangrijk genoeg vindt om iets van zijn werk te maken, maar niet genoeg om te worden meegezogen in de gebroken levens die ik op de gevoelige plaat vastleg. Het enige wat ik nodig heb, zijn wat kleren, toiletspullen, boeken, wat vitaminepreparaten, mijn laptop, camera’s en wat voorgeschreven medicijnen. Jammer dat ze geen prijzen uitreiken voor de snelste inpakker. Met zo’n prijs zou ik tenminste rust in mijn kop hebben.
Maar ik moet toegeven dat reizen niet meer is wat het is geweest. Ik voel me onprettig in dit soort menigtes. Het meest positieve aan 11 september was dat het lekker rustig werd op de luchthavens. Ik weet dat het een verschrikkelijke tragedie was, maar overal zit wel een goede kant aan.
“Stuart, waar zit jij over te peinzen?”
Whitney heeft haar zwarte joggingpak aan. Haar wangen zijn nog steeds roze van haar zaterdagse rondje hardlopen door het park. Dat deden we altijd samen. Als ze niet zo ongelofelijk mooi was, zou ik misschien voorgoed kunnen vertrekken. En dan zouden we allebei gewoon door kunnen gaan met ons leven.
“Ik probeer me mentaal voor te bereiden op de reis.”
“Sorry dat ik wat laat ben. Het verkeer was een puinhoop. Inderdaad, vertel eens iets nieuws. Ik snap niet waarom ik niet gewoon terugverhuis naar het platteland.”
“Omdat je het platteland haat en je nooit een directielid van een van de televisiezenders zult worden als je terugverhuist naar dat gat waar je vandaan komt.” Ik reik haar haar koffie aan. Ze werpt me een blik toe die heen en weer blijft zweven tussen ‘was dit nou nodig?’ en ‘dank je’. Ze neemt een slokje. Haar uitdrukking blijft hangen bij ‘dank je’, maar verandert meteen in een glimlach.
“Je kent me veel te goed.”
“Waar zijn we mee bezig, Whit? Ik bedoel…waar ben ik mee bezig?”
“Dat kun je alleen maar zelf beantwoorden.” Ze wendt haar blik niet af. Ze lijkt naar antwoorden te zoeken waarvan ik denk dat ze niet bestaan. “Ik weet wat ik wil dat jij doet,” zegt ze, “maar dat kan ik je niet opdringen.”
“Weet ik.”
“Ik heb je een belofte gedaan, Stuart. En ik dacht dat jij mij ook eenzelfde soort belofte had gedaan.”
“Dat is ook zo. Maar…”
“Maar wat? Maar het loopt niet zoals jij had gepland? Luister…Het spijt me voor jedat je het niet makkelijk hebt met dit hele gebeuren. Ik weet dat het je zwaar valt. Maar het is ook voor mij niet gemakkelijk. Je schijnt te zijn vergeten dat deze relatie uit twee mensen bestaat.”
“Dat ben ik niet vergeten.” Maar er zijn dagen dat ik wilde dat dat wel zo was. Niet omdat ik niet van Whitney houd, maar omdat ik vind dat ik haar niet verdien. Niet meer, tenminste. Niet sinds ik een mislukkeling was geworden, iemand die niet meer uit bed kon komen, die vriendelijk bedankte voor opdrachten waar andere fotografen een moord voor zouden willen doen. En toen hielden de opdrachten helemaal op. Tot deze dan, die ik helemaal niet wilde hebben.
“Stuart, ik wilde je nog even zien voor je vertrok omdat…” Ze begint te huilen. Ze is nooit zo’n huiler geweest. Ik kan het niet helpen, maar ik krijg het gevoel dat ze me de bons gaat geven. En dat verdien ik nog ook.
“Ik houd van je. Ik houd nog steeds van je. Maar je bent de laatste tijd zo afwezig, Stuart. Ik wil je terug. Ik heb je nodig. Ik heb de Stuart nodig met wie ik ben getrouwd.”
Ze steekt haar handen uit om die van mij te grijpen.
“Die man ken ik niet meer.” Het is de waarheid.
Heel even lijkt het erop dat ze me opgeeft. Haar woorden gaan over liefde, maar haar ogen spreken van pijn en frustratie.
“Stuart, ik heb gebeden voor jou – voor ons.”
“Gebeden? Ik dacht dat jij de God van het Zuiden had afgezworen?”
“Dat was ook zo, maar sindsdien ben ik erachter gekomen dat die straffende en veeleisende God niet de ware God is, Stuart.”
“Wanneer heeft die verandering plaatsgevonden?”
Ze knarst met haar tanden en grijpt mijn handen steviger beet. “Stuart…dat is al een tijdje gaande. Je hebt alleen niet geluisterd.”
Het understatement van het jaar.
“Het spijt me,” zeg ik. “Je hebt gelijk. Ik zit al wekenlang ergens anders met mijn gedachten.”
“Maanden,” corrigeert ze me.
“Maar ik zie gewoon niet wat God hiermee te maken heeft.”
Haar gezichtsuitdrukking wordt zachter.
“Ik weet niet eens of ik het zelf wel begrijp, Stuart, maar ik weet dat Hij dat wel doet. Op de een of andere manier besefik dat. En…”
“Ik ben zo moe van de maalstroom van gedachten die door mijn hoofd spookt, Whit. Ik voel me net een karakter in een stuk van Shakespeare, dat zijn enige grote scène speelt en dan doodgaat.”
“…en ik denk dat deze reis erg belangrijk is voor jou. Voor ons.”
Wat?
“Dus je denkt dat deze reis juist een goed idee is, Whit? Ik dachtdat je het haatte.”
“Ik haat het ook. Ik haat het dat jij niet de opdrachten krijgt die je verdient. Ik haat het dat dit aanvoelt als een laatste poging om je carrière te redden. En ik haat het nog meer dat het jou bij me wegvoert, vooral nu alles zo onzeker is.”
“Maar om de een of andere reden denk je toch dat het belangrijk is dat ik ga?”
“Ja.” Ze laat mijn handen los en neemt een flinke slok van haar koffie. “Ik kan het niet uitleggen. Het is gewoon een gevoel. Ik weet het gewoon.”
“Ik wilde dat ik het wist.”
“Je hebt nog pit zat, Stuart. Je moet je alleen weer zien te herinneren wie je bent.”
Ik denk aan de laatste woorden van Wangari: Ooit zul je je realiseren wie je bent.
“Ik weet niet wat ik moet zeggen.” Ik werp een blik op mijn horloge. “Ik moet gaan.”
Onze stoelen schuiven piepend achteruit en ze komt met samengeknepen ogen en een frons op haar voorhoofd naar me toe. Ze houdt me stevig vast. “Vind het antwoord, Stuart. Alsjeblieft.”
Ze draait zich om om te vertrekken, maar staat dan stil en kijkt achterom.
Ik probeer te glimlachen, maar het wil niet echt lukken en komt daarom waarschijnlijk verkeerd over. Ze draait zich snel om en loopt weg.
Weet ze dat het nog een half uur duurt voor ik kan inchecken? Ik loop naar de gate toe. Ik heb tijd nodig om na te denken. Of misschien wel om helemaal nergens aan te denken.
Met een paar glazen wijn en een pil zal dat laatste wel lukken.