ZESDE HOOFDSTUK

Ik ga bouwen

Op een dag besloot ik een kudde geiten te gaan houden. Ik had er lang over nagedacht en wist dat het een hoop werk met zich zou meebrengen – maar ook veel goeds. M’n eigen geit werd steeds mooier en tammer nu ik haar verzorgde. Dat zou met andere geiten vast en zeker ook zo gaan. Bovendien had ik dan altijd melk en handige geitenvellen.

Het nieuwe plan verdreef m’n gepieker. Vol goede moed begon ik aan de voorbereiding. Ik legde een flinke voorraad voedsel aan, controleerde m’n heg en versterkte de zwakke plekken. Ook sloeg ik paaltjes in de grond om de geiten aan vast te binden. Daarna vlocht ik een lange lasso, waar ik urenlang mee oefende. M’n geit vond het maar niets en rende angstig heen en weer. En dat was nu juist wat ik wilde! Na veel mislukte worpen was ik zo handig met de lasso dat ik haar kon vangen. Ik besloot de volgende dag op geitenvangst te gaan.

De volgende morgen stond ik in alle vroegte op. Ik dekte het vuur af, at wat, zei m’n geit gedag en ging met m’n lasso en pijl en boog de bergen in. Aan een kant van het eiland was het bos wat dunner en was er meer gras. Daar zou ik zeker een goede vangst hebben. Tegen de middag kreeg ik m’n eerste geit in het vizier. Maar die was snel weer verdwenen, en met haar de hele kudde. Ze hadden vlakbij in het hoge gras liggen herkauwen. Jammer! Maar nu werd ik afgeleid door m’n knorrende maag. Bovendien was het snikheet geworden. Ik plukte wat bananen en een kokosnoot en ging in de schaduw van een dikke boom liggen. Ik moet ingedommeld zijn, want even later schrok ik wakker door gekraak, vlak bij me. Voorzichtig tilde ik m’n hoofd op. Nog geen twintig meter verderop zag ik een moedergeit met haar jong. Ik keek er even naar en kroop toen dichterbij. Ik pakte m’n lasso en hop…Raak! Ik had de moedergeit gevangen. Ze spartelde tegen, maar het lukte me haar poten bij elkaar te binden. Met een jubelkreet legde ik haar op m’n schouders. Als ik nog voor het donker thuis wilde zijn, moest ik opschieten.

Achter me mekkerde het kleine geitje. Arm klein ding, dacht ik. Mag ik z’n moeder eigenlijk wel meenemen? Even twijfelde ik. Maar kijk, daar kwam het geitje dichterbij gehuppeld. Het was helemaal niet schuw. Toen ik een paar stappen zette, liep het gewoon mee. Dat was even boffen! Met lieve woordjes lokte ik het geitje mee. Toen ik eindelijk bij m’n hol kwam, was ik doodmoe, maar ook heel tevreden. En toen ik zag hoe blij het geitje was dat het z’n moeder terugkreeg, voelde ik me helemaal gelukkig. Ik vond dat ik echt een goede daad had verricht. Diep voldaan sliep ik in.

De volgende morgen zag ik dat m’n eigen geit vriendschap had gesloten met de nieuwelingen. Luid blatend lokten ze de moedergeit naar het voer. Ik moest telkens lachen om de rare sprongen van het kleine geitje. Dat voelde zich al helemaal thuis. Nu nog een stal, dacht ik. Het zou zwaar werk zijn, maar het moest zeker lukken.

Waar kon ik die stal het beste neerzetten? Die vraag hield me een poosje bezig. Ondertussen zag ik het geitje een paar slokjes bij z’n moeder drinken en kwam ik op het idee haar te melken. Maar dat was nog niet zo simpel!

Ik bond de tegenstribbelende geit vast. Ik pakte een kokosbast; die moest als emmer dienen. Maar nauwelijks zat er wat melk in m’n emmer, of de geit gaf er een flinke trap tegen. En jawel, daar lag m’n emmertje op de grond. Even voelde ik boosheid in me opkomen. Maar toen bedacht ik dat ik de geit misschien pijn had gedaan. Ik aaide haar en bracht haar zachtjes pratend tot rust. Toen probeerde ik het nog eens en nu lukte het. Ik kreeg een hele kokosnoot vol. Langzaam klokte ik de heerlijke melk naar binnen. “Jij zult het goed hebben, dat beloof ik je,” zei ik tegen de geit. Ik begon meteen aan de stal.

Dagenlang was ik ermee bezig. Ik sleepte hout aan en maakte de stammen zo glad ik kon. Daarna sloeg ik ze in de grond, tot ze er manshoog boven uitstaken. De rots deed dienst als achterwand. Daar tegenover maakte ik een opening met een deur. Ik kon die met een dwarsbalk afsluiten. Maar al met al kostte het me wel heel wat zweetdruppels. Tot slot maakte ik een dak van bamboestengels en toen alles klaar was, keek ik tevreden naar m’n werk. Ik vond dat ik mezelf best mocht trakteren. Ik ging naar het strand en maakte een grote schildpad buit. Even later zat ik te smullen van schildpadsoep en geroosterde zoete aardappels.

Er was een flink stuk vlees over en dat pekelde ik maar weer in. Het zou wel fijn zijn als ik het kon roken, zodat ik het nog langer kon bewaren. Maar dan moest ik wel een schoorsteen hebben. Ach, die kon ik ook nog wel maken. De stal was immers zo goed gelukt! De volgende ochtend begon ik meteen. Op de plek van m’n haard groef ik een vierkant gat van zo’n 30 centimeter diep. Dat was de bodem van m’n schoorsteen. Nu had ik stenen nodig. En hoe moest ik die op elkaar metselen? Eens even denken. Ik had ergens leem gezien. Vlug liep ik naar die plek een groef een paar flinke brokken uit. Thuis kneedde ik ze met water. Ik sloeg lege maïskolven fijn en mengde die erdoor, voor de stevigheid. Toen stortte ik me dapper op het metselen, met een grote schelp als troffel. Het vloertje was een makkie. Maar nu de rest!

Ik had geen hamer om m’n stenen wat vorm te geven en ik zou het geheid hebben opgegeven als ik niet had bedacht dat je ook van leem stenen kon maken. Ik ging het meteen proberen. Toen ik een paar stenen had gevormd, legde ik ze in de zon om te drogen. Ze werden zo hard als staal. Daarna maakte ik een stel nieuwe en zo werkte ik ijverig door, tot ik er wel een paar honderd had.

En toen begon ik te bouwen. Eerst lukte het niet, maar al snel kreeg ik door dat ik ze nat moest maken voor ik er m’n cement op streek. Dat werkte goed. Zo bouwde ik een haard van een meter hoog, met een lange schoorsteen erop. Wat was het een feest toen ik eindelijk m’n eerste stuk vlees in m’n haard kon roken! Ik nam een lang vezeltouw en bond aan een uiteinde een homp vlees. Aan het andere bond ik een stevige tak. Ik liet het vlees in de schoorsteen zakken met de boomtak dwars over de opening. Zo liet ik het een tijd roken.

Als ik ooit een geit slacht, kan ik het vlees wel een paar weken bewaren, dacht ik. Maar daarvoor was m’n kudde nog lang niet groot genoeg!