Stel je voor: je wilt dolgraag een huisdier, maar pa en ma zien dat niet zitten. Ze hebben de tijd niet om zich ermee bezig te houden, hebben een allergie voor dierenharen of krijgen puisten op hun gat bij het schrikbeeld dat ze nooit nog ongestoord op reis kunnen vertrekken.
In dat geval geven ze je misschien een knuffeldier cadeau! Een liefst heel zacht en pluizig wezen dat je aan zijn neus kunt trekken zonder dat het je een oplawaai verkoopt. Maar zodra je wat ouder wordt, vind je zo’n knuffeldier maar niks! Een écht dier maakt tenminste geluiden en het beweegt. Dat is toch veel leuker!
Dat hadden volwassenen ook al snel bedacht. In 1738 ontwierp Jacques de Vaucanson, een Franse uitvinder en instrumentenbouwer en bekend als de maker van de eerste robot, al een eend die kon lopen, zijn vleugels bewegen, eten en – wat nog het leukst van al was – dat eten via zijn kunstmatige darmen weer kon uitpoepen ook! De Vaucansan maakte daarvoor gebruik van een handig trucje. In de eend zat namelijk een vergaarbakje met ‘voorverteerd voedsel’.
Het voorbeeld van De Vaucanson werd in de loop van de jaren gevolgd door andere uitvinders, die allerlei bewegende en sprekende dieren ontwierpen door ze met motoren en/of bandopnemers uit te rusten. Ze probeerden er alles aan te doen opdat knuffeldieren er zo realistisch of grappig mogelijk uit zouden zien. Los daarvan werden er ook videospellen op de markt gebracht waarbij kinderen en volwassenen samen met hun lievelingsbeesten in een kunstmatige virtuele wereld konden spelen.
Toch was het wachten tot 1996 voor de combinatie tussen knuffeldier en virtuele wereld echt tot stand werd gebracht. Dat jaar bracht de Japanse speelgoedfabrikant Bantai voor het eerst de Tamagotchi op de markt. Het speeltje bestond uit een plastic ei met daarin een kleine computer met een led-schermpje. Daaronder stonden drie knopjes. Zodra het ding werd aangezet, verscheen er op het schermpje een ei dat na enige tijd openbrak. Uit het ei kwam een piepklein wezentje – de Tamagotchi – tevoorschijn. Dat diertje moest worden verzorgd door gebruik te maken van de drie knopjes. Zo kon de bezitter niet alleen het gewicht, de honger en het geluk van de Tamagotchi controleren, maar kon hij ook alles doen wat noodzakelijk was om zijn virtuele huisdier in optimale conditie te houden. Hij kon hem voeden, medicijnen geven of de Tamagotchi straffen voor slecht gedrag. Omgekeerd kon de Tamagotchi piepgeluiden maken als hij hulp nodig had, waardoor hij meteen in heel veel scholen verboden werd.
Hoewel de Tamagotchi sterfelijk was, was het de bedoeling hem – door middel van de beste verzorging – zo lang mogelijk in leven te houden. En als het troetelbeestje er na enkele dagen of weken toch de brui aan gaf, hoefde je er geen complex aan over te houden. De Tamagotchi had immers ook een ‘reset’-toets, zodat je hem – anders dan in het echte leven – weer tot leven kon wekken.
Wereldwijd was het nephuisdiertje zo’n succes dat er al snel meer dan 40 miljoen stuks verkocht werden. Hoewel de echte rage – zoals dat meestal gaat – na enkele jaren alweer voorbij was, zouden de interactieve elektronische huisdieren van dan af nooit meer volledig verdwijnen. Zo bracht GigaPets Tiger Electronics, een grote Amerikaanse fabrikant van elektronisch speelgoed, een hele reeks virtuele huisdieren op de markt, vaak ook op basis van bekende films. Ook nu nog kun je via de GigaPets-website niet alleen Salem bestellen, een kat die ijsjes eet en via de telefoon kan praten, maar ook honden en kikkers en zelfs een beest als Rancor, het verschrikkelijkste wezen in het hele sterrenstelsel…Je kunt het zo gek niet bedenken, of het is er wel.
Los van elektronische speelgoed zijn er tegenwoordig ook zogenaamde ‘desktop’-knuffeldieren die op je scherm verschijnen zodra je je computer aanzet. Zo is er niet alleen een vis die elke dag bij het opstarten van je pc over je scherm zwemt en die gevoederd moet worden, maar bestaat er ook een vogeldolfijn met de naam Fin Fin waarmee je zelfs via een microfoon kunt praten.
Maar bovenal is er de Furby, een uitvinding van Dave Hampton, een elektronica-ingenieur die als tiener al robots bouwde. Omdat hij zo’n Tamagotchi aan een sleutelhanger maar niets vond, koos hij voor een aaibaar wezentje met grote bewegende ogen en oren dat veel meer kon dan alleen maar piepen. Zo reageert de interactieve Furby op geluiden, muziek, stemmen en licht. Maar anders dan een Tamagotchi of een GigaPet kun je hem ook aaien, wiegen en oppakken. Bovendien voelt zo’n Furby via allerlei sensoren ook de aanwezigheid van andere Furby’s, zodat ze samen kunnen zingen, dansen en praten. Toch begrijp je van dat laatste aanvankelijk misschien niet veel. Kleine Furby’s spreken immers Furbiaans, wat een mengeling zou zijn van Thais, Hebreeuws en Chinees. Als een Furby het heeft over a-tay, zegt hij dat hij honger heeft. Maar geen nood, voor wie z’n Furby niet dadelijk begrijpt, wordt er ook een woordenboek bij geleverd. En als Furby’s ‘groeien’, beginnen ze meer en meer Engels te spreken. Zo krijg je de indruk dat je een heel eigen huisdier hebt, waarmee je – beter nog dan met een kat of hond – echt kunt praten! Sterker nog, jouw Furby ontwikkelt zelfs een eigen karakter dat hem onderscheidt van andere soortgenoten!
Als gevolg daarvan blijft een Furby – net als een echt huisdier – onvoorspelbaar. In de hoop dat je hem aandacht blijft schenken, zit hij vol onverwachte fratsen. En raak je je Furby ooit beu, dan druk je gewoon op de resettoets, waardoor niet alleen zijn stem maar ook zijn karakter verandert.
Toen de Furby in 1998 in Amerika op de markt kwam, ontstond er al snel een ware hype. Veel mensen stonden uren in de rij om er een te pakken te krijgen. Sommigen onder hen waren zelfs zo gek om honderden dollars neer te tellen, terwijl het speeltje in werkelijkheid niet meer dan 30 dollar kostte. Op twaalf maanden tijd werden er 27 miljoen exemplaren verkocht en overal schoten de websites en chatboxen die aan Furby’s gewijd waren als paddenstoelen uit de grond. Iedereen kon met iedereen overleggen hoe je zo’n Furby nu het best verzorgde. De vraag naar Furby’s was zelfs zo groot dat het nieuwe speelgoedwonder nog nauwelijks naar Europa verscheept kon worden.
Grappig was ook de opschudding die ontstond omdat nogal wat mensen de Furby-taal niet verstonden en ervan uitgingen dat de Furby’s woorden en klanken herhaalden die ze in hun directe omgeving hadden gehoord. Het ging zelfs zover dat inlichtingendiensten de wezentjes uit hun kantoren verbanden. Stel je voor dat ze ultrageheime informatie aan de vijand zouden doorvertellen!
Hoewel ook deze hype weer voorbijging, hebben heel wat volwassenen zich intussen ook een Furby aangeschaft. Altijd goed om een beetje troost te vinden als je je eenzaam voelt…In 2005 werd trouwens een tweede generatie Furby’s geïntroduceerd. Hun gezicht kon meer emoties uitdrukken en ze konden stemmen herkennen, waardoor ze nog beter met hun baasjes konden communiceren. Mooi, maar toch lijkt ons nog altijd niets boven een echt huisdier te gaan…