HOOFDSTUK 15

Op de dag van de plechtigheden rond het verdelen van de kleren en het mild stemmen van de voorouders verlichtte de opkomende zon een familie die ernaar smachtte haar dank te betuigen en vrolijk te zijn. Pule was nu zes maanden dood, en de familieleden waren bijeengekomen om offers te brengen aan hun voorouders. Er was besloten dat de koffer tijdens het ritueel om de voorouders mild te stemmen niet afgesloten kon blijven. Ze konden geen plezier maken zolang er een ongeopende koffer met de persoonlijke bezittingen van een overledene in huis was.

Anders dan de bijeenkomst na de begrafenis was dit echter geen moment om te rouwen, maar om een leven te vieren. Ze zouden aan Pule terugdenken, lachen om zijn dwaasheden en mijmeren over wat er van hem had kunnen worden. De koffer zou worden geopend, zodat Mosa en Stan de bezittingen van hun broer konden verdelen.

Het was het moment om de zoveelste cirkel te sluiten, dacht Mara.

Mosa keek op van de grote kom deeg die ze kneedde; haar gezicht was bedekt met spatten brooddeeg. Haar moeder, die Mosa’s blik voelde, keek ook op. Mara’s hand bleef hangen boven het blik spijsolie dat ze net wilde openmaken, en ze keek verwachtingsvol terug. Ze zag een twinkeling in Mosa’s ogen, een vonkje dat ze jaren geleden voor het laatst had gezien.

“Dank je dat je me niet Nellie of Elizabeth of Mary hebt genoemd; ik ben blij met Mosa. En ik hou van je.”

Mara, die het hele gesprek over Mosa’s naam allang vergeten was, had geen idee hoe haar dochter hier nu ineens op kwam. Ze keek Mosa onderzoekend aan, maar die zond haar slechts een glimlach en ging verder met deeg kneden.

“Ik ook van jou,” was alles wat ze terug kon zeggen. Uitingen van liefde tussen kinderen en ouders waren zeldzaam, maar om de een of andere reden voelde Mara zich niet opgelaten toen ze het zei; bij haar dochter leken vreemde dingen vaak heel gewoon.

Nu de feestelijkheden zo waren begonnen, beloofde het voor hen beiden een grote dag te worden. Mosa was vetkoekjes aan het maken voor bij de thee. Andere familieleden waren al druk bezig met andere dingen.

Om tien uur begon het verdelen van de kleren, dat onder het toeziend oog van Mma-Ranko werd uitgevoerd door Mosa en Stan. Het grootste deel van de spullen ging naar hen tweeën, maar een paar dingen werden weggegeven: een paar schoenen aan een oom, een bord aan een nichtje. Pule had maar weinig spullen, dus er viel niet veel te verdelen. Maar wat er was, was dierbaar. Mosa reikte haar moeder een beursje aan, uitsluitend omdat het zo klein was dat ze het overal mee naartoe zou kunnen nemen. Haar moeder keek haar dankbaar aan; die gekke dochter van haar kon in haar hart kijken.

Er werd besloten dat het mild stemmen van de voorouders laat in de middag zou plaatsvinden. De rest van de dag werd besteed aan koken en zingen, en halverwege de middag waren de oudere vrouwen bezig het traditionele bier te zeven. Toen er alvast een voorproefje van het bier werd rondgedeeld, werd ook de lever van de zojuist geslachte koe opgediend. De lever was altijd het eerste deel van de koe dat werd gekookt en opgegeten, hoe verser hoe beter. Alles ging volgens plan en de stemming was opgewekt.

De twee overleden grootouders die waren uitgekozen voor de plechtigheid werden herdacht door het vertellen van verhalen over wat ze hadden gedaan en gezegd. Het waren oude verhalen die iedereen in de familie weleens eerder had gehoord. De grootvader, Rra-Mara, werd in herinnering geroepen als een grote, zachtaardige man, totdat hij werd tegengewerkt; dan kon hij even hard razen als de wind in augustus, werd er gezegd. De grootmoeder, Mma-Mara, was mooi en werd door haar man verwend met talloze cadeaus; dat beweerde men tenminste. Er waren maar weinig kleinkinderen die oud genoeg waren om de verhalen uit de eerste hand te kunnen vertellen. De verhalen die ze vertelden waren dus overgeleverd en ongetwijfeld steeds mooier gemaakt tijdens het vele doorvertellen. Er werd bijvoorbeeld verteld dat Rra-Mara een groot jager was geweest, die een keer met een gewond jachtluipaard had gevochten en het had gedood. Van Mma-Mara werd gezegd dat ze een groot verhalenvertelster was en altijd kinderen om zich heen had die nóg een verhaal wilden horen.

Tegen de tijd dat de tweede plechtigheid begon, was iedereen vrolijk. De twee emmers met bier—alleen om te proeven, want er kon voor het begin van de plechtigheid geen bier worden ingeschonken—hadden daarbij goed geholpen. Rre-Namane opende de plechtigheid door op te roepen tot gebed, en een priester, de eerwaarde Mogoma van de Kerk der Drie Apostelen van Sion, stapte naar voren in zijn witte gewaad niet de blauwe sjerp om de aanwezigen voor te gaan.

“Heer onze God, Gij Die onze redding zijt. Gij Die almachtig zijt. Zegen ons allen. Zegen deze mensen die bijeen zijn gekomen in Uw naam, Vader. Laat ons kennisnemen van wat onze voorouders wensen. Leid ons, zodat wij datgene kunnen doen wat zij van ons vragen. Want, almachtige God, zij zijn daarboven bij U, en Gij weet wat zij willen. Zegen Mara, Vader. Zegen de borst die heeft gevoed. Zegen haar kinderen. Zegen de kleine Nunu. Laat er vrede in deze familie zijn, Vader. Uw kind Mara is getroffen door rampspoed. Alleen Gij weet waarom Ge haar kinderen hebt weggenomen, maar we bidden tot U: Vader, geef haar vrede. Zegen haar, Vader, en geef haar vrede. Wij vragen U dit alles in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.”

“Amen,” zeiden de aanwezigen in koor.

Een vrouw begon een bekend lied te zingen. Anders dan op de begrafenis werden hier vrolijke liederen gezongen. Sommige mensen wiegden heen en weer op de muziek, en er werd zelfs gedanst. Dit was geen bijeenkomst om de doden te betreuren, maar om hun leven te vieren. Nadat er een hele tijd was gezongen, riep Rre-Namane de groep tot de orde. De zon was bezig onder te gaan en het werd tijd voor de tocht naar de begraafplaats.

Stan moest huilen, niet van verdriet maar van een heleboel emoties tegelijk. Hij had eigenlijk nooit veel aan zijn grootouders gedacht totdat zijn moeder besloot deze plechtigheid te organiseren. Vanaf dat moment waren er allerlei flarden van herinneringen bij hem bovengekomen. Van Mma-Mara, zijn oma, herinnerde hij zich een mooi, vriendelijk en goedmoedig gezicht met een heleboel rimpels. Een oude vrouw die hun achterwerk gebruikte om haar handen aan af te vegen als ze vet vlees had gegeten. Het was een voorrecht als jouw achterste werd gekozen. Verder riep ze altijd met een ondeugend gezicht dat ze een snuifje wilde. Op dat teken kwamen alle kinderen giechelend naar haar toe, en dan greep ze in hun kruis en snoof de geur op, niesde en stelde zich aan alsof ze nog nooit zoiets lekkers had geroken. Maar toen hij ouder werd, weigerde hij zijn achterste of zijn kruis te laten gebruiken, en zijn neefjes en nichtjes probeerden hem te pakken te krijgen. Hij herinnerde zich dat hij heen en weer werd geslingerd tussen de impuls om naar zijn oma toe te gaan om haar te laten snuiven en de drang om te weigeren en te zeggen dat hij daar nu te oud voor was. Meneer Mitch zou dit waarschijnlijk kindermisbruik of pervers gedrag noemen, bedacht hij. Zelf wist hij achteraf niet wat hij van de plagerijtjes van zijn oma moest denken. Maar hij wist wel dat het een belangrijk en prettig onderdeel van zijn jeugd was geweest. Hoe zou hij reageren als Mara zoiets met Nunu deed? Hij dacht niet dat hij het leuk zou vinden. Hij moest hier een andere keer nog eens heel goed over nadenken. Mosa zou er vast van alles over te zeggen hebben.

Van zijn opa, de man naar wie hij was genoemd, herinnerde hij zich nog minder. Het beeld dat bij hem opkwam was dat van een man met vage gelaatstrekken die net buiten het erf zat en grote houten lepels maakte met een hond naast zich op de grond. De man was gelukkig en neuriede in zichzelf. Was dat beeld werkelijk een herinnering? Hij wist het niet zeker. Misschien was het een verzinsel, samengesteld uit verhalen over hem; zijn opa was tenslotte al gestorven toen Stan nog maar drie was. Er was echter geen gebrek aan verhalen over hem van andere leden van de familie.

Het eerste graf was dat van hun grootvader. Een koeienfoetus was tot seswaa vermalen. Er werd een emmer bier gebracht. Mara, Mosa, Stan en Nunu stonden in een rij aan het hoofdeinde van het graf, en onder het toeziend oog van Rre-Namane namen ze allemaal een hapje vlees en een slokje bier.

“Voorouders van Selato, moge u rusten in vrede. Schenk ons geluk en zegeningen. Wij schenken u een kalf dat geen zonden heeft gekend.” Ze spraken de woorden om beurten uit, en Nunu verhaspelde alles zo dat zelfs Rre-Namane moest glimlachen. Wat er over was van het bier en het vlees werd op het graf achtergelaten. Dit alles herhaalde zich nog driemaal, bij de graven van Mma-Mara, Thabo en Pule.

Na afloop ging iedereen terug naar het erf, waar nog lang werd gesmuld, gedronken, gezongen en gedanst.

De dag was een groot succes geweest, afgezien van een ongelukkige valpartij, waarschijnlijk te wijten aan iets te veel alcohol, waarbij Maruping zijn arm had gebroken. Maar soms heb je een geluk bij een ongeluk. Marupings vrouw deed onmiddellijk hevig bezorgd en liet haar man beloven dat hij de breuk zou laten zetten door een traditionele dokter. Ze betoogde dat dat weliswaar een koe zou kosten, maar dat je over een gebroken bot niet te licht moest denken. Maruping wierp tegen dat een bezoek aan het ziekenhuis, dat maar twee pula zou kosten, voldoende was. Maar zijn vrouw stond erop na dat ziekenhuisbezoek alsnog de traditionele dokter te consulteren.

Mma-Ranko had daarvoor zo haar beweegredenen. Ze wist dat haar man met een op traditionele wijze gezette arm zijn hand tegen niemand zou mogen opheffen, noch tegen haar, noch tegen de kinderen. Een dergelijke daad zou degene die door hem werd geslagen een breuk bezorgen die niet eenvoudig te herstellen was. Natuurlijk zou het zwaar worden zolang haar man uit de running was; de kinderen hadden nieuwe schoenen nodig voor school en er was nog een kind op komst. Maar dat had ze graag over voor een halfjaartje huiselijke vrede.

De vier gezinsleden gingen naar bed. Mosa was echter nog niet helemaal klaar. Ze had genoten van wat de dag voor hen had gesymboliseerd: saamhorigheid. Ze had genoten van het herdenken van de doden in een vrolijke, feestelijke sfeer. Zelfs toen ze bezig was met de spullen van haar broer, was ze niet overweldigd door verdriet, zoals ze had verwacht. Ja, ze had van de dag genoten, maar ze wilde nog één ding doen voor ze naar bed ging.

“Mma, ik wil je een verhaal vertellen.” Het was laat en Mara was toe aan rust en stilte. De dag was heel goed verlopen, maar hij had haar uitgeput, en ze wilde dolgraag slapen.

“Mosa, het is al laat. Kan het morgen niet?”

“Nee, dit verhaal kan niet wachten. Het moet vanavond verteld worden. Nu.”

Voordat Mara nog meer tegenwerpingen kon maken, begon Mosa al.

“Lang geleden waren er eens twee vrouwen die intieme vriendinnen waren. Ze konden, zoals het gezegde luidt, elkaars tanden schoonmaken zonder het kwaad te hoeven vrezen. Ze lachten en voedden hun kinderen samen op. Hun kinderen speelden samen alsof ze allemaal broertjes en zusjes waren. Ze deelden elkaars vreugde en evenzeer elkaars problemen. Ze zeiden nooit dat het ene gezin zich buiten de huiselijke twisten van het andere moest houden, zoals je zo vaak hoort.

De twee vrouwen waren allebei arm. Arm in materiële zin, bedoel ik. Maar wat liefde en warmte betreft waren ze rijk. ‘s-Avonds ging de een met haar schaal met pap naar het erf van de ander. Een enkele keer was er ook morogo. Een heel enkele keer waren er een paar stukken vlees. Maar liefde en betrokkenheid waren er elke dag.

De twee vriendinnen zaten bij elkaar en aten eerst van het ene bord en daarna van het andere. Ze deelden alles, gaven om elkaar, hielden van elkaar, vertrouwden elkaar. Ze vertelden elkaar verhalen over hun minnaars en kinderen.

Toen kreeg een van tweeën op een keer te kampen met een reeks tegenslagen. Eerst werd het ene kind ziek. Daarna het volgende. Haar enige dochter trok zich in zichzelf terug en weigerde haar zieke broers te helpen. Het jongste kind vervreemdde van hen en nam vreemde gewoonten aan.

Wanhopig en verward ging de vrouw van de ene waarzegger naar de andere, van de ene helderziende naar de andere, van de ene priester naar de andere. Er werd haar verteld dat ze behekst was. De vrouw was aanvankelijk niet overtuigd, maar toen kwijnden twee van haar kinderen weg en stierven ze. Twee jongens in de kracht van hun leven werden haar ontrukt. Haar dochter…haar dochter…haar dochter raakte op het verkeerde pad. Haar jongste zoon keerde zijn eigen cultuur de rug toe.

Die vrouw ging in haar hoogste nood niet naar haar enige vriendin toe, want die vriendin was verantwoordelijk voor haar ellende. Ja, haar vriendin, die er daarvoor altijd voor haar was geweest, die haar had geholpen wanneer ze nog niet goed kon lopen na een pijnlijke bevalling, die had meegeholpen bij de opvoeding van diezelfde kinderen, was nu bezig hen te doden.

De vriendschap verdween; er werd niet meer gelachen, geen eten meer gedeeld, geen liefde meer gegeven. Er was alleen nog maar smart. De kinderen van de twee vrouwen snapten er niets van. Mochten ze nog met elkaar praten?

Met elkaar spelen? Mochten ze elkaar nog wel groeten? Toen een van hen een ander op school een potlood gaf, rees de verdenking dat daarmee eigenlijk de dood werd overhandigd.

Toen werd de heks zelf getroffen. Haar dochter werd ziek. Net als haar vriendin ging zij van de ene waarzegger naar de andere, van de ene helderziende naar de andere, van de ene priester naar de andere. Maar met haar dochter ging het steeds slechter. Er leek geen hoop meer te zijn. Ook zij was behekst, net als haar vriendin. Behekst door haar eigen vriendin. Het voormalige slachtoffer was heks geworden. De vriendin die haar eerst uit de weg was gegaan en haar de rug had toegekeerd, vermoordde nu haar dochter. De vrouw begreep het niet: wat had zij gedaan om dit te verdienen? Hoe kon iemand van wie ze zoveel had gehouden haar dit aandoen?

Maar de waarheid was dat de dochter bezig was te sterven aan aids. Net zoals de twee zoons van haar vriendin aan aids waren gestorven. Ze had die zoons helemaal niet behekst, evenmin als haar vriendin haar dochter had behekst. De zoons waren gestorven, en nu zou de dochter ook sterven, zoals zoveel mensen in hun omgeving stierven. Allemaal aan aids. Dat is de simpele waarheid. Een pijnlijke waarheid. Een waarheid die door veel waarzeggers, priesters en helderzienden wordt uitgebuit en waar ze grof geld aan verdienen.

Toen kwam de vrouw wier dochter stervende was op een avond op bezoek bij de vrouw wier zoons dood waren. De vriendin met de dode zoons had die dag juist een bijeenkomst gehouden om de voorouders mild te stemmen. De vriendin met de stervende dochter hoopte dat er nog een klein beetje over was van de vroeger zo overdadige liefde. Ze had geen pap bij zich, alleen maar liefde en het verlangen naar liefde. De vrouw met de stervende dochter kwam in vrede.

Mma, wat denk je: zou de vriendin met de dode zoons haar hart een beetje kunnen openen voor de vriendin met de stervende dochter?”

“O, Mosa. Mosadinyana. Mosa, alsjeblieft. Niet doen,” smeekte Mara snikkend.

“Ik vroeg je wat, mma. Wat zou ze doen?”

“Ja. Ja. Maar misschien wil Lesedi me helemaal niet zien. Als ze tegen haar hebben gezegd dat ik degene ben die haar dochter doodt, hoe kan ze me dan willen zien? Snap je niet dat je zulke dingen niet zomaar kunt terugdraaien? O, wat zou ik Lesedi graag weer eens zien en met haar praten.”

“Tante Lesedi, kom maar binnen. Je vriendin is bereid je te ontvangen.”

Lesedi, die buiten voor de deur stond en alles had gehoord, kwam binnen. Ook zij huilde. Ze had nogal tegen gesputterd, maar Mosa had haar simpelweg bevolen te komen.

“Ik ben moe. Ik denk dat ik maar eens naar bed ga.” Met die woorden ging Mosa naar buiten, naar haar kamer en naar bed. Ze schoof behoedzaam in het bed dat ze die nacht met Nunu deelde. Stan bewoog zich in zijn slaap, schopte tegen een emmer aan het voeteneinde van het bed, rolde zich op zijn andere zij, zodat het bed kraakte, en begon weer te snurken. Binnen een paar minuten sliep Mosa ook.

Toen Stan wakker werd, hoorde hij zijn moeder zingen. Eerst dacht hij dat hij nog droomde. Zijn moeder zong nooit; vroeger wel, maar nu niet meer. Hij kon zich de laatste keer dat hij haar had horen zingen niet meer herinneren. Hij kwam overeind en keek naar het smalle bed waar Mosa en Nunu hadden geslapen. Hij kleedde zich aan en ging de anderen begroeten. Er waren al een paar meisjes komen helpen afwassen na het feest van gisteren. En jongens waren bezig met karren pannen terug te brengen naar de buren van wie ze waren geleend. Hij geneerde zich dat hij zich had verslapen, maar was blij dat ze hem hadden laten liggen. Toen drong het tot hem door dat de opgewekte stemming van de vorige dag nog steeds in de lucht hing. De kinderen lachten en ravotten, hoe druk ze ook aan het werk waren.

Overal op het erf lag afval: lege blikjes, botten, plastic zakken en stukken papier. Meneer Mitch vroeg hem altijd waarom de Batswana toch die vreemde gewoonte hadden om overal rommel neer te gooien zonder erbij na te denken. Stan wist dat niet en zag die gewoonte ook niet zo gauw veranderen. In campagnes over afval werden de mensen immers nooit opgeroepen geen rommel meer weg te gooien, maar om die rommel op te ruimen. Toen meneer Mitch die vraag een keer in de klas had gesteld zei niemand iets, misschien omdat niemand de portee ervan begreep. Ten slotte stak iemand aarzelend zijn hand op, en de betreffende leerling opperde dat iemand die een blikje of een plastic zak vanuit een rijdende auto of bij een bushalte op de grond gooide, die spullen misschien niet meer nodig had. Er werd instemmend geknikt. Het antwoord was zo simpel dat de rest van de klas meende dat het misschien een strikvraag was. Meneer Mitch leek onthutst na dat antwoord, en zelfs een beetje boos. Hierna dacht Stan af en toe na over het probleem, maar hij had nog steeds geen antwoord gevonden waarmee hij, laat staan meneer Mitchell, tevreden was.

Toen het middag was, was al het werk klaar, en aangezien al het eten de vorige dag was opgegeten of weggegeven, bleven de kinderen niet bij het huis rondhangen. Eten van een plechtigheid om voorouders mild te stemmen kon niet voor later worden bewaard. Stan had dat pas de vorige dag begrepen, toen hij had voorgesteld niet alles op te maken of weg te geven.

De rust in huis keerde weer. Mara ging op bezoek bij Cecilia, de zieke dochter van Lesedi, en nam Nunu mee om met haar te pronken. Het zou voor het eerst in ruim een jaar zijn dat ze het wandelingetje van een minuut of twintig naar het huis van haar oude vriendin maakte. Ze was dolblij dat ze hun vriendschap weer hadden opgepakt. Als ze bedacht hoe ze zich door wildvreemden had laten overhalen om zomaar een einde te maken aan een heel bijzondere vriendschap, werd ze weer woedend op zichzelf. Toen ze het gesprek op het witte poeder had gebracht waarvan ze zeker meende te weten dat ze het van de hand van haar vriendin had zien stuiven, had Lesedi eerst niet geweten waar ze het over had. Maar toen ze terugdacht aan die noodlottige dag, schoot haar te binnen dat ze wat bil tong had gegeten terwijl ze naar het huis van haar vriendin liep; waarschijnlijk had er wat zout aan haar hand gekleefd en was dat het poeder dat Mara had gezien. Mara huiverde van spijt als ze dacht aan al het onnodige verdriet dat was voortgekomen uit de zogenaamde wijze raadgevingen van de waarzegger.

Toen Mara vertrok, beloofde Mosa er dinsdag na schooltijd heen te gaan. Haar lessen eindigden die dag vroeg, en ze zou dan helpen met water halen van het tappunt van de buurt.

“Vind jij dat ik weer thuis moet komen wonen? Ik wil graag een eerlijk antwoord.” Stan nam de gelegenheid te baat nu hij alleen was met zijn zus nadat hun moeder met Nunu naar Lesedi’s huis was gegaan.

Ze lagen op een that onder een boom. Stan had in een roman liggen lezen terwijl Mosa een natuurkundeboek doorbladerde. Ze studeerde wat extra om haar achterstand in te lopen. Ze was vastbesloten goede cijfers te halen, vooral bij meneer Merake. Hij had het toezicht op de schoolonderzoeken, maar niet op de eindexamens: die werden op landelijk niveau vastgesteld en beoordeeld.

De twee weken die Stan thuis had gewoond, hadden hem de ogen geopend voor de dagelijkse realiteit van de armoede waarin zijn zus leefde. Het was duidelijk dat de lunch die ze op doordeweekse dagen op school kreeg voor haar de voedzaamste maaltijd van de dag was. Haar kamer was tevens de keuken, hoewel er gelukkig alleen op regenachtige dagen in werd gekookt. Ze moest emmers water halen bij een tappunt buiten het erf. Hij had de afgelopen twee jaar nauwelijks over dit soort dingen nagedacht. Hij besefte hoezeer hij bofte met alles wat hij had: goed licht om bij te werken en veel vrije tijd om te spelen en huiswerk te maken. Het leed geen twijfel dat hij zijn examen zou halen en met een beurs van de overheid naar de universiteit zou gaan.

Mosa keek naar haar broer en nam zijn brede gezicht in zich op; het was bijna te breed voor zo’n lang en mager iemand, bedacht ze, alsof het gezicht sneller was gegroeid dan de rest.

“Nee, broertje van me, ik hou heel veel van je, maar ik wil mijn slaapkamer terug. Die wil ik niet met jou delen. Ik weiger nog één nacht langer naar je gesnurk te luisteren.” Er verscheen een zweem van een glimlachje om de lippen van haar broer, en ze vervolgde: “Nee, even serieus. Je weet dat mma niet genoeg geld zou hebben voor kleren en eten voor ons allemaal als jij hier ook nog woonde. Ze kan Nunu en mij nu net zo’n beetje aan. Meneer Mitch bewijst ons allemaal een dienst door jou te onderhouden. Als hij je niet in huis had genomen, had ik misschien wel van school gemoeten, zoals de zaken ervoor staan. We weten allebei dat jij op school zou mogen blijven als ze tussen ons moesten kiezen. Dus ik mag meneer Mitch wel heel dankbaar zijn.”

“Ik dacht dat jij iets tegen meneer Mitch had.”

“Nee, ik heb niets tegen meneer Mitch, zoals jij het noemt. Hij is een goede en aardige man. Hij biedt je een geweldige kans. Ik denk wel dat jij moet beseffen dat de manier van meneer Mitch niet altijd de beste manier is. Of de enige respectabele manier. Hij heeft je in huis genomen vanwege je intelligentie, niet omdat je een jaknikker bent. Je moet kritisch zijn en niet alles wat hij zegt voor zoete koek slikken. Je kunt je niet verstoppen in zijn wereld. Dat is niet de manier om je zelfredzaam te maken in deze cultuur.” Mosa’s stem had een beminnelijke klank gekregen.

“Hoe kom je erbij dat ik niet kritisch zou zijn? Trouwens, je kent die vent niet. Hij vraagt maar en vraagt maar en vraagt maar. Ik heb me tot nu toe gered door zijn vragen te ontwijken en vast te houden aan mijn eigen mening.” Stan klonk ongewoon defensief.

“Dat brengt ons weer op ons gesprek van een paar weken geleden, over jouw weigering om je standpunten over je eigen cultuur kritisch te bekijken. Jij was vroeger nooit iemand die vragen ontweek. Ik vind—al zul jij het daar niet mee eens zijn—dat de gebeurtenissen van de laatste twee jaar je tot zwijgen hebben gebracht, en veel meer dan je zou verwachten. Oké, je hebt nog steeds goede cijfers op school, maar je bent je zelfvertrouwen kwijt in alle kwesties die daarboven uitstijgen. Je hebt je voor jezelf en anderen verstopt. Heb ik het mis?”

“Nee, ik denk dat je gelijk hebt. Ik denk dat ik me, doordat ik mijn broers zag wegkwijnen, emotioneel helemaal in mezelf heb teruggetrokken. Vooral na Pule. Hij had zoveel flair. Hij voetbalde. Hij was sterk. Hij was populair. Hij leefde echt. En toen ging hij steeds verder achteruit en stierf hij, als een plant die verdort. Persoonlijk kon ik niet accepteren dat hij behekst was, noch dat hij stierf aan aids. Ik ben denk ik gewoon helemaal dichtgeklapt.” Er kwamen tranen in Stans ogen.

Mosa bekeek haar broer een poosje voor ze iets terugzei. Het drong tot haar door dat Stan een speciale band met zijn broers moest hebben gehad omdat ze alle drie jongens waren. Net zoals zij zichzelf vaak herkende in haar moeder. “De achterste hoef komt neer waar de voorste heeft gestaan,” is een dikwijls aangehaald gezegde. De taken en verplichtingen die de broers hadden omdat ze mannen waren, kwamen nu op hem neer. Die speciale dimensie had hun dood voor hem. Hij was de achterste hoef, en hij was bang voor de plek waar het lot hem zou laten neerkomen.

Ten slotte verbrak ze de stilte. “Allereerst moeten we accepteren dat Thabo en Pule dood zijn. Waar het om gaat is dat wij als gezin, of wat daarvan over is, deze beproeving heelhuids hebben doorstaan. Kijk om je heen: voor een heleboel gezinnen geldt dat niet. Sommige gezinnen vallen uit elkaar, andere krijgen zoveel familie in huis dat de gezinsleden het niet aankunnen. Wij hebben geluk gehad. Blijf dus alsjeblieft profiteren van de kans die meneer Mitch je biedt. Als we van déze ervaringen niet wijzer geworden zijn, zullen we nooit wijs worden.”

Vervolgens probeerde Stan zijn zus informatie te ontfutselen over de prijsuitreiking, maar ze gaf slechts ontwijkende antwoorden.

“Wacht maar af, je zult het vanzelf zien,” zei ze.

“Maar ik heb het idee dat je er heel veel tijd in steekt. Ik ben zo nieuwsgierig.”

“Wacht maar rustig af.”