HOOFDSTUK 18

Een zaterdagochtend begin juli. Koud, maar dat was juist ideaal voor een dag waarop zoveel mensen in een zaal zonder airconditioning bij elkaar waren. Onder luid geroezemoes dromden de leerlingen de school binnen. Schoenen glommen, alle knopen zaten op de juiste plaats en er ontbrak geen enkele ceintuur. Een paar jongens hadden een netter kapsel. En als je goed keek, zou je waarschijnlijk ook wittere tanden en kortere nagels zien. De grote dag was aangebroken.

Grote potten stonden op driepoten te pruttelen, te sissen of over te koken, en de geuren die in de lucht hingen deden iedereen watertanden. Een boom was versierd met de huiden, hoeven, ingewanden, magen en koppen van de twee koeien die voor de gelegenheid waren geslacht.

Om tien uur, toen de begrafenissen van die dag in het dorp waren afgelopen, waren de ouders gekomen en gaan zitten. Leraren beenden rond, gaven bevelen en verdeelden taken. Er hing een opgewonden en feestelijke sfeer.

En Hare Excellentie de minister van Onderwijs, mevrouw Lesego Molalane, zou aanwezig zijn! Ouders feliciteerden meneer Merake; iedereen was stomverbaasd dat hij dat voor elkaar had gekregen. Maar er heerste nog steeds een nerveuze stemming bij het ontvangstcomité, dat bij de ingang stond te wachten. Toen reed de zwarte Mercedes-Benz, met de nationale vlag op de motorkap, langzaam het hek binnen. Gejuich, tromgeroffel en applaus!

Meneer Merake en meneer Kgaka leidden, gezwollen van trots, de minister de zaal binnen, waar ze werden verwelkomd door een nog luider applaus. De minister was een lange, imposante verschijning. Ze droeg een blauwe, opbollende jurk en een bijpassende, op een ingewikkelde manier geknoopte sjaal om haar hoofd. Toen ze haar hoofd boog als dank voor het applaus, leek het alsof de sjaal bijna van haar hoofd gleed. Ze glimlachte zelfverzekerd terwijl ze haar blik door de zaal liet gaan. Merake en Kgaka brachten haar naar voren, en ze gingen gedrieën aan de grootste tafel op het podium zitten, vanwaar ze de hele zaal goed konden overzien. De leerlingen zaten aan één kant van de zaal, en alle ouders en andere volwassen gasten zaten op de stoelen aan de andere kant. De leraren zaten op hoge krukken langs de zijkanten.

Meneer Kgaka opende de bijeenkomst door de minister, de andere gasten, de ouders, leraren en leerlingen welkom te heten, en op bijna alles wat hij zei volgde een luid applaus.

Meneer Merake begon zich ongemakkelijk te voelen toen de minister het woord nam.

“Voordat ik aan mijn eigenlijke toespraak ga beginnen, wil ik graag de vijf meisjes bedanken voor de moed en daadkracht waarvan zij blijk hebben gegeven door mij voor deze prijsuitreiking uit te nodigen. Aangezien ik denk dat de brief die ze mij hebben geschreven u allen met trots zal vervullen, zal ik hem u voorlezen.”

Terwijl de minister de brief voorlas, liet Merake zijn hoofd hangen. Maar toen ze klaar was, klapte hij lang en hard en stond hij op, zodat de brief een staande ovatie kreeg. Daarmee wilde hij de aanwezigen doen geloven dat hij achter die brief zat, maar de leraren begrepen dat dat niet zo was. De ouders juichten, zich niet bewust van deze kleine intrige, en een enthousiaste ouder kwam naar voren uit het publiek en zegde spontaan een lofdicht op voor de minister.

Tijdens een lied van de bij belgroep boog meneer Merake zich naar de directeur toe en fluisterde in diens oor: “Goeie strategie, vind je niet, om die brief door de leerlingen te laten schrijven. Het heeft gewerkt. Ik wist het!” De directeur had geen tijd om antwoord te geven, want het was tijd voor het volgende programmapunt.

Er kwamen vijf meisjes naar voren om een gedicht op te zeggen. “De titel van ons gedicht is: ‘Tot de minister kwam’,” kondigde een van de meisjes aan. Ze ging op enige afstand van de andere vier staan en begon de inhoud in pantomime uit te beelden terwijl de anderen het gedicht opzegden. Het ging over leraren die hun vrouwelijke leerlingen lastigvielen. Het was een kort, treurig gedicht, dat eindigde met de volgende regels:

Ze was altijd bang, tot de minister kwam. Die luisterde en maakte er een einde an.

Er werd niet geklapt; het werd doodstil. Sommige moeders in het publiek hadden hun hand voor hun mond geslagen, andere mompelden: “Ao, schande.” Sommige vaders waren zichtbaar kwaad. Maar op wie? Er was een minister in hun midden en ze wisten niet hoe je werd geacht op een dergelijk gedicht te reageren. Ze wachtten tot zij iets zou zeggen. Maar de minister zat helemaal verstard in haar stoel. Dit was een prijsuitreiking. Het was de bedoeling dat dit een feestelijke dag was, een dag van veel felicitaties en lekker eten. Ze was mentaal niet voorbereid op dit soort ‘amusement’. Ze keek nog eens in het programma; jazeker, bij dit programmapunt stond ‘amusement’. Hoe was het mogelijk dat de directeur had toegestaan dat een dergelijk gedicht hier werd voorgedragen?

Meneer Merake wierp een boze blik op de vijf meisjes die het toneel verlieten, en hij moest zichzelf bedwingen om niet op te staan en hun achterna te lopen. Zijn hand jeukte om zijn ‘bloedzuiger’ te hanteren. Van hem waren ze nog niet af. Ze hadden niet het recht zoiets te doen op deze bijeenkomst. Een van die meiden was Lerato. Had zij de afgelopen maanden niet steeds quasi-schuchter naar hem gelachen? Hij was haar al maandenlang aan het bewerken, en hij vond dat het de goede kant op ging tussen hen. Wat haalde ze nu dan toch in haar hoofd? Wie had haar bepraat om aan dat belachelijke gedicht mee te doen? Hij zou deze zaak tot op de bodem uitzoeken. Degene die hier verantwoordelijk voor was zou boeten, zwaar boeten.

De andere leerlingen wisten aanvankelijk niet hoe ze op het gedicht moesten reageren. Maar het duurde niet lang voordat ze in de gaten hadden wat er zojuist was gebeurd. Een van de meisjes die hadden opgetreden, behoorde tot Bones’ slachtoffers. Toen dit tot hen doordrong, begonnen ze te klappen, te fluiten en te stampen. Achter uit de zaal klonk het zelfs timide: “Bones! Bones! Bones!” De ordeverstoorders letten er echter wel op hun hand voor hun mond te houden, zodat niemand kon zien wie er aan deze gewaagde actie deelnamen.

Juffrouw Khan, de Indiase lerares die altijd goed op haar woorden lette en nooit iets kwaads over iemand zei, zag eruit alsof ze zou gaan flauwvallen. Meneer Merake was razend. Meneer Van Heerden, die ervoor had gekozen aan de Bana-Ba-Phefo-school te gaan lesgeven vanwege de ‘begripvolle’ directeur, zat hevig te zweten.

Maar Kgaka leek vooralsnog niet te begrijpen wat er gaande was. Zijn gebruikelijke afsluiting, ‘Laten we dit geweldige optreden belonen met een warm applaus’, leek in dit geval niet gepast. Hij wierp een woedende blik op de vijf meisjes, alsof hij hen het liefst ter plekke in rook op zag gaan. Ten slotte besloot hij het hele optreden te negeren, alsof hij het daarmee uit ieders geheugen kon wissen.

“En dan wil ik mevrouw Nazor nu verzoeken de volgende serie prijzen uit te reiken.”

De bijeenkomst leek zijn normale loop te hernemen. Er werden prijzen uitgereikt, ouders juichten en klapten en het gedicht was algauw vergeten, althans, zo leek het. Het was een vergissing, net als een vrouw die tijdens een begrafenis op een stoel ging zitten. Er hoefde alleen maar een man op te staan om die kleine oneffenheid weg te werken. De directeur had zich voorgenomen later wel af te rekenen met die brutale ordeverstoorsters.

“Het volgende programmapunt is een schilderijententoonstelling en -wedstrijd. Over dit punt moet ik nog even iets zeggen. Het initiatief hiertoe is genomen door de leerlingen zelf. De minister zal de drie winnende schilderijen aanwijzen; voor die drie zijn er speciale prijzen. Niemand heeft de werken nog gezien. Dit land heeft mensen zoals deze leerlingen nodig. Ze hebben blijk gegeven van initiatief, leiderschapskwaliteiten en toewijding. Zonder hulp van een leraar hebben ze een complete tentoonstelling op touw gezet en gerealiseerd! Een warm applaus alstublieft!”

Tijdens het luide applaus rechtte meneer Merake zijn schouders en vermande hij zich na de twee schokkende incidenten van zo-even.

De mensen dromden samen om de tentoonstelling te bekijken. De directeur liep naast de minister, en meneer Merake voegde zich bij hen. Er werd een foto genomen, en meneer Merake wilde er zeker van zijn dat hij daar ook op kwam.

Voor de schoolbibliotheek hing een groot gordijn tegen een muur, en daarnaast stonden tien vrouwelijke leerlingen. Een van hen stapte naar voren en kondigde aan: “Mevrouw de minister, excellentie, wij presenteren u hierbij tien schilderijen. Hoewel wij u eerder hebben verzocht deze werken te bekijken en de drie beste aan te wijzen, verzoeken wij u nu dat niet te doen. Er zijn geen drie beste werken. In de verzameling die u zult zien, kan geen enkel werk het beste zijn. U zult gauw genoeg begrijpen waarom, mevrouw de minister.” Het meisje beefde en haar stem trilde. De minister vreesde zelfs dat ze in tranen zou uitbarsten.

De meisjes pakten het gordijn en trokken het opzij. Eerst viel er een stilte terwijl de mensen de schilderijen in zich opnamen. Daarna klonken er ingehouden kreten, gefluister en uitroepen: “Ah!”, en: “O God!”, en: “Maria,Mma-Jesu!

Op de tien schilderijen waren taferelen afgebeeld die alleen maar met de school in verband konden worden gebracht. De leerlingen droegen schooluniformen, en de mannen konden alleen maar leraren zijn. Op één schilderij werd een doodsbang meisje door een man in een hoek van een klaslokaal geduwd terwijl de andere leerlingen over hun boeken gebogen zaten. Op een ander schilderij sleurde een leraar een meisje in een auto; op de plaats van het nummerbord van de auto stond het woord LERAAR. Op een derde lag een meisje languit op haar rug op een kopieerapparaat en boog een leraar zich over haar heen. En op weer een ander schilderij klauterde een meisje over het hek van de school terwijl een leraar in een auto stond te wachten bij de ingang.

De minister sloeg haar hand voor haar mond en deed een stap achteruit, alsof ze bang was dat de schilderijen tot leven zouden komen. Boos draaide ze zich om naar de tien meisjes. Maar toen ze hun gezichten zag, zweeg ze. Dit waren geen strijdlustige leerlingen die aanstuurden op een conflict met de schoolleiding; op hun gezicht stond echte angst te lezen. Angst voor de mogelijke gevolgen van hun stoutmoedige daad. Heel diepe gevoelens hadden hen ertoe gebracht hun behoedzaamheid overboord te zetten en dit te doen. Dit was een kreet om hulp, en niemand zou zich kunnen afsluiten voor het geluid ervan. De minister keek weer naar de schilderijen, en haar oog viel op twee regels in een keurig handschrift:

Ze waren bang, tot de minister kwam.

Die zag het en maakte er een einde an.

Mosa keek vanonder een boom toe. Hoewel het winter was, waren de zonnestralen die door de bladeren vielen behoorlijk krachtig, en ze voelde hoe haar donkere huid al die stralen in zich opzoog. Misschien kwam een deel van die warmte ook wel van binnen in haar. Ze keek naar haar vriendinnen en trachtte hen met haar ogen te dwingen sterk te zijn. Een van hen wierp een blik in Mosa’s richting, en Mosa fronste haar wenkbrauwen en beval haar stilzwijgend een andere kant op te kijken: het was nog te vroeg om te laten blijken dat zij met elkaar samenwerkten.

De minister was verbluft. Zoiets had ze nog nooit meegemaakt. Leerlingen van bepaalde scholen die het een of andere standpunt wilden uitdragen, hadden in het verleden op veel directere manieren geprotesteerd: door stenen te gooien, lessen te boycotten, eten naar buiten te gooien of zelfs gebouwen in brand te steken. Ze wist hoe ze met dat soort gedrag moest omgaan. De raddraaiers werden opgespoord, gepakt en van school gestuurd, de meelopers werden met dreigementen tot de orde geroepen. Ouders werden op school ontboden en gingen er, te verbijsterd om al te veel vragen te stellen, snel mee akkoord dat hun kinderen slaag kregen om hun een lesje te leren. In de kranten verschenen koppen over ouders die het ministerie verzochten strengere maatregelen te nemen tegen opstandige leerlingen. Daarna was het gewoonlijk weer een paar jaar rustig, dat wil zeggen: tot al het schoelje examen had gedaan en was vertrokken. Maar dit protest was anders.

De minister keek naar de directeur, die leek te zijn vergeten dat hij de leiding had. Hij keek naar de schilderijen alsof hij ze niet helemaal begreep, hield zijn hoofd naar de ene en naar de andere kant schuin om de afgebeelde taferelen duidelijker te kunnen zien. Alsof er een verborgen boodschap was die hij wel zou zien als hij maar op de goede manier keek. Of misschien meende hij dat er sprake was van gezichtsbedrog. Met zijn langwerpige hoofd leek hij net een verbaasde hagedis.

Meneer Merake zag eruit alsof hij een stomp in zijn maag had gekregen. Het deed hem lichamelijk pijn. Hij had zijn armen voor zijn buik gevouwen en zijn schouders opgetrokken, hij wiegde op zijn voeten van voor naar achter en zijn gezicht was vertrokken van woede en angst. Toen niemand iets zei en het stilzwijgen bijna net zo pijnlijk begon te worden als de schilderijen, trachtte Merake met zwakke stem een uitleg te geven.

“Excellentie, u weet hoe meisjes tegenwoordig zijn. Ik weet zeker…”

“Kop dicht!” Het antwoord van de minister was kortaf en luid. Vervolgens keek ze naar Merake alsof ze hem nu pas voor het eerst zag. Ze keek naar zijn gezicht, en daarna liet ze haar blik een paar maal op en neer gaan langs zijn magere lichaam. Wat ze zag, leek haar niet te bevallen. Een ogenblik lang meende meneer Mitchell, die vlak bij haar stond, zelfs dat ze Merake zou gaan bespugen. Maar in plaats daarvan draaide ze zich om naar de meisjes en knikte hun kort toe.

De directeur bleef naar de schilderijen staren, misschien om te kijken of hij op een ervan herkenbaar was afgebeeld, of misschien wist hij gewoon niet wat hij anders zou moeten doen. Hij wist niet zeker of het bevel tot zwijgen van de minister ook voor hem gold. Hij merkte dat hij hoopte van wel. Het was gemakkelijker om je kop te houden dan om iets te moeten zeggen. Hij had op dat moment met alle plezier gezworen de rest van zijn leven te zullen zwijgen.

Na een poos zei de minister dat iedereen de schilderijen nu wel had gezien, en tegen de meisjes zei ze dat ze hen na afloop van het programma wilde spreken. Weer wierp een van de meisjes een snelle blik in Mosa’s richting. Mosa reageerde er niet op en leek er evenmin iets mee te maken te hebben als alle andere leerlingen die stonden te kijken.

De aankondiging dat het programma verder zou gaan, verraste de directeur. Hij was ervan uitgegaan dat doorgaan met het programma geen optie meer was, wat er verder ook zou gebeuren. Ze konden toch niet gewoon verdergaan met het volgende programmapunt alsof er niets ongepasts was gebeurd? Maar de minister had gesproken, en het was duidelijk dat ze geen tegenspraak duldde. Ze begon terug te lopen naar de zaal. Kgaka danste achter haar aan en schreeuwde tegen luidruchtige en giechelende leerlingen dat ze rustig en ordelijk naar de zaal terug moesten gaan. De korte consternatie had hem een excuus gegeven om tegen iemand te schreeuwen. Hij wilde iemand op zijn nummer zetten en de oneffenheden gladstrijken. Maar hij vond obstakels op zijn weg.

In de zaal kondigde meneer Kgaka het volgende programmapunt aan. Maar de stemming was ernstig aangetast. Er werd niet meer gejuicht voor leerlingen die voor in de zaal een prijs kwamen ophalen. Ouders kwamen meer uit plichtsbesef dan uit vreugde naar voren om hun kinderen te feliciteren. Ze leken zich te generen dat ze onderdeel van het programma waren en te vrezen voor hun kinderen. Zelfs het optreden van de padvinders, een komisch nummer waarin het marcheren op de hak werd genomen, wist het publiek niet tot lachen of juichen te bewegen.

Stan, die stilletjes tussen het publiek zat, had inmiddels al begrepen hoe de vork in de steel zat. Hij wist zeker dat het ergste nog moest komen, in het optreden waar Mosa aan meedeed. Hij ging naar de plaats waar zijn moeder zat en fluisterde in haar oor dat het allemaal goed zou komen, wat er ook ging gebeuren. Hij wist niet wat hij verder tegen haar moest zeggen, maar vond dat hij haar een beetje moest voorbereiden. Hij had geen idee hoe het met de optredens zou aflopen, maar hij wist dat het na vandaag nooit meer hetzelfde zou zijn op de Bana-Ba-Phefo-school.

Alle leerlingen die meededen, waren bang. Ze hadden hun optredens gedurende een aantal maanden voorbereid, maar nu ze er middenin zaten, waren ze er niet meer zo van overtuigd dat ze er verstandig aan hadden gedaan. Toen ze, woedend en gefrustreerd, bezig waren geweest met de schilderijen en het gedicht, hadden ze over het hoofd gezien dat ze te maken hadden met machtige mensen en een systeem dat geneigd was zichzelf te beschermen.

Nu zaten ze op een kluitje achter in de zaal, als misdadigers die op hun vonnis wachten. De woede waaruit ze hun kracht hadden geput had plaatsgemaakt voor angst, en nu wachtten ze bevend de gevolgen van hun daden af.

De directeur kondigde met matte stem het volgende punt aan voor het terneergeslagen publiek: “Excellentie, geachte gasten, ouders, leraren, leerlingen, dames en heren, we zijn nu toegekomen aan het voorlaatste programmapunt: een voorstelling door de traditionele-dansgroep van de Bana-Ba-Phefo-school. Ik zal niet veel over de voorstelling zeggen, want ik heb hem zelf nog niet gezien. Leden van de dansgroep, ga jullie gang.”

De groep kwam het toneel op onder het zingen van een traditioneel lied, in een snel tempo dat niet erg goed paste bij de begrafenisstemming in de zaal. Mensen gingen ondanks zichzelf rechtop zitten en rekten hun hals, en de kinderen in het publiek glimlachten en stonden op om beter te kunnen zien.

Het stuk ging over drie vrolijke schoolmeisjes, onder wie Mosa, die al dansend en lachend hun werk deden. Ze dansten zo goed dat de mensen algauw hun sombere stemming vergaten en begonnen te juichen en te joelen. De groep zong nog een paar vrolijke liedjes. En toen, zonder enige waarschuwing vooraf…begon Mosa een leraar te spelen. Het stuk ging over de machteloosheid van meisjes tegenover handtastelijke leraren. Over het feit dat de onschuldige leraren de andere kant op keken en niets deden. Over het feit dat er vanuit de hoofdstad niets werd gedaan tegen de onderdrukking in een klein dorpje. Het was een kreet om hulp, een aanklacht en een uitdaging in één.

Toen Sinah zei: “Nee, meneer Bones. Laat me alstublieft met rust,” ging er een zucht van ontzetting door de zaal. Zelfs Mosa kromp in elkaar. Dat stond niet in de tekst. Dat kwam te dichtbij. Die meid durft, dacht Mosa. Of ze heeft zelfmoordneigingen.

Toen het stuk bijna uit was, zaten veel mensen in de zaal te snotteren. Een van de leraressen deed zelfs geen moeite om te verbergen dat de tranen over haar wangen rolden. De leerlingen zaten als aan de grond genageld. Dit zou als een boni inslaan. Dit móést gevolgen hebben.

Degenen die het gedicht hadden voorgedragen en de schilderijen hadden gemaakt, kwamen bij de spelers op het toneel staan. Mosa kondigde aan dat het laatste deel van hun stuk een dans was die ‘Waardigheid voor alle meisjes’ heette, een fraai maar droevig dansstuk over meisjes die een gedaanteverwisseling ondergingen van stille, verlegen voetvegen in sterke, doelgerichte jonge vrouwen vol zelfvertrouwen.

Meneer Merake keek ernaar tussen de vingers van zijn beide handen door.

De minister was verrukt.

De directeur verkeerde in een shocktoestand en vroeg zich af of een ontslagen directeur wel in aanmerking kwam voor een pensioen.

Meneer Mitch wilde het liefst huilen van schaamte omdat hij de andere kant op had gekeken, maar tegelijk trots opspringen om die dappere en getalenteerde jonge vrouwen toe te juichen.

Meneer Van Heerden vroeg zich af of iemand iets wist van zijn geheimpje in verband met dat vijftienjarige meisje. Hij keek zoekend de zaal rond of hij haar ergens zag. Toen hij haar eindelijk had gevonden, zag hij dat ze naar hem staarde terwijl de tranen over haar wangen rolden. Hij wankelde de zaal uit. Hij had behoefte aan frisse lucht.

Toen het laatste gedeelte van het stuk voorbij was, viel er een verwachtingsvolle stilte in de zaal. De directeur zat wezenloos naar het lege toneel te staren, zodat de minister hem moest aanstoten: “Denkt u aan de tijd? Zou u alstublieft het laatste programmapunt willen aankondigen?”

Meneer Kgaka kon het niet geloven: wilde ze echt het laatste programmapunt? “Meneer Merake, wilt u het dankwoord uitspreken, alstublieft?”

Meneer Merake sprong overeind, maar leek vervolgens te zijn vergeten waarom hij was gaan staan en ging snel weer zitten. Vervolgens stond hij opnieuw op. In de zaal klonk onderdrukt gegiechel. Merake keek naar de directeur alsof hij hem smeekte om iets te doen.

“Meneer Merake, het dankwoord alstublieft.” De stem van de directeur klonk effen.

“Excellentie, dames en heren, ik dank u voor uw komst. Ik dank u zeer. Hartelijk dank.” Dat was alles wat de gewoonlijk zo breedsprakige Merake wist uit te brengen; zijn uitgetypte toespraak van zeven pagina’s lag vergeten voor hem op tafel.

De directeur nodigde iedereen uit om de lunch op school te gebruiken, maar de meeste ouders stonden op en gingen weg omdat de eetlust hun gedurende het programma was vergaan. De minister nodigde degenen die hadden opgetreden uit nog even te blijven. Maar tegen de directeur zei ze kortaf dat hij niet welkom was. “En ik blijf niet lunchen. Wilt u tegen mijn chauffeur zeggen dat hij over een halfuur klaar moet staan?” Toen meneer Kgaka zich omdraaide om weg te gaan, riep ze hem na: “En breng deze jonge mensen wat te eten en te drinken. Ze zullen wel honger hebben na al dat harde werken.”

Mosa en haar vriendinnen keken elkaar aan en lachten besmuikt.

De directeur kon zijn oren niet geloven. Hij kreeg het bevel om eten en drinken te halen voor leerlingen. Vrouwelijke leerlingen nog wel! Van een vrouwelijke minister! Bedoelde ze werkelijk dat hij het eten persoonlijk moest brengen? Hij wilde haar niet nog meer voor het hoofd stoten, maar hij was onder geen beding bereid een stel meiden een schaal met eten te brengen. Toen hij buiten gehoorsafstand van de minister was, gaf hij daarom een paar vrouwen op barse toon opdracht de meisjes te voorzien van eten en drinken. Ze keken elkaar aan en trachtten hun lachen te verbergen, maar ze haastten zich wel te doen wat hij zei.

De minister beloofde de meisjes dat er een onderzoekscommissie zou worden ingesteld en dat het onderzoek maandagochtend al zou beginnen. Ze verzekerde hun dat geen van hen iets zou overkomen en drukte hun op het hart met de onderzoekers samen te werken. Verder prees ze hen dat ze de moed hadden gehad om deze zaak in de openbaarheid te brengen.

“Houd die moed,” zei ze. “Dan zullen jullie ver komen in het leven.”

“Tot voorbij de horizon,” zei Mosa zachtjes.

“Mosa, zijn er problemen?” Mara had op een bank op het schoolplein zitten wachten. Ze had een heleboel vragen, maar die kwamen allemaal neer op die ene die ze zojuist had gesteld.

“Nou en of, mma, een heleboel problemen,” zei Mosa met een ondeugende grijns.

“Zit jij in de problemen, Mosa? Vertel me alsjeblieft wat er aan de hand is. Ik ben al urenlang bloednerveus. Ik kan er niet meer tegen. Wat zei de minister?”

“Nee, ik zit niet in de problemen, in ieder geval niet zoals jij het bedoelt. Er wordt een onderzoekscommissie ingesteld en alle vuiligheid wordt openbaar gemaakt.”

“Zei de minister dat? En vertrouw jij haar? Stel nu eens dat ze er straks, als ze weer op kantoor is, toch anders over denkt? Heb je daaraan gedacht?”

“Ik vertrouw haar, mma. Ik heb gehoord wat ze zei. Ik heb haar ogen gezien. Ze kan dit niet allemaal naast zich neerleggen.” Mosa was vol vertrouwen, maar de woorden van haar moeder zetten haar wel aan het denken.

“Hoor eens, ik weet niet hoe dit soort dingen precies in zijn werk gaat, maar ik weet wel dat de minister ervan kan worden beschuldigd dat zij niet eerder heeft ingegrepen. Misschien besluit ze wel dat onderzoek toch maar niet door te laten gaan als ze er nog eens een nachtje over heeft geslapen. Of misschien willen andere leden van de regering niet dat dat onderzoek er komt. Misschien is zij niet de enige die daarover beslist! En volgend jaar zijn er verkiezingen!”

Mosa’s opgetogen stemming zakte wat weg. Haar moeder kon heel goed gelijk hebben. De minister kon maar zo besluiten dat het beter was het deksel op de beerput te houden als de consternatie van vandaag was weggeëbd. Ze zouden haar op de een of andere manier aan haar belofte moeten houden.

“Jullie zijn maar een stel schoolmeiden,” zei Mara met een bezorgd gezicht. “Zij kan gewoon keihard beweren dat ze nooit een onderzoek heeft toegezegd. Of het onderzoek kan zich richten op jullie als schuldigen. Zij kan besluiten jullie gedurende het onderzoek tijdelijk te schorsen. Dan zijn jullie afgescheiden van de rest van de leerlingen, en die hebben dan misschien niet meer de moed om te vertellen wat ze weten. Mosa, ik maak me zorgen. Je doet binnenkort eindexamen. Als je geschorst wordt, kun je het examen niet maken.”

Mosa sprong op, waardoor haar moeder bijna van de bank viel. Ze nam het gezicht van haar moeder tussen haar handen, alsof Mara een klein meisje was, en zei heel ernstig: “Dank je, dank je. Dank je wel. Jij bent zó ontzettend slim.” Ze zoende haar en zei dat ze naar huis moest gaan. Haar stomverbaasde moeder probeerde haar hand vast te pakken om haar tegen te houden. “Alles komt goed! Echt waar! Ik zal het later uitleggen!” En weg was ze.

Mosa haastte zich naar haar medesamenzweersters, en binnen een paar minuten waren ze weer allemaal bij elkaar. De minister was vertrokken en de meisjes verkeerden in een overwinningsroes. Het was een vermoeiende dag geweest, maar ze waren opgetogen over wat ze hadden bereikt en bedankten Mosa telkens opnieuw omdat zij alles op touw had gezet.

Mosa wuifde hun loftuitingen weg en zei dat ze weer de zaal in moesten gaan. Daar vertelde ze wat haar moeder naar voren had gebracht. De blije gezichten versomberden op slag. Verscheidene meisjes begonnen tegelijk te praten, maar Mosa legde hun het zwijgen op. Ze legde uit hoe zij het probleem wilde oplossen. Het was heel simpel. Binnen een paar minuten hadden de meisjes een brief opgesteld waarin ze de minister bedankten dat ze het besluit had genomen een onderzoekscommissie in het leven te roepen om de problemen op school te onderzoeken: machtsmisbruik, ongewenste intimiteiten, veelvuldige en onterechte lijfstraffen en het dwingen van leerlinges tot seksuele omgang met ‘grote mannen’ uit het dorp. Ze besloten met de mededeling dat er kopieën van de brief waren gemaakt voor drie kranten, maar dat deze pas maandagochtend zouden worden verstuurd, en bovendien pas nadat de meisjes kennis hadden gemaakt met de leden van de commissie. Ze waren namelijk van mening dat ze wat steun nodig hadden bij het te woord staan van de pers, te meer daar verslaggevers van twee kranten al hadden laten weten in het verhaal geïnteresseerd te zijn. Ze ondertekenden de brief allemaal.

Twee leerlinges werden belast met de taak de brief zondagochtend vroeg te bezorgen bij de woning van de minister. Ze zouden met de bus naar Gaborone gaan. Lilian wist dat alle ministers in een wijk vlak bij het grote winkelcentrum woonden. Het zou niet moeilijk zijn de woning van de minister van Onderwijs te vinden.

Uiteraard had nog geen enkele krant interesse getoond. Er waren alleen mensen van de staatskrant aanwezig geweest, en die zouden schrijven wat de minister hun opdroeg te schrijven. Mosa was er zeker van dat na hun verhulde dreigement om de zaak openbaar te maken de commissieleden maandagochtend vroeg al op school zouden zijn, als ze er niet eerder waren. Ja, ze verwachtte min of meer al voor het einde van het weekend bezoek te krijgen van een paar hoge pieten.

Sinah wilde graag met Mosa mee naar huis lopen, maar Mosa zei dat ze nog iets persoonlijks te doen had. Sinah drong niet aan; ze wist inmiddels dat het geen zin had haar vriendin onder druk te zetten.

Een paar minuten later had Mosa, nog steeds op school, haar broer gevonden. “Stan, mag ik je fiets lenen? Ik breng hem morgen terug.”

“Hé!” zei Stan. “Moeten wij het niet even over een paar dingen hebben? Over protestdansen bijvoorbeeld? En toneelvoorstellingen die de hele school op z’n kop zetten…?”

“Ik weet het, ik weet het. Later. Hoe zit het met die fiets?”

“Heb je geld nodig voor de bus? Ben je moe? Dat kan ik je na vandaag niet kwalijk nemen. Ik kan je geld geven voor een kaartje.”

“Nee, Stan, ik heb een fiets nodig. Mag ik alsjeblieft je fiets gebruiken? Ik moet een droom in ere herstellen.” Uit de manier waarop ze het zei en uit haar houding begreep Stan dat ze niet van plan was om meer los te laten.

“Goed, en houd hem maar zo lang je wilt. Ik gebruik hem toch bijna nooit.”

“Dank je, Stan. Ik heb hem alleen vandaag nodig. Dat weet ik zeker,” antwoordde Mosa.

Een paar minuten later was Mosa onderweg op de fiets van haar broer. Ze reed, gleed, zweefde. Ze liet haar jeugd herleven om een droom in ere te herstellen die in een nachtmerrie was veranderd.

Ze reed Sinah voorbij en zwaaide. Sinah fronste haar wenkbrauwen, maar glimlachte toen en zwaaide terug. Ze vroeg zich hoofdschuddend af wat haar ondeugende vriendin nu weer in haar schild voerde.