“Wat hebben ze tegen hem gezegd, die oude mannen? Wat hebben ze tegen Tshepo gezegd?” De vraag werd gesteld met een ondertoon die Stan deed opkijken. Hij voelde dat zijn zus een van haar duistere buien had, een mengeling van woede, frustratie en strijdlust. Het was zaterdagmiddag en ze liepen samen naar huis van de bruiloft van hun nichtje Mimi, waar ze de hele dag waren geweest.
“Hoe bedoel je?” vroeg Stan, alsof hij hoopte dat uitstel van het antwoord zou leiden tot afstel. Hij wist precies waar Mosa naartoe wilde met haar vraag, maar hij was moe van de lange dag en was liever op z’n gemak naar het huis van Mitch teruggekuierd.
Mosa wierp haar broer een boze blik toe. “De aanwijzingen die de kersverse echtgenoot van de andere getrouwde mannen kreeg. Wat zeiden ze?”
“Mosa, hoe moet ik dat weten? Die aanwijzingen worden in besloten kring gegeven, dat weet je toch. Daar mogen alleen getrouwde mannen bij zijn.”
“Draai er niet omheen. Jij was erbij, ik heb je gezien. Je bracht hun thee en bier. En ik weet dat je goed kunt afluisteren.” Ze wisten allebei dat Stan, net als Mosa, altijd luistervinkje speelde als ergens geen kinderen bij mochten zijn. Afluisteren was trouwens nooit moeilijk, want alle volwassenen dachten kennelijk dat kinderen te dom waren om dingen te begrijpen. En ze vroegen altijd om thee en water, dus tijdens zulke alleen voor volwassenen bestemde bijeenkomsten liepen de kinderen in en uit.
“Mosa, je weet dat die dingen niet voor mijn oren bestemd waren en dat het zeker niet de bedoeling is dat ik jou ga vertellen wat ik heb gehoord. Ik zou problemen kunnen krijgen als jij het in je hoofd haalt te gaan rondbazuinen wat ik je vertel.”
“Kom op, denk nou eens even na. Waarom moet er überhaupt zo geheimzinnig worden gedaan over die aanwijzingen? Iedereen zou al lang van tevoren moeten weten wat het huwelijk inhoudt. Dan zouden we tenminste weten waar we aan toe zijn als we eraan beginnen.”
“Hou op, Mosa. We weten allebei dat jij wilt dat ik het je vertel omdat je dan nog meer argumenten in handen krijgt voor een mening die je toch al hebt. Ik wil je zelfs wel verklappen dat ik het met je eens ben. Maar toch vertel ik jou liever niet wat ik heb gehoord. Het is uitsluitend bestemd voor de oren van de kersverse echtgenoot.” Op zulke momenten wenste Stan weleens dat hij een lief, zwijgzaam zusje had dat afwaste en het erf aanveegde en niet alles tot op de bodem toe wilde uitzoeken.
“Oké, ik heb een voorstel. Ik vertel jou wat ze tegen de bruid zeiden als jij mij vertelt wat ze tegen de bruidegom hebben gezegd.”
“Dat is geen eerlijke deal, en dat weet je heel goed. Ik wil trouwens helemaal geen deal met je sluiten! Maar jij vraagt mij je informatie te geven die alleen voor mannen bestemd is. De bruid krijgt haar aanwijzingen in aanwezigheid van de bruidegom, en van zowel mannen als vrouwen. Elke gek kan naar een willekeurig bruiloftslied luisteren om erachter te komen wat jij mij biedt in ruil voor mijn verhaal.” Stan moest ondanks zichzelf glimlachen. Hij hield van die listige, emotionele zus van hem.
“Goed, goed. Vergeet die deal. Maar je kunt het me toch beter vertellen, want voor ik het weet laat ik je niet met rust, dat weet je. Waarom maak je geen einde aan die lijdensweg?”
Stan gooide het over een andere boeg. “Als ik je vertel wat ik heb gehoord, zul je daar kwaad om worden. Ik weet niet of ik wel degene wil zijn die het je vertelt. Ik zou deze dag liever in een prettige stemming afsluiten. Kunnen we er niet morgen op terugkomen?”
“Wees maar niet bang, ik zal de boodschapper niet vermoorden. Ga je gang; ik luister.”
“Zoals ik al zei, heb ik maar een klein deel gehoord van wat ze zeiden. Ik kan niet garanderen dat datgene wat ik heb gehoord representatiefis voor het volledige advies dat Tshepo kreeg. Ik heb alleen gehoord wat oom Maruping zei. En je weet hoe die is.”
“Ik luister.”
“Nou, oom Maruping zei tegen Tshepo dat hij moest proberen zijn vrouw niet te slaan. Hij zei…hij zei…dat hij het, als het dan per se moest, niet in het openbaar moest doen. Hij gaf hem ook het advies haar niet op of rond haar gezicht te slaan.” Stan zweeg. Zijn lichaam was hevig gespannen, alsof hij een explosie verwachtte. Mosa zei niets, maar haar houding maakte duidelijk dat ze het hele verhaal wilde horen.
“En Rra-Masu vulde aan dat hij nooit zijn blote handen mocht gebruiken om zijn vrouw te slaan. Gebruik een riem of een tak, zei hij, maar nooit je blote handen. Hij zei dat een man die zijn blote handen gebruikt problemen kan krijgen, omdat hij zijn vrouw gemakkelijk kan doden. Als hij eerst een riem of een tak gaat halen, krijgt hij de kans om een beetje af te koelen. Ik herhaal alleen maar wat ik heb gehoord, ja? Kijk me niet zo aan.” Mosa zei nog steeds niets, en Stan moest wel doorgaan. “Hij zei ook dat het eerste jaar cruciaal was voor het vestigen van zijn gezag. Wanneer een man zijn vrouw in het eerste huwelijksjaar niet duidelijk maakt wie de baas is in huis, zal het hem daarna nooit meer lukken.”
“En wat zei Tshepo?”
“Helemaal niets! Er werd hem ook niets gevraagd. Hij kon alleen maar luisteren. Hij kreeg niet de kans iets te zeggen. Het waren aanwijzingen, geen vragen. Hij voelde zich er duidelijk niet lekker bij. Ik had zelfs met hem te doen.” Stan zwaaide met zijn handen onder het praten.
“Wat zei Rra-Kubu?”
“Dat heb ik niet gehoord. Zoals ik al zei, ik was er niet de hele tijd bij. Ik moest ook doen alsof het me niet interesseerde, anders hadden ze me eruit gegooid, of zelfs afgeranseld, omdat ik afluisterde. Misschien krijg ik alsnog slaag als jij dit allemaal gaat rondvertellen.”
“Heeft iemand het gehad over liefde? Respect? Vriendschap? Kameraadschap?”
Stan bleef staan en keek zijn zus aan. Hij keek gekwetst en boos. “Mosa, je behandelt me alsof ik medeplichtig ben. Je hoort me uit. Dat is niet fair!”
Mosa negeerde de boosheid van haar broer en herhaalde haar vraag, met een beheerste, ijzig kalme stem: “Heeft iemand het gehad over liefde? Respect? Vriendschap? Kameraadschap?”
Stan voelde zich verslagen. Hij liep naast zijn zus verder en vervolgde zijn verhaal. Hij vertelde dat ze Tshepo hadden gewaarschuwd dat zijn liefde voor zijn vrouw hem het eerste jaar van hun huwelijk blind zou maken voor haar tekortkomingen; dat het smerigste eten nog lekker zou smaken. Hij werd er echter aan herinnerd dat het huwelijk lang nadat die liefde was verdampt nog steeds zou bestaan. Het was zijn plicht als man en hoofd van het gezin ervoor te zorgen dat het huwelijk, dat een band tussen twee families is, niet in gevaar zou worden gebracht door zijn liefde voor zijn vrouw.
“Werd er iets gezegd over huwelijkstrouw?” wilde Mosa weten.
“Ze zeiden tegen hem dat iedere man af en toe een scheve schaats rijdt en dat alleen een dwaas opschept over zijn maïtresses. Er werd hem op het hart gedrukt in het huis van een maitresse nooit te veel te eten van iets wat hij ook thuis kon krijgen. Volgens Rra-Kubu kun je een echtgenote niet erger beledigen dan door haar maaltijden niet op te eten.”
“Wat vond je ervan toen je dat allemaal hoorde? Wat vind je ervan?”
“Hoezo? Ik trouw toch niet? Ik heb geen zin om nog meer vragen te beantwoorden zolang jij in deze stemming bent.”
“In wat voor stemming ben ik dan?”
“Je bent kwaad, dat is duidelijk. En je scheert mij over één kam met al die lui. Je kent me goed genoeg om te weten dat ik nooit zou instemmen met al die onzin. Ik zie niet in waarom je mij in het nauw zou moeten drijven en eisen dat ik je vragen beantwoord.” Stan was meer verontwaardigd dan boos.
Mosa klonk vermoeid toen ze antwoord gaf. “Ik eis niets, Stan. Nou ja, misschien ook wel. Maar ik moet zeker weten dat je aan mijn kant staat. Ik moet weten dat er één iemand is die aan mijn kant staat. Wil jij die ene iemand zijn?”
Stan wendde geërgerd zijn hoofd af. “Waarom moet jij altijd en eeuwig ruziemaken? Waarom ontspan je je niet eens en geniet je een beetje van het leven?”
“Kijk me aan, Stan. Kijk me aan.” Het was een bevel, Stan had geen keus; hij draaide zich om. Hij had verwacht Mosa’s ogen te zien fonkelen van woede, maar hij zag iets anders. Vermoeidheid. Een blik die hem om begrip smeekte. “Ik maak geen ruzie, Stan. Ik probeer met alle macht overeind te blijven. Kun je dat begrijpen?”
Stan probeerde haar op andere gedachten te brengen. “Mosa, je hebt de hele dag vrolijk gegeten en gezongen. Moet deze dag nou zo treurig eindigen? Moeten we in zo’n sombere stemming uit elkaar gaan?”
“Stel je mij nu verantwoordelijk voor die sombere stemming, zoals jij het noemt?” De woede was terug.
“Nee, ik zeg alleen maar dat het niet nodig is dat wij tweeën ruziemaken. Niet hierover in ieder geval. Waarom kunnen we dit gesprek niet uitstellen? We komen er vanavond toch niet meer uit, als we er ooit uitkomen. Waarom moeten we uitgerekend vandaag ruziemaken, nu ik je voor het eerst in een week zie?”
Mosa keek haar broer doordringend aan. “Goed, goed. Ik begrijp het. Maar je had eens moeten horen wat ze tegen Tshepo en Mimi samen zeiden. Ik wist niet wat ik hoorde! Er werd nota bene tegen haar gezegd dat ze erop moest rekenen—erop moest rekenen—dat Tshepo weleens een scheve schaats zou rijden. En dat werd gezegd waar hij bij zat! Dat komt volgens mij neer op een vrijbrief voor hem om zijn gang te gaan. Als het gebeurde, kreeg ze te horen, dan moest ze sterk en lief zijn. Ze moest zich vasthouden aan een van de steunpilaren van het huis voordat ze de neiging voelde opkomen zich te beklagen over zijn gedrag. Een echtgenote moet stug volhouden, zeiden ze. Scheiden is een schande, niet alleen voor de vrouw, maar voor haar hele familie. Mma-Ranko, de vrouw van Maruping, zei: “Tshepo is nu je vader.” Haar vader! Dat is toch absurd, Stan? Hoe kun je nou ooit de vader van je vrouw worden? Ik bedoel, wat geeft je het recht daartoe?”
“Nou begin je alweer! Hou alsjeblieft op. Ik kan er niet tegen als je zo doet. Wat heb ik gezegd of gedaan dat je je woede op mij richt? Waarom neem je mij op de korrel? Waarom zie je mij als medeplichtig?”
“Het spijt me, Stan, maar je bént medeplichtig. Dat zijn wij allemaal. Maar je hebt gelijk: ik heb niet het recht je zo te behandelen. Maar ga nog eens na wat er de hele dag is gebeurd. Het was net alsof Mimi een gebruiksvoorwerp was. Je hebt gehoord wat er op de allereerste bijeenkomst van de families gezegd werd. Je hebt vanmiddag het hoefritueel gezien. Hoe kan ik nou niét kwaad zijn?”
Mosa’s gedachten gingen terug naar de eerste bijeenkomst van de beide families. Tshepo’s familie was gekomen om Mimi ten huwelijk te vragen. Mosa was een van de meisjes die de gasten thee en eten brachten. Er waren minstens dertig mensen, mannen en vrouwen. Mosa was gefascineerd door de wisselwerking tussen de beide families. Soms werden de besprekingen bijgewoond door zowel mannen als vrouwen, andere keren zonderden de mannen zich af om onder elkaar te praten. Het was net alsof je naar een oud toneelstuk keek dat de spelers door en door kenden. Sommigen hadden belangrijke rollen, anderen waren figuranten. De ooms van moederskant en hun vrouwen leken de hoofdrol te spelen. Mosa schonk thee in en deelde koppen rond alsof de gesprekken om haar heen haar totaal niet interesseerden. Niemand, behalve misschien haar moeder, had kunnen raden dat ze wel degelijk geïnteresseerd was.
“Onze zoon heeft in deze familie een kalebasfles met water gevonden,” verklaarde Tshepo’s tante.
“Die kalebasfles, hoe heet die volgens uw zoon?” antwoordde Mimi’s tante.
“Volgens onze zoon draagt die fles de naam Mimi.”
“Mimi, zo. En heeft die Mimi ook een achternaam?”
“Ja, Mimi Selato.”
“Wat heeft uw zoon u nog meer verteld over die kalebasfles?”
“Onze zoon wil die fles voor zichzelf hebben; hij wil Mimi tot zijn vrouw maken.”
“En hoe is de toestand van die kalebasfles volgens uw zoon?”
“Als vrouw van de oom van de jongeman die in de familie Selato een kalebasfles met water zoekt, verklaar ik dat ik de vraag niet begrijp.”
“Heeft de kalebasfles die u zoekt barsten of is hij ongeschonden?”
“De kalebasfles die wij zoeken heeft barsten; twee barsten, om precies te zijn.”
“Wie is er verantwoordelijk voor die twee barsten?”
“Wij zijn verantwoordelijk voor de tweede barst. Maar we zijn bereid de verantwoordelijkheid voor de eerste eveneens op ons te nemen.”
“Wat bedoelt u? Spreek u duidelijk uit, zodat allen hier verzameld u begrijpen. De verantwoordelijkheid waartoe u zich verbindt, is groot.”
“Onze zoon vertelt ons dat de kalebasfles twee barsten heeft. Onze zoon is verantwoordelijk voor de tweede barst. Maar hij aanvaardt de fles met allebei de barsten. Wij nemen de verantwoordelijkheid voor die barsten op ons. We accepteren de vrouw en de twee kinderen.”
“We hebben u gehoord. Wat biedt u ons aan voor de barst die u hebt veroorzaakt? We kunnen niet bespreken of u ons kind tot vrouw mag nemen voordat we het over dat probleem hebben gehad. We kunnen u geen antwoord geven voordat u het pad dat u hebt bevuild weer hebt schoongeveegd. Wat is daarop uw antwoord?”
“Dat accepteren wij. We waren voorbereid op die berisping. We bieden onze verontschuldigingen aan. We smeken u uw handen in koud water te dompelen voordat u de neiging voelt opkomen ze tegen ons op te heffen. Wij komen in vrede, en we verontschuldigen ons voor het gedrag van onze zoon, die zonder de bescherming van het huwelijk de vader is geworden van een kind in uw huis. We bieden u de traditionele tlhagela-koe aan.”
“We hebben u gehoord. We hebben uw verontschuldigingen gehoord. We hebben kennisgenomen van uw aanbod tot betaling van de tlhagela-koe. Maar we hebben nu even tijd nodig om de kwestie in eigen kring te bespreken.”
Terwijl de bezoekende familie werd weggeleid naar een naburig erf, kwam Mimi’s familie bijeen om het aanbod van de tlhagela-koe te bespreken. Mosa miste het grootste deel van de gesprekken die volgden, maar bleef zoveel mogelijk in de buurt door opnieuw thee en brood te gaan ronddelen aan de dankbare aanwezigen. Ze ving haar moeders blik. Mara liet zich niet voor de gek houden door het grote vertoon van gastvrijheid van haar dochter. Ze kende Mosa maar al te goed. Anderen wensten haar geluk met zo’n plichtsgetrouwe dochter. Moeders klaagden over de luiheid van de moderne jeugd, terwijl vaders diezelfde moeders ervan beschuldigden niet streng genoeg te zijn.
Het gesprek kwam weer op Mimi en de onderhandelingen voor haar huwelijk. Iedereen werd het erover eens dat Mimi’s tweede kind twee jaar oud was nadat iemand naar voren had gebracht dat het meisje was geboren in het jaar dat oma Rankgole was gestorven, twee oogsten geleden.
Er werd gepraat over het feit dat Tshepo al sinds de geboorte van hun kind min of meer samenwoonde met Mimi. Sommigen betoogden dat ze hem alleen al vanwege dat gedrag een extra koe moesten laten betalen; anderen beweerden dat de stamgebruiken niets zeiden over zo’n extra betaling. Er werden voorbeelden genoemd van gevallen waarin de betaling van een extra koe was opgelegd aan de familie van een schoonzoon in spe; maar ook andere waarin de betaling van de tlhagela-koe pas na vele jaren samenwonen en de geboorte van nog veel meer kinderen had plaatsgevonden. Er ontstond een discussie over de vraag wat het echte stamgebruik was en wat moderne afwijkingen daarvan waren. Iemand merkte op dat ze zich niet zo vroeg in de onderhandelingen over het huwelijk al zo onbuigzaam moesten opstellen en dat er ook nog zou worden gepraat over de bogadi, de bruidsprijs. Bij die gelegenheid zouden ze dan hard moeten onderhandelen om het maximale aantal stuks vee als bogadi binnen te slepen.
Een tante die op weg was naar het toilet en nog even iets zei, werd berispt. Er werd haar verzocht ofwel te gaan zitten en haar bijdrage aan het gesprek te leveren, ofwel weg te gaan en die uit te stellen tot later. Op haar leeftijd en met haar ervaring behoorde ze te weten dat staande spreken ongeluk over het huwelijk bracht. Het huwelijk zou dan nooit tot rust komen en gelukkig worden, maar ongedurig zijn en verward heen en weer fladderen. Het feit dat ze zoiets had gedaan, was het zoveelste voorbeeld van de teloorgang van de goede oude gebruiken. Het was een wonder dat God nog de moeite nam hun af en toe regen te zenden, met al die flagrante schendingen van de cultuur en de tradities. De tante bood haar excuses aan en vroeg de voorouders om vergiffenis. Van haar bijdrage aan het gesprek kwam niets meer terecht; die was kennelijk door de berisping uit haar hoofd verdrongen.
Na de voors en tegens van een verzoek om extra betaling voor Tshepo’s gedrag te hebben overwogen, kwam de familie overeen dat een tlhagela-koe en een bijl voor de oom voldoende waren als blijk van verontschuldiging namens de familie van de bruidegom in spe. Er werd ook overeengekomen dat de koe een echte koe moest zijn en niet de tegenwaarde ervan in geld. De andere familie werd weer binnengeroepen en de zaak werd zonder één enkel protest geregeld. Vervolgens werd er over andere zaken gesproken.
Die middag was Mosa voor het eerst getuige geweest van het hoefritueel. Haar aandacht werd getrokken door een optocht van ongeveer twintig mannen bij het huis twee erven verderop, waar Tshepo’s familie logeerde tijdens de drie dagen durende viering van de bruiloft. De optocht had de aandacht getrokken van giechelende jonge vrouwen en opgewonden jongemannen. Voorop liep de oom van de bruidegom, Rra-Lenong. Direct daarachter kwam de bruidegom zelf. Tshepo keek schaapachtig en bedremmeld uit zijn ogen. De oom hield een stok omhoog waarop een hoef was geprikt. De optocht schuifelde traag voort, onderweg steeds meer kijkers trekkend die achter aansloten.
De optocht liep het erf op en langs de talloze bruiloftsgasten naar de plek waar vijftien oudere mannen, allemaal familieleden van Mimi, onder een mogononoboom zaten. De mannen deden demonstratief alsof ze met elkaar zaten te praten en de hele optocht niet opmerkten. Rra-Lenong ging op zijn hurken zitten en verklaarde dat hij namens de familie van de bruidegom de hoef kwam aanbieden. De andere leden van zijn gezelschap zaten inmiddels ook op hun hurken. De bruidegom had zijn hoofd gebogen en vermeed het iemand aan te kijken. De oude mannen negeerden de rij neergehurkte mannen nog steeds en bleven met elkaar praten. De hoefdrager en zijn entourage bleven een poosje gehurkt zitten, met de hoef voor iedereen zichtbaar op de stok geprikt. De hoefdrager schraapte zijn keel en verklaarde, ditmaal iets luider, dat hij de hoef ter onderzoeking en goedkeuring kwam aanbieden, waarbij hij deze in de richting van de oude mannen liet zakken. Een van de oude mannen stak zijn hand uit en trok de hoef van de stok. Hij bekeek hem van alle kanten en inspecteerde hem nauwgezet. Na langdurig geknik en goedkeurend gemompel beet de oude man in de hoef. De taaie huid trok eerst strak van de spanning en knapte toen af, en er bleef een witte plek achter. Mosa had verwacht dat er bloed uit zou komen, maar dat gebeurde niet. De oude man kauwde luidruchtig en gaf de hoef door aan zijn gerimpelde buurman. Zo ging de hoef van hand tot hand, en alle mannen bekeken hem om beurten en beten erin. De oude mannen keken elkaar aan, en na een hele tijd verklaarden ze met een samenzweerderig glimlachje dat de hoef hun goedkeuring had.
“U kunt zien dat we onze dochter compleet en onbeschadigd aan u overdragen. Ze heeft twee ogen, twee oren, twee armen, twee benen.” En, na een veelbetekenende stilte: “En ook alle andere belangrijke lichaamsdelen zijn aanwezig. Of is het u bekend dat er iets ontbreekt?”
“Nee, meneer,” antwoordde Rra-Lenong. “Uw dochter is in het bezit van al haar lichaamsdelen. Ze mankeert niets.”
“Als dat zo is, geeft u ons haar dan ook compleet en onbeschadigd terug in het geval dat u haar ooit niet meer mocht willen houden. We nemen haar niet terug als er een oog of een oor of welk ander lichaamsdeel dan ook ontbreekt. Zij is nu van u.”
Rra-Lenong wendde zich tot zijn entourage en verklaarde: “De hoefis nu van ons. De dochter van de familie Selato is nu van ons. Laten we teruggaan en het goede nieuws aan de wachtende moeders vertellen.”
De toekijkende vrouwen begroetten dit nieuws met een oorverdovend gejoel. Een oudere vrouw, die zo op het oog te oud was om zich te bewegen, stoof naar voren. Een naakte borst sprong te voorschijn vanonder haar blouse. Ze pakte hem vast, wreef erover en bood hem vol trots aan Tshepo aan, die aan dit aanbod trachtte te ontsnappen door snel langs zijn oom te glippen. Maar de oude vrouw liet zich niet zo makkelijk afschepen. Ze versperde Tshepo de weg, danste, joelde en overlaadde hem met loftuitingen. Hij boog vreselijk gegeneerd zijn hoofd, duwde de oude vrouw weg en vluchtte het erf af, gevolgd door de rest van zijn gezelschap.
Mosa had met Tshepo te doen, want ze wist dat hij een vrolijke en hartelijke man was. Had hij zich wel gerealiseerd dat hij dit allemaal zou moeten doorstaan? vroeg ze zich af. Jonge mensen weten heel weinig totdat het te laat is.
Mosa had wel naar Tshepo toe willen gaan om met hem te praten. Het was duidelijk dat hij nauwelijks kon verdragen dat er in dergelijke grove bewoordingen over zijn nieuwe vrouw werd gepraat. Zou hij net zo aangedaan zijn geweest als ze het over de vrouw van een andere man hadden gehad? Ze dacht van wel. Maar misschien had hij het, net als de andere jongemannen die toekeken en niet het middelpunt van de plechtigheid waren, ook wel vermakelijk gevonden, en had hij met grote ogen toegekeken, gegrinnikt en rare bokkensprongen gemaakt terwijl de oude mannen de hoef rond lieten gaan.
Mosa had gevoeld hoe er neerslachtigheid was opgeweld op dezelfde plek in haar hart waar eerst opgetogenheid was geweest. Ze ging door met het ronddelen van eten en het ophalen van vuile borden, maar een deel van haar was vertrokken naar een onbereikbaar verre plek.
Later sloop ze een kamer binnen die grensde aan de kamer waar de bruid en bruidegom zaten, om de laatste aanwijzingen af te luisteren die het huwelijkspaar van de ouderen kreeg. Ze kon nu net zo goed de volle portie neerslachtigheid incasseren. Terwijl de bruidegom zijn wijze lessen apart had ontvangen, kreeg de bruid de hare in aanwezigheid van haar kersverse echtgenoot, die zelf ook nog extra adviezen kreeg. De ouderen waren zowel mannen als vrouwen en afkomstig uit beide families. Alle aanwezigen moesten ofwel getrouwd, ofwel weduwe of weduwnaar zijn; gescheiden mensen werden op een moment als dit niet als goed voorbeeld beschouwd.
Vanwege de afmetingen van de kamer en het aantal aanwezigen stond de deur open, zodat een deel van de groep in de smalle gang kon staan. De bruid en bruidegom zaten naast elkaar, hij op een stoel en zij op een mat. Vanuit haar schuilplaats kon Mosa alleen de bovenkant van Mimi’s hoofd zien; en zelfs wanneer ze dichterbij was geweest, zou ze het gezicht van de jonge vrouw waarschijnlijk niet duidelijker hebben kunnen onderscheiden. Een tante beval Mimi herhaaldelijk op waarschuwende toon omlaag te kijken, omdat ‘de blik van een bruid niet hoort rond te zwerven’. Maar Mosa zag wel het hele gezicht van Tshepo, die zo te zien nog steeds niet was bijgekomen van het hoefritueel. Op zijn eigen trouwdag zat hij er eenzaam en ongelukkig bij.
De jonge echtgenoot werd op het hart gedrukt geen nachten elders door te brengen, geen maaltijden te missen en zijn vrouw niet te slaan. Maar mocht hij een van deze dingen toch eens doen, dan werd de jonge echtgenote te verstaan gegeven dat ze niet te heftig moest reageren. Mimi kreeg te horen dat alle gezinnen problemen hadden, maar dat alleen vrouwen die de adviezen en aanwijzingen die ze voor het huwelijk hadden gekregen niet ter harte namen, die problemen aan de hele wereld liepen te verkondigen. Ze diende haar huis niet bloot te stellen aan de blikken van de buitenwereld, en het was haar plicht haar man tevreden te houden.
“Een vrouw zoekt steun en troost bij de steunpilaar van het huis voordat ze haar problemen uitschreeuwt.”
“Een vrouw vraagt haar man nooit waar hij is geweest.”
“Een man mag hout gaan hakken op een naburig veld. Alleen een vrouw die te nieuwsgierig is, hoort dingen die ze niet hoeft te weten.”
“Een vrouw moet voor haar man koken, schoonmaken en wassen.”
“Een man die koud eten krijgt voorgezet, gaat ergens anders warm eten zoeken.”
“Zorg dat je man nooit hoeft te klagen dat hij honger heeft.”
“Een getrouwde vrouw mijdt het gezelschap van ongetrouwde vrouwen.”
“Een getrouwde vrouw moet zorgen dat de vuren in huis nooit uitgaan.”
“Er is geen huis waarvan het dak niet lekt, maar vrouwen vertellen niet al hun problemen aan iedereen op straat.”
Mimi kreeg te horen dat het huis van haar ouders nu niet meer het hare was.
“Wij hebben hun vee in ontvangst genomen. Zij hebben jou in ontvangst genomen. Nu moet je maar stug volhouden.”
“Je hoort hier nu niet meer thuis. Wij hebben deze man niet voor jou uitgekozen; dat heb je zelf gedaan.”
Ze was nu onderworpen aan haar man en zijn ouders. Mimi werd te verstaan gegeven dat ze, mocht ze ooit de behoefte voelen zich te beklagen over de behandeling die haar man haar gaf, dan bij de familie van haar man moest zijn en niet bij haar eigen familie.
“Je moeder is nu de moeder van je man, niet meer de vrouw die je ter wereld heeft gebracht.”
“Maak ons niet te schande. Geen van ons is ooit gescheiden; zorg dat jij niet de eerste wordt.”
Mimi was in tranen uitgebarsten onder dit bombardement, en haar familie was tevreden met deze reactie. Een bruid die niet huilde als ze de laatste aanwijzingen voor het huwelijk kreeg, was een koppige meid en een schande voor haar familie.
In de bruiloftsliederen die vervolgens werden gezongen, werden alle raadgevingen nog eens herhaald, zodat Mimi opnieuw moest huilen; ze huilde terwijl de mensen zongen dat ze weg moest gaan en moest kennismaken met de zweep, en dat ze de taarten hadden opgegeten en haar nu alleen lieten met de problemen van het huwelijk. In een ander lied werd de echtgenoot vermaand haar niet echt te slaan, maar te doen alsof met een tak. En terwijl de kersverse bruid al deze liederen snikkend aanhoorde, maande weer een ander lied haar niet te huilen omdat zij haar man zelf had uitgekozen. Er waren liederen die haar vertelden dat ze was gekocht en betaald. Zelfs in de liederen waarin geen problemen en afranselingen voorkwamen, werd Mimi een leven van werken voor andere mensen in het vooruitzicht gesteld. De moeder van de bruidegom werd opgeroepen de pannen niet meer aan te raken omdat de nieuwe kokkin was gekomen. De juichende menigte zong over de geslaagde aankoop van Mimi en het voordeel van een waterdraagster. Maar niet alle liederen gingen over tegenspoed; in sommige werd Mimi’s schoonheid vergeleken met die van de sterren, in andere werd ze gewaarschuwd voor een boze schoonmoeder. Het waren allemaal oude liederen, die al vele malen eerder op talloze bruiloftsfeesten waren gezongen.
Dankzij dit alles had Stan nu een tamelijk onaangenaam gesprek.
“Mag ik je eraan herinneren wat je een paar maanden geleden tegen me zei: dat je andermans gewoonten moet respecteren zolang je er zelf geen last van hebt?” waagde Stan op te merken.
“Daar gaat het nou precies om, Stan. Ik heb hier wél last van. Ik voel me erdoor gekwetst. Ik ben een vrouw, en ik vond dat hoefritueel beklemmend. Ik voelde me vernederd door de laatste aanwijzingen die Mimi kreeg. En zeg nou alsjeblieft niet dat ik die helemaal niet had mogen horen. Daar gaat het niet om. Waar het om gaat is dat die hele huwelijksplechtigheid, van begin tot eind, beledigend was voor vrouwen. Het was een gesanctioneerde vernedering. Vrouwen werden afgeschilderd als gebruiksvoorwerpen voor mannen.”
Stan was het eens met alles wat zijn zus had gezegd, maar hij had het gevoel dat zijn instemming alleen niet voldoende zou zijn om haar uit haar woedende en gefrustreerde stemming te halen. De laatste tijd werd hij in dit soort gesprekken altijd in het defensief gedrongen, en dat vond hij niet fair. Hij maakte de fout dat laatste hardop te zeggen.
“Niet fair! En dat zeg jij!” brieste Mosa met haar gebruikelijke heftigheid. “Het is misschien niet fair dat ik mijn woede op jou afreageer, maar is het fair dat de maatschappij waarin ik leef me voortdurend als een gebruiksvoorwerp bestempelt? Is het fair om mij een kalebasfles met barsten te noemen? Is het fair dat ze mijn vader koeien betalen in ruil voor mijn arbeidskracht en mijn vermogen om me voort te planten? Iemand anders wordt betaald om te zorgen dat mijn kinderen niet van mij zijn! Is het fair dat ik word gereduceerd tot een geslachtsorgaan, dat ik word voorgesteld als een hoef die van een koe is afgesneden? Is het fair dat mij wordt opgedragen mijn man te gehoorzamen? Hem ter wille te zijn en niet te klagen? Zijn afranselingen en zijn ontrouw te verduren? Het spijt me dat je eronder lijdt dat ik je dit vertel; maar meer hoef jij ook niet te vrezen.” Mosa’s hele lichaam was strak gespannen, alsof het krommen van één vinger, de kleinste hoofdbeweging, ja zelfs het fronsen van het voorhoofd het zou kunnen doen knappen.
“Ik snap het, ik snap het,” zei Stan; zijn stem klonk vermoeid en hulpeloos. “Je weet dat ik snap waarom je dat allemaal zegt. Ik kon het niet eens opbrengen om naar dat hoefritueel te kijken. Je weet dat ik me machteloos voel, maar wat kan ik doen? Wat kun jij doen? Ik kan de maatschappij waarin we leven niet veranderen, en jij kunt dat evenmin. De mensen doen de dingen hier al eeuwenlang zo. Dat verander je niet zomaar in een handomdraai. En Tshepo kon zich op geen enkele manier aan al dat gedoe onttrekken. Iedereen die wil trouwen moet eraan geloven, van begin tot eind. Wat moet ik zeggen? Wat kan ik doen?”
“Ik kan niet geloven dat we machteloos staan. Dat weiger ik te accepteren. Dat we alles maar over ons heen moeten laten gaan zonder een kik te geven. Overal om ons heen sterven mensen aan aids. Als vrouwen te horen krijgen dat ze maar moeten accepteren dat hun man vreemdgaat, komt er nooit verbetering in die situatie. Als zij werkeloos blijven toezien, stevenen we op een catastrofe af. Dat moet toch voor iedereen duidelijk zijn?”
“Dat ben ik met je eens.” Feitelijk was Stan in zijn analyse van deze kwestie nooit zover gekomen, maar hij was niet meer van plan zijn zus nog tegen te spreken. “Maar ik zie nog steeds niet in wat wij kunnen doen. De mensen kennen geen andere manier om de dingen aan te pakken.”
“Dat smoesje heb ik al zo vaak gehoord. Ik kan niet accepteren dat er nooit wat verandert alleen maar omdat het in het verleden nu eenmaal altijd zo is gedaan. Dat weiger ik gewoon! Punt uit!”
Broer en zus liepen een poosje zwijgend verder, en toen stelde Mosa voor om onder een grote morulaboom te gaan zitten.
“Maak me eens aan het lachen, Stan. Vertel me een verhaaltje.”
“Alsjeblieft niet.”
“Alsjeblieft wel.”
“Wat voor verhaaltje dan?”
“Maakt niet uit. Iets grappigs. Iets over het oerwoud. Over een leeuw en een hyena of zo. Iets wat me aan het lachen maakt.”
“Ik kan niet zomaar een grappig verhaaltje uit mijn mouw schudden na ons gesprek van zonet.”
“Jawel, juist na zo’n gesprek moet je iets grappigs vertellen. Haal me uit deze stemming. Alsjeblieft, Stan. Je kunt het. Maak me aan het lachen, alsjeblieft.”
De geiten die van de vruchten van de morula aten, schonken geen aandacht aan de twee jonge mensen, die tientallen vruchten verzamelden en ze vervolgens opaten. Stan vertelde zijn zus een verhaaltje, en zij luisterde terwijl ze zich te goed deed aan de ene na de andere vrucht en de pitten uitspuugde. Toen ze opstonden en verder liepen, waren ze in een vrolijke stemming gekomen. De zon was bezig onder te gaan, en toen Stan op zijn horloge keek, zag hij dat het zes uur was. Nadat hij zijn zus naar huis had gebracht, ging Stan naar zijn tijdelijke onderkomen bij meneer Mitchell.