De zon ging onder en besproeide de hemel met een fontein van kleuren. Allerlei tinten paars, roze, blauw, zilver, grijs en goud. Een stukje wolk veranderde van vorm: er vormde zich een grot. De randen van de grot waren oranjeachtig roze en hij zag er warm en uitnodigend uit, als roze fluweel. Een plek om je in zachtheid en liefde te wentelen. Ze keek diep in de grot en zag een meisjesbaby met een zacht gezichtje en een mopsneusje. Ze had haar beentjes ingetrokken alsof ze op het punt stond te gaan trappelen, zoals baby’s doen. De schoonheid van alles wat ze zag vermengde zich met de pijn, en ze wist niet of ze moest lachen of huilen en deed het allebei. Door haar tranen heen bleef ze kijken. Er kwamen nog meer kolkende kleuren, de baby vervaagde en in haar plaats verscheen een klein poesje. Het poesje vervaagde ook, met achterlating van een wolkpluim, een toefje goud in een roze grot. Toen begon de grot uit elkaar te drijven en alles wat er nog restte, was één gouden stuk wolk omlijst door zilver. Ze zocht de hemel af, hopend op nog een teken, maar ze zag alleen maar vormen die betekenisloos voor haar waren. Het grijs kreeg langzaam de overhand, maar er bleef een koppig zweem van duister roze. Angst veranderde in hoop, en ze suste haar hart dat het niet te veel moest hopen, omdat dat ongeluk bracht.
Toen de zon opkwam, rees de vrouw op naar een wakende toestand. Ze draaide een beetje heen en weer om makkelijker te liggen en hield zich weer stil toen ze een pijn voelde die zich door het onderste deel van haar lichaam verspreidde. Ze stak haar arm uit en voelde het minieme bundeltje naast zich. Ze glimlachte triomfantelijk terwijl de herinnering aan de vorige avond weer bovenkwam. Ze had een baby ter wereld gebracht: een prachtig meisje dat haar in huis zal helpen! Ze zal haar Mosa noemen, van mosadi, vrouw. Ze zal haar beschermen en verzorgen. Ze zal haar leren wat het inhoudt om een vrouw te zijn, en ze zal haar zien opgroeien tot een mooie vrouw. Ze zal haar naar school sturen, zodat ze niet zo dom zal zijn als haar moeder. Dan zal ze niet afhankelijk hoeven zijn van een man om te overleven. Ze zal trouwen. Maar uit liefde, niet uit noodzaak. Ja, ze zal een knappe, aardige man vinden die van haar zal houden en haar zal beschermen. Ze zullen mooie kinderen krijgen, die ook weer tot volwassenen zullen opgroeien. Maar tot die tijd zal ze heel goed op haar passen. Op die o zo kostbare dochter van haar.
Ze trok de baby naar zich toe en bracht het mondje naar haar tepel. Het mondje en de tepel pasten perfect. Uiteraard had de tepel dit vaker gedaan, maar hij hoefde het mondje niet over te halen. Er vloeide leven van de moeder in de dochter en liefde in beide richtingen, een drukke weg met drie verkeersstromen, op gang gehouden door één klein hartje en één groot hart, die weliswaar niet unisono sloegen, maar zeker wel in harmonie.
Pijn vermengde zich met liefde, hoop en bezorgdheid, en vreugde stroomde over en doordrenkte haar kussen. Ze viel weer in slaap terwijl de baby nog met haar verbonden was, een ander soort verbondenheid dan die van de afgelopen negen maanden.