Mara had een betrekkelijk rustige nacht gehad. Ze was onmiddellijk na het avondeten overvallen door vermoeidheid; haar slaap was nagenoeg droomloos en ze werd niet bezocht door nachtmerries. Ze had niet al te veel last van het onvermijdelijke komen en gaan van de oudere vrouwen, die er ‘s nachts vaak uit moesten om te plassen. Ze deelde inmiddels al zeven nachten een kamer met hen en was gewend geraakt aan die nachtelijke uitstapjes. Ze werd wakker van het licht dat door het kleine raam aan de voorkant viel. De dode wesp zal nog steeds op het glas geplakt; misschien wist zijn moeder wel niet dat hij dood was.
De zon stond op het punt op te komen, maar ze hoorde dat zich buiten al familieleden verzamelden. Ze stond op, gluurde door het raam en zag dat de grote waterpot stond te koken: er werd thee gemaakt. Er kwam een vrouw met een traditionele grasbezem in haar hand binnen, die haar meedeelde dat het rituele schoonvegen van het erf weldra zou beginnen. Vervolgens wendde de vrouw zich tot het verzamelde gezelschap en zei tegen de vrouwen dat ze ‘de bezem aankondigde’.
Ze begon de kamer aan te vegen, en sommigen van de vrouwen stonden op en hielpen haar door het erf vanaf verschillende punten schoon te vegen. Er waren een heleboel vrouwen, en binnen de kortste keren was de honderdtwintig vierkante meter stoffige aarde schoongeveegd. Alle sporen van Pule waren weg. Geen voetafdrukken; geen sigarettenpeuken; geen bierblikjes; geen luchtjes. Niets. Zijn bestaan was evenzeer uitgewist als dat van de wolkenflard die ze op zijn begrafenis had gezien.
“Mma-Pule,” riep iemand, “hier is het water voor je bad.”
Nadat ze had gebaad, trok ze een blauwe zomerjurk aan. Ze was de laatste tijd behoorlijk afgevallen en ze had een bedroefd, tamelijk lang gezicht, maar ze was nog steeds een opvallend mooie vrouw. Aan haar ogen zag je dat ze gauw lachte en haar gebaren waren traag en sierlijk. Maar de lach waarvan haar ogen vroeger gingen twinkelen had ze allang niet meer.
Nunu was al vroeg wakker, zoals de meeste kinderen, en klitte bij Mosa, die haar al een kop thee en een stukpha-phatha, zelfgebakken brood, had gegeven. Mara ging naar de latrinekuil en daarna terug naar de kamer om te wachten tot ze officieel naar buiten zou worden geroepen. Er verscheen een familielid, dat haar meedeelde dat de ouderen buiten wachtten en dat het tijd was dat ze zich bij hen voegde.
Mara kwam uit het huis te voorschijn. De zon was vrij snel gestegen. Geen aarzelingen vandaag, geen uitvluchten. Hoewel het niet later kon zijn dan negen uur ‘s-ochtends, lag het stoffige erf al te bakken in de hitte en zochten de mensen hun toevlucht in de schaduw van de bomen. Mosa en een paar andere meisjes waren al bezig de circa veertig familieleden ontbijt, thee tnphaphatha te serveren, heen en weer lopend tussen de kookplaats en de twee groepen, de mannen en de vrouwen. Een paar jongens waren buiten aan het voetballen; af en toe riep iemand tegen hen dat ze meer brandhout moesten brengen. Misschien vonden sommige meisjes het niet eerlijk dat zij werkten terwijl hun mannelijke leeftijdgenoten speelden, maar als dat al zo was, lieten ze niets merken: ze deden gewoon wat er van hen werd verwacht in het leven, zonder daarover te klagen of het in twijfel te trekken.
De mannen zaten bij hun eigen vuur, hoewel dat slechts smeulde. De vrouwen zaten voor het huis, onder de grootste kameeldoornacacia. De beide groepen zaten op gehoorsafstand van elkaar, dus het was meer een formele dan een daadwerkelijke tweedeling. Toen Mara de groep naderde, stond een van de vrouwen op om de mannen op de hoogte te stellen van haar aanwezigheid. Ze had ook kunnen blijven zitten en het hun toeroepen, maar dat zou niet als correct gedrag zijn beschouwd. De mannen kwamen naar de vrouwen toe om zich bij hen te voegen, en sommigen van hen lieten hun stoel staan. De betreffende echtgenotes sprongen op en haastten zich om de stoelen op te halen. De mannen gingen zitten. De ontblote hoofden hoog; de hoofden met sjaals laag.
Mmopi’s vrouw kondigde het wassen van Pules kleren aan. De vrouwen stonden op om aan het werk te gaan. De mannen gingen terug naar hun eigen vuur, en opnieuw kwamen er hoofden met sjaals overeind om de stoelen te dragen. Er was orde. Een oude dans, waarvan de choreografie eeuwen geleden was geschreven, werd voor de zoveelste keer opgevoerd. Als de mannen de stoelen hadden gedragen, zouden de vrouwen daardoor heel goed beledigd kunnen zijn geweest. Jaren geleden was een van hen uit Zuid-Afrika teruggekeerd met een man uit Malawi die zo verliefd op haar was dat hij haar met allerhande vrouwentaken hielp: hij droeg zijn eigen stoel en hielp haar met water halen en met het schoonvegen van het erf. Nog steeds krijgen degenen die dit verhaal vertellen kippenvel als ze aan die man denken, die voorovergebogen met een bezem het erf aanveegde. Zijn vrouw was ernstig in verlegenheid gebracht. Uiteraard was hij allang opgehouden met die dwaasheid, en hij had zelfs verklaard dat hij haar af en toe sloeg, net als de meeste andere mannen deden. De liefde was allang verdampt, en wat er overbleef, was het huwelijk.
Mara zou uiteraard niet deelnemen aan het wassen. Maar ze moest wel alle persoonlijke bezittingen van Pule aanwijzen. Over een paar dingen overlegde ze met Stan, maar ze wist de spullen grotendeels zonder hulp te verzamelen. Pule had er gedurende de laatste maanden van zijn leven maar heel weinig van gebruikt. Hij had het grootste deel van de tijd in bed gelegen, met een korte broek en een enkele keer ook een T–shirt aan. De mensengeur waar Mara op had gehoopt, ontbrak vrijwel overal. Desondanks zou alles worden gewassen en voor zes maanden worden opgeborgen in een oude koffer, en daarna zouden de spullen tijdens een speciale plechtigheid worden overhandigd aan zijn broer en zus en een aantal naaste familieleden.
De familie had gekozen voor zes in plaats van de gebruikelijke twaalf maanden. Dat was vanwege de plechtigheid om de voorouders gunstig te stemmen. Die kon natuurlijk niet worden gehouden in een huis dat in de rouw was.
Het wassen duurde ruim twee uur, dus pas tegen twaalven, nog steeds in de brandende zon, kon het scheerritueel beginnen.
Het scheren gebeurde midden op het erf, op een plek waar geen schaduw was en onder het toeziend oog van alle aanwezigen. Mara liep vanuit de schaduw naar de plek waar Mma-Ranko zat te wachten. Mara’s hoofd zou als eerste worden kaalgeschoren. Ze ging in de hete zon zitten terwijl iedereen vanuit de koele schaduw van de bomen toekeek. Mma-Ranko haalde het scheermes en het stuk zeep uit de verpakking en hield ze omhoog, zodat iedereen kon zien dat ze nieuw waren. Mma-Ranko wist dat de eer dit ritueel te mogen uitvoeren het gevaar met zich meebracht dat ze van hekserij werd beschuldigd. Haar was, net als nagels en voetafdrukken, een heel gemakkelijke manier om een vijand te grazen te nemen. Haar bewegingen dienden behoedzaam en traag te zijn, zodat niemand haar later zou kunnen beschuldigen van iets stiekems zoals het verstoppen van een plukje haar.
Mma-Ranko maakte het haar nat, zeepte het in en begon. Mara’s haar begon in plukken op de grond te vallen terwijl het scheermes over haar hoofdhuid ging, in rechte streken van voren naar achteren, met achterlating van een mooie baan. Telkens wanneer er een pluk afviel, raapte Mma-Ranko die zorgvuldig op en legde hem op een plek waar iedereen hem kon zien. Weldra was Mara’s schedel net zo glad als de voetbal waar de jongens mee speelden, en Mma-Ranko duwde haar hoofd zachtjes naar voren zodat iedereen het kon zien. Ze waste het gladde hoofd en droogde het met zachte, weloverwogen bewegingen af. Vervolgens maakte ze een fles vaseline open en hield hem zo dat iedereen erin kon kijken. De bovenlaag was glad; de fles was duidelijk nooit eerder gebruikt, nooit aangeraakt. Mma-Ranko deed een kwak vaseline op Mara’s hoofd en bood haar een slok traditioneel bier aan uit een kalebasfles die op de grond naast hen stond. Toen dat gedaan was, haalde Mma-Ranko een zwart schortje te voorschijn dat die ochtend genaaid was.
Mara deed het om; ze zou het de komende zes maanden moeten dragen. Tot slot verkondigde Mma-Ranko aan de verzamelde gasten: “Jullie dochter is kaalgeschoren.”
De toeschouwers knikten tevreden, en Mma-Ranko veegde het haar op één hoop, waarbij ze goed oplette dat ze zelfs de kleinste plukjes niet vergat. Ze overhandigde Mara het haar, en die pakte het samen met het water aan en liep naar de latrinekuil om het weg te gooien.
Het schortje veroorzaakte enig afkeurend gemompel onder de familieleden: moest Mara wel een schortje dragen? Was Pule daarvoor niet te oud geweest? Maar Rre-Namane, een waarzegger, had op dat schortje aangedrongen bij wijze van teken dat Pule, net als Thabo daarvoor, eigenlijk al als klein kind was gestorven, omdat ze allebei bij hun geboorte waren getekend door ontstemde voorouders. Sommige familieleden waren er niet van overtuigd dat dit in overeenstemming was met de gebruiken, terwijl anderen zich graag neerlegden bij het oordeel van een man die verstand van dit soort zaken had. Er waren er ook die betoogden dat het schortje alleen maar diende om anderen te laten weten dat Mara in de rouw was en dat de leeftijd van het kind er weinig toe deed.
Mosa was zoals gewoonlijk geïntrigeerd door de voortdurend veranderende gebruiken en door wat zij zag als een gebrek aan consequentie. Er werd altijd gediscussieerd over de vraag wat de echte traditie was en wat er aangepast was. Aangezien iedere volwassene zichzelf als een autoriteit beschouwde, was men het er lang niet altijd over eens wat nu de echte gebruiken van hun cultuur waren.
Nunu moest als volgende geschoren worden, maar ze weigerde naar Mma-Ranko toe te gaan. Waarom zou ze zich vrijwillig overleveren aan een vreemde vrouw die met een scheermes stond te zwaaien?
“Je mag wel op mijn schoot zitten terwijl Mma-Ranko je kaalscheert,” zei haar oma. Maar het kleine meisje stribbelde tegen en protesteerde.
“Dan zijn we net tweelingen,” beloofde Mara, en het meisje kalmeerde. Ze wilde graag op haar oma lijken, en daarom bleef ze stil zitten. Maar ze was teleurgesteld toen zij geen schortje kreeg. Maar ze kreeg wel iets anders: een halsketting van zwarte stof, die ze moest dragen tot hij brak; gebeurde dat niet, dan zou hij bij de plechtigheid waarbij de kleren werden verdeeld over een halfjaar worden doorgeknipt. Het driejarige meisje genoot van alle aandacht, en toen ze haar haar overhandigd kreeg beende ze trots weg, haar oma na-apend. Het leek nog niet tot haar te zijn doorgedrongen dat haar vader dood was.
Daarna waren broer en zus aan de beurt. Mma-Ranko schoor hun hoofden net zo snel en behendig kaal als ze bij de eerste twee had gedaan. Daarna speldde ze de stukjes stof op hun kleren. Ze kregen allebei een slok van het traditionele bier. Nu was de plechtigheid voorbij en ging de kalebasfles rond.
Toen de zon naar de westelijke horizon zakte en de schaduwen langer werden, werden de kleren van de lijnen gehaald en in een oude, bovenmaatse koffer opgeborgen. Ook Pules favoriete koffiemok, zijn Nike-schoenen en zijn boeken gingen in de koffer. De schoenen waren hem het meest dierbaar. Mosa herinnerde zich hoe trots hij was geweest toen een leraar hem die schoenen gaf nadat hij grote indruk had gemaakt tijdens een voetbalwedstrijd tegen een andere school. Wat beter niet in water kon worden gewassen, zoals het pak dat alleen gestoomd mocht worden en de schoenen, werd grondig geboend en geborsteld.
Mosa had het gevoel dat met het handen wassen van de vorige dag, het schoonvegen van het erf, het kaalscheren van hun hoofden en het wassen van de persoonlijke spullen—allemaal bedoeld om het boze voorteken van de dood weg te wassen—ook het wezen van haar broer was uitgewist. Na afloop zou er nergens meer iets zijn wat nog naar Pule rook.
Ook Mara dacht daaraan terwijl ze haar ogen over het erf liet dwalen. Ze ving Mosa’s blik en wist zeker dat ze hetzelfde dachten. Nooit meer zouden ze een vleug van Pules naar sigaretten ruikende adem opvangen. Mara had de verstopte pet gevonden. Zij en haar dochter hadden hetzelfde verlangen om iets van Pule te bewaren, iets om aan te raken en aan te ruiken als ze alleen waren, maar haar overtuigingen waren te sterk. Het drong tot haar door dat ze de rookgeur van Pules adem zou missen, ook al had ze het vreselijk gevonden dat hij rookte en hadden ze er constant ruzie over gehad. Niet dat hij de laatste maanden veel had gerookt; hij had er zulke hoestbuien van gekregen dat hij er ten slotte mee gestopt was.
Mara keek rond in de hoop een oude sigarettenpeuk te vinden, maar het erf was te grondig schoongemaakt. Ze voelde dat ze werd bevangen door een onmetelijke droefenis. Daar was dat gebrul weer, het dreunde door haar hoofd. Haar armen rond haar kleindochter bij haar op schoot verkrampten, en het kind schrok en stootte een onverhoeds kreetje van ergernis uit. Mara liet haar greep op het meisje verslappen en moedigde haar aan gauw met de andere kinderen te gaan spelen.
Nunu was trots op haar kale hoofd en haar nieuwe ketting en had niet veel aanmoediging nodig om naar de andere kinderen te gaan en ermee te pronken. Een paar kinderen plaagden haar ermee, maar een volwassene sprak hen op strenge toon toe en het probleem was opgelost. Toch fluisterde er nog eentje tegen Nunu dat ze alleen maar bijzonder was omdat haar vader was gestorven. Geen van de volwassenen reageerde daarop, want het leek hun beter de opmerking te negeren dan tussenbeide te komen.
Mara dacht aan de koffer, die zes maanden lang op slot zou blijven en al die tijd ostentatief in de kleine kamer zou staan; sterker nog, ze zou hem de komende zes maanden als tafel moeten gebruiken. Na Thabo’s begrafenis had ze menige nacht gedroomd dat de koffer met zijn bezittingen Thabo’s doodskist was. Ze schrok helemaal bezweet wakker uit die nachtmerries, waarin Thabo haar smeekte hem eruit te laten. Zelfs overdag verbeeldde ze zich soms bewegingen in de koffer te horen. Die dromen hielden pas op na een speciale gebedsbijeenkomst in de Kerk van de Twaalf Apostelen van God. Ze hoopte dat Pules geest rustiger zou zijn.
De mannen zouden het vuur nog twee weken laten branden, en dan zou er weer een cyclus voltooid zijn. De meesten van de vrouwelijke familieleden pakten hun dekens in om terug te gaan naar hun eigen huis. Haar zus, Mma-Nametso, zou nog twee weken bij haar logeren. Vanwege de beperkte ruimte in de slaapkamer zou ze het liefst tegen haar willen zeggen dat ze zich wel redde, dat ze best naar huis mocht gaan. Maar dat kon ze onmogelijk doen. Haar zus zou haar plicht verzaken, en Pules geest zou nooit tot rust komen als niet alles volgens de traditie ging.
Nog minstens een maand lang kon ze bezoek verwachten van mensen die niet bij de begrafenis hadden kunnen zijn en die haar hun medeleven kwamen betuigen. Sommigen zouden een beetje geld geven als bijdrage in de begrafeniskosten, anderen zouden volstaan met bedroefde gezichten en gedempte stemmen. Maar wat ze ook brachten, ze zouden haar herinneren aan haar verlies en haar hart zou nog zwaarder worden van verdriet.
Een poos later viel het Mara voor het eerst op dat de enige spiegel in het huis, die de afgelopen zes dagen afgedekt was geweest, nu weer naar de kamer gekeerd was, net als voor Pules dood. Mara liep ernaartoe en zag dat hij was ontsnapt aan de grote schoonmaak. Zou hij nog de geur of de aanraking van Pule dragen? Er zaten vele vingerafdrukken op het glas, en Mara hoopte dat er ergens nog een paar van haar zoon tussen zaten. Ze legde de spiegel boven op de klerenkast om te voorkomen dat hij zou worden schoongemaakt; hij zou haar geheime verbinding met haar zoon zijn. Hij had dan misschien geen geuren of voetsporen achtergelaten, maar mogelijk wel vingerafdrukken. En natuurlijk had hij Nunu achtergelaten.
Mosa en Stan hielden zich gedurende de dag een beetje afzijdig. Maar ze gingen niet bij elkaar zitten en zeiden niet meer tegen elkaar dan strikt noodzakelijk was. Ze wierpen elkaar steelse blikken toe, maar geen van beiden had de moed om de eerste stap te zetten. Ze draaiden om elkaar heen in een dans die de hele dag duurde en die onvermijdelijk naar de een of andere climax leidde.