HOOFDSTUK 10

A Is ik geweld een kleur zou moeten geven, welke kleur zou dat dan zijn? vroeg Stan zich af. Hij had iets met kleuren en probeerde altijd situaties, stemmingen en personen kleuren te geven. Zou het wit zijn? De kleur van de valse schijn? De kleur van ‘ik weet van niets’? De kleur van ‘zie geen kwaad’? Nee, zei hij bij zichzelf, ik heb wel degelijk kwaad gezien, heel veel kwaad. Rood dan? De kleur van bloed. Of zou ik zwart kiezen, de kleur van het niets? De kleur van de duisternis. De kleur van de dood. Maar dan kan ik misschien beter paars kiezen, dieppaars. Rood, maar meer dan rood. Een dik, dreigend, paars aangelopen rood. Nog net geen zwart, maar wel op het randje. Voor mij beslist geen wit, want ik kan niet doen alsof.

Misschien hangt de kleur af van de toeschouwer. Ik zou beslist kiezen voor paars. Als ik niet was binnengekomen, was het zwart geweest.

Maar welke kleur zou hij kiezen? Die ‘hij’ was Solomon Moloisa, een man wiens naam Stan zelfs bij zichzelf niet kon uitspreken. Hij was maar heel kort de minnaar van zijn moeder geweest, maar Stan zou die tijd niet gauw vergeten.

Welke kleur zou mijn moeder kiezen? Stellig zou de kleur worden beïnvloed door de gevoelens die zij destijds voor hem had. Rood vermengd met blauwtinten voor de liefde en roze voor de hoop? En hijzelf? Misschien zou hij voor een intens donkergroen hebben gekozen, voor egoïsme, vermengd met een vet bruin voor zijn minachting voor alle vrouwen.

Er leek geen dag voorbij te gaan zonder dat hij die nacht in gedachten opnieuw beleefde. Hij wilde met iemand praten over wat er was gebeurd, met zijn zus bijvoorbeeld, maar ze waren het vermogen om te communiceren al lang geleden kwijtgeraakt. Ze waren uit elkaar gegroeid. Hij voelde een intense woede in haar. Soms leek hij daarin te worden meegezogen. Hij wilde op haar afstappen, zijn handen uitsteken en de woede wegmasseren, maar hij was bang dat hij zou worden opgeslokt en verteerd.

Stan ging voor het weekend naar huis. Hij stond op en pakte zijn kleine tas traag in, alsof hij het vertrek daarmee kon uitstellen. Maar meneer Mitchell kon elk moment komen om hem met de auto naar huis te brengen, zoals afgesproken. Stan zag ertegenop meneer Mitchell te moeten vertellen waarom hij naar huis ging, en voor een deel zag hij ertegenop om te gaan. Hoezeer hij zich er ook op verheugde weer in de schoot van het gezin te zijn, hij had helemaal geen zin om het contact met meneer Namane voort te zetten dat het weekend daarvoor was begonnen.

Meneer Mitchell, Stans weldoener en wiskundeleraar, had de in Stans ogen irritante gewoonte van alle Amerikanen om steeds vragen te stellen. Het scheen nooit tot hem door te dringen dat je soms van iemands gezicht kon aflezen dat vragen nu even niet welkom waren. Het leek wel alsof hij zijn vragen des te dringender meende te moeten stellen naarmate Stan ze juist probeerde te ontwijken. Wanneer hij zijn hoofd boog en een beetje heen en weer schoof met zijn rechtervoet, een truc die bij iedere Motswana-volwassene werkte, leidde dat bij meneer Mitchell alleen maar tot een serieus gezicht en het onvermijdelijke: “Je kunt met me praten, Stan.”

Stan had diverse methoden ontwikkeld om hem af te schepen, maar sommige daarvan verloren langzamerhand hun effectiviteit. Hij had bijvoorbeeld geleerd dat de vragen over het algemeen uitbleven wanneer hij deed alsof hij alles onder controle had en gelukkig was. Een andere vermijdingstactiek was doen alsof het hem te veel moeite kostte iets in het Engels uit te leggen. Maar zijn Engels was de laatste maanden steeds beter geworden, dus dat trucje moest hij afzweren. En doen alsof hij niet meer wist wat hij moest zeggen, leidde soms alleen maar tot nog meer vragen. Na achtereenvolgens bij drie blanke leraren in huis te hebben gewoond en na contacten met vele andere was hij ervan overtuigd geraakt dat de blanken een vragenstellend ras waren. Diep vanbinnen wist hij dat hij gewoon tegen meneer Mitchell kon zeggen dat hij niet over zijn problemen wilde praten. Hij wist dat meneer Mitch zijn wensen zou respecteren. Maar in zijn opvoeding had hij geleerd dat je dat soort dingen niet tegen een volwassene zegt. Met betrekking tot dit weekendbezoek had hij besloten dat hij het er het best op kon houden dat hij graag een paar dagen bij zijn neerslachtige moeder wilde zijn.

Stan was net zestien geweest toen hij bij meneer Mitchell introk, en hij had er geen minuut spijt van gehad. Meneer Mitchell was aardig voor hem en toonde op vele manieren dat hij om hem gaf en het beste met hem voorhad. Stan was door zijn barmhartige Samaritanen opgenomen omdat hij zowel intelligent als arm was. Een jaar voor zijn eindexamen voelde hij zich volledig toegerust om het centraal schriftelijk examen te maken dat zou bepalen of hij al dan niet naar de universiteit ging.

Maar het samenleven met mensen uit een andere cultuur bracht weleens complicaties met zich mee. Zodoende had hij in de loop der jaren geleerd zijn twee levens gescheiden te houden. Aanvankelijk vertelde hij zijn weldoeners alles over zijn gezin. Waar zij hem vertelden van weekendjes op het strand en bezoeken aan de tandarts, had hij het over de baby die in het huis van zijn tante was begraven en de dode grootmoeder die zijn moeder in haar dromen bezocht. Hij vertelde hun van zijn buurman, die blindheid kon genezen door de ogen van de blinde met zijn tong te reinigen. Toen het tot Stan doordrong dat zijn verhalen ofwel met scepsis, ofwel met afgrijzen werden aangehoord, begon hij zelfcensuur uit te oefenen.

Inmiddels was hij erin geslaagd zijn twee levens geheel te scheiden, en hij was zelfs aan een aantal van zijn eigen verhalen gaan twijfelen. Daarom had hij niets gezegd over de details van de rituelen die vorig weekend bij hem thuis waren uitgevoerd en de lichamelijke tekenen daarvan voor meneer Mitchell verborgen gehouden. De wondjes waren nog steeds goed zichtbaar, en het was een hele toer geweest om te voorkomen dat meneer Mitchell ze zag.

Hij was klaar met pakken en lag met zijn ogen dicht op bed toen hij meneer Mitchell hoorde roepen: “Stan! Stanley, ben je daar?” De eerste vraag van die dag. Er zouden er nog vele volgen.

Meneer Mitchell was er lang geleden van uitgegaan dat Stan een afkorting was van Stanley. Net zoals hij had besloten dat Bill in werkelijkheid William heette. Niemand in de klas begreep waarom, ook Bill zelf niet, totdat er een nieuwe leraar kwam, meneer William Hunt. Meneer Mitchell had zijn nieuwe collega vanaf de eerste dag Bill genoemd, en dat leek meneer Hunt niet te verbazen. Daaruit hadden de leerlingen geconcludeerd dat je in Amerika Bill wordt genoemd als je William heet en dat men dus, als je Bill heet, ook William tegen je mag zeggen.

“Ik ben zover, meneer Mitch!” riep Stan met gespeeld enthousiasme. “Ik kom er zo aan.”

Stan liet zijn blik nog één keer snel door zijn kamer gaan om zich ervan te vergewissen dat hij niets belangrijks was vergeten. Hij keek nog even droevig naar het bed, wetende dat hij het de komende twee nachten zou missen. Maar hij verheugde zich erop Nunu weer te zien. Hij had niet beseft hoeveel hij van die kleine meid hield totdat haar vader stierf. Hij had tot die tijd zelfs nooit goed naar haar gekeken. Zij was dat hummeltje dat er altijd was als hij op bezoek kwam, maar ze zei hem destijds niet echt iets; dat kwam pas na de begrafenis. Nu was hij gewoonweg dol op haar. Hij verheugde zich er ook op met Mosa te praten, hoewel hij er tegelijkertijd bang voor was. Vorig weekend hadden ze niet echt kunnen praten. Andere dingen vroegen aandacht, en voor hij het wist was het weekend voorbij geweest. Hopelijk zouden ze dit weekend wel de gelegenheid hebben om bij elkaar te gaan zitten en te praten.

Tijdens de afgelopen schoolweek had Mosa hem verteld dat er een datum was vastgesteld voor de plechtigheid om de voorouders mild te stemmen en dat hij thuis moest komen om daarover te praten. Weer een avond vol dampen en scheermessen, dacht hij.

Onderweg naar huis probeerde meneer Mitchell van Stan wat over zijn zus te weten te komen. Ging het goed met haar? Zou ze goed haar best doen op school nu ze een tweede kans had gekregen? Gingen ze die politieman nog aanklagen om wat hij had gedaan? Mitch sprong van de ene vraag naar de andere als een hagedis die van steen naar steen springt, maar leek zich daar zelf niet van bewust. Stan had er werkelijk geen idee van wat er in Mosa omging. Ergens in de afgelopen twee jaar was hij zijn zus kwijtgeraakt. De enige vraag die hij zonder problemen kon beantwoorden was die over de agent, maar hij deed het niet. Het antwoord was simpel: nee. De mannen gaan altijd vrijuit, en Mitch woonde hier lang genoeg om dat te weten. Mara had niet de macht om het tegen een politieman op te nemen, zelfs niet als het maar een eenvoudig agentje was. En wat zou de aanklacht moeten zijn? Mosa was achttien toen het gebeurde, twee jaar ouder dan de leeftijd waarop het volgens de wet verkrachting is. En al was ze veertien geweest…De mannen gaan altijd vrijuit.

Toen ze het erf op reden, was Mara al thuis; ze was iets eerder naar huis gegaan dan anders. De zon was al bijna onder, maar het was nog warm. Mara stond over het hek te praten met Mma-Seileng. De buurvrouw, een forsgebouwde vrouw, had haar jurk tot op haar middel afgestroopt om wat koelte te krijgen. Haar grote borsten hingen vrijwel helemaal over haar bezwete buik, die ze de hele tijd afveegde met haar sjaal, waarbij ze haar borsten met één hand optilde om de huid eronder droog te vegen.

Meneer Mitchell voelde zich zelfs na vijfjaar in dit land nog steeds opgelaten in gezelschap van een vrouw met blote borsten en wist niet waar hij moest kijken terwijl hij op de twee vrouwen afliep. Hij moest hen begroeten; het zou beledigend zijn om dat niet te doen. Hij kon niet van een afstand iets naar hen roepen, want dat zou ook beledigend zijn. Hij moest wel naar hen toe lopen, maar daar waren die borsten. Wat moest hij doen?

De forse vrouw was zich volstrekt niet bewust van zijn gêne. Stan glimlachte bij zichzelf en vroeg zich af hoe het toch kwam dat blanken geen enkele moeite hadden met blote dijen maar altijd rood werden van borsten. Voor hem waren borsten gewoon een bron van voedsel voor baby’s. Hij had nog nooit een blanke vrouw gezien die een kind de borst gaf, en hij vroeg zich af hoe blanken zich daartoe konden zetten als ze zulke rare ideeën over borsten hadden.

Terwijl de in verlegenheid gebrachte leraar dichterbij kwam, tilde de buurvrouw haar borsten op als om er tegenover meneer Mitchell mee te pronken, en ze verklaarde trots: “Ik zes kinderen voeden met deze twee. Zes sterke kinderen. Sterk geworden. Nu deze moe en niet meer gebruiken. Alleen maar warm en zweterig. Hoe gaat het, meneer Mitch?”

Meneer Mitch begroette de vrouwen haastig en draaide zich nog haastiger weer om. Stan grinnikte zachtjes terwijl zijn weldoener wegreed. Ze hadden niet eens een tijd afgesproken waarop hij Stan zondag weer zou komen ophalen. Hij stond nog steeds te lachen toen Mosa van school thuiskwam.

“Wat heeft meneer Mitch?” vroeg Mosa hem.

“De borsten van Mma-Seileng,” zei Stan met een hoofdbeweging. “Die zijn hem te machtig. Hij vindt dat borsten te allen tijde bedekt moeten zijn.”

“Dat ben ik wel min of meer met hem eens,” zei Mosa. “Maar aan de andere kant staat Mma-Seileng niet midden op straat; ze staat op haar eigen erf te praten met haar buurvrouw.”

“Tja, meneer Mitch vindt dat borsten meer iets voor binnen zijn.”

“Maar hij heeft kennelijk geen moeite met de onderbroek die juffrouw Valley bij wijze van korte broek draagt! Het is soms best verwarrend, wat blanken gepast en ongepast achten. Ik denk dat ze ons ook verwarrend vinden,” zei Mosa giechelend.

“Ik denk dat meneer Mitch er geen moeite mee zou hebben gehad als Mma-Seileng haar borsten had bedekt en hotpants had gedragen.”

Daar moest Mosa opnieuw om giechelen. Het idee dat Mma-Seileng haar dikke dijen zou ontbloten, was zowel ongepast als erg grappig.

Na deze opmaat tot de avond voelde Mosa zich al wat beter. Ze had nooit gedacht dat ze aan het eind van deze dag nog zou lachen. Hun moeder gluurde steels en met glinsterende ogen naar hen, te ver weg om te horen wat ze zeiden maar blij dat ze samen lachten. Dat was al een hele tijd niet gebeurd. Mosa ging naar de andere buurvrouw, Mma-Sadibo, om Nunu op te halen.

Stan pakte een bijl en liep naar buiten om hout te hakken. Er waren nog een paar enorme blokken over van de begrafenis. Er zat een ritme van familie in deze eenvoudige bezigheden dat Mara een warm gevoel gaf.

Pas de volgende dag kreeg Mara de kans even rustig met Stan te praten en uit te leggen waarom ze had gewild dat hij dat weekend thuiskwam. Er stond voor die avond geen bezoek van een waarzegger op het programma, dus na het eten waren Mosa en Stan samen in een hoekje van het erf gaan zitten, en ze hadden eindeloos gepraat onder de volle maan. Mara was naar bed gegaan en had hen laten zitten. Ze had Nunu overgehaald bij haar in bed te komen, want ze begreep dat haar twee kinderen een poosje rustig onder vier ogen wilden praten. Af en toe meende ze een van tweeën of allebei te horen huilen, of nee: het was lachen wat ze hoorde. Ze liet hen met rust en ging naar bed. De volgende dag stonden ze pas halverwege de ochtend op. Mara had besloten hen te laten slapen, en nadat ze Nunu naar Mma-Saebo had gebracht, kleedde ze zich aan en ging ze naar de begrafenis van meneer Mosenki, iemand uit de buurt. Hoe treurig ook, het was toch een opluchting om naar de begrafenis te gaan van iemand die na een lang leven was gestorven in plaats van naar die van jonge mensen, zoals steeds vaker voorkwam.

De nacht viel en de maan kwam op, de lucht werd vervuld van de geur van avondmaaltijden en het gerinkel van borden, en het dorp kwam tot rust. Van het erf van Mma-Mogotsi kwam de geur van biltong die werd geroosterd boven gloeiende kolen, en van de buren het onmiskenbare aroma van rothwe, een smakelijke wilde spinaziesoort. Stan en Mosa lagen languit naast elkaar en staarden zwijgend naar de sterrenhemel boven hen.

“Stan, maak me eens aan het lachen,” zei Mosa, en dat was het begin van een gesprek dat tot in de vroege ochtenduren zou doorgaan.

“Laten we het er eerst eens over hebben waarom jij zo kwaad bent,” zei Stan, die besloot ter zake te komen voordat hij de moed zou verliezen, en door te stoten ondanks zijn angst voor wat hij op zijn weg zou vinden.

“Goed. Maar alleen als jij belooft me te vertellen waarom je zo bang voor jezelf bent,” kaatste Mosa terug.

“Ik? Bang voor mezelf? Waar heb je het over, zusje?”

“Ho, één ding tegelijk. Waarom ben ik kwaad? Ik ben kwaad omdat je mij uit je leven hebt verbannen, omdat ik een vrouw ben en jij een man. Ik ben kwaad omdat zij zo vreselijk lijdt en dat niet verdient. Ik ben kwaad omdat ik bang ben dat het met mij net zo zal aflopen als met haar. En nu ben ik écht kwaad, omdat het werkelijk bijna zo met me was afgelopen.” Mosa lag op haar zij en keek haar broer recht aan. Vanwege het late tijdstip was zijn gezicht slechts vaag, en het was te donker om de ogen duidelijk te zien, maar ze zag wel dat hij zijn voorhoofd fronste en zijn hoofd een klein stukje draaide.

“Wil je over dat laatste punt praten?” vroeg Stan zachtjes. “Kun je erover praten?” Hij wilde die deur wel opendoen, maar was tegelijk bang voor wat er daarachter was.

“O, Stan, vroeger praatten en lachten we met elkaar. We steunden op elkaar. Ik hielp jou altijd met je huiswerk en jij mij met koken, ook al lachten de buren je uit omdat je meidenwerk deed. We lachten samen, we praatten samen, we huilden zelfs samen. Wat is er toch gebeurd?”

“We zijn volwassen geworden, Mosa. Jij bent een vrouw geworden en ik een man. Nou ja, niet helemaal, maar wel bijna. Uit alles bleek dat we verschillend waren, dat we niets gemeen hadden. We gingen dingen voor elkaar verzwijgen en we groeiden uit elkaar. Bovendien ben ik uit huis gegaan.” Dat laatste zei hij op een toon alsof hij zich ervoor verontschuldigde.

Terwijl ze praatten trachtte de duisternis hen te besluipen, maar de maan kwam op en verjoeg haar: een magische oranje schijf, drijvend, zwevend. Mosa had geen antwoord gegeven op Stans vraag. Ze wist niet of ze daar met hem over kon praten; ze wist niet eens of ze er met zichzelf over kon praten. Er waren pijnlijke elementen die ze steeds wegmoffelde, zelfs voor zichzelf. Ze had zichzelf nog steeds niet gedwongen de omvang van de schade onder ogen te zien nadat ze uit de lucht was gevallen op haar verwrongen, eenwielige fiets.

“Vertel me van die laatste keer dat hij haar sloeg,” fluisterde ze.

Stan zweeg een hele tijd. Hij had die vraag niet verwacht, maar toen hij ten slotte begon te spreken, was hij vervuld van pijn en verdriet. Hij vertelde haar dat hij die vent vanaf het begin niet had gemogen. Hij kwam binnen en eigende zich het hele huis toe. Zijn stank hing in alle kamers. Zijn lichaam vulde het huis. Zelfs als ze onder een boom zaten, leek het alsof hij zich alle schaduw toe-eigende, alsof hij de koele, donkere plekjes opzoog en Stan opscheepte met een onverklaarbare hitte. Hij was niet bepaald een forsgebouwde man, maar het leek alsof hij meer ruimte innam dan welke andere bezoeker ook. Zijn stem was hard. Wat ze ooit in hem had gezien, zou hij nooit begrijpen. Hij deed zelfs geen poging om er voor haar of voor de kinderen te zijn. Van de kinderen verwachtte hij dat ze zijn bevelen onmiddellijk opvolgden. “Breng me wat water, jongen!” baste hij. Stan had een paar keer gezien hoe hij haar sloeg, en dat had hem razend gemaakt. Hij wist zeker dat Mosa en de anderen het wisten. De muren tussen de twee kamers waren dun, dus ze konden ‘s nachts allemaal haar gesnik horen. De relatie had nog geen jaar geduurd, maar de pijn die erdoor was veroorzaakt, zou nog decennia blijven.

Mosa luisterde. Die laatste avond kwam hij thuis toen Stan al sliep. Mosa logeerde bij familie en de oudere jongens waren op de boerderij van Maruping. Hij bonsde op de deur en eiste te worden binnengelaten. Mma-Pule moet al hebben geslapen, want het duurde een poosje voordat Stan, die wakker was geworden, zijn moeder aan de deur hoorde morrelen. Hij verwachtte dat de deur krakend zou opengaan, maar opeens trapte die kerel hem in, met een vervaarlijk gebrul waarvan hij rechtovereind schoot in bed. Mma-Pule gilde, en Stan voelde zijn hele lichaam verstrakken van de plotselinge spanning. Daarna hoorde hij een ritmisch gebonk tegen de wand, en hij wist zeker dat dat het hoofd van zijn moeder was dat tegen de betonnen muur sloeg, als een barstende watermeloen. Hij sprong uit bed, rende naar buiten naar de vuurplaats en greep de bijl die daar tegen een blok hout stond. Hij rende weer naar binnen, naar de deur die nog maar aan één scharnier bungelde. Hij liep zijn moeders kamer binnen en hief zonder een woord te zeggen de bijl. Terwijl hij ver uithaalde, draaide de man zich om en hield beschermend zijn armen omhoog. De bijl kwam met een misselijkmakend, krakend geluid neer op de arm van de man. Razernij. Zwart. Rood. Slierten dieppaars. Zijn hart zat in zijn hoofd, bonkte, ontplofte bijna.

“Het monster schreeuwde. Ik schreeuwde. Mma gilde en viel flauw. Overal was bloed. Ik hief de bijl opnieuw, maar ik denk dat juist op dat moment mijn gezonde verstand terugkwam. Ik liet de bijl zakken en beval hem weg te gaan. Ik zei dat ik hem zou afmaken als hij ooit nog één voet op ons erf zette. En ik meende het, Mosa. Ik zat zo boordevol haat en razernij.” Stans stem stokte en hij zei een poosje niets.

“Hij jammerde van de pijn en smeekte me hem iets te geven om de stroom bloed te stelpen. Ik had geen medelijden met hem. Het was net alsof hij geen mens was. Ik zei nog een keer dat hij weg moest gaan, en hij ging. Ik ging naar mma en trachtte het bloeden te stelpen. Het ging niet. Het leek of hij haar schedel had ingeslagen. Haar armen leken gebroken. Ik liep naar het huis van Rra-Noko om hulp te halen. Hij heeft haar naar het ziekenhuis gebracht. Ze jammerde van de pijn.”

De rest wist Mosa zo ongeveer. Haar moeder was drie weken in het ziekenhuis gebleven. Telkens wanneer Stan op bezoek kwam, huilde ze. Haar belager lag in hetzelfde ziekenhuis. Hij heeft nooit meer een voet in hun huis gezet. Er werd nooit over het incident gesproken, en afgezien van het litteken op mma’s hoofd was het alsof het nooit was gebeurd. Maar het had ook diepere littekens nagelaten. Stan was erdoor geconfronteerd met zijn eigen gewelddadige kant. Van die kant van hemzelf had hij liever niets geweten. Voor Mara was het het einde geweest van alle intieme relaties met mannen. En Mosa was erdoor gaan beseffen dat het haar ook kon overkomen. Hoe had haar moeder, een zachtaardige, liefhebbende vrouw, ooit kunnen vallen voor zo’n vent? Hoe bestond het dat een heleboel vrouwen die ze kende voor mannen vielen die hen mishandelden en verwondden, en toch bij hen bleven? Misschien had haar moeder Solomon Moloisa aantrekkelijk gevonden omdat hij geen vrouw, maïtresse of kinderen in de relatie inbracht. En zelfs Mosa moest toegeven dat hij als hij nuchter was, wat helaas niet vaak voorkwam, heel charmant en attent kon zijn.

Mosa wist al heel lang dat oom Maruping zijn vrouw af en toe in elkaar sloeg. Ze had bij talloze gelegenheden thee geserveerd aan familieleden die bijeen waren om naar Mma-Ranko’s klachten te luisteren. Het was verbazingwekkend hoeveel je te horen kreeg als je heen en weer liep tussen de vuurplaats en de verzamelde ouderen. Telkens wanneer hij met verlof thuis was, draaide het erop uit dat Mma-Ranko halfnaakt vluchtte naar een van zijn familieleden. Het was duidelijk dat de vergaderingen niets hielpen. Er werd thee gedronken, Mma-Ranko werd op het hart gedrukt een betere echtgenote te zijn en Rra-Ranko werd verzocht zich een beetje in te houden bij het tuchtigen van zijn vrouw. Iedereen ging naar huis. Als Mma-Ranko geluk had kreeg ze een paar weken rust, en daarna begon alles weer van voren af aan.

Geweld van mannen jegens hun vrouwen en vriendinnen was voor Stan en Mosa dus niet ongewoon. Ze hadden menigmaal de stille getuigen gezien van wat er ‘s nachts achter gesloten deuren gebeurde. Maar ze hadden nooit verwacht dat zoiets in hun eigen huis zou gebeuren.

Stan was klaar met zijn verhaal, en broer en zus veegden de tranen van hun wangen.

“Ze zijn allebei gestorven aan aids,” zei Mosa zonder enige overgang.

Stans gedachten stelden zich razendsnel in op dit nieuwe gespreksonderwerp.

Wie? wilde hij schreeuwen. Maar hij wist over wie zijn zus het had. Hij had het gevoel dat hij werd meegesleurd zonder de kans te krijgen het tempo van het gesprek wat te vertragen. “Ik dacht dat jij al die onzin geloofde, dat ze behekst waren en zo. Zei je niet een keer dat Thabo met een onreine vrouw naar bed was geweest?”

Mosa bracht haar broer met haar blik tot zwijgen. De maan was hoger aan de hemel geklommen en scheen nu feller, en ze konden elkaar duidelijk zien.

“Nee, ze zijn aan aids gestorven, zowaar als ik hier lig. Ik had niet de moed om dat toe te geven omdat ik de waarheid niet onder ogen wilde zien. En wat betreft moeders geloof: ik zie geen reden om haar tegen te spreken alleen maar om haar uit te dagen. Wat me er niet aan bevalt, is dat je iemand anders de schuld geeft van jouw beproevingen. Ik geloof bijvoorbeeld niet dat tante Lesedi ons ooit heeft behekst. Ik vind het treurig dat moeder dat wel gelooft. Daardoor is er een einde gekomen aan de bijzondere band die ze hadden.”

“Dat van tante Lesedi wist ik helemaal niet. Heeft moeder je dat verteld?”

“Waarom denk je dat ze niet meer met elkaar praten? Hoe kun je zo blind zijn, Ntate? Wat denk je dat de reden is van de afstandelijkheid tussen ons gezin en het hare?”

“Vergeet niet dat ik hier niet meer woon. Er zijn dingen die ik gewoon niet meekrijg. Maar vertel eens hoe je dit allemaal weet.”

“Stan, het is nogal duidelijk dat mma gelooft dat we behekst zijn, toch? De afgelopen drie jaar is ze van de ene waarzegger naar de andere gehold. Soms ben ik meegegaan, soms niet. En jij bent er ook weleens bij geweest. We hebben alles gehad: het Christelijk Centrum Sion, de Christelijk-Apostolische Kerk, de Kerk van Sion, de Kerk van Petrus, allemaal zijn ze hier geweest voor zegeningen en duiveluitdrijvingen. Sommigen groeven kwade medicijnen op die zogenaamd door vijanden waren begraven. Anderen verklaarden dat de enige oplossing was dat we ons lieten dopen in hun kerk. Weet je nog dat een zo’n zogenaamde profeet in Thabo’s teen beet om de sejeso eruit te zuigen? Ik geloof dat Pule hetzelfde is overkomen. En sommige van die behandelingen waren regelrecht schadelijk, als je het mij vraagt. Maar ik woon bij moeder en jij niet. Je kunt haar haar geloof niet afpakken zonder haar er iets anders voor in de plaats te geven. Ik had allang geaccepteerd dat ze sowieso dood zouden gaan, waarom zou ik haar dan verdriet doen door te zeggen dat ze die paar dingen waaruit ze nog wat troost putte moest laten?”

Stan schudde zijn hoofd. “Maar wat geloof je er dan precies wel van en wat niet? Kun je dat wel uit elkaar houden?”

“Neem nou bijvoorbeeld vorig weekend. Dat gedoe leek me tamelijk ongevaarlijk. Die sneetjes met dat scheermes deden niet meer pijn dan een prikje in het ziekenhuis. Bovendien waren we er allemaal al van overtuigd dat we bij elkaar moesten komen en als gezin de handen ineen moesten slaan. Mma wilde ons zo graag allemaal bij elkaar hebben, en ze hoopte dat dat door dat ritueel zou lukken.”

“Maar het kostte wel zeshonderd pula, Mosa; twee maandsalarissen! En het is nog niet voorbij. Er moet ook nog een koe worden geslacht! Een drachtige koe! Godsamme! Stel je voor!” schreeuwde Stan zowat. Die zus van hem had hem uit het behaaglijke wereldje gesleurd dat hij de afgelopen twee jaar voor zichzelf had geschapen en hem gedwongen zijn ogen te openen, te kijken en te voelen. Maar hij wist niet of hij dat wel wilde. Hij was nog niet toe aan wat er te zien en te voelen was.

Mosa vervolgde: “Vraag die betweter van een meneer Mitchell van jou maar eens hoeveel professionele gezinshulp in zijn land kost. Ik wil wedden dat die daar ook niet goedkoop is.”

“Wat heeft hij er nou mee te maken? Ben je nu niet een beetje unfair? Hij heeft nooit geprobeerd zijn geloof aan jou op te dringen, zelfs niet aan mij! Ik vind je echt unfair, hoor, zus.”

“Wees nou eerlijk, Stan, in ieder geval voor jezelf. Je denkt steeds meer zoals hij. Daar is niets mis mee, behalve dat je uit een milieu komt dat niet past bij die manier van denken. Maar je hebt gelijk, het is unfair van me. Misschien zelfs ondankbaar. Maar luister even.” Ze haalde diep adem, alsof ze haar eigen gedachtestroom wilde vertragen en Stan de kans wilde geven op adem te komen.

“Mma moet uit die diepe put van somberheid worden getrokken waar ze in zit. En God weet dat wij ook hulp nodig hebben. Mevrouw Modisane, de studiebegeleidster, zou dat denk ik wel met me eens zijn. Meneer Namane is een goede oplossing. Echt een goede oplossing. Ik heb hem haar aangeraden omdat hij niet van het soort is dat anderen de schuld geeft van problemen. Het ritueel zal haar goeddoen, en ons ook. Het is iets positiefs na die twee begrafenissen. Het is een helend ritueel. Snap je dat? Kun je het zo zien? We moeten zorgen dat moeder een deel van haar negatieve houding laat varen. En we moeten zorgen dat ze weer met tante Lesedi gaat praten. Dat moet, op welke manier dan ook. Wie weet, misschien kunnen de voorouders daarbij helpen. Hoe zou het anders moeten? God, wat is het leven verwarrend! Op school krijg ik natuurkunde en leer ik hoe de wereld vanuit dat perspectief in elkaar zit; dan kom ik thuis en krijg ik te maken met medicijnmannen en voorouders! Zie daar maar eens je gezonde verstand bij te bewaren. Ik heb al die boeken gelezen die net zo goed over het leven op een heel andere planeet zouden kunnen gaan, Stan, en soms ben ik bang dat ik gek word!”

Zo praatten broer en zus almaar door in het heldere maanlicht, half zittend en half liggend. Stan stond versteld van Mosa’s scherpzinnigheid en doelgerichtheid. Het drong tot hem door dat ze al in geen jaren meer echt met elkaar gepraat hadden. Toen shockeerde ze hem alweer: “Volgens mij is Nunu veilig. Ze is nooit ziekelijk geweest. En ze is nu al zo groot dat we het zeker zouden hebben gemerkt. Ik geloof niet dat ze aids heeft…”

Stan zei niets. Hij had daar nog nooit over nagedacht.

“Maar van mezelf weet ik het niet zo zeker.”

“Wat?” Stan sprong zowat overeind.

“Luister, broertje van me. Hoe kun je nou tegelijk zo slim en zo stom zijn? Heb je je echt helemaal geen zorgen om me gemaakt? Ik was zwanger. Dat betekent dat ik seks heb gehad. Dat ik onbeschermd heb gevreeën.” Mosa huilde. Haar woorden leken nog steeds in de lucht te hangen, hoewel ze haar mond weer had dichtgedaan. Hoewel ze haar stem niet had verheven, was het alsof ze luid had gesproken. Er klonk wanhoop door in de alarmerende en wrede mededeling die ze zojuist had gedaan.

“Kom hier, Mosa. Kom.” Hij trok haar naar zich toe en hield haar vast. “Luister: ik ben hier. Je kunt met me praten. Je weet dat je voor mij altijd de meest bijzondere van allemaal bent geweest. Bedenk dat je het niet zeker weet totdat je je hebt laten testen.” Zijn mond bewoog, maar hij wist zelf niet wat hij zei. Het voelde alsof hij zich struikelend voortbewoog. Hij was overweldigd doordat hij van zijn zus hield en haar het beste toewenste, door zijn eigen domheid dat hij de mate van haar angst nooit had beseft. Door vrees, hoop en een hele trits andere emoties.

“Waarom, Stan? Waarom ben ik zo stom? Hoe heb ik in al die onzin kunnen trappen? Waarom ik?”

“Misschien omdat je zo wanhopig graag liefde wilde ontvangen terwijl onze moeder al haar liefde aan de stervenden gaf. Misschien omdat ik me op meneer Mitch en concrete dingen richtte terwijl ik liefde nodig had. En hij geeft ook echt om me. Hij geeft echt om me, en dat verzachtte mijn pijn. Ik had genoeg afleiding om de tijd door te komen. Ik had tv, voetbal, uitstapjes naar Gaborone. Misschien zijn we allemaal af en toe kwetsbaar. Niemand is zo slim als jij, Mosa; als jij erin bent getrapt, zou iedereen erin zijn getrapt.”

“Nee, want ik had ook nee kunnen zeggen. Ik moet mijn eigen rol hierin onder ogen zien, anders kan ik er nooit overheen komen. Slachtoffers worden gered. Ik kan niet wachten tot ik gered word. Je hebt altijd de keus, vind ik. Als ik de makkelijkste en meest voor de hand liggende uitweg kies, zou dat mijn ondergang worden.” Ze praatte zacht en Stan moest zich inspannen om haar te verstaan. Ze praatte feitelijk tegen zichzelf, ze was bezig in het reine te komen met haar daden terwijl ze erover vertelde.

Toen vertelde Mosa hem van de angst en de eenzaamheid toen ze ontdekte dat ze zwanger was. Ze vertelde hem van de radeloosheid die ze voelde. Hoe stom ze zich voelde, nu nog steeds. Hoe Pako haar had laten stikken. De grapjes achter haar rug, die ze hoorde omdat dat nou juist de bedoeling was. Ze vertelde hem van de abortus: de rotzooi, de angst, de waanzin. Haar inwendige conflicten. Ze vertelde hem ook van de vriendin die haar de hele tijd had gesteund.

Stan luisterde terwijl de tranen hem over de wangen rolden. Hij hield zijn zus stevig vast en beloofde haar dat hij er altijd voor haar zou zijn. Ze huilden een hele tijd samen. Om hun twee dode broers. Om hun eenzame moeder. Om zichzelf. Om de liefde en het gebrek aan liefde. Om de kleine Nunu, die uit de dood was voortgekomen. Ze huilden om de droevige gebeurtenissen waardoor ze uit elkaar waren gedreven.

Toen ze zich weer in staat voelde haar stem te gebruiken, veegde Mosa haar tranen af en zei: “Wat vind jij dat ik moet doen? Me laten testen?”

Stan voelde iets van zijn kracht terugkomen. Hij rechtte zijn rug om een wat zelfverzekerder houding aan te nemen. “Eerst moet je wachten tot je sterk genoeg bent om de waarheid onder ogen te zien. Vervolgens heb je begeleiding nodig. Ik heb gehoord dat er instanties zijn waar je begeleidend advies kunt krijgen, zo noemen ze dat geloof ik. Daarna kun je de test laten doen. Ik wil erbij zijn als je ernaartoe gaat. Zoiets moet je nooit maar dan ook nooit in je eentje doen.”

Mosa vertelde Stan dat meneer Merake haar had lastiggevallen bij het kopieerapparaat en haar later in de klas had vernederd. Stan had weleens verhalen gehoord over Bones, maar nooit zo uit de eerste hand. Hij wist niet wat hij moest zeggen, en hij voelde zich aangesproken als man. Hij zou meneer Mitch over deze pijnlijke ervaringen van zijn zus moeten vertellen en hem vragen wat eraan te doen was. Hij wist dat er van de directeur weinig of geen steun te verwachten viel, want die man was een nog grotere viezerik dan Bones en Van Heerden bij elkaar. Het laatste wat hij had gehoord, was dat hij toekeek als de meisjes in het internaatsgebouw zich wasten, met als smoes dat hij zich ervan wilde vergewissen dat ze het goed deden. Het treurige was dat hij niet de enige schooldirecteur was die dat deed, als je de verhalen van andere scholen mocht geloven; schooldirecteuren hadden veel macht en dat wisten ze. Er ging zelfs een verhaal over een Engelse leraar die een minderjarige leerlinge zwanger had gemaakt. Toen hij ter verantwoording werd geroepen, verklaarde hij dat hij niet het idee had gehad iets verkeerds te doen omdat iedereen het deed. Hij dacht dat het in Botswana gewoon zo toeging.

Terwijl ze elkaar deze verhalen vertelden, beseften ze hoe machteloos meisjes stonden tegenover machtsmisbruik. Het was onvoorstelbaar dat mensen die midden in het systeem zaten maar konden blijven doen alsof ze niet in de gaten hadden wat er speelde. Maar broer en zus wisten allebei dat veel leidinggevenden in de onderwijsbureaucratie zelf ooit leraar waren geweest. Er deden allerlei verhalen de ronde, bijvoorbeeld over een regionaal onderwijsambtenaar, een gerespecteerd man van midden vijftig. Hij bezocht scholen in het district, ook de Bana-Ba-Phefo-school, maar stelde waarschijnlijk nooit vragen die hem zouden dwingen iets aan de situatie te veranderen, want hij wilde niet dat iemand hem zou herinneren aan wat hijzelf een jaar of tien, vijftien geleden had gedaan. Zulke daden lieten altijd wel sporen na, en geen enkele man in een leidinggevende rol zou het daarom wagen slapende honden wakker te maken.

Dit alles ging door het hoofd van broer en zus terwijl ze namen van mogelijke bondgenoten probeerden te verzinnen, leraren die ze te hulp zouden kunnen roepen. Maar hoe ze het ook wendden of keerden, ze waren het erover eens dat de leerlingen er alleen voor stonden. Zelfs die beste meneer Mitchell kon niets uitrichten, ook niet met de hulp van het kleine groepje aardige leraren. Hij had een contract dat verlengd moest worden, en als hij zich hiermee bemoeide, kon dat zijn kansen om in Botswana te mogen blijven in gevaar brengen.

“Ik blijf op die school,” zei Mosa terwijl ze op haar lip beet, “en ik ga mijn examen halen. Sterker nog: met een hele mooie eindlijst. En weet je waarom?”

“Vertel op.”

“Omdat ik ‘tot voorbij de horizon’ zal gaan.” Mosa gaf zo’n perfecte imitatie van oom Rich dat Stan in de lach schoot, ondanks de serieuze toon van het gesprek. Mosa lachte ook.

“Waarom moet je daar nou aan denken?” vroeg Stan, nog nalachend. Oom Rich was naar Zambia vertrokken toen Mosa een jaar of zestien was en was sindsdien uit hun leven verdwenen. Beiden hoopten ze nog steeds dat hij ooit weer voor hun neus zou staan, met een heleboel cadeaus en mooie verhalen.

“Omdat hij dat een keer tegen me zei. “Moose-Moose,” zei hij, “al ben je dan een meisje, je zult tot voorbij de horizon gaan.” En weet je, ik geloofde hem destijds. Toen ik ouder werd geloofde ik niet meer alles wat hij zei, maar toen die keer geloofde ik hem. En hij had gelijk: ik zal tot voorbij de horizon gaan, daar laat ik me niet door zo’n Bones van afbrengen.” Mosa rolde op haar rug en staarde naar de sterren, alsof ze haar eenwielige fiets zocht.

“Nog even over wat je aan het begin zei.” Stan bracht haar terug in het hier-en-nu. “Wat bedoelde je toen je zei dat ik bang ben voor mezelf?”

“Eens kijken. Je bent heel intelligent maar ook heel sceptisch, en dat is goed. Maar je maakt al zo lang een spagaat tussen twee culturen dat je erdoor verscheurd wordt. Je kijkt door twee brillen tegelijk. Je hebt inmiddels twee harten. Toen je jonger was, keek je heel kritisch naar alles om je heen. Daardoor werd je gedwongen na te denken. En ik ook. Maar volgens mij kijk je niet kritisch genoeg naar de waarheden van Mitch; je slikt alles wat hij zegt voor zoete koek. Dat is niks voor jou.”

“Oké, mevrouw de psycholoog, geeft u eens een paar voorbeelden.”

“Alleen als je niet sarcastisch gaat doen.”

“Sorry.”

“Nou, eens kijken…Ja: Mitch vertelt je dat het onbeleefd is om geen dankjewel te zeggen. “Dat kan niet door de beugel,” zegt hij. En jij slikt dat; je zet er geen vraagtekens bij. Je zegt niet: “Maar meneer Mitch, waar het om gaat is dat je je erkentelijkheid en dankbaarheid toont voor wat je krijgt.” Je zegt niet: “Maar meneer Mitch, als ik iets wat u mij geeft met twee handen aanpak, betekent dat in mijn cultuur hetzelfde als dankjewel.” Je zegt niet: “Maar meneer Mitch, dat meisje is een Mokalaka. Ze hield u haar handen voor, zodat u ze kon aanraken; dat is een teken van respect.” Je trekt niet in twijfel wat hij zegt. Je doet geen enkele moeite om hem te laten inzien hoe jij en de jouwen met elkaar communiceren.” Mosa zweeg even en vervolgde toen: “Een ander voorbeeld: ik stel me zo voor dat jij je de hele week hebt geschaamd omdat je bang was dat Mitch de littekens van het phekolo-ritueel zou zien. Waarom? Omdat je het gevoel hebt dat je hem dat niet kunt uitleggen. Waarom niet? Je bent slim. Je praat over ieder willekeurig onderwerp een eind weg. Waarom verberg je die littekens dan voor Mitch? Je bent bang voor wie je bent, broertje. Je bent een Afrikaan.”

“Beweer je nou dat ik me ervoor schaam dat ik een Afrikaan ben?” De vraag werd bijna gefluisterd. Stan kon niet accepteren dat zijn zus zoiets van hem zou denken.

“Nee, ik zei ‘bang’. Maar je mag jezelf niet toestaan bang te zijn. Of je nu in hekserij gelooft of niet, je wordt erdoor omringd. Je kunt niet gewoon doen alsof die hekserij er niet is.” Mosa’s stem klonk ferm, maar ze bezag haar broer met een milde blik.

“Ik wil je eens wat vragen,” zei haar broer. “Wat vind jij ervan dat Seponono van school is gegaan? Wat moet een nuchter mens nou denken van die verhalen over dithokolosi in haar familie?”

“Ik zou zeggen: laten we naar de feiten kijken,” zei Mosa. “Feit: Seponono is van school gegaan. Feit: Seponono heeft tegen diverse mensen gezegd dat ze wordt gekweld door een thokolosi. Feit: Seponono heeft vele nachten van angst liggen gillen. Feit: Seponono eet niet goed en is erg vermagerd. Feit: priesters die erbij waren gehaald om de thokolosi uit te drijven, hebben verklaard dat dat is mislukt. Feit: het gaat niet goed met Seponono, hoe je ‘goed’ ook definieert. Feit: vrijwel iedereen gelooft dat Seponono een probleem heeft met een thokolosi.”

“En dus?” vroeg Stan.

“Dus wie ben jij om zo neerbuigend te doen en te zeggen dat er geen dithokolosi bestaan? Daar gaat het volgens mij niet om. Waar het om gaat, is dat alle anderen geloven dat er dithokolosi bestaan en zich gedragen alsof ze bestaan. Ofwel je behandelt alle mensen in je omgeving alsof ze gek zijn, ofwel je respecteert hun opvattingen en accepteert dat ze anders zijn. Als je tegen Seponono zegt dat er geen dithokolosi bestaan, schiet zij noch haar familie daar iets mee op.”

“Maar hoe zit het met jou, zusje? Denk jij echt dat een klein, mensachtig wezentje met een baard Seponono elke nacht verkracht zonder ooit door iemand anders te worden gezien? Ik bedoel: geloof je echt dat dergelijke dingen bestaan? Ik bedoel: we leven in de tijd van computers, maanvluchten en de ontdekking van nieuwe planeten.” Stan klonk ongelovig.

“Stan, je hebt niet geluisterd. Om te beginnen: nee, ik geloof niet in dithokolosi. Ik weet niet waarom ik niet geloof dat ze bestaan…of waarom jij niet gelooft dat ze bestaan. Dat vind ik het meest ongelooflijke aan deze zaak: dat wij het niet geloven, want bijna iedereen om ons heen doet dat wel. Als er iemand gek is, zijn wij het dus. Maar we kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat de meeste mensen het wél geloven. Nog maar een paar maanden geleden was iedereen in paniek over kikkers die het bloed uit de mensen zogen. Er gaan verhalen over dithokolosi die op begrafenissen verschijnen en de plechtigheid verstoren. Je kunt het geloof van anderen niet zomaar terzijde schuiven. Mma-Pules welzijn hangt ervan af of zij binnen dat geloofssysteem wordt behandeld. Als je haar naar de kliniek brengt, stoppen ze haar daar waarschijnlijk vol met pillen, totdat ze er ten slotte als een zombie bij loopt. Ik heb niets tegen die oplossing, maar zij wil het niet, en ze gelooft niet dat pillen haar zullen helpen. Ze zal je vertellen dat ze haar hersenen niet wil laten doodmaken. Waarom kun je niet accepteren dat Rre-Namane de oplossing is, niet voor jou, niet voor mij, maar voor haar?”

“Maar waarom moet ik me aan haar behandeling onderwerpen terwijl ik er zelf niet in geloof?”

“Misschien omdat je van haar houdt? Nee, serieus: zo dom ben je niet. Het doet je toch geen kwaad? Tegenover wie wil je bewijzen dat je niet in waarzeggerij en phekolo gelooft? Voor haar betekent het alles. Voor haar is het nodig dat wij ons allemaal aan de behandeling onderwerpen. Alleen als we allemaal meedoen werkt de behandeling, voor haar, voor ons.”

“Ik denk dat ik bang ben, om helemaal eerlijk te zijn.” Stan zweeg even en vervolgde toen: “Ik heb besloten dat het veiliger is om dat hele gedoe op een afstand te houden. En nu zeg jij me dat ik dichterbij moet komen, mee moet doen. Maar als het er nu op uitdraait dat ik zelf in die dingen ga geloven? Ik wil niet leven met de voortdurende angst voor krachten waar ik geen invloed op heb. Ik heb gezien hoe dat gaat. Ik wil niet bang zijn om een onvoldoende te halen voor een proefwerk omdat iemand me behekst heeft. Ik wil vrij zijn…mag ik alsjeblieft?”

“Ben je werkelijk vrij? Als je vrij was, zou je niet hebben geprobeerd de littekens van vorig weekend verborgen te houden voor meneer Mitch. Als je vrij was, zou je niet bang zijn. Je kunt niet vrij zijn als je bang bent, Stan.”

“Hé, kom op, Mosa,” wierp Stan tegen. “Niemand loopt met die littekens te pronken alsof het een mooie tatoeage is. Iedereen op school heeft vroeg of laat zo’n behandeling ondergaan, maar niemand loopt te koop met zijn prachtige littekens.”

“Maar die twee dingen hebben verschillende redenen,” zei Mosa, vastbesloten haar gelijk te halen. “Jij houdt het verborgen voor meneer Mitch omdat het een deel van jezelf is waar je bang voor bent. De anderen houden het voor elkaar geheim omdat de behandeling geheim moet zijn, anders werkt-ie niet. Als je er echt niet in geloofde en nergens bang voor was, zou je die littekens niet verborgen houden, juist niet voor meneer Mitch. Ik geloof je dus als je zegt dat je bang bent; dat begrijp ik zelfs. Maar onthoud goed dat je meneer Mitch geen verklaring schuldig bent over wie je bent. Afrika hoeft zich niet te verstoppen voor de meneer Mitchen van deze wereld alleen maar omdat zij afwijzend zouden reageren.”

“Hé, wat ben je streng voor me, zeg. Waarom is dat?”

“O, Stan, ik heb zo genoeg van het gevoel dat ik gestuurd word door allerlei krachten: leraren, mannen, buitenlanders, andere leerlingen. Zelfs de arme Sakanye hoeft me maar een kusje toe te blazen en ik ben uit mijn doen. Ik weet dat het unfair en zelfs onredelijk is, maar ik voel me belegerd. Waarschijnlijk heeft het helemaal niets te maken met waar we het over hebben. Of misschien heeft juist alles ermee te maken. Ik weet het niet meer. Ik ben moe. Ik geloof dat ik de afgelopen twee jaar flink wat volwassener ben geworden. Ik voel me oud, Stan. Ik moet een manier vinden om de bekrompenheid in mijn omgeving te overleven.” Mosa praatte zo zacht dat Stan zich moest inspannen om haar te verstaan; de blik in haar ogen begon vaag te worden, alsof ze langzaam in slaap sukkelde.

“Je overleeft het wel. Je bent sterk…je bent sterk,” mompelde Stan.

“Ik heb kracht nodig,” vervolgde Mosa, net alsof Stan niets gezegd had. “Heel veel kracht. Maar ik heb ook ons gezin nodig. We moeten opgewekt zijn en bij elkaar blijven. Ik heb jouw oude zelf nodig, je vrolijke, kritische zelf. Ik zal je steun de komende paar weken hard nodig hebben. Ik ben van plan een HIV-test te laten doen. Ik moet het doen; ik kan niet verder leven met die onwetendheid. En als-ie positief is, dan zal ik wel nooit tot voorbij de horizon gaan; wat denk je, broertje van me?” Ze probeerde er luchtig over te doen, maar het was duidelijk dat de kwestie haar sterk bezighield. “In ieder geval niet tot voorbij de horizon die ik in gedachten had.” Dat laatste mompelde ze in zichzelf.

Ze praatten nog uren verder, onder andere over Mosa’s bezoek aan het rechtsbijstandsbureau. Stan vond dat ze te haastig over de vrouw geoordeeld had. Hij herinnerde haar eraan dat in een klein dorp zoals het hunne hoogopgeleide mensen elkaars gezelschap opzochten en dat de vrouw misschien niets van de praktijken van meneer Merake afwist; de leerlingen spraken daar immers alleen maar onder elkaar over. Hij herinnerde haar er eveneens aan dat het kantoor weliswaar pas geopend was, maar dat hij goede dingen had gehoord over vergelijkbare kantoren in andere dorpen. “Hoofdman Kokana gaf een interview op de radio toen het kantoor werd geopend. Hij is er erg op tegen. Dan kunnen we dus veilig aannemen dat ze daar goed werk doen,” betoogde Stan. Mosa gaf toe dat ze misschien wat overhaast had geoordeeld. Misschien zou ze er toch nog eens heen gaan om advies in te winnen. Ze had nog steeds niet besloten hoe ze Bones zou terugpakken, maar dat ze het zou doen stond vast.

Toen de oostelijke hemel rood kleurde van de belofte van een nieuwe dag, wankelden ze eindelijk naar binnen om te gaan slapen. Ze hadden in één lange nacht meer gepraat dan in de drie jaar daarvoor. Daardoor voelden ze zich nu vertrouwder met elkaar.

Toen ze een aantal uren later uit bed kropen, riep Mara hen vanonder de boom waar ze thee zat te drinken. Nunu speelde met Lindie, een pop die Mosa voor haar had gemaakt. Ze had te eten gehad en besprak nu innig tevreden het verhaal van de drie bokjes en de boze trol met Lindie en haar oma.

Nadat Mosa en Stan waren gaan zitten en zichzelf thee hadden ingeschonken, vertelde Mara hun dat de datum voor de plechtigheid om de voorouders mild te stemmen was vastgesteld. Die zou over vier maanden worden gehouden. De reden dat Stan erbij moest zijn, was dat er een koe voor nodig was. En omdat de plechtigheid in de schoolvakantie zou vallen, zou het een goed idee zijn wanneer Stan de twee weken daarvoor thuis kwam logeren. Een dergelijke plechtigheid betekende een heleboel werk. De koe moest van de veeboerderij naar hun huis worden gebracht. Er moest brandhout worden verzameld. Leobo, de omheining van struiken voor het bierbrouwen, moest worden gebouwd. Dat waren allemaal taken voor mannen, en het zou geen goede indruk maken wanneer er mannelijke familieleden kwamen helpen terwijl Stan bij meneer Mitchell thuis tv zat te kijken. De plechtigheid zou groter van opzet worden dan Mara oorspronkelijk van plan was geweest omdat ze had besloten die te combineren met het rituele kleren wassen.

Hoewel Stan nu een uitstapje met meneer Mitchell naar een softbalwedstrijd in Gaborone zou missen, besloot hij dat het geen onredelijk verzoek was. Hij was blij dat hun gezin weer bij elkaar was, en hij zou alles doen om hen nog nader tot elkaar te brengen. Na het lange gesprek met zijn zus van de afgelopen nacht zou hij een vlotte voortgang van deze plechtigheid geen strobreed in de weg leggen.

“Over die koe gesproken,” zei Mara, “je bent nu oud genoeg om over dit soort dingen mee te praten. De koe die ik op het oog heb is van jou, en ik wil dat je weet wat ik denk.”

Stan had nooit veel belangstelling gehad voor het weinige vee dat zijn familie bezat. Hij wist niet precies van wie de beesten waren; ze waren kennelijk beschikbaar voor de slacht bij bruiloften en begrafenissen, maar over het algemeen leken ze toch eigendom te zijn van oom Maruping. Hoewel hij als kind in elke schoolvakantie naar de velden en de veeboerderij ging, was hij er de afgelopen twee jaar niet geweest; dit was zelfs de eerste keer dat hij hoorde dat hij vee bezat, en hij vroeg hoe dat zo gekomen was.

“Je hebt altijd vee gehad, maar je was te jong om het te begrijpen. Jij ook, Mosa. De beesten zijn bij je oom Maruping. Hij heeft ze al die tijd verzorgd, en daar ben ik hem dankbaar voor. Maar hij heeft ze ook altijd behandeld alsof ze van hem waren, ze geslacht en verkocht zonder mij daarin te kennen, omdat ik geen man heb die namens mij over vee kan praten. Nu is Stan oud genoeg en moet hij zich ermee gaan bezighouden. Dit vee heb ik van jullie vader gekregen toen hij besloot niet met mij te trouwen. Het was een betaling van zijn familie aan mijn familie. Maar jullie moeten begrijpen dat beesten verzorgd moeten worden…door een man: Ntate. Jij moet leren ze te verzorgen. Ga naar de veeboerderij met de kinderen van je oom. Zoek uit welke beesten van jou zijn. Geef ze een naam. Geef ze een branden oormerk, anders zullen ze je ontstolen worden, en dat zal dan je eigen schuld zijn. Begrijp je dat, zoon? Wij drieën, Mosa, Nunu en ik, hebben jouw hulp nodig als we van dat vee willen profiteren.”

“Ja, goed. Maar…ik weet helemaal niets van oormerken.”

“Dat zul je leren, net zoals je op school van alles leert.” Stan beloofde zijn moeder de zaak niet langer te laten versloffen.

Blij met zijn antwoord ging Mara nu over op een andere kwestie. “Vanmiddag is er een vergadering over die plechtigheid. Het is tegenwoordig haast onmogelijk om op zaterdagochtend een familievergadering te houden; te veel begrafenissen. Ik ben vanochtend naar de begrafenis van de oude meneer Mosenki geweest. O ja, Mosa, jij bent nu oud genoeg om bij begrafenissen te zijn. En dat wordt ook van je verwacht. Vanmorgen heb ik je laten slapen. Maar denk eraan dat je leeftijdgenoten al naar begrafenissen gaan, en dat onze familie een slechte naam krijgt als jij dat niet doet.”

“Ik begrijp het, mma.”

Ze wisten allemaal hoe belangrijk het was om naar begrafenissen te gaan. Twee jaar geleden was een jongeman die een paar huizen verderop woonde, Refilwe Morula, afgeranseld door de hoofdman van hun wijk omdat hij had verzuimd begrafenissen bij te wonen, een afranseling waarop was aangedrongen door de mannen die het graf van zijn vader moesten delven. Hij en zijn familie waren ongetwijfeld te schande gemaakt door het gedrag van zijn zoon. Ze konden nu niet meer op een begrafenis verschijnen zonder dat iedereen naar hen keek en over hen fluisterde. Maar de mannen hadden hem tenminste nog een kans gegeven. Vorig jaar was er een schandaal geweest omdat mensen simpelweg hadden geweigerd het graf van Rra-Matlho te delven. Zijn twee zoons moesten de hele nacht zonder hulp doorploeteren. Bij de begrafenis de volgende ochtend bleek dat het graf te smal was. De kist moest terzijde gezet worden terwijl het graf breder werd gemaakt. Wat een pijnlijke en beschamende vertoning! Zoiets wil geen enkele zichzelf respecterende familie ooit meemaken.

“Mma, je bent heel duidelijk geweest. We begrijpen het,” zei Mosa.

“En vergeet niet dat jullie nichtje Mimi over een paar weken trouwt. Zorg dat je ernaartoe gaat om te helpen. De familie van haar aanstaande komt daarnaartoe voor de eerste bespreking. Zorg dat je erbij bent. Allebei.”

Ze beloofden het.