HOOFDSTUK 9

Mosa zat al weer twee maanden op school toen ze op een ochtend besloot op weg naar school een stukje af te snijden. Zodoende kwam ze langs het erf van Mma-Queen. Daar zag ze Sakanye, die tegen een muur geleund naar haar keek alsof hij daar al een poosje op haar stond te wachten. Aan zijn lepe grijns te zien was dat waarschijnlijk ook zo. Mosa beantwoordde Sakanyes groet met een kort ‘Ahee’ en liep haastig verder, haar gedachten bij het aardrijkskundeproefwerk dat ze later die dag moest maken. Ze wilde de stof voor die tijd nog eens doornemen, en ze hoopte dat ze tussen de middag in de bibliotheek terechtkon om nog wat dingen op te zoeken. Maar nadat ze de San-man Sakanye had gezien, waren haar gedachten afgeleid. Ze dacht aan de vele verhalen die ze over het San-volk had gehoord toen ze kleiner was. Uiteraard had ze de meeste ervan geloofd, en om eerlijk te zijn geloofde ze sommige ervan nog steeds. Ze keek achterom en nam Sakanye nog eens goed in zich op met zijn haveloze kleren, zijn blote borst en voeten en zijn bronskleurige gezicht met spleetogen. Ze vroeg zich af hoe ze ooit had kunnen geloven dat hij in staat was zichzelf in een leeuw te veranderen. Sakanye zag Mosa’s verstolen blik, glimlachte en blies haar een kusje toe. Hij was zoals gewoonlijk dronken, zelfs op dit vroege uur.

Zijn miserabele toestand viel Sakanye nauwelijks te verwijten. Hij had een armzalig bestaantje als drager van hout en water voor de bierbrouwerij van Mma-Queen. Hij werd betaald met drank, oude kleren, een beetje eten en een slaapplaats. Mma-Queen probeerde de hoeveelheid bier die hij kreeg altijd in de hand te houden, maar ze streed een verloren strijd: hij wist altijd meer flessen te ontvreemden. Hij was niet gelukkig met zijn lot, maar hij had zelf geen huis, dus het was niet waarschijnlijk dat hij ontslag zou nemen. Niemand wist meer waar hij vandaan was gekomen. Hij was als kleine jongen naar het dorp Monamodi gebracht en in de loop der jaren van het ene gezin naar het andere gegaan.

Hoewel hij zoveel van Mma-Queens bier dronk als hij kon, was hij niet gelukkig met sommige van haar bizarre brouwmethoden. Een specialiteit van haar was het weken van het vuile ondergoed van haar tienerdochter in het bier. Een enkele keer gebruikte ze ook haar eigen ondergoed. Van dit alles zou hij niets hebben geweten als hij niet voortdurend de brouwerijhut binnensloop om extra flessen te jatten. Haar ondergoed had niet zoveel uitwerking op hem, dacht hij. Maar dat van haar dochter wel, en hij had het daar heel moeilijk mee: het wekte verlangens bij hem op die hij nooit zou kunnen bevredigen. Nou ja, soms nam hij zijn lot dan maar in eigen hand, maar hij zou het liefst willen dat hij het hele probleem gewoon niet had.

Voor Mma-Queen had de slipjes-weektechniek het gewenste resultaat. Haar zaakje liep uitstekend: niet alleen kwamen er steeds meer mannen drinken, ze namen ook hele horden dorstige vrouwen mee. En het viel Sakanye op dat mannen in het gezelschap van vrouwen meer dronken dan anders. Vrouwen dronken ook behoorlijk wat, merkte hij op, maar ze deden alsof ze helemaal niet dronken. En wanneer de duisternis viel, verdwenen de stelletjes in de acacia-bosjes vlakbij om snel de door het slipjesbier opgeroepen verlangens te bevredigen. En die korte intermezzo’s leidden steevast tot de behoefte aan nog meer alcohol.

Voor Sakanye was Mma-Queen misschien niet de aardigste mens ter wereld, maar wel de slimste zakenvrouw. Ooit had ze een briljant plan bedacht om de klanten van tevoren te laten betalen voor hun bier. Eerst vertelde ze een paar goeie klanten dat er gratis bier zou worden geschonken voor de ongelukkige mannen wier vee was gestorven na het eten van mogau, een giftige plant. Uiteraard was het Mma-Queen niet ontgaan dat die mannen, die net vlees van de dode dieren hadden verkocht, extra veel geld te besteden hadden. Het nieuws verspreidde zich. De mannen kwamen op de bron af. Het is een truc, zeiden de vrouwen, ga er niet naartoe; ze schudden hun hoofd en trachtten hun mannen ervan te weerhouden zich in de buurt van de sluwe Mma-Queen te begeven. In de meeste gevallen tevergeefs.

Toen de mannen bij haar kwamen, stond Mma-Queen hen op te wachten met mokaikai in haar zakken, een plant waar je op moet kauwen om de mensen met wie je praat in verwarring te brengen. Ze kauwde grote hoeveelheden mokaikai terwijl het gratis bier kwistig werd rondgedeeld, en de nietsvermoedende mannen liepen met open ogen in de val. Mma-Queen had alles van tevoren in gereedheid gebracht. De kilte in de lucht dreef de mannen naar het vuur toe, en het duurde niet lang of de mokaikai begon te werken. Na het tweede vaatje gratis bier hadden de meeste mannen geheel vrijwillig een aantal pula’s afgestaan als vooruitbetaling voor bier dat ze de komende weken zouden drinken. Een paar mannen kregen die avond meer van Mma-Queen dan alleen een kruik bier; aan hen gaf zij ‘een stukje duisternis’, zoals de mannen het noemden.

Mosa wist dit allemaal omdat ze Mma-Queen weleens een enkele keer had geholpen met het halen van water voor het bierbrouwen bij het gemeenschappelijke tappunt van de buurt. Haar moeder kreeg een beetje geld voor die hulp. Dat was rond de tijd dat haar gezin vanuit het huis van haar grootouders in Namane Ward, in het centrum van het dorp, was verhuisd naar hun eerste eigen huis in New Town, een verzameling bouwsels met muren van bakstenen en cement, zinken daken en twee kamers aan de rand van Monamodi.

Telkens wanneer Mosa Sakanye zag, moest ze denken aan de fratsen van Mma-Queen, het slipjesbier en de stukjes duisternis. Het had een tijdje geduurd voordat ze helemaal begreep wat de mannen bedoelden als ze het hadden over ‘een stukje duisternis’. Ze was tamelijk verrast dat zelfs de slimste mannen zich puur voor zoiets hun zuur verdiende pula’s uit de zak lieten kloppen. Ze kon niet naar Sakanye kijken zonder het gevoel te krijgen dat die twee een of ander duister geheim deelden. Van het kusje dat hij haar zo hoffelijk toeblies kreeg ze een onbehaaglijk gevoel, alsof het iets te maken had met de geheimen van Mma-Queen. Anders dan de meesten, die nauwelijks over hem nadachten, wist zij dat Sakanye zeer intelligent was, maar ook door het leven getekend. Ze ging hem uit de weg, meer omdat ze weigerde te erkennen wat ze allebei wisten dan vanwege iets anders. Ze hadden allebei gezien hoe mannen in de bosjes verdwenen met vrouwen met wie ze helemaal niet in de bosjes mochten verdwijnen. Ze wenste niet aan dat alles te worden herinnerd en haastte zich verder naar school, trachtend Sakanye en de geheimen van Mma-Queen uit haar gedachten te bannen.

Mosa liep met nog grotere vastberadenheid door. Ze wist dat ze soms hooghartig werd gevonden, puur door haar houding en haar manier van lopen. Dat vond ze niet eerlijk; zij kon er toch niets aan doen dat ze een rechte rug, een lange hals en lange, slanke benen had? Ze was inmiddels alweer een paar weken terug op school en wist dat er achter haar rug om werd gefluisterd. Ongetwijfeld rechtte ze als reactie daarop haar rug, waardoor ze nog hooghartiger leek. Ze was zich er terdege van bewust hoe gemeen leerlingen konden zijn, zelfs de aardige. De reden van haar afwezigheid op school was bij de meesten bekend; het was niet gemakkelijk om een zwangerschap en een abortus geheim te houden voor al die nieuwsgierige jongens en meisjes op de Bana-Ba-Phefo-school.

Mosa dacht aan het opstel voor Engels dat ze nog steeds moest afmaken, getiteld ‘Mijn gezin’. Ze was ervan overtuigd dat alle leraren, vooral degenen die Engels gaven, een nogal ongezonde belangstelling hadden voor het persoonlijk leven van de leerlingen. Het onderwerp stelde haar voor bijzondere problemen, al vrijwel haar hele schoolleven.

“Laat je broers, zussen en ouders tot leven komen in dit opstel. Schrijf over wat jullie samen doen. De uitstapjes! De spelletjes! Jullie gevoelens voor elkaar! Laat het mij lezen zodat ik je vader voor me zie. Schets een beeld van je moeder voor mij,” zei juffrouw Valley. De nerveuze en prikkelbare juffrouw Valley, met haar Engelse accent en haar bijna witte haar dat ze voortdurend uit haar ogen streek. Mosa had geleerd dat die kleur blond heette, en ook dat juffrouw Valley daarom een blondine werd genoemd. Mevrouw Matthews was daarentegen een brunette, en dat alleen maar vanwege de kleur van haar haar. Rare mensen waren die blanken soms.

Haar gezin, waar juffrouw Valley zo graag iets over wilde horen, was in de loop der jaren herhaaldelijk gegroeid en geslonken, zodat ze het gevoel had dat er eerst een periode moest worden afgebakend voordat ze haar opstel kon schrijven. Ze wist zeker dat haar idee van een gezin totaal verschillend was van dat van juffrouw Valley. Mosa was vijf of zes jaar geleden bij haar moeder en haar broers gaan wonen, nadat haar moeder een aantal lemen wanden in elkaar had geflanst tot een rechthoekig geheel en daar een paar golfplaten bovenop had geplaatst. Ze noemden het hun thuis en trokken er vol optimisme in. Dat was overigens niet zo’n unieke constructie: veel ongetrouwde vrouwen eigenden zich stukken grond aan de rand van het dorp toe en haalden hun kroost weg bij familie om er ‘eenoudergezinnen’ te vormen. Niet dat haar moeder wist dat er een officiële term bestond die haar en haar gezin beschreef. Mosa zelfwas de uitdrukking pas onlangs in een krant tegengekomen. Later had haar leraar maatschappijleer de term ook een keer terloops laten vallen.

Voordat ze een eenoudergezin werden, woonden ze met haar moeder op het erf van hun grootouders. Mosa’s oma was gestorven voordat zij werd geboren en haar opa toen ze drie was. Toen ze daar woonden, wemelde het er van de tantes, ooms, neven en nichten, zowel volle als verre. Sommigen bleven maar kort en vertrokken daarna weer omdat ze trouwden of op zichzelf gingen wonen, terwijl anderen er tot hun dood bleven. Sommigen hadden kinderen achtergelaten, die daar werden grootgebracht en die ze pas jaren later kwamen ophalen. En dan had je nog tante Rinah, die uiteindelijk was getrouwd met een kinderloze weduwnaar en met hem was verhuisd naar het dorp Serowe. Mosa’s twee oudere broers hadden niet altijd bij hen gewoond. De oudste, Thabo, woonde een groot deel van zijn jeugd bij een oom die geen zoons had, zodat hij in dat gezin de ‘jongenstaken’ kon vervullen. Pule woonde juist bij een oom die een heleboel zoons had, zodat hij kon leren wat het betekende om een man te zijn. Horen al die mensen bij mijn gezin? vroeg Mosa zich af. Soms had ze het gevoel dat zelfs een simpele vraag als ‘Hoeveel zussen heb je?’ niet gemakkelijk te beantwoorden was. Was Sis’ Koki haar zus of haar nicht? Ze noemden elkaar zussen, en daar is niks mis mee totdat je een opstel moet schrijven voor een lerares Engels die uit Engeland komt. Dan moet je met twee gedachtewerelden werken en daartussen heen en weer schakelen, al naar gelang je op school of thuis bent: je moet erom denken dat je op school ‘Koki en ik’ zegt en thuis ‘ik en Koki’. Soms raakte je weleens in de war, wat geen wonder was als je overdag schoolgedachten moest denken en ‘s-avonds thuisgedachten. Mosa dacht: mijn grootmoeder en Koki’s overgrootmoeder waren zusters. Dus volgens de regels van juffrouw Valley is Sis’ Koki een verre nicht. Zodat de kleine, knappe Nnana, de dochter van Sis’ Koki, nóg verdere familie is. Haar moeder zou hoogst verbaasd zijn als ze wist dat zij Koki in haar opstel beschreef als een verre nicht. Maar juffrouw Valley, en niet haar moeder, zou het opstel beoordelen. Ze moest die twee werelden gescheiden houden, ter voorkoming van lage cijfers aan de ene en verontwaardiging aan de andere kant.

Ze besloot zich in haar opstel te beperken tot de periode tussen haar tiende en haar dertiende jaar en daarbij te doen alsof ze over de huidige situatie schreef. Daarover nadenkend vroeg Mosa zich af wie destijds het hoofd van het gezin was geweest. Soms had het geleken alsof er ondergeschikte gezinnen binnen het grotere gezin waren. Was ze onderdeel geweest van een zogeheten ‘complex gezin’? Bestond zoiets überhaupt?

Mosa vroeg zich af wat haar oom Rich van juffrouw Valley zou hebben gevonden: van haar knoestige rozenstruik achter de schoolbibliotheek waaraan zelfs niet één enkele bloem wilde groeien; van haar wel erg korte broek en haar Engelse accent, dat ze tevergeefs op al haar leerlingen probeerde over te brengen; van haar kippen die voor een vrouw van haar leeftijd veel te vaak bij de mout zaten!

Oom Rich had over vrijwel alles een mening gehad en leek precies te weten wat er overal ter wereld gaande was. Zo wist hij bijvoorbeeld te vertellen dat blanken hun theekopje nooit helemaal volschenken uit angst het puntje van hun neus te branden. Net zoals hij wist dat koning George van Engeland waanzinnig was geweest.

Mosa twijfelde er geen moment aan dat oom Rich het nodige over juffrouw Valley te zeggen zou hebben gehad. Mosa kon niet aan oom Rich denken zonder een schrijnend gevoel van gemis.

Ze moest nog steeds wennen aan de routine van het schoolleven. Ze had rekening gehouden met problemen, maar was niet voorbereid op de ongevraagde en ongewenste avances van leraren. Ze had gedacht dat haar abortus haar zou beschermen, omdat ze minstens een jaar lang als onrein zou worden beschouwd. Maar de voornaamste reden was simpelweg dat ze meende dat de meeste leraren haar er te eigenzinnig voor zouden vinden. De meeste slachtoffers waren meisjes die stiller en beleefder waren en minder goed konden leren. Mosa was dan ook totaal niet voorbereid op wat er later die ochtend in de kopieerruimte gebeurde. Ze had besloten een van haar tussenuren te gebruiken om een paar kaarten uit een exemplaar van National Geographic te kopiëren dat ze in de bibliotheek had gevonden. Ze was nog druk bezig haar papieren te ordenen en ze aan elkaar te nieten toen meneer Merake, haar leraar natuurkunde, binnenkwam en de deur achter zich dichtdeed. Mosa keek op en wilde meneer Merake beleefd groeten, maar voordat ze iets had kunnen zeggen beende hij tamelijk agressief op haar af. Binnen een paar seconden stond Mosa ingeklemd tussen meneer Merake en een kopieerapparaat. Ze zat in de val en was bang. Haar eerste reactie was terugdeinzen, maar terwijl ze dat deed kroop haar jurk omhoog langs haar dijen, zodat ze niet meer beschermd was tegen zijn geile blikken. Hoe verder ze terugweek, hoe meer er van haar benen zichtbaar werd, maar als ze zich naar voren boog om de jurk langer te maken, kwam haar gezicht dichter bij dat van de leraar.

“Mosa, ik wil straks na schooltijd een heleboel boeken mee naar huis nemen. Ik wil graag dat je me even helpt dragen,” zei Merake. “Ik verwacht je vanmiddag na de zelfstudie-uren.”

Ze voelde woede in zich opkomen, maar ze moest omzichtig te werk gaan. Ze aarzelde even voordat ze antwoord gaf. Er waren regels die bepaalden dat je leraren niet thuis mocht bezoeken. Maar dat wist hij al. Ze kon niet gewoon nee zeggen; dat zou zelfmoord zijn, ze zou onder allerlei voorwendsels slaag krijgen, en lage cijfers voor proefwerken. Het was de kortste weg naar een schooljaar vol ellende.

“En ik heb ook nog wat afwas staan,” zei hij. “Ik zal je niet lang ophouden.”

Heel even vroeg Mosa zich af wat er zou gebeuren als ze hem zei waar het op stond: dat ze niet van plan was seks met hem te hebben. Als ze dat zei, zou ze daar uiteraard spijt van hebben zolang ze op school zat. De hechte vriendschap tussen Bones—zo noemde iedereen meneer Merake—en de directeur van de school, meneer Kgaka, was algemeen bekend. Die twee knoopten ongestraft seksuele relaties aan met leerlingen. Het gerucht ging zelfs dat meneer Van Heerden, de nieuwe Nederlandse leraar, had verzocht op deze school te mogen werken toen hij van zijn vorige werd overgeplaatst omdat hij met vrouwelijke leerlingen naar bed ging.

“Ik eh…ik moet voor de baby zorgen, meneer. Mijn moeder…” hakkelde Mosa.

De ogen van meneer Merake schoten van Mosa’s blote benen naar haar gezicht. Hij keek stomverbaasd. “Wat? Heb je het kind gekregen? Maar ik dacht…”

“Nee, nee, nee, meneer. Ik heb het kind niet gekregen. Ik bedoel: ik heb geen kind. Mijn broer is overleden, en hij heeft een dochtertje achtergelaten. Mijn moeder werkt, en ik moet na schooltijd voor het kind zorgen.” Mosa vervloekte het feit dat ze in zo’n gênante situatie was beland omdat ze niet haar eigen taal kon praten. Waarom moet Bones ook altijd Engels spreken? vroeg ze zich woedend af.

“Je weigert dus? Een leraar vraagt je iets en jij zegt nee?” vroeg Bones met een nijdige blik op haar.

“Nee, meneer. Ik zeg geen nee, meneer. Ik kan een leraar niets weigeren, meneer. Misschien kan ik Johannah vragen of ze samen met mij naar uw huis wil komen. Dan zijn we snel klaar, meneer.” Johannah was een klasgenote wier naam Mosa zojuist te binnen was geschoten.

“Ik vraag alleen jou, niet Johannah. Denk je dat ik zo dom ben dat ik niet weet wanneer er twee mensen nodig zijn?” snauwde hij terwijl hij haar boos aankeek. Hij stond zo dicht bij haar dat ze de bierlucht in zijn adem kon ruiken. Ze wilde hem bespugen, en hij moest de hatelijke blik in haar ogen hebben gezien.

“Meneer, mijn broer is kort geleden gestorven,” pleitte ze. “Mijn moeder zegt dat we voor zonsondergang op het erf moeten zijn om sefifi, ik bedoel ongeluk, te voorkomen.”

Op dat moment kwam juffrouw Bontsi binnen. Ze keek naar hen en zei toen zonder blijk te geven van enige verbazing tegen Bones dat hij dat meisje met rust moest laten. Uit haar geamuseerde blik bleek dat het haar niet echt kon schelen hoe het uiteindelijk zou aflopen. Voor haar en vele andere leraressen op die school was gedwongen seks met een leraar gewoon een van de vele hindernissen die je moest nemen om een middelbareschooldiploma te halen. Zij had in haar eigen schooltijd—en misschien zelfs als lerares—waarschijnlijk met vergelijkbare situaties te maken gehad. Bones beende weg en Mosa slaakte een zucht van verlichting. Enigszins voorbarig, zoals later zou blijken.

De volgende dag tijdens de natuurkundeles deed Bones vreselijk zijn best om Mosa te negeren. Hij keek dwars door haar opgestoken hand heen. Maar hij zorgde voor een levendige gedachtewisseling met de anderen en putte zich uit in het spelen van de leraar die gelukkig is met zijn klas. Mosa was blij dat ze was ontsnapt aan zijn grijpgrage klauwen en voelde zich niet al te zeer gekwetst door zijn opstelling. Maar aan het eind van de les nam Bones wraak.

“Sadidi,” vroeg hij aan het meisje dat voor Mosa zat, “zou jij me even willen helpen deze boeken naar de lerarenkamer te brengen? Anders zou ik het aan Mosa vragen, maar die heeft een probleem. Ze kan geen boeken dragen omdat ze een baby heeft. Dat vertelde ze me gisteren toen ik haar om hulp vroeg. Heb ik het nou goed begrepen? Of zei ze dat de baby was gestorven? Wat zei je nou ook alweer, Mosa? Wil je het even aan de klas uitleggen?” Zijn ogen schoten triomfantelijk vuur, en de valsheid droop van zijn stem af.

Mosa boog haar hoofd en zei niets. Eerst werd er gefluisterd, toen klonk er een gegrinnik van Khumo, dat het hele lokaal rondging en explodeerde tot een luid gelach. Mosa voelde zich vernederd. Ze keek net genoeg omhoog om de medelijdende blik van Sinah te zien; de rest van de klas genoot van Bones’ spot, wentelde zich erin. Ze wist dat de meesten van hen, vooral de meisjes, het voor een deel uit zelfbehoud deden. Ze wist ook dat niemand geloofde dat zij had geweigerd een leraar te helpen boeken naar de lerarenkamer te brengen; ze wisten allemaal wat ze wél had geweigerd.

“Nou, Mosa, zuig ik het allemaal uit mijn duim? Vertel het je klasgenoten maar. Ze moeten niet gaan denken dat ik maar wat verzin. Vertel ze van de baby,” sarde Bones terwijl er een boosaardige grijns om zijn lippen speelde.

“Nee, meneer, het kind is niet dood. De vader is dood. Mijn broer…”

“Aha. Ik had het mis. De vader is dood. Jongens, het kind is niet dood. Neem me niet kwalijk dat ik jullie in verwarring heb gebracht.” Hij fronste zijn wenkbrauwen, speelde bezorgdheid en medeleven, tartte Mosa. “Het kind leeft nog en jij moet ervoor zorgen. Klopt dat?”

Mosa was razend, zo woedend en hulpeloos voelde ze zich. “Mijn broer is gestorven, meneer. Hij heeft een dochtertje achtergelaten. Over dat dochtertje heb ik het. Ik weet niet waarom het zo grappig is dat mijn broer niet meer leeft. Ik snap niet hoe jullie om zoiets kunnen lachen. En het spijt me, meneer. Neemt u me niet kwalijk. Ik voel me niet lekker. Ik moet even naar buiten.” Zonder op antwoord te wachten stond Mosa op en verliet de klas, vastbesloten niet te huilen waar Bones bij was.

Het werd stil in het lokaal. Bones probeerde er een grapje van te maken, maar zelfs Khumo kon zich er niet meer toe zetten te reageren op zijn flauwiteiten. Iedereen boog beschaamd het hoofd. Het goede humeur van de leraar sloeg nu om; hij gaf op strenge toon bevelen, uitte dreigementen en zwaaide vervaarlijk met zijn stok, die hij sentuamadi (bloedzuiger) noemde. Toen de les eindelijk voorbij was, was iedereen blij dat ze het volgende uur meneer Mitchell hadden, want die was grappig en aardig voor iedereen, al gedroeg hij zich soms wat raar.

Bones beende woedend het lokaal uit. Hij begreep niet hoe Mosa het na het publieke geheim van haar abortus in haar hoofd haalde zichzelf te goed voor hem te achten. Wat een arrogante slet! Hij had verwacht dat ze wel zou ingaan op zijn avances; ze was nu toch een afgelikte boterham. Hij liet merken dat hij er wel voor in was wat te rotzooien met een onreine meid, en zij vond zichzelf te goed voor hem. Hij nam zich voor haar leven in de klas tot een hel te maken.

Mosa ging terug naar het lokaal, maar deed de rest van de dag nauwelijks mee. Ze was kwaad en ze voelde zich machteloos. Aan het eind van de schooldag had ze geen zin om met een groepje medeleerlingen, van welke samenstelling dan ook, mee naar huis te lopen, dus besloot ze de ene kostbare pula die ze bij zich had uit te geven aan een taxi naar huis. Maar eenmaal in de taxi vroeg ze de chauffeur haar naar het centrum van het dorp te brengen, precies de andere kant op als waar ze woonde. Ze had besloten naar het rechtsbijstandsbureau Kagiso te gaan.

Het rechtsbijstandsbureau was gevestigd in een oud gebouw dat ingeklemd stond tussen het dorpspostkantoor en een basisschool. Het was een oude graanschuur die was verbouwd tot kantoorruimte. Het bureau gaf adviezen en rechtsbijstand aan vrouwen en kinderen. Het was twee jaar geleden geopend, en hoewel Mosa er een keer was geweest om onderzoek te doen voor een werkstuk voor maatschappijleer, was ze nu toch zenuwachtig. Een bezoek aan het pand bracht een zeker risico met zich mee: er gingen allerlei geruchten over het bureau, en wanneer men zag dat je ernaar binnen ging, kon dat geroddel geven over de aard van je problemen. Er waren velen die vonden dat gezinsproblemen binnen de familie moesten worden opgelost en dat het erbij halen van vreemden een buitenlands idee was dat tot elke prijs diende te worden bestreden. Aangezien ooms, broers, vaders, hoofdmannen en het stamhoofd de beschikking hadden over beproefde procedures voor het oplossen van alle denkbare problemen van vrouwen en kinderen, werd het rechtsbijstandsbureau, waar jonge vrouwen werkten, niet alleen als overbodig maar zelfs als gevaarlijk beschouwd. Voor je het wist zouden vrouwen niet meer naar hun man luisteren en de mond vol hebben van gelijke rechten en andere rare ideeën.

Mosa was zich bewust van de consternatie die de opening van het bureau in het dorp teweeg had gebracht. Het was misschien al het vierde van zijn soort in het hele land, maar het verzet tegen de instelling leek met ieder nieuw bureau dat werd geopend heviger te worden.

Ze klopte één keer en stapte naar binnen voordat ze zich zou kunnen bedenken. Ze wilde met iemand praten, en ze had het gevoel dat ze hier een geschikte gesprekspartner zou kunnen vinden. Ze wilde over haar dode broers, haar zwangerschap en haar abortus praten. Maar bovenal wilde ze het hebben over meneer Merake en zijn gedrag jegens vrouwelijke leerlingen. Ze voelde zich tekortgedaan, maar kon haar klacht niet eens helder formuleren.

Aan de andere kant van het kantoor zat een verveeld kijkende jonge vrouw, ongeveer even oud als zij, aan postzegels te likken en ze op enveloppen te plakken. Er kwam net een andere vrouw binnen vanuit een van de andere kantoren.

Ao, schoolmeisje, je wilt met ons praten?” zei ze met een brede glimlach. “Welkom; ga zitten. Ik kom zo bij je.”

Hoewel ze zich een beetje uit de hoogte behandeld voelde, werd Mosa tegelijkertijd gerustgesteld door deze hartelijke begroeting. Ze wilde tegen de vrouw zeggen dat ze niet voor een advocaat kwam; ze had gehoord dat er op het bureau een maatschappelijk werkster was, en ze wilde alleen maar praten. Ze had nog nooit een advocaat gezien en zag ertegenop er een te ontmoeten. Ze wist niet zeker ofwel iemand een wet had overtreden en wilde geen figuur slaan tegenover een advocaat. Daarom had ze liever een maatschappelijk werkster. Hun leraar maatschappijleer had hun verteld dat een maatschappelijk werkster iemand is die naar je problemen luistert, ze aan niemand doorvertelt en je advies geeft. Zo iemand zocht ze vandaag, iemand die was zoals de studiebegeleidster op school zou moeten zijn. Alleen geloofde ze niet dat de studiebegeleidster niets tegen haar leraren zou zeggen als zij haar iets toevertrouwde. Maar voordat ze dit tegen de glimlachende vrouw had kunnen zeggen, was die alweer in haar kantoor verdwenen.

Mosa installeerde zich en begon een brochure over de eigendomsrechten van getrouwde vrouwen te lezen die ze op de bank naast zich had gevonden. Toen kwam er uit een ander kantoor weer een andere vrouw te voorschijn, die de naam van een van de wachtende vrouwen riep. Mosa keek op en verstarde. Voor haar stond een vrouw die ze het afgelopen weekend in gezelschap van meneer Merake en meneer Kgaka had gezien; ze hadden in een plaatselijk restaurant zitten lachen en samen iets gedronken. Onmiddellijk voelde ze zich verraden: hoe kon die vrouw hier werken en allerlei adviezen geven als ze bevriend was met mensen als Bones? Toen de vrouw zich had teruggetrokken in haar kantoor, stond Mosa op en ging weg. Terwijl ze door het hek naar buiten liep, vulden haar ogen zich met tranen van frustratie. Ze bedwong de stroom tranen, rechtte haar rug en liep trots weg.

Mosa besloot dat ze zich op dezelfde manier van het probleem-Merake zou ontdoen als waarop ze het vorige schooljaar haar problemen had overleefd. Het had haar toen een hele maand gekost om te beseffen dat ze dwaas had gehandeld. Tegen die tijd was ze al zwanger en alleen. Nee, dat zou haar geen tweede keer overkomen. Nooit zou ze meer zo dwaas zijn.

De dwaasheid was ironisch genoeg begonnen op een eendaags seminar voor leerlingen waar verpleegsters, de politie, een kerkelijke groepering en goedbedoelende leraren het woord voerden. Juffrouw Wilson en mevrouw Makhikhi, twee erg aardige leraressen, hadden mensen die vooraanstaande maatschappelijke posities bekleedden uitgenodigd om de leerlingen voor te lichten over groepsdwang, tienerzwangerschappen, HIV en andere gevaren in het leven van jonge mensen. De leerlingen dromden kletsend en luidruchtig met stoelen slepend de zaal binnen.

Mosa herinnerde zich die dag nog heel goed. Ze liep net door de deur toen ze voelde dat er een papiertje in haar hand werd gedrukt. Toen ze opkeek, zag ze een jonge politieman die glimlachend naar haar knipoogde. Pas toen ze al zat, kreeg ze de kans het korte briefje te lezen. Haar hart begon te bonzen. Ze keek op naar het podium, waar de sprekers naar hun stoelen werden begeleid.

Als eersten namen twee verpleegsters plaats. Daarna werden dominee Modise van de Apostolische Kerk van Christus onze Heer van de Hoge Berg—gekleed in zijn kenmerkende paarse gewaad—en zijn vrouw naar hun stoelen geleid. Er was zo te zien enige verwarring over de vraag of de vrouw wel aan de hoofdtafel mocht plaatsnemen, aangezien zij niet een van de sprekers was. Maar uiteindelijk bleef ze toch zitten, gewoon omdat nog nooit iemand dominee Modise in het openbaar had gezien zonder zijn vrouw. Ze werd niet voor niets ‘het dertiende lint’ genoemd. Er werd altijd schertsend gezegd dat het gewaad van dominee Modise niet twaalf maar dertien linten telde: twaalf voor de discipelen en één voor mevrouw Modise.

Toen de politieman met zijn stoere uniform het podium betrad, begon Mosa zich af te vragen of ze zich had verbeeld dat hij haar dat briefje gaf. Hij werd gevolgd door een lange, forse man, eveneens in een politie-uniform. De jonge politieman bleef staan, draaide zich om naar de oudere en salueerde. Hij nam zijn pet af en stak die onder zijn arm. Toen riep hij met een stem die de zaal tot in alle hoeken vulde: “Uw stoel staat voor u klaar, meneer,” en hij gebaarde dat zijn superieur plaats kon nemen.

Tijdens het openingsgebed zocht agent Kamane, want zo heette de jonge politieman, het meisje in de zaal met zijn blik. Hij had drie briefjes bij zich, en als hij met het eerste niets ving, zou hij na de theepauze een tweede poging wagen. Het derde briefje zou hij na de lunchpauze overhandigen als de eerste twee geen succes hadden. Toen zag hij haar: het meisje dat hem op haar beurt zocht met haar blik. Zij moest het zijn.

Mosa was in verwarring gebracht, maar ook verrukt. Het briefje luidde: “Je bent heel mooi. Ik weet dat ik je dit briefje eigenlijk niet mag schrijven, maar je gezicht is als de maan en je ogen zijn als sterren. Ik ben sinds vorige week verliefd op je.” Mosa omklemde het briefje en voelde het zweet in haar handpalm. Ze stelde zich voor hoe de woorden loslieten van het verkreukelde papier; al die liefde, al die mooie woorden werden geabsorbeerd door haar hand en reisden helemaal naar haar hart. Ze wist niet hoe ze moest reageren, dus sloeg ze haar ogen maar neer.

Het seminar ging als één woordenbrij langs haar heen. De pijn van de dood van haar broer Thabo was een beetje geluwd. De wetenschap dat Pule stervende was, was op de een of andere manier minder pijnlijk. Iemand had haar te midden van een menigte opgemerkt, zijn oog op haar laten vallen. Ze was tegelijkertijd bang en gelukkig. Een politieman in al zijn glorie vond haar mooi. Hij was niet de eerste man die belangstelling voor haar toonde, maar niemand had het ooit zo stijlvol gedaan, met zulke mooie woorden.

Later zou Mosa van agent Moreki, een vriend van agent Kamane, horen dat agent Pako Kamane zijn collega’s die dag voor zijn vertrek van het politiebureau had gezworen dat hij op de school een steenbokje—hun benaming voor een mooie leerlinge—zou verschalken. Hij had eigenlijk niet met de baas, hoofdinspecteur Basha, meegewild omdat deze erop stond dat ondergeschikten in het openbaar salueerden, zelfs wanneer dat niet nodig was, alleen maar om hen te vernederen. De jongeman had besloten, nu hij toch eenmaal het gezelschap van zijn baas moest verduren, dan maar een val te zetten voor een steenbokje en er het beste van te hopen.

Tegen de tijd dat ze dat allemaal ontdekte, had ze al onbeschermd met Pako gevreeën en was ze zwanger van hem. Ze had zich niet eens gerealiseerd dat ze seks had gehad tot het te laat was; zo naïef was ze. Als ze niet zo kwaad op hem was geweest, zou Mosa hebben toegegeven dat die vent goed toneel kon spelen. Toen ze ontdekte dat ze zwanger was, liep Mosa weg van huis en trok ze in bij een vriendin, Karabo, in Morwalo, een dorp op vijftig kilometer afstand van het hare. Met Karabo’s hulp had ze de zwangerschap laten beëindigen. Ze wist dat ze Karabo heel wat verschuldigd was, maar hoe bedank je iemand voor zoiets? De mensen dachten allemaal dat ze had samengewoond met Pako, en ze zag geen reden om hen uit de droom te helpen.

Mosa was vastbesloten dat ze de volgende keer dat ze een relatie zou beginnen, als het al zover zou komen, dat op haar voorwaarden zou doen. Niemand zou haar ooit nog dwingen iets te doen waartoe ze niet bereid was. En Bones pakte ze nog wel terug, dat beloofde ze zichzelf. Hoe, dat wist ze nog niet, maar ze zou zorgen dat hij zijn trekken thuis kreeg.

Mosa had de directeur van de school zover gekregen dat hij haar opnieuw tot de school toeliet, hoewel ze meer dan twintig dagen had verzuimd. Voor die tijd had ze haar hersens gepijnigd om een goede reden te verzinnen voor haar lange absentie. Toen had haar moeder haar gevraagd de overlijdensakten van haar twee broers te gaan ophalen bij de burgerlijke stand in het centrum van het dorp, zes kilometer van hun huis.

“Waar heb je die overlijdensakten voor nodig? Er zijn ook nooit geboorteakten voor hen opgemaakt.” Mosa had weinig zin om zich alweer in het openbaar te vertonen; ze was nog niet toe aan de blikken van mensen die wisten van de dood van haar broer of van haar abortus. Het was nog maar een week na Pules begrafenis.

“Is er tegenwoordig dan nergens meer een kind dat gewoon doet wat haar wordt opgedragen zonder de hele zaak op te blazen tot een politiek debat?”

Mosa bood haar excuses aan en ging naar de burgerlijke stand om de akten op te halen. Onder het lopen was er slechts één vraag die haar bezighield: hoe kom ik weer op school? Ze beantwoordde de groet van vriendinnen met een verstrooide blik; haar eerdere bezorgdheid om zich in het openbaar te vertonen hield haar volstrekt niet meer bezig.

“Als je afgaat op het tempo waarin jonge mensen sterven, zullen de scholen binnenkort wel leeg zijn,” zei de jonge vrouwelijke beambte terwijl ze haar de twee akten overhandigde.

Mosa stond als aan de grond genageld, niet door die botte opmerking van de jonge vrouw, maar doordat die haar plotseling op een idee had gebracht. Ze verzocht de beambte kopieën van de akten te maken, en de vrouw deed het zonder aarzelen.

De volgende dag zag Mosa de kans schoon haar plan uit te voeren. Het was op het eind van de ochtend. Stan was naar school, hun moeder was naar haar werk en de kleine Nunu deed haar slaapje. Mosa pakte een schrijfblok uit haar schooltas, waar ze al heel lang niet meer in had gekeken, en begon te schrijven. Na drie of vier pogingen, die ze verscheurde, verfrommelde en op de grond gooide, had ze de definitieve versie:

Geachte meneer Kgaka,

Bana-Ba-Phefb-school

 

Ik schrijf deze brief in de hoop dat u zo goed zult willen zijn naar mijn smeekbede te luisteren.

 

Mijn dochter, Mosa Selato, is gedurende een ongebruikelijk lange periode absent geweest. Ik ben mij ervan bewust dat mijn dochter volgens de regels van de school en het ministerie van Onderwijs niet meer naar school terug mag keren. Maar wellicht zult u over uw hart strijken en haar toch weer willen toelaten nadat u hebt gelezen wat de redenen van haar lange absentie zijn.

Mijn twee zoons, Thabo en Pule, zijn overleden aan aids. Gedurende hun lange ziekbed leden ze aan infecties in de borstkas, met name tbc. Omdat wij in een heel klein huis wonen, was het noodzakelijk Mosa tijdelijk bij familie onder te brengen omdat anders het risico bestond dat zij ook besmet zou raken. In dezelfde tijd woonde Mosa’s broer Stan bij een vriendelijke leraar van hem. Ik sluit de overlijdensakten van mijn zoons bij als bewijs.

Ik hoop oprecht dat u clementie zult willen betrachten met een gezin dat in de rouw is.

 

Met de meeste hoogachting,

Mara Selato

De volgende dag begaf Mosa zich op weg naar school, gewapend met de envelop met de briefen de kopieën van de overlijdensakten. Toen ze er aankwam, begon haar hart te bonzen. Ze liep langs lokalen en zag ernstige, gebogen hoofden, hoorde op gedempte toon gevoerde discussies en hardop uitgeroepen antwoorden. O, wat miste ze de school.

Ze klopte op de deur van de directeur. Na een korte stilte hoorde ze: “Binnen.”

“Goedemorgen, meneer Kgaka.”

De directeur keek verwonderd op van de bundel papieren waarin hij had zitten lezen.

“Meneer Kgaka, ik ben…”

“Het meisje van Selato!” viel hij haar in de rede. “Ik dacht dat je van de aardbodem verdwenen was.”

Mosa glimlachte bedeesd en overhandigde hem de brief. Binnen een paar minuten stond ze weer op de gang met een brief waarin stond dat ze opnieuw was toegelaten. Ze had de vakkundig vervalste brief aan meneer Kgaka en de kopieën van de overlijdensakten ook nog steeds in haar hand. De directeur had ze in het archief willen opbergen, maar ze smeekte hem dat niet te doen: de documenten bevatten vertrouwelijke informatie, betoogde ze. “Aids is overal, maar de mensen willen er nog steeds niet over praten. Stel u eens voor dat uw secretaresse die brief zou lezen, meneer. De hele school zou het weten. Ik ben bij u gekomen omdat ik u vertrouw.”

Uiteraard was dat allemaal flauwekul: Mosa verachtte de hitsige directeur. Maar haar oprechte toon en haar smekende ogen misten hun uitwerking niet. Ze was weer toegelaten tot de school, en nergens stond zwart op wit hoe dat in zijn werk was gegaan.

Nu was Mosa op weg naar huis. Ze verheugde zich erop Stan weer te zien, want ze hoopte op een nieuw verhaal. Maar nog belangrijker was dat ze met hem wilde praten.

Ze liep het erf op terwijl al deze gedachten door haar hoofd krioelden als de kikkervisjes in haar drinkwater. Toen zag ze de auto, maar voordat ze naar meneer Mitchell had kunnen zwaaien, reed hij haastig weg.