HOOFDSTUK 11

Mosa wilde zoveel mogelijk informatie hebben over HIV en aids voordat ze zich daadwerkelijk liet testen. Ze had zoveel naar de radio geluisterd als ze kon, maar ze had het gevoel dat een persoonlijk gesprek met een deskundige het beste zou zijn. Ze besloot dat ze het best naar de Borwa-kliniek, een van de plaatselijke klinieken, kon gaan om informatie in te winnen. Ze had de Borwa-kliniek gekozen omdat die op loopafstand van haar school was, maar nog belangrijker was dat ze geen van de verpleegsters kende die er werkten. Ze voelde dat ze behoefte had aan anonimiteit. Maar zelfs nadat ze het besluit had genomen, had ze zich al drie keer op weg begeven naar de kliniek en alle drie keren rechtsomkeert gemaakt. De eerste keer was ze slechts driehonderd meter ver gekomen en toen weer teruggegaan naar school. De tweede keer had ze van school toestemming gekregen om later te komen, maar was ze niet verder gekomen dan het hek van de kliniek. Ze had een vrouw gezien die ze kende, en daarom was ze doorgelopen en had ze gedaan of ze ergens anders heen ging. De vrouw, Mmasethebe, was duidelijk een patiënte, maar zou Mosa uit bezorgdheid of beleefdheid zeker hebben gevraagd waarom zij daar in die kliniek was. De derde keer was op een woensdagmiddag na schooltijd, en toen had Mosa ontdekt dat er in de kliniek een soort cursus werd gegeven aan moeders. Toen besloot ze dat ze haar volgende bezoek op donderdag zou brengen, en zo kort voor sluitingstijd als maar mogelijk was, om te voorkomen dat ze andere patiënten tegenkwam. Zodoende arriveerde ze bij haar vierde poging rond een uur of vier ‘s middags, een halfuur voor sluitingstijd, bij de kliniek.

Toen ze de kliniek betrad, zag ze dat de deur naar een van de spreekkamers openstond, en daarbinnen zat een verpleegster in een wit uniform met kastanjebruine epauletten slap onderuitgezakt in een stoel; ze hing over haar bureau heen en het was duidelijk dat ze sliep. De rits van haar uniform stond een eindje open op deze warme, lome middag.

Misschien zou zij blij zijn als haar verveling werd doorbroken, dacht Mosa hoopvol. Maar ze vergiste zich.

Ko, ko, ko,” zei Mosa luid bij de deur om haar aanwezigheid kenbaar te maken.

De verpleegster kwam overeind en wreef met beide handen in haar ogen. Ze vertrok haar gezicht terwijl ze een geeuw trachtte te onderdrukken. Toen ze de bezoekster aankeek was ze misnoegd, waar ze even tevoren nog slechts slaperig was geweest.

“We gaan sluiten. Weet je niet dat we om half vijf sluiten?” Ze trok de rits van haar uniform omhoog en veegde met haar hand de zweetplek van het bureau waar haar hoofd had gelegen. De linkerkant van haar gezicht zag er verkreukeld uit.

“Ik wil alleen wat informatie,” zei Mosa, nog steeds in de deuropening. “Het duurt niet lang. Alstublieft,” voegde ze er haastig aan toe.

“Dit is een kliniek, geen informatiecentrum. We behandelen hier zieken. Jij hebt niet eens een patiëntenkaart. Ben je ziek? Wat is er met je?”

Een schoonmaakster stak haar hoofd om de hoek van een berghok en wierp Mosa een medelijdende blik toe. Ze mimede het woord ‘lui’, trok een grimas en maakte een grof gebaar met haar vingers. Ze verdween weer in het berghok en ging verder met haar werk, waarbij ze nogal luid een liedje neuriede om de verpleegster te laten merken dat ze had meegeluisterd.

“Kom binnen, gauw dan maar. Leren jullie dan nooit om op tijd te komen? Deze kliniek is vanaf half acht ‘s-ochtends open, en iedereen komt aan het eind van de dag. Tja, een Motswana weet niet wat tijd is. Ga zitten. Wat is er met je?”

Maar er was geen stoel om op te gaan zitten. Mosa besloot onmiddellijk ter zake te komen. “Ik wil graag wat informatie. Ik denk erover om een HIV-test te laten doen, maar ik wil er eerst meer van weten.”

“Denk je dat je aids hebt? Een heleboel mensen zijn ermee besmet, zelfs jonge mensen zoals jij. Waarom zijn jullie toch zo onvoorzichtig? Jij bent een jonge meid. Je zou je met school moeten bezighouden en niet met het oplopen van aids. De radio geeft de hele dag informatie over aids. Er wordt overheidsgeld aan verkwist, maar de mensen luisteren niet. Ze worden te laat wakker. Te laat! Wat wil je weten? We doen hier geen tests. Daarvoor moet je naar het ziekenhuis. Maar je moet weten dat er geen genezing mogelijk is als je aids hebt; je gaat eraan dood, daar is niks aan te doen. Dus mocht je positief zijn, besmet dan alsjeblieft geen anderen.” Meer had de verpleegster niet te zeggen, dat was duidelijk; haar gezicht was donkerrood aangelopen van ergernis.

Mosa begreep dat het gesprek afgelopen was. Maar ze deed nog één poging: “Hebt u geen folders die ik kan meenemen?”

“Wat wil je weten? Is er dan werkelijk iets wat de mensen nog niet weten over aids? De ziekte wordt overgedragen via geslachtsgemeenschap. En uiteraard via bloedtransfusies. Dus de eerste duidelijke boodschap is: géén geslachtsgemeenschap hebben. Je bent nog te jong. En nu ga ik echt sluiten. We hebben hier geen folders. Ga maar naar het ziekenhuis.” Ze pakte een sleutelbos en haar handtas.

“Weet u iets over begeleidend advies? Ik bedoel, waar ik dat kan krijgen?” hield Mosa aan.

“Hoe kunnen we nou advies geven als we die tests niet doen? Ben je doof? Ik zei: ga maar naar het ziekenhuis.” Ze stond op en schoof haar voeten in haar schoenen.

Mosa draaide zich om en liep naar de deur. De schoonmaakster haalde verontschuldigend haar schouders op. Mosa bedankte haar geluidloos en liep naar buiten. Wat is er toch aan de hand in dit land van ons? vroeg ze zich af. Het maakt niet uit of je een postzegel koopt of medische hulp zoekt. De arrogantie van de mensen die de macht hebben om je van dienst te zijn of niet, is ontstellend. Zijn de mensen dan niet trots op hun werk? Zal ik op den duur ook zo worden als ik in een kantoortje aan mijn eigen bureau zit?

Ze betwijfelde of ze bij een andere kliniek beter geholpen zou worden. Nog maar een halfjaar geleden had een nichtje van haar een baby verloren, en ze was bijna in het kraambed gestorven omdat de dienstdoende vroedvrouw strenge instructies had gegeven dat ze tijdens haar theepauze niet gestoord mocht worden. Hoe de bestuurder van de ambulance ook smeekte, ze was niet te vermurwen. De vroedvrouw dronk haar thee, de baby stierf en de moeder scheurde in en moest voor een uitgebreide behandeling naar het ziekenhuis. De vroedvrouw paradeerde uiteraard nog steeds rond in haar verpleegstersuniform. Het systeem had gereageerd door haar te beschermen en woedend uit te halen naar de mensen die het in twijfel hadden durven trekken. Medische verslagen waren gemanipuleerd of verdonkeremaand. En dat terwijl de familie niet meer had kunnen doen dan een voorzichtige vraag stellen.

Zij had nu alleen wat informatie gevraagd, en enkel de wind van voren gekregen. Vorige week was ze bij het Omang-kantoor van het dorp geweest om te vragen of haar identiteitsbewijs al klaar was. Ze was aan het eind van de rij wachtenden gaan zitten, naast negen andere mensen op een lange houten bank. Een oude man stond voor een groot, oud bureau te luisteren naar een ambtenaar, een jonge vrouw met vlechten.

De oude man had te horen gekregen dat er een nieuw identiteitsbewijs moest worden aangemaakt omdat de foto op het oude onduidelijk was. Maar aangezien de fotograaf van het Omang-kantoor de foto had genomen, kon de oude man er zelf niets aan doen dat hij nu een nieuw bewijs nodig had. Mosa hoorde hoe de jonge vrouw achter het bureau het oude identiteitsbewijs van de oude man terugeiste voordat ze hem het nieuwe wilde geven. Ze had het nieuwe bewijs in haar hand. De oude man legde uit dat het kantoor al bij zijn vorige bezoek het oude identiteitsbewijs had ingenomen. Hij vertelde ook dat hij helemaal te voet uit Seloje was gekomen, een naburig dorp waar geen Omang-kantoor was. Dit was zijn vijfde bezoek hier, voegde hij eraan toe. Hij had de Omang-kaart nodig omdat hij anders zijn ouderdomspensioen niet kon innen. Hij was te voet gekomen omdat hij geen geld had voor de bus, zei hij. Mosa had zijn gebogen gestalte met het gescheurde jasje in zich opgenomen, dat hij kennelijk uit respect voor het kantoorpersoneel droeg, want het was die dag veel te warm om een jasje te dragen. Haar blik ging naar zijn voeten, die uit oude, veel te kleine sandalen puilden. Er zat een dikke laag stof aan vastgekoekt, en zijn schenen, die onder zijn slecht passende broek uitstaken, waren zo dun als takjes. Zich bewust van het feit dat ze naar de oude man staarde, en bang dat haar gedrag als respectloos zou worden opgevat, hief Mosa haar blik op naar het gezicht van de oude man: het was mager en hoekig, met vriendelijke ogen. Zijn hoofd was bedekt met keurig, kort grijs haar.

“Oude man,” brieste de ambtenaar, “ik heb nog een heleboel te doen. Wilt u uw Omang-kaart of niet? Vertel me nou niet uw hele levensverhaal.” Ze plantte haar ellebogen op het bureau en liet haar kin op haar verstrengelde handen rusten. De minachting straalde uit haar ogen. Boven haar draaide een trage, machteloze ventilator die de hete, muffe lucht nauwelijks in beweging bracht.

De oude man veegde met zijn hoed het zweet van zijn voorhoofd. “Zoals ik al zei: u hebt het oude bewijs ingenomen. Niet u persoonlijk misschien, maar de vrouw die hier vorige keer zat. Zij heeft het ingenomen.” Zijn stem beefde van schaamte dat hij zo uit de hoogte werd toegesproken door zo’n jong iemand. Schaamte geboren uit machteloosheid.

De vrouw zwaaide haar vlechten naar achteren, gooide het identiteitsbewijs van de oude man in een doos en verklaarde: “Deze oude man hier wil een loopje met me nemen. Onze regels zijn heel duidelijk. Wij nemen nooit een oude Omang-kaart in zonder meteen de nieuwe uit te reiken. Dus, als u zelf niet eens weet waarom u hier bent, laat de anderen dan voorgaan, die hebben ook nog meer te doen. De volgende!”

De andere mensen in de rij schoven enigszins gegeneerd naar voren. Maar ze zeiden niets. Er waren jonge en oude mensen, mannen en vrouwen. Ze hadden allemaal geluisterd en toegekeken, maar geen van hen had iets gezegd. Mosa had gekookt van woede. Waarom laten we ons deze brutaliteit welgevallen zonder te protesteren? schreeuwde het in haar. Maar ook zij hield haar mond. Er zou toch niemand hebben geluisterd. Niemand luisterde naar een meisje in een schooluniform.

De oude man ging verward achteraan in de rij zitten; hij wist niet of hij moest weggaan of blijven. De collega van de ambtenaar, een nog jongere vrouw, die tijdens de woordenwisseling blijkbaar naar de oude Omang-kaart van de oude man had gezocht, legde die zwijgend voor haar briesende collega neer. Zonder blikken of blozen riep de vrouw de oude man bij zich en maande hem nooit meer zijn oude Omang-kaart af te geven voordat hij de nieuwe had. Geen excuses. Niets. En nog steeds zei niemand iets terwijl de oude man wegslofte en zijn hoed tussen zijn handen verfrommelde, niet van woede maar van schaamte.

Aan dit alles terugdenkend vroeg Mosa zich af waarom ze de verpleegster niet had aangesproken op de manier waarop die haar te woord had gestaan. Het antwoord lag voor de hand: omdat dat zou zijn uitgedraaid op boze woorden over en weer en verder niets. Bovendien was er geen plek waar ze met klachten terecht kon. En, nog belangrijker, ze zat met een veel zwaarwegender probleem, ze was die spreekkamer binnengegaan om daar vertrouwelijk over te praten, en als ze had geprotesteerd, waren er misschien andere mensen bij gekomen en had ze moeten uitleggen waarom ze daar eigenlijk was. Ze besloot de test gewoon te laten doen en geen pogingen meer te ondernemen om meer informatie te krijgen. Kon je gewoon naar het ziekenhuis gaan en om een HIV-test vragen? Misschien zou ze moeten doen alsof ze ziek was en vervolgens om die test vragen. Ze had geen idee. Of je goed geholpen werd, hing er vaak van af of je iemand achter de balie kende. In dit geval gaf ze er de voorkeur aan niemand te kennen. Niet dat ze zoveel ambtenaren kende, trouwens.

Omdat ze op dit moment toch niets meer kon doen en nog wat tijd had voor ze naar huis moest, besloot Mosa terug te gaan naar school om naar een repetitie van traditioneel dansen te kijken; de school lag sowieso op haar weg naar huis. Ze zat niet in die groep, maar ze vond het leuk om te kijken hoe ze oefenden en optraden. Er bestaat niets rustgevenders, dacht Mosa, dan het geroffel van trommels, het klappen van handen en het gekletter van beenratels. Ooit had ze zelf heel aardig gedanst. Ze wist niet precies waarom ze met dansen was gestopt, maar ze keek er nog steeds graag naar. Ze had al meer dan een jaar niet gedanst, en het drong tot haar door dat ze al minstens even lang nergens meer echt plezier in had gehad, alleen maar had toegekeken maar zelden echt aan iets had meegedaan, zelfs toen ze nota bene zwanger was geworden.

Toen ze het lokaal binnenkwam, was de groep bezig nieuwe danspassen te oefenen. Ze ging op haar vaste plaats zitten. Een paar mensen keken even naar haar, maar ze werd voornamelijk genegeerd. Na een paar minuten van alles te hebben uitgeprobeerd zong de groep Dikgomo Kwa Kudumane, een oude evergreen over vroeger tijden in Kudumane, waar zwarte mensen land bezaten en grote, vette koeien. Ook zij hield van het lied.

Zonder erbij na te denken stond ze op uit haar stoel, schopte haar schoenen uit en voegde zich bij de twee danseressen. Ze leende een stel voetratels van een zangeres en bond ze om haar voeten terwijl de spelers verbijsterd toekeken, maar het zingen, trommelen en klappen ging door. Het was zo lang geleden dat ze in de groep had gezeten dat de meeste aanwezigen haar nog nooit hadden zien dansen.

Nadat ze de ratels had bevestigd, begon Mosa te dansen; eerst aarzelend, maar binnen een paar seconden had ze de slag te pakken en zwaaide en stampte ze op het ritme. Ze danste zoals ze nog nooit had gedanst: ze kronkelde en wervelde en gebruikte alle beschikbare ruimte. Het duurde niet lang of de andere danseressen gingen opzij om naar haar te kijken. Ze danste furieus, vervuld van blijdschap, van pijn. Van een gevoel dat diep uit haar binnenste opwelde. De trommelaar sloeg op zijn trommel totdat er zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd stonden; de zangeressen zongen uit volle borst. Al spoedig werd de opwinding te groot voor het ene lokaal, en iemand riep naar buiten: “Mosa danst! Mosa danst!” Leerlingen kwamen op het geluid van de muziek af hollen. Mosa danste, zich van dit alles niet bewust, alsof ze nooit anders had gedaan. Toen het lied uit was, viel er eerst een stilte, en toen barstte het applaus los. Ze keek om zich heen, uitgeput, verrast dat er zoveel ogen naar haar keken. Ze lachte verlegen, haalde haar schouders op en ging weer zitten. Ze deed de ratels af, trok haar schoenen aan en maakte aanstalten om weg te gaan. Toen dromden de leden van de dansgroep allemaal om haar heen, en iedereen praatte door elkaar.

“Mosa, je moet bij de groep komen. Doe alsjeblieft mee aan de volgende danswedstrijd.”

“Och, nee, liever niet.”

“Toe nou, je bent de beste. Met jou erbij zouden we vast winnen.”

Lilian, de kleine, gespierde leidster van de groep, stapte naar voren en zei: “Oké, iedereen terug naar zijn plaats. Ik wil even alleen met Mosa praten.” Ze wendde zich tot Mosa. “Waarom heb je niet eerder bij ons gedanst? Ik had wel gehoord dat je goed was, maar niemand had ooit gezegd dat je zó goed was.”

Mosa haalde haar schouders op.

“Nou, wat vind je? Wil je erbij komen?”

“Nee, liever niet,” zei Mosa, en ze schudde haar hoofd.

“Waarom niet? Je bent zo ontzettend goed. Waarom danste je zonet dan zo, als je het niet wilt? Ik weet zeker dat je wél wilt dansen. Je geniet ervan. Dat was voor iedereen duidelijk. Alsjeblieft, Mosa.”

“Dat was anders. Dat was vanwege…”

“Vanwege wat?” Lilian wilde weten wat Mosa ertoe had bewogen in een vrijwel leeg klaslokaal te gaan dansen terwijl ze niet wilde dansen met publiek en applaus.

“Nee, niets; ik moet nu weg. Ik zal erover denken of ik bij de groep wil komen. Ik zal het je gauw laten weten.” Mosa gaf Lilian een schouderklopje en ging weg. Ze was niet van plan bij de groep te gaan, en ze had alleen maar gezegd dat ze erover zou denken om weg te komen.

Was het grof wat ik net heb gedaan? vroeg Mosa zich af terwijl ze naar huis liep. De mensen in de groep vinden me waarschijnlijk een uitslover. Maar hoe had ik Lilian ooit moeten uitleggen waarom ik vandaag opeens opstond en ging dansen? Ze was niet eens in staat om het zichzelf uit te leggen. Het beste wat ze kon verzinnen was dat haar dans onderdeel was geweest van een persoonlijk ritueel om zichzelf terug te winnen. Ze moest teruggaan om verder te kunnen. Ze moest de draad van haar vroegere leven weer oppakken. Ze had gedanst om zo een zekere mate van vrijheid te veroveren. Ze had uitsluitend voor zichzelf gedanst. Zou die uitleg de lieve, stomverbaasde Lilian iets wijzer hebben gemaakt? Misschien zou Stan het begrijpen.

Toen ze langs het erf van Mma-Queen kwam, zag ze Sakanye, die zoals gewoonlijk hout aan het hakken was. Ze zwaaide en riep hem een groet toe. Sakanye wachtte al tot ze dichterbij zou komen, zodat hij haar weer een van zijn kusjes kon toeblazen. Maar toen zij als eerste zwaaide en hem iets toeriep, was hij van zijn apropos gebracht. Hij mompelde een groet terug en ging verder met houthakken.

“Aha!” zei Mosa grinnikend bij zichzelf. “Dat probleem is nu voorgoed opgelost.”

Toen ze thuis was, ging ze naar de buurvrouw om Nunu op te halen, baadde haar en kookte wat zachte pap voor haar avondeten. Nunu wilde een verhaaltje, dus ze vertelde haar van Koronkopele, het meisje dat verliefd werd op een paard en huilde toen haar ouders haar verboden het dier te ontmoeten. Ze was midden in het verhaal toen haar moeder binnenkwam. Samen zongen de twee vrouwen het liedje waarmee het verhaal eindigde terwijl Nunu blij in haar handjes klapte. Het was een van Mosa’s lievelingsverhalen, en ze was dol op het liedje.