HOOFDSTUK 3

Pules begrafenis had Mosa geholpen haar aandacht weer op het leven te richten. Op overwinnen. Op meer doen dan alleen maar overleven, waar ze, begreep ze, nu al maandenlang mee bezig was. Na maandenlange stuurloosheid voelde ze dat ze zelf een uitweg moest zoeken uit haar persoonlijke crisis. De laatste dagen van Pules leven, het feit dat Nunu erbij was gekomen, het besef dat haar moeder worstelde om emotioneel overeind te blijven, dat alles bij elkaar dwong Mosa, zoals ze later zou inzien, om niet meer alleen maar met zichzelf bezig te zijn.

Terwijl de kist van haar broer in het graf zakte, beloofde ze zichzelf dat ze haar leven ten volle zou leven, als dat nog in haar macht lag; dat ze haar moeder, haar broer en haar nichtje de helpende hand zou toesteken, zodat ze het als gezin zouden overleven. Ze besefte nu pas hoezeer ze hen de afgelopen maanden nodig had gehad.

Al een jaar of drie had Mosa het gevoel dat haar moeder er niet voor haar was. Nu besefte ze dat haar moeder er onmogelijk voor hen allemaal tegelijk had kunnen zijn. Ze was vermorzeld tussen de behoeften van de levenden, de doden en de stervenden. Het was een wonder dat ze bij al die toestanden nooit was ingestort. Mosa vond het egoïstisch van zichzelf dat ze dit alles nooit eerder had ingezien.

Ze zwoer in stilte een plechtige eed dat ze voor de kleine Nunu, de nieuwste aanwinst in haar gezin, zou zorgen. Ze keek naar het kleine meisje, dat zich verward vastklampte aan een nichtje of tante die het kind had overgenomen van Mara, die wel versteend leek. Ze wist dat Nunu’s aanwezigheid zowel een zegen als een verantwoordelijkheid betekende, maar nu al was te zien dat het kind een bron van vreugde was. Ze had nog nooit echt over haar nagedacht. Het was vreemd toen dat kleine mensje, dat overal met haar moeder meeliep, ineens in hun leven kwam. Toen verhuisde Nunu’s moeder naar een andere stad en kwam Nunu nooit meer langs. Mosa had haar niet speciaal gemist; ze kende haar destijds nauwelijks. Toen was het meisje bij hen gekomen omdat Pule haar de laatste maanden van zijn leven graag om zich heen wilde hebben, en daarna was ze gebleven. Mosa had de treffende gelijkenis tussen vader en dochter pas gezien toen de vader al dood was. Misschien had ze werkelijk nooit eerder naar het meisje gekeken. Nu wilde ze het beste voor haar en was ze bereid de moederlijke taken met Mara te delen. Ze wist dat haar moeder binnenkort weer aan het werk zou moeten, en dan zou Nunu haar nog meer nodig hebben. Ze had behoefte aan die verantwoordelijkheid, en ze voelde zich ertegen opgewassen.

“Ik moet terug naar school! Ik moet terug naar school!” schreeuwde ze tegen zichzelf. Ze wist dat dat makkelijker gezegd dan gedaan was, maar ze was vastbesloten terug te gaan en verder te leren. Ze miste het uitgestrekte, lelijke gebouwencomplex waar altijd wel wat te doen was.

Haar blik viel op Stan, die aan de andere kant van het graf stond. Een moment lang meende ze dat hij ervandoor zou gaan, als een pijl uit een boog. Toen vermande hij zich, en hij schudde met zijn hoofd als om zijn gedachten te ordenen. Wat voor akelige gedachten gaan er door je hoofd, lieve broer van me? dacht ze. Met een agressie die ze nooit eerder had gezien greep hij een schop, en hij schepte twee of drie hopen zand in het graf. Daarop verdampte zijn energie even plotseling als die was gekomen en leek hij in elkaar te zakken en leeg te lopen. Hij zette de schop neer en wendde zich af terwijl de mannen doorgingen met het dichtgooien van het graf. Een jongeman met een diepe bariton ging de rouwenden voor bij het zingen van Nkosi Sikelela i Africa, God, zegen Afrika. Zijn lichaam wiegde mee op de muziek en hij tikte ritmisch op de grond met zijn voet. Mosa hield van het lied en begon mee te zingen en te wiegen terwijl de tranen over haar wangen stroomden. De andere gasten vielen in, en het lied schalde luid en schitterend over de begraafplaats en de omgeving.

Nkosi Sikelela i Africa.

God, zegen Afrika.

Maluphakanyisw’ Udumo Lwayo.

Laat haar roem weerklinken.

Yizwaimithandoyethu.

Verhoor onze gebeden.

Nkosi Sikelela i Africa.

Het leek alsof God tegenwoordig nauwelijks meer luisterde.

Voorzover Mosa zich herinnerde werd dit lied pas sinds kort op begrafenissen gezongen. Ze zou het vroeger nooit hebben gezien als een begrafenislied. Maar de laatste tijd bleek het geweldig populair te zijn. Het had iets, door de tekst, de melodie, het ritme, waardoor het elk gezelschap dat het zong met zichzelf in harmonie bracht.

Met haar ogen zocht Mosa haar moeder. De meeste mensen waren opzijgegaan voor het opwaaiende stof toen het graf werd dichtgegooid, maar zij niet. Er zaten twee tantes bij haar, die zichzelf met hun sjaal beschermden tegen het stof, maar Mara leek het zand dat om haar heen warrelde en op haar neerdaalde niet op te merken. Wat stelt stof voor als je een zoon hebt verloren? Op haar gezicht had zich een roodachtig laagje aarde afgezet. Een van de tantes boog zich naar haar toe en fluisterde iets in haar oor, maar ze reageerde niet; geen knik, geen nee-schudden, geen enkele beweging. Wat kon de tante voor belangwekkends zeggen in het licht van het verlies waarin een moeder gehuld was als ze voor de tweede keer binnen een jaar een zoon begroef?

Zou ze nóg een sterfgeval in haar gezin aankunnen? vroeg Mosa zich af. Als ik nu eens de volgende ben? Zou ze nog een begrafenis overleven? Vanaf de plek waar Mosa stond leek haar moeder slechts een miniem bundeltje stoffige vodden. Een zwak bundeltje dat door de wind kon worden opgetild en meegevoerd. Hoewel haar moeder altijd al een kleine vrouw was geweest, leek ze nu nog meer te zijn gekrompen. En ze zag er de laatste tijd uit alsof ze poreus was, dacht Mosa. Niet solide genoeg.

Seo nkadimileng sone,

Wat Gij mij hebt geleend,

Fa o re ke sebusetse,

Als Gij zegt dat ik het moet teruggeven,

Kentse ke kere, Golokile; golokile,

Zal ik steeds zeggen: Dat is goed; dat is goed,

Leso le fa le tshabega.

Ook al is de dood gevreesd.

Mosa ontdekte dat haar gedachten niet al te ver afdwaalden zolang ze maar bleef meezingen. Maar de liederen zelf brachten haar op allerlei gedachten. Waren zij bereid de Heer terug te geven wat Hij hun had geleend? Waarom vroeg de Heer zoveel van hen?

Mothoyoo tsetswengke mosadi, o malatsi makhutshwanyanemo lefatsheng.

Wie uit een vrouw is geboren, diens dagen op aarde zijn weinige.

Othswanafela Ie bojang, jo bo thunyang mosong, bo segwe maitsibowa.

Hij is als het gras dat ‘s-ochtends bloeit en ‘s middags wordt geoogst.

Terwijl het tempo van het lied versnelde, vroeg Mosa zich onwillekeurig af: waarom moest de Heer het geleende juist nu terugvragen? Had Hij niet wat geduldiger kunnen zijn? Waarom twee broers, en zo snel achter elkaar? Maar met klagen zouden ze niet uit de diepe put van wanhoop komen die hen even definitief dreigde te begraven als haar twee broers. Ze nam zich voor sterk te zijn, voor zichzelf, haar moeder, haar nichtje en haar overgebleven broer. Sterk zijn, besloot ze, dat betekende om te beginnen het onder ogen zien van de realiteit en het accepteren van waarheden waarop geen van hen van tevoren voorbereid was geweest. Je kunt alleen sterk zijn als je eerlijk bent, zei ze bij zichzelf. Je kunt alleen eerlijk zijn als je sterk bent, wierp een ander deel van haar hersenen tegen. Een cyclus zonder begin of einde. Ik zal mezelf moeten dwingen een begin te maken, besloot ze.

“Afrika wordt bijeengehouden door cyclische ritmes; dat is haast een ideologie.” Ze herinnerde zich dat meneer Mitchell dat een keer had gezegd, zomaar ineens. Hij had uitgelegd dat hij bij zijn eerste bezoek aan Botswana was getroffen door de willekeur van de dingen, een volstrekt gebrek aan ordening, had hij toen gemeend. “Geen rechte straten, geen keurige rijtjes huizen. Geen symmetrie.” Maar later was hij er anders over gaan denken. De symmetrie zat in de cyclus van de dingen, geloofde hij nu, van woorden, gebaren, huizen, groepjes huizen. “Zelfs de handdruk, met de uitgestoken rechterhand en de linkerhand die het middelste gedeelte van de rechterarm omklemt, zodat de vier armen een soort van acht vormen. De handen die omklemmen, draaien, omklemmen. De begroetingen: degene die begint moet ook eindigen, om de cirkel rond te maken. Ja, wil je Afrika begrijpen, dan moet je inzien dat het wordt voortgedreven door een cyclisch ritme.” Mosa herinnerde zich dat ze vaak lange, filosofische gesprekken met meneer Mitchell had gehad vlak voor ze van school ging. Hij was haar wiskundeleraar geweest vanaf het moment dat ze op haar vijftiende op de Bana-Ba-Phefo-school kwam en hij had haar altijd met respect behandeld, alsof ze een volwassene was. Ze wist dat Mitch—zoals iedereen hem noemde—van de vele leraren die ze had gehad degene zou zijn die het meeste begrip had voor haar benarde situatie. Misschien kon ze zijn hulp inroepen bij haar pogingen om terug te gaan naar school.

Mosa dwong zichzelf terug te keren naar het heden, en op het moment dat de priester opriep tot het laatste gebed, was haar gezicht droog en had ze een vastberaden blik in haar ogen gekregen. Ze had beloften aan zichzelf gedaan en was heilig van plan zich daaraan te houden.

Terwijl ze achter in de pick-up naar huis terugreed, was ze dankbaar voor de fysieke nabijheid van haar broer. Ze wilde Stans hand vasthouden, maar voelde zich geremd. De vloed van haar tranen beukte tegen duizenden dijken die bij het minste of geringste dreigden te bezwijken, en ze kon zich niet permitteren weer weg te zinken in verdriet. Ik moet sterk zijn, zei ze steeds opnieuw tegen zichzelf. En zij en haar broer waren niet alleen. Ze waren omringd door babbelzieke familieleden, die zich geroepen voelden commentaar te geven op de begrafenis en hun de hele tijd hun medeleven betuigden. Ze wenste dat ze hun mond eens hielden, maar ze wist dat ze het goed bedoelden en hen een beetje probeerden te troosten.

“Op momenten als dit gaat je medeleven uit naar de borst die melk gaf,” zei een vrouw met een zucht.

“Ja. En naar de mond die uit dezelfde borst dronk,” zei haar vriendin.

Die avond ging Mosa vroeg naar bed. Eerst trachtte ze Nunu over te halen bij haar te slapen, maar het meisje kroop liever bij haar oma in bed. Er is nog tijd genoeg, besloot Mosa. Ze was uitgeput en viel vrijwel onmiddellijk in slaap, en ze werd pas de volgende ochtend weer wakker, toen de eerste familie zich al aandiende voor het rituele kaalscheren en kleren wassen.

Er was één kledingstuk dat niet zou worden gewassen. Ze had Pules honkbalpet stiekem weggestopt in haar kierenkoffer, en geen vreemde zou die pet met zijn handen aanraken. Ze herinnerde zich hoe Pule eindeloos had gespaard om die pet te kunnen kopen op de jaarmarkt in het dorp. Op de klep stond in vette letters MU, de afkorting van Manchester United, Pules favoriete club. Hij had de pet gekoesterd en hem altijd zeer zorgvuldig gewassen. Als haar moeder of een van haar familieleden haar geheim ontdekte, zou ze een berisping krijgen omdat ze de dood had aangemoedigd weer op hun erf te komen, dat wist ze maar al te goed. Maar in haar koffer en in haar hart was haar geheim veilig.

Mosa dacht de hele dag na over manieren om weer terug te gaan naar school. Ze wist zeker dat ze, wilde ze ook maar iets bereiken in het leven, haar middelbareschoolopleiding moest afmaken. Ook miste ze de diverse buitenschoolse activiteiten waaraan ze had deelgenomen. Ze miste haar klasgenoten, zelfs de minder aardige zoals Khumo, de pestkop van de klas. Ze miste vooral de competitiesfeer die werd opgeroepen door proefwerken en overhoringen. Ze was de vechtpartijen en pesterijen die ook bij het schoolleven hoorden niet vergeten. Maar desondanks had ze het gevoel dat de school haar toegangsbewijs tot een beter leven was. Terwijl ze kookte, waste en stof afnam, nam ze in gedachten allerlei strategieën door om weer toegang te krijgen tot school. Als je twintig dagen lang niet op school bent geweest, raak je automatisch je plaats kwijt. Ze wist dat ze er niet gewoon naartoe kon gaan om uit te leggen dat ze zwanger was geweest; ze zouden haar niet zomaar weer toelaten. In overeenstemming met het regeringsbeleid mocht een leerlinge die een kind had gekregen een jaar lang niet naar school, en daarna diende de jonge moeder opnieuw te worden toegelaten tot een andere school. De bedoeling van dit beleid was de goede leerlingen te beschermen tegen de invloed van het meisje dat op het verkeerde pad was geraakt. De onteerde leerlinge werd vervolgens geacht haar moederschap voor haar nieuwe klasgenoten geheim te houden.

Mosa was niet bereid de redenen dat ze van school was gegaan openbaar te maken. Als ze dat deed, liep ze de kans dat de politie aan haar deur zou kloppen en om uitleg zou vragen. Ze wist van een meisje dat was gearresteerd nadat ze een abortus had gehad. Het arme kind was naar het ziekenhuis gegaan, waar een verpleegster tekenen had gezien van een onvolledig uitgevoerde abortus. De verpleegster had de politie gebeld, waarna de jonge vrouw in een nachtmerrie terecht was gekomen. Toen ze werd vrijgesproken van schuld aan een misdaad, was ze haar plaats op school al kwijt en was ze publiekelijk vernederd.

Hoe dan ook, ze móést terug naar de Bana-Ba-Phefo-school, de enige middelbare school in haar district. De school was een combinatie van middenschool en bovenbouw, en ze had er, net als haar twee oudere broers en haar jongere broer, vanaf haar vijftiende op gezeten. Er waren drie middenschoolklassen voor leerlingen uit het dorp Monamodi, en acht bovenbouwklassen voor leerlingen uit Monamodi en een aantal kleinere dorpen in de omgeving. De meeste bovenbouwleerlingen uit de andere dorpen woonden in de leerlingenverblijven op het terrein van de school. Als Mosa naar een andere school moest, zou dat dus een school in een dorp in een ander district zijn waar ze ook zou moeten overnachten; de afstand tot de dichtstbijzijnde was minstens vijftig kilometer. Haar moeder zou dat absoluut niet kunnen betalen. Ze móést terug naar haar oude school, en dat zou alleen mogelijk zijn met een beetje bedrog. Met de waarheid zou ze niet bereiken wat ze wilde.

Aan het einde van de dag, toen ze klaar was met afwassen en het terugbrengen van geleende potten en bestek aan buren, had ze nog steeds niets bedacht. Ze zag een vermoeide, uitgemergelde, arme vrouw met vijf kinderen die in een benauwd hokje woonde, en ze wist dat zij er over tien jaar zo aan toe zou zijn als ze er niet in slaagde weer op school te komen.