Nadat Stan klaar was met zijn verhaal over de wind en de muggen, bleef Mosa nog een hele tijd liggen. Ze wachtten op de traditionele dokter. Haar eigen gedachten over deze kwestie waren vaag, maar ze was meer geneigd de kant van haar moeder te kiezen dan die van haar broer, want ze vond dat ze iemand nodig hadden die iets deed om de treurige stemming in huis te doorbreken.
Onder het wachten luisterden ze naar de radio. Een vrouw met een aangeleerd Amerikaans accent praatte over de gevaren van aids en gaf luisteraars adviezen over manieren om de gevreesde ziekte te voorkomen. De spreekster sprak afwisselend Setswana en Engels. Mosa vond dat het onverbloemde taalgebruik van de vrouw niet gepast was voor een landelijk radiostation waarnaar mensen van alle leeftijden luisterden. Ze was niet tegen publieksvoorlichting over aids, maar ze begreep niet waarom men de luisteraars daarbij altijd een ongemakkelijk gevoel meende te moeten geven. Toen de Motswaans-Amerikaanse stem over erecties en condooms begon, wierp ze een blik op Nunu, strekte haar arm om de radio uit te zetten. Haar moeder mompelde iets tegen het meisje over het sparen van de batterijen om later het nieuws te kunnen horen. Mosa meende even een glimlach op Stans gezicht te zien; hij leek het smoesje van haar moeder nogal grappig te vinden. Ze nam zich voor Stan daar een dezer dagen op aan te spreken.
Toen de radio uit was en Nunu naast haar rustig ademde, gingen Mosa’s gedachten terug naar de tijd dat ze jonger was. Ze herinnerde zich hoe goed Stan toen al verhalen kon vertellen. Om de een of andere reden waren ze met ouder worden uit elkaar gegroeid. En dat Stan naar het schoolcomplex was verhuisd waar hij bij een stel leraren had ingewoond, had hen ook niet dichter bij elkaar gebracht. Ze gingen naar dezelfde school, maar wisselden nauwelijks een woord met elkaar. En toen zij van school was gegaan terwijl er geruchten de ronde deden over een schandaal, had dat hun band ook niet bepaald verstevigd. Mosa wilde iets van hun vroegere vertrouwdheid terug.
Mosa dacht terug aan de tijd dat zij en Stan, de jongste van de vier kinderen, menige namiddag doorbrachten op het land van hun grootouders en zittend op hun lievelingsrots de kleuren van de zonsondergang telden of elkaar de vormen van dieren aanwezen in de wolken. Op een licht bewolkte dag werden de kleuren van de zonsondergang steeds intenser naarmate de zon verder zakte. En als de westelijke horizon helder was terwijl het in het oosten bewolkt was, kregen ze soms zelfs een valse zonsondergang, zoals ze het hadden genoemd: dan leek het alsof de zon in het oosten onderging. Op een keer toen ze weer op hun steen zaten te kijken naar de zonsondergang, keek Stan haar aan en zei: “Het is belachelijk!”
“De zonsondergang?” vroeg ze.
“Nee, het is stom dat het Setswana zo weinig woorden voor kleuren heeft.” Hij bepeinsde wat de reden daarvan zou kunnen zijn. Voor Stan moest alles een reden hebben. “Misschien komt het doordat we in een woestijn wonen, waar de natuur heel weinig kleur heeft,” opperde hij. “Kijk maar om je heen: je ziet alleen maar groen en bleekgeel gras en bijna geen bloemen.”
Mosa wierp tegen dat dat niet de reden kon zijn. “In goede jaren zijn er een heleboel bloemen in de meest uiteenlopende kleuren, die allemaal een naam zouden verdienen. En bij de vogels zijn er zoveel verschillende kleurvariëteiten dat iemand toch best woorden had kunnen verzinnen om die te beschrijven. En hoe zit het met de zonsondergangen? De zon gaat elke dag onder, dus deze kleuren kun je elke dag opnieuw zien.”
“Waarom zou een samenleving zich beperken tot rood, blauw, wit, geel, bruin en zwart om de wereld te beschrijven? Waarom is er geen woord voor paars? Voor bordeauxrood? Hoe bestaat het dat we maar één woord hebben voor blauw en groen? Dat is idioot! Waarom heb ik Engelse woorden nodig om een zonsondergang in Botswana te beschrijven?” vroeg Stan wrevelig.
“Lijdt iemand in ons land gebrek omdat er geen woord voor paars bestaat?”
“Of voor kastanjebruin of bordeauxrood of violet of lindegroen of…”
“Heb je ooit alle woorden voor de kleuren van vee geteld?” vroeg Mosa. “Die woorden zijn zo nauwkeurig dat ze het geslacht van het dier beschrijven en de diverse kleuren die het heeft. Uit sommige kun je zelfs afleiden op welke plekken het dier vlekken heeft. Misschien heeft niemand ooit de moeite genomen een woord voor paars te bedenken omdat er geen paarse koeien bestaan.”
“Je zult wel gelijk hebben, maar ik erger me iedere keer wanneer ik een buitenlands woord moet gebruiken omdat er in het Setswana geen bestaat. Ik heb vooral een hekel aan woorden uit het Zuid-Afrikaans. Die lui hebben onze taal kapotgemaakt. En méér dan alleen onze taal.” Stan begon zich op te winden.
O jee, dacht Mosa, nu krijgen we weer een lange verhandeling over de Afrikaners. Ze stelde gauw voor om terug te gaan, zodat ze verder konden met hun werk in huis. Ze waren tenslotte bij hun steen omdat ze stukken meloen moesten ophalen die ze daar eerder te drogen hadden gelegd. Daarna moesten ze het drinkwater nog zeven om het te zuiveren van kikkervisjes en andere beestjes voordat ze zich konden ontspannen in afwachting van de laatste maaltijd van de dag. Als ze nog langer op de steen bleven zitten, kon dat hun heel goed op een draai om hun oren van hun gemene tante komen te staan. Hun moeder sloeg hen nooit en werd voortdurend bekritiseerd omdat ze niet streng genoeg was voor de kinderen. Maar de hand van hun tante Rinah, die zelf geen kinderen had, schoot bij elke gelegenheid uit. Ze hadden haar de bijnaam Ali gegeven, naar Mohammed Ali. Waarom ze hun tante was, was hun een raadsel. Ze was ooit op een bewolkte dag bij hen aangekomen met een aftandse koffer, gekleed in een rare roze jurk met volants, en nooit meer weggegaan. Ze was lid van de familie via een vage connectie van lang geleden in Zuid-Afrika. Het had iets te maken met een oudoom die met een Xosa-vrouw was getrouwd toen hij daar in de mijnen werkte. Aangezien hij in Botswana al een andere vrouw had, had hij besloten dat het hem het best uitkwam de Xosa-vrouw maar in Zuid-Afrika te laten. Zelfwas hij om het leven gekomen bij een mijnongeluk. Tante Rinah stamde op de een of andere manier af van hem en die Xosa-vrouw.
Een oom, Rich, die kwam en ging naar het hem beliefde en altijd aardig was voor alle kinderen, fluisterde hun toe dat Rinah zo gemeen was omdat ze problemen had met haar bloed. Volgens hem had ze te veel bloed omdat ze geen kinderen had. “Een vrouw moet kinderen hebben, anders stroomt het bloed niet goed door haar lichaam, en dan krijgt ze hoofdpijn en wordt ze iedereen tot last.” Zodoende wisten Mosa en de andere kinderen dat tante Rinah er niets aan kon doen dat ze zo gemeen was. Ze hadden tegelijkertijd een hekel aan en medelijden met haar en hoopten dat ze gauw kinderen zou krijgen. Het was niet altijd mogelijk die uitschietende rechterhand te ontwijken, en ze moesten toegeven dat ze vaker raak sloeg dan mis.
Op een keer vroeg Mosa aan oom Rich of hij tante Rinah niet aan een paar kinderen kon helpen. “Al is het er maar één,” pleitte ze. Oom Rich moest zo hard lachen dat hij over de grond rolde, wat Mosa totaal niet begreep. Oom Rich wist toch heel goed dat Mosa belang had bij deze zaak. Hij was toch een aardige oom die wilde dat het gemene gedoe tegen de kinderen ophield. Maar toen hij eindelijk was opgehouden met lachen, verklaarde oom Rich dat hij nog liever een muizenval aan kinderen hielp dan tante Rinah. “O ja, met een muizenval zou ik het er graag op wagen, als ik maar niet met haar hoef, kleine Moose-Moose van me.” Mosa snapte er niets van. Ze had gemeend dat tante Rinah een man en kinderen nodig had en dat haar oom op de een of andere manier een beslissende rol zou kunnen spelen bij het tot stand komen of krijgen van die kinderen. Hoe dat precies in zijn werk ging, wist ze niet. Maar ze was slim genoeg om te weten dat dit een soort geheim iets was waar je niet openlijk over sprak. Tien jaar was een moeilijke leeftijd, concludeerde ze. Het leek wel of er nieuwe onbegrijpelijke dingen opdoken telkens wanneer ze iets bijna begreep. Ze had alleen maar gehoopt dat oom Rich blij zou zijn dat hij kon helpen.
Toen hij het stuurse gezicht van zijn nichtje zag, zette oom Rich de melkemmer neer en begon hij het uit te leggen. “Hoor eens,” zei hij, “je hoeft je geen zorgen te maken. Rinah is al bijna op de leeftijd dat ze sowieso geen kinderen meer kan krijgen. Daarom zal haar bloed weldra afkoelen. Daarna kunnen er maar twee dingen gebeuren: ze gaat van jullie allemaal houden en wordt de op één na beste moeder van de wereld, of ze wordt zo vreselijk gemeen dat dit alles daarbij vergeleken kinderspel is. Het heeft dus geen zin om je nu zorgen te maken, want óf de echte zorgen komen straks pas, óf ze zijn binnenkort helemaal voorbij. Kom mee, dan kun je je fortuinlijke oompje helpen met het melken van de koeien. Bovendien, kleine meid, is ze mijn zus. Een man kan zijn zus niet aan baby’s helpen. Kom nu maar; later zul je het wel begrijpen.”
Terwijl Mosa achter haar oom aan huppelde en deze belangrijke nieuwe wijsheid probeerde te doorgronden, snerpte de schrille stem van tante Rinah door de lucht: “Rich! Ik wil niet dat je dat meisje meeneemt om de koeien te melken.” Vanuit de deuropening van het huis had ze gezien dat zij met z’n tweeën bij elkaar zaten en gemeend dat oom Rich haar het hoofd op hol bracht met allerlei onzinnige ideeën. “Ze heeft al genoeg jongensmanieren, en ze heeft geen enkele behoefte aan een rondreizende dwaas die haar nog meer in de war maakt.”
Als reactie op haar woordenstroom begon oom Rich een raar deuntje te zingen, en hij greep het kleine meisje bij de hand en ze huppelden samen weg tussen de struiken, op weg naar de veekraal.
Pas jaren later begreep ze het. Oom Rich, de rijke, fortuinlijke man, had een eigen soort wijsheid. Dat was waarschijnlijk de verklaring voor het feit dat hij, hoewel hij in werkelijkheid Mohumanegi (arme man) heette, erop stond dat iedereen hem oom Rich noemde. Op zijn gelukkigste dagen, altijd dezelfde waarop hij zijn speciale zelfgerolde en eigenaardig ruikende sigaretten rookte, noemde hij zichzelf ‘je fortuinlijke oompje’.
“Ik ben je fortuinlijke oompje,” zong hij dan. “Zeg oompje en je bent m’n vriendin. Zeg eens, Moose-Moose, ben ik jouw lieve oompje?”
Soms noemde hij zichzelf ook wel oom Sof. Hij was een grapjas, die oom Rich. En aardig: altijd wanneer hij bij hen thuis kwam, had hij snoep voor de kinderen bij zich, en een reeks pittige nieuwe Engelse woorden en uitdrukkingen die hij op reis had geleerd. Een tijdlang was zijn favoriete uitdrukking ‘rust en vrede’ en vroeg hij om de haverklap of hij niet ‘een beetje rust en vrede’ kon krijgen. Of hij verzocht Rinah de kinderen eens een beetje ‘met rust en vrede te laten’.
Later had hij het er voortdurend over dat hij op reis zou gaan ‘tot voorbij de horizon’. Gedurende deze fase zei hij tegen Mosa dat ook zij, al was ze dan een meisje, tot voorbij de horizon zou gaan, op zo’n serieuze toon dat Mosa begreep dat hij het niet alleen maar voor de grap zei. Hij probeerde haar iets duidelijk te maken. “Jij bent heel vlug van begrip, je zult het ver brengen,” zei hij (ook een van zijn lievelingsuitdrukkingen). “Jij zult tot voorbij de horizon gaan, Moose-Moose.” Mosa wilde maar wat graag tot voorbij de horizon gaan, al wist ze niet zeker wat dat precies inhield.
Dat gesprek over die muizenval was slechts een van de vele gesprekken in Mosa’s herinnering die een diepere betekenis leken te hebben gehad. Zo had ze Mma-Naledi en haar moeder Mma-Pule bijvoorbeeld een keer op gedempte toon horen praten over het feit dat Rra-Naledi zijn bijl kwijt was. Mosa had een oogje gehouden op de mout die in de zon lag te drogen om te zorgen dat die niet werd opgegeten door de kippen. Stan was ergens anders in de buurt bezig met jongensdingen. Hij had wel samen met zijn zus bij de drogende mout willen zitten, maar hij wilde niet de kans lopen dat hij een stomme vogel zou doden met zijn katapult, wat altijd gebeurde als jongens bij meisjes gingen zitten. En het weghouden van kippen bij mout was voor een jongen dé manier om een stomme vogel te doden.
Mosa verveelde zich en tekende figuren in het zand terwijl ze de mout bewaakte tegen stoute kippen. Ze hoorde de twee vrouwen bezorgd fluisteren over de arme Rra-Naledi die zijn bijl kwijt was.
“Hoe lang al?” vroeg Mma-Pule.
“O, eens kijken,” zei Mma-Naledi. “Al bijna een jaar.”
Mosa wist dat dit niet voor haar oren bestemd was. Als ze zo samenzweerderig bij elkaar zaten, betekende dat dat ze een geheim bespraken. Maar ze snapte het niet. Diezelfde ochtend had ze Rra-Naledi nog hout zien hakken met zijn bijl. Mosa had met Mma-Naledi te doen vanwege haar bedroefde gezicht, en ze rende tussen de opfladderende kippen door het erf af en naar Mma-Naledi’s huis. Ze zigzagde tussen de hutten door, verdween achter een ervan en raapte een bijl op. Ze bracht de bijl naar de twee fluisterende vrouwen, hem half dragend en half slepend, en liet hem aan hen zien, uitgeput maar opgelucht.
“Wat is dat nou, Mosadinyana?” vroeg haar moeder, een beetje geschrokken omdat ze plotseling uit haar geheime fluisterwereld werd gerukt. “Je zult jezelf nog pijn doen. Leg die bijl neer. Wat was je er trouwens mee van plan?”
Nu was het Mosa’s beurt om verbaasd te zijn. In plaats van loftuitingen en dankbetuigingen kreeg ze verbaasde woorden en een standje.
“Maar…maar mma, dit is Rra-Naledi’s bijl. Mma-Naledi zei daarnet dat hij hem kwijt was. Kijk dan: hij is niet weg, hier is hij.” Haar triomfantelijke blik was inmiddels door haar verwarring weggesmolten.
De twee vrouwen keken elkaar aan en barstten in lachen uit.
“Ao, Mma-Pule, wat moet je nou toch met zo’n kind?” vroeg Mma-Naledi, tegelijkertijd lachend, huilend en hoofdschuddend.
“Ze is gewoon een hele slimme meid. We moeten haar bedanken dat ze die bijl heeft gevonden. Mosa, dank je wel. Zou je hem alsjeblieft op zijn plaats willen terugleggen? En zeg maar niet tegen Rra-Naledi dat wij dachten dat hij hem kwijt was. Mma-Naledi is gewoon een beetje in de war.” Mma-Pule knipoogde naar Mma-Naledi.
Mosa had sterk het gevoel dat het gesprek over de bijl een diepere betekenis had dan bleek uit de woorden alleen. Ze voelde zich afgescheept en buitengesloten. Haar moeders trucje om er een grapje van te maken, daar trapte ze niet in. Maar ze wist dat alle pogingen om meer te weten te komen over het raadsel van de verdwenen bijl die er toch gewoon was op niets zouden uitlopen. Ze sleepte de bijl terug—langzamer dan op de heenweg—en legde hem op zijn plaats terug. Ze wilde oom Rich vragen wat dit allemaal te betekenen had, maar die was ergens ver weg, op reis.
Mosa verheugde zich altijd op de terugkeer van oom Rich. Dat was niet alleen vanwege het snoep en de verhalen waarmee hij altijd thuiskwam, hoewel die niet te versmaden waren. Het kwam ook door twee bijzondere dingen die hij bezat: de mooie zwarte fiets—Black Magie—en de radio.
Wanneer oom Rich er niet was, hing de fiets aan de dakspanten van een van de hutten. Oom Rich had een speciaal zitje voor Mosa gemaakt en als hij er was, zat ze achter hem op de fiets, zich stevig vasthoudend terwijl hij over zanderige wegen reed, zong, lachte, allerlei verhalen vertelde en haar vele vragen beantwoordde. Oom Rich vroeg haar nooit: “Wiens kind ben jij?” als ze hem vragen stelde. Als oom Rich er niet was, viel Mosa in slaap met die fiets boven haar aan de dakspanten, waardoor ze droomde dat ze samen tussen de sterren en over de maan reden terwijl zij hem stevig vasthield. Als ze wakker werd, wenste ze dat hij gauw zou terugkomen.
Op een keer verklaarde oom Rich: “Moose-Moose, je bent nu groot genoeg om op Black Magie te rijden. Vandaag zal ik je alles leren, van fietsen tot banden plakken.”
“Oom Rich!” was alles wat ze kon uitbrengen, want ze werd tegelijkertijd bevangen door angst en opwinding.
“Er is geen sprake van dat jij dat meisje die dingen gaat leren,” zei tante Rinah terwijl ze op de grond stampte. “Ze heeft nu al een jongensziel, en dan wil jij haar ook nog eens leren fietsen en stomme banden laten plakken.” Ze probeerde Mara zover te krijgen dat die met haar protesten instemde.
Maar Mara glimlachte en zei: “Laat dat kind toch lekker plezier hebben met haar oom, Rinah. Als we haar verbieden te fietsen, zal ze heus wel weer iets anders jongensachtigs verzinnen.”
Mosa peddelde die hele dag verwoed door doornstruiken, reed slippend over paadjes en viel op grind. Aan het eind van de dag had ze overal builen en schrammen, op ellebogen, knieën en neus. Maar ze kon fietsen en banden plakken.
Na die fietslessen veranderden Mosa’s dromen over Black Magie. Ze droomde niet meer dat ze zich aan haar oom Rich vasthield. Ze droomde nu dat ze zelf op de fiets reed. Dat was sindsdien een steeds terugkerende droom geworden, die haar altijd positief en optimistisch stemde. Een droom waarin ze reed, vloog, zweefde en waardoor ze altijd met een glimlach wakker werd.
Tot de laatste keer dat ze het had gedroomd: toen was er een angstaanjagend element toegevoegd. Het was in de nacht dat ze had ontdekt dat ze zwanger was. Ze peddelde zoals gewoonlijk tussen de sterren en over de maan, zweefde tussen wolkenflarden door en ving een glimp op van de man uit de legende die aan de doornstruik trok. Maar ditmaal was er iets anders. Ze droomde dat ze helemaal tot aan de zon was gereden. Ze voelde een explosie van hitte, de voorband smolt weg en ze tuimelde, zich vastklampend aan haar verwrongen, eenwielige fiets, terug op aarde. Op het moment dat ze de grond raakte, werd ze zwetend en trillend wakker, en de rest van de nacht deed ze geen oog meer dicht.
Sindsdien was haar mooie droom niet meer teruggekomen.
De radio was een ander magisch voorwerp van oom Rich. Hij nam de radio altijd mee, dus Mosa kon er alleen maar naar luisteren als oom Rich er was. Er kwamen muziek, verhalen en nieuwsberichten uit. Oom Rich luisterde ‘s-ochtends, ‘s-middags en ‘s-avonds naar het nieuws. Hij leek nooit genoeg te kunnen krijgen van wat er in andere delen van Botswana en in de rest van de wereld gebeurde.
Door de radio hoorde Mosa van oorlogen in andere delen van Afrika, schietpartijen in de Verenigde Staten van Amerika, gevangenen die ergens ter wereld in hongerstaking waren. Ze hoorde ook van malaria-epidemieën in Noord-Botswana. Als ze de radio mocht geloven, was er altijd wel ergens in Afrika een of andere militair bezig de macht in een land te grijpen. En er heerste ernstige hongersnood in het werelddeel waar zij woonde en dat volgens de nieuwsberichten geen erg aangename plek was. Ze begreep dat ze in de Derde Wereld leefde, maar er werd nooit bij gezegd waar de andere twee werelden waren. Oom Rich wist ook niet veel van die werelden. Maar volgens hem zou India of China weleens de Vierde Wereld kunnen zijn. Hij wist het niet zeker, zei hij. Maar hij vermoedde wel dat het een belediging was om Afrika de Derde Wereld te noemen.
“Dat vermoed ik, Moose-Moose. Vanwege de manier waarop ze het zeggen. Zeker weten doe ik het niet.”
In Zuid-Afrika, waar de moeder van haar vriendinnetje Magdalene voor mooie blanke kinderen zorgde, waren er zwarten die niet tevreden waren met hun lot. Uit het weinige dat ze ervan begreep maakte ze op dat die zwarten vonden dat zij ook een stem moesten krijgen in het bestuur van het land. Mosa probeerde te bedenken waarom die zwarte mensen zo graag andermans land wilden besturen. Waarom gingen ze niet gewoon terug naar hun eigen land? Ze had het niet eerlijk gevonden dat mensen als Magdalenes moeder het land van de blanken wilden hebben. Een bijzonder lastig iemand, begreep ze, was een zekere Nelson Mandela. Kennelijk hadden ze hem dan wel in de gevangenis gestopt, maar hem daarmee toch niet helemaal tot zwijgen gebracht. Ze vond het nieuws vaak vreselijk verwarrend, en ze vroeg oom Rich ernaar.
“O, Moose-Moose, dat is óns land. Ze hebben het afgepakt, Moose-Moose. Ze hebben het afgepakt.”
Mosa was blij dat er in haar deel van de Derde Wereld (beledigend bedoeld of niet) vrede heerste, afgezien van af en toe een draai om je oren van Ali. Niemand leek erop te zitten vlassen om haar haar land af te pakken. En hoewel ze de kikkervisjes moest wegblazen omdat ze anders haar mond binnen zwommen als ze een slok water nam, stierf hier niemand door het drinken van vuil water zoals in een aantal verre landen in Afrika. Dit ondanks het feit dat er een keer een verpleegster bij hen op school was gekomen die hun op het hart had gedrukt hun drinkwater altijd te koken. Ze had dat het belachelijkste advies gevonden dat ooit door iemand van de overheid was gegeven. De ouders hadden beleefd geluisterd, maar gelachen zodra de verpleegster haar tas had ingepakt en was vertrokken. Ja, ze had bedacht dat de boze buitenwereld een bijzonder nare piekwas om te wonen. Ze was blij dat ze was waar ze was, behalve dan dat ze tot voorbij de horizon wilde gaan.
Rinah vond het niet goed dat Mosa zo geïnteresseerd was in het nieuws. Ze mompelde norse dingen over onverantwoordelijke moeders en ooms die toestonden dat een klein hoofdje omliep van halve waarheden over een zieke en gevaarlijke wereld. Tante Rinah geloofde het nieuws niet altijd. Zo geloofde ze niet alles wat er over de Palestijnen en de joden werd gezegd, want Israël was een plek in de hemel, en ze wist zeker dat niemand precies kon weten wat er op dergelijke plekken gebeurde, tenzij die persoon zelf in de hemel was. Zelfs iemand die in staat was via een radio te praten tegen mensen die heel ver van hem vandaan waren, kon onmogelijk de macht hebben te vertellen wat er in Israël gebeurde. Bij die specifieke gelegenheid eiste ze dat de radio werd uitgezet. Oom Rich pakte de radio op en ging een eindje verderop in de schaduw zitten.
“Kom, Moose-Moose. Luister, dan hoor je waarom dit land de beste plek op aarde is om te wonen. Ook al wonen er mensen die je niet met rust en vrede willen laten.”
Mosa liep met haar oom mee, verlangend te horen over de Westoever, Israël, Jordanië en een man die Arafat heette.
De radio had altijd wel een verhaal over een lastige man ergens ter wereld. Over vrouwen, lastig of niet, viel blijkbaar minder te vertellen.
Op een paar meter afstand van de twistzieke tante Rinah was die twee enige rust en vrede gegund, en ze luisterden naar het nieuws. Mosa begreep niet alles, maar ze was meer geneigd de uitleg van oom Rich te geloven dan die van tante Rinah; het was tenslotte zijn radio, en hij wist hoe hij ermee om moest gaan. Alle anderen wisten het ding slechts een woedend gesis te ontlokken als ze het waagden ergens aan te draaien of op te drukken. Soms weigerde de radio gewoon geluid te geven, hoe vaak er ook gedraaid of gedrukt werd. Maar oom Rich hoefde de radio alleen maar in zijn armen te nemen en een beetje te goochelen met de draai- en drukknoppen om hem tot leven te wekken. Soms legde hij hem op zijn schoot, alsof het een baby was. Hij maakte hem open en deed er een paar batterijen in. Hij had altijd door wanneer er iemand anders aan had gezeten en vond dat helemaal niet leuk. Dat kwam omdat het ding dan ook tegen hem siste.
Het was rond die tijd—zij was negen en Stan acht—dat ze de ANC-kaart van Sis’ Koki vond. Ze sloop ermee de hut uit om er met Stan over te praten. Ze legde Stan uit dat Sis’ Koki problemen zou kunnen krijgen omdat die kaart het bewijs vormde dat ze betrokken was bij politieke activiteiten in Zuid-Afrika. Sis’ Koki werkte als huishoudster in Zuid-Afrika en vormde vanwege een dringende en geheime kwestie naar huis gekomen. Omdat ze nauwelijks Engels konden lezen en het handschrift op de kaart bovendien moeilijk te ontcijferen was, kwamen ze er geen van beiden uit wat nou precies de betekenis van die kaart was. Hij stond vol met afkortingen en verwijzingen naar weken.
“Hier staat: ‘Para 1, Gravida 2’. Volgens mij heeft dat iets te maken met het leger. Je weet wel, parachutisten en zo. En ‘gravida’ heeft misschien te maken met granaten en ander militair spul,” opperde Stan. Stans vriend Michael had een oudere broer die bij de pas opgerichte Botswana Defence Force was gegaan, en Stan gebruikte het weinige dat hij van zijn vriend had gehoord om te proberen de tekst op de ANC-kaart te begrijpen.
Kennelijk werden activiteiten en projecten in weken gemeten. Stan sprak het vermoeden uit dat dit allemaal gecodeerde informatie was en dat je lid moest zijn van het ANC om de boodschap te begrijpen. Nieuws over het ANC werd altijd fluisterend verteld, en het was niet ongebruikelijk dat jongemannen die in Zuid-Afrika in de mijnen hadden gewerkt, plotseling terugkeerden en een gezapig leventje gingen leiden als boer. Dat plotselinge terugkeren had op de een of andere manier te maken met de problemen rond het ANC. Dus toen Sis’ Koki een week later aan iedereen verkondigde dat ze naar haar ANC-afspraak ging, wachtte Mosa tot ze alleen was met oom Rich. Ze vroeg hem naar Sis’ Koki en haar ANC-kaart. Toen bleek dat de afkorting ANC bij Sis’ Koki stond voor Ante-Natal Clinic, kliniek voor prenatale zorg, en niets te maken had met Nelson Mandela en zijn Afrikaans Nationaal Congres. Mosa slaakte een zucht van verlichting toen ze begreep dat haar stukje van de wereld niet zou worden opgeschrikt door politieke activiteiten van welke aard dan ook. Ze begreep ook dat Sis’ Koki een baby zou krijgen.
Drie maanden later, toen Mosa de baby alweer bijna vergeten was, ging Sis’ Koki opnieuw naar een ANC-afspraak, en ze kwam terug met een baby. Een mooi roze mensje met zwarte oortjes en zacht zwart kroeshaar. Haar moeder noemde haar Nnana.
“Ik moet haar hoofdje kaalscheren,” zei tante Rinah.
“Mag ze haar haar niet houden? Het is zo mooi. Scheer de baby niet kaal,” smeekte Mosa.
“Wiens kind ben jij? Je tong is te lang,” snauwde Ali.
Het kwam Mosa voor dat haar bijna elke dag wel een keer werd gevraagd wiens kind ze was, zelfs door haar moeder, wanneer ze weer eens te veel vragen stelde.
Maar Mosa kon zich niet inhouden: “Waarom heeft ze een lint aan haar navel?”
Het antwoord was een draai om haar oren van Ali. Dat kwam Ali te staan op een boze blik van Mara, die op haar beurt van repliek werd gediend door een tante die op bezoek was.
“Hoe ga je dit kind aanpakken? Iemand kan haar toch weleens manieren leren?” Die ‘iemand’ was natuurlijk niet zomaar iemand; het was Mara. Mara keek haar dochter aan en smeekte haar stilzwijgend haar mond te houden. Maar Mosa zag er geen been in om gauw buiten het bereik van Ali’s hand te springen en nog een vraag te stellen. Alle andere kinderen wisten welke vragen ze niet moesten stellen, maar Mosa niet. Het leek alsof ze gewoon niet in staat was de vloed van vragen die voortdurend in haar hoofd kolkte tegen te houden. En als ze geen vragen stelde, was ze wel bezig iets uit te proberen.
Mosa keek naar Nnana, wier prachtige haar langs Ali’s handen op de grond gleed. In plaats van boos te worden bewonderde ze Ali’s behendigheid. Ze hield de baby in haar rechter- en het scheermes in haar linkerhand. Het leek haast alsof ze het scheermes niet eens had weggelegd om de klap uit te delen. Haar klappen deden nauwelijks pijn, dus Mosa wreef wat over de plek en keek toe hoe tante Rinah werkte; altijd was ze bezig babyhoofdjes kaal te scheren en gaatjes in meisjesoortjes te prikken. Wanneer ze daarmee bezig was, deed ze zachtjes en voorzichtig. Maar het leek alsof ze de baby’s na dit welkom in de wereld niet meer kon velen.
Later geloofde Mosa, zonder dat iemand haar dat ooit verteld had, dat het haar van de baby niet werd afgeschoren omdat het op zichzelf aanstootgevend was, maar omdat het de vrouwen deed denken aan de opening waardoor het kind ter wereld was gekomen. Het kaalscheren van het babyhoofdje kwam neer op het wegmoffelen van bewijsmateriaal om zo heel geheime en vertrouwelijke dingen te verbergen. Dat verklaarde, besloot ze, waarom mannen minstens twee maanden na de geboorte van een baby niet in het huis mochten komen. Het verklaarde ook het lint waarover ze niet mocht praten. Zodoende kwam de kleine Nnana twee maanden later lichtbruin en kaal en met een gewone navel te voorschijn uit de hut, en het geheim van de vrouwen bleef geheim. Mosa besloot deze gedachten maar voor zichzelf te houden. Ze was bang dat zelfs oom Rich niet blij zou zijn met dit soort vragen. Het was trouwens onwaarschijnlijk dat hij veel van deze dingen afwist.
Mosa wist dat oom Rich niet alles wist. Hij gaf bijvoorbeeld toe dat hij niet begreep waarom de directeur-generaal van de nationale gezondheidsdienst in Amerika pakjes sigaretten hardnekkig bleef voorzien van de belachelijke mededeling ‘Roken is slecht voor uw gezondheid’. Hij verklaarde teleurgesteld te zijn dat Amerika, het land van de vrijheid, toestond dat een generaal zich met zoiets bemoeide. Dat een Afrikaanse generaal zijn eigen teksten op andermans producten liet zetten, oké; Afrikaanse legerleiders stonden bekend om hun botte optreden, en het kapotmaken van iemands bedrijf was niet iets waar zij van wakker lagen, zei hij; die lui maakten nog wel heel andere dingen kapot. Maar dat een generaal in Amerika zoiets ongestraft kon doen, snapte hij niet. “Zo zie je maar weer,” zei hij, terwijl hij een rookwolk de lucht in blies, “dat je goed op je tellen moet passen. Die legerlui zijn niet te vertrouwen, zelfs in Amerika niet.”
Mosa vond dat die Amerikaanse generaal niet zo slecht was als haar oom hem afschilderde. Hij pleegde geen staatsgreep, maar leverde alleen de sigarettenfabrikanten een gemene streek, en trouwens, niemand nam hem serieus. Ze had nog nooit gehoord van iemand die niet rookte vanwege de tekst die de directeur-generaal op die pakjes had laten zetten. Oom Rich was op zestienjarige leeftijd begonnen met roken omdat er te veel bloed door zijn lichaam stroomde, waardoor hij vaak bloedneuzen had. Zijn moeder gaf hem zijn eerste sigaret om die kwaal te bestrijden. Zij wist uiteraard niets van die Amerikaanse directeur-generaal, want ze kon niet lezen; ze vroeg gewoon naar de pakjes sigaretten waar een plaatje van een kameel op stond.
Mosa herinnerde zich ook dat haar broer Stan nieuwsgierig, vrolijk en ruimhartig was geweest. Zijzelf was twaalf toen ze voor het eerst die ongelukkige klont in haar lijf voelde. Ze kon geen concrete oorzaak van haar melancholie aanwijzen. Zo lang als ze zich kon herinneren was ze ontevreden geweest met haar naam. Waarom had haar moeder geen leukere, optimistischer naam bedacht? vroeg ze zich af: Mary, Gwendolyn, Sylvia, Elizabeth…iets chics Engels. En zelfs een Setswana-naam als Naledi of Boitumelo was haar liever geweest. Dan had ze haar naam kunnen veranderen in Star, of in Gladness; ze kende mensen die dat hadden gedaan.
Maar ze heette Mosa, een afkorting van mosadi (vrouw). Als haar moeder een koosnaampje wilde gebruiken, zei ze Mosadinyana (vrouwtje). Ze kon onmogelijk de Engelse vertaling van haar naam aannemen. Dan zou ze Woman heten en dat zou belachelijk zijn. Ze had een vriendin die Magdalene heette. Wat bofte die; haar grootmoeder riep haar vol trots: “Maggie…!” Iedereen mocht het horen. Het klonk heel bijzonder.
En terwijl haar eigen moeder op de velden werkte, water sjouwde en boerin was, werkte Magdalenes moeder in Johannesburg. Als iemand haar vroeg waar haar moeder was, antwoordde Magdalene vol trots: “Ze is naar de stad van de blanken gegaan.” Het enige nadeel daarvan was dat ze alleen met Kerstmis thuiskwam, en soms dan zelfs niet. Magdalene zag haar moeder soms bijna twee jaar achter elkaar niet. Maar ze bleef maar opscheppen dat haar moeder overdadige maaltijden klaarmaakte voor een blank gezin met blanke kinderen in een wit huis in Johannesburg waar de mensen tussen witte lakens sliepen. Mosa had soms het gevoel dat ze nooit tegen haar op kon. Maar op sommige dagen meende ze een bedroefde ondertoon in Magdalenes trotse stem te horen. Haar ogen waren niet zo vrolijk als haar mond. Op die momenten wist ze zeker dat ze haar moeder liever in de buurt had, ook al kreeg zij dan geen pakjes met tweedehands kleding en uitgedroogd brood uit Johannesburg.
Op een keer vroeg ze haar moeder waarom ze haar Mosadi had genoemd. Haar moeder antwoordde met enige trots dat ze na twee jongens, van wie ze verwachtte dat ze zouden opgroeien en uitvliegen, wist dat haar dochter er altijd voor haar zou zijn als ze oud was. “Je weet toch wel wat mosadi betekent? “Zij die thuisblijft opdat het vuur nooit dooft.””
Mosa was het daar niet mee eens; zij wilde een naam waaraan iedereen zou kunnen zien dat ze tot voorbij de horizon zou gaan, zoals oom Rich had voorspeld. Haar oudste broer heette Thabo (vreugde), en hij bracht hun moeder inderdaad veel vreugde. Haar tweede broer, Pule (regen), was kennelijk geboren op een regenachtige dag of in de regentijd. En dan had je haar jongste broer, Stan. Hij had niet alleen een Engelse naam, maar was bovendien genoemd naar de vader van hun moeder. Hij werd vaak Ntate (vader) genoemd, of, wanneer de anderen in het gezin speciale genegenheid wilden uitdrukken, Monnamogolo (oude man). Het leek wel alsof iedereen behalve zij een bijzondere naam had. Was het geen bekende volkswijsheid dat iemands naam zijn lot bepaalde? Hoe had haar moeder voor haar op zó weinig kunnen hopen? Hoe had ze zulke beperkte verwachtingen kunnen hebben van haar mogelijkheden? Ze wilde meer zijn dan alleen maar een vrouw; ze wilde iets bereiken. Als iemand haar had gevraagd wat, had ze die vraag niet kunnen beantwoorden. Maar ze wist dat haar hart vervuld was van een hevig verlangen.
Soms was Mosa zo eerlijk om voor zichzelf toe te geven dat ze bang was dat ze net zo zou eindigen als haar moeder: arm, ongetrouwd en ploeterend om in haar eentje haar kinderen groot te brengen. Ze moest altijd weer denken aan de korte maar nare tijd met Solomon Moloisa, de laatste minnaar van haar moeder, die een gewelddadige, luidruchtige en vernielzuchtige dronkelap was geweest.
Ze meende dat zij als enig meisje een grote kans liep in haar moeders voetsporen te treden. Ze had het gevoel dat de jongens een bepaalde vrijheid genoten die zij niet had. Ze mochten langer buiten spelen en verder van huis weggaan dan zij. Ze mochten zitten zoals ze zelf wilden, terwijl haar moeder haar er altijd aan herinnerde hoe een meisje behoorde te zitten. “De kippen eten de mout op,” zei haar moeder vermanend wanneer ze haar met gespreide benen betrapte, en Mosa deed ze gehoorzaam tegen elkaar. Maar haar broers kregen veel minder vaak dan zij een standje omdat ze ‘het kalf uit de kraal lieten ontsnappen’; sterker nog, feitelijk was Stans kalf meer buiten de kraal dan haar kippen bij de mout zaten.
Wanneer hun moeder het over hun toekomst had, was er in Mosa’s geval vaker sprake van kinderen dan bij haar broers. Als er bezoek kwam, was zij degene die binnen werd geroepen om thee te maken; de jongens mochten verder spelen. Als er iemand langskwam met een klein kind waarop moest worden gepast, was zij degene die dat moest doen. Als het kind tijdens het bezoek zijn behoefte op de grond deed, moest Mosa de rommel opruimen. En dat moest nog snel ook, want anders zaten de kippen al bij de uitwerpselen en dan kreeg zij op haar kop. Er was één kip die bijzonder vlug was, en ze had al lang geleden besloten dat ze dat beest nooit van haar leven zou opeten. Maar in het algemeen was het haar persoonlijke beleid om de kippen te laten meehelpen met opruimen als het nog geen vrijdag was en als er niemand keek. Dat bespaarde haar de moeite de rotzooi op te scheppen en weg te werken. Als ze kip aten was dat meestal op zondag, en ze had lang geleden besloten dat er minstens een hele dag moest zijn verstreken tussen het moment dat de kip baby-uitwerpselen at en het moment dat zij van de kip at.
Soms bood haar moeder haar diensten zelfs aan de oude vrouw aan die drie hutten verderop woonde. Dan moest Mosa daar de hele zaterdag water halen, sorghum fijnstampen en koken voor oma Mma-Naso. Op zulke dagen twijfelde ze weleens oprecht aan haar moeders liefde voor haar. Hoe kon ze haar zomaar een hele dag zo hard laten werken? De oude vrouw was niet eens aardig voor haar. De sorghum was nooit goed fijngestampt en het water was nooit genoeg. Het was een naar, ongelukkig oud mens, en ze leek vastbesloten iedereen die met haar in contact kwam ook ongelukkig te maken. Dat verklaarde waarom haar eigen zoon met zijn vrouw en kinderen ergens anders was gaan wonen. Ze had trouwens evenmin een goed woord over voor Mosa’s moeder. Ze had altijd zure opmerkingen over het zedelijk niveau van ongetrouwde vrouwen en de dingen die ze hun eigenzinnige dochters leerden. Mosa voelde de neiging te antwoorden dat je beter ongetrouwd kon zijn dan dat je trouwde en vervolgens je man doodde. Er werd gefluisterd dat Mma-Naso dat had gedaan. Maar natuurlijk hield ze haar mond dicht. Je kon ernstige problemen krijgen als je een volwassene van repliek diende, zelfs zo’n akelig, gemeen mens.
“Mosadinyana, ze is gewoon een verdrietige, ongelukkige oude vrouw. Niemand anders wil haar helpen. Ze heeft een zwaar leven gehad,” legde haar moeder uit.
“Maar waarom ik?”
“Omdat iemand met een goed hart altijd wordt beloond.”
Maar dat was toen. Nu waren haar twee oudste broers nog geen jaar na elkaar gestorven. Ze had een schooljaar gemist, maar ze zat weer op school en was vastbesloten haar diploma te halen. Ze zou niet toestaan dat haar naam bepaalde wat ze wel of niet mocht doen. Ze zou niet thuis blijven zitten om op het vuur te letten, ze zou tot voorbij de horizon gaan. Haar gedachten dwaalden af naar de zwangerschap en de abortus. Ze herinnerde zich de eenzaamheid die ze gedurende die drie maanden had gevoeld. Hoewel ze vond dat zij zelf verantwoordelijk was voor haar toestand, vond ze ook dat ze die verantwoordelijkheid eigenlijk had moeten kunnen delen met de man die verantwoordelijk was voor de zwangerschap. Maar ze leerde al snel de bijzondere plaats te accepteren die mannen in haar samenleving innamen: ze hadden heel weinig verantwoordelijkheden. Als ze tot voorbij de horizon wilde gaan, zou ze om te beginnen dat basisgegeven moeten accepteren.
Mosa had genoten van Ntates verhalen en hoopte dat er nog meer kwamen. Maar Stan was zwijgzaam en in gedachten verzonken.
“Wanneer komt Rre-Namane, Mma-Pule? Ik ben moe en wil graag naar bed,” zei ze tegen haar moeder. Na de vraag hoorde ze geritsel van de plek waar Stan zat; ook hij wachtte gespannen het antwoord af.
“Zodra het wat stiller wordt in het dorp. Het is nog te vroeg voor hem; hij komt pas als hij zeker weet dat we geen bezoek meer krijgen.”
“Wat gaat hij precies doen, mma?” vroeg Stan, trachtend zijn stem zo effen mogelijk te laten klinken. Hij wilde geen gebrek aan respect tonen, maar hij zag op tegen de zoveelste ontmoeting met een waarzegger; wat hem betrof hadden die lui meer problemen veroorzaakt dan opgelost. Altijd kreeg een familielid of vriend de schuld van het ongeluk van hun klanten. Ze gaven nooit namen, alleen maar vage beschrijvingen die de klant zelf mocht ontcijferen.
“Ntate, hoe kun je zoiets vragen? Je praat alsof je geen kind van een Motswana bent. Iets wat zo algemeen bekend is, hoef ik je toch zeker niet uit te leggen?”
“Mma-Pule, ik vind dat we even moeten praten voordat die man komt. Laten we van tevoren afspreken waaraan ik bereid ben me te onderwerpen. Dwing me alsjeblieft niet om dingen te doen waar ik niet in geloof. Ik zeg je nu meteen dat ik niet met een scheermes in me laat snijden als dat onderdeel van het plan is. Je dwingt me tot een reactie, mma.” Stans stem klonk verontschuldigend.
Voordat ze veel meer hadden kunnen zeggen, verscheen de traditionele dokter, een gezette man in een kaki safaripak met een tas van zacht leer dat glad was geworden van de jarenlange aanrakingen. In zijn rechterhand had hij een vliegenmepper.
“Maak het kind wakker,” baste hij zonder enige inleiding. “Ik betreed geen erf met slapende harten als ik voor mijn werk kom. Het hart van allen voor wie ik kom, moet wakker zijn. Zelfs een kinderhart. Een slapend hart is een kwaad hart. Maak het kind wakker, gauw.”
Mara krabbelde overeind en schudde Nunu nogal ruw door elkaar. Nunu deed haar ogen open, ging overeind zitten, keek om zich heen en wreef in haar ogen. Ze voelde de spanning en schoof onwillekeurig op Mosa’s schoot. En ze tastte naar Stans hand als om extra bescherming te zoeken.
Op aanwijzing van de waarzegger ging iedereen naar binnen. Eenmaal binnen beval hij de deur en het raam te sluiten. Hij wilde weten of iemand anders de afgelopen week de nacht in dit huis had doorgebracht. Het antwoord was nee, en daar leek hij tevreden mee. Hij mompelde iets over sommige mensen wier krachten nog wekenlang werkzaam bleven nadat ze waren vertrokken. Hij maakte zijn tas open.
Nunu klampte zich vast aan haar tante. Stans houding was zonder meer vijandig, en zijn humeur werd er niet beter op toen ze zich op Namanes aanwijzing allemaal tot op hun ondergoed moesten uitkleden. Het leek Mosa onverschillig te laten wat er gebeurde. Mara smeekte Stan met haar blik zich in ieder geval welwillend op te stellen. De dokter haalde vier minuscule takjes, een metalen busje en een doosje lucifers uit zijn tas. Stan deed zijn mond open om iets te zeggen, maar de waarzegger hief zijn hand op om hem tegen te houden. Namane legde de vier takjes zo neer dat de vier punten in het midden samenkwamen. Hij maakte het metalen busje open, schepte er een dikke, zwarte, vettige vloeistof uit en deponeerde daar wat van op de plaats waar de vier takjes bij elkaar kwamen. Hij tastte weer in de tas en haalde er een spiegel uit. Anders dan de eerdere waarzeggers gebruikte Rre-Namane een spiegel in plaats van botten. Terwijl hij de takjes een voor een aanwees, zei hij: “Dit is de moeder, dit is het meisje, dit is de jongen en dit is het kind. Jullie leven en toekomst ligt hierin besloten.”
Hij pakte het doosje lucifers en stak de takjes aan op het punt waar ze elkaar raakten. Onmiddellijk werd het huis vervuld van dampen. De waarzegger keek in de spiegel naar de smeulende takjes en naar de vier mensen voor hem. Hij mompelde fronsend in zichzelf en schudde zijn hoofd.
“Jullie hebben veel leed gekend. Jullie hebben de dood gekend. Moeder, is dat zo?”
“Het is zo, rre,” zei Mara.
“Jullie hebben veel leed gekend. Jullie hebben de dood gekend. Meisje, is dat zo?”
“Het is zo, rre,” zei Mosa.
“Jullie hebben veel leed gekend. Jullie hebben de dood gekend. Jongen, is dat zo?”
“Het is zo, rre,” antwoordde Stan, tot opluchting van zijn moeder.
“Jullie hebben veel leed gekend. Jullie hebben de dood gekend. Kind, is dat zo?” vroeg hij aan de inmiddels klaarwakkere Nunu.
“Ja, rre,” antwoordde Nunu.
Stan glimlachte ondanks zijn slechte humeur.
“De spiegel vertelt me van grote droefenis. Maar ik zie ook het optrekken van die droefenis. Ik zie twee voorouders die tot bedaren moeten worden gebracht. Jullie moeten een drachtige koe slachten. Het moet haar eerste keer zijn. Jullie moeten ook traditioneel bier brouwen. Niet met sorghum die in de winkel is gekocht; het moet sorghum van jullie eigen veld of dat van een familielid zijn. Jullie zitten nu al een hele tijd in deze wolk van ellende. Ik zie hem hier voor me. Maar jullie zullen er gesterkt uit te voorschijn komen. Jullie zullen triomferen omdat jullie een wit hart hebben.” Rre-Namane keek op naar de vier paar ogen en bestudeerde ze een voor een. De dampen wervelden nog steeds door het vertrek. De geur was niet onaangenaam, maar de gezinsleden begonnen te kuchen en in hun ogen te wrijven. Nunu wendde haar hoofdje af, hopend op verlichting. De waarzegger verzocht haar naar hem te kijken en zei met een vriendelijke, geruststellende stem dat ze gauw naar buiten mocht. De waarzegger richtte zijn aandacht weer een poosje op de smeulende takjes en keek opnieuw in zijn spiegel.
“Er is liefde in deze kamer. Ik voel een behoefte aan wederopbouw. Het kind is de lijm die jullie bijeenhoudt. Jullie voorouders en jullie God zijn blij dat ze hier is. Maar jullie moeten een verzoenend gebaar maken naar de voorouders, omdat sommigen van hen niet zijn geraadpleegd toen het kind hiernaartoe werd gebracht.” Rre-Namane stopte zijn spiegel terug in de tas. De takjes waren inmiddels helemaal opgebrand. Hij haalde een scheermes te voorschijn en pakte het uit. Stan wierp een geschrokken blik op zijn moeder, maar die keek strak voor zich uit en deed alsof ze zich niet bewust was van de ongerustheid van haar zoon.
“Ik hoop dat u vier scheermessen hebt, want we zijn met z’n vieren,” verhief Mosa haar stem voordat Stan iets had kunnen zeggen. “Zo niet, dan ben ik zo vrij geweest er drie te kopen, voor de zekerheid.”
De waarzegger fronste zijn wenkbrauwen, niet goed wetend of hij boos moest worden om de aanmatigende houding van dit meisje.
“En, als ik vragen mag, jongedame, hoe wist jij dat ik vanavond scheermessen nodig zou hebben?”
Dat had Stan ook willen vragen.
“Nou, meneer, mijn moeder zei dat u hier zou komen om waar te zeggen en voor de phekolo. En er worden toch standaard scheermessen gebruikt bij versterkingsrituelen?”
“Je hebt gelijk, meisje. En mits jouw scheermessen allemaal nieuw zijn, zal ik ze graag gebruiken.”
“Eh…” begon Stan. Maar voor hij verder kon gaan, stond Mosa op, liep naar haar broer en fluisterde in zijn oor: “Doe het voor moeder, alsjeblieft. Kunnen we er straks over praten? Alsjeblieft?” Zonder Stan een kans te geven om te antwoorden reikte ze achter hem en haalde niet drie, maar vier scheermessen uit een tas. Ze vertrouwde zelfs dat ene zogenaamd nieuwe scheermes van die man niet als hij er niet eens aan had gedacht er voor ieder van hen een mee te nemen. Het zou haar niets verbazen als hij dit mes na het bij zijn vorige klant te hebben gebruikt gewoon weer had ingepakt.
Rre-Namane nam de scheermessen in ontvangst, en het werd weer stil in de kamer. Hij gebaarde dat Mara naar voren moest komen. Hij maakte snel twee sneetjes in de ellebogen, de borstkas, de rug, de knieën en de enkels. Na elk sneetje wreef hij de as van de vier takjes in de wond. Toen hij klaar was, wenkte hij Mosa naar voren.
Zonder iets te zeggen, en er duidelijk niet van uitgaand dat hij iets zou zeggen, schoof Mosa een kom zeepwater naar voren, zodat de waarzegger zijn handen kon wassen. Hij keek op, maar zij keek terug alsof er niets bijzonders aan de hand was. Tot dat moment had niemand die kom opgemerkt. Toen zijn handen schoon waren, ging ze zitten voor de sneetjes. Intussen zat Nunu bij haar oma op schoot, duidelijk angstig. Ze had het bloed gezien en wist dat zij zo aan de beurt zou zijn.
Na Mosa onderwierp Stan zich zonder iets te zeggen aan het versterkingsritueel. Opnieuw zorgde Mosa ervoor dat de waarzegger zijn handen waste, ditmaal met gebruikmaking van een extra kruik om te spoelen. Dit ging door totdat ze alle vier waren gesterkt tegen kwade krachten. Stan wendde zijn blik aftoen Nunu onder het mes kwam. Maar Nunu was zo bang dat ze geen kik gaf. Een mengsel van water, kruiden en nog wat onherkenbaar spul werd in een kom gedaan. De waarzegger doopte zijn vliegenmepper erin en zwiepte ermee door de lucht om zijn vier patiënten tegelijk te bespatten, waarmee aan de voorouders van Selato werd afgesmeekt dat ze het huis betraden en het gezin beschermden. Hij beval alle kwade krachten weg te gaan en zorgde ervoor dat degenen die de slechte voortekenen hadden gestuurd hun eigen kwaad tienmaal terug zouden krijgen. De waarzegger zwaaide energiek met zijn mepper in het rond, waarbij hij weleens per ongeluk een of twee patiënten raakte.
Na afloop gingen de gezinsleden naar buiten. De waarzegger verzocht hen achter elkaar te gaan staan, de oudste voorop en de jongste achteraan. Nunu was erg moe geworden, maar deed wat er van haar werd gevraagd. In deze volgorde liep het viertal om het erf heen, en de waarzegger liep naast hen mee en besprenkelde hen met zijn medicijn. Op de vier hoeken van het erf en bij de ingang maakte hij kleine gaatjes in de grond waarin hij een of ander versterkend spul begroef. Daarmee was zijn werk gedaan, en hij beloofde spoedig terug te komen om een datum af te spreken voor het verzoenende gebaar naar de voorouders. Mara gaf hem zijn geld: zeshonderd pula, wat voor haar gelijkstond aan twee maandsalarissen.
De wonden begonnen te schrijnen, maar iedereen had strenge instructies om zich vierentwintig uur lang niet te wassen. Ze gingen naar bed. Mara vroeg zich af wat Mosa tegen Stan had gezegd om hem tot zwijgen te brengen. Stan van zijn kant vroeg zich af waarom hij eigenlijk zijn mond had gehouden; het kwam door iets in de stem van zijn zus. Mosa nam zich voor zich van nu af aan in te zetten voor verzoening binnen het gezin zolang dat de verwezenlijking van haar doel—tot voorbij de horizon gaan—niet in de weg zou staan. Ze zou morgen met haar broer praten. Ze hadden heel wat in te halen.
Nunu lag, te moe om nog te denken, prinsheerlijk in het bed van haar oma.