HOOFDSTUK 17

Toen Cecilia niet beter werd, kwam haar familie bijeen en werd er besloten dat ze genoeg had geleden. Haar moeder moest haar loslaten. Haar vrijlaten uit haar hart. Ze mocht haar niet tegenhouden. Het was een te zwaar offer voor een moeder. Lesedi huilde toen ze het hoorde, maar ze zag in dat het de enige oplossing was. Ze kon haar dochter alleen uit haar lijden verlossen door haar te baden in de voorouderlijke aarde. Maar Cecilia’s kind was er natuurlijk ook nog. Onder andere door haar bestaan werd Cecilia ervan weerhouden zich bij haar voorouders te voegen. Dus terwijl Lesedi zich liet overhalen om haar dochter te laten gaan, worstelde die dochter op haar beurt om haar eigen dochtertje alleen achter te laten.

Het aanspannen van die rechtszaak was een van de manieren geweest waarop Cecilia kracht verzamelde om haar dochtertje achter te laten. Een actie ingegeven door wanhoop. Toen ze hoorde hoe het was afgelopen, kreeg Cecilia een terugval en was ze twee dagen bewusteloos. Toen ze weer bij bewustzijn kwam, vroeg ze naar Mosa.

“Mosa, ik kan haar niet zo achterlaten. Is er geen enkele hoop dat jullie winnen?” Cecilia had drie dagen lang niets gezegd. Haar stem was schor en aniechtig, alsof hij met moeite door een dunne buis werd geperst.

Mosa besloot eerlijk te zijn. “Ik weet het niet, maar ik denk van niet. Ik weet het echt niet, Cecilia. Ik wil niet tegen je liegen.”

“Bedankt dat je het in ieder geval hebt geprobeerd. Ik heb mijn besluit genomen. Wees voorzichtig. Beloof me dat. Zorg dat je niet zo eindigt als ik. Wees alsjeblieft voorzichtig.” Na die woorden deed Cecilia haar ogen dicht. Naast haar lag haar dochtertje. Het leek alsof ze sliep, maar onrustig; haar dunne beentjes schopten en schokten af en toe.

Mosa wist dat de familieleden fluisterden dat Cecilia nu moest worden gebaad in de voorouderlijke aarde. Er hing een stilte die meer was dan alleen maar het ontbreken van geluid. Een diepe stilte, waarin zelfs rechtstreeks contact van hart tot hart mogelijk leek. Eén blik was genoeg om iemand een kan met water te laten doorgeven. Een zucht, en er werd een snuifje aangeboden. Iemand kreunde, en een kussen werd opgeschud voor een vermoeid hoofd.

Mosa vertrok naar haar eigen erf. Ze was nog niet op de leeftijd waarop ze mocht deelnemen aan dat soort gesprekken; bovendien was ze geen familie.

“Je moet haar loslaten,” zei Mara fluisterend.

“Ja,” antwoordde Lesedi.

“Ze moet weten dat je haar hebt losgelaten.”

“Ik weet het.”

“Kun je haar loslaten? Kan je hart haar loslaten?”

“Het is moeilijk.”

“Dat weet ik. De borst die een kind heeft gevoed, kan het niet zomaar laten gaan.”

“Mijn buik doet pijn.”

“Dat begrijp ik. Is haar oom er?”

“Hij is net naar huis gegaan om schone kleren aan te trekken. Hij zit hier al drie dagen samen met ons allemaal te waken. Niemand van ons heeft de afgelopen week een oog dichtgedaan.”

“Hebben jullie het erover gehad dat ze in voorouderlijke aarde moet worden gebaad?” vroeg Mara. Ze was geen lid van de familie, en strikt genomen was zij niet de aangewezen persoon om deze kwestie ter sprake te brengen. Maar soms zijn vriendschapsbanden even belangrijk als bloedbanden.

“Ze wachten tot ik de knoop doorhak.”

“Doe dat dan, Sedi. Ze lijdt erg. Ze moet weten dat je haar hebt losgelaten.”

“Ik weet het. Het is moeilijk om toe te geven dat het nu echt voorbij is.”

De twee vrouwen keken naar het geraamte dat vroeger Cecilia was geweest en dat roerloos op de matras in het minieme kamertje lag; alleen haar ogen bewogen nog, en haar gezicht vertrok af en toe van de pijn. De ogen leken de kamer rond te kijken en iets te zoeken. Te smeken, te vragen om contact. Het was een lastige kwestie die Mara even tevoren ter sprake had gebracht. Het was duidelijk dat Cecilia bijna dood was, maar haar ziel weigerde het lichaam te verlaten. Ze klampte zich aan het leven vast terwijl ze ongeneeslijk ziek was. Haar moeder moest haar vrijlaten uit haar hart, tegen haar zeggen dat het goed was, dat ze weg mocht. Haar verzekeren dat er goed voor haar dochtertje zou worden gezorgd.

Lesedi’s broer kwam bijna sluipend binnen. De dood had een verzachtende invloed, zelfs op lompe mensen. Iedereen praatte met gedempte stemmen en liep zachtjes. Ze waren nu al drie dagen aan het waken, en de vermoeidheid was van hun gezichten af te lezen. Ze dachten er niet altijd aan om te eten—of hadden geen trek—zodat ze ook lichamelijk uitgeput waren.

“Mma-Cecilia, we moeten haar baden in de aarde van haar voorouders. We moeten haar vrijlaten. Ze lijdt zo,” fluisterde oom More.

“Ja. Mma-Pule zei dat net ook al tegen me.”

“Ik zal de anderen op de hoogte stellen en de aarde gaan halen.”

“Neem alsjeblieft die aardewerken pot daar mee voor de aarde; die heeft haar grootmoeder voor haar gemaakt.”

“Ik wil terug zijn voordat het te heet wordt. Ik ga met de fiets.”

Oom More vertrok naar het huis van de grootouders van de familie aan de overkant van de rivier. Hij ging ervan uit dat het tochtje ongeveer een uur zou duren. Het was het huis waar Mma-Cecilia was geboren, net als haar vader. Het was het huis waar de geesten van hun voorouders nog steeds woonden, waar de aarde en de lucht in de loop der jaren waren verrijkt door de vertrekkende en binnenkomende zielen van de leden van de familie Malapa. Het was de plek waar Cecilia’s moeder als baby haar navelstreng had verloren, dezelfde plek waar haar dochter de hare had verloren. Als Cecilia werd gebaad in aarde van deze plek, zou dat haar ziel helpen en moed inspreken om haar nutteloze lichaam te verlaten. Door het baden zou haar ziel rechtstreeks in contact komen met haar voorouders, die haar zouden oproepen zich bij hen te voegen en haar dode lichaam achter te laten.

Toen oom More terugkwam met het potje met aarde, mengde een oude vrouw er wat water doorheen, roerde erin en verwijderde alle scherpe voorwerpen, zoals stukjes schors en steentjes. Cecilia, die al vijf dagen niet meer in staat was tot spreken, sloeg haar ogen op en keek wat er gaande was. Terwijl de oude vrouw het mengsel bereidde, vertelde ze Cecilia wat ze aan het doen was. Ze zei dat haar voorouders bereid waren haar te ontvangen, dat haar moeder voor haar dochter zou zorgen, dat het goed was dat ze ging, dat ze naar de voorouders zou gaan en van daaruit over haar dochter zou waken. Ze zou haar zo dadelijk baden in de aarde van haar voorouders om haar op weg te helpen, dus ze hoefde niet bang te zijn.

“Ga maar slapen. De pijn zal gauw voorbij zijn,” zei de oude vrouw.

Daarop begon ze. Het was meer afsponzen dan baden, omdat het niet mogelijk was Cecilia echt onder te dompelen in een bad. Wanneer ze haar optilden, begon ze zo hartverscheurend te kreunen dat het onverdraaglijk was. Het baden was een zaak van de familie, alleen Mara mocht erbij zijn vanwege de bijzondere vriendschap die haar met Lesedi verbond.

Op het moment dat de oude vrouw klaar was met het baden van Cecilia, tilde Cecilia haar hand op, doopte die in het water en streek ermee over haar slapende dochtertje. Wekenlang had ze geen vin kunnen verroeren, en nu dit. Terwijl het langzamerhand tot iedereen doordrong wat er was gebeurd, werd Cecilia’s gezicht heel kalm; het ontspande zich, en met haar hand op het magere, breekbare voetje van haar kind stierf ze.

De oude vrouw trad naar voren. Ze sloot Cecilia’s ogen, strekte haar benen en vouwde haar handen over haar borst. Er werd een wit laken gebracht en het lichaam werd erin gewikkeld. Alles werd uit de kamer weggehaald. Het lichaam werd zo gedraaid dat het hoofd naar het westen keek, in de richting van het einde. Er werden twee kaarsen aangestoken, één bij het voeteneinde van het dunne, langwerpige, witte pakket en één bij het hoofdeinde. In deze vreedzame toestand zag Mosa Cecilia later die dag terug. Ze was rond het middaguur gestorven, dus ze moesten tot de namiddag wachten voordat haar lichaam kon worden verplaatst. In de tussentijd verspreidde het bericht zich door de wijk, door het dorp en nog verder dat Cecilia voor het laatst in slaap was gevallen.

Niemand verwachtte dat het kind nog lang zou leven, en toen het meisje twee dagen later inderdaad stierf, was dat voornamelijk een opluchting. Haar moeder zou geen echte vrede vinden voordat haar dochtertje bij haar was.

Tijdens de begrafenis stond de kleine doodskist naast de grote, net zoals het kind maandenlang niet van haar moeders zijde was geweken. Bijna niemand kon zijn tranen bedwingen. De familie had aanvankelijk hevig getwijfeld of ze zo’n klein kind op de begraafplaats van de volwassenen zouden begraven of in het huis. Een begraafplaats leek als laatste rustplaats voor zo’n klein meisje zo harteloos, maar het was even wreed om moeder en kind van elkaar te scheiden. Uiteindelijk werd beslist dat Cecilia zou hebben gewild dat het kind bij haar bleef. De twee zouden in hetzelfde graf worden begraven. Maar die beslissing was de familie niet licht gevallen.

Na de begrafenis stuurde Mosa een exemplaar van de liturgie naar rechter Mensah-Khan. Het was een persoonlijke daad van rebellie. Ze geloofde niet dat er iets door zou veranderen, maar het gaf haarzelf een zekere mate van voldoening. Het was nog maar twee weken tot de prijsuitreiking, en ze zei tegen zichzelf dat ze zich niet mocht laten afleiden door haar boosheid; of misschien moest ze zich juist door haar boosheid laten opladen voor wat haar te doen stond.