HOOFDSTUK 4

De middag na Pules begrafenis waren er nog maar enkele tientallen mensen over van de ruim driehonderd die bij de begrafenis waren geweest. Er waren naaste familieleden wier taak het was om na de grote maaltijd op te ruimen en alles in gereedheid te brengen voor het ritueel van het kaalscheren en kleren wassen van de volgende dag. Zoals talloze malen eerder sinds Pules dood, zes dagen geleden, werd er ook nu weer een vergadering bijeengeroepen. Het kwam Mosa voor dat er altijd wel iemand was die een belangrijk voorstel had. Er waren vergaderingen geweest over het programma van de begrafenisplechtigheid, de kist, de datum van de begrafenis, de koe die moest worden geslacht. Vergaderen, vergaderen, vergaderen. Hoe kan mijn moeder al deze stress aan? vroeg ze zich af.

“Moeten we in het overlijdensbericht zetten dat Pule een dochter had, terwijl hij niet met de moeder getrouwd was?”

“Moeten we de koe op de boerderij van je oom Maruping slachten of de os bij Gabane?”

“En hoe zit het met de kist? Wat voor hout? Welke kleur?”

Vragen, niets dan vragen, zes dagen lang.

Mosa ging het huis binnen en deelde haar moeder en de zeven aanwezige vrouwen, voornamelijk oudere weduwen, mee dat er een familievergadering bijeen werd geroepen om te praten over het rituele kaalscheren en kleren wassen dat de volgende dag zou plaatsvinden.

Mosa wist al waar ze het over gingen hebben. De familie zou iemand moeten aanwijzen om het kaalscheren uit te voeren. Dat zou slechts een bevestiging zijn van wat iedereen al wist. De vergadering was dus puur een formaliteit.

Het werkelijke probleem was dat Mara wilde dat ook Nunu’s hoofdje zou worden kaalgeschoren en dat ze daar protesten tegen verwachtte: de driejarige dochter van de overledene was geen volwaardig lid van de familie.

Omdat het binnen heet was en de kamer heel klein, werd de vergadering in de deuropening gehouden, deels in de kamer en deels erbuiten. De meesten van Mara’s verzamelde familieleden—zeventien ooms, tantes, neven, nichten, broers en zussen—zaten net buiten de kamer, in de schaduwen van de laagstaande namiddagzon. Opnieuw zaten de ontblote hoofden hoog en de hoofden met de sjaals op de grond. Mannen dragen geen hoed wanneer ze ergens binnen zijn of vergaderen, en vrouwen verschijnen nooit zonder sjaal op een familievergadering. Maar net als de vorige dag was de uitzondering op de regel Mma-Bakang, met haar been in het verband. Maar niet lang: er kwam een jongeman naast haar stoel staan. Hij zei geen woord, maar het gebaar sprak boekdelen: ze schoof uit de stoel, haar gezicht vertrokken van de pijn, en nam plaats op de grond, zoals het een vrouw betaamt.

Mara schoof dichter naar de deur toe als reactie op de oproep van een tante die haar eraan herinnerde dat ‘de betekenis van woorden in het gezicht ligt’. De drie kameeldoornacacia’s op het erf wierpen smalle, langwerpige schaduwen en de eerdere felle hitte was wat geluwd. Wat zou ze graag opstaan en naar die bomen toe lopen, even de benen strekken. Ze had nu al een hele tijd op één plaats moeten blijven zitten, het leken vele uren. Ze was niet blij met deze vergadering. Ze zou vastberaden en standvastig moeten zijn om die te doorstaan, en ze wist niet zeker of ze sterk genoeg was. Ze zag dat haar dochter naar een van de bomen toe liep en ging zitten. Uiterlijk zou ze doen alsof ze niet luisterde naar wat er op de vergadering werd gezegd. Maar Mara wist dat ze zat te wachten om elk woord in zich op te nemen. Die meid zal haar nieuwsgierigheid nooit kwijtraken, dacht ze bij zichzelf.

“Kind van mijn oom, kinderen van mijn stam, jullie wier totem mijn totem is, onze taak voor vandaag zit erop,” begon oom Mmopi, en Mara schrok op en zette zich tot luisteren. “Tot nu toe is alles heel goed gegaan, maar we moeten het nu hebben over de taken van morgen, zodat het begraven van onze zoon eindelijk kan worden afgerond. Het begraven van een mens is meer dan het neerleggen van zijn lichaam in de grond, zoals jullie allemaal weten. Dat hoefik jullie niet te vertellen. De voorouders kijken naar ons en willen dat wij op de juiste wijze handelen. We moeten het eens worden, en daarom vraag ik jullie: in wiens hand rust het scheermes?” Hij keek even rond alsof hij reacties verwachtte, maar vervolgde toen: “Zijn we het er allemaal over eens dat de hand die het scheermes moet vasthouden de hand is van Maruping, Rra-Ranko, de broer van Mara en de oom van Pule?” Hij keek de een na de ander aan, zoekend naar tekenen van protest zonder die werkelijk te verwachten.

Iedereen keek de kring rond om zich ervan te vergewissen dat ze het eens waren, en een kleine, kale oude man met tot spleetjes geknepen ogen sprak: “Ja, we zijn het allemaal eens. De hand met het scheermes is die van Maruping. Vorige keer nam Modise het alleen maar van hem over omdat hij zelf niet in staat was het te doen. Niemand twijfelt eraan dat het mes van hem is en dat het rituele kaalscheren zijn verantwoordelijkheid is.” Uiteraard was zijn vrouw degene die de mensen daadwerkelijk kaal zou scheren.

Oom Mmopi wendde zich tot Maruping. “Neef, als oom van Pule is dit jouw taak. Je hebt je werk goed gedaan sinds deze hele kwestie is begonnen, en je moet nu het laatste ritueel voltrekken voor je neef. We weten dat je ver van huis werkt, in dienst van mensen die broeders zijn van Paul Kruger, die afschuwelijke Boer die slavendrijver was, velen van onze voorouders heeft gedood en ons ons land heeft afgenomen. Maar je moet, als het ook maar enigszins gaat, tijd vrijmaken voor je familiale verantwoordelijkheden. De voorouders vragen dat van je.”

Maruping, Pules oom van moederskant, had de hele nacht van de wake aan het hoofdeinde van de kist van zijn neef gezeten. Hij was telkens ingedommeld, terwijl Mara en dezelfde vrouwelijke familieleden die bij haar in de kamer hadden gezeten op de grond rond de kist zaten. Het was benauwd en vol geweest in het kamertje, maar het was nu eenmaal zijn plicht. Als zijn neef oud genoeg was geworden om te trouwen, zou hij nog een hele reeks extra verantwoordelijkheden hebben gehad. Het kaalscheren was zijn taak, en daar klaagde hij niet over. Je kon je er net zo goed over beklagen dat er maar één maan was. Of dat de zon in het oosten opkwam.

De mannen discussieerden nog een tijdje met elkaar, waarbij de meesten slechts herhaalden wat al gezegd was.

Nadat het onderwerp uitputtend was behandeld, riep Mmopi de vrouwen op hun mening te geven, en die betuigden allemaal in koor hun instemming.

“Mma-Ranko, vrouw van Maruping, je echtgenoot heeft het scheermes in zijn hand, dus jij weet wat je te doen staat,” zei een vrouw. “Denk eraan, Mma-Ranko, je neemt een scheermes mee, en suiker, melk en thee voor morgen. En vergeet het bier alsjeblieft niet.”

Alle aanwezigen wisten dat Maruping en zijn vrouw problemen hadden en dat Maruping Mma-Ranko regelmatig sloeg. Maar voor het ritueel van morgen zouden ze eensgezind optreden, daar twijfelde niemand aan. Het was bovendien heel goed mogelijk dat Mma-Ranko dankzij deze taak een goede nachtrust zou hebben, want het was onwaarschijnlijk dat Maruping iets zou doen wat de uitvoering van de belangrijke taak die voor hen lag in gevaar zou kunnen brengen. De voorouders zouden toekijken, en alleen een dwaas zou toestaan dat de plechtigheid verstoord werd.

Na meer dan twintig minuten discussiëren werd er overeengekomen dat Maruping overeenkomstig het gebruik de verantwoordelijkheid zou dragen voor het rituele kaalscheren.

“Kind van mijn broer,” zei Mmopi, zich tot Mara wendend, “nu komt de tweede vraag. Naar wie kijkt het scheermes? Het mes fonkelt, klaar voor zijn taak; Maruping houdt het in zijn hand; naar wie kijkt het? Ik wil het antwoord uit jouw mond horen. Spreek duidelijk, zodat we de zaak ter plekke kunnen beslissen. Kind van mijn broer, ik vraag het je nog een keer: naar wie kijkt het scheermes?”

Mara keek op naar haar oom, in werkelijkheid de zoon van haar oom, die al lang geleden het recht had geërfd op de positie van hoofd van de familie Selato. In die hoedanigheid leidde hij alle belangrijke familievergaderingen en trad hij als scheidsrechter op wanneer er wrijvingen ontstonden tussen leden van de familie Selato. Het kon gebeuren dat een broer die een koe had verkocht zonder zijn broers en zussen daarin te kennen zichzelf tegenover die ontstemde broers en zussen moest verantwoorden onder het toeziend oog van oom Mmopi. Mara keek naar de oudere man voordat ze antwoordde. Toen ze haar stem verhief, trilde die niet en klonk hij helder, maar haar inspanning bleek duidelijk uit de ongebruikelijk hoge toon. “Het scheermes kijkt naar mij en mijn twee kinderen, oom van mij. Het kijkt uitsluitend naar ons, maar ik wil dat u de vervloeking van de dood ook wegneemt van Nunu, de dochter van mijn zoon. Ik weet dat het meisje in deze familie geen rechten heeft, maar ze is het kind van mijn kind en ze heeft mijn zoon gedurende zijn laatste dagen veel vreugde geschonken. U kunt haar niet overlaten aan de vervloeking van de dood. U moet ook haar hoofd kaalscheren. Als dat wordt nagelaten, zou dat gelijkstaan aan moord. Als u haar hoofd niet kaalscheert, kunt u net zo goed meteen met hetzelfde scheermes haar keel doorsnijden. Ik smeek u.”

Mara’s woorden bleven in de lucht hangen terwijl iedereen nadacht over de implicaties ervan. Een paar mensen hadden verwacht dat ze dit zou zeggen, maar de meesten waren volstrekt niet op de schok voorbereid. Ze hadden allemaal de smart in Mara’s stem gehoord, maar ze wisten dat het niet gemakkelijk was in te stemmen met haar wens.

De stilte werd verbroken door oom Bonoso, die bekendstond om zijn vriendelijkheid en begaanheid met anderen. “Mara, kind van mijn jonge vader, denk alsjeblieft niet met je hart; denk met je hoofd. Denk niet met je baarmoeder, want die is gewond en wil opnieuw gevuld worden. Denk met je hoofd, ik smeek het je. We weten dat je hart rood is van verdriet. We weten dat je ziel is als regenwolken voor een storm. Wij weten allemaal dat je baarmoeder is opengespleten en dat er twee kinderen uit zijn gestolen. We leven met je mee, het bloed druipt uit onze harten. Maar je moet voorbij vandaag kijken en goed onder ogen zien wat je van ons vraagt.” De oude man boog zijn hoofd, alsof hij ging bidden, en mompelde: “Voorouders van Selato, kom ons te hulp. Nkosi Sikelela i Africa.”

Een andere man legde uit: “Je kunt een kind dat niet van jou is niet laten deelnemen aan een ritueel als dit. Hoe zit het met haar moeder? Het is niet ons kind. Wij hebben haar moeder niet uitgehuwelijkt of zelfs maar verloofd. Het kind kan niet van ons zijn als de moeder nooit onze bruid is geweest. Hoe kunnen we nu een kind zonder moeder opnemen? Wat zullen de familieleden van haar moeder zeggen als ze erachter komen? Ze zullen ons aanklagen wegens schending van het gewoonterecht. Onze voorouders zullen zeker ontstemd zijn. En hoe zit het met de voorouders van haar moeder? Mma-Pule, je vraagt het onmogelijke. Je vraagt echt het onmogelijke.” In zijn stem klonk meer door dan alleen verbazing: een vleugje angst, angst om het ongenoegen van God en de voorouders te wekken.

Maar Mara was niet op andere gedachten te brengen. De kleine Nunu moest deel hebben aan het scheerritueel, daar was ze tot in elke vezel van haar lichaam van overtuigd. Als het meisje niet werd kaalgeschoren, zou ze aan een vervloeking zijn overgeleverd, wat zelfs tot haar dood zou kunnen leiden. Mara moest iedereen overhalen tot haar standpunt.

“Kinderen van het huis van Selato,” zei ze, “luister naar mij, en luister goed. Nunu is het kind van mijn kind, en dat weten jullie allemaal. Ik weet dat haar moeder niet volgens onze gebruiken werd verloofd. Ik weet dat ze niet met mijn zoon getrouwd was. Ik weet dat ze volgens het gewoonterecht geen deel uitmaakt van deze familie. Maar dit meisje kwam bij ons omdat de voorouders eisten dat ze naar het huis van Selato werd gebracht. Pule was destijds erg ziek, en de voorouders spraken bijna elke nacht tot hem en eisten dat hij het kind hiernaartoe zou halen. Pule werd bibberend en zwetend wakker en vertelde nacht na nacht hetzelfde verhaal. Nacht na nacht zag hij zijn grootvader, mijn vader, op zijn paard zitten, jullie weten wel: het zwarte, het paard dat hij Morolana noemde, naar de gele goudsbloem van de woestijn. Hij beschreef het paard, hoewel hij het als kind onmogelijk gezien kon hebben. Hij was nog maar een hummeltje toen het stierf. Jullie zullen hieruit begrijpen hoe belangrijk dit is. Pule werd talloze malen bezocht door zijn grootvader. Eén keer kwam zelfs zijn grootmoeder, en ook zij smeekte hem zijn kind niet in de steek te laten. Hij trilde over zijn hele lijf uit angst dat zijn voorouders hem niet met rust zouden laten als zijn kind niet bij ons kwam wonen. Mma-Nnana kan dat bevestigen. Nunu is een kind van deze familie omdat de voorouders van deze familie dat hebben geëist. Ik kan niet tegen de wensen van de voorouders ingaan. De beslissing is nu aan jullie, maar zeg nooit tegen me dat ik jullie niet gewaarschuwd heb. Jullie moeten nu kiezen. Naar wie wil je luisteren: naar de buren of naar de voorouders?”

Mara keek alle leden van de familie om beurten aan, hen smekend en uitdagend met haar ogen. Het was voor haar doen een lange toespraak. Ze voelde het gebrul in haar hoofd, de angst die aan haar baarmoeder rammelde; haar hart bonsde. In, uit; in, uit; ze probeerde te ademen, maar haar longen weigerden dienst.

“Waar is de moeder van dit kind eigenlijk? En waar zijn de ouders van de moeder? Waarom hebben zij toegestaan dat het kind hiernaartoe kwam?” wilde een ouder familielid weten; zijn ogen waren wazig van de staar en hij wasemde een zware tabakswalm uit.

Toen klonk er te midden van alle barse en hese mannenstemmen een hoog stemmetje: “Mma-Pule, Mma-Pule,” riep Nunu, terwijl ze tussen de mannen door bij haar oma probeerde te komen. “Ik wil bij je op schoot zitten, maar ik ben geen baby. Niet zeggen dat ik een baby ben, Mma-Pule.” Het meisje verhief haar stem net genoeg om iedereen duidelijk te maken dat ze een enorme stampij zou maken en de vergadering zou verstoren als ze niet dadelijk haar zin kreeg.

Door Nunu’s brutale optreden werd de bijeenkomst onderbroken, en ze werd opgepakt en over de dicht opeengepakte lijven bij de deur heen getild totdat ze de schoot van haar oma had bereikt. Toen ze daar eenmaal triomfantelijk rechtop zat, tuitte ze haar lipjes en begon ze heen en weer te zwaaien, iedereen uitdagend haar een baby te noemen. Ze kon onmogelijk begrijpen wat er gaande was, maar haar verschijning liet niemand onberoerd. Haar gezichtje leek als twee druppels water op dat van haar overleden vader, en velen die naar haar keken vroegen zich af hoe ze haar ooit zouden kunnen afwijzen. Welke redenen zouden ze kunnen aanvoeren om haar in de familie op te nemen? Een jongeman trok speels aan een van haar teentjes, en Nunu glimlachte stralend naar hem terwijl ze zich op de schoot van haar grootmoeder nestelde. Sommigen werden over de streep getrokken door dat gezichtje, maar ze konden niet simpelweg met Mara instemmen. Er moest terdege en uitgebreid over worden gediscussieerd; ze dienden tenslotte rekening te houden met de voorouders.

Mara legde uit dat Nunu’s moeder een Zuid-Afrikaanse was die tijdelijk in Botswana werkte toen zij en Pule elkaar ontmoetten. Ze woonde al jaren ver weg van haar familie, dus er was behalve zijzelf niemand in de buurt om over het welzijn van het kleine meisje te beslissen. Ze had ermee ingestemd dat Nunu naar haar vader werd gebracht, vertelde Mara, en ze zou er geen bezwaar tegen hebben wanneer haar haar werd afgeschoren ten teken dat haar vader was gestorven. Ze was zelfs niet bij de begrafenis geweest. Misschien wist ze niet eens dat Pule dood was; misschien was ze wel teruggegaan naar Zuid-Afrika.

“Besef je dat het kaalscheren van het hoofd van dit kind haar moeder erfrechten geeft? Een kind kan geen lid van een familie zijn tenzij haar moeder dat is, en een moeder kan het alleen zijn als ze getrouwd is, en een getrouwde vrouw heeft recht op de erfenis van haar man,” zei een brutaal nichtje. Er werden haar vinnige blikken toegeworpen omdat ze had gesproken voordat de vrouwen het woord hadden gekregen en omdat ze de erfeniskwestie ter sprake had gebracht. Hoe durfde ze zo grof te zijn om zo kort na een begrafenis al over bezittingen te beginnen? vroegen die blikken haar stilzwijgend.

“Dat besefik,” zei Mara vermoeid. “Pule heeft niets nagelaten, behalve dit kind. Dat weet Nunu’s moeder. Er zijn geen bezittingen die ze zou kunnen erven. Dus daar gaat het hier niet om.”

“Maar hoe kunnen we het hoofd van het kind kaalscheren zonder de moeder te reinigen?” vroeg iemand anders. “Als het kind dat ritueel ondergaat, moet de moeder zich onderwerpen aan het reinigingsritueel om haar tegen ongeluk te beschermen. We mogen niet het kind beschermen en tegelijk de moeder in gevaar brengen. Die twee dingen horen bij elkaar: je kunt niet het ene doen en het andere nalaten. Deze zaak ligt niet zo eenvoudig, Mma-Pule. Denk alsjeblieft niet met de borsten die Pule hebben gevoed; denk met het hoofd dat hem heeft opgevoed.”

“Saebo, Nunu’s moeder, is niet geïnteresseerd in onze gebruiken. Ze zegt dat ze er niet in gelooft, en zelfs als je het haar aanbood, zou ze zich niet onderwerpen aan de reiniging,” zei Mara. Dat was maar deels waar. Saebo had alleen een keer tegen Mara gezegd dat ze niet geloofde dat de waarzegger die ze op dat moment raadpleegden de macht had om Pule te genezen, maar ook niet meer dan dat.

Niemand van de aanwezigen geloofde dat iemand zo dom kon zijn na de dood van een partner een reiniging te weigeren. Zelfs een Zuid-Afrikaanse uit een grote stad als Johannesburg zou niet zo naïef zijn. Dat zou neerkomen op het aantrekken van ziekten en mogelijk zelfs de dood. Ze negeerden Mara’s uitspraak gewoon en gingen ervan uit dat Nunu’s moeder zelf wel zou hebben gezorgd en betaald voor haar eigen reiniging. Als ze erop ingingen, zou dat betekenen dat ze zelf gevaar liepen wanneer Nunu’s moeder later een of andere ziekte mocht krijgen.

“Mag ik iets zeggen, oudste vader?” zei Mma-Maria, een gezette vrouw die de naam had nuchter en kort van stof te zijn. Ze was hoofdverpleegster in het Molemo-staatsziekenhuis en werd gerespecteerd vanwege haar opleiding en positie. Uit het feit dat ze toestemming vroeg om te spreken bleek dat ze zich bewust was van haar eigen positie.

“Naar mijn opvatting hebben de voorouders gesproken; anders zou dit kind hier nu niet zijn. Ik was hier een paar weken geleden, toen mijn broer, Pule, die toen al ernstig verzwakt was, me bij zich riep en me liet beloven zijn dochter niet in de steek te laten. Hij zei letterlijk: “Dit is mijn bloed. Gooi het niet weg. Het bloed van de familie Selato stroomt door haar aderen. Ze is uw kind. Als ik sterf, zal ik geen rust kennen tenzij u voor haar zorgt.” Ik herinner me die stem, en ik zie dit gezichtje, en ik zeg jullie: we moeten haar kaalscheren. Als we dat niet doen, nodigen we het ongeluk uit neer te dalen op het huis van Selato.” Mma-Maria had luid en vastberaden gesproken.

Het was een paar seconden stil en er was enige verwarring voelbaar. Het was niet gebruikelijk dat een vrouw al in dit vroege stadium van de besprekingen zo duidelijk stelling nam. Mma-Maria had haar mening omzichtig en aarzelend naar voren moeten brengen en de beslissing over de kwestie aan de oudere mannen moeten overlaten. Haar veronachtzaming van het ceremonieel was echter onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk. Het was duidelijk dat ze de beslissing niet aan het toeval zou overlaten. Wat nu te doen: haar berispen? Haar gebrek aan respect negeren?

“Ik denk dat we nu tot een besluit moeten komen,” zei oom Mmopi terwijl hij met een droefgeestige blik in zijn ogen over de knop van zijn stok wreef. De knop was gaan glanzen omdat er zo vaak over gewreven werd. Hij was ouder dan zestig jaar, maar hoe oud precies wist niemand. “Dit is geen eenvoudige kwestie, en wellicht zullen we ons besluit later betreuren. Maar ik zie geen andere uitweg. Het meisje moet deelnemen aan het scheerritueel. Ze is een Selato. De voorouders hebben haar hiernaartoe laten komen, en hun wens zullen wij respecteren. Is iedereen het daarmee eens?” Hij keek rond; zijn puntige kin leek scherper dan ooit, en zijn kaken bewogen alsof ze op iets kauwden.

De vergadering reageerde met instemming, voorafgegaan door voorbehouden en waarschuwingen. Maar Mara had het besluit dat ze wilde. Nunu’s hoofd zou worden kaalgeschoren. In, uit; in, uit. Eindelijk gehoorzaamde haar borstkas weer aan haar bevelen. Het gebrul in haar hoofd stierf weg; het gerammel aan haar baarmoeder werd zwakker.

Ze keek omlaag naar het meisje, en met een wrange glimlach veegde ze wat zand uit het haar van de kleine Nunu.

Gezeten tussen de andere meisjes verwonderde Mosa zich over de kracht van haar moeder. Ze had nooit gedacht dat zij in staat was zo voor haar mening op te komen. Op de begraafplaats had ze er zo verslagen en broos uitgezien. Het klopte werkelijk wat de oude volkswijsheid zei: om haar kind te beschermen pakt een moeder desnoods een mes bij het lemmet vast. Mosa zat te kaarten met een nichtje, maar ze maakte er een potje van. Het nichtje ging er briesend en boos vandoor. Mosa smeekte haar terug te komen en beloofde beter haar best te doen. Ze had dat kaartspelletje nodig als voorwendsel om te blijven zitten waar ze zat. Als ze openlijk meeluisterde, zou ze in de problemen komen.

“Mara, kind van het kind van mijn tante,” vervolgde Mmopi na enige tijd, “ik moet nog een andere kwestie ter sprake brengen. Waarom hebben jouw voorouders je verlaten? Waar is jouw God? Waarom heeft God jou de rug toegekeerd? Je kinderen sterven. Je bent het oude vuur kwijtgeraakt. Je bent een schaduw van je oude zelf. Er waait een wind door je huis. Er is droefenis en dood. Waarom? Heb je geprobeerd erachter te komen waarom? Je moet het me vergeven dat ik je dit zo rechtstreeks vraag, maar het is mijn plicht. Kind van het kind van mijn tante via je moeder, ik ben je oom en je vader. Ik moet het vragen.”

“Mmopi, mijn oom,” begon Mara, “ter ere van wijlen uw vader, van wie ik erg veel hield, zal ik u als hem antwoorden, want het is om zijnentwille dat u deze bijzondere rol in mijn leven speelt. Ik heb geen hoop op licht. U weet: wie op de maan wacht, wacht op de duisternis, want de maan kan alleen ‘s nachts opkomen. Ik wacht op de duisternis. Ik bevind me in de duisternis. Maar ik hoop op het licht. Mijn huis is het huis zonder hoop. Toen het vorige ploegseizoen begon, heb ik Thabo begraven. En nu heb ik Pule begraven. Mosa luistert niet meer naar me, en Stan haalt allerlei vreemde ideeën in zijn hoofd. Wanneer zal dit ophouden? Zal het ooit ophouden?” Eén enkele traan rolde uit haar linkeroog en viel op Nunu’s hoofdje. Het kleine meisje, dat diep in slaap lag, was zich niet bewust van de smart van haar oma.

Mosa speelde de verkeerde kaart uit en verloor opnieuw. Ze kon alleen maar instemmen met haar moeders beoordeling van hun relatie. Ze zwoer in stilte dat de dingen zich ten goede zouden keren.

Er werd eensgezind besloten dat de voorouders van de familie Selato zeer ontstemd waren en dat er een verzoenend gebaar moest worden gemaakt. De kwestie zou de volgende dag na het scheerritueel worden besproken. Iedereen was moe, want niemand had meer dan twee uur slaap gehad. De wake was doorgegaan tot vier uur ‘s-ochtends. De drie priesters hadden zich dapper geweerd, de hele nacht gepreekt en iedereen voortdurend laten zingen. Maar het slaapgebrek begon nu zijn tol te eisen, en iedereen was het ermee eens dat de bespreking van het verzoenende gebaar naar de voorouders werd uitgesteld tot een later tijdstip.