1

Hippies

Om de verveling voor te zijn nu ik alle toeristische bezienswaardigheden van Querétaro ben afgegaan, besluit ik mijzelf te trakteren op een goede avondmaaltijd. Ik heb mij de eerste dagen gehouden aan een hongerdieet: géén water uit de kraan, géén ijs, fruitsalades, rauwkost of eten van de straat, waarschuwden de medische folders in Nederland. Wie deze raad in de wind sloeg, voegden ze er dreigend aan toe, kon rekenen op dysenterie, amoeben of toch op zijn minst een ernstige vorm van ‘reizigersdiarree’. Maar je vijf maanden lang aan zo’n streng regime onderwerpen lijkt me ook niet gezond. Misschien kan mijn lichaam bij wijze van vuurdoop wel een portie enchiladas met groene chilisaus verdragen.

Sfeervolle terrasjes zijn er in overvloed in deze stad, allemaal in de schaduw van kunstig geknipt hegwerk en met de nodige live muziek. Nadat ik de Mexicaanse specialiteit met gevaar voor eigen welzijn heb opgegeten, trekt een groepje van tien langharige jongeren mijn aandacht. Rond twee gietijzeren bankjes zitten ze gitaar te spelen en te zingen. “Psst!” klinkt het. Ik loop erop af. De jongen die me wenkte stelt zich voor als Guillermo. Het is een iel mannetje, hij verdwijnt bijna in zijn zwarte T-shirt. Op het eerste gezicht schat ik hem zestien, maar hij blijkt even oud als ik. Hij stelt me voor aan de rest van de groep en onmiddellijk krijg ik een beker cola met mezcal in mijn handen gedrukt, een sterke drank gemaakt van het sap van de agavecactus. Guillermo spreekt goed Engels, maar ik sta erop dat we Spaans spreken. Daar zal ik toch aan moeten wennen.

Guillermo en zijn vrienden komen hier ‘s-avonds regelmatig samen. Hij toont de gele letters op zijn T-shirt. ‘Otho’ staat erop.

“Weet je wat dat betekent?” Hij wacht even, en lacht dan: “Niets!”

Ik trek een niet-begrijpende grimas. Guillermo legt uit: “Het is Otomi voor ‘niets’. Zo heet mijn rockband.” Met drie vrienden treedt hij op in de plaatselijke discotheken. Guillermo is de leadzanger.

“Je moet een keer komen kijken, beloof je dat?” Ik beloof het.

Guillermo vertelt dat hij en zijn vrienden los ghippies worden genoemd, de hippies. Ze brengen een groot gedeelte van de dag op straat door, de meesten verkopen zelfgemaakte sieraden om aan de kost te komen. Anderen gaan met gitaar en tamboerijn de terrassen langs.

Ik realiseer me dat een hippie in Mexico niet zo achterhaald is als een hippie in Nederland. Hier is immers nog van alles om je tegen af te zetten. ‘Een roulerende dictatuur’ wordt de democratie van Mexico wel genoemd. Zolang het de meeste Mexicanen kan heugen is de macht van de regeringspartij PRI onaantastbaar sinds de oprichting in 1929. Kandidaten van de liberale, maar even corrupte PAN, of van de meer links georiënteerde PRD doen wel eens een gooi naar het presidentschap, maar zij dienen meer als formeel contrast voor de PRI-kandidaat die door de zittende president is uitverkoren. Lang voor de verkiezingen staat al vast dat hij gaat winnen, goedschiks of kwaadschiks. Meestal het laatste; gesjoemel met stembussen, met de lijsten van kiesgerechtigden en het omkopen van arme boeren die in ruil voor een zak maïs een kruisje bij het gewenste hokje mogen zetten zijn eerder regel dan uitzondering. Al lijkt er vooruitgang in te zitten. De verkiezing van president Zedillo, in 1994, ging de geschiedenis in als een van de eerlijkste ooit gehouden. Elke president is voor een termijn van zes jaar aan de macht en voor die periode neemt hij zijn eigen huishouding mee. De hele bureaucratie, op nationaal, regionaal en lokaal niveau, in de pers en op de scholen, wordt zo verbonden aan één persoon. Die persoonsgebondenheid is een van de vele verklaringen voor de corruptie waar heel Mexico de mond vol van heeft. Ook de hippies, die urenlang kunnen foeteren op de regering, maar uiteindelijk de avonden liever doorbrengen met drank, wiet en gitaarspel. Zij stemmen niet, zij weigeren in militaire dienst te gaan; zij hebben lang haar met dreadlocks en dragen versleten spijkerbroeken met daarboven veelkleurige geborduurde vestjes.

“Kom, we gaan naar het huis van Javier. Ga je mee?” vraagt Guillermo. Ik loop met hem achter de rest van de groep aan. Javiers huis lijkt veeleer een café, dat door hem wordt gerund. Op een schattig binnenplaatsje is in het schijnsel van de kaarsen nog net het paars van de bougainville tegen de muren zichtbaar. We gaan allemaal op de grond zitten tussen de tafels en stoelen. Het eerste liedje op gitaar, mondharmonica en tamboerijn wordt ingezet. Mijn kennis van het Engels komt goed van pas bij het toelichten en vertalen van teksten van U2 en The Eagles. Ze zwijgen eerbiedig als ik begin: On a dark desert highway / cool wind in my hair / warm smell ofcolitas / rising up through the air. Bij het refrein zingt iedereen mee, sommigen murmelend om hun accent te verdoezelen, anderen uit volle borst. Zekerder van hun zaak zijn ze bij de hits in hun eigen taal: van de nationale rockgroepen TRI en Mana en all time favourite Silvio Rodriguez uit Cuba, de Bob Dylan van Latijns-Amerika.

Terwijl de mezcal nog steeds rijkelijk vloeit, staat nu Rigoberto op om zijn verhaal te doen. Hij is de enige oudere man in het gezelschap, mager, met een grijze baard en onooglijk scheve tanden. Tot dusver had hij stil in een hoekje gezeten, maar nu blijkt achter zijn smoezelige verschijning een ware poëet schuil te gaan. Althans, dat leid ik af uit het ritme van zijn zinnen. Iedereen luistert aandachtig tot hij klaar is. Zijn optreden ontlokt uiteenlopende reacties. Oscar, die van het hele stel het best gebekt is, staat op. Hij draagt een petje boven zijn pokdalige, maar niet onsympathieke gezicht. Zijn lange zwarte haar steekt er aan de achterkant uit.

“Dit soort woorden kun je niet gebruiken in dit gezelschap!” begint hij. “Dat doe je gewoon niet! En op jouw leeftijd zou je dat moeten weten!”

Ik begrijp dat hij het heeft over de aanwezigheid van twee vrouwen bij de groep, Fatiha en ik. Fatiha ziet er stoer uit. Donkere, zware wenkbrauwen en een even duistere blik in haar ogen. Ikzelf heb niets van het hele gedicht begrepen.

Oscar vervolgt: “Het geeft geen pas om vrouwen bloot te stellen aan de taal van mannen onder elkaar!” Een paar anderen knikken instemmend.

Nu mengt Guillermo zich in de discussie. “Wat een onzin! Een gedicht is een gedicht. Dat moet je niet aanpassen aan je publiek,” betoogt hij. Hij krijgt bijval van Mario.

Hier zit ik temidden van een groep, voor Mexicaanse begrippen, progressieve jongeren, die discussiëren over de vraag of ze de vrouw in het algemeen en ons beiden in het bijzonder moeten beschermen tegen woorden als ‘klootzak’ en ‘neuken’. Ik probeer een glimp op te vangen van Fatiha’s gezicht om haar reactie te zien. Ze heeft de gitaar van Oscar gepakt. Met de tong uit de mond probeert ze een moeilijk akkoord te pakken. Zelf voeg ik ook niet veel toe aan het gesprek; het Spaans gaat me even te rap.

Het is tijd geworden om op te stappen. Mij wacht immers nog een wandeling door donkere steegjes terug naar mijn hotel.

“Daar komt niets van in!” Guillermo en Mario, die vijf minuten geleden nog betoogden dat vrouwen bestand zijn tegen verbaal geweld, springen op. “Wij brengen je thuis!”

“Ach welnee,” zeg ik, “het hotel ligt hier een paar straten verderop, dat kleine stukje kan ik wel lopen.” De kans op opduikende rovers of verkrachters acht ik hier niet groter dan in nachtelijk Amsterdam, waar ik vaak genoeg ‘s-nachts alleen over straat loop.

“Wij moeten toch die kant op,” weten ze me ten slotte te overtuigen. Gedwee laat ik me afzetten bij het hotel.