Echte Nikes
Hemelvaart, weer een feestdag. En weer een waarvoor de universiteit haar deuren sluit. Tijd om eens tot diep in de nacht door te zakken in de discotheek waar Guillermo al zoveel over verteld heeft. Otho, de band waarin hij speelt, treedt er vanavond op.
Met tien man hebben we bij de standplaats van de hippies verzameld. Opgepropt in de achterbak van het busje van de band rijden we naar de discotheek, even buiten het centrum. Blikjes bier worden doorgegeven. Oscar overhandigt mij alvast een zware rugzak vol caguamas. De letterlijke vertaling is ‘reuzenschildpadden’, zo worden de literflessen bier genoemd.
“Wat ze daar schenken is niet te betalen, en mij controleren ze zeker bij de ingang. Als jij deze nou naar binnen smokkelt…”
Ik hoor de flessen tegen elkaar aan rollen als ik ze op mijn rug naar binnen draag, maar de portiers hebben niets in de gaten, of doen op zijn minst alsof. Met een royaal gebaar word ik naar binnen geleid. Daar wordt mij duidelijk waarom. De discotheek is gevuld met anderhalve man en een paardenkop. Toch hebben mijn vrienden, die achter mij aan kwamen, meer problemen om binnen te komen. Hun haardracht en de ringen in hun oren staan de portiers niet aan. Ik treed op als bemiddelaar tussen de portiers, mijn vrienden en de bandleden, die via de achterdeur al binnen zijn gekomen om hun spullen klaar te zetten. Met succes: een voor een worden de hippies binnengelaten. Oscars gezicht staat op onweer. “Mala onda hier,” gromt hij. Het is dat zijn vrienden optreden, anders zou hij liever gewoon op straat zitten.
Na een uurtje wachten – voor de vorm bestel ik wat, anderen schenken onder tafel de reuzenschildpadden leeg – begint Otho te spelen. Guillermo zingt vol overgave. Zijn stem is onverwacht zwaar voor zijn tengere gestalte, maar zuiver. Hij is de enige van de band die goed Engels spreekt en zingt. Onder luid gejuich van hun vaste aanhang en een enkele andere klant klinken de nummers die we die eerste avond op het binnenplaatsje akoestisch zongen: U2, Oasis, The Doors, maar ook liedjes die ze zelf geschreven hebben, sommige in het Engels, de meeste in het Spaans. Weer komt de onvermijdelijke Eagles-klassieker ‘Hotel California’ langs. In Nederland moet je er niet meer mee aankomen, maar hier doet hij het nog prima. De versterkers staan oorverdovend hard.
“¡Andale, Maria!” Fatiha trekt me de dansvloer op. Ze gooit haar haren los, ik doe hetzelfde en wild dansen we in hardrockstijl, tegen elkaar opspringend op de maat van de muziek. Het duurt niet lang voordat onze mannelijke vrienden zich bij ons voegen en de dansvloer is veranderd in een pogoënde menigte.
Als de tent sluit staan we, voldaan en met natte haren, buiten. We nemen een taxi terug, het Otho-busje is vol. Naast mij op de achterbank zit Claudia, tegen wie ik zojuist op de dansvloer nog opsprong maar die ik nooit eerder had ontmoet. Ze is het vriendinnetje van Fabian. Hem ken ik vaag, hij komt ook wel eens bij de hippiestandplaats. Maar die relatie is sinds een paar dagen voorbij, vertrouwt Claudia me toe. Nu zit zij met de gebakken peren; de twee woonden samen in zijn huis. Ze heeft geen idee waar ze de nacht moet doorbrengen. Haar ouders wonen niet in de stad.
De taxi zet ons afin het centrum. Niemand blijkt geld te hebben dus ik betaal.
Oscar gaat naar huis en ik blijf achter met Claudia. Deze staat er hulpeloos bij. Ze mag wel een nachtje bij mij slapen als ze nergens naartoe kan, bied ik aan. Claudia lacht opgelucht. Ik voel mij een ruimhartig mens, even gastvrij als de Mexicanen die mij de hele tijd zo open ontvangen.
Samen lopen we naar mijn huis. Claudia vraagt me de oren van het hoofd. Wat doe ik in Nederland? Werk ik? Ik studeer alleen maar? Hoe kom ik dan aan geld? Een studiebeurs? En daar hoef ik niets voor te doen? Tjonge. Zelf werkt ze bij een bloemist op de markt, morgen moet ze ook weer vroeg op.
Aangekomen bij mijn kamer kijkt ze haar ogen uit. Veel spullen heb ik niet meegenomen uit Nederland, mijn bagage moest in één rugzak passen. Maar Claudia wil alles zien. Met name mijn toilettas wekt haar interesse.
“Wat is dit?” vraagt ze. Ze houdt een pilstrip in de lucht. Ik leg haar uit hoe het werkt. Maar wacht even: heeft ze daar nog nooit van gehoord? Hoe deed zij dat in gelukkiger dagen dan met Fabian, hadden ze condooms?
“Welnee,” roept Claudia, “die dingen zijn toch vreselijk! Die gebruikt niemand. Gewoon, op bepaalde dagen deden we het wel, en op andere niet. Dat werkt prima, hoor.”
Aids, ooit van gehoord? Ja, maar daarover hoefde ze zich geen zorgen te maken. Daar had ze laatst een inenting voor gehad.
Mijn god. Moet ik deze discussie aangaan? Ik doe een halfslachtige poging maar geef al snel op, zo overtuigd is Claudia. Daarbij komt dat het vier uur ‘s-nachts is en ik omval van de slaap.
Claudia loopt naar de hoek waar mijn gympen staan. “Echte Nikes, wauw, wat kosten die?” Waarom wil ze dit allemaal weten?
“Zo’n driehonderd pesos,” lieg ik, “maar eigenlijk wil ik nu gaan slapen, kom jij ook?”
Ze trekt haar schoenen en spijkerbroek uit. “Kun je de wekker zetten, ik moet morgen om negen uur op m’n werk zijn.”
Als ik de volgende ochtend wakker word van de zonnestralen die door het golfplaten dak dringen, is Claudia al weg. Wat nog meer ontbreekt: een broek, een T-shirt, een paar sokken en mijn fototoestel. De pilstrip ligt nog op het nachtkastje.