Stipt een half uur te laat
De universiteit van Querétaro ligt aan de rand van het centrum. Het is een wandeling van twintig minuten vanaf mijn hotel. De verschillende faculteitsgebouwen bevinden zich op loopafstand van elkaar. Een bevlogen planoloog heeft in de jaren zeventig carte blanche gekregen voor het ontwerp van het terrein. Tennisbanen, kantines en stukken grasveld afgewisseld met cactusplantsoentjes bieden tegenwicht voor de monstrueuze bungalows waarin de Querétareense studenten colleges krijgen. Het gebouw waar ik deze tien weken voornamelijk kom, is de letterenfaculteit, die zich onderscheidt van de andere gebouwen door een opzichtig oranje en kobaltblauw glas-in-lood werk bij de ingang. Ik volg er de colleges Otomi, die Ewald geeft aan een handvol geïnteresseerden, en voer de in Santiago verzamelde gegevens in.
De computer waarop ik werk is een bakbeest dat tien minuten nodig heeft voordat de eerste felgroene lettertjes op het zwarte scherm verschijnen. Het heeft me een tijdje gekost om de verouderde versie van Word Perfect onder de knie te krijgen. De overige stafleden zijn inmiddels overgestapt op Windows, zodat in het hele gebouw maar één iemand te vinden is die weet hoe mijn computer werkt. Onhandig, want het ding wil er nog wel eens van het ene op het andere moment mee ophouden en de man is maar zelden op zijn kantoor te vinden.
Om twee uur is het tijd voor de comida, de hoofdmaaltijd. Iedereen verlaat dan het pand en alle deuren worden op slot gedraaid. Om te zorgen dat ik ook in die tijd kan doorwerken en in de namiddag eerder weg kan, heeft Ewald een van de secretaresses verzocht de sleutel van het hok met glazen wanden waarin ik werk te laten kopiëren.
Dat is vandaag drie weken geleden. De sleutel is er nog steeds niet.
“Goed, dan doe ik het zelf wel,” verzucht Ewald, om er schamperend aan toe te voegen: “Soms lijkt het hier wel alsof je een hele universiteit moet runnen!”
Twee uur later is hij pas terug van de boodschap die in Nederland hooguit tien minuten gekost zou hebben. Met de kopie van de sleutel, dat wel, maar ook met een verpest humeur. “Hoe verwachten ze nou dat ik hier mijn werk doe?”
Al snel dringt het tot me door dat ik mijn stiptheid zal moeten onderdrukken wanneer ik het niet alleen op de universiteit, maar in het hele land enigszins wil uithouden. ‘Tijd is een rekbaar begrip in Mexico’ is een manier om eufemistisch uit te drukken wat ik na een paar weken formuleer als: Mexicanen komen niet, nee, nóóit op tijd. Vanaf dat moment kom ik overal een half-uur te laat. Stipt.
∗
Wanneer we later van de universiteit terug naar het centrum lopen, lucht Ewald zijn hart.
“Er is hier nauwelijks goed onderwijs te geven,” vertelt hij. “Wanneer een student zijn huiswerk niet doet en nooit komt opdagen bij de colleges, zeg ik daar wat van. Het is me overkomen dat ik vervolgens op het matje werd geroepen. Als ik die student geen voldoende zou geven, zou ik het zwaar krijgen, dreigde de directrice. Blijkbaar had de student een vader met goede contacten. De PRI is overal in doorgedrongen, dus ook in de universiteit. En weet je wat het gekke met die corruptie is? Iedereen klaagt erover! Iedereen is er het slachtoffer van, maar niemand de aanstichter.”
“Ach, en een academische titel stelt hier ook helemaal niets voor,” vervolgt hij. “Iedereen pocht met het licensiado voor zijn naam, maar de meerderheid heeft zijn eindscriptie nooit ingeleverd.”
Het warm houden van contacten is van het uiterste belang in Mexico. Ewald ervaart dagelijks dat je het flink moeilijk krijgt als je de verkeerde mensen tegen je in het harnas hebt gejaagd. In het verleden werd hij periodes lang tegengewerkt doordat belangrijke informatie niet aan hem werd doorgegeven, of doordat hij geen uitnodigingen voor vergaderingen ontving. Her en der werden mensen zonder gegronde reden ontslagen en ook Ewalds eigen baan heeft al menigmaal op de tocht gestaan. Andere mensen ontvangen tegelijkertijd al jaren een volledig salaris zonder ook maar iets uit te voeren.
Neem Cipriano. Cipriano is zelf Otomi en aangesteld om Ewald in zijn werk te assisteren. In het begin verliep hun samenwerking prima. Cipriano diende als bron voor Ewald: op basis van zijn uitingen kon Ewald een taaibeschrijving maken. Hij werd zelfs coauteur van de twee boeken die Ewald publiceerde: een grammatica en een woordenboek van het Otomi. Maar in de loop der jaren is de interesse voor zijn eigen taal verwaterd. Een van de verworvenheden van Cipriano’s hoge maatschappelijke positie, aldus Ewald, is dat hij nu zelf niet meer op het platteland hoeft te wonen. Dat zijn Otomi-vrouw en hij, als ambassadeur van zijn eigen taal, hun eigen kinderen het Otomi’ niet eens meer leren, zegt genoeg.
Cipriano wordt geacht elke dag op de universiteit te zijn, maar er gaan dagen, soms weken voorbij dat hij niet verschijnt. “Ik zeg er al niets meer van, dat kost me te veel energie,” verzucht Ewald. Wel geeft hij hem af en toe nog klusjes, voornamelijk nakijkwerk. “Mucho trabajo, veel werk,” moppert Cipriano keer op keer, al kan hij maar weinig concrete voorbeelden geven van waar hij het dan allemaal zo druk mee heeft. Op de gestelde deadline is het werk nooit gedaan. Ewald moet duwen en trekken en achter hem aan bellen om de resultaten te zien.
“Soms vraag ik me wel eens af waar ik het allemaal voor doe,” zegt hij. Hij haalt een ander voorval op. Aan het eind van de maand worden de werknemers van de universiteit uitbetaald met een ouderwets loonzakje, waarvoor iedereen in de rij staat. Ewald herinnert zich dat het kantoor waar de lonen altijd werden uitgedeeld een keer was overvallen door een paar gewapende en onherkenbaar verklede mannen.
“Al het geld was weg, in één keer. Iedereen kon naar zijn loonzakje fluiten. Diezelfde avond werd de directie van de universiteit in het duurste restaurant van de stad gesignaleerd – een dineetje ‘op kosten van de zaak’. Toevallig, niet?”