16

Niet langer solita

Mijn omgeving begon zich al zorgen te maken. Ik was niet getrouwd, alleen op stap, dan zou ik hier toch zeker wel een leuke vent tegen het lijf lopen? Wat deed ik hier toch zo solitaï Ik was niet gewoon alleen, nee, ik was ‘alleentjes’. Het medelijden droop van het woord af. Taxichauffeurs, volslagen onbekenden in cafés en restaurants en mijn kwebbelzieke buurvrouw Carmen waren het er allemaal over eens: dit kon zo niet langer, hier moest iets aan gebeuren. De laatste zei dat ze desnoods wel voor me op zoek wilde gaan, mocht het echt niet lukken. Maar dat bleek niet nodig. De afgelopen weken was er een groeiende genegenheid ontstaan tussen mij en Mario, vriend van het eerste uur. Zijn rustige uitstraling miste haar effect niet op mij. Een liefdesverklaring, een kus, en binnen de kortste keren was ik tot over mijn oren verliefd en hij bij mij ingetrokken. Niet bepaald de manier waarop ik in Nederland relaties pleeg aan te gaan. Komt het door het land, het klimaat, of door de woorden waar Mario me helemaal mee inpakt? Elke ochtend word ik wakker met dezelfde formule: ik ben zijn liefde, zijn leven, zijn koningin, zijn lieve, prachtige, heerlijke guërita. Tegen zoveel romantiek kan ik geen weerstand bieden.

Juanita is in haar nopjes met ons prille geluk. Mario vertelt hoe hij een tijdje geleden de patio op kwam lopen. Ik was er niet, maar Juanita zat in de schaduw onder de vijgenboom en wenkte dat hij bij haar moest komen zitten.

Mario was de enige jongen die mij mocht bezoeken. Ze kende hem nog van de dag dat we met z’n tweeën kwamen kijken naar de kamer. Terwijl ze met mij over de huur ging onderhandelen had ze Mario een bezem in handen gedrukt met de woorden: “Maak jij die kamer eens schoon voor haar.” Toen hij dat prompt deed, had hij haar hart gestolen.

“Hoe is het nou met jou en Lt guërai” had ze nu gevraagd. “Zijn jullie…hebben jullie…is ze je vriendinnetje?”

“Dat zou ik alleen maar willen,” antwoordde Mario.

Geruststellend had het oude vrouwtje geknikt. “Wacht maar. Jij bent buena gente, dat zie ik zo. En zij ook. Heb maar geduld.”

Mario is een hippie in hart en nieren, al noemt hij zichzelf niet zo. Hij heeft het katholicisme waarmee hij is opgevoed afgezworen. In plaats daarvan heeft hij zijn eigen geloof, een eclecticisme van alle indiaanse filosofieën. Je moet dankbaar zijn voor wat de aarde je geeft, is Mario’s credo. “Je moet het zo zien: de aarde staat gelijk aan het lichaam, het water aan het bloed, de wind aan de adem en het vuur aan de ziel. Respect voor de elementen betekent respect voor het leven.” Die elementen geven naast voedsel en water ook marihuana en daar maakt Mario gretig gebruik van. Ik doe niet met hem mee: sinds het debacle in San Juan del Rfo heb ik het blowen voorlopig afgezworen.

Met Mario over de markt struinen is een feest. De beste kaasboertjes weet hij te vinden, de lekkerste tortilla’s. Allerlei exotische vruchten wijst hij me aan, tunas en guamiche, allebei afkomstig van een andere cactus. Na afloop gaan we op straat een taco eten bij een van de stalletjes die bestaan uit een provisorisch opgezet stuk zeil op stokken. De vrouw met schort die achter de grote pan met olie staat begroet ons met een “Waar heb je haar nou vandaan gehaald?”

Typisch. Behalve een vriendje heb ik in Mario ook een persoonlijke woordvoerder gevonden. In zijn gezelschap word ik steevast in de derde persoon aangesproken. In plaats van het “Waar kom je vandaan?” en “Hoe heet je?” waar ik gaandeweg aan gewend ben geraakt, richten de mensen zich nu tot mijn begeleider, ook als ze mij al Spaans hebben horen spreken: “Waar komt zij vandaan? Aha. En wat doet ze hier? Hoe oud is ze? Ben je met haar getrouwd?” Het werkt minder op de zenuwen dan het gesis en gefluit, waar ik met Mario aan mijn zijde voorgoed van verlost lijk. Toch irriteert het me op een manier die ik niet helemaal kan duiden – heb ik eindelijk rust, is het nog niet goed. Wat wil ik dan? Mario zegt dat ik het juist als een teken van respect moet opvatten. “In Mexico spreek je nooit zomaar de vrouw van een stel aan. Dat is erg onbeleefd, het zou betekenen dat je haar probeert te versieren waar haar vriend bij staat.”

Maar ook de vrouwen richten zich niet direct tot mij. En Mario, hoe vooruitstrevend ook, gaat soms aan de andere kant van de stoep van mij lopen. “Als je een vrouw aan de kant van de straat laat lopen en jijzelf aan de huizenkant loopt, betekent het dat je die vrouw wilt verkopen.”

Ik vertrek naar de universiteit om gegevens in te voeren en Mario gaat naar zijn vaste standplaats op 16 de Septiembre om zijn sieraden aan de man te brengen. Een vetpot is dat niet. Soms verdient hij vijftig pesos op een dag, soms honderd, en soms, als het tegenzit, helemaal niets. Maar in Mexico heb je meer aan vrienden dan aan pesos. Er is altijd wel iemand die net goed verkocht heeft en die betaalt dan het eten voor een collega met wie het wat minder is gegaan. En ‘s-avonds koopt een van hen een paar reuzenschildpadden, die ze vervolgens gezamenlijk soldaat maken. Dit organisch ontstane sociale zekerheidsstelsel plaatste mij in een moeilijke positie. Ik had vrijwel altijd geld op zak en wilde niet de krent zijn, maar evenmin degene die de hele tijd alles voor iedereen betaalde, hoe goedkoop het leven hier ook is. Na een tijdje bedacht ik dat het tijdverspilling was me hier langer over op te winden en legde me erbij neer. In het hypothetische geval dat ik ooit zonder geld zou komen te zitten zou ik even goed bij hen terecht kunnen, zei ik tegen mezelf. En wat zij bijdragen aan mijn verblijf in dit land laat zich niet uitdrukken in geld.

Maar soms, als ik weer eens ben kaalgeplukt, denk ik vinnig: “Laat iedereen toch zijn eigen sigaretten, taco’s en cola kopen!” Op dat soort momenten kan ik de gedachte niet onderdrukken dat iedereen het stiekem wel makkelijk vindt, zo’n vriendin uit het rijke Europa.

Later schommelen we voor mijn kamer in de hangmat. Mario heeft na een van de zeldzame bezoeken aan zijn ouders foto’s meegebracht, waar ik om had gezeurd. Op de ene is Mario een jongetje van zes, onherkenbaar in een apenpakkie gestoken voor een carnavalsfeest, op de andere heeft hij al het lange haar waarmee ik hem nu ken.

“Hier woonden we nog in Mexico-stad,” wijst hij. De foto is vaag en verkleurd, maar ik kan in de figuurtjes Mario, zijn vader en twee kleine zusjes ontwaren. “Toen ik zes was, begon mijn vader me te slaan. Ik vluchtte veel van huis, naar mijn vrienden, ging veel om met de oudere jongens uit de buurt. Het was een grote groep die altijd op straat hing. Ze zaten niet op school en ik spijbelde vaak om bij ze te kunnen zijn. Als mijn vader daar achter kwam kreeg ik een nog groter pak rammel, en dan was ik weer weg, de straat op. Op mijn achtste maakte ik officieel deel uit van de gang. Het waren geen lieverdjes, nee. De politie kwam regelmatig langs. We hadden vaak ruzie met de gang van een paar blokken verderop. Dat begon onschuldig, maar later kwamen er messen aan te pas, en vervolgens zwaardere wapens.”

“Wisten je ouders dat je met hen omging?” vraag ik.

“Ja, en ze verboden het me ook wel. Maar ik luisterde niet, het waren mijn vrienden. Ze gebruikten drugs en ik ging hetzelfde doen. Toen ik acht was rookte ik en snoof ik af en toe lijm.”

“En kwamen je ouders daarachter?”

“Op een gegeven moment zagen ze wel dat het de verkeerde kant met me opging. Tja, toen zijn ze hier naartoe verhuisd en moest ik wel mee.”

Ik vind het een rare gedachte dat de vredelievende Mario, zoals ik die ken, op zijn achtste lid was van een straatbende. “Zie je je vrienden van toen nog wel eens?”

“Soms, niet vaak. Een paar maanden geleden was ik in Mexico-stad en toen ging ik terug naar de buurt waar ik vroeger woonde. Mab. onda was het daar, een gevaarlijk deel van de stad. In een kroeg om de hoek van mijn oude straat zag ik een jongen van vroeger, die me herkende. We rookten een jointje en ik vroeg hoe het met de andere jongens was. Niet best, zei hij. De een was op de vlucht voor de politie omdat hij iemand had vermoord, de ander zat in de bak. Een derde was zelf vermoord. De leider van de groep, die altijd de grootste en sterkste was, maakte nu met enorme machinegeweren de buurt onveilig. El Jefe noemden ze hem, de Baas. Hij en zijn broer kregen wapens via vriendjes. Geld hadden ze niet. Ze stalen en beroofden. Samen heersten ze als de koningen van het getto. El Jefe had al heel wat vrouwen verkracht. Dat vond ik nog het ergste. Hij was aan de drank, zeiden ze. En niemand durfde iets tegen hem te doen, de politie helemaal niet natuurlijk. Die kwam toch al niet meer in die buurt.”

“Ja, dat waren dus vroeger m’n vrienden. Maar toen waren ze aardig, ze beschermden me. Dat zouden ze nu nog doen, hoor. Ik kan daar veilig rondlopen, mij zal niets gebeuren. Toch ben ik wel blij dat mijn ouders me daar hebben weggehaald,” geeft hij toe.

“Maar op de middelbare school hier in Querétaro kreeg ik weer moeilijkheden met mijn ouders. School interesseerde me niet. Het enige vak dat me boeide was oude geschiedenis, over de Azteken en de Maya’s. Ik werd aan de lopende band de klas uitgestuurd, maar wist het altijd voor elkaar te krijgen om mijn proefwerken te halen. Toen ik vijftien was en de school was afgelopen had ik geen zin meer om nog drie jaar te leren. Ik wilde toch niet naar de universiteit. Dat werd ruzie. Ik ging toen ook al om met mijn vrienden van nu, en dat vonden mijn ouders ook maar niks. Dat het dit keer geen criminelen waren maar gewoon hardwerkende jongens die er misschien een beetje anders uitzagen, maakte voor hen geen verschil. Toen ik zestien was ben ik uit huis gegaan. Mijn vader zei dat ik nooit een cent van hem zou krijgen als ik niet ging studeren. Je ziet het,” hij plukt aan zijn versleten T-shirt, “hij heeft zijn woord gehouden. Een vriend had nog een kamer voor me, hij heeft me het vak van sieradenmaker geleerd. Als hij er niet was geweest weet ik niet wat ik had gedaan. Hij is de grote broer die ik altijd wilde hebben. Ik ben hem nog steeds dankbaar.”

Ik slik. Dit is wel even wat anders dan mijn jeugd die gemarkeerd werd door wandelvakanties met het gezin in de Alpen en culturele avonden in de aula van de Montessorischool; Mario is even oud als ik.

Jésus komt voorbij en ziet ons zitten. “Pas maar op dat ze je niet van haar beroven, nu je haar hebt!” roept hij naar Mario.