No te vayas
Een week later. Twee dagen en twee nachten in de bus naar de grens met de Verenigde Staten. Mijn visum verloopt, ik moet de grens over om het te verlengen en Mexico weer in te kunnen. Alleen.
De busramen zijn geblindeerd maar ook als ze dat niet waren zou ik het landschap slechts door een waas van tranen zien. “No te vayas, ga niet weg, no te vayas, porfavor,” hamert het in mijn hoofd.
∗
Ik moet denken aan de keer dat Mario een liedje voor me zong, over een straatprinses. Princesa de barrio heette ze, en die prinses was ik. “Maar dan uit Holanda. Princesa de Holanda zal ik van nu af aan zingen,” zei hij, en toen: “Weet je dat ik nog nooit een liedje voor een meisje heb gezongen?”
“Zal ik ook een liedje voor jou zingen?” vroeg ik. Hij knikte. “Oké, komt-ie.”
Ik zou graag een keer in je hoofd willen zitten
Maar dan letterlijk, echt, voor een dag
Dat mijn blik op de badkamerspiegel zou vallen
En dat ik dan jouw gezicht zag
Ik zou zo graag net zoals jij willen kijken
En alles ah jij willen zien
Zo net langs je neus, zo van achter jouw ogen
Is de wereld heel anders misschien
Je knokige handen, je lippen, je tanden
Die zijn dan een dagje van mij
Jouw stem zou ik horen, wanneer ik mijn woorden
Zou spreken, precies zoals jij
Maar het liefst zou ik nog in je hoofd willen zitten
Om te zien hoe ik denk zoals jij
Hoe ik voel en beleef, hoe ik hoop, hoe ik twijfel
En hoe ik dan ook denk aan mij.
Het was even stil. “Heb jij dat geschreven?” vroeg hij.
“Ja.”
“Mooi.”
“Zal ik het vertalen?”
“Nee, ik vind het zo mooi.”
“Maar je verstaat geen woord van wat ik zeg.”
“Toch vind ik het mooi.”
∗
Waarom vroeg hij nooit hoe ik in Nederland leefde, wilde ik weten. “Omdat dat er niet toe doet,” zei hij.
“Natuurlijk doet dat er wel toe.”
“Jij bent een fresa in Nederland.”
“Waarom denk je dat?”
“Dat denk ik niet, dat weet ik.”
“En hier ben ik geen fresa?”
“Nee, hier ben je mijn guérita preciosa.” Een kus.
¡Ay, mi reina!
¡Mi rey!
¡Mi amor!
¡Mi sabroso!
¡Mi vida!
¡Mi bonito!
¡Mi chula!
¡Mi rico!
¡Mi exquisita!
“…Oké, jij wint.”
∗
En het gemijmer: “Ja, dan kom jij naar Nederland…”
“Nee, nee, eerst blijven we hier, in Querétaro, en dan verkoop ik sieraden, en jij gaat bij de Otomi’s werken. En dan krijgen we kinderen…”
“Maar als ze naar school moeten verhuizen we naar Nederland.”
“Oké, als ze naar school moeten wel.”
“Jaaa…” zei ik. Waarom zei ik dat?
“jNo te vayas, no te vayas!” riep hij. Ik voel me een vals sekreet.
∗
Merkwaardig ook, denk ik nu, hoe er in de loop der maanden een soort nationalisme binnensloop waarvan ik nooit vermoedde dat ik er gevoelig voor zou zijn. Waarom moest ik zo nodig met Mario naar de McDonalds’? Alsof ik daar in Nederland dagelijks kom.
Toen ik met onze bestelling terugliep naar ons tafeltje bekende hij: “Ik ben hier nog nooit geweest.”
Ik wees op de milkshake die ik hem voor de neus had gezet. “Vind je het lekker?”
Hij maakte het deksel los om in de beker te kijken. “Wat is het eigenlijk? Melk?”
“Met ijs.”
“En bananen?”
“Ja, maar dan kunstmatig.”
“Dat dacht ik al.”
De korte stilte die volgde doorbrak ik: “Ja, ik vind tortilla’s ook lekker, hoor, heel lekker eigenlijk, maar hier had ik even zo’n behoefte aan. Bovendien, je weet wat de dokter zei.”
“Maar de dokter heeft geen gelijk.”
Daar gingen we weer. “Als ik een week kotsend in bed lig, en zij zegt dat ik geen taco’s van de straat meer mag eten, en ik volg haar advies op en word beter, dan geef ik haar graag gelijk.”
“Hoe vaak moet ik het je nou nog zeggen: het ligt niet aan het eten, het ligt aan jouw lichaam.”
“Bacteriële infectie betekent dat er een bacterie van buitenaf mijn lichaam is binnengedrongen. Dat komt dan toch ergens vandaan?”
“Waarom heb ik er dan geen last van?”
Weer een stilte. De discussie over gewenningsprocessen van het lichaam was al te vaak gevoerd om opnieuw te beginnen. Ik concentreerde mij op mijn cheeseburger. “Kijk, dit is tenminste echte kaas, niet van dat witte slappe spul zoals hier. Dit lijkt een beetje op de kaas die wij in Nederland hebben. Maar die is dan nog lekkerder. Het allerlekkerst is het op bruin volkorenbrood. O, daar zou ik nu echt een moord voor doen!”
“¡Ay, guërita cabrona!” lachte Mario. “Zie je nou wel dat je een fresa bent?”
∗
“Mi amor, mi vida,” noemde hij me. Zijn liefde, zijn leven. Het klopt niet, het klopt niet, prent ik mezelf in. Het kan niet kloppen, na zo korte tijd. Die woorden zijn cultuurbepaald. Het hele romantische gedoe, het hele ‘ik houd van jou’, al die dingen moet je in zijn context zien.
“jNo te vayas!” Ik zie zijn betraande gezicht weer voor me.
Shit.
∗
“Hoeveel kost een ticket naar Nederland?” vroeg hij me op een dag.
“Iets van achthonderd dollar.”
“Heen en terug?”
“Ja.”
“En alleen heen?”
Ik haalde mijn schouders op. “Pfff…Vijfhonderd of zo.”
“Kun je ook met de boot gaan?”
“Dat weet ik niet.”
“Zal ik dan met de boot komen?”
“Ja, maar ik weet helemaal niet of je Nederland wel in komt. De regels zijn nogal streng.”
“Maar daar kun jij dan toch voor zorgen?”
Wat zei ik toen? Wat antwoordde ik? Ik weet het niet meer. Of wil ik het niet weten?
∗
“jNo te vayas!” riep hij. “Zonder jou wil ik niet leven! Dat kan ik niet! Nooit, nooit!” Zou hij zichzelf iets aandoen? O, als hij maar niet…onzin. Typisch latino, typisch Mexicaans, dat dramatische.
∗
O, en de futiele ergernissen van financiële aard. Hoe geëmancipeerd ben je als je eerst woest van leer trekt tegen het machismo maar het stiekem wel irritant vindt om voortdurend alles voor je vriendje te betalen? Maar dan: als dat vriendje het geld gewoon niet heeft en jij wel?
“Zal ik voor jou ook een paar taco’s halen?” bood ik aan. Mario schudde zijn hoofd zonder op te kijken van zijn werk.
“Kom op, ik betaal.”
“Ik heb geen honger.”
“Maar je hebt de hele dag nog niets gegeten. Ik trakteer je, echt.”
“Ik heb geen honger, zeg ik je toch. Laat me nou hier gewoon een beetje werken. Jij wilt toch dat ik verkoop?”
∗
Terwijl de bus voortdendert speel ik met mijn vingers met de ketting om mijn hals. Mario heeft hem voor me gemaakt. “Dit is kwarts,” lichtte hij toe, “en dit zijn stekels van de viznaga, dat is een cactus. Als we naar Real gaan zul je hem wel zien. Kom eens.” Ik boog mijn hoofd. “Zo. Deze ketting zal je beschermen tegen al het kwaad.”
∗
Cultuurbepaald, cultuurbepaald…Maar had ik niet geconstateerd dat Mario een uitzondering vormde op die cultuur? Hij was toch juist niet zoals al die andere Mexicanen?
“¡No te vayas!” riep hij. Maar wat had ik dan moeten doen? En hij wist toch ook wel…
“¡No te vayas!”