33

Bericht uit Queretaro

In Chihuahua, een grote stad die niets van doen heeft met het schoothondje, heb ik een dag om een paar dingen te regelen. Doordat ik ze onder een zekere tijdsdruk moet afhandelen word ik na weken van vrijheid weer even met mijn neus op de feiten gedrukt: dingen regelen in Mexico kost tijd, veel tijd.

Een busticket naar Mexicali voor die avond kopen duurt anderhalf uur. Het telefoonnummer van de busmaatschappij is afgesloten zodat je niet kunt reserveren en ik zelf naar het busstation aan de andere kant van de stad moet. Een eerste poging om mijn e-mail te checken een half uur. Een klein probleempje met de computers, komt u vanmiddag nog eens terug. Het wisselen van de laatste Traveller’s cheque is een operatie van een uur, met een bezoek aan drie banken. De eerste twee nemen mijn type cheque niet aan, hetgeen in de tweede pas blijkt na een half uur in de rij staan. Tweede keer e-mail checken: helaas, het probleempje is nog niet opgelost. “Aan het eind van de middag zeker, señorita.” Het vinden van een reisbureau waar mijn terugvlucht kan worden bevestigd: een half uur.

Als ik voor de derde keer het internetcafé betreed word ik begroet alsof ik al jaren een vaste klant ben. Het probleempje is opgelost. Een uur internetten kost vijftien pesos. Voor die prijs kun je ook bijna niet anders dan ze alle probleempjes vergeven.

Geen bericht van Fatiha dit keer, wel van Ewald. Ik heb me de laatste tijd vaak afgevraagd hoe het met hem gaat en ben blij van hem te horen. In mijn afwezigheid, schrijft hij, is er op de universiteit van Querétaro een hoop gebeurd.

Ik had de stad nauwelijks verlaten of de bom was gebarsten. In juli had Ewald een congres voor Otomi’s georganiseerd waarvoor hij een college op de universiteit moest afzeggen. Hij beloofde het later in te halen. Toen het congres was afgelopen trof Ewald op zijn bureau zijn ontslagbrief aan. Twee van zijn collega’s met een bestuurspositie hadden daartoe een brief aan de rector gericht. Ewald werkte niet hard genoeg, er waren geen afspraken met hem te maken en hij zei te pas en te onpas zijn colleges af, stond in heldere bewoordingen uiteengezet. Ook een reis die hij jaren geleden als reisleider met Nederlandse toeristen door Chiapas maakte, werd gememoreerd. “Chiapas is een toverwoord,” schrijft Ewald. Dat een buitenlander zich waagde in de provincie van de Zapatistas, die opkomen voor de landrechten van de indianen aldaar, paste mooi in het plaatje dat al jaren van Ewald bestond. Hij was immers de eigenwijze Nederlander die zijn neus stak in politieke aangelegenheden waar hij niets mee te maken had met zijn pogingen om de Otomf-indianen hun eigen taal te laten behouden.

Hij werd voor het universitair gerecht gedaagd: of hij zijn ontslag maar even wilde tekenen. Dat weigerde hij. In plaats daarvan stuurde hij berichten aan al zijn collega’s waarin hij de gang van zaken uitlegde. Ewald heeft altijd goede contacten gehad met instituten als het INAH (Nationaal Instituut voor Antropologie en Geschiedenis). De mensen die daar werken stonden vierkant achter hem, en zij waren niet de enigen. Een stroom ingezonden brieven in de lokale nieuwsbladen, maar zelfs in de relatief onbevooroordeelde nationale krant La Jornada was het gevolg. De universiteit stond op zijn kop. “Er is in de hele geschiedenis van de Universiteit van Querétaro nog nooit zo’n schandaal geweest,” schrijft Ewald bijna vrolijk, “het verhaal ging door de hele stad!”

Zelfs de rector van de universiteit schrok ervan: zo’n tumult had hij niet verwacht. Met zalvende woorden probeerde hij te voorkomen dat de situatie uit de hand liep. Ewald mocht terugkomen, op voorwaarde dat hij al zijn in de loop van twintig jaar opgebouwde rechten zou opgeven. Dat betekende: van voor af aan beginnen, ook in salaris.

Maar Ewald liet zich niet met een kluitje in het riet sturen. Hij had er genoeg van en ging op zoek naar grover geschut: de beste advocaat van het land. Die vond hij in Mexico-stad. “Dat zo iemand uit de hoofdstad komt dwingt al respect af,” licht hij toe. De vakbond van de universiteit schaarde zich nu ook aan Ewalds zijde. Er werd een rechtszaak tegen de rector aangespannen.

Een week voordat deze rechtszaak zou plaatshebben kreeg Ewald een uitnodiging van de rector: hij wilde met hem eten. Tijdens de maaltijd bleek dat de rector zijn eisenpakket had bijgesteld. Ewald mocht weer in dienst treden, bij een andere faculteit en met andere collega’s, mits hij niet zeurde over het salaris dat hij in de tussentijd was misgelopen. Een minstens zo belangrijke voorwaarde was dat hij een brief schreef waarin hij zou verklaren dat de rector met de hele zaak niets te maken had gehad. “Ach, het is toch eigenlijk allemaal aangezwengeld door die twee collega’s van jou, nietwaar?” voegde hij er veelbetekenend aan toe.

“Ik zwichtte,” schrijft Ewald. “Ik kon niet anders. Als ik hier niet op in was’ gegaan was ik zeker nog een jaar bezig geweest met juridisch geharrewar, dat me bovendien handenvol met geld zou kosten. Een aanbieding die ik van een andere universiteit kreeg kon ik ook nog niet aannemen, omdat dat soort veranderingen eerst door de bureaucratische molen moet. Als je eens wist hoe lang het duurt om in dit land een nieuwe werkvergunning aan te vragen…” Denkendaan mijn boodschappenrondje van vandaag kan ik me er een levendige voorstelling van maken.

“Naar aanleiding van de krantenartikelen over dit hele drama is er in ieder geval veel meer aandacht gekomen voor de kwestie die jarenlang door de autoriteiten werd doodgezwegen. Dat is dan tenminste iets positiefs. In het museum in Querétaro hebben ze nu een aparte zaal aan de Otomfs gewijd, met de uitleg in twee talen eronder. Ik heb de Spaanse teksten in het Otomi vertaald. Een andere reden om te blijven is dat het net goed begint te gaan met de Otomi-taalprojecten. Een zaterdagcursus schrijven in het Otomi is onlangs door vijftig mensen afgerond. Die kunnen aan de slag als gediplomeerd vertaler.” Er zijn nog steeds genoeg situaties waarin die hard nodig zijn: in de rechtszaal kan een Otomi die geen Spaans spreekt zich niet verdedigen, in het ziekenhuis kan hij niet uitleggen wat hem mankeert.

Margarito, schrijft Ewald, de leerling die de opstelwedstrijd had gewonnen, woont nu in Querétaro en werkt op een instituut voor volwassenenonderwijs. Daar zet hij een leerprogramma op in het Otomi. “Al met al zit er wel schot in het project, hoor,” besluit hij. “Jij begrijpt toch ook wel dat ik dat niet zomaar achter kan laten? Want wie neemt mijn werk over als ik hier weg ben?”

Het internetcafé gaat sluiten. Ik neem mij voor Ewald vanuit Nederland te antwoorden. Dat ik zijn idealisme begrijp, zal ik schrijven, net als zijn liefde voor het land en voor het werk. Maar dat ik vrees dat ik niet degene ben die het werk van hem zal overnemen.