Een fremder mensch
Op het handjevol toeristen na zijn blonde mensen met blauwe ogen het laatste wat je verwacht tegen te komen als je net uit de Sierra Tarahumara komt. Als volgelingen van de zestiende-eeuwse Nederlander Menno Simonis, zijn de Mennonieten na omzwervingen door Duitsland, Rusland en Canada uiteindelijk zo’n tachtig jaar geleden in deze staat in Noord-Mexico terechtgekomen. Hier werden ze vrijgesteld van dienstplicht, de reden waarom ze uit Canada ten tijde van de Eerste Wereldoorlog waren weggevlucht. De toenmalige president dacht dat de Mexicanen op het gebied van moderne landbouwmethoden misschien nog wel iets van de Mennonieten konden opsteken. Door streng vast te houden aan hun geloof en totaal geïsoleerd van de Mexicanen te leven houdt de groep, nu enkele tienduizenden, zichzelf in stand.
∗
Ik ben door mijn lift afgezet aan de rand van Cuauhtémoc. Onder de blauwe plekken; het was een lange weg van Hectors huis in de bergen naar hier.
De zon was nog niet op toen ik opstond. Hector was ook al wakker en zijn vrouw stookte het vuur op om warme chocolademelk voor mij te maken. In de maïsmolen had ik honderd pesos gestopt. (Te veel? Te weinig? Honderd pesos zijn twee à drie overnachtingen in het budget-hostel van Creel, maar hoeveel kost een zak maïs hier?) Hector had me tot aan de weg begeleid. Na het verslag van mijn vorige liftavontuur wilde hij zeker weten dat ik in een auto zat bij mensen die hij kende. Het zou niet de eerste keer zijn dat een onwetende toerist werd gebruikt als buffer voor een met drugs volgeladen auto.
Twee medepassagiers hadden de helft van de reis, zonder verder commentaar, kotsend uit de achterbak gehangen en bij elk gat in de weg hield ik mijn hart vast voor wat er zou gebeuren met de hoogzwangere vrouw die voorin zat. Ik scheen de enige te zijn die zich daar zorgen over maakte.
Kilometers grasland strekken zich uit aan weerszijden van de snelweg. Ik haal een verfrommeld papiertje uit mijn geldbuidel. Campo 4, staat erop, en: dofia Maria. Dofia Maria, heb ik mij laten vertellen, kookt heerlijk Mennoniets eten, dat ze de schaarse toeristen voorschotelt. Voorlopig ben ik er echter nog niet: het is nog 18 km naar Campo 4, zie ik op een bord. In een drankwinkel aan de kant van de weg spreek ik twee jongens aan. Ze zijn allebei blond en gaan gekleed in de gewone cowboylook: een witte hoed, een wit overhemd, een spijkerbroek en puntlaarzen. Wanneer ze hun blik opslaan schrik ik bijna van hun felblauwe ogen. Mijn eigen handelsmerk heb ik al in geen weken bij anderen gezien. Spreken ze Spaans? Nee, schudden ze allebei. In gebroken Duits leg ik ze uit waar ik naartoe wil. Ik word niet veel wijs uit hun antwoord. Hun taal klinkt als een mengeling van Duits, Engels en Fries. Ze willen me wel afzetten bij Campo 4, begrijp ik.
Met een duizelingwekkende snelheid scheuren we over de weg. In een drankwinkel vragen of je mee kunt rijden; nog steeds kan ik mijzelf geen ervaren liftster noemen. Ze lachen wanneer we tot stilstand zijn gekomen en ik opgelucht uit de achterbak spring. Vaag wuiven ze in de richting van waar ik naartoe moet. Ik sta aan het begin van een lange, modderige weg in iets wat het meest lijkt op een oer-Hollands polderlandschap.
Ik kom uit op een kruispunt waar ik bevreemd om mij heen kijk. Dit is wel het meest on-Mexicaanse dorp dat ik ooit in Mexico heb gezien. Een kaarsrechte, brede modderweg loopt beide kanten op, betonnen bungalows staan rechts en links. De huizen zijn van de weg gescheiden door vlakke gazons, afgebakend door muurtjes van een meter hoog. Alles is recht en grijs. Het is doodstil, geen mens te bekennen.
Doortastendheid is nu geboden. Ik loop het gazon op van het eerste huis. Om de hoek zie ik kinderen wegschieten. Zijn ze bang voor mij?
Ik klop aan. Het duurt een tijdje voordat de deur opengaat, op een kiertje. Twee ogen nemen me argwanend op. In het Duits leg ik uit dat ik voor Frau Maria kom, die Mennonietse kaas en ander eten verkoopt.
“Wie heisst die Frau?” Abrupt vliegt de deur open. Nu staan er twee blanke vrouwen voor me. Beiden dragen een zwarte hoofddoek, een bril met jampotglazen en een zwarte hooggesloten jurk. De tweede kijkt me net als de eerste niet al te vriendelijk aan, maar wil me wel te woord staan.
“Marie?” probeer ik.
Ze gebaart naar de overkant. “Het vijfde huis van hier,” snauwt ze, en gooit de deur voor mijn neus dicht.
Ik druip af. Dit is niet het welkom dat ik me had voorgesteld.
∗
Bij het vijfde huis aan de overkant van de straat staan twee pick-ups in tegenovergestelde richting op het midden van de weg. In de ene zitten alleen maar jongens, in de andere meisjes.
“Ik zoek Frau Maria,” wijs ik op het huis, “woont die hier?”
Zij bekijken mij en ik bekijk hen. Ik sta vooral versteld over hoe de meisjes eruitzien. Vijftien, zestien zullen ze zijn, en ze dragen omajurken in de afschuwelijkste kleurencombinaties: paars met roze, grijs met zwarte en groen met oranje bloemen. Daaronder vleeskleurige pantysokjes en zwarte platte lakpumps. Hun vettige blonde haar, met schuifspeldjes naar achteren gestoken, reikt tot aan hun billen. Er klinkt gegiechel. Frau Maria is al jaren dood.
Hmm. Mag ik dan met de meisjes meerijden in de richting van het centrum van Cuauhtémoc? Een lichte aarzeling. Dan wordt er druk overlegd. “Fremder Mensch” vang ik op. Wat een contrast is dit met de hartelijkheid waarmee ik de afgelopen weken bij de Mexicanen werd ontvangen! Nu blijkt wel dat ik daar overmoedig door ben geworden. Ik denk snel na. Over een paar dagen moet ik weer in Los Angeles zijn voor mijn vlucht naar Nederland, dus veel tijd heb ik niet om meer te weten te komen over deze bevolkingsgroep. Hoe kom ik hier vandaan zo op het einde van de dag? Dat een Mennoniet mij vanavond een slaapplaats aan gaat bieden lijkt me niet erg waarschijnlijk. En openbaar vervoer komt hier ook niet. Ik ben afhankelijk van deze lift.
∗
Goddank, mijn niet aflatende glimlachen heeft de discussie in mijn voordeel beslecht. Ik hijs mijzelf en mijn rugzak in de achterbak bij vijf andere meisjes en de auto rijdt weg. De wind doet de rokken van de meisjes opwaaien. Ze dragen er een degelijke witte onderjurk onder.
Hoewel ze in eerste instantie doen alsof ik lucht ben weet ik uiteindelijk uit de meisjes los te peuteren dat ze afkomstig zijn van een andere campo. Na het bezoek aan de kerk zijn ze deze zondag met de auto naar Campo 4 gereden. Slechts een van hen spreekt Spaans. Dat heeft ze geleerd omdat haar familie veel kaas verkoopt aan Mexicanen. Op hun Mennonietenschool krijgen ze les in het Dietsch, niet in het Spaans, legt ze uit. Er bestaat alleen een lagere school voor de Mennonieten. Vanaf hun dertiende worden de jongens en meisjes geacht respectievelijk op het land of in het huis te werken. Contact met de buitenwereld hebben ze nauwelijks. Leraren, kerken, dokters en winkels, ze behoren stuk voor stuk tot dezelfde gemeenschap. Buitenstaanders zijn niet nodig.
Dan passeert de auto een groepje jongens dat aan de kant van de weg zit. Alle meisjes in de achterbak staan op, wijzen naar de jongens en beginnen onbedaarlijk hard en schel te lachen. De jongens, op hun beurt, wijzen onze auto na en lachen ons net zo hard uit. Even plotseling als het begonnen is wordt het weer stil. Zestien zijn deze kinderen?
Even later zijn we van het Mennonieten terrein af op de geasfalteerde weg gekomen. Iemand roept: “Polisie!” en meteen duikt iedereen in de achterbak naar beneden. Ik volg hun voorbeeld maar. “Het is door de Mexicaanse politie verboden om in de achterbak mee te reizen,” verklaart een meisje. Dat heb ik nog nooit gehoord. Het hele land verplaatst zich in de achterbak van pick-ups. Ik heb nota bene wel eens een lift van politieagenten gehad op deze manier.
Tijd om meer vragen te stellen is mij echter niet gegund. Hoewel ik tot op dit moment nog heimelijk hoopte bij een van de meisjes thuis uitgenodigd te worden, wordt korte metten met deze droom gemaakt nu we tot stilstand komen bij een sfeerloos motel. “Hier kun je slapen,” wijst het meisje achter het stuur vriendelijk. Daar gaat de auto met bloemetjesjurken. Met de staart tussen de benen begeef ik mij naar de bushalte, Cuauhtémoc in. Ik ben nog net op tijd om de bus naar Chihuahua te nemen.