10

Juanita’s paradijs

In Querétaro heb ik eindelijk mijn eigen onderkomen gevonden. Na een lange vruchteloze speurtocht door de stad komen Mario, mijn pulque vriend, en ik via een smal gangetje op een binnenplaats. Het is een paradijsje vol planten en met kwetterende vogels in turkooizen kooien. Dit is het domein van Juanita, een klein vrouwtje van 92 jaar dat nog zeer kwiek is en zeker twintig jaar jonger oogt. Eerst bekijkt ze me van top tot teen om zich ervan te verzekeren dat ik buena gente ben, goed volk. Op haar leeftijd spreek je niet meer van onda. Als ze dit heeft vastgesteld, neemt ze me mee naar achteren en laat me een kleine kamer zien. Het ziet er nogal haveloos uit, met een golfplaten dak, stof en spinnenwebben, maar heeft als groot voordeel dat er een bed, een kast en een nachtkastje staan. Alle andere kamers die ik tot op dat moment heb gezien hadden dat niet en waren veel donkerder en ongezelliger dan dit stekje. De keuze is dus snel gemaakt, temeer daar Juanita zo vriendelijk is. Voor vierhonderd pesos in de maand is de kamer van mij. “Mits,” en ze pakt mijn hand en trekt me naar zich toe, “er geen jongens in en uit lopen. Al zijn het klasgenoten, je weet maar nooit wat ze van je willen.” Ze zegt het op een samenzweerderige toon terwijl ze een gebaar in de richting van mijn kruis maakt.

En zo lig ik ‘s-middags met een kop thee in de ene hand en een sigaret in de andere in mijn hangmat, tussen de twee bomen voor mijn kamertje. Door het gebladerte zie ik nog net het felblauw van de lucht. De enige geluiden die ik hoor zijn het ruisen van de wind en het getjilp van vogels. Een luxe als je bedenkt dat het huis midden in het centrum van de stad ligt.

In deze omgeving gaat het aanpassingsproces gemakkelijker dan in het tweederangs hotel waar ik de eerste paar weken verbleef. Mijn kleren was ik op een wasbord, boodschappen doe ik op de nabijgelegen markt en mijn lunch bestaat uit een broodje nopalitos, gekookte cactusbladeren, tomaat, ui en koriander, veel koriander.

Juanita wordt in de loop van de twee maanden waarin ik bij haar woon bijna een vriendin van me. Zij voorziet mij van beddengoed en een paar geraniums om mijn kamer wat op te fleuren en ik doe zo nu en dan boodschappen voor haar op de markt. Ze heeft altijd belangstelling voor mij, al kan ze maar nauwelijks begrijpen wat mij uit zo’n ver land naar Mexico brengt. Wat moet ik toch met die indiosi Zoals de meeste mensen gebruikt ze deze benaming voor de indianen in plaats van het politiek correcte indigenas. Net zoals hun talen als dialectos worden bestempeld. Ik blijf dezelfde boodschap verkondigen: het woord dialect impliceert dat het een variant betreft die is afgeleid van het Spaans. Terwijl het gaat om op zichzelf staande talen, lenguas zoals Frans en Engels dat zijn. Nog meer dan Frans en Engels zelfs, want die behoren evenals het Spaans tot de Indo-europese taalfamilie, waar het Otomf niets mee te maken heeft. Maar Juanita bespaar ik mijn commentaar.

Het ochtendritueel van mijn huisbazin kan ik al snel uitstippelen. Om zes uur staat ze op. Tijd om naar de ochtendmis te gaan. Het klooster en de kerk van Santa Cruz zijn vlakbij, maar voor een hoogbejaarde is dat toch nog een wandeling van een kwartier. In mantelpak en keurig gekapt gaat ze op stap. Tussen zeven en half-acht komt ze terug. De vogels op haar binnenplaats krijgen te eten en ook de vele planten worden voorzien. Niet alleen bij de wortels, maar van bovenaf sprenkelt ze het water over de bladeren. Vanzelfsprekend: “Jij wast toch ook niet alleen je voeten?”

Als ze klaar is met de planten sta ik op haar stoep om te douchen. Op het fornuis warmt ze twee pannen water voor me op die ik vervolgens in het badkamertje, dat eigenlijk gewoon de wc is, over me heen gooi.

Er gaat geen dag voorbij zonder dat Juanita me van eten wil voorzien. Sinds ze me een keer als ontbijt spaghetti a la mantequilla, gedrenkt in boter, voorschotelde, sla ik dat aanbod echter af.

Het interieur van haar huisje, dat niet meer is dan één grote kamer, is elke keer weer een lust voor het oog. Links staat haar hemelbed met vitrages en daarnaast de kolossale televisie. Aan de muren prijken oude foto’s van haar man, die zeven jaar geleden overleed, omringd met talloze beeltenissen van Maria en een lijdende Jezus, liefst in zo fel mogelijke kleuren. Zelfs op de wc hangen gebeden en krantenknipsels met heilige teksten. Favoriet is de afbeelding van de donkere maagd van Guadalupe met haar blauwe omslagdoek, symbool voor het Mexicaans katholicisme. Toen zij in de zestiende eeuw op een heuvel aan een indiaan verscheen had zij het hart van de hele natie verenigd, van alle rangen, standen en kleuren: de maagd kon dus ook een donkere huidskleur hebben! Nog altijd is Guadalupe, kortweg Lupe of Lupita, een van de meest voorkomende vrouwennamen in het land.

De grote tafel in het midden van de kamer is bedekt met een plastic bloemetjeskleed. Daarop staat Juanita’s naaimachine. Naaien en breien zijn haar grote hobby’s. Ze heeft zoveel klein- en achterkleinkinderen dat ze nog wel even vooruit kan met de mutsjes en truitjes.

Haar acht kinderen, reken ik uit, moeten tussen de vijfenvijftig en zeventig jaar zijn. En elke dag komt er minstens een bij zijn oude moedertje eten. Zo leer ik de vrolijke taxichauffeur met baseballpet kennen. Regelmatig komt hij tussen twee ritten door even langs. Zijn moeder heeft dan een warme prak voor hem klaar staan. Hij eet het snel op en verdwijnt weer. “Ga maar weer geld verdienen, m’n jongen,” roept Juanita hem na.

En dan is er natuurlijk Jesús. Jesús is vijfenzestig en de eigenlijke eigenaar van het complex. Hij woont op een door hemzelf aangebouwd gedeelte van zijn moeders huis. Daar is ook de keuken waarvan ik gebruik mag maken. Ik ontmoet hem pas na een paar weken, want hij is op vakantie geweest. Met zijn achterovergekamde haren, kleine snorretje en de zijden choker om zijn hals ziet hij er gelikt uit. Wanneer ik ‘s-middags in mijn hangmat lig weg te dommelen komt hij soms geruisloos aansluipen en staat dan volkomen onverwacht voor mijn neus met een of ander vruchtensapje. Omstandig begint hij me uit te leggen waar dat allemaal goed voor is, zodat ik niet anders kan dan het dankbaar van hem aannemen.

Op een van die middagen begint hij over zijn liefdesleven. Dat was en is nog steeds vrij turbulent. Jesús heeft bij diverse vrouwen kinderen verwekt, maar met de meesten heeft hij jaren geleden het contact verbroken.

“Niet dat ik niet goed voor ze zorg, hoor,” reageert hij op mijn gefronste wenkbrauwen. “Ze krijgen van mij geld totdat ze met een ander getrouwd zijn. Nou, en dan zijn beide partijen tevreden.” Hoe vaak is hij dan getrouwd? Tja, dat zal zo’n keer of vijf geweest zijn. En daarnaast heeft hij natuurlijk de nodige minnaressen gehad.

“Ik kom net uit Cuba,” mijmert hij, “daar was ik ook bijna met een vrouw vandaan gekomen. Jong en prachtig was ze, maar haar ouders protesteerden. Terwijl ik haar alles kon bieden wat haar hartje begeerde. Geld, een huis, een beter leven in Mexico…”

Hoe jong was ze dan wel niet?

“Zestien.”

Maar de beste herinneringen heeft Jesús nog wel aan zijn reis naar Nederland. Dat is alweer zeker twintig jaar geleden, maar de vrouwen daar deden hem versteld staan.

“Op een avond was ik in een discotheek in Amsterdam,” vertelt hij, “en daar ontmoette ik een vrouw…geweldig, wat een vrouw! Blond, en groot en mooi…We raakten aan de praat en dansten tot de tent dichtging. Ik bracht haar naar huis met de taxi en dacht: mooi, nu ga ik dus met haar naar bed. Dat hoort erbij, hè. Dat is natuurlijk.” Hij beweert het met een stelligheid waar ik besluit niet tegen in te gaan.

“Nou, dus we staan in het portiek voor haar deur,” gaat hij verder, “hoor ik opeens geklop op het raam. Ik kijk opzij en daar gaat het gordijn opzij en zwaait een man naar ons. Ik vraag: “Wie is dat?’ ‘Oh,” zegt ze, “dat is mijn man. Nou, bedankt voor het thuisbrengen, hè, het was een leuke avond.” En ze gaat naar binnen!”

Jesús is er nog steeds niet over uit. Hij lijkt niet eens zozeer verbaasd over het feit dat hij keihard een blauwtje heeft gelopen, als wel over de tolerantie van de Nederlandse man. “Ik zou mijn vrouw nóóit alleen op stap laten gaan en met andere mannen laten dansen!” briest hij verontwaardigd. “Maar ja, ik geloof dat de mensen in jouw land anders denken over dat soort dingen. Nederlandse vrouwen doen wat ze willen, is het niet?”

Ik knik.

“Dat vind ik ook wel leuk. En toch hoop ik nog steeds weer een keer te trouwen. Het liefst met een jonge vrouw, die goed voor me kan zorgen. Misschien wel een Nederlandse, haha!”