28

Do the right thing

In het hostel van Todos Santos, waar ik ‘s-avonds aankom, ben ik de enige gast. “Het is het seizoen niet. Veel te warm,” legt de beheerder uit in uitstekend Engels. Hij stelt zich voor als Jimmy.

“Jimmy?” vraag ik. “Niet echt een Mexicaanse naam, toch?”

“Niet Spaans, wel Mexicaans,” antwoordt hij. “Het komt uit het Nahuatl: Yimmi.” Vreemd. Mijn kennis van het Nahuatl, de taal van de oude Azteken, mag dan beperkt zijn, dit klinkt me niet bekend in de oren.

Jimmy wijst me mijn bed aan. En heb ik al gegeten?

Even later zitten we bij een tacostandje. We spreken Engels en Spaans door elkaar. Het valt me op dat Jimmy in alle twee de talen goed is, maar in geen van beide helemaal vloeiend. Bovendien is zijn accent anders dan dat van zijn landgenoten: Spaans spreekt hij met een Engels accent en Engels met een Spaans accent. Over zijn tijd in de Verenigde Staten wil hij niet vertellen. “Nu nog niet. Eerst even eten, goed?” Ik houd mijn mond maar en zet mijn tanden in een taco al pastor.

Op de patio van het hostel drinken we bier uit ballenas. Letterlijk ‘walvissen’, de reuzenschildpadden van dit gebied. Nu wil Jimmy al meer loslaten. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn zevenentwintigjarige leven in de Verenigde Staten doorgebracht. “Maar ik ben een volbloed Mexicaan,” benadrukt hij. Hij vindt het niet leuk dat ik hem op zijn Engelse accent wijs. “In de vs waren mijn landgenoten jaloers op me omdat ik Engels sprak en daardoor sneller werk kon krijgen. De meeste Mexicanen die daar wonen spreken geen woord Engels. Ze trekken allemaal naar elkaar toe. De Chinezen, die hebben het slimmer bekeken. Velen hebben hun eigen handeltjes. Ze leren Engels én Spaans, zodat ze aan Amerikanen en aan latino’s kunnen verkopen.”

Ook in Mexico is Jimmy’s tweetaligheid niet altijd een voordeel. “Hier word ik altijd op mijn accent aangesproken. “Jij komt hier niet vandaan,” zeggen ze. Ze moesten eens weten! Ik voel me meer Mexicaan dan de mensen hier,” betoogt hij fel. “En weet je hoe dat komt? Ik ben in de vs in ruzies, in gevechten geraakt, puur en alleen omdat ik Mexicaan ben. Ik heb de eer van mijn land moeten verdedigen. Pas als je je vaderland moet missen, leer je het waarderen.”

“Ik weet dat ik afstam van de Azteken. Ik voel hun bloed door mijn aders stromen. En ik wou dat ik nog kon leven zoals zij. De bergen hier ken ik op mijn duimpje. Als je ziet hoe dicht de mensen daar bij de natuur leven…Ik vind het zo erg dat die manier van bestaan langzaam verdwijnt. De kinderen en kleinkinderen van de generatie die het land bewerkte, bedanken ervoor om daarmee door te gaan. In de computerbusiness is tegenwoordig meer geld te verdienen. Dus wordt het land verkocht aan de hoogste bieder. En dat is natuurlijk de Amerikaanse projectontwikkelaar, die hier een golfbaan wil aanleggen. Waarom willen ze zo graag naar Mexico? Waarom gaan ze niet naar Guatemala of naar El Salvador? Omdat de mensen daar in opstand zouden komen, en dat weten ze. Hier in Mexico zijn alle opstandelingen, de échte opstandelingen, al jaren dood. We zijn slaven geworden, slaven van de Verenigde Staten, slaven van het geld vooral. En weet je, dat doet pijn.” Hij klopt op zijn borst waar zijn hart zit. “Hier.”

Wanneer ik naar de slaapzaal loop, roept Jimmy: “Psst!”

Ik steek mijn hoofd om de deur.

“Dank je wel voor het luisteren,” zegt hij, “slaap lekker.”

Jimmy is buena onda. Hij doet me aan Mario denken. “Als je in een andere tijd zou willen leven, welke tijd zou dat dan zijn?” had Mario me ooit gevraagd.

“Een paar jaar geleden had ik misschien gezegd: de jaren zestig,” antwoordde ik, “maar zo spectaculair als ik dacht zijn die waarschijnlijk ook weer niet geweest. Nu ben ik eigenlijk wel blij met deze tijd. En jij?”

Daar hoefde hij niet lang over na te denken. “In de tijd van de Azteken, op het hoogtepunt van hun beschaving, vlak voor de Spanjaarden kwamen. Ik denk wel eens dat ik eigenlijk in die tijd geboren had moeten worden.”

Niet het Backpacker’s Paradise in LA, maar het plaatsje Todos Santos heeft als inspiratiebron gediend voor Hotel Califomia. Er wordt zelfs beweerd dat de Eagles hun evergreen in het gelijknamige hotel hebben geschreven. Al is het bewijsmateriaal daarvoor dubieus, de omliggende winkels hebben genoeg klandizie voor hun T-shirts waar de volledige songtekst op gedrukt staat. En ook het hotel zelf, met zijn geel en wit gepleisterde muren, doet goede zaken. Wie zou niet willen logeren in de kamers met’ mirrors on the ceiling en ‘pink champagne on icê?

Net als Mulegé is Todos Santos een klein expat-paradijs. Het verschil is dat dit dorp er prat op gaat een kunstenaarskolonie te zijn, bevolkt door schilders en muzikanten. Zij organiseren jamsessies in jazzcafé’s en bij elke volle maan een feest op het strand, waar het er wild aan toe gaat, aldus Jimmy. In kleine galeries exposeren ze hun werk. Er is een Engelstalige boekwinkel en aan de andere kant van de straat toont een makelaarskantoor foto’s van witte bungalows. De bijschriften zijn eveneens in het Engels gesteld.

De lange weg vanaf het dorpsplein leidt naar een strand dat me in al zijn eenvoud het meest doet denken aan het strand van Renesse, met duinen en al, maar zonder de hordes badgasten. Hoe verleidelijk de zee er ook uitziet, zwemmen wordt een ieder hier ten strengste afgeraden. De stroming van de Pacific heeft al menig eigenwijze toerist en local meegesleurd. Over een pad bezaaid met beurse mango’s loop ik terug naar mijn hostel. De giftige slangen waarvoor Jimmy me had gewaarschuwd laten zich niet zien.

Als ik net in mijn hangmat lig, komt hij het tuinpad op benen, duidelijk uit zijn humeur. “Het is weer gebeurd,” snuift hij. “Chicano noemden ze me! Als ze nou eens zouden vragen waar ik vandaan kom!”

Chicano’s zijn de tweede generatie Mexicaanse immigranten in de Verenigde Staten. Omdat ze daar geboren zijn hebben zij vaak weinig binding meer met het vaderland van hun ouders, maar des te meer met elkaar. In steden als Los Angeles, San Diego en Phoenix bevolken zij hele wijken. Spanglish is hun mengtaal van Spaans en Engels, baggy pants en oversized T-shirts vormen hun dress code. Ze hebben hun eigen muziekgroepen, hun eigen keuken, kortom, hun eigen cultuur.

Maar Jimmy is geen chicano, hij is Mexicaan. Toch zou je dat niet zeggen als je hem ziet met zijn gympen van Adidas en T-shirt van No Fear, zijn halflange haar in een staartje gebonden.

“Als je niet voor chicano aangezien wilt worden,” vraag ik hem, “waarom kleed je je dan als een Amerikaan?”

Dat is weer een gevoelige plek. “Ik wil er niet uitzien als een Amerikaan!” werpt hij tegen. “Deze kleren heb ik van een vriendin gekregen die in Californië woont. Ik draag ze puur om de kwaliteit. De T-shirts die je hier in Mexico koopt vallen na één keer wassen al uit elkaar.”

“Vroeger stuurden mensen die in de Verenigde Staten woonden kleren op naar hun familieleden in Mexico. Merkkleding was zeer gewild, want een schaars goed. Gewild is het nog steeds. Alleen zijn er nu allerlei bedrijfjes die op die behoefte inhaken en goedkope nepkleding maken waar ze merkjes van Tommy Hilfiger en Nike op stikken.”

Jimmy is zich zeer bewust van de economische crisis waarin zijn land verkeert. “Eén ding weet ik zeker: Salinas had nooit zijn troetelkindje moeten doordrukken,” zegt hij. Salinas was de president voor Zedillo. De kroon op zijn ambtstermijn was NAFTA, de vrijhandelsovereenkomst tussen Canada, de Verenigde Staten en Mexico die in 1994 werd ingevoerd. Volgens Jimmy heeft het Mexico weinig goeds gebracht. Hij en zijn leeftijdsgenoten worden ook wel de NAFTA-generatie genoemd: als kinderen van de grootste geboortegolf sinds de jaren twintig werden zij geconfronteerd met de ene economische crisis na de andere. Was de hoop dat NAFTA Mexico met zijn goedkope arbeidskrachten een groeiende export en werkgelegenheid zou brengen, dit ging niet op voor de lagere klassen. De pesocrisis in 1994 en de privatisering van staatsbedrijven trof de NAFTA-generatie, die de arbeidsmarkt juist op dat moment betrad, het zwaarst: onder hen was de werkeloosheid twee keer zo hoog als onder de rest van de bevolking. Door zijn talenkennis kon Jimmy de dans ontspringen en aan de slag in de toeristenindustrie. “Dat was dan weer het positieve aan mijn tweetaligheid.”

Op een van de volgende avonden op de patio klinkt een bandje van Sade als achtergrondmuziek bij het levensverhaal dat Jimmy me vertelt.

Net als Mario groeide hij op in Mexico-stad. De derde van zeven kinderen was hij, en het zwarte schaap van de familie. Zijn moeder kon hem niet luchten of zien. Zijn vader was er zelden; als hij al thuiskwam was hij dronken. Naar school gaan was er niet bij, de kinderen werden uit werken gestuurd. Wanneer Jimmy na het werken terugkwam, kreeg hij thuis niet meer dan wat oudbakken tortilla’s. Geslagen werd hij ook. Met zijn vriendjes snoof hij lijm en rookte wiet. “Of we rookten de sliertjes van bananen, je weet wel, die je zo van het vruchtvlees af kunt halen. Als je die droogt geven ze hetzelfde effect als marihuana. Je krijgt er koppijn van, dat wel,” grijnst hij.

Toen hij op zijn tiende weer eens een pak slaag had gekregen, had hij er genoeg van. Hij besloot van huis weg te lopen, daar waren ze hem toch liever kwijt dan rijk. In Mexico-stad kon hij niet blijven.

“Ben je wel eens in Mexico-stad geweest?” vraagt hij.

“Meerdere malen.”

“Is je daar wel eens wat opgevallen?”

“Dat het er smerig is, en arm?” probeer ik.

“Heb je wel eens op de kinderen op straat gelet, die tamales verkopen en de voorruiten van auto’s wassen voor het stoplicht?”

Ik knik.

“Daar lopen er zo’n miljoen van rond. En ik was er een van. Het is een jungle daar op straat. Als je geen huis hebt, komen er mensen naar je toe die je onderdak bieden in een groot huis waar nog meer kinderen zitten. Dan ben je erbij. Elke dag moet je een bepaald bedrag binnenhalen, het kan ze niet schelen hoe. Er is geen hond die om die kinderen geeft.”

Naar de grens met Amerika reizen leek Jimmy een beter plan. Liftend bereikte hij Piedras Negras, aan de grens met Texas. Al snel vond hij een oudere vriend die hem het overzetten van mensen over de grens leerde. Van nu af was Jimmy een coyote. Het was handig dat Jimmy nog zo klein was. Zo was er minder kans dat hij gepakt werd. Van coyote-praktijken zouden ze een jochie van tien niet zo snel beschuldigen. Al snel liep hun tweemansbedrijfje gesmeerd.

Op een dag had hij drie klanten. In autobanden die als reddingsvest zouden fungeren, en met geen andere bagage dan wat eten zou hij Beto, Flaco en Luis de rivier overzetten. “Kunnen jullie zwemmen?” had hij van tevoren gevraagd. Alleen Luis twijfelde. Toch besloten ze die nacht de gok te wagen. Een riskante onderneming bleef het altijd. De Mexicaanse politie doet er alles aan om de coyotes op te pakken, want de grensplaatsen zijn broeinesten van criminaliteit. De overstekers hebben vaak veel geld bij zich om in de Verenigde Staten een nieuw bestaan op te bouwen. Het is alles wat ze hebben. In hun onwetendheid worden ze makkelijk het slachtoffer van berovingen.

Aan de overkant van de rivier is het gras hoog. We hadden afgesproken dat we daar zouden wachten tot we zeker wisten dat er geen politie was. Maar toen we halverwege door de rivier waren gewaad hoorden we plotseling schoten. “Duiken!” riep ik nog. Het schieten hield aan en ik riep: “We gaan terug naar Mexico!’” Ze zwommen terug en hielden zich schuil in het struikgewas. Twee mannen zaten naast Jimmy, maar de laatste was nergens te zien.

In Piedras Negras werd Jimmy gearresteerd. Wat was er gebeurd die nacht, wilde de politie weten. “Toen ik bleef volhouden dat ik geen coyote was, ook nadat ze me hadden geschopt en geslagen, dreigden ze me in een bak water te zetten met ijzeren schoenen aan, zodat ik onder water zou blijven.” Toch bleef hij ontkennen. Aan zijn haren werd hij vervolgens naar een andere ruimte gesleept. Daar zaten de twee mannen, beiden ook zwaar mishandeld. Nu bleek dat ze het lijk van de derde hadden gevonden. Zijn autoband was lek geschoten en hij was in de rivier verdronken.

Maar wie had de schoten gelost? De Mexicaanse politie? “Ha, nee. Veel gevaarlijker dan de Mexicaanse politie zijn de Amerikaanse rangers. Dat zijn racisten die puur voor de sport met hun geweer naar de grens gaan om op illegale immigranten te schieten als die proberen over te steken. Wat kun je eraan doen? Mocht zo’n geval al in de rechtszaal komen, dan voert zo’n ranger zelfverdediging aan als argument en wordt vrijgesproken. Geld voor een goede advocaat hebben die Mexicanen natuurlijk niet, dus is de situatie bij voorbaat al verloren.”

“De coyote is altijd aansprakelijk voor zijn klanten,” zegt Jimmy, “daarom moesten ze mij hebben. Ik bleef zeggen dat ik de weg wel wist, maar er geen geld aan verdiende. De twee mannen bevestigden dat. Daarom, en omdat ik minderjarig was, kreeg ik maar twee maanden celstraf.”

Op zijn twaalfde belandde Jimmy in Tijuana. Hier vond hij werk als pollero. “Ik verdiende bakken met geld in die tijd,” zegt Jimmy, “soms wel driehonderd dollar per dag. Je had me moeten zien, ik zag er veel ouder uit dan twaalf. Chubby noemden ze me wel, omdat ik zo dik was. Dat was ook het moment waarop ik harddrugs begon te gebruiken, vooral cocaïne. Ik had massa’s vrienden die allemaal in dezelfde zaakjes zaten. Een huis had ik niet. Ik woonde in hotels.”

Toch ging het living in the fast lane Jimmy vervelen. Zijn cokeverslaving begon steeds ernstiger vormen aan te nemen. Hij besefte dat hij Tijuana beter kon verlaten, maar zijn plan om te vertrekken verliep niet helemaal zoals hij het wilde.

“Ik werd overmoedig,” zegt hij. “En dat werd op een nacht mijn noodlot. Oversteken was een kwestie van een hek overspringen, fluitje van een cent als je het gebied kent. Toen ik die nacht op Amerikaanse grond neerkwam, keek ik omhoog in het gezicht van een man in douane-uniform. “Meekomen,” beval hij. Samen met nog een paar anderen werd ik in een busje gezet. Toen wist ik al hoe laat het was. Dit was geen douanier, maar een coyote van het type zoals er veel zijn. Ze kidnappen de overstekers en bellen vervolgens de familie dat die ze mag komen ophalen. Tegen betaling van een flinke som losgeld natuurlijk. In een donkere garage in een buitenwijk van LA werden we uit de auto geladen. De coyote vroeg ons waar we naartoe gingen. Iedereen gaf het telefoonnummer op van de familieleden naar wie ze toe gingen. Die had ik niet, en ik gaf een vals nummer op. Na een paar uur werden mijn medegevangenen een voor een opgehaald door hun familieleden. De coyote had in de gaten dat ik een vals nummer had opgegeven en was pisnijdig. Samen met nog één andere gevangene liet hij me in het donker in de garage achter. Ik legde mijn oor tegen de deur om te luisteren of ik iets op kon vangen. Ik hoorde hem tegen zijn vrouw zeggen: “Geef ze wat brood en water, maar niet te veel, en laat ze niet ontsnappen. Ik ga naar de stad.” Toen bedacht ik een plan. De coyote was weggereden en ik zei tegen mijn compa, een beer van een vent: “We doen net of we vechten.” We maakten zoveel lawaai dat de vrouw van de coyote op het geluid afkwam. “Stop met vechten, jullie!” gilde ze. Daarop pakte ik een ketting die aan een haak aan de muur hing en kléng! sloeg mijn compa ermee. Op dat moment ging de deur open. De vrouw wilde een emmer water over ons heen gooien. Maar we waren haar te slim af. Mijn makker gooide haar op de grond en we zetten het op een lopen, door tuinen, over hekken heen, door honden achterna gezeten. Buiten adem bereikten we de spoorlijn. Daar stond een goederentrein. We sprongen erop en verscholen ons in een van de wagons.”

De goederentrein bracht Jimmy in Los Angeles. “In East Los, in een Mexicaans getto, wist ik voorlopig van de drugs af te blijven. Maar om mij heen was het één grote drugshandel. Kilo’s en kilo’s gingen er om in de maffia waarin ik terechtkwam.”

Toen ontmoette hij Paul, een man van een jaar of zeventig die half Frans en half Mexicaans was. “Paul was een soort grootvader voor me. Hij stimuleerde me om te leren lezen en schrijven. Ik was leergierig, ik wilde Engels leren. Met teksten van liedjes van de Beatles en een woordenboek heb ik mezelf dat aangeleerd. Paul was vroeger bokser geweest. Hij gaf me les in kickboksen. “Je moet van je af kunnen slaan,” zei hij altijd. Hij zorgde dat ik een fatsoenlijk baantje kreeg op een autokerkhof en ik mocht in het appartement wonen dat hij voor zijn maitresse had gekocht. Misschien dat zijn vrouw me daarom niet mocht, die zat altijd op me te vitten.”

Paul dacht aan Jimmy’s toekomst. Hij gaf hem vierhonderd dollar. “‘Ga terug naar Mexico,’ bezweerde hij mij. ‘Do the right thing’ dat zei hij altijd. Hij zette me af bij het vliegveld, met mijn spullen, alles wat ik had. Maar ik wilde niet terug naar Mexico-stad. Dus kocht ik geen ticket, maar wachtte tot hij weg was. Vanaf dat moment heb ik hem nooit meer gezien. Een paar maanden later hoorde ik dat hij gestorven was. Ik was zó verdrietig, Paul was een grootvader, een vader en een vriend voor me. Maar toen ik bij zijn vrouw aan de deur kwam stuurde ze me weg. Ze wilde me niet eens vertellen waar hij begraven lag. Nergens heb ik zoveel verdriet van gehad als van het feit dat ik nooit afscheid van hem heb kunnen nemen.”

Op het vliegveld ontmoette Jimmy een man die hem meenam naar een ander Mexicaans getto. Hij kreeg een baantje in een ijzerwinkel. Zijn baas werd El Chino genoemd: een grote, dikke man met donkere krullen. De ijzerwinkel was niet zijn enige handel. El Chino stond aan de top van de Mexicaanse drugsmaffia. Hij pronkte altijd met zijn gouden kettingen en wapperde regelmatig met flappen van honderd dollar voor Jimmy’s neus. “Dit wil jij toch ook, Jimmy?” lispelde hij dan. Jimmy bleef echter voet bij stuk houden: voor hem geen drugs meer. Maar één keer liet El Chino hem een pakje wegbrengen op de fiets. Jimmy had geen idee wat er in zat. Bij terugkomst bleek de beloning wel heel hoog: driehonderd dollar. Nu kon ook Jimmy de verleiding niet meer weerstaan. Vanaf dat moment was hij drugskoerier en al snel bulkte hij van het geld. “Ik had vrienden in die tijd, een vriendin, een auto, dollars. En dat terwijl ik nog maar vijftien was. Ik voelde me de koning te rijk, dat begrijp je.” Zelf gebruikte hij geen drugs in die periode. “Als ik eens wat had gaf ik het weg aan anderen.”

Toch was ook dit geluk van korte duur. Voordat Jimmy goed en wel van zijn rijkdom had kunnen genieten, werd de Mexicaanse maffiagang opgerold. Iedereen werd gearresteerd, Jimmy en El Chino incluis. De laatste had genoeg geld voor een topadvocaat. Hij en zijn rijke vrienden kwamen vrij, maar Jimmy bleef vastzitten in voorarrest. Hij bleef zeggen dat hij niets te maken had met de drugshandel, en ontkende ook alle betrokkenheid van zijn baas. Na twee maanden kwam hij vrij door gebrek aan bewijs.

Buiten de gevangenis sprong hij in een taxi. Hij merkte dat hij gevolgd werd door een andere auto. Even later kwamen de twee auto’s tot stilstand. El Chino stapte uit. Hij sprak weinig, overhandigde hem alleen een envelop met zesduizend dollar: “Daar staat een auto voor je. Zorg dat je verdwijnt, voor je eigen bestwil.”

Van het geld dat hij had verdiend door zijn baas niet te verklikken kon Jimmy een tijdje leven. Maar het duurde niet lang voordat hij zijn oude vrienden weer ontmoette. Weer greep Jimmy naar de drugs. Wat het was kon hem niet veel schelen: cocaïne, heroïne, LSD, crack. Vanaf dat moment ging het steeds verder bergafwaarts met hem. Hij werd dakloos en kwam in skid row terecht, tussen andere junks.

“Dieper dan skid row kun je niet zinken,” vertelt hij. “Het is een industrieel gebied in downtown Los Angeles waar het ergste van het ergste tuig op de straat leeft. Ze slapen in kartonnen dozen. Ze stelen voor hun brood, het stikt er van de heroïnehoertjes. Gemiddeld worden er drie moorden per dag gepleegd.”

“In skid row heb ik een hoop gevochten. Ik deed alles om aan drugs te komen: inbraken, berovingen. Iemand vermoord heb ik, geloof ik, nooit, hoewel ik niet weet hoe het is afgelopen met één crackjunk. Ik had een vriendin, een lief meisje. Ze had, toen ze eens alleen op pad was, haar jas aan een zwerver op straat gegeven en hem vijftig dollar toegestopt. Een neger die aan de crack was had dat gezien en gezegd: “Geef mij ook geld.” Maar ze had niets meer over. Toen had hij haar afgetuigd. Ze kwam bij mij, bloedend en onder de schrammen. Ik ging achter die vent aan. Woest was ik! Toen ik hem zag heb ik hem met mijn mes drie keer in zijn buik gestoken. Ik weet niet of hij het heeft overleefd. Ik hoop het eigenlijk wel.”

“Mijn tijd in skid row was, denk ik, het dieptepunt in mijn leven. Ik besefte dat het zo niet langer door kon gaan. Ik wilde van de drugs af. Langzaam maar zeker ging ik minder gebruiken. Op een dag liep ik over Hollywood Boulevard. Ik wilde een oude vriendin bellen om te vragen of ik bij haar terecht kon. Aan een vrouw die voorbij kwam vroeg ik een kwartje voor de telefoon. Een mooie vrouw was het, met een prachtige stem. Luisa heette ze. Ze liep met me mee naar de telefooncel. Toen mijn vriendin niet opnam zei Luisa: ‘Ik heb wel werk voor je.’ Ze was predikante in een kerk en kwam ook uit Mexico. Ik kreeg een schoonmaakbaantje en mocht bij een vriendin van haar in huis wonen. Tot Luisa naar me toekwam en zei: ‘Ik heb een ander baantje voor je, dat veel beter verdient. Modellenwerk. Honderdvijftig dollar per uur.’ Ik was wel gek geweest als ik daar niet op in was gegaan. De volgende dag werd ik opgehaald door een witte limousine. Waar gaan we naartoe? dacht ik nog verbaasd.

Maar Luisa zat er ook in en stelde me gerust. ‘Alles komt goed, dat zul je wel zien,’ zei ze en schonk me een whisky uit de minibar in. We kwamen aan bij een motel. Er was een kamer gehuurd. ‘Wat voor kleren moet ik aan?’ vroeg ik. Van de fotograaf kreeg ik een leren slip aangereikt. ‘Ik dacht dat jullie zeiden dat het om kleren ging?’ vroeg ik nog vertwijfeld. ‘Dit zijn toch kleren?’ glimlachte Luisa. Zelf had ze alleen nog maar een rood kanten ondergoedsetje aan. Ook haar zusje was erbij. Ik kreeg nog een glas van het een of ander in mijn hand gedrukt – ik was ondertussen al redelijk aangeschoten – en de fotosessie kon beginnen. Het was de bedoeling dat ik eerst met Luisa naar bed ging. De fotograaf liet ons eerst met z’n tweeën achter in de kamer. Na vijf minuten kwam hij binnen, trok het laken op, bekeek Luisa en zei: ‘Nog vijf minuten.’ Daarna kwam hij weer terug, keek naar de blik in Luisa’s ogen en begon foto’s te maken.”

“Tja, wat vond ik ervan…Ik kan niet zeggen dat ik het erg werk vond voor honderdvijftig dollar per uur. De hotelkamer was altijd voor een hele nacht gereserveerd en vaak bleef ik achter met een van de meisjes. Wat een leventje! Alleen naar de kerk gaan deed ik niet meer. Als ik daar kwam zag ik Luisa staan preken! ‘Sorry God,’ zei ik dan, ‘maar nu kan ik me niet zo goed op u concentreren.’ Ik denk dat God dat wel begreep.”

Toch was Jimmy niet bereid alles te doen wat ze hem vroegen. “Tijdens een van de sessies duwde een zusje van Luisa mijn hoofd tussen haar benen. Dat ging me te ver om voor een fotograaf te doen, en met al die mensen erbij. Ik wilde me niet laten dwingen. Toen werd ik ontslagen.”

Nu was Jimmy niet alleen zijn baan kwijt, maar ook zijn kamer bij de vriendin van Luisa. In een daklozencentrum in Venice Beach ontmoette hij zijn oude vrienden uit skid row. Met een paar van hen besloot hij naar Portland, Oregon te gaan. Daar was veel werk, ze hoopten er een fatsoenlijke baan te vinden.

Jimmy kon er aan de slag in de bouw. Drugs gebruikte hij nog dagelijks. Minder dan voorheen, maar de angst om terug te vallen in een zware verslaving bleef. Om hem heen werd overal gebruikt. Hij besloot te vluchten voor de ellende, sprong op de goederentrein en reisde een paar weken door de Verenigde Staten: Utah, Reno, Las Vegas, Minneapolis, Kentucky. Eten deed hij bij het Leger des Heils, slapen ‘s-nachts in de wagons van de trein.

“De goederentrein is een rijdende verzameling gekken,” zegt hij. “Alcoholisten, Vietnam-veteranen, allemaal mensen op de vlucht voor het leven. Je hoeft niet te betalen voor een plaats in de wagons en dat maakt het een daklozencentrum op wielen.”

Een paar maanden werkte Jimmy op een tabaksplantage in Kentucky. Daar werd hij weer clean: er waren simpelweg geen drugs voorhanden. Op de goederentrein doorkruiste hij het land om uiteindelijk weer in Portland uit te komen.

De vrienden voor wiens slechte invloed hij in eerste instantie was weggevlucht waren er nog steeds. En ook de verleidingen waren dezelfde. Binnen de kortste keren was Jimmy weer in een louche business verwikkeld: het vervoeren van heroïne in ballonnetjes onder de tong. Hij verdiende hiermee snel een fortuin. In een half jaar had hij zeventigduizend dollar binnen. Hij leidde een luizenleventje. “Ik begon met één auto, toen kocht ik er nog een, toen nog een, totdat ik op een gegeven moment vijf auto’s had. Elke auto gebruikte ik voor een ander doel. Zo kon de politie niet bijhouden wat ik precies uitspookte.”

“Toch werd ik uiteindelijk gepakt, voor rijden onder invloed. Tienduizend dollar boete moest ik betalen. De gevangenis mocht ik verlaten op voorwaarde dat ik me een jaar goed zou gedragen. Probation heet dat. Een jaar lang dealde ik niet. Maar gebruiken, dat kon ik niet laten. Ik had nog geld genoeg uit mijn koerierstijd.”

Een jaar lang hield Jimmy zich koest. Een maand later werd hij opgepakt, ditmaal niet door de politie, maar door de immigratiedienst. Jimmy’s strafblad was na zijn jaar voorwaardelijk gewist, maar hij bleef illegaal. De eerste keer dat een Mexicaan de grens oversteekt en wordt gepakt, stuurt de immigratiedienst hem gewoon terug. Maar na herhaalde pogingen volgt een gevangenisstraf. “Mijn vingerafdruk stond geregistreerd. De afgelopen tien jaar had ik al zoveel verschillende namen gehad dat ze daar geen wijs meer uit konden.”

Vandaar. “Dus Jimmy is niet je echte naam?” vraag ik.

“Ik heb Jaime geheten, en Jésus, en Jéronimo, en Jorge. Mijn echte naam is José Luis.”

“Ik dacht al: ‘Yimmi’ lijkt me geen Nahuatl.”

“En ik zag aan je gezicht dat je dat wist. Ik voelde me schuldig dat ik loog. Maar aan de andere kant, jij heet ook geen Maria, hè?” Nee, maar dat heeft een andere reden. Het is nu eenmaal doodvermoeiend om elke keer vijf minuten tevergeefs ‘Maartje’ uit te spellen.

“Jimmy heet ik sinds ik weer in Mexico ben,” zegt hij. “Dat is nu twee jaar geleden. In totaal bracht ik drie jaar achter de tralies door, eerst in Portland, toen in Arizona. Een hel was het. Het enige voordeel was dat ik daar voorgoed van de drugs afgeraakt ben. Na drie jaar werd ik teruggestuurd naar Mexico. Aan de grens gooide ik een muntstuk op; wat wordt het, Yucatan of Baja California? Het werd het laatste, zoals je ziet.”

“Ik kon aan de slag in dit hostel. Hier voel ik me op mijn plek. Ik neem mensen mee naar de bergen, laat ze zien hoe mooi dit land is. Het is mijn land en daar ben ik trots op. En ik weet zeker, als Paul van boven ziet hoe ik nu ben, dan is hij ook trots op mij. Ik heb er spijt van dat ik tegen hem heb gelogen. Maar nu weet ik zeker: I’m doing the right thing.”

Het verhaal heeft me ontroerd. De maan staat bijna vol aan de hemel, het is laat. Sade zingt nog steeds uit de cassetterecorder die naast de lege walvissen staat. Smooth operator. Jimmy pakt mijn hand en trekt me overeind. We dansen, maar raken elkaar nauwelijks aan. No place for beginners or sensitive hearts. Misschien ziet Jimmy mijn vochtige ogen niet. Zachtjes zegt hij: “Je kunt goed luisteren, ik vertel dit bijna nooit aan mensen. Zeker niet aan de gasten van dit hostel.”

Lovefor sale, kweelt Sade.

Jimmy wijst op mijn hals. “Mooie ketting.”

Daar zijn we weer terug in de werkelijkheid. Mario.

“Mooie ogen ook,” vervolgt hij.

Nee, nee.

“Weet je op wie je lijkt? Op Jodie Foster.”

Nee!

“Weet je wat, ik denk dat we allebei een beetje te veel gedronken hebben,” zeg ik. Met één druk op de knop is Sade de mond gesnoerd. “Welterusten,” zeg ik tegen Jimmy. Ik ga naar mijn bed, hem op de binnenplaats achterlatend. Morgen vroeg weer op om naar La Paz te gaan.