23

Rotterdamse in Los Angeles

Twee dagen Los Angeles zijn nogal een cultuurschok na drie maanden Mexico. Ik heb mezelf in slaap gejankt en ontwaak nu langzaam in een totaal andere wereld: eerst gaat één oog open, dan het andere, ik wrijf de slaap er nog eens uit, en langzaam begint de ontnuchterende werkelijkheid tot me door te dringen. Ik was bijna vergeten hoe het leven buiten Mexico eruitzag.

Als een taxi me bij mijn hostel heeft afgezet ben ik pas echt goed wakker. Het mij nu zo vertrouwde Spaans heeft plaatsgemaakt voor knauwerig Engels, het sprookjesachtige Real met de dikke mist voor een miljoenenstad die zich hult in smog, en de donkere hippies voor de blonde meisjes van mijn leeftijd met wie ik een slaapzaal deel.

Het Backpacker’s Paradise mag dan geen vijfsterrenhotel zijn, het doet zijn best om zijn naam waar te maken. In de plastic ligstoelen langs de kant van het zwembad hervind ik drie maanden ontbeerde luxe. De setting is fabuleus. De foto voor de hoes van het Eagles-album Hotel California zou in de schemering van het Backpacker’s Paradise gemaakt kunnen zijn: roze strepen tegen een pastelblauwe lucht en de silhouetten van palmbomen. Op de achtergrond een bandje met The Best of The Doors dat iemand op repeat heeft gezet. De dingen kloppen weer even. Heerlijk.

Opeens klinkt rechts van mij een stem met een typisch accent: “Ook uit Nederland?”

Twee ligstoelen van mij vandaan zit een vrouw te roken. Geblondeerd en gepermanent haar, een zalmkleurig stretch topje op een zwarte minirok en knalrood gelakte nagels. Een rij ringen van boven tot onder in haar linkeroor. Ik heb het goed gehoord, Sylvia komt uit Roosendaal, ‘maar me hart leg in Rotterdam’. Na vijf vragen en evenzoveel antwoorden blijkt dat ze jarenlang in Overschie heeft gewoond, een paar straten om de hoek van waar ik ben opgegroeid.

De avond voordat ik weer naar Mexico ga breng ik met Sylvia door aan de bar van het hostel. We beginnen met het happy champagne hour, meteen na het eten. Een grotere troost kan ik mij niet wensen; een hele avond Nederlands, nee sterker nog, Rotterdams om me heen!

Sylvia is drieënveertig en al een jaar op reis. Man op straat gezet, twee volwassen dochters vaarwel gezegd (“Ik spreek ze aan de telefoon, en elke keer zeggen ze: ‘Ma, blijf jij maar lekker lol hebben daar, hier verandert er toch niets’”), is ze erop uitgetrokken, de wijde wereld in. Van Australië tot Brazilië, van Vietnam tot Californië. In dit hostel werkt ze tijdelijk als chauffeur, backpackers van het vliegveld ophalen en weer wegbrengen.

Ze begrijpt mijn liefdesverdriet maar al te goed. “Ja, das flink klote ja. En het gaat niet over als je ouder wordt, laat ik je dat zeggen. Ik word nog steeds verliefd op gozers van twintig. In India, Argentinië, dat soort landen. Ken je nagaan. Ja, je moet toch door hè, dan krijg je dat. Hou op! Ik heb de ogen uit mijn kop gejankt! Maar je moet ze je niet klein laten krijgen, hoor. De meeste mannen, kan ik je wel vertellen, die moet je gewoon gebruiken. ‘s-Nachts op kauwen en ‘s-ochtends weer uitkotsen. Zo simpel is het!”

Ze ratelt door. “Meid, ik heb dingen meegemaakt, dat wil je niet weten! In Vietnam, in Ho Chi Minh City, daar heb ik denk ik nog de tofste tijd gehad. Daar kwam ik steeds terug en dan kennen ze je op een gegeven moment, hè. Ik reisde toen met een gozer die voor de Lonely Planet werkte. Maar op een gegeven moment ging die weg en toen zat ik in m’n eentje in dat hostes. Vier dollar per nacht. Ik denk: ik moet wieberen hier, veels te duur. Dus ik vraag aan een andere gozer die ik daar heb leren kennen of-ie niet een ander hostes voor me heb, voor twee dollar. Hij zegt: ‘Joh, ‘s goed, kom maar mee, maar het is wel bij een vrouw van het leven.’ Zo noemen ze de hoertjes daar, hè. Dus ik zeg: ‘‘s Prima, doe mij die kamer voor twee dollar per nacht.’ Nou, die avond loop ik de kroeg daar uit, op weg naar huis, loop ik tegen een kerel op, een zeeman. Zo zat als maar kan. Hij kijkt me aan, hij zegt: ‘Met jou wil ik naar bed!’ Ik zeg: ‘Ja, maar ik niet met jou!’, ik zeg: ‘Maar moet jij een meissie hebben dan? Geef mij honderd dollar, regel ik dat voor je.’ Hij haalt zo honderd dollar uit z’n zak, geeft-ie aan me. Dus ik naar dat wijffie, ik zeg: ‘Joh, wat vraag jij voor een wip?’ Ze zegt: ‘Tien dollar.’ Ik zeg: ‘Hier heb je vijfentwintig dollar’ en ik stuur die vent er naartoe. De volgende dag, weet je wat dat wijffie zegt, ze zegt: ‘Ken je dat niet nog een keer voor me regelen, voor vijfentwintig dollar!’ Had ik mooi vijfenzeventig dollar gevangen, als hoerenmadam! Haha!”

Ver na middernacht moeten Sylvia en ik als laatste gasten de bar uitgeveegd worden. Gierend van de lach vinden we evenwicht op elkaars schouders en wankelen terug naar de slaapzaal met stapelbedden.