Eugenio
Eugenio is elf. Hij hangt altijd rond bij de hippies, die met hem dollen alsof hij een leeftijdsgenoot van ze is.
‘s-Avonds verdient hij de kost door met rozen te leuren op volle terrassen. Dat wil zeggen, op die terrassen waar ze hem niet als een straatkat wegjagen: “Kssjt, kssjt!” Een huis heeft hij niet en eten ook niet altijd. Toch stralen zijn ogen van onder zijn lange wimpers.
∗
Wanneer ik op weg van de universiteit naar huis het grote plein oversteek, komt hij vrolijk op me afrennen. “Hallo!”
“Hallo Eugenio,” groet ik terug, “hoe gaat het met je?”
“Heel goed, heel goed,” zegt hij, “mag ik een stukje met je meelopen?”
Ik stem toe en Eugenio slaat een arm om me heen, die net tot mijn middel reikt. Terwijl we door de lange straat met hobbelige keien lopen, kletst hij honderduit. Vragen over zijn familie ontwijkt hij echter. Wat ik wel uit zijn verhaal kan opmaken is dat zijn ouders, broertjes en zusjes in de aangrenzende provincie Guanajuato wonen. Hij heeft ze al maanden niet meer gezien, maar wat er precies is gebeurd blijft onduidelijk.
“Mag ik mee naar jouw huis?” kwebbelt hij verder, “dan ga ik afwassen, oké? Dat kan ik heel goed hoor, afwassen!”
Het incident met Claudia, van wie nog steeds elk spoor ontbreekt, ligt vers in mijn geheugen en even aarzel ik. Wat zijn hiervan de consequenties? Ik schrik ervan mezelf op die gedachte te betrappen. Natuurlijk is Eugenio welkom bij mij thuis.
Toch blijkt niet iedereen daar zo over te denken. Juanita heeft een dochter op bezoek, die Eugenio met zijn gescheurde spijkerbroek argwanend bekijkt wanneer hij langs komt huppelen.
“Dat is een vriendje van mij hoor!” roep ik haar toe.
“Oh, dan is het goed,” zegt ze en verdwijnt weer naar binnen.
Mario is er ook. Hij heeft al boodschappen op de markt gedaan: tortilla’s, bruine bonen, avocado’s, uien, tomaten en kaas. Er is meer dan genoeg voor ons drieën.
Maar eerst heb ik andere plannen met Eugenio. “We gaan om te beginnen jouw kleren eens wassen,” zeg ik vastberaden, “trek maar uit die broek en dat T-shirt.”
Even later sta ik bij de stenen wasbak om het hoekje van het huis zijn kleren op het wasbord schoon te schrobben. Het water kleurt donkerbruin.
Eugenio is in de wasbak ernaast geklommen. Zijn ogen prikken van de zeep. “Wil jij mijn rug even doen?” vraagt hij. Hij reikt me het sponsje van sisal aan. Zijn rug moet ik bijna nog harder schrobben dan zijn spijkerbroek. Ondertussen zit hij als een aapje de rouwranden onder zijn vingers weg te werken.
“Zo, klaar,” zeg ik ten slotte. Eugenio krijgt mijn handdoek. Hij verdwijnt er helemaal in. Dan gaat hij naar mijn kamer om zich af te drogen, maar vrijwel meteen staat hij weer aan mijn rok te trekken.
“Wat moet ik aan?” vraagt hij. Al zijn kleren zijn nu immers kleddernat.
“Pak maar een broek van mij.”
Wanneer ik de was aan de lijn sta te hangen komt er een halfnaakt jongetje met natte haren naar buiten, gehuld in een zwart bloemenrokje dat hij met een stuk touw om zijn middel heeft geknoopt. “Kijk!” roept hij triomfantelijk. Ik schiet in de lach. Eugenio rent op me af en slaat zijn armen om me heen. “Gaan we al eten?”
Alsof Mario het heeft gehoord komt deze naar beneden met de tortilla’s. Met een omgekeerde plastic krat improviseren we een tafel.
Na het eten ga ik in de hangmat liggen. Eugenio nestelt zich tegen mijn borst. “Ik hou hééél veel van je, weet je dat? Je bent hééél lief,” zegt hij. Als antwoord streel ik hem door zijn haar.
Zo liggen we een tijdje te schommelen in de schaduw. Dan sta ik op. De was is al droog en ik overhandig Eugenio zijn broek, T-shirt en sokken. De laatste zijn nog steeds nat en zitten bovendien vol met gaten.
“Mag ik een paar sokken van jou?” vraagt hij. Ik pak een paar sokken uit mijn la.
“En dat T-shirt, mag ik dat ook?” Hij wijst op het T-shirt dat ik aanheb.
Ik schud m’n hoofd. “Nee Eugenio, en nu moet je echt gaan.”
“Mag ik niet nog even blijven? Ik ga de afwas toch nog doen?”
“Die doen wij wel,” stel ik hem gerust.
Morrend strikt hij zijn veters. Dan geeft hij me nog een omhelzing, schudt Mario de hand en loopt het pad af, naar de straat. Ik plof neer op mijn bed en kan niet ophouden met huilen.