3

Solo vallen en opstaan

Na een nachtje ongestoord bijslapen aan de veilige steiger in Santander word ik laat in de ochtend wakker. Ik voel de drukkende warmte al flink rond de kajuit hangen, maar blijf nog even liggen, want eindelijk een dagje vrij hebben zonder noemenswaardige plannen voelt als een enorme rijkdom. Eigen baas en niemand die me bevelen kan. Pas als m’n maag onophoudelijk begint te rammelen kom ik in actie. De boordaccu’s zijn bijna leeg en omdat ik wil laden steek ik mijn hoofd buiten het kajuitluik om wat met de stekkerdoos te klooien. Daar komt de havenmeester net aan met twee vuilniszakken vol gewassen kleren. Wat een service, ik voel me verwend.

‘Muchos gracias!’

‘De nada!’ antwoordt hij en hij begint zonder dat ik het vraag al zijn walconnectie door te meten en wat in het schakelkastje te pielen, zodat ik even later ook stroom heb. Top! Ik breek een flinke homp vers stokbrood af, bak er een kingsize ei bij, schenk een half pak jus leeg in een grote mok en zet me dan met Beethoven op de achtergrond aan een stralende zondagmiddagbrunch.

Aan het einde van de middag fietst de havenmeester nog eens langs en informeert of alles echt bien is. Kennelijk heb ik hem gisteren nogal verbaasd met mijn enthousiaste reactie toen ik hoorde wat het havengeld was. Dankbaar voor zijn zorg nodig ik hem uit aan boord. Maar al te graag kijkt hij het kajuitje rond en wil hij weten waar ik allemaal met BoB geweest ben. Hoe leg ik dat uit?!

Ik pak de atlas erbij en ga met mijn vinger langs de kusten van de Golf van Biskaje. Hij maakt een klein fluitgeluidje en begint in het Spaans dingen te vragen die ik totaal niet begrijp. Met zijn hand mijn hele bootje aanduidend zegt hij plechtig: ‘Barco.’ Schip dus, si. Nu begint hij op zijn vingers te tellen: ‘Uno, dos, tres…’ en al snel belanden we bij het cijfer tien en krab ik me nog eens achter de oren. Mijn beurt! Ik start in het Engels met ‘boat’. En vervolg tellend met mijn handen: ‘One, two, three,…ten!’

We beginnen er lol in te krijgen: steeds als de een iets aanwijst, geeft de ander er een woord voor. Veel namen van kleuren, voedselsoorten en zeiltermen komen voorbij en natuurlijk noemen we beiden veel meer dan we kunnen onthouden, maar we zijn zo wel over de grootste communicatiedrempel heen en delen inmiddels meer dan een doorsneehavenmeester en -passant.

Als ik de volgende morgen uiteindelijk de zee weer opga, geven we elkaar een stevige hand en een begrijpende knik. Een gebrekkig gesprekje als dat met hem is me in deze tijden van schaarse contacten enorm dierbaar.

 

Laat in de namiddag lig ik nog te dobberen en fanatiek met de spinnaker te klooien om elk zuchtje wind te benutten. Het solo-zeilen geeft me afleiding, zodat ik het liefst van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat op het water ben. Continu scherp moeten zijn voor eventuele stromingen of ondieptes, weersveranderingen en mijn eigen fysieke toestand maken het tot een leuk spelletje waar ik zelfs aan verslingerd raak. Alles is beter dan stilliggen op een uitgestorven ankerplek, eenzaam het happy hour door zien te komen en nog voor zonsondergang m’n kooi opzoeken zonder me nuttig te voelen.

Het wordt avond en het is nog een flink aantal uren naar de volgende haven. Dat gaat nachtwerk worden. Mooi! Opgewekt trek ik warme kleren aan en zet de schakelaar van het driekleurentoplicht om. Een nachtje solo op zee klinkt als een prima verzetje. De wind neemt af, draait, komt terug en uiteindelijk ploegt BoB met de wind op de kop verder. Het wordt laat en ik ben moe. Maar ik durf het roer eigenlijk niet over te geven aan mijn elektronische stuurmaat; dat apparaat heeft geen ogen, noch gevoel, en vreet alleen maar stroom.

Na middernacht geef ik me toch gewonnen. De hele nacht sturen is natuurlijk onzin als het niet hoeft, en zóveel verkeer is er nou ook weer niet. Gewoon voor de periode van een hazenslaapje vertrouwen op waarnemingen en even liggen. Ik stel de wekker in, hang die met een touwtje om m’n nek en sluit na een controleronde telkens voor tien minuten mijn ogen. Daar blijft het overigens bij, want door de zwiepers die de boot maakt kom ik voortdurend los van mijn kooi en door de spanning kan ik niet eens aan uitrusten denken.

Zes hazenslaapjes verder begint naast de deining ook de wind toe te nemen. Het wordt tijd voor een kleinere fok en vanwege het vele buiswater doe ik m’n zeilpak maar aan. Drie blauwe plekken rijker kom ik opgetuigd naar buiten, klaar voor onder water. Ik steek mezelf een hart onder de riem: ‘Ed, dit is leuk, jongen, dit is je hobby!’

Een paar minuten later is het voorzeil verwisseld voor een kleiner en kruip ik terug naar de kuip. Daar hijs ik de fok, breng met een ruk aan de schoot het klapperende doek tot zwijgen en plof neer op de kuipbank. Mijn hart bonkt door de spanning, mijn hoofd door slaapgebrek en BoB door de combinatie van een rommelige golfslag en te weinig zeil. Spanning en wilde bewegingen nemen af – nu de moeheid nog.

De gehele nacht houden de draaiende wind en het chaotische golvenpatroon me volop bezig. De stuurautomaat kan het amper aan, waardoor hazenslaapjes van zelfs maar een paar minuutjes er voortdurend bij inschieten.

Als het licht wordt neem ik zelf het roer maar weer, nauwelijks uitgerust en inmiddels flink geprikkeld. Het kost me veel moeite de laatste mijlen tot de haven positief te blijven. Ik krijg steeds meer de pest in, over van alles; zo vind ik mezelf een enorme stumper als ik de zak cruesli om laat vallen en word ik boos op mezelf als ik me aan een lier stoot en mijn hand bezeer. Als ik het te warm krijg, trek ik vloekend mijn zeilkleren uit; even later ontplof ik bijna als door een golf buiswater mijn droge, schone T–shirt drijfnat raakt.

‘Waar blijft die fucking haven?!’

Dan, eindelijk, ‘zand in zicht!’ Het is al aan het einde van de ochtend en ik zie het strand van Ribadesella voor de boeg opdoemen. Daar moet ik door de branding vlak langs varen om de havenkom van het vissersplaatsje te bereiken. Alles wat ik daarbij doe gaat in slow motion en alles eromheen in sneltreinvaart, maar aan het einde van de wildwaterbaan wordt BoB wonderwel netjes uitgespuugd. Ik haal opgelucht adem, maak mijn lijflijn los en wil bijna in applaus uitbarsten als ik bedenk dat ik natuurlijk zelf die kamikaze-gelukspiloot ben.

Wakker blijven! Kijk, daar is de steiger al. Als ik dus zo rechtdoor vaar en…

‘Hé!’ Lichtelijk geïrriteerd kijk ik opzij, opgeschrikt uit mijn mijmeringen. Er staat iemand naar me te fluiten, schreeuwen en wijzen. Geen idee wat-ie bedoelt, bovendien ken ik de vent niet eens. Ik heb wel wat beters te…

‘O shit!’ Nog net op tijd heb ik in de smiezen dat de diepte sterk afneemt en ik BoB bijna op een zandplaat parkeer. Ik geef een ruk aan het roer, neem gas terug en blijf gespannen de dieptemeter in de gaten houden. ‘Gelukkig!’ Met een rode kop zwaai ik nog een keertje naar de kant, maar de man is in geen velden of wegen meer te bekennen.

Het is half twaalf als ik eindelijk afmeer. Er komt een zwaarlijvige figuur met stevige pas op me aflopen en opgelucht dat iemand zich om me bekommert vaar ik relaxed op de kant af. Ik doe de landvast achter en die Spanjaard zal de punt vast wel even pakken. Als ik opkijk staat de man daar met zijn armen over elkaar te lachen. Mooi is dat, nou moet ik nog naar voren sprinten om de boeg vast te leggen voordat die wegwaait. Nu ja, in ieder geval is een ontspannen sfeer bij formaliteiten altijd beter dan een vijandige. Maar wat wil deze man dan?!

Als ik opsta en hem vragend aankijk, zegt hij met barse stem in gebrekkig Engels dat dit een privéhaven is…Ja hoor, dat kan er ook nog wel bij! Ik zucht diep.

‘But you stay two nights here is O.K.? Vale!’

Gratis twee dagen in een privébox liggen, toch nog een opsteker! Opgelucht duik ik de kajuit in en met diep respect voor alle ‘s nachts doorvarende solozeilers op de zeven zeeën houd ik een stevige siësta. Als ik weer wakker ben, besluit ik het voorlopig maar bij kleinere tochtjes te laten.

Nachtleven in Gijon

Om half negen zeil ik de haven van Gijon binnen. Perfecte timing! Etenstijd is hét tijdstip om een haven binnen te lopen, want ook een havenmeester moet eten. Zo kan ik ongemerkt binnenvaren en rustig een schuilplaats zoeken. Naast een grote hoge zeilboot op veilige afstand van het havenkantoor leg ik aan, tuig BoB af, plug de walstroom in en ga tevreden met een biertje en een zak chips in de kuip zitten.

Het is tien uur en donker, dus moet de kust nu wel veilig zijn. Ik klim de loopplank op, zie dat mijn kleine bootje inderdaad volledig achter de grote buurman schuilgaat en slenter tevreden langs het al gesloten havengebouw. Geen gratis douches zo te zien, maar wel een weerkaartje! Morgen zon en weinig wind…nou ja, maar even lekker rondkoekeloeren in de stad!

 

Het centrum is een doolhof van straten en stegen met veel bars, restaurants en kraampjes die rond dit tijdstip nog steeds open zijn. De gezellige drukte doet me goed. Pas als mijn benen wat moe worden, denk ik aan omkeren.

Kijk, hier is een grote straat, gewoon doorlopen. En nu weer die kleine steeg, dat plein, een standbeeld, een park, nog een grote straat en…Hé, dit is nou diezelfde grote straat of…? Vier winkelstraten, zeven steegjes, twee pleintjes en een park verder gaat de twijfel toch aan me knagen.

Ik strijk neer op een parkbankje om na te denken. Mijn navigatie-instinct laat me gloeiend in de steek! Daar zit ik dan, naast een snurkende zwerver, zonder Spaans te spreken en zonder kaart of kompas.

Ah, kijk! Een hotel! Ik strompel, onophoudelijk gapend, naar de receptie. Die blijkt alleen Spaans te spreken. Als ik na veel verwarring het toverwoord ‘puerto’ uitspreek, wordt het de twee heren achter de balie ineens duidelijk wat die grote buitenlander wil, zo midden in de nacht. Ze pakken allebei een plattegrondje en pen, vechten om de eer mij te mogen vertellen waar ik ben en bediscussiëren hoe ik terug moet komen. Ik bedank ze hartelijk, wens ze een ‘buenas noches’ en zet behoedzaam de terugreis in. Nooit meer van de boot af zonder plattegrond!

De volgende dag doe ik met een vinger op de kaart mijn boodschappen in de drukke stad. Overal straatmuzikanten, terrasjes stampvol Spaanse koopverslaafden, luxe cafés met zakenlieden strak in het pak, maar naar een kruidenier, slager en bakker moet ik zoeken.

Als ik om negen uur met drie stokbroden onder de arm het havengebouw nader zie ik drie mannen bij de ingang staan. Havenmeesters? Straks moet ik toch nog lappen. Ik maak dus maar een extra ommetje. Als de onschuld zelf keer ik om half tien terug en vind het havenkantoor weer gesloten. Bingo!

 

Half zes gaat de wekker af. Ik wrijf de slaap uit m’n ogen, zet theewater op en maak de boot klaar voor vertrek. Even later duw ik zachtjes af en klim aan boord. Zo ver mogelijk weg van alle andere boten gedobberd start ik de motor en vaar zo geruisloos mogelijk naar buiten. In het havenkantoor is het donker.

Buiten de pieren voeg ik me bij een optocht van kleine vissersbootjes. Ik zet zeil en durf nu ook de navigatieverlichting aan te doen. Met een zacht briesje glijden we de gladde zee op. Na de drukte van de vissers is het stil om me heen en herinnert alleen het klotsen van het water tegen de romp me eraan dat BoB mijlen aan het maken is. De lucht wordt nu lichter, krijgt een roze kleur en even later rijst een gloeiende oranje bol op uit het water. Meeuwen maken schreeuwend duidelijk dat ze wakker zijn, een school vliegende vissen springt door het water en in de verte zie ik de vin van een dolfijn door het water snijden. Ik geniet.

Langzamerhand krijg ik toch wel behoorlijk behoefte aan contact met mensen. Bij de bakker om een brood vragen of in het Tourist Office informeren naar een pinautomaat levert nou niet echt diepgaande gesprekken op, maar met mijn beheersing van het Spaans zit er niet veel meer in. Ik begin daarom uit te zien naar andere buitenlandse zeilers. De Spaanse ria’s schijnen erg mooi te zijn en die riviermondingen zijn een populaire bestemming – daar wil ik dus heen. Liever de komende weken wat minder mijlen afleggen en een paar ria’s uitvoerig bekijken dan nog langer met m’n ziel onder de arm ronddobberen. Naar de eerste ria is het niet meer zo heel ver. Voor even solo is leuk, maar ik houd toch wel erg veel van mensen!

 

Als ik de Ria de Ribadeo opvaar, zie ik in de haven naast de vele Spaanse ook een flink aantal andere Europese vlaggen. Bij één boot zie ik geen vlag…tot ik naar boven kijk en boven in de mast een bekende driekleur zie wapperen. Fantastisch! Dat wordt straks lekker Nederlands kletsen, en grijnzend leg ik de boot vast. Ja hoor, daar komt al een zongebruind stel mensen nieuwsgierig op me aflopen. Hollanders? denk ik hoopvol.

‘Jij hebt vast wel zin in een borrel!’

Eindelijk mensen die me begrijpen! Even later zit ik in de kuip van de Witte Raaf, een mooie klassieke 40-voeter en de langgekoesterde droom van de vertrekkers Petra en Jan Willem. Ik voel me de koning te rijk: terwijl hij een heerlijke maaltijd bereidt, brandt zij een paar mooie albums voor me en luister ik intussen naar de muziek. We laten ons de wijn goed smaken en kletsen tot middernacht door. Ze zijn nieuwsgierig naar mijn bootje en komen dus nog even buurten bij BoB, terwijl ik niet op kan houden met praten. Wat heb ik dit gemist, zeg! Het is uiteindelijk twee uur als ik ga slapen. Ik voel me geweldig.

 

De dagen daarop komen we elkaar elke namiddag tegen in een van de ria’s en telkens gaan we vlak bij elkaar voor anker. Het zijn in meer dan één betekenis warme avonden: in de verdwijnende avondzon lichten de bergen in de verte nog prachtig op, de rivier kabbelt zacht langs de romp van de boot en op het achterdek van de Witte Raaf gloeien de kooltjes in de barbecue aangenaam. Onze gesprekken gaan van het koele, nu herfstige Nederland naar de verre, lonkende, Atlantische horizon.

Mijn twee nieuwe ouders – want zo zien ze zichzelf graag – vertellen dat ze al een dikke twintig jaar over deze reis hadden gefantaseerd en ervoor hadden gespaard. Ooit zijn ook zij begonnen op een bootje van zes meter. Hun jarenlange droom – de ‘plas’ oversteken naar de Caribbean en hun droomreis maken – wordt na al die jaren eindelijk werkelijkheid.

Jan Willem is niet zo’n ontzettende waaghals, hecht vooral waarde aan een ruime kombuis voor zijn smaakvolle warme happen. Petra is juist de stoere van het koppel, die graag het voordek opklautert om zeilen te wisselen, de koers bepaalt en bovendien geen blad voor de mond neemt. Ik hoor ze geregeld binnen op vrolijke toon met elkaar kibbelen terwijl ik in de kuip zit met een wijntje voor m’n neus.

‘Jan Willem, geef die fles nou eens even door!’

‘Ja hier, mens, maar ik vind deze muziek dus helemaal niks!’

‘Zet dan zelf eens iets op; doe je toch niet!’

‘Jij vindt immers dat ik geen smaak heb!’ ‘Ewoud, zeg jij eens wat!’ Willen ze nou muziek horen of mijn mening?! ‘Eh…’ zeg ik en kies de veilige optie: ‘Supertramp!’ Petra straalt en graait in de cd-map, terwijl Jan Willem zich hoofdschuddend terugtrekt.

 

Een uur later is er buiten alleen nog het donkerrode licht van de nasmeulende bbq in een voor de rest donkere omgeving. In de kuip zitten we zachtjes te praten, over ons leven in Nederland, familie, vrienden en werk. Hoewel ik echt wat meer van hén wil weten, onderwerpen zij me om beurten aan een kruisverhoor – en ik vind al die aandacht ook bepaald niet onaangenaam. Na verloop van tijd hebben ze zich een beeld gevormd van wat ik in de toekomst ga klaarspelen:’…succesvol manager, je doet een paar zeilraces en je schrijft een boek over je avontuur. Je hebt alles wel door en je doet het wel even…’

Hier word ik nou zo moe van, dat wordt nou zo vaak gezegd! Maar het gaat echt niet vanzelf! Ik kan het alleen niet uitleggen.

 

Na de afwas roei ik weer terug naar mijn kleine hobbelpaard. Jan Willem en Petra hebben aangegeven morgen een flink eind op te willen schieten door richting Camarinas te zeilen, voorbij La Coruña. Het is een fors stuk varen en er wordt harde wind voorspeld. Ik wil nog even blijven; het weer staat me niet aan. Bovendien wil ik wel weer eens goed bijslapen, want ik vaar in m’n eentje en doe bovendien altijd een stuk langer over een dagtocht. Maar wat zal ik ze missen, deze bijzondere mensen met wie ik in een korte tijd een sterke band heb gekregen. De maaltijden samen, de wandelingen met z’n drieën, de gesprekken, de grappen, de rustige uren die ik – gewoon in een hoekje van de Witte Raaf  – heb doorgebracht met lezen, zo thuis als ik me daar voelde…Een kleine acht uur later ontbijten we voor het laatst samen, waarna ik mijn twee goede vrienden uitzwaai.

Het is erg stil en vooral leeg, weer alleen op m’n bootje. Mijn discman heeft al een maand geleden het loodje gelegd, maar tot overmaat van ramp heeft ook de boordstereo er de brui aan gegeven! Onwillekeurig luister ik aandachtig naar de golven die tegen de romp klotsen, valwinden uit de bergen die over het dek heen razen en de ankerlijn die zorgwekkend maar vooral irritant over het dek kraakt en schuurt. BoB blijft niet rustig achter het anker liggen, maar heeft de hebbelijkheid om voortdurend aan de ankerlijn heen en weer te varen. Ik erger me daar wild aan. Vannacht draaide de ankerlijn daardoor zelfs om de kiel heen, dus kon ik om drie uur ‘s-ochtends – stikdonker was het nog – het ijskoude water induiken om op de tast die lijn vrij te trekken. Die rotwind trekt zo te horen alleen maar aan; gaat het wel goed met het anker zo? Zit het goed vast? Ik ga naar buiten, zwengel de motor aan en geef ter controle flink wat gas achteruit. BoB blijft keurig op z’n plek, maar toch…Wat doe ik hier, waarom moest ik zo nodig alleen op pad? Ik kijk om me heen. Roestige vissersschuiten die uitvaren hellen als verminkte monsters over als ze door de wind worden gegrepen. De motoren bulderen om de branding te trotseren en alleen een paar vette rookpluimen blijven achter boven het witte zeeschuim, als het zoveelste schip achter de pier verdwijnt. Die boten hebben in ieder geval nog een degelijke diesel om de zee mee op te stomen; ik lig hier met een weekendzeilertje alsof het een stralende zomerdag is. Mijn gedachten dwalen terug naar mijn afscheidsfeest, alweer maanden geleden. Ik sta een beetje stoer te doen met een grijnzend gezicht en wuif alle twijfels van anderen weg. ‘Echt? Nou Ed, je bent een rare, maar je moet het zelf weten…Al die eenzaamheid, afzien op zee…Sterkte, en als het niks is kom je gewoon weer terug, joh!’ Gelach, vrolijke muziek en glazen bier. Ik hoor het geproost, echoënd geschater, en voel nu pas de naïviteit van mezelf. Woede borrelt in me op, wat een sukkel ben ik toch! Nu ja, eerst maar even twee uur siësta en daarna zien we wel verder.

Als ik weer wakker word, voel ik me niet veel beter. Het is warm en ik ben lui. Kom op Woud, laat je niet kisten! Ik pomp m’n rubberboot op, trek wandelschoenen aan en peddel naar de kant. Ik kies steeds de weggetjes heuvelopwaarts en al vrij snel raak ik het verkeer en de drukte kwijt. Terwijl ik naar boven klim, passeer ik veel oude boerderijachtige huizen. Bij de meeste staan schuurtjes op stevige, lange palen met talrijke kieren voor de ventilatie. Het idee hierachter is dat ongedierte niet de kans krijgt om aan de daar opgeslagen oogst te knabbelen. De weg gaat over in een zandpad, een vrij diepe geul door kleiachtige, droge grond, en wordt overschaduwd door bomen. De temperatuur is hier een stuk aangenamer. Uiteindelijk kom ik op een prachtig uitkijkpunt uit. Vanaf hier is de hele ria te overzien. Ik ga zitten en kijk. Mijn gedachten komen tot rust, mijn onrust ebt weg. Ja, al dit moois ligt toch maar voor me open!

Terug aan boord besluit ik om me maar eens culinair uit te leven. Jan Willem heeft me geleerd dat er op deze wereld meer bestaat dan pasta met tomatensaus, of gekookte aardappels met blikgroente. Tijdens het koken vis ik een lauw biertje van onder de vloer vandaan en proost: ‘To absent friends!’

 

Torre de Hercules komt in zicht. Ik staar naar de havenpier…dit is hét moment! Hier heb ik al weken naar uitgekeken en talloze keren over gefantaseerd: mijn aankomst in La Coruña!

Prachtige raceboten met peperdure zeilen zijn voor de haven aan het wedstrijdzeilen, maar ik heb daar nauwelijks aandacht voor. Vol verwachting steek ik BoB op in de wind, gooi het anker vlak bij Club Nautico overboord en kijk om me heen naar de vele jachten. Vijftien buitenlanders! Vrolijk berg ik het grootzeil op, zwaai intussen naar een Nederlander die ergens verderop aan een mooring ligt en begin de fok op te vouwen. ‘Tijd voor een biertje om de aankomst te vieren…!’ denk ik gapend, hardop.

‘Nou,’ zegt een stem naast me, ‘stap dan maar in!’

Ik schrik op, val bijna van het voordek, en merk dan pas dat de Nederlander van de boot die ik daarnet zag, in zijn bijbootje aan is komen varen. Ik laat de fok voor wat hij is en klim over de reling. Een uitnodiging voor een drankje en een praatje is het laatste wat je als solozeiler afslaat!

Als ik aan het eind van de dag in het clubgebouw een lekkere douche neem, denk ik terug aan de vorige keer dat ik hier het zout van mijn lijf heb gespoeld. Dat was met mijn ouders en zussen. Gewapend met grote stukken zeep, flessen shampoo en handdoeken enterden we dan als gezin het havengebouw en namen we de trap naar de eerste etage, naar de authentieke doucheruimte. We hadden toen samen in vijftig uur ‘even’ de Golf van Biskaje getrotseerd; nu ben ik hier zelf na veertig dagen gekomen – en daar ben ik minstens zo trots op. Ik kies dezelfde douche als toen en blijf er minstens een halfuur rondklooien. Uiteindelijk neem ik zelfs een foto van het witgeschilderde en hier en daar afgebladderde houten interieur.

Rinkelend winkelen

La Coruña is de eerste echte stad die ik aandoe tijdens mijn soloreis. Veel luidruchtige Spanjaarden, toeristen, muziek, geschreeuw, geuren, straten, pleinen, hectiek, chaos. Heerlijk na alle kleine, soms wel aardig bekrompen en benauwende vissersdorpjes. Hier kan ik gaan en staan waar ik wil, zonder voortdurend bekijks te hebben. In deze mensenmassa val ik niet zo op, en er zijn hier gelukkig méér blonde slungels.

Na al het afzien van de laatste weken, vind ik dat het wel eens tijd is om een omvangrijke berg heerlijkheden bij de lokale supermarkt in te slaan. Een welgestelde maag zorgt immers voor een welgestelde geest. Ik word er altijd erg gelukkig van als ik na een flink maal geen pap meer kan zeggen; reden te meer dus om me eindelijk eens over te geven aan een onbekrompen shopaanval.

Op de bonnefooi duik ik een heuse supermarkt in. Het eerste kwartier wandel ik alleen maar langs de schappen, me vergapend aan het assortiment. Het duizelt me. Lange tijd heb ik niet zoveel keuze meer gehad en nu moet ik ineens tussen al die andere winkelwagentjes door manoeuvreren en besluiten wat ik in mijn karretje moet mikken. Heb ik eigenlijk wel rozijnen nodig? En is het niet slim om nog wat crackers in te slaan voor als het brood erg oud is? Hoeveel eieren had ik nog aan boord? En wat is dit voor een gekke verpakking?

Na een uur actief prijsvergelijken, mensen bekijken, denken en spullen in mijn winkelwagen laden sjees ik naar de kassa met de kortste rij. Welgeteld dertien plastic tassen zijn nodig om mijn koopwoede te vervoeren, maar no way dat ik die hoeveelheid twintig minuten lang lopend kan meezeulen naar de haven! Tegen die tijd zullen mijn vingers volledig afgeknepen en paars zijn. Dan maar gewoon met het winkelkarretje op stap, niemand die er in zo’n grote stad moeilijk over zal doen!

 

Kennelijk werkt dat in Zuid–Europa toch net even anders. Alsof de paus de stad met een bezoek komt vereren, zo gebiologeerd staat Jan en alleman me aan te staren. Ik besluit om te doen of mijn neus bloedt, duw het oorverdovend rammelende winkelkarretje over het mooie stadsplein, en zet met verstand op nul en blik op oneindig de reis voort. Ik voel aller ogen in mijn rug branden en mijn hoofd steeds groter en roder worden. Zo snel mogelijk aan de overkant dit plein af, de mensenmassa voorbij. Pfieuw!

In de namiddag sta ik voor een dilemma: het karretje moet weer terug! Deze keer neem ik geen onnodige risico’s, maak een flinke omweg om het stadsplein en de keien heen en haal pas opgelucht adem als het karretje in de parkeerbox klikt.

Done.

Met de wind wil het nog niet echt vlotten, dus ik blijf nog een paar dagen in de haven. Ik rommel wat, slenter af en toe door de binnenstad, vul de bootvoorraden aan en probeer BoB weer shipshape te krijgen. Nu ik toch allerlei gespecialiseerde winkels in de buurt heb, ontferm ik me weer eens over de radio, die nog steeds zwijgt als het graf. Een uur lang zuchten, kreunen, steunen en een scheldwoordenvloed later concludeer ik dat techniek nog steeds niet tot mijn favoriete hobby’s behoort. Maar even een hulplijntje inschakelen.

Ik roei naar de kant en zie ook nu weer de Duitser, die gewoontegetrouw vriendelijk zijn hand opsteekt. In het Engels start ik een babbeltje: ik vraag hoe het met hem is en al snel vertelt hij honderduit over z’n boot.

‘And how do you cope with problems like damaged electronic equipment?’

‘Well, to be honest I’m quite good at repairing things, so I…’

‘In that case…Could you do me a favour?’

Twee minuten later zitten we in de rubberboot op weg naar BoB en leg ik hem uit wat er ongeveer aan de hand zou kunnen zijn. Ook hij loopt het hele apparaat na, maar kan evenmin iets vinden. Dan zou het toch aan de zekering moeten liggen. Mijn eerder getrokken conclusies blijken dus niet geheel achterlijk te zijn en met herwonnen zelfvertrouwen roei ik de man terug. Hij leent me nog een handige set schroevendraaiers en ik klooi energiek verder, tot ik plots de kapotte zekering te pakken heb. Geniaal! Nog dezelfde dag zit er een nieuw exemplaar in en schalt ‘Jackie Wilson Said’ van Van Morrison uit de speakers: ‘Let it all hang out!’

‘s-Avonds maak ik een mooie, maar vooral ook eenzame wandeling naar de enige Romeinse vuurtoren ter wereld die nog in werkende staat is. Voor zeevarenden een vertrouwd en geruststellend baken, maar hier op het land is het een afgelegen, doodse plek. Gepimpte auto’s racen af en aan en vanuit een verlaten café galmt harde muziek over straat. Op de terugweg dwaal ik besluiteloos door het centrum. Lusteloos en tegelijk rusteloos voel ik me. Ik loop door naar het einde van de pier, die uit gigantische betonblokken bestaat. Starend naar de schuimende zee neem ik me voor om brieven te gaan schrijven aan alle vrienden en vriendinnen die me vanavond door het hoofd zijn geschoten.

Terug aan boord kan ik de slaap niet vatten. Ik rits de slaapzak open, gris wat kleren bij elkaar en stop de oude laptop in m’n rugzak. Vijftien minuten later zit ik in de welbekende doucheruimte aan de wastafel te tikken, terwijl de computer zoetjes aan het voor scheerapparaten bestemde stopcontact lurkt. Met nieuw enthousiasme vliegen mijn vingers over de regels en persoon voor persoon werk ik de lijst in mijn hoofd af. Een paar uur later, als ik op de ‘save’ – button klik, verschijnt de eerste roze dageraad door de stoffige raampjes. Ik wacht tot de floppydrive stopt met rammelen, beloof mezelf om over een paar uurtjes met de diskette een internetcafé op te gaan zoeken en slaap vervolgens als een blok.

 

Ares, een klein vissersdorpje. Na La Coruña lig ik er voor anker en verbaas me over de rust die er heerst. Geen toeters en ruis, alleen af en toe wat geschreeuw van voetballertjes op het strand. Als ik ‘s-morgens eindelijk eens wind zachtjes door het want hoor fluiten en buiten een blauwe lucht en stralende zon zie, grijp ik deze kans met beide handen aan. Een krap uur later hijs ik de zeilen en baan ik me door de wilde zee die voor de ingang staat een weg naar buiten. Een pleziervisser vindt het maar al te interessant, zo’n solozeiler die zonder gebruik van de motor ankerop gaat. Klappend en met de duimen omhoog roept hij: ‘Buenos dias!’ als ik langsvaar. ‘Hola senior!’ brul ik over het water en zwaai vriendelijk naar hem. De wind is zuidwest en dat betekent kruisen naar Camarinas, maar er is in ieder geval genoeg wind om behoorlijk te zeilen!

Op open zee komen er stevige vlagen over. De zee plooit zich nu als een harmonica: hoge steile golven en daartussen gaten waar BoB precies inpast. Ik moet wel erg hard aan de helmstok sleuren en besluit daarom het grootzeil gelijk maar dubbel te reven. Een heel geworstel op het gladde dek van m’n hevig springende bootje. Een lokale rescueboot vaart langs, houdt vaart in en observeert hoe ik sta aan te klooien. Ik steek m’n hand op: ‘Niks aan de hand, joh!’ In het stuurhuis wordt een duim omhooggestoken en de vele paardenkrachten beginnen te gieren. De sterke romp komt op snelheid, ramt een golf, landt weer op het harde water en stuitert verder over de kolkende zee. Ik zou nu best in hun schoenen willen staan: lekker in een warm kajuitje zitten en ‘eventjes’ in een half uurtje de afstand afleggen waar ik de hele dag voor uitgetrokken heb.

Terug in de kuip trek ik de grootschoot aan en merk dat ik te veel heb gereefd. Ik word steeds door de klotsende watermassa teruggezet, dit schiet niet op! Weer naar voren dan maar. Ik haal een van de eerder gezette twee reven eruit. Even later neemt de wind af, en zuchtend haal ik dan dat andere rif er ook uit. Om het spannend te houden komt twee minuten later de wind ineens terug en kan ik opnieuw een rif steken.

Ik trim grootzeil en fok nog een keer, concentreer me op de golven en zet me intussen schrap om niet uit de kuip te worden gesmeten. Dan zie ik plotseling op het voordek de rubberboot – die daar onder het zeilen altijd opgevouwen ligt – naar lij glijden en in het water belanden. Het grijze geval bungelt alleen nog met de dunne landvast aan de mast. Snel koppel ik de stuurautomaat aan, haak mijn lijflijn vast en kruip naar voren. Ik worstel het zware natte pak weer aan boord en trek het met me mee naar achteren, naar de kuip. Daar gekomen moet ik snel het roer weer overnemen, want de automaat kan het stuurwerk niet aan waardoor BoB gevaarlijk overhelt.

Ik zit nog steeds in een korte broek en een T–shirtje te sturen, door en door nat van het koude buiswater. Maar ik durf niet bij het roer weg om m’n pak aan te trekken. Bij deze wind en zee ben ik een gevangene van de helmstok.

Twee uren worstelen later zit ik zo’n tien mijl uit de kust. Ik had gehoopt hier een rustiger zee te vinden, maar BoB stampt alleen maar heviger. Elke keer dat de boot een flinke puntgolf pakt, rammelt de hele romp en liggen we vrijwel stil. Om me heen is alleen maar onheilspellend donkerblauw, wild klotsend water. Het is gaan regenen en ik krijg bakken water recht in mijn gezicht geblazen. Boven op golftoppen speur ik zo nu en dan de horizon af. De kust kan ik niet meer zien, omdat die bedekt is met grauwe, mistige wolken. Er komt een vissersboot aan. Anders zwaaien vissers altijd naar me, maar nu hebben de mannen net als ik beide handen voor zichzelf nodig. Het lijkt erop alsof dit nooit meer voorbij zal gaan. Alsof er hiervoor ooit in een sprookje een lieve, stralende wereld bestond, terwijl ik nu langs de afgrond vaar en steeds dichter langs het randje balanceer. Grauw, grijs, eenzaam, koud, kil, leeg, alleen. Ik voel me ontmanteld, naakt, vernederd. Verdomme, ze krijgen me niet klein. Niet nu!

Nog een uur later zie ik wel land. Ik neem een dwarspeiling, en die brengt goed nieuws. Vrijwel zeker dat ik nu in één keer Ria de Camarinas binnen kan varen. Ik ga overstag, zet de fok stevig door en probeer zo goed mogelijk aan de wind te sturen, want nu komt het erop aan! Maar er is geen vaart in te branden. De mentale kater is nauwelijks te harden als ik toch nog zes keer overstag moet voordat ik de rivier op kan varen. Ik knars met mijn tanden, m’n benen vallen nu constant in slaap, ik ril onophoudelijk van kou en spanning en ik worstel om mijn pijnlijk stekende, zoute ogen open te houden. Maar dondersgoed opletten is nu geboden, want overal om me heen rollen forse brekers en ik moet die ruim van tevoren zien aankomen om ze te kunnen ontwijken. Kruisend heb ik daar veel ruimte voor nodig en aan de buitenboordmotor heb ik in deze omstandigheden helemaal niets. Kom op, Ed, doorgaan!

Eindelijk kom ik in beschut water en wordt de zee rustiger. Ik zie tussen mijn natte haren door de oever langs glijden. Het grauwe weer geeft het vriendelijke kustlandschap een grimmig aanzien. Het contrast tussen de vrijwel zwarte lucht en de groene, sappige heuvels is enorm. Op de kant zie ik kleurrijke huisjes, waar vlak voor de zee bulderend en schuimend tegen de rotskust aanklettert. Bomen en bloemen staan als hoepels gespannen door de wind, wat rondslingerend plastic afval suist door de lucht en de aangename, sappige geur van donkergroen gras wordt in vlagen volledig tenietgedaan door de doordringende, zilte lucht. Het ziet er onheilspellend uit, alsof de vredige kust lijdzaam toekijkt hoe de ruwe zee en wind haar ruïneren. Niet laten afleiden nu de finish bijna in zicht is. Concentreren, focussen op het einddoel en daar alle energie op richten.

Er komt een weldadig gevoel van opluchting over me heen als de pieren in zicht komen. We gaan het halen! In de beschutting van de havenkom laat ik de fok zakken en slinger de motor aan. Ik trek het grootzeil naar beneden en moet het gas vrijwel vol openzetten om op koers te blijven. De havenmeester zwaait naar me dat ik nog iets verder de haven in moet varen. Samen met een behulpzame Engelsman, die ik in La Coruña al eens had ontmoet, helpt hij mijn boot aanleggen.

‘How was your journey?’ wordt me gevraagd.

‘Wet and tiring!’

Ik probeer het zo vrolijk mogelijk te laten klinken, maar het kost me moeite.

 

Als de mannen verdwenen zijn, plof ik in de kuip neer. Ik verman me, slik m’n tranen weg en probeer weer op gang te komen. Maar dit ging echt ver! Het aftuigen van de boot kost veel tijd, ik heb gewoon geen puf meer. Als ik daarna de kajuit binnenstap, sta ik met mijn voeten in een plas water. De kussens zijn nat en in het laagje water op de vloer drijft de gekopieerde zeekaart rond. Alles is klam en zout. Ik ben furieus op BoB: heb ik dat plompe apparaat veilig de haven ingevaren en dan krijg ik dit ervoor terug! Niet nadenken, doorgaan. Foeterend wring ik mijn doorweekte hoofdkussen uit en terwijl ik met een dweil in de weer ben, bedenk ik schamper dat mijn bootje in drie dingen sterk is: BoB verlijert goed, kruist fantastisch achter anker en herinnert je er graag in de kajuit nog aan dat je een natte tocht achter de rug hebt. En toch zullen we het met elkaar moeten blijven doen.

Ik zou me het liefst oprollen en gaan slapen. Maar ik moet me nog bij de havenmeester melden. Ik verorber eerst een halve reep chocola en vis dan de bootpapieren tevoorschijn. In de stromende regen loop ik naar het havengebouw. M’n natte kleren plakken irritant aan mijn lijf, mijn huid ziet spierwit met hier en daar een vreemde lichtblauwige kleur. Onophoudelijk bibberen mijn handen terwijl ik de formulieren invul. Die worden nat van m’n druppelende haren, maar de bevlekte A4’tjes die ik even later inlever worden zonder mopperen geaccepteerd. Douchen!

Uit de rugzak pak ik shampoo, een lekker zachte handdoek en een droog setje kleren. De warmte die over me heen stroomt, is weldadig en ik kan er maar geen genoeg van krijgen. Niet vaak heb ik me zo zielsgelukkig gevoeld als hier, in dit krap bemeten douchehokje met zijn miezerige, nu eens te warme en dan weer te koude waterstraaltje.

Op de terugweg naar BoB kom ik een Nederlands koppel zeilers tegen dat me uitnodigt voor een drankje in het nautisch café. Mijn lichaam seint een uitgesproken nee door, maar mijn ziel schreeuwt het uit: aandacht! Voor even ben ik verlost uit mijn eenzame gedachtegang. Ik krijg een kopje sterke koffie voorgezet en probeer uit alle macht m’n aandacht erbij te houden. Zij zitten met z’n tweeën op me in te praten met een verhaal, want ze hebben vandaag met hun luxe, zeewaardige 38-voeter een avontuur beleefd. Alsof mij dat wat kan boeien, gromt het binnen in me, maar ik blijf zitten. Dat ze door dezelfde rescueboot als die ik vanmiddag zag geholpen zijn omdat ze een visserslijn in hun schroef hadden, gaat half langs me heen.

De koffie is maar nauwelijks op of ik word gebeld. Met een verontschuldigend gebaar ga ik er vandoor. Ik blijk m’n zo goed bedoelende tante van in de tachtig aan de lijn te hebben…heb de moed niet om haar te vragen later terug te bellen omdat ik even geen excuus vinden kan. Haar zeggen dat ik er nu even doorheen zit, wil ik niet – daar komen alleen maar verhalen van. Maar een uur lang in m’n natte boot naar haar zitten luisteren en af en toe een semi-geïnteresseerde vraag stellen is ook ellende.

‘Ja, vond het gezellig dat u belde…!’

Getetter aan de andere kant van de lijn.

‘Ja, u ook nog een fijne dag en we houden contact!’

Ik verbreek de verbinding; de tranen staan me nader dan het lachen. Wat is er nou?

 

De volgende dag doe ik rustig aan. Aan het einde van de middag stopt het eindelijk met regenen. Ik hang al mijn natte spullen buiten om te drogen en ga de fok opvouwen. Er meert een kleine, wat aftandse Engelse catamaran naast me af. De man landt op de steiger, trapt zijn laarzen uit, stroopt zijn zeilbroek op en gaat zitten, met zijn voeten in het water. De vrouw komt naar buiten met drie kleine glaasjes, geeft mij er zonder te vragen ook een – zelfgebrouwen bessenwodka, zegt ze – en ploft neer op het voordek van hun boot. Hij roept: ‘Cheers!’ en gniffelt, waarbij z’n hele lichaam trilt en zijn lange haren heen en weer dansen. Aan z’n rozig neusje en waterige ogen te zien houdt hij wel van een glaasje. Zij oogt wat jonger, vitaler en serieuzer. Ik denk: what the hell! en ik kieper het brouwsel ook in één teug achterover. Binnen de kortste keren heb ik al diverse maffe verhalen van het Engelse stel gehoord. We spreken af elkaar vanavond te zien in de Club Nautico. Eindelijk weer een paar toffe gasten!

Dennis en Sandra heten ze en ze zitten als twee nerveuze kindjes te wippen op hun stoel als ze mij binnen zien komen. Zij sprint meteen enthousiast naar de bar om een biertje voor me bestellen, terwijl hij me een stoel aanbiedt en tegelijk een grap uit z’n mouw schudt. Ze zijn nu zo’n twee maanden onderweg, hebben een boel bizarre avonturen meegemaakt en moeten het me allemaal vertellen – ik vermaak me er prima mee! Dennis begint elk verhaal met: ‘Well, we had a couple of beers you know, and then…’ en Sandra vult hem soms lachend aan. Ik luister met open mond naar allerlei dwaze gebeurtenissen en kan nauwelijks bevatten dat hun boot überhaupt nog niet naar de kelder is. We verlaten als laatste de kroeg en staan nog een uur lang op de steiger te geinen over van alles. Als ik er plots uitfloep dat ik de pindakaas zo mis, zegt Sandra meteen stellig: ‘You must have breakfast with us tomorrow; loads of peanut butter!’

En zo zit ik de volgende morgen bij hen in de kajuit. Op de vloer ligt een tapijt van Arsenal, Dennis’ voetbalclub. Er hangen allerlei idiote foto’s en op de tafel staat een beker met de tekst ‘Everybody has to believe in something. I believe I’ll have another beer.’

‘Enjoy!’ Ik laat genietend de boter op mijn versgeroosterde toast smelten, en twijfel welke van de drie soorten jam ik zal kiezen. Ook voor die avond vragen ze me te eten. Terwijl we pizza’s naar binnen schuiven, laten ze me foto’s zien van het Engelse Kanaaleiland Guernsey, waar ze de laatste vijf jaar voor hun vertrek al op de boot hebben gewoond. Lachsalvo’s vullen de kajuit als foto’s van de pub in beeld komen, waarop Dennis is te zien in wel erg dubieuze houdingen.

Na een paar gezellige dagen wordt het tijd voor mij verder te varen, dus nemen we afscheid. Hoogstwaarschijnlijk zien we elkaar terug in een Portugese haven, waar zij een maand met familie zullen doorbrengen.

‘See you around, guys!’

‘Yes, take care, Ewou…woewoe! Damn, what a name!’ gniffelt Dennis en draait zich om. Lachend ga ik terug naar m’n bootje. Ik heb nu al zin in Portugal!

De Ewouwoewoewalk

Ik houd van sporten. Van het gevoel dat ene laatste brokje energie in je lichaam aan te spreken, net even dat laatste sprintje om de tegenstander te nekken, geen krimp te geven als je vergaat van de pijn. Killing, maar lekker.

Met wandelen is het niet veel anders. Ik haat mezelf er soms om, maar ik wil altijd voor in een groep lopen, anders wel een tas meesleuren of domweg heen en weer rennen. Als ik bij aankomst maar bekaf ben en mijn lichaam voel ademen.

Dennis en Sandra hebben wel oren naar mijn wandelplannen voor de volgende dag. Mij lijkt het hartstikke leuk om samen met een paar mensen over de rotsige kust te klauteren, maar of ze wel wat wandelconditie hebben betwijfel ik een beetje…Hij een bierbuik en een pittige rookverslaving, zij spillebeentjes en ook niet zo sportief. Nu ja, bierconditie hebben ze in ieder geval wel, want Dennis geeft om drie uur ‘s nachts vrolijk nog een rondje en we proosten alledrie goedlachs op onze avonturen. Ik neem me voor om me morgen gewoon stevig in te houden.

 

De volgende morgen. Ik sta met mijn bergschoenen op de steiger te popelen van energie. Sandra is wat stilletjes en hoofdschuddend op zoek naar hun camera en Dennis vloekt verbeten als hij in de kuip de veter kapottrekt van een van zijn versleten bootschoenen – sterkere zolen heeft-ie niet.

De eerste hindernis is genomen; Dennis heeft als laatste van ons drieën het asfalt achter zich gelaten, en nu wordt het tijd voor een serieuze klim de berg op.

‘Beautiful spot this is!’ hoor ik even later een hijgende stem achter me. Ik kijk achterom en zie die Joris Goedbloed op zijn dooie akkertje een shagje rollen; ook zij geeft zich nu maar even gewonnen.

‘O yes, Den, time for a picture haah?!’ Ik zie alleen maar grauwe, afgesleten rotsen om me heen, maar laat ze rustig op adem komen.

Drie kwartier later. We zijn nog lang niet bij het einde van de kaap, Dennis zijn pakkie shag is helemaal leeg en de geheugenkaart van het fototoestel is na tien uitgebreide fotosessies toch echt vol. ‘Let’s…FUHHHHH…enjoy…FUH-HH…the nice sunshine…FUHHH…for a while! FUHHH!’ De man met zijn wilde bos blonde haren ploft neer midden in een prikkelstruik, laat zich op zijn rug vallen en probeert zijn adem weer wat onder controle te krijgen.

‘Still want to see the end of the bay?’ vraagt Sandra me angstig, met wit weggetrokken gezicht. ‘How far is the nearest pub?’ Ze kijkt zo ernstig of dat het de enige manier zou zijn om Dennis in leven te houden. Ach, we maken het vandaag niet te heftig, en ik ga wel lekker mee terug nu. Maar wow, deze mensen hebben echt geen conditie.

‘About an hour or so, I guess. Easy road. Would not mind turning around now. Agree?’

‘Yes! Yes!’ De bierbuik vliegt ineens in de lucht, zijn mollige beentjes veren nu een stuk energieker omhoog, hij slikt het water dat hem in de mond loopt weg en neemt plots het voortouw. ‘Pub! Pupperdepupperdepub!’

‘Dennis, did you know that we have a song in the Netherlands about you and beer? It is: ‘One two three four Dennisbeer! Heuj!’’

 

Twee weken later en ik lig in Portugal, Povoa de Varzim. Dennis en Sandra waren daar al eerder aangekomen en Dennis stelt mij voor aan de voor mij nog onbekende groep.

‘Oké guys, this is Ewou…’ – hij lacht me een moment vriendelijk toe – ‘Ewouwoewoe!’

‘Ohhh…’ Ik zie tot m’n verbazing enkele geschrokken gezichten en een paar mensen nemen me van top tot teen op.

Een klein baasje met benauwde stem kan zich niet inhouden:

‘Right, so this is the guy that brought you to hell with his Ewouwoewoewalk!’

Een paar dagen later lig ik ‘s-avonds in de Ria de Muros voor anker. Het weer is omgeslagen en zelfs op deze beschutte ankerplaats wordt de zee steeds wilder. Ik zit voortdurend te sjoelen met m’n bord avondeten en glas drinken, die over het tafelblad blijven schuiven en het op m’n broek hebben gemunt.

Als de maaltijd achter de kiezen is, lijkt het me beter om naar de hogerwal te verkassen, naar de hoek waar ook de vissersboten liggen. Daar ligt ook een Duits zeiljacht, waar ik naast afmeer. Het eerste uur lig ik perfect beschut, maar dan wordt de zee nog ruwer. Ik moet vechten om BoB’s rompje van de grotere buurman af te houden en riskeer daarbij een stel geamputeerde armen. Na twee uur duwen heb ik er genoeg van en ga binnen zitten, maar ik word gek van al het geram en het kraken van de romp snijdt in mijn ziel. Elke botsing maakt me wanhopiger. Klote, wat moet ik doen, prevel ik. Ik probeer nog even de lol ervan in te zien, zet muziek hard om de herrie te overstemmen, maar als door de wilde bewegingen zelfs de cd-speler begint te haperen, is de limiet bereikt. Kutzooi!

Ik hol naar de stampvolle binnenhaven met vissersbootjes om te kijken of ik hier ergens veiliger kan liggen. Ik kom twee Ieren tegen die ook zeilers blijken te zijn. Mooi! Ze vertellen dat ze met hun boot voor anker liggen, maar nu door de flinke golfslag onmogelijk terug naar boord kunnen in hun kleine dinghy. Het gesprek duurt me veel te lang, maar ze zijn momenteel mijn enige redding en gelukkig weet ik daarna een van hen mee te krijgen naar BoB om me te helpen verkassen. De ander zal ons vanaf de kant proberen te helpen met aanleggen. Allang prima, zolang ik maar iemand aan boord heb om me te helpen! Ik zet er een stevige pas in op de terugweg. De romp van BoB zit nog steeds goed in de antifouling, zie ik als ik aan kom lopen, zo springt het bootje in het wilde water op en neer. De Ier komt nu ook aanstrompelen en ik hoor aan zijn gierende ademhaling dat hij twijfelt als hij de situatie gade slaat. Ik gun hem bewust geen tijd tot nadenken en help hem resoluut aan boord. Choke even goed open, motor aan…ja, we kunnen!

‘Just throw all the lines on the boat!’ Een onzekere blik vanaf het voordek. ‘Yes, don’t wait; now!’ en ik gooi de boel achter alvast los.

Gelukkig doet hij nu voorop goed zijn werk, maar hij durft BoB niet af te duwen. Niet geheel onlogisch, want hij kan in al het geweld zijn benen ermee verspelen. Ik spring tot halverwege BoB, geef een trap naar de Duitse buurboot, duik terug in de kuip en laat de motor brullen.

Kom op beestje, blijf het doen! Niet haperen nu; werken! Jaaaah, zo gaat-ie goed! Braaf motortje!

Gespannen zitten we allebei helemaal achter in de kuip om de schroef van de motor onder water te houden. Die jankt met alle acht paardenkrachten om BoB in de goede richting te duwen. Het gaat goed en ik heb nu nog maar één hand nodig voor de helmstok. Hoewel één stootkussen kwijt is, zijn we wel al vrij van die ellendige wal.

De binnenhaven wordt bereikt en de deining kalmeert daar opeens. Snel worden stootkussens en landvasten opnieuw klaargelegd en probeer ik BoB gecontroleerd af te remmen. Uiteindelijk ligt het bootje perfect beschut naast drie kleine vissersscheepjes. Ik bedank beide Ieren hartelijk en ga aan de slag om BoB met zoveel mogelijk landvasten stevig vast te leggen. Een tikkeltje beduusd lopen ze weg.

 

Het blijft hollen of stilstaan met de wind. Een paar dagen later dobber ik ergens buiten Portosin. Om havengeld te ontduiken was ik in alle vroegte voor zonsopkomst uit de nog koude haven vertrokken. Begeleid door een orkest van luidruchtig slaande vallen en loeiende windmolentjes moest ik me tegen de wind in de haven uit vechten. Nu – nog geen twee uur later – kan ik door het felle zonlicht alleen met toegeknepen ogen rondturen en verandert de broeierige hitte mijn lichaam in een zoutwaterbron. Ik hoor alleen maar het gorgelen van de gootsteen. De spinnaker, die maar niet vol wil blijven staan, ruist als duizend krakende Hematasjes. Voor de zoveelste maal draait de circustent zich om het voorstag en voor de zoveelste maal kan ik naar voren toe om de boel te ontwarren.

Zou die voorspelde noordwester ooit nog eens komen? Ik begin maar een gesprek met mezelf te voeren.

 

Ha! Ewoud, fijn je stem te horen…Nee, je komt duidelijk door, hoor. Heb jij vandaag weer een boeiende column kunnen schrijven voor onze ultrapopulaire krant?

Ja, tuurlijk! Voor jou altijd! Zal ik het even voorlezen?

Ik heb het wel druk…Nou, vooruit; graag!

De kop,’ en ik schraap mijn keel, ‘Windstil Galicië weert zee-zwervers.’

O, boeiend! Ik hang aan je lippen, ga door.’

Ja ja, komt-ie…!

De bevolking van Galicië blijkt er alles aan te doen om zeilend toerisme weg te houden. Hun tactiek is doeltreffend, want het is oncomfortabel zeilen in deze regionen, waardoor jachten dit mooie gebied vaak overslaan! Ik kan de Galiciërs ook geen ongelijk geven, want zo blijven zowel de natuur als zijzelf puur.

Maar hoe gaat het dan in zijn werking? Wel, betrouwbare bronnen melden dat het schattige vissersdorpje X normaliter één en al vredelievendheid is, totdat de vuurtorenwachter met zijn telescoop een zeilschip in het vizier krijgt. Hij laat zich langs de lange trapleuning naar beneden glijden en daarna holt hij zo snel als zijn voeten hem kunnen dragen naar het dorp. Daar alarmeert hij de menigte met de woorden: ‘Een zeilschip op komst, haast u zich toch!

Massaal wordt dan het werk neergelegd en spoedt men zich naar huis om volledig bewapend terug te keren. Met verlengsnoer, staafmixer en ventilator welteverstaan. Op de kade verzamelen de troepen zich en daar volgt men de commando’s van de burgemeester op, die over een heel repertoire beschikt. Met een leger staafmixers kruiszeeën creëren is zijn favoriete nummer, maar ook val- en draaiwinden simuleren met ventilatoren staat hem wel aan. En dan maar kijken hoe koppig de bemanning is…

 

Als ik voor de zoveelste keer op het punt sta naar voren te gaan om de spinnaker weer uit het voorstag te pulken, komt de wind plots terug. En snel ook! De stevige bries blaast nu zestig graden uit de andere hoek. Snel maak ik de bulletalie los en gijp het grootzeil. Dan zie ik dat er een knoop in de spi is ontstaan rond het voorstag, die gestaag omhoogklimt. Ik trek uit alle macht aan de schoten, probeer het val te vieren, haal de boom los, maar niets helpt en de knoop bereikt de top van het voorstag al. Ik schat dat er nu windkracht vijf staat. Als een gek geworden ballon rukt het zeil aan de mast. Het kabaal van het klapperende zeil is oorverdovend, maar het zien en voelen van een rammelende mast en boot is nog veel erger.

Ik spring naar binnen, pak het broodmes, klem het heft tussen mijn tanden en klim de mast in, terwijl de boot stuurloos door de golven heen en weer wordt gesmeten. Ik bereik het punt waar de voorstag aangrijpt en zie daar dat ik gewoon het sluitinkje van de val kan openen. De spi landt elegant in het water en BoB komt nu wat rechter te liggen. Ik laat me weer zakken en haal het natte zeil binnenboord.

En daar sta ik dan, in de kuip. Er is niks. Geen tranen, geen lachbui. Geen trillende vingers, geen stokkende adem. Geen euforisch gevoel, geen angst. Alleen de wind die langs mijn oren suist. Graag zou ik nu even rustig gaan zitten, maar dat is er nu niet bij. Ik moet het zeilspelletje blijven spelen. Waar ik nu even helemaal geen zin in heb, maar wind en deining des te meer. Ik ben alleen en kan dus geen pauze nemen.

Snel doe ik wat jodium op een gewonde vinger en dan, terwijl buiswater over de boot vliegt, doe ik wat ik moet doen. Ik hijs de fok en zet een rif in het grootzeil. Pak het stuur over van de stuurautomaat. Kijk onder het sturen op de kaart. Controleer mijn positie op de gps. Koppel de stuurautomaat weer aan. Zet snel nog een rif in het grootzeil. Verwissel de fok voor de stormfok. Stuur weer zelf en controleer of ik vrij blijf van de rotsen. Pas mijn koers aan. Trim de zeilen opnieuw. Zoek in de pilot naar aanloophavens. Schrik als ik buiten dolfijnen voorbij zie flitsen. Ik doe het allemaal gevoelloos, als een machine.

Ineens is de wind weer weg. Mijn gevoel komt langzaam terug. Uiteindelijk maak ik BoB ter hoogte van Islas Ons aan een mooring vast, moe, met een leeg gevoel. De radio staat nog aan. Het irritante gejengel irriteert me en ik ram het apparaat uit. Koppijn.

 

Een half uur later heb ik wat gegeten, gedronken en droge kleren aangetrokken. Ik ga binnen op een bank liggen en de bovenkamer begint te werken. Heb ik goed gehandeld? Was het wel nodig om de mast in te klimmen? Wat was er gebeurd als ik naar beneden was gevallen? Of als de mast overboord was gegaan? Vragen in overvloed, maar antwoorden ontbreken. Een gevoel van twijfel overheerst. En een gevoel van schuld. Gisteren had ik mijn ouders nog aan de telefoon en ze verteld dat ik me altijd aanlijnde, terwijl ik er vandaag niet eens aan gedacht heb! Voor mijn gevoel heb ik hun vertrouwen volledig geschonden. Ik moet dit verhaal kwijt.

Drie minuten later heb ik ze aan de lijn. Ik gooi het er in één keer uit: ‘Pap en mam, ik moet jullie iets vertellen. Ik ben de mast ingeklommen en was niet aangelijnd!’

Terwijl ik de rest van het verhaal uit de doeken doe, is ineens de spanning weg en moet ik huilen, lachen en beven tegelijk. Ik ben heel blij als ze zeggen dat ik goed gehandeld heb. Volgens hen ben ik alleen te snel geweest, heb slechts aan het redden van de boot gedacht en minder aan mezelf. Natuurlijk, dat is het!

De verbinding is weer verbroken en ik weet nu wat er loos was. Ik ben geschrokken van mijn eigen reactiesnelheid. De volgende keer moet ik in zo’n situatie nog iets meer aan mijn eigen veiligheid denken.

Slow down jongen, het kan allemaal wel wat rustiger!

 

Na nog een halve week dobberen langs de ria’s bereik ik Bayonna, het laatste Spaanse plaatsje voor de Portugese kust. In het kleine stadje, de eerste plaats waar Columbus na de ontdekking van Amerika weer voet aan land zette, zijn veel bezienswaardigheden en de meeste zijn gratis. Voor een Nederlander kan het dan al snel niet meer stuk. Ik moet zeggen dat ik het standbeeld van Virgen de la Roca – een vijftien meter hoge stenen dame op haar rots aan de haven – best fascinerend vind. Ze heeft een boot in haar rechterhand, kijkt uit over zee en waakt over de zeevarenden. Echt bijgelovig ben ik niet, maar ik geef het object toch een zacht klopje op de welgevormde enkels.

Ik verheug me wel weer op een nachtelijke tocht en wil ook graag wat tempo maken. Hoewel de kust mooi is en ik eindelijk wat rustiger en voorspelbaarder weer heb, begint de eenzaamheid me toch de keel uit te hangen. Mooie eilanden voor de kust hier en leuke ria’s ook, maar ik wil wel weer eens echt lachen met soortgenoten – zeilers! Na een prima weerbericht op de marifoon uitgeluisterd te hebben – noordenwind – verlaat ik nog diezelfde avond de haven. Toch mooi, dat solozeilen. Je kunt doen en laten wat je zelf wilt. Er staat een puik windje en een mooi zonnetje. Ik vaar om een rotsformatie heen en koers vervolgens pal zuid. Ineens ben ik dan in een ander land. Op naar het zuiden!