Zee van herkenning
Een oliegladde zee gooit de boot op een lome deining heen en weer. De voorspelde zuidwester heeft zijn weg naar de Catalaanse kust niet kunnen vinden. Op zee is het bladstil en snikheet. In de verte hoor ik galmende stemmen van badgasten die het strand van Barcelona bevolken. Een schaterlach, vrolijk gegil…ik slaak een dikke zucht. Wat een contrast.
Ik ga over op motorvoortstuwing; binnen een week moet ik het Canal du Midi kunnen bereiken, en omdat de lagedrukgebieden even opgeschoven zijn kan ik het er nu maar beter van nemen. Het gebeurt niet vaak dat er hier op dit moment geen storm op komst is, dus verstand op nul, blik op oneindig en doorwerken maar! Na goed om me heen te hebben gekeken zet ik de stuurautomaat aan en ga dan naar binnen om een boek te pakken. Nu er toch niet te zeilen valt, kan ik net zo goed op het voordek gaan liggen luieren.
Na een poos kijk ik op. BoB vaart recht op een ijscokraam af en de poppetjes op het strand lijken nu wel heel dichtbij. Snel terug in de kuip gooi ik het roer om. Wat ging er mis?! Al gauw wordt me duidelijk dat m’n vrijwel nieuwe stuurautomaat de boosdoener is; volledig gedesoriënteerd.
Het is toch ongelooflijk! Ik weet verdomde zeker dat de instellingen kloppen, dat er genoeg spanning in de accu zit en ik het apparaat precies gebruik zoals het hoort, dus waarom kapt-ie er nu mee?! Ik schakel de motor uit. Nadenken. Keuzes overwegen. Moet ik dan die gigantische havenkom van Barcelona weer in waar ik zojuist na een halfuur motoren uitkwam? Weer in Port Veil gaan liggen, m’n steigervrienden opzoeken en daar dan minstens drie dagen wachten tot de stuurautomaat naar een dealer is gestuurd? Nog afgezien van de vraag of dat wat oplevert? Maar de volgende haven dan? In de Blocmarine pilot staat dat er in Arenys de Mar een bootwinkel is, dus kan ik daar niet veel beter heengaan? Omkeren staat me enorm tegen, dat trek ik nu gewoon niet. Ik heb al genoeg moeite niet te veel achterom te kijken naar de stad. Ik moet nu mijlen maken, opschieten en niet weer eindeloos wachten en dubben. Tempo!
Ik slinger de motor weer aan, de kuip vult zich met dampende uitlaatwalmen, het getetter van onder de motorkap vindt zijn weg naar buiten en een rammelende helmstok schudt onafgebroken mijn hand. Aangenaam kennis te maken, denk ik cynisch.
Ik controleer de koers, tuur de horizon af, neem de kustlijn van het dorre, Catalaanse landschap in me op en probeer het weke gevoel van binnen maar verdringen. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. De gps seint de afstand naar de eerstvolgende haven door en ik staar me dood op het schermpje. Nog een dikke dertig mijl tot de verlossing van de eindbestemming. Waarschijnlijk keek ik als klein kereltje vroeger net zo gefocust naar het kilometertellertje op mijn fiets. Doorschakelen naar de hoogste versnelling, trappen als een malle en kijken of ik op m’n degelijke brugklasfiets de lichtgewicht wielrenners kon bijhouden.
Was ik toen degene die mezelf tot het uiterste uitdaagde voor de maximale snelheid, nu valt er niets te pushen. Ik ben afhankelijk van enkel een saaie motor en verveel me dood. Murw manoeuvreer ik na acht uur in de kou en het donker het haventje binnen, trek een blik bonen open en schep de inhoud lusteloos m’n keelgat in. Ik wil wind.
De volgende morgen zoek ik de scheepswinkel uit de almanak, maar die blijkt er niet te zijn. Dan maar motorolie halen. Daarvoor schijn ik op de heuvel te moeten zijn, dus wandel ik drie kwartier in brandende zon en benauwde lucht langs de snelweg een berg op om belachelijk dure motorolie te kopen. Terug in het dorp ben ik net te laat bij de bakker, want de gelukkige bezoeker voor mij wandelt met het laatste stokbrood de deur uit. Oké, niet laten afleiden nu. Ik voel vlaagjes wind, ga dus snel naar de haven en haal de landvasten binnen. Zolang ik de kust maar aan bakboord hou en de kust voorbij zie glijden, moet ik er uiteindelijk wel komen. Maar de wind valt weg, de tuftuf bewijst weer een dienst en ik heb al mijn beheersing nodig om niet gillend gek te worden van dit geklooi.
Dan verschijnt er ineens een zeiljacht in het kielzog. Afleiding! Mensen, soortgenoten! De laatste maanden heb ik alleen maar vissersboten en containerschepen op het water gezien, nu eindelijk weer eens een zeiljacht! Onrustig achterom kijkend zie ik dat die andere boot duidelijk meer snelheid maakt dan mijn bootje. Maar…op BoB aankoerst! En als ik zwaai komt er zelfs een reactie! Ze zijn nu echt dicht genaderd, en we houden allebei gas in om elkaar boven de motor uit te kunnen verstaan. Een Schotse vlag siert de achterstag en ik zie twee mensen in de kuip.
‘Hi there! Doin’ alright?’
‘Yes, how about you? Where did you two come from? And what is your destination? Do you know something about the weather forecast? And…’
‘Easy, easy. We left El Masnou this morning, and now we are headin’ for San Felui.’
Ik voel hoe ik hunker naar aandacht. Doen!
‘Yes, that is actually also my plan. Shall we meet there?’
‘Yes, would be great! See you there!’
De Schotten zetten hun stille, sterke diesel weer in werking en verdwijnen aan de horizon. Vanavond afleiding; mooi! En toch…meer en meer begin ik te balen. Waarom heb ik in m’n overenthousiaste bui ze niet meteen om een sleepje gevraagd? Dan hoefde ik niet meer in de stank te zitten, de hele weg te sturen en had bovendien wat gezelligheid gehad onderweg. Wat stom om dat nu pas te bedenken, zeg! Nu ja, dan maar vanavond naar vragen! Laat ik nou eindelijk eens blij zijn dat ik überhaupt gezelschap in het vooruitzicht heb, want dat is ook wel eens anders geweest!
Een uur voor de haven houdt de wind eindelijk haar belofte door zachtjes in de spinnaker te blazen. BoB laat de mijlen in het zog verdwijnen en ik staar naar overvliegende vogels. Het zijn lange beesten met enorme vleugels, bruingrijze veren en spitse snavel. Ze maken een omweg om mijn bootje te zien, vliegen in een bocht vlak langs BoB en ik kan het suizen van hun vleugels horen.
Ineens zijn mijn gevleugelde vrienden pardoes verdwenen. Een grote, witte deken komt vanaf stuurboord aanzetten. Snel werp ik een laatste blik om me heen maar zie geen schepen, alleen de kust is op een mijl of twee afstand nog vaag te zien. Ik knipper een keer met mijn ogen en het mistveld heeft zich al gesloten. Het zicht is nog maar pakweg vijftig meter en de dauw doet me rillen.
Ik laat de spinnaker staan. Weghalen kan, maar dan begint BoB te rollen en ik wil juist een beetje op snelheid blijven om wendbaar te zijn. De genua zal in deze zachte bries niet vol willen staan en de motor zorgt voor herrie die ik nu juist even niet hebben wil. Aandachtig leg ik een oor te luisteren om eventuele tegenliggers te horen aankomen, blaas af en toe op een kleine scheepshoorn om anderen te attenderen op mijn komst, en probeer met mijn ogen zo ver mogelijk te kijken.
Waar ga ik heen? Ik moet wel wat waypoints programmeren om de goede route te varen, maar dan heb ik de kaart nodig. En die ligt binnen, terwijl ik buiten moet blijven luisteren en sturen. De wind neemt ook nog eens toe en ik moet de spinnakerschoten flink aanhalen om BoB bestuurbaar te houden.
De haven komt zo wel heel snel dichterbij…
Die aanzwellende scheepsdiesel trouwens ook! Spinnaker neerhalen?
Maar hoe ver is die visser dan weg? Vaar ik nog wel de goede koers?
Plots zie ik aan bakboord contouren van bergen. Al snel kan ik de stenen en het gras weer onderscheiden en een minuut later is de haven te zien. Mijn hartslag valt terug naar een normaal tempo. Net zo snel als het mistgordijn me overviel, zo plots vaar ik er nu weer uit en kan opgelucht ademhalen. De vissersschuit loopt me met een stevige hekgolf op en ik volg hem de havenkom in.
De Schot heet Sandy en helpt me met aanmeren. Ik volg hem op een drafje naar zijn kajuit, want de pint schijnt al ingeschonken te zijn. We praten wat over onze reizen tot nu toe en onze wederzijdse plannen. Zij willen via de Spaanse en Franse kust naar Italië varen, en totdat ik bij de ingang van het Canal du Midi bakboord uit zal gaan, kunnen we samen opvaren. Gezellig, zo’n konvooitje van twee. Zo houden we de ander een beetje in de gaten en kunnen elkaar bovendien in de havens wat opfleuren. Ook Sandy vindt het hier namelijk maar een duffe boel.
Carol – zijn vrouw – stapt nu ook aan boord. Net als Sandy is ze ergens achter in de vijftig. Ondanks haar doorleefde kop straalt ze wat jeugdigs uit. Ze geeft me een stevige hand, pakt dan de boodschappentassen uit en gaat meteen in de kombuis aan de slag. Uit de verscheidenheid aan groenten en fruit die even later de tafel sieren, maak ik op dat ik me met deze maaltijd minstens een week kan vrijwaren van vitaminepilletjes.
‘O, Ed, before you go to bed…’
‘Yes…?’
‘We have been thinking about towing your boat, but our engine is not working so well the last couple of days. I mean, we’d love to…’
‘No! It’s all right! But thanks for the thought, anyway!’
We spreken af de komende dagen gezamenlijk van haven naar haven te varen en via de marifoon contact houden. Ik ben allang blij met deze afleiding!
Als we een paar dagen samen naar Port Vendres vertrekken, is de boot van Sandy na een half uur nog maar een stipje aan mijn noordelijke horizon. BoB begint steeds langzamer te lopen. Ik weet dat er in de Golf du Lyon een constante stroom tegen moet staan en dat je daardoor een knoopje minder hard gaat, maar als de gps vrij snel daarna niet meer dan 1,5 mijl snelheid doorseint ben ik er klaar mee. Er zit absoluut niet genoeg brandstof in de tanks om op deze manier de haven van Port Vendres te bereiken en ik walg van al het gemotor, getreuzel en gestuur. Even is het me te veel.
Pisnijdig leg ik de boot stil. Het kan gewoon niet anders dan dat er iets van een plastic zak aan de kiel hangt, waarom gaat het anders zo ontzaglijk traag?! Ik smijt m’n kleren in de kuip en duik overboord. Het water is ijskoud en verbeten duik ik onder, tast de wat scherp aanvoelende kiel af maar kan niets vreemds ontdekken. Verdomme. Ook de schroef en het roerblad zien er nog normaal uit. Voor niks gedoken dus. Ik sleur mezelf uit het water en haast me naar het voordek. Er staat ineens wel weer wind, dus het brandstofprobleem is opgelost, niet te veel mokken. Zeilen omhoog, schoten aan en gaan; we lopen zomaar een volle 3 knopen! De verkwikkende duik geeft me frisse energie en ik heb mezelf weer in bedwang.
M’n vingers beginnen wat raar te kloppen en als ik naar m’n handpalmen kijk zie ik dat die onder het bloed zitten. Zoute druppels water bijten nog eens lekker na en met vertrokken gezicht constateer ik nu dat het grootzeil vol rode vlekken zit. De spinnaker ziet er minstens zo charmant uit. Kennelijk zitten er gemene pokken op de kiel, want m’n vingertoppen liggen open en bevlekken alles wat ik aanpak. Een overvloedige zoutwaterspoeling, een beetje zuigen en een kwartier handen drogen in de zon helpt een hele hoop, maar ik snijd mezelf dus letterlijk in de vingers met zulk ongecontroleerd gedrag.
Twee uur later zie ik midden op het water een rood-met-witte boei liggen. Raar, want het is geen vissersboei en hij markeert als ik het goed heb ook niet een ondiepte.
Wat moet-ie daar dan?
O natuurlijk, een verkenningston!
Ik ben de grens nu over, met nu een ander markeringssysteem op de tonnen en ik schreeuw het uit: ‘Frankrijk! Ik ben in Frankrijk, jaaaah!’
Het begint tot me door te dringen dat ik definitief de gehele kust van Spanje heb gerond. Dat ik het land binnenvaar waar een cerveza weer een bière heet, dat BoB al een roteind achter de kiezen heeft, dat ik binnenkort echt bij het Canal du Midi ben en…dat ik die Med bijna genekt heb!!
Sandy en Carol blijven net als ik een dag in Port Vendres liggen om kleren te wassen, een Frans telefoonnummer te regelen en zich te verbazen over de hoge prijzen in de supermarkt en op het tankstation. Er is nog iets wat de Schotten verbaast en waar ik enorm trots op ben: mijn bescheiden beheersing van het Frans. Ik klep met caissières en vertaal toeristenfolders. Het gaat misschien niet van een leien dakje, maar de gebiologeerde gezichten van Carol en Sandy als ik mijn Franse vocabulaire in de strijd gooi, motiveren me flink om me met verve door de grammatica heen te worstelen. De Schotten zijn diep onder de indruk en weigeren die dag verder om zonder personal interpreter de straat op te gaan.
We moeten verder. Niet dat deze haven zo leuk is, maar ik ben deze kust meer dan zat en heb even geen zin meer in het laatste stuk naar de sluis. Carol spreekt me bemoedigend toe, gooit de landvasten los en duwt BoB af. In de ochtendnevel stuur ik met een mentale kater richting Port la Nouvelle, het startpunt van het Canal du Midi. Gadverdamme, nog zo’n hele dag torren. Even later loopt de Schotse boot me voorbij, zwaaien we nog eens naar elkaar en dan verdwijnen zij definitief uit het zicht. We hebben een leuke tijd met elkaar gehad, maar we hebben onze eigen dromen en plannen, en dus scheiden onze wegen zich nu. Ik sta er weer alleen voor.
Er staat vandaag een flinke, rommelige deining en met de ook hier altijd tegenstaande stroom wil het niet bepaald vlotten. Als de motor ook nog rare geluiden begint te maken, zie ik het helemaal niet meer zitten en vloek binnensmonds. Teleurgesteld loop ik de dichtstbijzijnde haven aan, Port Leucate. Daar liggen mijn konvooimakkers. Met zijn Schotse accent en kalme stem zegt Sandy: ‘I thought you wanted to make a big passage today, Ed?’
‘Yes…But outside the swell was a bit odd, you know…And I uhm…Got some trouble with…’
‘Never mind, come on board!’
Ik stap de kajuit binnen en krijg gewoontegetrouw meteen een dampende kop koffie van Carol aangereikt.
‘s-Avonds staat er een berg rijst met curry voor mijn neus en vermaakt Sandy ons als diskjockey met muziek uit de sixties. Om maar iets terug te kunnen doen schenk ik ze glaasjes Beerenburg. Ik had misschien graag avontuurlijker water, jongere medezeilers en boeiender kusten gevonden, en misschien stoerdere en energiekere vrienden dan deze oudere vertroetelaars. Maar wat is het fijn om ‘s-avonds warm binnen te zitten bij mensen die om je geven.
‘We’ll have a look at your outboard tomorrow Ed, don’t worry, it will be fine.’
Ik knik Sandy met een bescheiden glimlach toe en staar in mijn thee. In het dansende spiegelbeeld zie ik twee verdrietige ogen.
Vandaag gaat het lukken! Sandy voelt met zijn vingers aan allemaal onderdelen, luistert aandachtig naar het brommende geluid en loopt met instructieboek in de hand het hele systeem nog een keertje stap voor stap na.
‘So, that sounds perfect again, doesn’t it? Do you now understand how to fix problems with that bloody engine of yours?’
‘Well, uhhm…At least I know how to take away the hood but…’
‘Haha, you crazy Dutch!’
Hij gooit de sleutel in de gereedschapskist en sjokt alweer tevreden terug naar zijn boot.
Shit! Dit was geen grap, ik…Had ik nou maar niet zo zitten dubben over mijn pessimistische gedrag, want nu ben ik helemaal vergeten te volgen hoe ik mijn motor onder handen moet nemen en begrijp er nog steeds geen biet van!
Beschaamd ruim ik de rommel op en durf Sandy absoluut niets meer over techniek te vragen. Lekker handig, zo vlak voor het Canal, waar ik alles op de motor moet varen.
‘s-Middags zijn het de Schotten die mij gedag zeggen; zij zullen vandaag verder varen dan Port la Nouvelle en als eerste vertrekken. Omdat mijn almanak van de Med me morgen toch niet meer van nut zal zijn, ruil ik die met hun oude Blocmarine. Na zelf nog wat gerommeld te hebben vertrek ook ik en leg de laatste tien mijl tegen een vlagerige wind in af.
Aangeland bij de pieren maak ik met mijn camera trots een zelfportret. Zover zijn we in ieder geval gekomen! Ik kijk nog een keertje minzaam naar de stuurautomaat die ook vandaag nog geregeld de neiging had me terug naar Formentera te sturen: ‘Je mocht me mooi flink dwarszitten; ik heb het toch lekker geflikt! En jullie ook trouwens! Dahaaaag klotezee, dag fuckwind! Mij kunnen jullie niks meer maken!’ Alsof er van boven naar me geluisterd is, begint het ineens afschuwelijk hard te blazen en moet ik met motor en zeilen bij al m’n energie erin steken BoB door het woeste schuim de haven binnen te laveren.
Zeven maanden heb ik het ongeschonden uitgehouden op zee; ik ben trots op mezelf.
Bij het eerste ochtendgloren laat ik de mast zakken, haal al het onnodige materiaal van het dek, vul alle tanks bij en spoel het zout met een tuinslang van de boot. Omdat de buiskap door de platliggende mast niet meer omhoog kan, span ik het zonnetentje boven de ingang. Ook klem ik een roeispaan met daaraan het Franse gastenvlaggetje tegen de nu lege mastvoet en haal een bezemsteel tevoorschijn om als vlaggenstok voor de Nederlandse driekleur te dienen. Het geeft een vrolijke, plompe uitstraling aan mijn drijvende huisje. Uitgeknutseld en tevreden constateer ik dat we nu echt een nieuwe fase van de reis ingaan.
Een behulpzame havenmeester gooit mijn trossen los, wenst me ‘bon voyage’ en dan motor ik verwachtingsvol onder de eerste brug door, de hoek om het Canal du Midi in! Voor me strekt zich een eindeloos kanaal uit, omzoomd door bomen, planten, gras en vogels. Waar zal dit avontuur me heenvoeren? Hoe snel kom ik door het kanaal heen? Niet zo snel, want…ik lig stil! BoB blijft met de kiel in de blubber hangen! Grinnikend geef ik met de kielsleutel een paar slingers en enkele minuten later vervolg ik met een flink teruggedrongen diepgang de reis.
Een goed begin is het halve werk!
Grauwe luchten, riet langs de sloot, koeien in de wei – dit kanaal is zo anders dan de zee. Het doet me aan Friesland denken. Twee fietsers blijven bij de eerste sluis gefascineerd naar BoB en mij kijken en als ik een praatje met ze aanknoop, praten ze honderduit. Als debuterend kanaalschipper kan ik bij het passeren van de sluizen nog wel een paar extra handen gebruiken en dus besluit ik ze mee te vragen aan boord. Dat hoef ik geen twee keer te zeggen. Met glimmende gezichten reiken ze me hun fietsen aan, stappen in no time aan boord en vergapen zich aan alles wat los en vast zit. Een platte mast, twee fietsen op het voordek en drie mannen met fototoestellen in de kleine kuip; als dit geen ‘motor BoB’ is!
We hebben het erg gezellig met z’n drieën en praten honderduit. Na vijf uur varen komen we aan in de Romeinse stad Narbonne, die ooit aan zee heeft gelegen. Onvoorstelbaar dat hier ooit eb en vloed geregeerd hebben. Alle frustraties van afgelopen weken vallen wonderwel snel van me af en ik geniet ten volle van de nieuwe omgeving.
De fietsers nodigen me uit om Franse kaas en lekkere wijn bij ze te komen halen in hun vakantiehuisje. Een alleszins redelijke deal! Even later sta ik onder een warme douche, krijg ik een riante maaltijd voorgeschoteld en heb een erg gezellige avond. Als god in Frankrijk.
Ik blijf nog een extra dagje liggen in Narbonne om alle stagen, vallen en zeilen goed weg te stouwen. Het is een soort psychologisch proces om even helemaal af te kicken van het zoute water met zijn stromingen, stormen en stress. Ik merk dat ik er echt lol in heb om alles wat ik de komende weken niet gebruiken zal, zo ver mogelijk weg te bergen in de voorpunt of gewoon even niet te zien. Ik heb het hoofdstuk ‘Med’ afgesloten en voor ik de ‘Atlantic’ weer induik, ga ik even ongestoord genieten van dit tussentraject.
De volgende vroege, nog kille morgen wandel ik met lege jerrycans naar het benzinestation om brandstof in te slaan. Hier regel ik ook een paar oude autobanden die ik als stootkussen langs de romp bind. Dan steek ik van wal, zorgeloos, zonder alles binnen zeevast te moeten zetten, zonder zeekaarten te gebruiken en zonder de zeilen aan te slaan: wat een luxe!
Maar ‘even’ het centrum uitvaren blijkt niet zo simpel als het lijkt.
De eerste sluis die ik tegenkom weigert automatisch open te gaan en er is geen sluiswachter. Klem, dus wachten. Na een paar minuten wachten krijg ik van een voorbijganger te horen dat er onder de laatste brug voor de sluis – vijf minuten motoren terug – een touw zit waaraan ik moet trekken. Moet je ook maar weten…
Ik gooi los, vaar terug naar de betreffende brug en trek aan het touw. Een paar minuten later lig ik weer voor de sluis, maar de deuren ervan zijn nog geen centimeter verschoven.
De kant opklimmen, op het knopje van de praatpaal drukken en afwachten.
Door een flink ruisende speaker krijg ik in moeilijk verstaanbaar Engels te horen dat ik toch echt moet trekken, en als ik om bevestiging in het Frans vraag heeft hij het inderdaad over tirer. Prima. Ik draai de steven van BoB nog eens, tuf naar de brug en ga met mijn volle gewicht aan het touw bungelen.
Terug naar de sluis, en nog steeds is die volledig gesloten. Nog een keertje bellen.
‘Noooo, ai seeit you twiest da roop!’
Zeg dat dan meteen…
‘Do you need a hand, son?’ Een vriendelijke stem met een zwaar Amerikaans accent spreekt me aan. Ik slik mijn woede weg: hulp uit onverwachte hoek! De man, een gepensioneerde, vriendelijke Amerikaan uit Arizona stapt aan boord en stelt zich voor als John. Getweeën varen we terug om aan het touw te draaien. We kunnen de sluis in!
Eenmaal binnen sluiten de deuren achter ons zich al automatisch en BoB zal snel gaan stijgen. Maar er is geen trappetje! We kunnen niet de kant op om de landvasten om de bolders te leggen en er zijn ook geen voorbijgangers. ‘Damn!’ BoB zal zo direct een speelbal van de stroom worden als we niet snel iets verzinnen en dat realiseert de Amerikaan zich als geen ander.
‘Get on my shoulder and climb that wall!’ zegt John.
Ik weet niet zo zeker of zijn niet meer al te jonge botten dat wel aankunnen. Maar de wind blaast BoB al wat weg van de kant en andere opties zijn er eigenlijk niet.
‘Come on, son, just go!’ roept John nu.
‘All right, yes, I’ll go!’
Schietgebedje, snel omhoog en hebbes! Ik kan net met mijn ellebogen boven de rand uitkomen en klauter nog precies op tijd de sluismuur op om de landvasten aan te pakken. Nauwelijks heb ik de lijnen om de bolder of de sluiskleppen zijn al open gezet. BoB ligt te dansen op het wild kolkende water, en ik knik mijn vriend toe, die zich aan boord met moeite staande houdt. Dit is duidelijk een hoger tempo dan ik in de gemiddelde Nederlandse sluis gewend ben. ‘Thanks John!’
De paar écluses die daarna volgen hebben gelukkig een knop voor de sluisdeuren om deze te openen, maar het blijft een uitdagende hindernisbaan. Vooral solovarend is het nog een hele procedure: op de knop voor de sluis drukken, terug aan boord springen, de sluis invaren, voor- en achterland vastpakken, het glibberige trappetje in de sluis opklimmen met de lijnen, die snel vastmaken, op het startknopje van de sluis drukken en vervolgens de landvasten bijhouden terwijl BoB in no time een paar meter met het water omhoogschiet. Met het nodige kunst- en vliegwerk vorderen de kilometers kanaal gestaag, maar ik raak wel flink vermoeid en ben meer dan blij als ik aan het einde van de dag een stel bomen vind om mijn drijfsijs aan vast te knopen. Nog honderdtwintig sluizen te gaan…maar wat een rust en schoonheid hier! Een kwispelende hond rent blaffend door de akker, een Eend met open dak rijdt in de avondzon over een stoffig slingerend langweggetje en een paar Bourgondiërs zitten buiten met een glas wijn aan een tafeltje te keuvelen. Welluidende muziek galmt vanuit een rokerig café over straat. Ik ledig een Estrella Norte-biertje, sjok met het flesje in de hand over de warme straatklinkers en kijk met mijn rozige kop rond in dit gemoedelijke plattelandsdorp.
De dag erop laat ik het zijkanaal – dat officieel het Canal la Robine heet – achter me en ga bakboord uit, het echte Canal du Midi in. Meteen word ik links en rechts gepasseerd door een viertal huurboten met kamikaze piloten en reuze hekgolven. De bemanning lijkt niet meer ervaring te hebben dan een gemiddelde botsautobestuurder op de kermis. Uitkijken dus! Het is stressvol om met deze bumperklevers in de sluis te liggen, maar ook wel erg vermakelijk, en bovendien gezellig om een praatje met ze te maken!
Standaardgesprekken gaan over de afstand tot de volgende sluis, de lekkerste soort boter in de winkel, de nationaliteit van de boothuurders of de bezienswaardigheden van de aankomende steden. Ik kom onderweg onder andere Zwitsers, Engelsen, Luxemburgers, Ieren, Fransen en Italianen op paasvakantie tegen. Ze vinden BoB allemaal maar een bijzonder object. Omdat ze hun handen vol hebben aan het in bedwang houden van hun eigen boot, kunnen ze me vaak niet een helpende hand bieden, maar zijn niettemin erg vriendelijk. Als ze vragen naar mijn reis tot nu toe, antwoord ik schuchter dat ik onder andere Gibraltar heb gerond. Dan knikken ze begrijpend. Of ik dan een week of twee onderweg ben?
‘Mwah, een maand of acht…’
Heerlijk om eens contact te hebben met niet-zeilers.
Die avond leg ik BoB aan een paar stevige boomwortels vast, prop een autoband in de begroeiing aan de waterkant en werp nog een blik op het kanaal. Toch bijzonder dat het me zo dwars door Frankrijk heenvoert. Lekker ongecompliceerd leventje is dit ook; even geen wijde horizon waarachter ik steeds naar onzekerheden zoek, maar een beperkte blik vooruit over een gegraven geultje dat me naar een voorspelbaar eindpunt leidt – Bordeaux.
‘Would you like to have a drink with us?’
De Zwitser van ‘s middags uit de sluis is aan komen lopen en steekt zijn hand uit.
‘Pleased to meet you!’
‘In 1856 is deze route in gebruik genomen, nadat belastingdeskundige en bedenker Pierre Paul Riquet al in de zeventiende eeuw begonnen was met de bouw ervan, om handel met de Middellandse Zee te bevorderen vanuit West–Frankrijk.’
Mijn buur slaat een reisgids dicht, doet zijn bril af en poetst de glazen.
‘Aha! Daarom dus. Ongelooflijk, al het werk dat hier verricht is! Zonder graafmachines moet dat een hels karwei zijn geweest!’
Ik knik. ‘En wij vinden het al een heel karwei om hier überhaupt doorheen te varen!’
‘Genau! Aber, vertel eens over je zeilreis, want daar ben ik – en de rest aan boord ook trouwens – erg benieuwd naar!’
‘Uhm, ik eh, moet nog wel eten. Is het goed als ik…’
‘Nee joh, er wordt al voor je gekookt!’
Bingo!
We zijn in Carcassonne, twee dagen verder. De Zwitsers keren vandaag om, want aan het einde van de week moet hun huur-boot weer aan het begin van het kanaal worden ingeleverd. Ik neem in mijn uppie de tijd om door het gigantische, dubbel ommuurde fort te lopen waar deze stad feitelijk uit bestaat. Het is echt een giga-ervaring. Ik vergaap me aan de drie kilometer aan stadsmuur met de tweeënvijftig gemetselde torens en aan de nog zichtbare dik tweeduizendjarige historie ervan. Binnen in het architectonische geweld bevindt zich bovendien een klein dorp dat nog steeds bewoond is. Wegdromend in Robin Hoodachtige fantasieën wandel ik het dorpje binnen en verwacht kruideniers, smeden, filosofen en kunstenaars. Bruusk word ik wakker geschud uit mijn droom, want natuurlijk is het publiek de laatste tijd veranderd. Logisch dat er souvenirwinkels voor in de plaats zijn gekomen, hoewel ik het toch een beetje jammer vind dat hier slechts pure commercie wordt bedreven. Als er weer een aanstormend leger Japanners met camera in de aanslag in m’n vizier komt, vind ik het mooi geweest en ga ik terug naar m’n bootje.
De paar dagen erna vaar ik veel met Engelsen op. Had ik de vorige avond een biertje met ze gedronken, vandaag krijg ik om stipt vijf uur – vier uur Engelse tijd – in de sluis thee aangeboden. Ik heb mijn handen eigenlijk al vol aan het in toom houden van BoB met landvasten, maar dit is heel grappig en ik sla het aanbod niet af. Met m’n ene hand sleur ik aan de lijnen en met de andere houd ik de dampende mok vast, intussen grappen makend met m’n vriendelijke buren. Ik krijg al bijna het gevoel deel uit te maken van hun familie. Die bestaan uit vader en moeder Nisbet, hun vier zoons met aanhang en ook een kleinkind. Ze varen een week met twee huurboten rond en naar mijn idee maken ze er overdag een competitie van wie er de spannendste en meest klungelige show van maakt bij het manoeuvreren. De boten zien werkelijk alle hoeken van de sluis en het komt zelfs voor dat één ervan uiteindelijk achteruitvarend de sluis verlaat! Gelukkig begrijpen ze dat BoB niet meedingt naar een podiumplaats, want telkens als ik als laatste de sluis binnenmanoeuvreer doen ze echt hun best de schepen op de goede plaats te houden. Bovendien verwonderen ze zich erover dat je ook zonder botsen aan kan meren – zelfs solo.
Als ik aan het einde van de dag alweer uitgenodigd word, vraag ik ze of ze niet alleen met de familie willen zijn, waar deze week tenslotte bij hen voor bestemd is. Ze beamen dat, en of ik daarom wel een beetje tempo kan maken! Dus monster ik weer aan en word zo ook betrokken bij enkele opborrelende familieruzietjes, waarbij ik moeite heb niet in lachen uit te barsten. Er is nog wel eens wat frictie en de Nisbets staan erop dat ik als bemiddelaar de boel organiseer. De sfeer is er niet minder om en als ik ze op hun aandringen ‘a typical Dutch’ drankspelletje leer, kan die nacht niet meer kapot.
Caustelnaudary – eindbestemming van de Engelsen die weer terug naar huis moeten, en voor mij startpunt van een feest. Vriend Stef monstert namelijk als bemanningslid aan voor de komende tien dagen en dat belooft dikke pret te worden. Met z’n tweeën zijn we in staat om de meest bizarre grappen uit te halen. De lachspieren zullen het vanavond zwaar krijgen!
Snel hevelen we Stef zijn spullen over op BoB en aanvaarden de wandeltocht naar de dichtstbijzijnde disco. Het blijkt een waarachtig eind lopen, maar onder het motto ‘Vive la France!’ hebben we binnen de kortste keren een lift met een schattig Peugeotje 205 te pakken en luisteren naar de drukpratende chauffeur zonder ook maar iets te begrijpen van wat hij zegt.
‘Oui, oui, c’est magnifique!’, ‘nondeju’ en ‘fantastique’ gooien we er maar doorheen, geven de man een lach en stappen voor de disco-ingang uit.
Vlak voor het eerste ochtendgloren zetten we de terugreis in. Grappig genoeg is het weer eenzelfde soort Peugeot die ons vlak bij de boot afzet, en terwijl de vent toeterend de straat uitrijdt rollen wij onze bedden in.
Er staat ‘s-morgens een straffe, koude wind en ondanks de beschutting van bomenrijen langs het kanaal is er zelfs op dit rustige water sprake van heuse golfslag! Gelukkig hebben we wind mee. Het is absoluut handig dat we met zijn tweeën zijn, want we hebben onze handen vol om BoB in de sluis langs de kant te houden. De wind is zo sterk dat ik zelfs met de motor vol in zijn achteruit de grootste moeite heb om BoB in de sluis af te remmen! Stef vangt op de kant snel de achterland vast en gaat daar met zijn volle gewicht aan hangen. En nu BoB goed en wel ligt, blijkt de sluisdeur niet meer dicht te willen door diezelfde harde wind! Uiteindelijk knopen we een touw aan de deur vast en moeten we al onze krachten aanwenden om de sluis dicht te krijgen. De rest van de dag doen de sluisdeuren het gelukkig wel naar behoren en kunnen we goed vorderen.
Omdat we zo hard gewerkt hebben en vandaag ook heldhaftig een duik in het koude water hebben genomen, vinden we dat we aan het einde van de rit wel een Beerenburg verdiend hebben.
Terwijl de wind over het dek loeit, steken we binnen de olielamp aan en kruipen in onze slaapzakken. We draaien muziek van Paolo Conté en voeren lange gesprekken. Ergens langs het kanaal aangemeerd, midden in de wereld, zonder andere mensen in een straal van minstens drie kilometer en met een volle fles drank. Het is echt knus binnen.
Henk
Het Canal du Midi mag dan mooi, vernieuwend, sfeervol en verfrissend zijn…Na verloop van tijd begin ik het erdoorheen varen toch wat eentonig te vinden. Gelukkig komt Stef me na een week toeren versterking bieden. Met twee personen aan boord is alles ineens weer zo anders dat de sleur tijdelijk verdwijnt. Totdat ik na een paar dagen ook aan Stef met een gerust hart het manoeuvreren met BoB kan overlaten en we elkaar niet alleen meer nieuwe verhalen te vertellen hebben. Het wordt rustiger dan ons, energieke baasjes, lief is. We lezen boekjes, tijdschriften, luisteren naar de Franse radio en draaien Stefs nieuwste cd-albums.
Als ik ‘s-avonds met enig gelach een artikel over een bijzonder interview met zeezeiler Henk de Velde citeer, zit Stef meteen rechtop en luistert aandachtig. Ik bewonder Henk omdat hij zonder enige schaamte zijn gevoelens achterna durft te reizen en leg Stef het een en ander uit over deze Nederlandse solozeeheld. Dan leg ik het tijdschrift opzij.
‘Hé Ed, geef es hier! Ha! Wat een foto van die man, zeg, hij kijkt alsof-ie net een citroen heeft ingeslikt!’
‘Haha ja, je hebt wel gelijk! Als ik blijf solovaren zie ik er over een paar jaar ook zo uit, haha!’
Al snel zitten we te fantaseren hoe Henk de zeeheld stoer vloekend en tierend zijn dag doorkomt. En daar blijft het niet bij: we introduceren alras de Henkbrandy en Henksnack, te weten een sterke, wrange kruidenbitter en een plak oude kaas met daarop een moddervette laag zeer scherpe Franse mosterd.
We schilderen elkaar beelden over Henk. Die worden steeds sterker. We gieren het uit. Hij vangt vissen met zijn handen en slaat met een roeispaan ijsberen van zich af op onbewoonde eilanden. Tot slot geven we onszelf opdracht tot het maken van de beste HenkPressPhoto, waarbij we om beurten proberen om een zo rauw mogelijke grimas te trekken en dan een zelfportret met de camera te maken. Tot op de dag van vandaag heeft de jury nog geen winnaar uit de twee talentvolle kandidaten kunnen kiezen.
Op weg naar Toulouse is het weer herfstachtig, met veel wind en donkere luchten. Af en toe laat de zon even haar gezicht zien, maar voor de rest is het koud en guur. Vol afgunst kijken we naar de fietsers die lekker in beweging zijn en ons terugzwaaiend voorbijrijden, terwijl wij om beurten zitten te vernikkelen aan de helmstok. De vele liters warme thee met scheppen suiker smaken daardoor wel extra goed en ook het feit dat we het hoogste punt gepasseerd zijn motiveert ons. Vanaf nu gaat het omlaag en wordt het schutten in de sluizen aanzienlijk makkelijker.
Een drietal dagen later liggen we in Moissac. Hoewel buiten nog steeds wat fris, houden we de sfeer er zonder enige moeite in. We laten onze baard staan en lopen als echte zeebonken in versleten driekwartbroeken, zingen met allerhande muziek mee en beleven menige mooie avond aan boord of in de kroeg. Soms is het ‘s-avonds aan boord zo gezellig, dat de bierflesjes die we het luik uit de kuip in slingeren ‘s-ochtends de toegang blokkeren als we naar buiten willen. Elke avond nemen we ons voor om wat minder te drinken en eerder te gaan slapen, en elke nacht wordt het later. We genieten van de omgeving, maar nog meer van elkaars grappen.
Twee dagen later bereiken we Agen. Hier stapt mijn bemanningslid op de trein. We hebben een heerlijke tijd gehad, enorm veel met elkaar gelachen maar we moeten allebei weer verder. Weer een afscheid, maar ik kan deze keer wel zeggen: ‘Tot over dik twee maanden!’
Het laatste traject van het kanaal ben ik weer solo, en dat blijft lastig bij al die automatische sluizen. Ik kom handen te kort, lig regelmatig onhandig en soms gevaarlijk te stunten. Uiteindelijk sluiten de laatste sluisdeuren van het Canal du Midi zich achter me, vierentwintig dagen na het verlaten van de Middellandse Zee. Honderdtwintig sluizen hebben we achter de rug.
Nu de kop erbij houden! Met vier knopen stroom in de rug en acht knopen snelheid over de grond race ik de Garonne af. Ik concentreer me op de koers, tonnen en rotsen, duim dat de buitenboordmotor vandaag vooral trouw blijft pruttelen en hoop dat ik voor het donker de haven bereik. Op naar Bordeaux!
Eenmaal aangespoeld bij de stad, moet ik een dagje wachten. Het gunstige tij om verder te varen valt pas aan het eind van de middag, dus ga ik in Bordeaux op verkenningstocht. Een mooie stad is het, en uiteindelijk beland ik in een groot, druk winkelcentrum, waar ik vervreemd ronddwaal tussen het winkelend publiek. Minstens driekwart van alle spullen die ik zie heb ik de laatste negen maanden absoluut niet nodig gehad en van een enkel voorwerp weet ik niet eens waar het voor dient. Geamuseerd observeer ik het kijk- en koopgedrag van de mensenmassa. Zij zullen vast vreemd naar mij kijken, want op een enkel shirt na heb ik sinds mijn vertrek geen kleren gekocht en mijn haar zit ook niet bepaald volgens de laatste snit. Ik hoor niet bij deze shopverslaafde menigte, ik sta er buiten.
Aan het einde van de middag vaar ik verder. Na een kleine vijf uur varen is de haven van Pauillac nog drie kwartier motoren verwijderd, maar eigenlijk was ik het liefst al binnen geweest. Het is half tien en begint echt donker te worden. Het tij zal zo meteen al keren, de zwakverlichte boeien zijn in het donker steeds moeilijker te onderscheiden en omdat de mast nog plat ligt kan ik ook geen toplicht voeren. Met de zaklantaarn paraat en mijn ogen wijd open loods ik BoB tussen de zandbanken door. Een terloopse blik op de gps leert me dat ik nog steeds een verrassende drie knopen stroom in de rug heb. Het schiet dus lekker op, maar door de grote snelheid is het natuurlijk ook des te spannender varen in het pikkedonker!
Kijk, daar is het aanvaarlicht al. Hoeveel mijl weg? Drie? Vier? Daar maar op aansturen? Ik spiek nog een keertje op de kaart. Nee, eerst om die zandbank heen en pas vlak voor de haven de bocht inzetten.
Dat zit me toch niet helemaal lekker, want het is niet uitgesloten dat als ik straks voorbij de zandbank moet oversteken, ik niet tegen de stroom in kan komen en voorbij de haven word gezet. Ik besluit dus – hoewel riskant – dwars over de zandbank heen te motoren. Gespannen duw ik de helmstok van me af en houd de dieptemeter in de gaten. Acht meter…zeven meter…één meter…Shit! Op het randje van de vaargeul wil ik niet met acht knopen snelheid de grond rammen!
Vijf meter…zeven meter…zes meter…Een constante zes, dat is beter! Waarschijnlijk een meetfoutje van de dieptemeter maar toch ben ik even geschrokken.
Waar is dat licht nou? Ik kan het niet meer zien! Volgens de gps heb ik nog een halve mijl te gaan. Het wordt ondieper, de stroom neemt toe…Haha slimmerd! Ik verwarde het havenlicht met dat van een reclamebord op de kant. Het havenlicht blijkt al heel dichtbij. Dwars overscherend op de stroom kom ik mooi bij de ingang uit en met nog net genoeg ruimte tussen de kiel en de modderbodem glijd ik de leeggelopen haven in. Als de boot een paar minuten later vastligt, zie ik de vloed alweer binnenstromen. Net op tijd!!
De volgende dag tuig ik de mast. Het inscheren van vallen, stagen en het monteren van het een en ander neemt aardig wat tijd in beslag, maar als alles eenmaal weer staat, ben ik een gelukkig mens. Om de gedane arbeid te vieren trakteer ik mezelf op een lekkere boterham.
Al kauwende kijk ik op m’n gemak om me heen in de kajuit en merk tot mijn genoegen op dat de voorpunt zo weer een stuk opgeruimder is. Op een paar rondslingerende zeilzakken na heeft alles weer ergens zijn plek op of rondom de mast gevonden. Ineens zit ik stokstijf, mond halfopen, een prop brood balancerend op m’n tong.
‘Het vaantje! Gloeiende, gloeiende…!’ mompel ik.
Om te voorkomen dat het fragiele windwijzertje in het Canal kapot zou gaan had ik het binnen opgeborgen. Het zat op een speciale, veilige plek vast getapet, optimistisch naar voren wijzend. En op die plek zie ik het nu nog zitten!
Kost het je uren om de mast erop te zetten, te tuigen en te trimmen en dan vergeet je om eerst het vaantje erop te zetten? Al die frisse lucht doet je geen goed, Ed. Het wordt hoog tijd voor een white-collar-job!
Als ik de dag daarop om vijf uur uur ‘s-ochtends vertrek, zet ik een dikke streep in het logboek en schrijf daaronder met koeienletters ‘ONDER ZEIL!’ Het beest BoB is weer op pad, eerst onwennig als was het nog wat slaapdronken van zijn winterslaap, maar allengs soepeler lopend. Ik zet de spinnaker bij; dit is genieten.
Tegen twaalven komt Royan in zicht. Het is erg verleidelijk om meteen zee te kiezen, maar ik weet niet wat de weersverwachtingen zijn en heb me ook nog niet in het getij en de stroom verdiept. Het is dus verstandiger om eerst de haven in te duiken.
Royan is in de Tweede Wereldoorlog volledig platgebombardeerd en nadien in de toen moderne stijl weer opgebouwd. De stad zegt mij bar weinig. Het havengeld is hoog, de regen komt met bakken uit de lucht, maar gelukkig zijn de weersvoorspellingen prima. De dag daarop kies ik in alle vroegte zee. Eenmaal op open water hijs ik de spinnaker en zet ik het grootzeil op een bulletalie. Een lange, vrijwel vlakke deining schommelt de romp in slow motion heen en weer op de weidse glinsterende waterspiegel. Een lichte druk op het roerblad waar water liefelijk langs kabbelt, continu drie knopen op het log en voor de rest serene stilte die BoB omarmt. Ik hoor een ritmisch zacht suizend geluid en kijk omhoog naar de strakblauwe lucht. Een jan-van-gent vliegt over, schijnbaar volledig in trance. Even later hoor ik een plons en zie ik een paar meter verder wervelingen in het water. ‘Vissen’ fluister ik en grijns van oor tot oor. Ik voel me als een vis in het water.