Misschien neem ik Spanje als besluit
We besluiten wijselijk om af te rekenen met ons krenterige brandstofbeleid. Gewapend met drie lege benzinetankjes melden we ons bij de havenpomp, maar – ongelooflijk! – de essence blijkt op te zijn. Uitverkocht, door alle windstilte van de laatste paar dagen. We staan er nogal beteuterd bij.
‘Mais pourquoi es-tu déprimé, il y a plutót du vent!’
Rembert stoot me hard aan. ‘Die gast heeft gelijk Ed, er staat warempel wind!’
‘Nondeju! Wegwezen hier!’
Uitgelaten werken we ons onder vol tuig de haven uit. Buiten moeten we zelfs wat zeil wegnemen om een beetje behoorlijk op koers te blijven en we jakkeren binnen no time naar Belle Île toe. Onderweg is het een tikkeltje mistig en regent het onafgebroken, maar we zitten in opperbeste stemming te zingen. De frisse wind waait alle frustraties van de laatste dagen in één keer weg.
De stadsmuren en het fort verschijnen al te snel in het verlengde van onze kompaskoers, onder de beschutting van het eiland neemt de wind alras af en ik klim naar het voordek om het anker over de boeg te slingeren. Mooi dagje zo. Er staat hier dan wel wat deining, maar deze ligplaats is voor noppes en we hoeven ook niet zeilend de haven in. Rembert komt met een fles rode wijn, een homp stokbrood en een plak brie naar buiten.
‘Wat een topplek zeg, dit moeten we vieren! Hier wil ik wel een dagje extra blijven.’
‘Prima! Dan kopen we morgen benzine en doen die wandelroute waar onze buurman van gisteren het over had. De dag erop gaan we in één keer door naar Sables d’Olonne. Wie weet liggen daar nog de boten van de Vendée Globe!’
De zee lijkt wel een spekgladde, hobbelige skipiste. Zo eentje waar je eigenlijk net iets te hard en te wild vanaf dendert, halfblind door je beslagen sneeuwbril, maar het gaat zo lekker. In dit geval alleen geen witte, maar een zwarte wereld en de beslagen sneeuwbril is een pikdonkere nacht. In plaats van mijn klapperende ski’s hoor ik de buitenboordmotor rammelen in de motorbun en telkens hevig trillen als het log meer dan vijf knopen snelheid klokt.
Ik zit aan de helmstok te rukken als een fanatieke bodybuilder aan een roeiapparaat. Als ik met hoog opspuitend kielzog van een volgende golf afsurf met een geluid als van een voorbijschietende straaljager, kijk ik snel naar het roodverlichte schermpje van de snelheidsmeter: 7,49’…8,78’…9,23’…9,99’! Ik weet niet wat ik moet doen, het uitschreeuwen of er helemaal stil van worden. De laatste optie is wellicht de beste omdat Rembert onder me ligt te slapen. Toch kan ik het niet laten even boven het windgeraas uit ‘wow!’ te roepen om daarna stilletjes na te genieten. Tien knopen snelheid is echt gigantisch veel voor een bootje als BoB!
Een kwartiertje later wek ik Rembert, omdat we inmiddels met een noodgang op allerlei knipperende lichtjes afdenderen die voor de haveningang liggen. Een discotheek lijkt het wel, en geheel in stijl swing ik aangelijnd het hevig bewegende dek op. De spinnaker moet naar beneden en ik probeer het zeildoek droog in de zak te proppen, terwijl Rembert de genua hijst. Zo hebben we nog even mooi de tijd om ons af te vragen wat onze positie is, waar we heen moeten en welke lichten we daarvoor moeten volgen.
‘Ed, weet jij wat dat betekent: Kuu Haakje Openen Zes Haakje Sluiten Plus El Ef El Punt Vijftien Es?’
‘Eh, Rembert, zal ik het roer even overnemen?’
‘Ed, ik bedoel die ton op de kaart, aap!’
‘Ja, en ik bedoel de koers, zak. We varen al een tijd op gijpkoers en…’
‘Kijk uit!’ Ik kan net op tijd bukken. De giek zwiept over, de mast schudt na en we kijken allebei verdwaasd naar het geweld.
‘Dat bedoelde ik dus.
‘Stormrondje en dan rustig de haven in?’
‘Mooi plan. Jij stuurt, ik doe de navigatie.’
Het is half drie ‘s-ochtends als we BoB in een willekeurige box afmeren. Vanaf Belle Île tot aan de haven hebben we perfecte wind gehad en een gemiddelde snelheid neergezet van ruim vijf knopen! Ik plof voldaan neer op m’n hoofdkussen en doe het licht uit. Maar ik kan de slaap nog niet vatten. Sables d’Olonne! Dit is de haven waar Ellen MacArthur, Mike Golding en vele andere grote zeilers aan de start hebben gestaan van de wereldberoemde Vendée Globe solozeilrace om de wereld. Je voelt het: de bezieling van het zeilen hangt hier overal. In diezelfde marina ligt BoB nu alsof het niets is. Wat een ervaring! Ik draai me nog een keer om en ga luisteren naar het suizen van de wind langs de mast.
Het nadeel als je tot half twaalf in je bed ligt, is dat je er zo ongeveer uit wordt gebrand door de zon. We raken er gigantisch sloom van en zoeken verfrissing in het douchegebouw. De kraan staat alleen net te warm afgesteld zodat het me alleen maar meer vermoeit en het benauwde hokje nog krapper lijkt dan het al is. Als mijn onderbroek ook nog eens van het haakje valt en op de natte vloer belandt, brom ik een paar krachttermen en stoot tegelijkertijd pijnlijk m’n teen. Oké, slechter dan dit kan het niet worden. Positief benaderen. Best een mooie dag, er staat zelfs een aangenaam zacht windje in de rug en hiermee kunnen we prima spinnakeren naar Île de Ré. Onderweg verse croissants en een kop thee in de kuip; was ik nou aan het klagen?
Bij aankomst wijst de havenmeester van het eiland ons een plekje toe waarvoor we ons letterlijk tussen de kleine vissersbootjes door naar binnen moeten wringen. Maar dan liggen we ook fantastisch, midden in het centrum van St. Martin, terwijl aan een hoop andere zeilers met grotere jachten vanavond nee moest worden verkocht. Terwijl we op dek dineren, kijken we vanaf een paar meter afstand uit over de avondmarkt, waar allerlei spulletjes worden verhandeld en hordes dagjesmensen voorbij struinen. Mijn blik dwaalt af en boven de drukke mensenmassa zie ik ook gasten uit de balkonramen van dure hotelkamers naar de markt staren. Misschien worden onze bedden niet voor ons opgemaakt en we moeten drie minuten lopen voor het toilet, maar ik zou toch niet met ze willen ruilen. Ik ben de schipper van mijn eigen, drijvende lowbudgethotelletje en bepaal zelf welk uitzicht ik wil hebben. Bovendien hoef ik met de lengte van mijn bootje ook nooit bezorgd te zijn dat er is volgeboekt! Wat is dit zeilersleven heerlijk overzichtelijk.
Île de Ré lijkt een beetje op Vlieland. Er is een duinachtige vegetatie en rond de vele meertjes die het eiland rijk is wordt zout gewonnen. We huren twee barrels van fietsen en scheuren in een dag kriskras het eiland over. Al komen ze uit het land van de Tour de France, de andere eilandbezoekers zijn kennelijk niet zo gewend aan fietsers en krijgen vaak een amusante paniekaanval als we er voorbijschieten. Aan het einde van de rit voel ik me weer helemaal thuis als ik met strakke kuiten en een pijnlijk achterste van het zadel glijd.
‘s-Avonds worden we door een Engels echtpaar uitgenodigd om bij hen aan boord iets te drinken. Ze behoren met ons tot de weinige buitenlanders in de haven. Hij voert als reden voor zijn uitnodiging aan dat we toch echt een toast uit moeten brengen op de gezamenlijke overwinning van de Engelsen en Nederlanders op dit Franse eiland, die pakweg driehonderd jaar geleden plaatsvond. Hij blijkt professor geschiedenis te zijn in Londen. Zij heeft net als wij nog nooit gehoord van die zeeslag, maar is heel nieuwsgierig naar onze reis. Als ik daar aan boord stap, heb ik net zo’n zenuwachtig gevoel als voor m’n Engels mondeling, maar als ik merk dat er deze keer niet op fouten wordt gelet, wordt het een heel gezellige ontmoeting. Van alles passeert de revue: wereldpolitiek, studie, klassieke concerten en reisplanning. Het zijn interessante, heel ontwikkelde mensen, echte academici. Ik heb er allemaal nog maar bar weinig kaas van gegeten, maar vind het allemaal mooi en interessant. Ook Rembert heeft het zichtbaar naar zijn zin.
La Rochelle is de volgende pitstop. Onderweg laat de wind ons weer eens in de steek, dus draaien we er maar een tank benzine doorheen om voor middernacht de binnenhaven van de stad nog te kunnen bereiken. Dat blijkt door de drukke aanloop en de prachtige maar verwarrende doorgang tussen de geelverlichte forten door nog een hele belevenis. Maar dan liggen we ook wel in een fraaie, oude stad met een grote zeegeschiedenis.
We trekken er de volgende ochtend voor uit om meer te weten te komen over het verleden van La Rochelle, en ontdekken dat dit in de tiende eeuw de voornaamste stad aan de Atlantische kust was. Eerst werd er vooral gehandeld in lokale goederen als zout en wijn, maar later ontwikkelde de haven zich tot internationale marktplaats. De Fransen bedreven hier uiteindelijk een soort van driehoekshandel, waarbij suiker werd geïmporteerd vanuit de Antillen, slaven werden opgepikt bij de Afrikaanse kust, terwijl het bont weer vanuit Canada hiernaartoe werd verscheept. Een hoop nijverheid dus, en het verklaart voor ons bovendien waarom er hier zoveel marktjes zijn.
De tijd is omgevlogen de laatste dagen, de agenda wordt weer opgetrommeld en we komen tot de conclusie dat de vakantie tegen een einde loopt. Rembert moet halverwege deze maand weer van boord, en we ontdekken via internet dat je prima vanuit Biarritz met de TGV naar Nederland kunt reizen. De haven is daar vlak bij het spoor, en binnen een dag rol je alweer binnen bij Amsterdam Centraal. We stevenen beide met gemengde gevoelens af op de heuse deadline, terwijl juist op deze eeuwige, rimpelloze plas tijd het laatste lijkt dat telt.
We beginnen de dagen weer te benoemen, maar ik merk dat eigenlijk elk etmaal even mooi is en het op zee geen donder uitmaakt of het doordeweeks of weekend is. Het weer is veel bepalender dan de kalender en de laatste etmalen waren meer zondagen dan winddagen. Ook voor vandaag was er een mooie bries voorspeld, maar ook deze keer blijkt het vechten voor elk knoopje snelheid.
Ik kijk vaak naar de zee, die glad is als een spiegel en op dit vroege uur van de dag al de boot en zijn stuurman grillig reflecteert. Er zit meer beweging in de dansende beelden van de nimmer stilstaande zee dan in BoB en we beginnen ons inmiddels flink te ergeren. Een paar grappen over het indienen van schadeclaims tegen de weerstations verdrijven even het stilzwijgen. De gedachte zo al dobberend miljonair te worden heeft nog nooit zo grappig geleken als nu. Als het weer zo blijft als nu zullen we pas over anderhalf etmaal aankomen bij de eerstvolgende haven. Arcachon lijkt ons een ver verwijderd bedevaartsoord.
Rond het middaguur passeert ons een vissersboot met een stevige hekgolf, de snelheid zakt van 0,7 naar 0,0 knopen en we rollen nu zelfs een stukje achteruit. Drie volle minuten neemt het in beslag voordat de boot weer op koers en snelheid ligt. Dit is gewoon geen doen. We offeren een tank brandstof op om wat voortgang te boeken op een spiegelgladde, rommelige zee. Het is heiig op het water, zelfs als je stilzit baad je in het zweet en de vage kustrand aan bakboord biedt het enige houvast om ons te kunnen oriënteren. Verder is er niets dan BoB, het zeewater en de benauwde lucht. We rollen en rammelen op de chaotische deining en ik heb bijna de neiging om op dek een regendans te doen om windgod Aeolus gunstig te stemmen.
Dat windstilte zo’n lawaai kan maken had ik nooit eerder beseft. Het is nu nacht. De motor hebben we uitgedaan, want het laatste resterende tankje brandstof willen we bewaren voor de aanloop van Arcachon. Rembert zit buiten te sturen en ik probeer binnen wat uit te rusten. Ik krijg het gevoel verplicht te luisteren naar een band. Een band waarvan de leden aan een optreden werken, maar nog nooit samen hebben gespeeld. Giek, mast, grootzeil en spinnaker brengen samen een geluid teweeg dat na verloop van tijd pijn doet aan je oren. De boot is een klankkast die dit alles versterkt, die door de chaotische deining en het gebrek aan wind van hot naar her wordt geslingerd en die door het falen van de muzikanten vreselijk vibreert.
Het wordt weer ochtend en nu zit ik op wacht. Het gevoel van machteloosheid dat me bekruipt door dit overgeleverd zijn aan de natuur maakt me gek. Daar komt een zoveelste roller en ik zet me weer schrap. Mijn spieren beginnen overal zeer te doen. Ik haat die zee, het gebeuk en gedreun, de voortdurende herrie. Ook Rembert wordt er niet gezelliger op en BoB wordt steeds krapper voor onze beide ego’s.
Acht uur ‘s-avonds en BoB is eindelijk bij de verkenningston van Cap Ferret; een boei waar we nu al een dikke vijfendertig uur op af hebben gekoerst. Tegen de stroom en enorme rollers in varend met de pruttelende buitenboordmotor en het grootzeil als steunzeil schieten we nauwelijks op. We vinden het hoog tijd voor een douche, een paar uur lekker slapen en vers voedsel. Alle crackers, water en limonade beginnen ons de keel uit te hangen en we hunkeren naar de haven en een goeie hap.
In de almanak staat een kleurig zeekaartje afgebeeld met geultjes en betonning rondom een groot stelsel van zandbanken. Dat fungeert als golfbreker voor de rest van de baai die daardoor goed beschut is, een natuurlijke haven dus. We zijn doodop en komen niet op het idee om de verdere tekst over de aanloop goed te lezen. We koersen gewoon op het geultje aan dat ons naar de eindbestemming van vandaag moet brengen. Over de ondieptes naast ons geultje lopen rare grondzeeën, maar we blijven stoicijns doorvaren. Even later zien we ook in ons vaarwater wat rommelig water opdoemen en binnen de kortste keren helpen grote golven ons een handje om daar nog sneller heen te komen.
Rembert vindt het tijd voor een actiefoto en legt even later het moment vast dat ik van een reusachtige golf afsurf. Ik weet niet of ik het mooi kan vinden, zo hard als het gaat allemaal, maar nu wordt me het fototoestel in de handen gedrukt en dus geef ik het roer over zodat ik ook een mooi shot van Rembert kan maken. Ik nestel me in een hoekje en concentreer op de juiste compositie als opeens mijn pet haast wegwaait en Rembert boven het geluid van branding uitschreeuwt dat ik me vast moet houden. Ik kijk achterom. Daar komt een monstergolf aanrollen, zo eentje met een krullende kop, die ons zo te zien geen voorrang wil verlenen. Twee seconden later is er alleen nog maar een vloedgolf aan wit schuim en koud water die BoB bijna overspoelt. We lopen gigantisch uit het roer en de spi – die op het voordek ligt – waait vanzelf omhoog. De boot gaat vrijwel op zijn kant en de masttop dipt bijna in het water. Daarna rollen we met hevig klapperend grootzeil onder flinke helling voort. Nog twee seconden later waggelt de boot weer overeind en krijgt de schroef weer grip op het water. BoB komt weer op gang en baant zich met Rembert aan het roer een weg door de chaos.
We kijken elkaar aan en zeggen een aantal volstrekt irrelevante dingen.
‘Fris water, zeg.’
‘Ik ben best moe.’
‘Het fotorolletje ziet er nog droog uit.’
‘Een stuk chocola zou nu zo heerlijk zijn!’
Ik bibber nog na en sta versteld van onze matheid. Ternauwernood hebben we ons aan boord kunnen houden in een geweldig sterke branding, en nu lopen we te zeiken over chocola en slaap!
Pas langzaam dringt tot ons door wat er eigenlijk gebeurd is: we zijn volledig verrast door een monstergolf, hebben een berg water in de kajuit gekregen en mogen blij zijn dat we beiden nog aan boord zitten. We zitten zwijgend en rillend voor ons uit te staren. Gelukkig is de branding definitief verdwenen en voel ik ook geen wind meer. Trouwens, de wind die mijn pet en de spinnaker haast meenam, kwam door die monstergolf. We gingen wel erg hard dus, maar niet hard genoeg om de golf voor te blijven of beter te kunnen nemen.
Voorzichtig wordt er een eerste keer gelachen. We weten dat dit een leerzame les is geweest: ook al ben je moe, blijf scherp! Lees de aanwezige informatie, onderneem actie als je een zware zee dichterbij ziet komen – geen foto’s maken maar spinnaker binnenhalen, oliepakken aan en luikjes in de kajuitingang – en blijf vooral goed op snelheid. Hoe duur deze les ons komt te staan blijkt als ik binnen natte oliekleding en ronddrijvende schoenen, eten, zeilen en een almanak als een spons aantref. Het huilen staat me even nader dan het lachen, maar er is genoeg te doen, dus sleep ik alle natte zooi naar buiten. Rembert ledigt ondertussen de laatste druppels benzine in de brandstoftank en koerst aan op de haven.
De schaal van de kaart is misleidend; Arcachon lijkt dichtbij, maar is nog ruim 2,5 uur varen. We zigzaggen in het donker voetje voor voetje tussen voor anker liggende boten door volgens de kortste route naar de haven. Net als we een lege box hebben gevonden, houdt de motor het voor gezien en ik wrik BoB het laatste stukje naar de steiger.
Na een kop warme chocolademelk trekken we thermogoed aan en gaan samen rillend in de relatief nog droge voorpunt liggen. Ook de slaapzakken zijn doorweekt, dus het is een koude nacht.
Een fraaie wind en frisse zon zorgen ervoor dat de volgende dag de boel na het afspoelen met zoet water, buiten mooi drogen kan. Hoewel alles weer op zijn plek moet worden gezet, zijn we tevreden dat we toch zo snel alles weer schoon hebben. Als we in de capitainerie een weerbulletin lezen met stormvoorspellingen besluiten we nog maar een extra dag te blijven liggen. We knopen BoB met een paar extra landvasten nog steviger tegen de steiger.
Als ik op de voorspelde stormdag wakker word, is er alleen een serene ochtendrust. De storm blijft uit. Die weerberichten kunnen we voortaan ook wel skippen, morgen weer op pad!
Een tweetal dagen later liggen we in de haven van St. Jean de Luz, vlak naast Biarritz. Het treinkaartje is gekocht, de laatste klusjes aan BoB zijn geklaard en we hebben nog twee mooie dagen in het verschiet voordat ik solo verder moet. We doen op ons gemak inkopen, slenteren wat rond in het sfeervolle stadje en gaan in de namiddag naar het strand voor een verkwikkende duik in het zeewater.
‘s-Avonds laven we ons aan het goudgele vocht in de plaatselijke hotspot, kijken naar de contouren van een grote berg die wordt verlicht door de wassende maan en discussiëren eindeloos over de Franse femmes fatales. We zijn nog niet op het idee gekomen om de dames ter plaatse om hun eigen visie te vragen, als er ineens één op ons afstapt. In een stortvloed van woorden uit ze haar bewondering over Remberts krullen. Of tenminste, dat leidt hij af uit de manier waarop ze hem door zijn haren aait. Rembert staat met de mond vol tanden en weet niet wat hij met haar aan moet.
De volgende dag gaan we de grote berg te lijf. De gigant heet La Rhune en bevindt zich een aardig eind van de haven. Er schijnt een stokoud treintje naar de top te gaan, maar hoe komen we daar, dat is de vraag. Omdat we geen informatie hebben kunnen vinden over het openbaar vervoer, vallen we terug op de vertrouwde benenwagen en ploegen we door de brandende zon.
Onderweg passeren we meerdere keren muren met leuzen als Solution au Conflit Basque = Dialogue Politique!
Uiteindelijk vinden we het treintje. Snelheid was een kleine eeuw geleden nog niet zo belangrijk en dat is maar goed ook, want zo hebben we ruim de tijd om vanuit het omhoog tuffende treintje rond te turen over de vele vergezichten, en bovendien op adem te komen. Over de ruim negenhonderd meter hoge top van La Rhune loopt ook de grens tussen Frankrijk en Spanje, waar we elkaar stevig de hand schudden. We kijken terug op drie weken geslaagd avontuur waarbij we vooraf niet wisten of we samen Spanje zouden aantikken, maar het is ons gelukt. We kijken neer op de Atlantische Oceaan, de kustlijn en het grillige, overwegend groene landschap om ons heen. Daarna lopen we het hele eind naar beneden, terug naar de boot. De laatste avond samen brengen we afgepeigerd en zwijgend door.
Om half zes gaat de wekker af. Rembert rolt zijn slaapzak op, ik maak een ontbijt en met behulp van een sloot thee verdwijnt het taaie stokbrood toch soepel door de keelgaten. We zeulen zijn tas naar het station, wisselen een paar laatste woorden en wachten allebei ietwat nerveus op de TGV. Hij zit in over zijn reis, ik over de mijne en eigenlijk hebben we gister op de berg al ons afscheid bestempeld. Laat die trein maar komen.
Verzonken in gedachten wandel ik alleen terug naar de boot. Allerlei vragen spoken door mijn hoofd. Wat zal de komende periode me brengen? Zal ik me eenzaam voelen? Hoe is het eigenlijk om solo te varen? Plots sta ik stil en grijp de brugleuning beet. Ik gloei opeens en m’n hart bonst als een gek. Wacht eens, ik heb nog nooit solo gevaren! Ja, in een Optimist en nog een paar andere open bootjes op plassen, maar that’s it! Niet eerder heb ik een noemenswaardige solotocht op zee gemaakt, en al helemaal niet met zo’n notendopje!
Ik stap aan boord en ga in de lege, stille kajuit zitten. Ik zet een van mijn favoriete singles op om de stilte te breken en brul luidkeels met de muziek mee: ‘Misschien neem ik Spanje als besluit…’
En zo is het! Ik sla de genua aan, doe een reddingsvest om, haak me met mijn lijflijn aan de boot vast en manoeuvreer de box uit. Op naar Spanje!
De eerste mijlen vreten aan me. Continu kijk ik naar de gps, de dieptemeter en de dreigende luchten. Er komt vanaf de bergen een smerige lucht aanzetten met asgrauwe wolken. Ik zie dat de ene na de andere boot om me heen de koers verlegt, en stel mezelf de vraag: ‘Omkeren of doorgaan?!’ Ik zet door. Vertrekken schijnt altijd het moeilijkst te zijn. Als ik zo direct gewoon Santander binnenvaar, is de kop eraf en zal de rest van dit soloavontuur vast een makkie zijn.
Een zware wolk komt dichterbij. Wat moet ik doen? Reven natuurlijk! Kom op man, doe niet zo gek, je kan toch wel zeilen?! Ik doe er een eeuwigheid over om de genua te strijken, de fok aan te slaan en een rif te steken in het grootzeil. Hijgend plof ik neer op de kajuitbank en wacht af wat er komen gaat. De wind is weg en de boot rolt maar wat heen en weer.
Ik berust een beetje. Toch wel mooi, zo’n dreigende lucht. Daar heb ik vroeger toch een rijmpje over geleerd? Over wat te doen met onbetrouwbare luchten?
‘Komt wind voor regen, daar is niets op tegen!’ en ‘Komt regen voor wind, berg dan de zeilen gezwind!’ Ik ben benieuwd en wacht af. Ineens komen wind én regen tegelijk op me af. BoB helt een keer fors over, herstelt zich en maakt snelheid. Vrolijk waggelt het bootje door de golven, terwijl ik gespannen blijf sturen en af en toe de regen uit mijn haren schud.
Pas als de donkere wolk al een kwartier achter me ligt, durf ik het grootzeil weer te ontreven. De fok laat ik nog maar even staan in plaats van de grotere genua, want wie weet wat de strakblauwe lucht nog voor me in petto heeft!
Trots kruis ik de baai van San Sebastian in – onze eerste Spaanse haven! Tussen de bergen wil het nog wel eens blazen en zo ook nu. Ineens komt er een flinke peut wind naar beneden zetten. Ik zigzag op dat moment tussen de geankerde boten door, zwaai zelfverzekerd naar de bemanning van een vissersboot die me met argusogen staat te bekijken en ben net op dek bezig de fok te strijken als ik merk dat de boot wegwaait. Te weinig gas gegeven natuurlijk, snel naar achter! Ai, de lijflijn…Met een smak beland ik in de kuip met mijn neus voor de gashendel, die ik dan gelijk een zet kan geven. De acht paardenkrachten doen het water achter de boot omhoog spuiten als ik opkrabbel en de fok in het water zie belanden. Snel weer naar voren om de fok naar beneden te halen. Ziezo, da’s geregeld!
Ik kijk weer naar voren. Oh shit, daar ligt een boot voor anker, en nog dichtbij ook! ‘Ed, wijk eens uit en vaar wat langzamer!’ roep ik mezelf tot de orde. Terug naar de kuip, stuurautomaat ontkoppelen en afsturen. Het grootzeil komt met een klap over. Dat moet ik inderdaad ook nog strijken! Ik zoek een stukje ruimte op, laat de val vieren en trek het grootzeil naar beneden. Waarom wil-ie niet verder? Intussen komt het strand dichterbij. Weer afvallen…Een klapperend, half gestreken grootzeil schreeuwt om aandacht, maar eerst moet ik opnieuw ruimte vinden om op te steken. Ondertussen zie ik dat de val hopeloos in de knoop zit. Gelukkig schijnt stevig vloeken ditmaal te helpen, want drie tellen later krijg ik de val los en stuur snel weer in de wind.
Dat gaat beter! Met drie halen is ook de laatste lap naar beneden. Snel een zeilband eromheen. O, daar is al een meerboei, zal ik die maar nemen? Ja prima! Oké, beetje opsturen, gas minderen, slagje achteruit, en dan naar voren hollen…Ik grijp de ring; hebbes! Eh, misschien een landvast vergeten mee te nemen?
Na nog twee pogingen kan ik eindelijk aan de boei vastknopen en dan ga ik even uitgeteld in de kuip zitten. Dit doe ik de volgende keer anders. Eerst nadenken en dan pas aan de slag. En zorgen voor voldoende ruimte, zodat er tijd is om fouten te corrigeren.
Vermoeid ruim ik de voorzeilen op en leg de huik over de giek, wat alleen al een eeuwigheid in beslag neemt. Daarna pak ik het logboek, noteer de nieuwe logstand en krabbel bij bijzonderheden: ‘Komen regen en wind in combinatie, blijf dan scherp, ‘t is een gemene natuurcreatie.’
Golfjes klotsen tegen de romp, wind doet het want zachtjes trillen en de ketel met water voor koffie komt langzaam tot leven op het fornuisje. Zittend op de kajuitbank word ik langzaam wakker in de aangename ochtendzon. Een vissersboot verlaat met grommende diesel de haven, de bemanning maakt luidruchtig grappen naar poppetjes op de kade en de stemmen echoën over het water. Ik rek me uit, wandel op blote voeten over het dek en kijk om me heen. De heuvels rond San Sebastian zijn donkergroen, het strand is hagelwit en de zee verrassend helder. Ik kan de vijf meter diepe bodem met gemak zien en volg de ankerlijn van de boei waaraan BoB ligt vastgeknoopt. Karamba, daar ligt m’n korte broek op de bodem! Aan de reling pronkt nog een enkele knijper, maar het kledingstuk is vannacht vast door de wind losgerukt.
Ik duik naar de bodem en hoor mijn oren suizen. Een gevoel van enorme rust komt over me en hoewel ik normaal gesproken helemaal niet zo dol op zwemmen ben, vind ik het nu heerlijk om wat langer onder water te blijven. Ik hoor ergens een sissend geluid, maar het verwijdert zich snel. Waarschijnlijk de schroef van de vissersboot. Verder niets; geen rammelende pannen op het ritme van de deining in de baai, geen irritant krakende ankerlijn en geen eeuwig tikkende klok. Serene stilte voor een moment. Het hier en nu, dat is waar het om draait.
Mijn lichaam begint veel te snel te protesteren, ik gris nog de broek van de bodem en verzet me dan niet langer tegen de krachten die me omhoog duwen, terug naar het wateroppervlak.
Ik schiet omhoog, hap eenmaal boven water naar lucht en hoor gefluit. Koffie! Snel aan boord, water van het vuur en daarna drogen in de zon. Het bezit van mijn eigen domein, de start van het avontuur, het begin van mijn droom. Niet eerder voelde ik me zo klaar voor de grote reis en niet eerder voelde ik me zo rijk. Wauw!
Lowbudgetdouche
Vanaf de vroege morgen heb ik in de brandende zon met brandstoftanks en boodschappentassen lopen zeulen, daarna nog zigzaggend tussen toeristen en bezienswaardigheden door in het stadje cultuur gesnoven en nu snak ik naar een douche. Vanaf mijn gratis ankerstek loop ik naar de passantenhaven van de jachtclub. Er staat een strenge bewaker bij de ingang, en ik laat daarom eerst maar een paar in maatpak gehesen Spanjaarden voorgaan om te kijken hoe het toegangsbeleid in zijn werk gaat. De douanier stapt uit zijn hokje, knikt de heren dan met een blik van herkenning vriendelijk toe en ze zijn al binnen.
Ik vermoed dat het voor mij lastiger gaat worden zonder verblijf in de haven en daarnaast door m’n aanblik – smerig T–shirt, goedkope slippers en een vormeloze bos haar. Maar wie weet! Een beetje interessant hangend aan mijn telefoon, begin ik luid te praten in het als het graf zwijgende apparaat en stap met grote passen naar de wachtpost toe.
‘Nee joh! Wat denk je wel Klaas?! Dat is gewoon een storm in een glas water man!’ Helaas; de bewaker komt toch weer naar buiten en lijkt me niet door te willen laten…Ik geef hem een knipoog, vergeet bijna m’n loze verhaal voort te zetten en draai snel verdwijnend een hoekje om.
Shit! Dit moet anders…
Ik sta na te denken en leun tegen een muurtje…Muurtje?! Ha! Een klein aanloopje en ik hang al met twee armen over de rand. Met m’n ogen er net bovenuit gluur ik rond over het nautische terrein. Twee havenmedewerkers lopen langs en ik laat me direct weer naar beneden zakken. Twintig tellen later opnieuw een blik; niks! Snel slinger ik m’n benen over de rand en bevind me nu tussen een paar op het droge staande crème de la crème racemonstertjes. Zeilboten waar niet op bespaard is en die zichtbaar vertroeteld worden. Mooi spul! Ik geef mijn ogen op het terrein goed de kost, volg dan de bordjes met douchelogo erop en geniet enige minuten later van een aangenaam harde straal, gratis zeep en ongelimiteerde baddertijd. Wat een weelde!
Een perplexe bewaker achterlatend, verlaat ik lieflijk geurend de luxe haven en sjok weer terug naar mijn lowbudget-ankerplek.
De volgende haven die ik aandoe is Mutriko. Kalme zee, gunstige wind en een bij zonsondergang fraai kleurende lucht lijken er alles aan te doen om me op een aangename manier wegwijs te laten worden in dit nieuwe solobestaan. Aan het begin van de reis ben ik nog uiterst gespannen en steeds weer struikel ik over m’n lifeline. Maar aan het einde van de dag loef ik als een routinier op in de wind, tuig op m’n gemak de boot af en parkeer BoB naast een vissersbootje, zo dat er nog net een ei tussen past.
‘s-Nachts word ik wakker van gebonk. BoB blijkt met de stootrand tegen de buurman aan te duwen en in m’n onderbroek vier ik huiverend de landvasten voor toch wat meer ruimte. De wind is de laatste uren toegenomen en een holle deining rolt de havenmond binnen. Ik besluit met zonsopgang te vertrekken, want op deze plek voelt het niet veilig en ik krijg het idee dat er nog slechter weer op komst is.
De wind is intussen flink toegenomen als ik in de namiddag Bilbao binnen kom scheuren. Ik vaar op motorkracht met moeite de havenkom binnen en maak dankbaar gebruik van de behulpzame hand die de havenmeester me biedt. Het is heerlijk om weer even aan een veilige steiger te liggen met elektriciteit, stromend water en de zekerheid dat je ‘s nachts niet van het anker raakt of dat de vissersboot naast je wil vertrekken. Aanvankelijk heb ik nog wel wat moeite met het hoge havengeld, maar als rond zeven uur in vlagen windkracht tien wordt gemeten en huizenhoge golven de kademuur overspoelen, maak ik mezelf uit voor krent en trakteer de Engels sprekende havenmeester op een biertje bij mij aan boord. Ik lig hier prima.
‘s-Avonds neem ik de ondergrondse en loop achter de stroom uitzinnige mensen aan op weg naar wat me is aangeraden als een geweldig live concert. Het jongere deel van de bevolking van Bilbao leeft massaal op bij een spectaculair optreden van de lokale volksheld en zanger, maar ik voel me in die hossende menigte eenzamer dan ooit tevoren. Het is weekend, iedereen viert met elkaar feest. Ik ben hier in m’n eentje en besef dat er niemand om me heen is die ik kan aanklampen voor een gesprek. Ik spreek amper Spaans, de mensen om me heen al helemaal geen Engels en wat zou ik ze überhaupt moeten zeggen? Dat ik me ellendig voel en aandacht, afleiding zoek bij wildvreemden? Ik wil nu helemaal niet m’n best doen om leuk te worden gevonden door anderen. Ik voel mezelf simpelweg een enorme lul en verlang alleen nog maar naar mijn bed.
De terugweg in de propvolle metro lijkt eindeloos lang te duren, en ik merk plots hoe moe ik eigenlijk ben. Ik heb geen energie, tril op mijn benen, het is haast zwart voor mijn ogen en staand in de coupé heb ik moeite om niet in slaap te vallen. Wakker blijven! Ik worstel, knijp mezelf in benen en armen en probeer mijn ogen wagenwijd te openen. Op de grond gaan zitten en slapen is verleidelijk, maar ik houd me staande, bang om het juiste station te missen. Nog drie haltes en ik ben er, eindelijk.
Ik stap wankel de donkere nacht in, loop stapje voor stapje terug naar de haven, houd af en toe rustpauze door tegen een vuilnisbak of winkel aan te leunen en bereik de ingang. Er staat een bewaker, maar ik zie er kennelijk zo slecht uit dat hij al opstaat en me zorgzaam een glas water aanbiedt alvorens de poort voor me te openen. Loom klim ik aan boord en te moe om me uit te kleden laat ik me op m’n kooi vallen. Half bewusteloos lig ik naar het kombuisblok te staren en nog net voor het licht definitief uitgaat, begint me iets te dagen. Morgen maar geen avondeten meer vergeten.
Een dag later kom ik in Santander aan. Bij de eerste haven word ik zo schandalig afgezet met havengeld, dat ik direct weer naar buiten vaar en een verderop gelegen marina opzoek. Die ligt wel veel verder weg van het stadscentrum. Met lood in m’n schoenen op weg naar het havenkantoor constateer ik dat alles er hier nog veel luxer uitziet. Hoeveel moet het hier dan wel niet gaan kosten? Voorbereid op nog een tegenvaller schuifel ik op de receptie af, met een misselijkmakende spanning in mijn maag. Ik informeer naar de tarieven en val stil: tien euro! Onmogelijk…yes! ‘Muchos gracias!’ en ik verlaat neuriënd het gebouw.