Tweesprong van twijfel
Wat mij betreft had de eerste zeetocht na het verlaten van het Canal du Midi nog dagen mogen duren, maar om half tien ‘s-avonds zet de wind er – keurig volgens voorspelling – een punt achter. Ik slinger de motor aan voor de laatste tien mijl naar de haven van Sables d’Olonne. Twee uur later zie ik dezelfde discotheek aan havenlichten voor me als een dikke tweehonderdvijftig dagen terug. Ik sta op muziek van Bob Marley in de kuip te dansen: de cirkel is rond! Vanavond kruis ik mijn oude koers en heb nu dus echt het Iberisch schiereiland gerond!
Het is middernacht als ik BoB aanmeer, snel een paar schone kleren aantrek en naar de dichtstbijzijnde kroeg loop voor een biertje om dit memorabele moment te vieren. Het is zaterdagavond en binnen giet de gezellige menigte menig drankje achterover. Ik bestel voor deze ene keer een halve liter echte Heineken en loop met het koude beslagen glas in m’n hand de kroeg door.
Vragende blikken van de kleine Fransen die zich verbazen over zo’n blonde reus prikken in m’n rug, maar ik laat me niet afleiden. Ik wandel van poster naar poster en lees de persoonlijke krabbels van mijn zeehelden. Dit is kennelijk de stamkroeg van zeilers van de Vendée Globe – een vierjaarlijkse race waarbij deelnemers solo met Open 60s de wereld rond racen – want ik lees verhaaltjes van onder andere Vincent Riou, Ellen MacArthur en Mike Golding. Whow! En vanavond voel ik me stiekem ook een beetje een globetrotter.
Geschreeuw, gestamp op het dek en een geluid alsof een torpedo rakelings langs m’n bootje suist. Met een schok ben ik wakker. Ik zit rechtop in bed en kijk angstig door het plexiglas raampje naar buiten…
‘Zondag!’
Half Frankrijk vaart in een optocht de haven uit om een dagje te gaan zeilen, en ik heb zojuist een buurman gekregen die net als ik even bij de gastensteiger moet zijn. Ik wrijf de slaap uit m’n ogen, neem een handdoek en een stuk zeep onder de arm en wandel naar het toiletgebouw voor een verkwikkende douche. Een Fransman staat zich voor de spiegel naast mij te scheren en kijkt me vragend aan: ‘De quel pays es-tu?’
‘De La Hollande!’ natuurlijk, en ik grijp meteen de gelegenheid aan om bij hem wat meer over de kust van Bretagne te weten te komen – het zeilgebied dat ik voor de boeg heb. Prompt word ik gebombardeerd met namen van leuke eilanden, mooie ankerplekjes en goede havens en de trotse Fransman weet van geen ophouden met z’n verhalen.
Op de terugweg naar de boot gris ik een stokbrood uit het schap bij de bakker, loop langs het havenkantoor voor de weersvoorspelling en gooi daarna snel de trossen los, want er staat een prachtige peut wind! Terwijl ik links en rechts in de optocht van boten voorbij word gelopen met het naar open zee varen, prop ik snel wat voedsel door m’n keelgat en verbaas me over de niet aflatende stroom zeegaande weekendzeilers. In Frankrijk is zeilen een nationale sport en dat is te merken. Iedereen die over een zeilbootje beschikt of kennissen heeft met een jacht trekt op de vrije dag het water op om te varen. Van alles vaart er rond: van hightech wedstrijdjachten en joekels van soloboten tot bejaarde toerzeilers en afgeladen familieboten. Het is een bonte verzameling, maar iedereen geniet van het spelletje met wind en water.
De wind komt weer schuin van achter inzetten en met een meelopende stroom en het ballonzeil op ben ik in een ommezien waar ik zijn wil: Île d’Yeu. Dit is zeezeilen! Eenmaal achter het eiland is er beschutting, nemen wind en deining af en ga ik onderuit gezakt in de kuip hangen om de laatste paar mijl tot de haven te overbruggen. Een beetje mijmerend, zomaar een zelf-verzonnen melodietje neuriënd: ‘Zee oh zee, neem me mee so far away…’
De kust ziet er echt mooi en veilig uit, dus een halfuurtje voor Port Joinville besluit ik om de haven te laten voor wat het is, en voor de nacht een ankerplekje te zoeken. Spinnaker naar beneden, op het grootzeil een rondje varen om de diepte te peilen en dan gaat het anker met een plons kopje onder. Het klapperende zeil naar beneden, de ankerbal omhoog en daarna luisteren naar de krijsende meeuwen. Als dit geen vrijheid is!
Maar om me heen verschijnen steeds meer donkere, hoekige punten aan het wateroppervlak en als ik een paar uur later bij zonsondergang tot mijn teleurstelling moet constateren dat BoB inmiddels door de rotsen omringd wordt, is het echt hoog tijd om dit paradijselijke plekje te verlaten. Het is volle maan en springtij en daardoor is het verschil tussen hoog- en laag-water fors, maar op zo veel had ik niet gerekend. Ik haal de lijn en ketting binnen, licht het anker en vaar op twee tikjes van de rotsbodem na probleemloos vrij. Echt erg is het overigens niet om de haven op te zoeken; de havenmeester zit zich op dit moment van de dag ongetwijfeld tegoed te doen in de lokale kroeg!
Ik blijf een dagje op het eiland om de scheepsvoorraden aan te vullen en door de natuur te sjokken. Vlinders fladderen, felgekleurde gele bloemen schieten uit de grond en konijnen hollen links en rechts over het wandelpad. De wereld komt tot bloei en ook ik heb er weer zin in. Wat is die Atlantic weer mooi! De landkust, de mensen, de zee…Het is hier allemaal zo kloppend…fijn!
Als ik weer vertrek waait er een stijve bries uit het zuidwesten. Ik zet een nieuwe koers uit en tuf de zee op. Weer gaat de spi omhoog en weer spuiten we ervandoor. BoB jakkert er met een dikke zes knopen overheen. We spuiten met de hoofdletter S. Langdurig surfen met in vlagen 8 knopen snelheid op de teller is en blijft kicken op deze uitgebouwde tupperwaredoos. Eigenlijk gaat het gewoon te goed, te hard en als er na een uur toch regelmatig forse poeierwolken voorbij komen zetten, zou het verstandig zijn geweest om het gekleurde doek naar beneden te trekken. Maar binnenin me wint de sensatie het van het verstand en dan is er plots die ene vlaag die net even sterker is dan de andere. En die ene golf, net even hoger dan de vorige.
Vol tegensturen!
‘Shit!’ Toch net te laat om te verhinderen dat BoB vliegensvlug oploeft! Ik kan nog wel wat corrigeren, maar de druk in het zeil is gewoon te groot!
‘BOEM!’
Oorverdovend geflapper en dan al snel weer het overstemmende geluid van wind- en zeegang. De spi is vrijwel volledig uit de lijken geblazen! Een tikkeltje verontwaardigd kijk ik naar de restanten van mijn ‘geheime wapen’, maar dan moet ik er hard om lachen en begin de boel zelfs vrolijk op te ruimen. Toch te lang doorgevaren, ‘t is ook helemaal waar! De spinnaker werd toch al erg oud, dus het moest er ook wel een keer van komen.
Onder genua loopt BoB nog steeds vijf knopen en ik brainstorm wat over hoe ik een nieuwe spinnaker zou kunnen regelen. Een paar uur later land ik in L’Herbaudière, de haven van Île de Noirmoutier. Na een paar telefoontjes krijg ik goed nieuws: ik kan een tweedehands spinnaker krijgen. M’n zus die me binnenkort komt opzoeken, neemt hem voor me mee!
Hondenwacht
Naarmate het donkerder wordt, zwakt de wind af en wordt ook de deining rustiger, zodat ik de spinnaker weer kan hijsen. De volle maan geeft zo veel licht dat ik zelfs geen zaklantaarn nodig heb om te kijken of mijn ballonzeil vol staat. Om elf uur houdt de wind het toch weer voor gezien en start ik de buitenboordmotor. De herrie van het apparaat brengt allerlei waterleven in beweging. Een enorme school vissen schrikt op, vlucht weg en doet de donkere zee plots wit oplichten. Het meest spectaculair zijn nog wel de dolfijnen die opeens verschijnen, kennelijk een hapje proberen te vangen en de witte wolken van vissen opjagen. Ze schieten ervandoor als torpedo’s, met krachtige staartbewegingen. De show blijft doorgaan, en ik sta in de kuip, eerste rang! Ik roep, zwaai, schater van enthousiasme. Prachtig!
Ineens is de wind weer terug. De spi kan weer omhoog, de motor uit. De stilte keert weer. De zee geeft licht en steekt daardoor des te scherper af tegen de hemel. Er hangt een mysterieuze, lichtblauwe gloed boven. Het voelt alsof ik op het laatste stukje wereld zeil en de enige overlevende ben, daar tussen de sterren en sissende golven. Nu en dan werp ik een blik op het dansende, zacht rood verlichte kompas – mijn enige houvast in deze wonderlijke wereld.
Urenlang zit ik zo te sturen, mijn ogen gefixeerd op de spinnaker, mijn gedachten dwalend. Terugdenkend aan de laatste haven, de eerdere mijlen. Maar ook aan thuis, aan hoe het met m’n vrienden gaat. Allerlei fantasieën dwalen door mijn hoofd. Zomaar op zee, midden in het leven. Ik werp een blik naar binnen en zie de wijzers van de klok voor mijn ogen dansen. Snel een slok cola om scherp te blijven. Wat is die hondenwacht toch heerlijk!
Een paar dagen later nader ik Belle Île. Port Le Palais komt in zicht, en ik zie een grote zeillogger met een Nederlandse vlag, die in de nabijheid van de haven voor anker ligt. Even later, als ik er achterlangs vaar, zie ik de naam: de Iris uit Rotterdam. Ik trek de schoten weer aan maar nu wordt er ‘hoi!’ geroepen en gezwaaid. Ik ga overstag, zeil nog eens langs en groet terug.
‘Ik heb laatst wat over jouw avonturen gelezen!’
‘Dat zou heel goed kunnen!’
‘Zin in een bakje koffie?’
‘Ja heerlijk!’
De koffie is van opperbeste Nederlandse kwaliteit. Ik krijg een rondleiding op het dertig meter lange schip en wissel verhalen met kapitein Ben en eerste stuurman Jan. Na een paar uur gaan zij er weer vandoor, zoek ik een ander plekje in de buurt van de haven op en gooi mijn eigen ankertje overboord. Zou varen op zo’n schip niet wat voor mij zijn? Min of meer terug onder de Nederlanders, vaak groepen mensen aan boord, toch ook veel op zee en af en toe een paar maanden in een Hollands dok op de kant om bij te klussen aan boot en sociale contacten? Klinkt stukken aantrekkelijker dan binnenkort de studiebanken in te duiken om een of ander papiertje te bemachtigen. Of zou ik op zee niet toch een beetje afgestompt raken, intellectuele uitdaging missen?
Op Belle Île huur ik een fiets en peddel ontspannen drie dorpjes op het eiland af; Locmaria, Bangor, en Sauzon heten ze. Onderweg zie ik lammetjes in de wei, donzige eendjes in de vochtige greppels en ook hier één en al groen en geel aan bloemen. Een vrolijke, levende boel. Waarom heb ik die felle kleuren ervan nooit eerder zo intens ervaren?
Ik trap terug naar de haven om me ervan te vergewissen dat BoB ondanks de wind nog steeds achter zijn anker dobbert en maak daarna een laatste tochtje over slingerende wegen naar Pointe des Poulains – het noordelijkste puntje van het eiland.
Quiberon in zicht. De stroom slingert BoB wat heen en weer, wind blaast ongecontroleerd uit allerlei hoeken en ik zit met een gloeiend hoofd in de cd-map te graaien naar een album van de Rolling Stones. ‘Time is on my side’, aangezien ik straks nog ruim voor de kentering van het tij achter de ankerketting zal dobberen.
Met ondergaande zon stuur ik naast de havenmond op in de wind en laat de ketting in het water glijden. Wat een heerlijke rust. Af en toe hoor ik in de verte flarden van een popradiozender, ergens ver weg gilt een kind, een sportvisser laat zijn molentje ratelen als hij zijn lijn inhaalt. Verder heerst er stilte. Aan de horizon verschijnen vlammend oranje strepen, de lucht wordt drukkend en vogels vliegen onrustig en zwijgend heen en weer. Er zal wel weersverandering op komst zijn.
Middernacht hebben de dekens net mijn lichaamstemperatuur aangenomen als het inderdaad opeens begint te poeieren. Al snel wordt de zee knobbelig; BoB blijkt aan lagerwal te liggen. Slaapdronken en bibberend ga ik naar buiten, de regen in, om het anker binnen te halen. Motor plus toplicht aan en de haven in, en iets na enen ligt BoB als een huis aan de steiger afgemeerd. De accu lurkt tevreden aan de walstroom en ik ga wederom te kooi, nu gerustgesteld luisterend naar de verstaging, die zo nu en dan rilt in de gure, stijve bries.
De volgende ochtend wordt er om half acht geklopt. Ik rommel gehaast de kajuitluikjes open en kijk vanuit mijn slaapbank recht in de ogen van een soort gedateerde hippie. Het blijkt de havenmeester te zijn. Met het verhaal dat ik solo ruim na middernacht binnen ben komen zetten, kan ik me nog een keer omdraaien en pas laat in de ochtend kom ik op gang. Tot m’n frustratie merk ik dat ik in de nacht m’n rubberboot ben kwijtgeraakt. Balen, en ook jammer, want met dat bootje heb ik veel meegemaakt. Met de Bretonse kust in het vooruitzicht doe ik liever niet zonder, dus bestel ik een nieuwe rubberboot in de lokale scheepswinkel.
Ik rommel lekker wat aan boord, maak een praatje met een paar zeilers op de steiger en lees wat. Even een briefschrijven aan een verloren vriend, een borreltje pakken bij mijn kersverse buur en de dag is alweer voorbij gevlogen.
M’n zus Lineke komt me opzoeken om samen een paar dagen wat van de Bretonse kust genieten. Ik haal haar op bij het busstation. Vreemd om elkaar zo lang niet te hebben gezien.
‘Wat ben je groot! En blond!’
‘Was jij altijd al zo klein, zussie?!’
De wandeltocht naar BoB wordt aanvaard en als we een kwartier later aan boord stappen, voelt het weer heel vertrouwd. De gesprekken van broer en zus zijn als vanouds!
Aan het einde van de middag gooien we de trossen los voor een eerste rondje. Geroutineerd loef ik direct buiten de haven in de wind, trek het grootzeil in zes lange halen omhoog, zet het achterstag door en de motor uit. Schoot aanhalen, genua ook hijsen, trimmen en gaan. Al snel danst BoB statig over de golven. Lien is verrukt en geniet.
De volgende morgen zijn we om elf uur weer buitengaats om optimaal van de stroom te kunnen profiteren. We willen de Golf du Morbihan graag in, een waddengebiedje waar bij de ingang soms zeven knopen stroom staat. We moeten het tij dus wel met ons hebben, want tegen zo veel snelstromend water valt voor ons niet in te boksen.
Als we de relatief smalle doorgang gepasseerd zijn, komen we in een geulenstelsel waar de stroming de dienst uitmaakt. Het zijn de lokale stroomrafels die bepalen wat je snelheid over de grond is. Het is net een sjoelbak waarbij je af en toe een enorme zet krijgt en soms vrijwel stilligt! Heel vermakelijk om deze zeer variabele natuurdynamiek te ervaren. Na een actieve middag zeilen vinden we het mooi geweest en pikken een ankerboei op voor de nacht, ‘s-Avonds eten we pannenkoeken in de kuip, luisteren naar allerhande muziek en blijven maar praten. Over familie, vrienden die we van elkaar kennen, Liens studie en de aanstaande van mij, over de politiek in Nederland, mijn gevoelens bij m’n terugkeer naar huis en Liens plannen voor de zomer.
Om halfzeven gaat de wekker en een uur later worden we door wind en stroom naar buiten geblazen en gezogen. De natuur is prachtig, zolang je die mee hebt. Zonder problemen vinden we onze weg naar het ruime sop en kijken ondertussen geboeid naar het borrelende water en het hevig doortikkende log.
We koersen weer aan op Belle Île, en als ik Lien vanaf het water de mooie opening in de kustrand bij het plaatsje Sauzon heb laten zien, zakken we af om de haven van Le Palais weer aan te lopen. Van de rubberboot die ik hier enkele dagen terug kwijt raakte is helaas geen spoor te bekennen. Erger is dat we na het afmeren merken dat BoB ernstig lekt. Zonder enige moeite halen we meerdere emmers water onder de vlonders vandaan! Verwoed begin ik te zoeken en heb er stevig de smoor in. Waar zit dat lek? Nu ja, er komt geen water meer binnen. BoB is dan wel onzinkbaar, maar de boel moet wel in de gaten worden gehouden!
We moeten weer terug naar Quiberon, omdat Lien morgenvroeg al vertrekt. Bovendien zou de nieuwe rubberboot vandaag moeten arriveren. Er staat een mooi windje en BoB spuit ervandoor, maar een vrij forse golfslag zorgt ervoor dat het aardig slingert en Lien moet hard aan het roer trekken. Ondertussen maak ik binnen alles open wat open kan en inspecteer elk hoekje om te kijken waar die schrikbarende hoeveelheid zout water toch vandaan zou kunnen komen. Uiteindelijk kom ik tot de conclusie dat de bron van de lekkage ergens achterin moet zijn en duik binnen in het benauwde holletje onder de kuip om het gat te zoeken. Met mijn hoofd bij het einde aangeland hoor ik het water naar binnen sijpelen en af en toe komen er zelfs hele stralen voorbij zetten. Foute boel! Maar waar zit dat gat dan?
Ik kan niet achter de motorbun – die voor de spiegel geplaatst is – kijken en na een half uur betasten zonder resultaat besluit ik eerst maar weer een berg water weg te halen met de spons. Als ik dan toch buiten ben om het water uit de emmer te kieperen, hang ik even over de spiegel heen en zie nu ineens twee gapende openingen! Een van de drie vingerlingen waarmee het roer aan de spiegel hangt is verdwenen en de schroefgaten staan nu wagenwijd open! Even schrikken, maar mooi dat het lek nu is gevonden.
Binnen een mum van tijd pomp ik de openingen vol met sikaflex (watervaste kit), controleer het resultaat en besluit dat we het beste gewoon maar kunnen doorvaren naar Quiberon. De laatste avond samen eten we kaasfondue en zondagmorgen vroeg nemen we afscheid op het busstation. Enerzijds jammer dat ze weg is, anderzijds weet ik ook dat ik over niet al te lange tijd thuis ben en we elkaar toch weer zien. Ik kan maar beter tempo maken!
De rubberboot laat flink op zich wachten. Ik maak maar een praatje met de hippiehavenmeester die me prompt uitnodigt voor een kop thee op zijn boot. Siegfried heet hij, een man met lang donker golvend haar, een door de zon gelooid gezicht en lichtblauwe, fonkelende ogen. Door die grote vliegeniersbril en vale zeiljas vind ik hem nog steeds erg veel lijken op een ontdekkingsreiziger uit de flowerpowerperiode. En als ik zijn boot zie liggen wordt dat beeld alleen maar versterkt. Het is een ongeschilderde aluminium knikspant van een kleine tien meter. De hoge mast en het uiterst degelijke dekbeslag stralen stoerheid uit. Een no-nonsense schip dat het karakter van de schipper tekent. Binnen net zo; in de navigatiehoek bevinden zich alleen de noodzakelijke instrumenten, de kajuitindeling is simpel maar doordacht en ook de aankleding ervan is zeer basic en toch uiterst functioneel. IJzeren mokken, her en der geplaatste olielampjes en waxinelichtjes, gastenvlaggetjes als decoratie en, contrasterend met de verder grauwe kajuit, een kleurrijke wereldkaart vastgeprikt op het hoofdschot. Ik moet meteen denken aan het lied ‘Liefs uit Londen’ van Blof en noem die hoek ‘de muur van zijn gedachten’. Zelf noemt hij het liever zijn ‘tuin’. Waarom ook niet?
Siegfried wil de zee op, heeft alleen nog niet genoeg geld en werkt daarom vijf dagen per week in de haven om zijn uitrusting en voedselvoorraden te kunnen bekostigen. De rest van de tijd is hij hard aan het knutselen aan zijn boot, en hij verwacht uiteindelijk eind augustus klaar te zijn. En waar gaat de reis dan heen?
‘Naar plaatsen waar de mensen wakker worden met een lach op hun gezicht. Weg van de Westerse cultuur die binnen een aantal jaar door robots geregeerd zal worden.’
Ik verslik me half in het koekje en stoot met m’n elleboog een theemok om. Die man is gek!
‘Weet je, ik ben uitgekeken op dat spelletje met aanzien en geld. Waar iedereen met de stroom meegaat en het liefst zo hard mogelijk rent om vooraan te blijven. Want weten zij nog waar het in het echt om gaat?’
Tja, dat is nogal een controversiële vraag. We komen uiteindelijk overeen dat een dak boven je hoofd, zo nu en dan een lekkere hap op je bord en sociale contacten min of meer de basis vormen voor een gelukkig leven. Verzekeringen, leningen, sociale voorzieningen en dergelijke kunnen Siegfried gestolen worden. Naar zijn idee moet iedereen gewoon voor zijn eigen hachje opkomen – enkele uitzonderingen daargelaten – en weten wat de plaats van de mens op deze aardbol is. Want we hebben door ons hoogontwikkelde brein een heleboel kunnen bereiken, maar of het goed is wat we allemaal met de natuur gedaan hebben betwijfelt hij. Liever gaat hij naar gebieden waar men de natuur écht respecteert, en niet forceert.
‘Een zeilboot is voor mij een prachtig middel om dicht bij de natuur te zijn en er eerbiedig mee om te gaan. Het leven is op een boot in balans. Soms is er storm, soms is er windstilte. Je kunt er niets aan veranderen, je past je aan. Je luistert naar de natuur. Het kan je zo nu en dan gigantisch frustreren maar ook heel vaak zielsgelukkig maken. Als je maar goed kijkt en je realiseert hoe uniek alles om je heen is.’ Ik vind Siegfried zonder meer een boeiende figuur.
Navraag bij de scheepswinkel levert op dat ik vanmiddag het pakket kan komen ophalen. Maar omstreeks vijven is er nog steeds geen rubberboot…Aanbetaling terugvragen en zonder dinghy naar huis varen? Ik wil in Bretagne toch nog wel graag naar de kant kunnen komen als ik aan een mooring of voor anker lig. Toch maar wachten.
Een dag later loop ik weer duimend naar de scheepswinkel. Nog steeds geen boot en nu ben ik het echt zat. Ik instrueer de man achter de balie op uiterst duidelijke toon onmiddellijk zijn leverancier te bellen en voor mijn neus de bevestiging te krijgen dat de rubberboot besteld en onderweg is. De nu peentjes zwetende medewerker grijpt zenuwachtig de telefoon, praat in een onbegrijpelijk vliegensvlug Frans dialect in de hoorn en vertelt me drie minuten later dat er iets mis was gegaan met de bestelling. Die was niet bij de leverancier aangekomen! Meer dan aangeven dat hij de mailexpres heeft geregeld voor een zo spoedig mogelijke bezorging kan hij niet en zuchtend loop ik de winkel uit. Nog maar een paar daagjes blijven dan. Wat kan ik anders? Gelukkig schuift Siegfried me in een andere box, in een verlaten hoekje van de haven, en zorgt ervoor dat ik geen havengeld meer hoef te betalen. En voor wat hoort wat, en terecht. Als tegenprestatie help ik hem met klussen aan zijn mast. Zo zijn we allemaal weer tevreden.
De twee volgende dagen vul ik de berg blikvoorraden maar eens aan, ga naar een internetcafé, sjouw door het dorp en trek veel met levenskunstenaar Siegfried op. Het enthousiasme waarmee hij problemen te lijf gaat en de manier waarop hij zo vurig praat over zijn toekomstplannen werkt aanstekelijk. Zo erg zelfs dat ik me afvraag waarom ik hem niet volg. Gewoon af en toe een beetje werken en voor de rest low budget rond blijven varen. Lekker de tijd nemen voor alles wat me interesseert en geen last van stressvolle verplichtingen. Veel mensen ontmoeten, een hoop van de wereld zien en voor eeuwig blijven zeilen. Waarom ga ik nog terug?
Ik kan geen redelijk antwoord bedenken, word heen en weer geslingerd tussen gevoelens en ratio. Ik weet dondersgoed dat ik het hele jaar lang momenten heb gehad dat ik snakte naar intellectuele uitdaging en dat ik verlangde naar vrienden en familie. Dat ik hoopte snel weer de thuishaven te bereiken en voor langere tijd op een bepaalde plek te wonen. Maar aan de andere kant…Ik vind deze Atlantische Zee eigenlijk geweldig, en waarom zou ik dan toch terugmoeten?! Het woord alleen al: ‘moeten’. Ik gruwel ervan. Deadlines, een uitpuilende agenda, wat een vooruitzichten!
Waarom is het dan, dat ik toch enorm uitkijk naar de thuiskomst? Natuurlijk, eerst een diploma halen is veruit het verstandigst. Maar kan ik dat wel? Zo’n papiertje op zak geeft me in de toekomst in het Westen veel meer mogelijkheden, maar wil ik die wel?! Wil ik niet liever gewoon skileraar, kajakinstructeur, havenmeester of berggids in Brazilië zijn? Doen en laten wat ik wil, alles een beetje op me af te laten waaien?
Nee, daarvoor wil ik toch teveel mijn eigen levensscript schrijven. Een financiële basis is daarvoor onmisbaar. Ik ga eerst een interessante studie doen en kijk dan verder. Waarom trekt Nederland anders als een magneet aan me?
Eindelijk krijg ik de dinghy. Dan zeg ik mijn vrienden gedag en ga het water op. Hoewel er de laatste paar dagen een mooie, krachtige oostenwind stond, waait de wind vandaag uit het zuidwesten, neemt af in kracht en is al snel variabel. Dus motor ik maar een paar uur op Île de Groix af en kan de laatste twee mijl voor de haven van Port Tudy gelukkig toch nog even spinnakeren. En daar sta ik dan, op de steiger tussen glimmende huurboten en mannen met felgekleurde zeilshirts en kakibroeken. Ze hebben strakgetrimde koppen en dragen Oakly-zonnebrillen en hippe stappers. En ik, ik heb een verkleurde rugzak om, sla m’n bos haren nog eens achterover en sjok in mijn gescheurde korte broek over de steiger naar m’n kleine, oude boot. De havenmeester wandelt langs en gebaart dat hij wil afrekenen. Ik loop dus maar achter hem aan, geef in m’n beste Frans aan dat ik vanochtend vroeg binnen ben gekomen, alleen maar een enkel douchemuntje wil en morgen weer wegga, dus graag voor één nacht afreken.
In het kantoor bekijkt hij me van top tot teen, wuift mijn verhaaltje van daarnet met een komisch gebaar weg, geeft me drie douchemuntjes en een havengeldsticker en gebaart me m’n mond hierover te houden. ‘Voyageur!’ fluistert hij met twinkelende ogen.
Als ik buiten sta, ben ik blij en teleurgesteld tegelijk. Gratis in een haven liggen en als wereldreiziger gezien worden is super-mooi, maar zou ik als een arme sloeber door het leven willen gaan en afhankelijk van andere mensen zijn?!
Bij gebrek aan wind gaan de bergstappers aan en maak ik een ruige wandeling om het eiland heen. Ook hier zijn veel felle, gele tinten en ruik ik de zoete geuren van de vele planten op het eiland. De groenzwarte rotskusten hebben op de een of andere manier iets weg van Schotland; waarschijnlijk komt het door de dauw van zee die bij de kustrand blijft hangen.
Al lopend denk ik na. Mijn tegenstrijdige gevoelens en gedachten over het zeezwerversbestaan houden me voortdurend bezig. Het is leuk om de vrijheid van de zee zo te ervaren, maar wil ik dit wel op de langere termijn? Door dit bestaan raak ik na verloop van tijd afgestompt. Ik heb onderscheiding, niveau en uitdaging nodig. Ja, ik moet toch gewoon terug naar huis. De uitdaging van een studie en een nieuwe sociale wereld aangaan. Later, als ik een financiële buffer heb opgebouwd, kan ik sterker dan tevoren terug naar zee. Ja, zo moet ik het gaan doen! En nu vooral nog even genieten.
Weer onderweg. Na een paar rustige uren zeilen, begint het aardig door te blazen en komt Audierne snel naderbij. De spinnaker trekt er hard aan. Bij elke vlaag kreunt de mast en als resultaat knapt op een gegeven moment een spinnakerschoot. Gelukkig ergens aan het begin, dus scheer ik de lijn omgekeerd in. BoB zet de reis weer in rap tempo voort. Het is wederom een signaal dat BoB ouder begint te worden, dus oplettend houd ik dit alles bij. Zodra ergens te veel slijtage zichtbaar wordt, grijp ik in. Zo blijf ik er zorg voor dragen dat het niet aan het materiaal ligt als ik tegenslagen moet incasseren.
Ineens schieten dolfijnen voorbij. Ze komen weer terug en beginnen met BoB te spelen. De laatste keer dat ik deze vrolijke dieren zag was op weg naar Formentera. Ik ben helemaal door het dolle heen, sta wild te schreeuwen en zwaaien in de kuip. Ze lijken mijn aanmoedigingen te begrijpen, want er wordt een ware show opgevoerd. Klappen met vinnen op het water, hoog opspringen en ik zie een moeder en kind verbazingwekkend dicht naast elkaar zwemmen.
Negen uur ‘s-avonds maak ik BoB moe maar tevreden vast aan een mooring in Audierne. Ik rammel van de honger en weet niet wat ik het eerst moet doen: eten koken, het dek en de zeilen opruimen of mijn stugge, zoute zeilkleding uittrekken. Heen en weer schietend tussen kajuit en dek doe ik uiteindelijk alles tegelijkertijd en weldra schuif ik mijn dampende macaroni met tomatensaus naar binnen. Daarna probeer ik te lezen, maar val boven mijn boek in slaap. Rillend van de kou schrik ik na een half uur wakker. Het is duidelijk dat twaalf uur intensief sturen en zestig mijl extra op het log zo hun uitwerking hebben op deze moegestreden solozeiler. Zuchtend zoek ik m’n kooi op.
Als ik maar eerst op Guernsey ben, dan heb ik weer een mijlpaal te pakken. Maar ik kom er achter dat de Bretonse kust een grillig vaargebied is. Het meedogenloze getij – een enorm verval en zeer sterke stromingen – eist, dat er strikt op tijd wordt gevaren. Dat houdt ook in dat ik nogal eens laat in de nacht aankom of ‘s-morgens voor dag en dauw moet vertrekken. Het weer is bovendien wisselvallig en de wind zit regelmatig verkeerd. Al met al komt het neer op veel worstelen en veel wachten. Langzaam maar zeker boeken we voortgang, en de tocht voert langs beroemde en beruchte namen: via de Raz du Sein naar Camaret sur Mer, langs het Île de Ouessant, naar L’Aberwrach. Daarvandaan is het ‘nog maar’ ruim honderd zeemijlen naar St. Peter Port op het eiland Guernsey.
Een krachtige wind met bijbehorende zee houdt me eerst een dagje in de haven, maar stuwt me daarna in volle vaart de goede kant op. De weerkaartjes zien er weer wat vriendelijker uit en om kwart over negen verlaat ik met een nat, twijfelachtig doorbrekend zonnetje de haven. Honderd lange mijlen voor de boeg, daar gaan we. Naar huis.
Ik weersta de verleiding om de spinnaker te hijsen. De stuurautomaat houdt het werk nu al niet bij en het lijkt me onverstandig om al m’n energie te verbruiken, als ik tot de vroege uurtjes wakker moet blijven. In buien is de wind echt sterk en de bewolking blijft ook boven en om Bretagne hangen.
Maar het is mooi om me heen. De kleuren, bewegingen en geluiden van zee en lucht maken dat de tijd vliegt. Ik zit lekker te mijmeren, zing liedjes, kijk af en toe met een uitgestoken hoofd wat uit naar andere scheepvaart en zie de Franse kust steeds kleiner worden. De afstekende kleuren van de rijkelijk met stenen bezaaide rotskust vervagen en langzaamaan worden ook contouren van het land vage strepen aan de stuurboordboeg. Donkerblauwe, puntig vormgegeven krullers met witte koppen razen voorbij en zuchten sissend als ze neerslaan op hun voorgangers. Een geluid dat snel verstomt als het gesuis van wind langs de oren weer de overhand krijgt en zo de zee overstemt.
Die onmetelijke ruimte op de grote plas, de onbeweeglijke, ruige kust en de gigantische, levendige wolkenformaties ademen een tijdloze sfeer uit. Ik ben hier een heel klein wezen op een pietepeuterig scheepje en in strijd met de elementen. Bezig te overleven en luisterend naar de natuur. Ik ben niet bang om dood te gaan, en al helemaal niet hier. Dit is zo volmaakt, zo kloppend. Ik heb nog een heel leven voor me, maar als het hier zou eindigen terwijl ik mijn droom leef, zou ik daar gek genoeg vrede mee hebben. Het is een rare gedachte, maar het idee stelt me gerust. Ik ben in m’n element en zou momenteel niets anders dan dit willen. Wat een kick om nu bijna mijn droom te hebben waargemaakt en nu de overwinningsreis huiswaarts in te zetten! Ik voel me sterker en energieker dan ooit tevoren.
Het is één uur ‘s middags als wind en lucht wat stabieler lijken. Ik besluit om toch het ballonzeil te hijsen, nu. Het loopt weer als een tierelier maar ik merk dat ik vandaag toch wat meer wantrouwend naar bootgeluidjes luister. Als er hier, midden op zee zonder land of andere schepen in zicht, zaken kapot gaan ben ik nog niet jarig. De oude BoB begint her en der toch wel flink slijtage te vertonen.
Tot zeven uur blijf ik zeer geconcentreerd sturen om de mast niet te veel op zijn duvel te geven maar toch loopt BoB uiteindelijk een keer grondig uit het roer. Zeilen klapperen wild als het bootje afvalt, de mast danst houterig en onwillig heen en weer en dus trek ik de spi als de sodemieter omlaag. Teleurgesteld en opgelucht tegelijk. De scherphoudende spanning is weg en de snelheid eruit, maar er is nu wel rust en tijd om mezelf te verzorgen.
Geen gebrek aan snelheid overigens, als ik zonder moeite op enkel gereefd grootzeil en volle fok over de brullende zee stuif. Maar ik moet tussendoor ook een beetje voor mezelf zorgen. Af en toe schiet ik even snel naar binnen om weer een kledingstuk te wisselen, een boterham te snaaien of in de pan ravioli te roeren. Dan weer als de gesmeerde bliksem naar buiten om de controle over de heftig slingerende BoB over te nemen van de traag reagerende stuurautomaat. Eenmaal terug op koers haal ik dan opgelucht adem. Als hartslag en moed weer een beetje op peil zijn, doe ik weer een poging. Het houdt de mens bezig…
Donker. Een pikzwarte hemel, geen maan en geen rondschijnende landbakens. Af en toe een plotselinge witte watermassa die het droge kuipje van BoB angstaanjagend dicht benadert. Ik noem het maar ‘oplichters’.
Bingo! Het is middernacht en nu ontwaar ik aan stuurboord toch een vuurtoren. De zeekaart vertelt me dat daar een ondiepte ligt en ik gok dat het nog een mijltje of vijftien is naar St. Martins’ Point – het meest zuidwestelijke punt van Guernsey. De gps rekent uit dat het nog drie uur varen is en mijn stemming, die door kou en somberheid wat bedrukt was geworden, fleurt helemaal op.
Een paar uur later ligt de uiterste landtong aan bakboord en dobbert BoB in rustige omstandigheden naar de haven van het hoofdstadje. Wat een oase van rust na de wilde deining en harde wind op open zee. Ik trek m’n benen op, doe de kraag van m’n zeiljas naar beneden, trek klittenband om benen en armen los en zoek dan op de radio naar de lokale zender: ‘Ruis…ruis…ruis…this is Island FM!’ Een duidelijk verstaanbare Engelse stem, geen Frans meer, geen Spaans…Lekker is het om na tien maanden weer eens gewoon de gesprekken op de radio te kunnen volgen. Om kwart voor vier ligt de boot aan de steiger. Ik stuur snel een berichtje aan m’n ouders dat ik een nieuw BoB-snelheidsrecord van 12,0 knopen heb gebroken en kruip daarna ‘bloody tired’ mijn slaapzak in.