6

Blues in de Med

Zevenentwintig december. De telefoon op de grond gaat af. Verslapen?! Ik grijp tastend om me heen en kijk op het schermpje.

‘Dag Daan!’

‘Ja hallo, kom je nou nog?! Wat klink je eh…raar trouwens!’

‘Ja, dat krijg je na zo’n half jaar hè?!’ en ik gaap snel naast de telefoon. ‘Maar ik ben er zo!’

Vliegensvlug schiet ik in m’n kleren, spring de kant op, wrijf de slaap uit mijn ogen en sprint naar het busstation. Buiten adem zie ik boven alle kleine Spanjaarden uit een reusachtige Hollander met een blos op de wangen, ik klap hem op de schouder en we geven elkaar een stevige handdruk.

‘Goed je te zien! Heb je al ontbeten? Er zit hier een bakker op de hoek!’

Terug aan boord ontbijten we en nemen tegelijk de weercondities door. Daan heeft – net als ik trouwens – veel zin om te vertrekken, maar een straffe wind en uitdiepend lagedrukgebied voorspellen niet al te veel goeds. Uiteindelijk zullen we nog drie dagen binnen de havenpieren moeten blijven, waarin we ons trouwens best vermaken. De vierde dag is de wind eindelijk wat afgezwakt en maken we ons klaar voor vertrek. Het weerbulletin op de marifoon belooft voor later op de dag wind van achteren, zodat we koers kunnen zetten naar Ibiza! Optimistisch varen we de haven uit, kletsend over scooters huren op het eiland, Café del Mar bezoeken en met oud en nieuw natuurlijk uit ons dak gaan in de vele clubs die daar schijnen te zijn. Wat een vooruitzicht!

Buiten de haven komt de wind ineens tevoorschijn en geeft BoB er in vlagen goed van langs. We blijven hoog aan de wind varen maar komen door de golfslag niet echt lekker vooruit. We besluiten om telkens als de wind even wegvalt, de motor te starten om zo snelheid en hoogte te houden. Gelukkig hebben we ons warm aangekleed en in het oliegoed gestoken, zodat alleen handen en gezicht blootstaan aan de vele liters zout water die over het dek spoelen.

Daan wordt wat bleekjes en stiller, heeft het in een sociale opwelling goed voor met de vissen en begint ze van een maaltijd te voorzien. Dat wordt een omvangrijk driegangenmenu, alleen het toetje is wat karig.

Als de waterwereld tevreden is gesteld vinden wij het ook wel mooi geweest en besluiten een vluchthaven op te zoeken. We zijn op het hoekje bij Cabo de Palos en varen daar het kleine haventje maar gewoon binnen, waar vast nog wel een plaatsje vrij is. Een pilot hebben we niet, de almanak wijdt alleen een summier stukje tekst aan de route naar de haveningang en een detailkaart ontbreekt. Op goed geluk dan maar, en hopelijk gaat het een beetje snel want het schemert al!

In de verte doemen een paar tonnen op, maar de kleur ervan kan ik op deze afstand in de schemering niet achterhalen. De dieptemeter seint nog een geruststellende vijftien meter onder de kiel door, maar toch…Waar moeten we zo direct zijn? Daan is in de nattigheid op het voordek gaan zitten, in de hoop dat-ie daardoor niet de motorwalm ruikt en nog een keer over z’n nek gaat. Aan dat hoopje zieligheid heb ik dus weinig en daarom besluit ik zelf maar direct op de ton af te varen – ik vaar tenslotte al een eeuwigheid solo en moet zelf mijn boontjes wel kunnen doppen. Bovendien goed voor m’n momenteel toch niet overweldigende zelfvertrouwen. Om me heen grommen een paar brekers, verderop slaan golven kapot op wat een koraalrif lijkt, maar BoB blijkt nog steeds goed te zitten.

Aah, een rode! Het gaat goed Daan!’ Ik hoor wat instemmend gemurmel van het voordek. Nu heb ik zelf een oriëntatiepunt in de peiling en kan verderop zelfs een paar tonnen onderscheiden. Volgens mij heb ik de logica te pakken! Langzaam wordt het ietsje donkerder, iets ondieper en komt er meer roldeining, maar ook zijn we steeds dichter bij de ingang die in tegenstelling tot de aanlooptonnen wel verlicht is. Supersnel schiet ik naar het voordek, balanceer behendig om Daan heen en sleur het voorzeil naar beneden. Net binnen de krappe haveningang is het onder de kiel nog maar een metertje diep, maar de deining is daar weg en ik kan mijn maat nu achter het roer zetten om zo zelf het grootzeil te strijken en BoB klaar te maken voor het afmeren. We vinden een vrij aardig plekje langs een betonnen muur. Helaas lukt het niet om de walstroom aan te sluiten, dus zitten we zonder kacheltje in de boot te vernikkelen. Daan stelt voor om wat te eten op de kant en ik ben zonder meer om. Een warme hap, een glas wijn en een restaurant op temperatuur kunnen we goed gebruiken.

 

De volgende dag is het alweer de laatste van het jaar. Er staat wel wind uit de goede richting, maar we voelen er niet veel voor om het nieuwe jaar op zee in te luiden als we hier waarschijnlijk ook een feestje kunnen bouwen. De Balearen zijn nog honderd mijl en dat betekent minstens een dag en een nacht doorzeilen. We blijven dus en sjokken door het ongezellige, uitgestorven dorp, beklimmen de vuurtoren en klauteren naar het uiteinde van de kaap. Gewoon even buiten zijn, de horizon afturen en niet te veel nadenken over de reis die niet vlotten wil. Ik adem de zilte zeelucht in, laat mijn ogen verblinden door de felle zon en geniet even van het moment.

Na het avondeten proberen we de stemming met een paar cd’s erin te houden. Dutjes lezen we de laatste uren weg. Op straat is het uitgestorven, de restaurants en kroegen zijn opvallend leeg en de hemel is bewolkt. Om kwart voor twaalf wordt de stilte even verbroken door een verdwaalde vuurpijl die eenzaam de lucht in suist. Ik kruip snel naar buiten om te kijken, maar het spektakel is al voorbij. Bij gebrek aan oliebollen eten we donuts en kijken hoe de klok van de gps de laatste minuten wegtikt.

Ik zit met een gevuld glas in de hand naar het geelverlichte schermpje te kijken en ondertussen denk ik terug, aan waar ik een jaar geleden was en wat zich in de tussentijd allemaal afgespeeld heeft. Nu er toch geen schranspartijen en dronken koppen zijn, kan ik net zo goed voor mezelf de hoogte- en dieptepunten nagaan. Maar ik zit wat gespannen in mijn vel, ben een tikkeltje afstandelijk en lichtelijk geïrriteerd. Geen goede mood voor wat reflectie. Komt zo meteen vast nog wel. Ik neem een nipje.

Twee voor twaalf, dus toch. Ik zie mezelf weer mijn schooldiploma ondertekenen en een bootje kopen. Ik voel de moeheid van een dikke maand lang gigantisch hard klussen weer opkomen. Dat ik het me kon permitteren om mijn eigen droom te gaan verwezenlijken gaf me vleugels. Nu ben ik al een dikke vijf maanden op pad. Een periode waarin ik storm en windstilte zag, luidkeels heb gezongen en af en toe tranen ruim baan heb gegeven, grote angst heb gevoeld en zielsgelukkig ben geweest, heel veel nieuwe mensen heb leren kennen maar toch het meest mezelf. Het mag dan af en toe afzien zijn, ik zit hier nu wel op m’n bootje! Ik ben…ja, misschien toch best wel gelukkig.

 

Op de kop af twaalf uur.

‘Daantje! Gefeliciteerd jongen!’

Een glimlach zoals alleen Daan die brengen kan. Zijn kop straalt een tikkeltje verlegenheid uit, maar ook een heleboel pret. We geven elkaar een stugge omhelzing, zoals alleen echte mannen dat doen, en kijken elkaar nog eens aan, handen op de schouders. Er moet iets gezegd worden.

‘Maakt niet uit hoe het morgen poeiert, wij gaan naar Ibiza, Danie. Kunnen we eindelijk onze toekomstige vrouwen ontmoeten en de geleden schade van vanavond inhalen.’

‘Lijkt me een mooi plan Ed, hehe.’ Weer dat typerende lachje.

Onze telefoons beginnen allebei te piepen. Een stroom van telefoontjes en berichtjes bereikt ons, en gelaten laten we alle aandacht over ons heenkomen. Ik zit al een tijdje wat te SMS’en met een meisje dat ik nog ken van de basisschool, en ook zij is nu ineens onverwachts aan de lijn. Kortstondig nemen een paar vlinders in mijn buik vliegles, maar dan wordt er al weer opgehangen; naar Spanje bellen is duur. Maar mijn avond is nu dik in orde, en net als Daan ga ook ik triomfantelijk over op het rondstrooien van SMS’jes om de overbelasting van het telefoonnetwerk een handje te helpen. De wereld is maar klein.

 

Op 1 januari staat er geen zuchtje wind. Als zich rond het middaguur toch een licht briesje meldt, verlaten we het saaie dorp en sleuren buitengaats de zeilen omhoog. Daan neemt de eerste wacht op zich en ik houd nog even siësta. Als ik om twee uur ontwaak is de zee zo glad als een spiegel, BoB ligt helemaal stil en de boeg wijst richting noorden. Stuurloos op een lege zee.

Balen dus, en goed ook. Alle plannen ten spijt kunnen we op de motor maximaal een afstand van zestig mijl overbruggen en daarmee dus niet Ibiza bereiken. Het kleine buureiland Formentera trouwens evenmin. De strakblauwe lucht – al is dat in de Middellandse Zee uiterst moeilijk te zeggen – ziet er voor te verwachten zeilcondities ook niet bepaald gunstig uit. Er wordt gevloekt en gezucht. Weer geen koud biertje in Café del Mar vanavond.

‘Wat gaan we doen?’ doorbreek ik de pijnlijke stilte. Hoewel ik meestal zelf degene ben die de koers uitzet en Daan het vaak allang best vindt, is hij vandaag de creatiefste. Hij laat zijn vinger op de autoroutekaart van de ANWB al snel rusten bij de stad Alicante. Bevestigend tikt hij er twee keer met zijn vinger op: ‘Beste uitvalsbasis, vast wel iets te beleven en mochten we onverhoopt lang moeten wachten, dan kom ik daarvandaan ook wel weer terug naar het vliegveld van Valencia. Koop de volgende keer wel even een zeekaart Ed, want dit is echt el cheapo!’

Een minuut later weten we niet meer beter dan dat we gewoon een leuk stukje Zuidoost-Spanje gaan verkennen. Alles went, ook een flexibel zeilleven. Soms moet je gewoon niet te veel nadenken. Ik geef een sleur aan het startkoord en de rust die ons zojuist nog omringde, wijkt voor de herrie van de lustig brullende motor. De dertien vaaruren die volgen zijn we in de ban van het rauw ronkende geluid, de doordringende brandstofgeur en de onophoudelijke trillingen van de motor. Tussentijds hangen we nog één keer de optimisten uit door de spinnaker te hijsen, maar onze hoop zakt al snel – net als de spinnaker – ineen en daarop besluit Daan het zeil te strijken. Daarbij grijpt hij per ongeluk de verkeerde lijn en trekt zo de genuaval de mast in. Het ligt misschien niet in zijn aard om dat bijzonder tactvol te verwoorden en ik ben daarin ook zeker een lastige, maar ik baal niettemin flink. In een vlaag van verstandsverbijstering vlieg ik als een aap de mast in en probeer nog verwoed het euvel op te lossen, maar het werkt niet. Een paar minuten later kom ik met zere handen en geschaafde benen weer beneden – zonder genuaval. We hebben geen woorden voor dit alles, al helemaal niet voor elkaar. Misschien is de herrie van de motor toch nog niet zo gek op dit moment. Of hoor ik toch de telefoon bliepen?! Ik open het berichtje en lees:

Hee vakantiegangers; ook zulk lekker weer? We hebben echt een dikke laag sneeuw joh! Skiën in trui, helemaal super hier!

Ik smijt de telefoon in de kajuit, plof neer in de kuip en ga over de zee uit zitten staren.

Shitdag!

 

Om drie uur ‘s nachts kachelen we eindelijk de haven binnen en zoeken de meldsteiger op. Normaal ga ik liever meteen ergens aan een afgelegen steiger liggen, zodat de havenmeester me niet weg kan jagen met de smoes dat er te weinig plek is. Bovendien bestaat er dan een kans dat BoB over het hoofd wordt gezien en daarmee gratis in de veilige haven ligt.

Maar hier is het stikvol met boten en omdat we bovendien vermoeden dat er een geoliede bewakingsploeg rondwandelt, volgen we maar braaf de standaardprocedure en meren af, een tikkeltje bezorgd. Ik heb maar al te vaak gehoord dat zeilers ‘s-winters in mediterrane havens geweigerd zijn vanwege ruimtegebrek, en het laatste waar we zin in hebben is weer de zee op te moeten, laat staan zonder een behoorlijke voorraad brandstof.

Ik laat Daan weten dat ik graag alleen het woord wil doen, loop naar de kant en voer eenmaal in het kantoortje een passievol toneelstukje op, getiteld ‘Eenzame solozeiler die een wereldreis achter de rug heeft, helemaal verkleumd is en met zijn kleine scheepje toch wel ergens in deze gigantische haven kan liggen?!’ De komende week is er voor BoB plaats te over. En of ik nog hulp kan gebruiken?

 

Onze eerste dag in Alicante wordt opgeëist door de inmiddels beruchte genuaval. We strijken de mast, rijgen de val opnieuw in en na een grondige check van het gehele systeem kan de paal weer omhoog.

De dagen daarop slenteren we door de stad, brengen een bezoek aan de VVV en gaan alle toeristentrekpleisters af die we kunnen bedenken. Keer op keer kijken we hoopvol naar de weersvoorspellingen op internet, maar die bieden niets dan een stralend hogedrukgebied dat ons – vanwege gebrek aan wind en brandstof – binnen de ongezellige haven houdt.

Als we op een morgen met verwarde haren en op badslippers naar de douches toe sjokken, hangt er een gevoel van verandering in de lucht. Ineens huppelen er twee blonde, ons wat jong lijkende meisjes dezelfde kant op.

‘Kijken ze nou naar ons?’ vraag ik aan Daan, die meteen snapt waar ik het over heb.

‘Dat dacht ik dus ook!’ hoor ik hem met bijna hese stem zeggen.

Ze zijn alweer verdwenen en een tikkeltje teleurgesteld lopen we naar de deur. Ik acht het nog wel mogelijk dat ze aan de andere kant van het gebouwtje staan en zeg tegen Daan dat ik nog even verderop een bootje wil bekijken. Hij neemt mijn handdoek mee en gaat alvast naar binnen. Om de hoek zie ik plots een wat oudere dame en de twee niet onaantrekkelijke meisjes. Het zijn Engelsen, zo maak ik op uit flarden van zinnen die ik opvang. Ik keer me om, graai in mijn broekzak en merk dat ik mijn telefoon aan boord heb laten liggen. Weg dekmantel! Ik voel drie paar ogen in mijn rug priemen, laat die hand maar nonchalant in m’n broekzak hangen en slenter weer zo relaxed mogelijk weg. ‘Sukkel!’

Als we uit het douchegebouw komen, denken we dat onze kansen wel verkeken zijn, maar dan horen we toch wat gegiechel. Een van de meisjes kijkt me recht in de ogen en zegt:

‘You look so much like Prince Harry!’

De vrouw blijkt hun oma te zijn en de meisjes zelf schatten we op respectievelijk een jaartje of vijftien en zestien.

 

We zijn uitgenodigd om hun boot te komen bekijken, en dus zitten we een uurtje later in het zonnetje op de tweede verdieping van hun achttien meter lange motorboot. Wie had dat gedacht! Een luxe schip, met een voortstuwing van twee motoren van zeshonderd paardenkrachten elk.

‘Slechts honderdvijftig maal zoveel pk’s als de motor van mijn beestje!’ grap ik, bijkomend van de schrik.

Ze moeten lachen. Sammia en Sophie heten ze. En wij lachen op onze beurt als de dochters BoB komen bewonderen en hun monden openvallen van verbazing.

‘Wat klein en primitief! En een jaar op pad? Wat een avonturier ben jij, zeg!’

De dagen die volgen lijken veel op elkaar; uitslapen, douchen, ontbijten, havengeld betalen, lezen, boodschappen doen, lunchen, internetten, lezen, avondeten, muziek luisteren, wat drinken met de Engelsen en ten slotte naar bed.

Met de Engelsen beleven we veel plezier. Iedere avond spreken we af in een andere kroeg. Vader is een goeierd en houdt ons, ondanks onze protesten, steeds vrij omdat hij zo blij is dat zijn dochters nu leeftijdsgenoten hebben om mee te praten. Opa heeft een vreselijk droge humor, maar blijft verder op afstand. Oma is juist een uiterst vrolijk en amicaal type. Dit leidt tot grote ergernis bij de dochters, die al onze aandacht willen hebben. Als oma erbij komt en allerlei rare kreten slaakt, zuchten de dochters beschaamd. In koor roepen ze dan ‘Oh, please, grandma!’ om vervolgens hun ondervragingen voort te zetten. Moeder is lief, maar heeft de touwtjes wel duidelijk in handen. Omdat Daan en ik een tikkeltje ouder en daarnaast natuurlijk ook jongens zijn, vinden de dochters ons maar al te interessant. Op subtiele wijze houden we ze op afstand, want we vinden ze te jong en bovendien zijn we veel te laf.

De drukke leefstijl van de familie neemt ons, als we met hen in de kroeg zijn, zodanig in beslag, dat we even vergeten dat de reis totaal niet opschiet. En dat is heerlijk. Achteraf aan boord citeren we oma’s meest geweldige zinnen van de avond. Het is dan vaak rond een uur of vier. Onze ogen tollen van alle gratis pinten, maar het toneelstukje is heilig. Vandaag is Daan het slachtoffer. Ik knipper met mijn wimpers, pak zijn hand, kijk hem aan en zeg allerliefst: ‘Daan, you’re a very very nice boy and I and my country and we all love you!’

‘Ed, moeven met je dikke aars!’

‘You say you want to visit my country?’ ga ik nog even door.

‘I say we are going to sleep and if you don’t want to sleep I’ll…I’ll sla you asleep for the rest of your life!’

 

Na negen dagen Alicante vertrekt Daan. We sjouwen zijn spullen naar de bus, wensen elkaar het beste en hij stapt in. We kijken terug op een gezellige tijd, maar hebben allebei goed de smoor in dat we niet samen de Balearen konden halen. Voor Daan was de appel nog eens extra zuur, omdat hij zijn terugreis vanaf Mallorca niet meer om kon boeken en dus een nieuw ticket moest kopen.

Ik zwaai hem uit en wandel terug naar BoB. Ook de Engelsen zijn dit weekend vertrokken. Nu ik weer alleen ben heb ik de tijd om de reis tot nu toe te analyseren. Over de reis nadenken deed ik sowieso al, maar nu word ik niet meer door anderen gestoord en stuit daardoor op het tegenovergestelde – ik raak gestoord van mezelf! Ik begin enorm te malen: over de tocht tot nu toe die geen ruk opschiet, over mijn verwachtingen van een vette zee, een zonnetje, een warm windje en te gekke gasten in de haven en over de confrontatie met de harde werkelijkheid. De Middellandse Zee valt me gewoon zuur tegen, maar hoe kan ik het verklaren? Ik had vanaf het begin toch al een gevoel dat het hier anders zou worden? Wat wil ik dan? Waarom ben ik hier?

Ik probeer de gehele situatie te overzien maar het lukt me niet. Woedend ben ik over m’n eigen onvermogen, en teleurgesteld. Teleurstelling over de wind die me momenteel maar niet naar de Balearen toe wil voeren. Over de vaak saaie, gepensioneerde mensen zonder enige interesse in mijn avonturen, die ik hier over het algemeen in de havens ontmoet – als ik al überhaupt mensen ontmoet. Teleurgesteld in dit stuk Spanje, dat me met zijn veel te grote steden en gebrek aan hartelijkheid weinig interesseren kan. Teleurgesteld dat alles en iedereen hier maar langs elkaar heen leeft en daardoor eigenlijk niemand voor mijn gevoel écht leeft. Teleurgesteld in de belabberde zeilcondities in de Middellandse Zee. En ten slotte teleurgesteld in mezelf dat ik zo pessimistisch ben en niets zinnigs kan bedenken. Ik voel mezelf een nietsnut, een natte krant.

 

Twee dagen vind ik afleiding in het afwezig uitvoeren van klusjes en lezen van oninteressante tijdschriften, maar dan pak ik de draad weer op en ga grondiger te werk. Ik ruk een vel papier uit het logboek en begin te schrijven alsof ik net aan een essay begin en de deadline over een uur verstrijkt. De eerste kop luidt: probleemformulering.

‘Ik heb geen doel voor ogen waar ik naartoe kan leven, waar ik in geloof. Omdat ik de neiging heb alleen maar de negatieve kanten van alles om me heen te zien en daardoor het overzicht verlies, ben ik in een gigantisch diep dal geraakt.’

Ik ben nog lang niet klaar en verbeten maak ik een opsomming van de tegenvallers. Het regent ergernissen, over mezelf en de boot, maar de omgeving, het weer en de mensen om me heen krijgen er het nog wel het meest van langs. Tranen stromen over m’n wangen, druppelen op het papier en het kan me helemaal niets schelen. Zo zit ik een dik kwartier in stilte te janken en staar naar het vochtige vel.

Ineens is het mooi geweest. Ik weet niet waarom – geen tranen meer om te huilen of moe geworden van mezelf – maar ik veeg m’n gezicht droog en kijk weer geconcentreerder naar de neergeschreven punten. De dansende regels komen tot rust en mijn ogen kunnen zich weer focussen. Gelukkig heb ik hier wel weer overzicht, denk ik en lach voorzichtig. Ik was toch juist zielig?!

Ik lees de lijst weer door. Termen als ‘zwartkijker!’ en ‘sukkel!’ schieten me te binnen, maar toch sta ik op het moment wel achter hetgeen ik daarnet heb neergeschreven. En er lijkt ook een soort van lijn in te zitten. Na wat rangschikken zie ik dat het eigenlijk gaat om drie hoofdpunten: het gemis van sociaal contact, de onaantrekkelijkheid van deze kust en de mentaliteit van haar inwoners, en als laatste de onmogelijkheid om te genieten van zeilen in een streek waar de wind zo onvoorspelbaar is.

Ik bel mijn ouders nog dezelfde avond op:

‘Hoi!’

‘Wat klink jij opgewekt! Hoe gaat het?’

‘Goed! Ik denk dat ik BoB op de trailer wil zetten en naar huis kom!’

 

Kak, dit kan niet. Ze kennen me natuurlijk ook wel. Veel te goed zelfs. Ik wil nu niet terug, niet op deze manier. Het moet anders en dit is inderdaad een te makkelijke uitweg. Maar ik weet gewoon niks anders.

‘Ik…shit!’ en ik begin weer ongecontroleerd te janken.

‘Woud, je hebt het nu toch opgeschreven, beschrijf het dan even. Dan kunnen we meedenken en…’

‘Jullie willen me toch niet terughebben!’ waarmee ik bedoel dat ze me liever niet zonder compleet gemaakte reis terugzien.

‘Ja hallo, nu moet je niet zo radicaal doen. Wij willen je ook alleen maar helpen. Je vraagt onze hulp en we denken graag met je mee, maar je moet ons wel uit laten spreken!’ zegt mijn vader, terecht gekwetst.

Murmelend en snotterend som ik de punten op die ik heb opgeschreven. En zeg vervolgens dat ik heb nagedacht over thuis dingen weer oppakken en m’n vrienden die ik zo mis, dat ik zo graag weer een keer naar Terschelling wil met hun boot en…

‘Ewoud, praat eens rustig. Of nee, prima. Vertel es, als je vroeger met je vrienden het wad opging en in de haven kwam, wat deed je dan?’

‘Ja, net of dat er nu iets toe doet?!’ Ik zucht.

Mijn moeder komt ertussen: ‘Nou, nu probeer ik het hoor! Hé poepie, houd je nog een beetje van je bootje?’

‘Mam, kom op…Wat moet ik daar nou m…Ja…Ik foeter wel op dit kreng maar het betekent ook nog wel iets voor me. We zijn hier toch…eh…samen.’

‘Dat wilde ik even horen, hier komt je vader weer!’

‘Dank je, mam,’ mompel ik, maar de telefoon wordt al doorgegeven.

‘Psychologisch Adviesbureau Eyssen spreekt u mee. Nee Woud, je komt de haven van Terschelling binnen, parkeert de boot zoals dat hoort strak langs de kant en dan is voor de meeste mensen de voorstelling alweer voorbij. Maar dan ga jij de steiger op…’

‘Bootjes kijken.’ Ik lach even snuivend en snotter in een zakdoek.

‘Exact. Kleine bootjes waar je mee varen wilt, avontuur wilt beleven…Dat deed je ook al toen je zes was. Je jeugddroom. Is die er niet meer?’

‘Ja, tuurlijk wel!…Nee…Ik…Ik weet het niet…’

‘Want daar gaat het om. Tuurlijk, als je terugkomt; hartstikke leuk. Dan zie je je vrienden weer, doe je wat gezellige dingen…Maar in feite rekent niemand nu op je terugkomst en – bovendien – iedereen heeft ook echt wel andere dingen te doen. Denk daarover na. Dat is zo belangrijk. Want stel nou dat je nu stopt en teruggaat, dan blijf je daar de rest van je leven mee rondlopen. Ik denk dat jij ten eerste geen opgever bent en ten tweede diep van binnen graag zelf je reis goed afsluit.’

‘Kan ik ze toch laten zien dat het mogelijk is…’ en ik doel daarmee op alle mensen die me vroeger voor gek verklaarden met mijn plannen.

‘Precies!’

‘We love you!’ roept m’n moeder op de achtergrond.

Nog een paar woorden over en weer en ik hang op. Nadenken. Niet doemdenken.

Wat is het leven moeilijk als je niet weet wat je ermee moet. Als iedereen denkt dat jij het dik voor elkaar hebt, terwijl je je zielsalleen en verloren voelt.

 

Meer en meer realiseer ik me dat ik gewoon enorm geboft heb met eigenlijk alles wat ik voor de Straat van Gibraltar tegenkwam. Dat bestond louter uit elkaar opvolgende pieken. Ik moet dus accepteren dat het in ieder geval niet meer zoals toen zal worden. In die periode was alles nieuw, iedereen geweldig en ik was naïef. Nu ben ik een stuk kritischer, zit bovendien in een bijzonder saai gebied en heb daarnaast een buitengewoon slecht humeur. Ik zit in een dal en moet er gewoon uit!

De oplossing is vrij snel gevonden. Die is dat ik in plaats van het negatieve juist het positieve in alles moet proberen te zien met behulp van een flinke portie opbouwende zelfspot. Dan zal ik vanzelf uit het dal klimmen en het overzicht terugkrijgen. En dé manier om het positieve te zien is door het negatieve te verdrijven, ofwel te vertrekken. Weg van deze stad. Weg van deze kust. Op naar Formentera!

 

Ik popel weer om te vertrekken, maar nog steeds is er geen wind en kan ik geen spinnaker hijsen – een zonnetent installeren is wijzer. Ik heb de schakelaar al omgezet van ‘mateloos genieten’ naar ‘vinden en genieten’, dus probeer ik me niet te veel zorgen te maken.

De dagen die volgen, duren voor mijn gevoel veel te lang, maar gelukkig raak ik in contact met Anders, een Deense wielrenner. We hebben elkaar in een van de kroegen ontmoet waar Daan en ik met de Engelsen rondhingen. We hadden wel grappige gesprekken en hij nodigt me uit om bij hem iets te drinken.

‘Yes, that’s fine. I mean, cool you know?’

‘Say…at nine?’

 

De volgende dag kan ik haast niet wachten tot het avond is. Anders vertelde me dat-ie een dvd-speler en veel films heeft, dus ik zit de hele dag al te fantaseren over een James Bond-film met veel schieten, knappe dames, een hoop understatement en de strijd tegen die eeuwige slechte Russen. Heerlijk. Televisie kijken is sowieso iets wat ik al een eeuwigheid niet meer gedaan heb. Ik vermaak mezelf met lezen, denken, schrijven, kijken en luisteren. Maar vanavond…Dat is heel anders!

Zenuwachtig, alsof ik de première in Tuschinski op de eerste rij meemaak, zeig ik neer op zijn bank en laat me twee uur onafgebroken vermaken door het beeldscherm. Als ik daarna om me heen kijk is het ineens donker. Ik besef dat ik de zon niet heb zien ondergaan en krijg het gevoel een deel van de dag overgeslagen te hebben. Maar dit vermaak; wat een rijkdom! We raken aan de praat en Anders vertelt over zijn wielrennerbestaan. Hij vertelt over de keiharde trainingen die hij afwerkt voor een plek in de Spaanse wielrennerploeg, dat hij hartslaggrafieken nauwkeurig moet bijhouden, enorm moet letten op zijn gewicht en alleen gezond mag eten en drinken. Dat hij echt alles eraan doet zichzelf te verbeteren, maar dat de vorderingen zo ontzettend lang op zich laten wachten dat hij zich momenteel afvraagt waar hij mee bezig is.

Nu kom ook ik over de brug met mijn verhaal. Een stortvloed van woorden rolt uit mijn mond. Ik weet niet goed hoe ik, zonder al te emotioneel te worden, moet uitleggen dat ik ook kapot zit, maar hij begrijpt me volledig. Hij knikt naar me en luistert geduldig, zoals ik dat net ook bij hem deed. Hoewel we een totaal ander leven leiden, kunnen we ons heel goed verplaatsen in wat er in de ander omgaat. Samen praten we veel over onze doelen, over hoe het voelt om stuk te zitten en over de vraag wie ons nou echt begrijpt en ertoe doet. Elke nieuwe minuut klaart de wolk boven onze hoofden iets meer op, en elke nieuwe zin die we uitspreken voelt als een enorme opluchting. Samen zijn we niet alleen! Twee dromenjagers op therapie.

 

Na zestien dagen wachten komt de wind terug. Ik vaar uit, een grote stap. Onderweg krijgen we afwisselend storm in de rug en windstilte op de kop. Regelmatig vervloek ik alles wat los en vast zit, en door de wilde golfslag en een gebrek aan concentratie loop ik een paar flinke builen op. Maar het waait weer, we zijn weer onderweg! Zo nu en dan hef ik een vuist en schreeuw ik mijn woede uit naar de natuur, die antwoordt met ijskoud buiswater en snoeiharde vlagen. Een eerlijke strijd. Terend op mijn laatste restje energie van de dag vaar ik ten slotte de havenmond van Formentera in, strompel in m’n nu als lood aanvoelende zeilpak de steiger op en fluister met schorre stem: ‘Yesss.’

Ik ben er. Snel pak ik m’n telefoon en stuur een berichtje aan Anders: Thanks man, you reminded me of my dream. Formentera looks amazing!

Oma aan de lijn

Het Spaanse vasteland ligt eindelijk achter me. De zee is woest en de wind huilt door het want. Ik zit met beide handen te sleuren aan de helmstok, kijk af en toe benauwd naar de zwaaiende mast en slik opborrelende emotie weg. Verdomme, ik zit te trillen van sensatie. Ja ala, de omstandigheden op zee zijn vandaag fors. Maar binnenin mezelf kolkt het ook door alle spanning!

Zo lang heb ik tegen deze tocht opgezien. Ik heb mezelf gewoon overwonnen door die haven weer uit te durven varen! Dat ik eindelijk weer over de horizon uit durf te kijken en te fantaseren wat de toekomst me zal brengen. Dit is…onbeschrijfelijk!

Toch maar even naar voren om de fok te strijken, want zo gaat het te hard. Vandaag de boel heel houden is belangrijker dan snelheid, want Formentera aanzeilen moet ook ‘s nachts wel lukken. Met enig kunst- en vliegwerk haal ik het voorzeil naar beneden, spring weer terug naar de kuip en…hé, hoor ik boven de herrie van wind en water niet…TELEFOON!

Zout buiswater vliegt om m’n oren. Snel duik ik haar binnen om m’n mobiel te grijpen. Dan vlug weer buiten om het roer over te nemen van de robotstuurman, die het allemaal wat te veel wordt. Pfiew, net op tijd voordat BoB enorm uit het roer zou lopen! Ik zie de melding van een onbekend nummer en neem op.

‘Hallooooo Ewoud, jongen, met oma!’

‘Ah! Dag oma!’

‘Schikt het wel dat ik je bel?’

‘Eh, ja…ja tuurlijk! Gezellig!’

‘Wat ben je aan het doen? En is dat nog in Spanje? Zijn er aardige vrinden in de haven? Eet je wel goed, jongen? Kan je je kleren wassen? Wanneer kom je weer terug? Kijk uit voor die rare buitenlanders hè? En doe je wel voorzichtig?’

De telefoonspeaker geeft met een bekend geluidje door dat mijn oma opgehangen heeft, en verdwaasd leg ik mijn mobieltje weg. Je oma aan de lijn, haast nog intensiever dan solozeilen!

De volgende morgen draait de wind weer naar het noordoosten en blijft een kleine drie weken deze richting in onverminderde kracht volhouden. De temperatuur daalt, de lucht betrekt en af en toe vallen er zelfs hagelstenen op het dek. Ik vind het fijne dagen. Het heeft veel weg van herfstachtig Nederlands weer. Een half jaar lang ben ik verwend met vele warme uren zonneschijn en strakblauwe luchten, waardoor ik nu extra van dit forse lagedrukgebied geniet. En al helemaal als ik langs het strand wandel – hier mijn favoriete uitstapje.

Hoe warm ik me ook aankleed, telkens glipt de kou langzaam tussen de lagen kleding door. M’n handen en gezicht koelen daarbij af en kilo’s zand kruipen in haren en oren. Ik loop langs de waterlijn en kijk naar de afwisselende luchten. Wolken in vele blauwe en grijze tinten jagen langs de horizon – het is net een aquarel. Het contrast van een lichtblauwe, schuimende zee, overgaand in een grauwe, levendige horizon: fascinerend!

‘s-Avonds schrijf ik in een dichterlijke bui:

Een gure dag – voortjagende wolken en een kolkende zee,

Meeuwen die laag boven de golven hangen en de kap’tein van ‘n schip,

Die met opgetrokken kraag deze piloten in thermiek bewondert – vanaf de ree.

‘Wat zijn ze toch vrij…net als ik!’

Een gedachte waar de zo-even nog mokkende zeiler vrolijk van opschrikt.

Ik leg de pen weg, schuif het stuk papier opzij en denk: ik heb mezelf weer in toom. Terwijl ik de kilometers wegwandel, denk ik na over mijn tocht en de toekomst ervan. Het aanvankelijke, in mijn hoofd zo stellige doel Griekenland te bereiken laat ik langzaamaan toch varen. De twee bekende hoofdredenen zijn de echt tegenvallende zeilcondities en het weinige menselijke contact in de havens of aan de wal, wat de Middellandse Zee betreft. In de zomer is het hier wellicht gezelliger, maar dan nader ik al het einde van deze trip en daar wil ik niet op wachten.

Formentera is een klein paradijsje. Nu ik eenmaal hier ben, geloof ik ook zeker dat de Med erg mooi is, maar al met al denk ik niet dat dit opweegt tegen het overheersende gevoel dat ik m’n zeilersgeluk elders moet zoeken. En waarom zou ik me ook verplicht voelen om door te blijven varen naar het aanvankelijke doel, als ik zo vrij ben als een vogel om welke koers dan ook uit te zetten? Een mooi doel voor ogen te hebben is belangrijk, maar het gaat uiteindelijk om de reis erheen! Ik zet ‘The Meaning’ van Supertramp nog een keer op en weet weer waar het allemaal om draait.

 

Zo rond een uur of zes wordt het donker en nog kouder. Binnen trek ik dan een slaapzak over me heen, trakteer mezelf op een oorlam en pak er een boek bij. Zo werk ik me onder andere door het reisverslag van Shackleton heen: Zuidpool, een bewonderenswaardig verhaal. Hoewel zijn Antarctica-expeditie gruwelijk mislukt, weet hij door zijn creativiteit en leiderschap zijn bemanning en zichzelf uit de meest erbarmelijke situaties te redden.

Eens temeer besef ik dat het hier aan boord bepaald niet een rotleven is. Ik pak de atlas erbij en word zelf nu ook creatief. Als het de Middellandse Zee niet is, waar wil ik dan heen? Een paar ideeën borrelen op, waarvan één veruit de meeste stemmen krijgt. Het komt hierop neer: het rondje Spanje afronden door naar het noordelijkste puntje ervan te varen, vervolgens het Franse Canal du Midi door om daarna via de Golf van Biskaje en Het Kanaal naar huis te varen. Meer en meer raak ik overtuigd van dit nieuwe doel en ik verheug me al snel op de nog te varen mijlen.

 

Na uiteindelijk drie weken rust en bezinning stevent BoB met een knik in de schoot en een mooie vaart op het log op het Spaanse vasteland af. Terwijl het bootje in draaiende en vlagerige wind tussen een aantal kleine rotseilandjes doorvaart, luister ik naar muziek van Joe Cocker. ‘Lonely days are gone, I’m coming home’ galmt het uit de speakers en dit vormt precies de weerspiegeling van mijn gedachten.

Ik kijk nog eens achterom. Formentera is nog maar een nietig stipje, dat door het felle schijnsel van de zon nauwelijks meer is te onderscheiden. Voor de boeg ligt een eeuwigheid aan donkerblauw, zacht glinsterend sop. Woelige golven dagen de koersvaste BoB uit voor een wilde dans. Het beest raakt heel even uit balans, maar zet dan onmiddellijk het beste beentje voor en vervolgt met een nog grotere vastbeslotenheid de reis naar het noorden. Naar dat waypoint, hemelsbreed negenhonderd mijl verwijderd…Naar huis!