1

Werken aan een droom

Ik sta op de trappers en laat de wind langs mijn oren suizen. De fiets staat in de hoogste versnelling en ik vlieg over het asfalt. De polder en het fietspad; de hobbels, slingers en oneffenheden in de weg kan ik dromen. Hoe vaak heb ik hier de laatste jaren niet gereden? Gefantaseerd over een leven na de middelbare school, zonder verplichtingen, zonder steeds dezelfde soort vrienden, zonder stok achter de deur?

Een boerderij langs de weg geeft even een luwtje. Ik kijk opzij en zie achter het raam de nukkige boer zitten die me gedag knikt. Ik grinnik eventjes; wilde ik niet ooit gewoon maar MAVO doen en dan boer worden, omdat ik het gehang in de schoollokalen zo beu was en dichter bij de natuur wilde zijn?

Ik steek de kruising met de Hoeverweg over. Het lijkt alweer jaren geleden dat ik hier door een auto werd geschept. Behalve een gecompliceerde beenbreuk hield ik daar een som smartengeld aan over. Vreemd eigenlijk hoe achteraf zo’n ongeluk bijdraagt tot de mogelijkheden die nu voor me liggen, mijn grote project…

Kwart voor vier ben ik thuis en slenter achterom. Als ik de bijkeukendeur open doe, hoor ik de telefoon overgaan. Mijn hart slaat over: meneer Rullmann, mijn mentor? Ze zouden toch pas na vieren bellen?

 

‘Dag Ewoud, je spreekt met Rullmann.’

‘Hallo…’

‘Je bent geslaagd. Van harte!’

‘O, top! Gelukkig!’

‘Ja, goed gedaan hoor. Ik zal nu even de cijf…’ ‘Nee sorry, moet nu ophangen! Tot vanavond!’ Yes! Daar gaan we dan, het kan beginnen. Uit mijn hoofd ram ik vliegensvlug een telefoonnummer in het toestel en hoor na één keer overgaan al respons aan de andere kant.

 

‘Met Albert Voogd.’

‘Meneer Voogd, ik koop uw boot! BoB heeft een nieuwe eigenaar!’

‘Ah! Ewoud! Gefeliciteerd met je examens, mooi werk. Kom morgen langs, dan kun je de sleutels meenemen.’

‘Ja, en ik ga nu eerst feestvieren! Tot morgen!’

 

Vlag en rugzak gaan omhoog en binnen de kortste keren zitten mijn beide oma’s in de tuin. Ik leg ze voorzichtig uit wat hun kleinzoon het komende jaar op het water gaat uitspoken en vooral waarmee. Drie uur later zit ik in Alkmaar met alle geslaagden van school in de kroeg om onze prestatie te vieren. Van veel gezichten is de opluchting af te lezen. ‘Ha, eindelijk klaar!’, maar ik denk steeds: nu gaat het pas echt beginnen!

 

Het is half vier ‘s-morgens, de vogels fluiten al, als ik met mijn stalen ros zwierig door de straten van Heiloo slinger terwijl ik probeer de horizon recht te houden. Even later stommel ik bij Bas binnen.

‘Jongen, jouw oogjes zien er wel heel klein uit!’

‘Nee, jij straalt nuchterheid uit! Ik heb een eeuwigheid toegeleefd naar die fles van je, maar het is een wereldreis om hier te komen – vind je het gek dat ik gesloopt ben!’

‘Die wereldreizen van ons gaan nu pas beginnen. Maar deze’ – Bas heeft inmiddels de champagne tevoorschijn getoverd en tikt op de fles – ‘ligt al sinds vanmiddag in de koelkast en moet nu echt op!’

‘Even lezen of het de goeie is…’

Opdrinken samen met @ als je geslaagd bent, staat op het etiket geschreven. ‘Prima!’

We proosten. Ik wis de zweetdruppels van het harde fietsen van mijn voorhoofd. Met moeite zet ik me ertoe, een nipje uit het smalle glas te nemen en vraag me intussen af of het niet pure alcohol is die momenteel uit mijn poriën stroomt. Mijn lever maakt vast overuren, en ik word al draaierig bij de gedachte. Niet doen, gewoon een slokje nemen. Een jaar zelfbeheersing van Bas door de fles boven op zijn boekenkast te zetten in afwachting van dit moment moet nu worden beloond. De wrange inhoud ervan smaakt eigenlijk nog best aangenaam.

‘Geslaagd, zeg!’

Sinds de peuterspeelzaal kennen Bas en ik elkaar. We hebben samen op de basisschool gezeten en samen veel vakanties zeilend doorgebracht. Al tijden fantaseren we over onze reisplannen en we hebben beide dit laatste jaar onze uiterste best gedaan het eindexamen te halen. Opeens zijn we zo vrij als een vogel. Bas gaat nu eerst een half jaar werken en wil daarna onder andere naar India, terwijl ik met mijn verzekeringscentjes al binnenkort op pad kan om een jaar te leven van de wind.

‘Ed, vertel eens over de laatste twee weken, want volgens mij heb je half Nederland afgereisd op zoek naar een boot!’

‘Oké. Nadat ik mijn laatste examenblaadje had ingeleverd, ben ik diezelfde middag nog op internet gericht gaan rondsnuffelen. De eisen die ik aan een boot stel, zijn zoals je weet: trailerbaar, zeewaardig, solo te zeilen, comfortabel genoeg om er een jaar op te kunnen leven plus daarbij natuurlijk sportief ogend. Vooral door dat laatste punt belandde ik bij een Bénéteau First Class 8, een Dehler Sprinta Sport en een J22.’

‘Mooie bootjes zijn dat!’

‘Jazeker, maar ik vroeg me af of ik het er wel een jaar op zou uithouden. En toen – een week terug alweer – zei m’n vader dat ik ook een keer moest informeren naar een Etap 22. Maar ik wilde het uitzoeken van mijn bootje gewoon zelf regelen. Bovendien vond ik zo’n bakdekkertje afgrijselijk lomp en ik peinsde er niet over om zoiets te gaan bezichtigen. Totdat ik erachter kwam dat de binnenruimte ervan eigenlijk heel slim benut is. De boot heeft ook een degelijk geconstrueerde hefkiel en…is helemaal volgeschuimd, zodat ik geen reddingsvlot nodig heb. Dat scheelt een hoop!’

Ik neem een slok en Bas gaat verzitten.

‘Vier bakdekkertjes en een proefvaart verder was ik nog lang niet tevreden. De Etaps die ik had gezien waren over het algemeen smerig, hadden zeilen net zo oud als de boot zelf – zo’n kleine dertig jaar – en niet eens werkende navigatieverlichting en -apparatuur! Echt een rommeltje. Toen ik nog een keer de verkoopsites naliep, kwam ik ineens een mooi exemplaar tegen; vrijwel nieuwe zeilen, een glimmende, goed onderhouden romp, prima navigatiemiddelen en…een uitgebouwde spinnaker!’

‘Dat was gistermiddag?’

‘Ja, en ik heb toen meteen een afspraak gemaakt voor ‘s-avonds. Ik vond dat bootje zo tof, dat ik meteen een bod uitbracht. Dat was beduidend lager dan de verkoper hoopte, meer kan ik niet betalen. Maar hij was erg te spreken over mijn enthousiasme voor mijn reis. Terwijl hij eigenlijk een hoger bod had gehad van iemand anders, spraken we af dat als ik zou slagen voor mijn examen, BoB mij als nieuwe eigenaar zou krijgen!’

‘En vanmiddag heb je hem dus gebeld?’

‘Ja. Morgen ga ik de sleutel oppikken, en daar drinken we nu een laatste glas op!’

 

‘s-Morgens word ik met een dikke hoofdpijn wakker. Ik neem een douche en ga snel aan de slag. Afwachten tot de kater mijn lichaam verlaat zou een kostbare dag kosten, dus ik kan maar beter niet zeuren en meteen aan de bak gaan. Ik ga achter de computer zitten om een todo-lijst op te stellen en lach als ik daarbij oude plannenlijsten tegenkom: ‘Leren: koffie drinken, brood bakken, zeilervaring opdoen en vaarbewijs – plus marifoon-examen afleggen.’ Of: ‘Tip: zo goedkoop mogelijk leven door nooit op een terras te gaan zitten of een museum te bezoeken.’ Ik beeld mezelf BoB in zoals de boot er nu voorligt, en maak snel en geconcentreerd een lijst van alle dingen die gedaan moeten worden en me nu te binnen schieten. Vier A4’tjes rollen uit de printer, ik grijp de sleutels van mijn moeders auto en rijd met een tweetal verfkrabbers en een verzameling schuurpapier naar Zaandam, waar mijn bloedeigen bootje in de loods ligt gestald. Het is benauwd in de auto, de weg is vol zomerdrukte en uit de radio komt alleen maar gebral van een leger praatzieke diskjockeys.

ZEILTOCHT 2004⁄2005

Toen ik 16 was, begon ik met de uitwerking van mijn zeilplannen en maakte ik mijn allereerste todo-lijst.

1. Boot

Mijn toekomstige reismaat moet een uitdaging zijn om te zeilen en me bovendien enige comfort bieden om het een jaar in uit te houden. Om het plan zoveel mogelijk open te houden moet mijn bootje ook zo klein zijn dat ik het nog kan transporteren! Dus mijn ideale boot is:

Momenteel ben ik informatie aan het verzamelen voor een J22, een Dehler Sprinta Sport en een Bénéteau First Class 8.

2. Financiën

Voor niets komt de zon op, en omdat ik niet oneindig veel geld in mijn scheepskas zal hebben kan ik maar beter zuinig leven! Hieronder een paar tips die ik in zeilboeken heb gevonden en ga toepassen:

Maar waar verwacht ik het geld vandaan te halen?

3. Bemanning

Omdat de omstandigheden op zee erg zwaar kunnen zijn en ik de boot bovendien in mijn eentje gaande moet kunnen houden, stel ik aan mezelf bepaalde eisen. Ik moet:

4. Ervaring

Voordat ik deze reis ga maken zijn er de volgende punten waaraan ik moet werken. Ik moet:

5. Verlanglijst

Als ik zo veel van plan ben, heb ik daar natuurlijk wel de juiste spullen voor nodig. Hier volgt alvast een verlanglijstje:

Ik parkeer de auto. Nog even geniet ik buiten van de warme zonnestralen en kijk een keer goed om me heen. Het onderwaterschip onder handen nemen wordt het eerste project, zodat het bootje zo snel mogelijk het water in kan en ik niet meer in de loods hoef te werken. En dat betekent dus een paar dagen stofhappen, afgesloten van zonlicht en frisse lucht. Eén keer diep ademhalen, beseffen dat dit echt is wat ik al een eeuwigheid wil en de adrenaline door mijn lichaam laten stromen. Mijn hart bonkt in mijn keel als ik de deur openslinger en BoB onder een grauw plastic zeiltje zie liggen. De bootsleutel knijp ik nog steviger vast. Ik betast de romp, houd de helmstok voor een moment in mijn handen en kijk uit over het dek. ‘Mijn vrijheid, mijn boot! Mijn bloedeigen boot!’ prevel ik onhoorbaar.

Telefoon. Ik graai in mijn broekzak en zie dat er een hockey-vriend aan de lijn is: ‘Joh, zo direct is er een vette strandbarbecue en we gaan nu met z’n allen al naar het strand. Verzamelen om drie uur bij de rotonde…’

Dit soort dingen geef ik er dus de komende tijd voor op.

‘Nee, sorry, ben druk bezig. Ben sowieso geen strandganger trouwens.’

‘Vertel es, wat doe je dan in godsnaam?’

‘M’n aankomende zeiltrip voorbereiden!’

Gezucht aan de andere kant van de lijn. ‘Kan je dat niet een dagje uitstellen?’

‘Nee, jij hebt nu al vakantie, maar ik moet m’n vrije daagjes nog verdienen…voor een heel jaar! Er gaat echt een hoop geregel en gedoe aan vooraf.’

‘Zoals wat?’

‘Dat ben ik momenteel aan het uitvinden. Maar doe iedereen de groeten. Tot later!’

 

De oude lagen antifouling vliegen van de romp en daarbij merk ik meteen hoe fijn een kleine boot is: zelfs de grootste klus is zo gepiept.

 

Samen met mijn vader rijd ik terug uit Antwerpen, waar we verse antifouling hebben gekocht, zodat we intussen meteen het een en ander voor komend jaar door kunnen spreken. Ook mijn ouders hebben voor het komende jaar grootse zeilplannen met hun eigen boot, dus ideeën uitwisselen en elkaar met het een en ander helpen kan natuurlijk geen kwaad.

‘Woud, heb je al naar de schoten en vallen gekeken of ze goed zijn?’ vraagt hij me.

‘Mjahh…Wilde ik morgen gaan doen.’

‘En hoe wilde je contact met ons gaan houden? Daar al over nagedacht?’

‘Pfff…Ja, via de telefoon lijkt me?! Ik heb in wat reisverslagen gelezen dat mensen in het land dat ze bezoeken een prepaid belkaart kopen en daardoor ‘gratis’ gebeld kunnen worden.’

‘Oké. En regel je nu ook dat nieuwe kooktoestel? Ze hebben momenteel namelijk een kortingsa…’

‘Pap! Laat dit me nu even zelf doen ja?! Ik kan je hulp heel erg waarderen, maar heb ook echt een hele berg dingen aan m’n kop en wil me nu graag op de weg kunnen concentreren.’

Een diepe zucht naast me in de bijrijderstoel.

‘Ik bedoel, je hebt echt wel een punt met al je vragen, maar ik kan niet toveren. Jij hebt het druk, ik heb het druk, en momenteel zit je voor mij te denken, terwijl ik het gevoel krijg dat je me voor de voeten loopt. Tof dat we elkaar willen helpen, maar vind je het goed als ik er dan gewoon zelf om vraag als ik je ergens voor nodig heb?!’

‘Ja, dat is ook zo. Maar ik wil wel dat je goed voorbereid op reis gaat. Het is ook niet zomaar wat…Ik zal me inhouden – maar alsjeblieft – regel alles nu wel zo goed mogelijk, anders loop je je alleen maar een jaar te ergeren…Grote vriend!’

We lachen voorzichtig. ‘Grote vriend, ja,’ mompel ook ik nu en we geven elkaar een bevestigende hand.

 

De tijd tikt door. Van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat is het zwoegen en racen tegen de klok. Harpjes, blokjes, vallen en vuurpijlen kopen bij een watersportwinkel. Met contactspray in de weer om de stekkers van de navigatieverlichting weer werkend te krijgen. Een brandwerende plaat monteren in de kombuis, een pannenset op de kop tikken en een brandblusser kopen. Paklijsten samenstellen, voor verdere inboedel het land afrijden en een omvangrijke lijst proviand inslaan. Wat er allemaal komt kijken als je zo’n lange tijd weggaat blijft me verrassen.

Het onderwaterschip is nu pico bello in orde. Maar ik wil de kiel nog een keer volledig loskoppelen van de romp om het hele mechanisme na te lopen, het blad roestvrij te maken en alle lopende onderdelen goed te smeren. Ik heb nooit echt veel verstand van techniek gehad en zag mezelf zo’n klus tot twee weken terug ook absoluut niet aanpakken. Maar nu heb ik lol in het klussen en ga ik ook een meer gecompliceerde taak als deze niet uit de weg.

Rembert heeft intussen zijn laatste tentamen voor dit jaar op de universiteit afgerond, smult van mijn plannen en helpt me graag met de voorbereiding van de reis in ruil voor een drietal weken avontuur op het water. Ik ben maar wat blij met de hulp van deze zeilmakker, en vind het daarnaast een fijn idee als iemand me in het begin van mijn reis helpt zodat ik er niet meteen alleen voorsta. Een prima deal dus en al snel vormen we een heus klusduo, alias Rob en Nico van ‘Eigen Boot In Puin’.

Ietwat klunzig staan we naast de kraan waar BoB in hangt zinloze opmerkingen te maken, als de eigenaar van de bootsloods het bootje langzaam omhoog takelt en de losgekoppelde kiel stukje bij beetje uit de romp omlaag laat zakken. Op het laatste gedeelte van de kiel zit alleen zo’n grote klomp roest, dat deze blijft hangen in de kielkast. Ten einde raad deel ik met een blok hout een paar krachtige klappen uit aan de loodzware kiel. Verhitte gezichten en vragende blikken; ‘waarom valt-ie nou niet?!’

Ineens flikkert het ding naar beneden, samen met een grote berg gruis van pokken en roest. BoB schiet omhoog in de banden, en ik deins net op tijd terug met een paar splinters van het houtblok in mijn hand. De reusachtige, vlijmscherpe kielmoer valt precies tussen de voeten van een verbouwereerde Rembert.

 

Ternauwernood ontkomen aan een gespieste voet, houden we de jolige stemming er tegen beter weten in en beginnen die middag fors roest te bikken. Die avond zit de kiel al in een eerste laag primer en rijden we gapend naar huis. Er is voetbal op tv, een pot tussen Nederland en Frankrijk. Het hele land hoor ik al dagen speculeren over een te spelen wedstrijd waarbij het laatste greintje vaderlandse trots op het spel staat. Hoewel de sport me niet bijster kan boeien lijkt een avondje ontspanning voor de geest me absoluut niet verkeerd. Zolang Rembert kan eten vindt hij sowieso alles wel prima.

Gelaten schuiven we een dubbele portie avondeten naar binnen, bedanken m’n moeder voor de goede zorgen en pak ik er een flesje bier bij om lekker op de bank te gaan hangen. Vijf minuten later zit Rembert wazig naar het scherm te staren, terwijl ik voor de buis het huis bij elkaar snurk. De wedstrijd gaat volledig langs me heen.

 

Naast alle materiële voorbereiding van scheepje en inventaris, is ook kennis van navigatie nodig en dus reis ik af naar Datema in Amsterdam om me te laten adviseren.

‘Hoe ver wil je dan afzakken naar het zuiden, jongeman?’

‘Nou eh…ik zat er zo aan te denken bij Gibraltar een keertje linksaf te slaan. De Middellandse Zee spreekt me wel aan en ook mijn ouders vinden het wel verantwoord als ik daar solo ronddobber. Ja, tot aan Griekenland varen is eigenlijk wel het idee,’ filosofeer ik.

‘Kijk, op die manier.’ Instemmend knikkend raapt de man een set overzichtskaarten bijeen, kijkt in een paar tabellen en loopt dan naar de boekenplank. Ik sta daar intussen verlekkerd door een reisverslag heen te bladeren.

‘Zo! Hiermee ga je Levkas wel halen!’

Ik schrik op en zie een omvangrijke berg kaarten, verscheidene pilots en een dikke almanak op de toonbank liggen.

‘Hoeveel gaat dat me kosten?’ pers ik er met een benauwd, hees stemmetje uit.

‘Wat is je budget dan?’

Ik leg de behulpzame man uit dat ik low budget op pad wil met een notendopje van zes en een halve meter, net mijn eindexamen heb gehaald en van mijn oma een bescheiden zakcent heb gekregen om ergens aan te besteden.

Even kijkt de man me inschattend aan. Dan worden de kaarten opzij gelegd, krijg ik het verzoek achter hem aan te lopen en aan de andere kant van de winkel belanden we bij een reeks reisgidsen van Lonely Planet. ‘Die krijg je gratis mee, want het is een gedateerde editie. Verder moet je twee Blocmarine-almanakken kopen die én West–Europa én een groot deel van de Med dekken. Dat kost je alleen die vijftig eurootjes van je oma. Wat betreft zeekaarten; Imray-overzeilers tot Gibraltar heeft je vader vast wel aan boord liggen. Kopieer dat zwikje gewoon bij een gespecialiseerde printshop. Na Gibraltar is navigeren een eitje en is alleen de almanak al voldoende. Klaar is Kees. O ja, maak vooral in het begin van je reis tempo. De beruchte najaarsstormen in de Golf van Biskaje zitten eraan te komen en ik denk niet dat je daar tussen wilt zitten met je notendop!’

Ik reken de twee almanakken af, geef de man een ferme handdruk en verlaat vriendelijk groetend de winkel. Aan dit soort mensen heb je nog eens wat!

 

BoB begint nu een echt zeilbootje te lijken, want inmiddels is de kiel volledig gedemonteerd, gecontroleerd en gesmeerd, zijn onderwaterschip en romp gepoetst en geschilderd, staan de naam Beast of Burden plus thuishaven Den Oever op de achterzijde van de boot geplakt en is het roer aan de spiegel gehangen. Tijd voor een proefvaart!

Begin juli schuift mijn bootje te water. We zetten de mast en zeilen erop en hangen de buitenboordmotor in de bun. Omdat Rembert in het weekend verhinderd is en ik graag nog een dag met mijn vader op BoB doorbreng om alles te testen en controleren, gaan we gezamenlijk op pad om via de Zaan, het Noordzeekanaal, het Marker- en vervolgens IJsselmeer naar Den Oever te komen. Onderwijl monteren we een nieuwe dieptemeter, sluiten het boordnet aan en checken alle lichten en apparatuur op functioneren. Liever nu een fout ontdekken dan midden op zee!

Ik ben vooral opgegroeid met grote boten en in mindere mate met open plassenzeilertjes. Mijn vader heeft een boot van 14 meter en onwillekeurig beschouw ik alles onder die lengte als een soort speelgoed. Wat een lol dus, maar ook erg wennen aan het varen met dit tuitelige scheepje. Mijn oude baas kan alleen maar lachen om ‘die schattige liertjes en lijntjes’. Een jaar varen met zo’n plompe drijfsijs, ‘t is amper serieus te noemen!

Als we de Oranjesluizen gepasseerd zijn en een frisse zeebries ons tegemoet blaast, veranderen onze grote grijnzen in schaapachtige grimassen, zetten we aarzelend zeil en kijken daarna vol spanning naar de snelheidsmeter. BoB schikt zich langzaam naar het ritme van de zee en ik denk: is dit het?! De wind op het beschutte Markermeer trekt iets aan en we kijken vragend naar elkaar; moeten we nou gaan reven of gewoon beiden aan de hoge kant gaan zitten? En kunnen we zo direct op de motor wel tegen die wind in het laatste stukje naar het Naviduct varen? Hoeveel kracht kan er eigenlijk op de schoten gezet worden?

Een zwaar, log platbodempje met klapperende zeilen loopt ons op en met afgrijzen moeten we aanzien hoe het scheepje voor ons uit zicht verdwijnt. Beteuterd staar ik voor me uit. M’n vader verbreekt de stilte. ‘Je moet maar zo denken, Woud: slakken zien meer van de weg dan hazen.’

Het wordt een bijzondere tocht. Om beurten knappen we tussen de middag een uiltje, we spelen met de apparatuur, schoten en zeilen en ik bedenk van alles wat er nog gedaan kan worden om BoB zeewaardiger te maken. In gedachten verzonken achter de helmstok voeg ik een extra accu, een nieuw zonnehuikje en een extra brandstoftank toe aan de oneindige todo-lijst. Zal er ooit nog een leven zijn zonder die stomme lijst?! Mijn bemanningslid is ook weer wakker en steekt zijn hoofd buiten het kajuitluikje. Hij geeft me alweer een paar goede adviezen, maar ik wil ze eigenlijk niet horen hoewel ik weet dat hij gelijk heeft.

‘Woud, tuurlijk kan je de komende weekends met je vrienden leuke tochtjes gaan varen en zijn ze nu allemaal nieuwsgierig geworden, maar dan kom je nooit meer weg. Laat die feestjes en dingen nou even lopen; je hoeft echt niet overal je kop te laten zien!’

‘Ja Jezus, pap! Wat heb ik nou gez…Shit. Ik…ik wil gewoon m’n afspraken nakomen!’

‘Maar dat is toch gekkenwerk, je moet ook aan jezelf en je zeil-reis denken. Dat begrijpen ze best.’

‘Ja maar zo makkelijk ligt het niet…’

Toch hak ik de spreekwoordelijke knoop door en bel die avond nog een rits verplichtingen af. Ik wil niemand teleurstellen, maar het kan even niet anders. Een last valt van m’n schouders, er ontstaat weer een beetje overzicht en ik begin vanaf nu bewust naar de start van de reis toe te werken. Alleen dingen die echt noodzakelijk zijn regel ik voor vertrek nog en de lijst begint waarachtig in omvang af te nemen. Onderweg moet ik me met paspoort, portemonnee en pienterheid echt wel kunnen redden. En iedereen is bij voorbaat uitgenodigd voor mijn afscheidsfeest, maar momenteel moeten ze me even met rust laten.

 

Schoon overhemd aan, haartjes in de plooi en snel nog wat verfresten van mijn handen gehaald. Het is diploma-uitreiking en ik zit plots weer in een lokaaltje op de middelbare school te kletsen met klasgenoten. Het oude sfeertje is er weer; verhalen over uitgaan in het weekend, de voetbalwedstrijden, riant uitslapen, kaartwedstrijden en duffe bijbaantjes. We kletsen wat met elkaar en ik krijg te horen dat ik er vermoeid uitzie. Ingevallen wangen, wallen onder de ogen en nog een paar complimenten. Maar van binnen vier ik feest; ik ben lekker wel m’n droom aan het leven! De schoolkantine komt te krap, kinderachtig en bekrompen op me over als we als geslaagden met een warm applaus door de ouders en kennissen onthaald worden. Ik lijk weer weg te zakken in dat warme nest, terwijl ik de laatste weken juist met man en macht heb gezwoegd om de klamme lakens van me af te schudden. Ik wil die sfeer niet meer in. Wat moet ik nog met de symbolische aai over de bol van oud-leraren die me sterkte toewensen met mijn toekomst ‘na een lekkere zomer luieren!’, als ik nu al midden in de branding sta? Ik raak geïrriteerd en moet weg. Genoeg veren in de reet; ik wil niet meer dat softe gedoe met handjes vasthouden en semi-tof lopen doen. Ik hunker naar een dikke storm!

Mijn gebeden worden kennelijk verhoord, want een drietal dagen later hangt er boven Nederland een fikse depressie met windkracht zes tot zeven uit het zuidoosten. Een proefvaart onder deze omstandigheden lijkt me geheel niet onverstandig, dus maak ik er wat tijd voor vrij om met zeilmakkers Daan en Rembert – die nog steeds staan te trappelen voor een zeilreisje – plus een pak ijsthee en een zak chips de haven te verlaten. Volgas ploegen we de haven uit. Buiten verwisselen we de korte broek toch maar voor een regenpak en bergen de zonnebrillen bij nader inzien op.

Ik trek het luid klapperende, dubbelgereefde grootzeil omhoog en zet de stormfok bij, terwijl de heren alvast wijselijk aan de hoge kant in de reling plaatsnemen. Traag ploeteren we bij de lagerwal weg. Zodra BoB de vleugeltjes strekt, klotst het water over de bakskisten de kuip in en hoor ik iets gorgelen…de buitenboordmotor! Ik druk snel op de rode knop van het apparaat en pak de grootschoot weer in handen. Ook al zijn we nu met z’n drieën, toch helt de boot flink over, staan de raampjes aan lij continu onder water en gaan af en toe ongewenst de bakskisten open. Zo gaat dat dus kennelijk. Misschien moet ik toch maar een extra rif in het grootzeil laten maken en een nog kleinere stormfok aanschaffen. Op de tuigage ga ik niet bezuinigen.

Na drie kwartier aan de wind hakken vinden de mannen het wel mooi geweest, terwijl ik juist in euforie op het voordek tegen het natuurgeweld in zit te joelen. Maar Rembert heeft het roer al naar zich toe getrokken. BoB stuitert terug naar de thuishaven. Achter het haveneilandje loopt een klein geultje waar we met ruime wind doorheen spuiten. We moeten vervolgens gijpen om de achterzijde van de haven binnen te varen, maar ik wil de kleine mast niet te veel belasten en besluit een stormrondje te draaien. Waarom ben ik nu vergeten dat ik geen groot jacht, maar slechts een schuitje van twee ton door de wind moet draaien?! Dom! Halverwege de manoeuvre verlijeren we jammerlijk en lopen vast op een ondiepte. De motor is lang niet krachtig genoeg. We hangen aan de zijstagen, maar ook dat mag niet baten. Het duurt me allemaal veel te lang.

Kordaat spring ik in m’n onderbroek over de reling, want erg diep kan het hier niet zijn als mijn bootje één-veertig steekt. Terwijl de loeiende motor het water wegdrukt en probeert BoB achteruit te verplaatsen, hangen beide vrienden in de verstaging en sta ik met mijn tenen in de prut om de boeg weg te duwen. Ineens zijn we los en hijs ik mezelf aan boord. Bibberend sta ik in de kuip te sturen en zie de bleke gezichten en grote ogen van een nog steeds misselijke en overrompelde Daan en Rembert. De warm aangeklede mensen op de kant staren ons niet begrijpend aan en ik zie ze denken: ‘Mooiweerzeilers, roekeloos dat zulke onervaren apen met zo’n tuitelig scheepje nu het IJsselmeer opgaan!’

 

Als ik ‘s-avonds uiteindelijk in m’n eentje met groot licht over de weg zigzag om de auto tussen omlaag gevallen takken door naar huis te sturen, mijmer ik over de reis door het Kanaal en vooral daaropvolgend de Golf van Biskaje. Het tochtje van vandaag heeft me wel geleerd dat het weinig zin heeft om met BoB zwaar weer te willen trotseren, en het advies van Datema uit Amsterdam staat me nog helder voor de geest. Ik besef dat de tijd nu wel echt begint te dringen.

Nog diezelfde nacht speur ik het internet af, print de routebeschrijving naar Brest uit en plaats een order voor het huren van een boottrailer. Door het Engelse Kanaal over te slaan mag de start van de reis wat minder in m’n droombeeld passen, ik ben er wel een stuk veiliger mee in het vaarseizoen. Bovendien geeft het me meteen zo’n zet in de rug, dat omkeren ook geen optie is. De twijfels zijn weg. Volgende week afscheidsfeest, het zal mij benieuwen wie mij er nog van durft te weerhouden in het diepe te duiken!

De banden zijn losgekoppeld, glijden onder de romp vandaan en BoB drijft weer. Ik ga naar achteren om de motor te starten, terwijl de boot door mijn bewegingen flink begint te schommelen en ook nog eens door de wind opzij wordt geblazen. Wat versuft balanceer ik over het dek, geef vertwijfeld een ruk aan het startkoord en vraag me af of een jaar op zo’n onhandelbaar schuitje wel een verstandig idee is. Waarom twijfel ik nu het te laat is? Wat staat me dan tegen?

‘Parfait!’ De kraanmachinist brengt me terug in de realiteit, gebaart met zijn hand dat alles oké is en snel geef ik een dot gas achteruit om verder verlijeren te voorkomen. Ik draai de boot, koers aan op een langssteiger van de haven van Brest en vraag om een voortros, een voorspring en een stootkussen. Behalve de malende schroef hoor ik niets…‘Slimmerd, je bemanningslid staat op de steiger. Je bent alleen!’ schiet het door me heen. Beschaamd minder ik gas, vis met één oog op de steiger een stootwil en een paar landvasten tevoorschijn en maak mijn eerste solotochtje met BoB naar de steiger. Waar heb ik die alerte Ed achter gelaten?

 

Na het tuigen van de mast, het inrijgen van de schoten en vallen, het bevestigen van het grootzeil en het stouwen van de voorraden is BoB echt vaarklaar, ‘s-Avonds open ik het nog maagdelijke logboek om een eerste krabbel te plaatsen:

Nog nooit zo kapot geweest. Weet niet of ik blij, doodsbang of opgelucht moet zijn. Maar het voelt goed om op weg te zijn. Net voor een eerste biertje de kant op geweest om deze mijlpaal te vieren; we zijn in de Golf van Biskaje! Nederland lijkt nu al een eeuwigheid geleden, een vage herinnering aan een naïeve droom over een zeil-avontuur. ‘Don’t dream your life, live your dreams’ was het toch? We moesten het gewoon maar gaan doen. Behouden vaart, BoB!

Ik klap de ringband dicht en kijk Rembert aan, die met de benen gestrekt op de bank al de binnenkant van zijn oogleden ligt te lezen. Slapen. Dat is ook het enige waar mijn lichaam nu naar verlangt. Ouders met auto en trailer hebben we vanmiddag al uitgezwaaid, dus zijn alleen wij tweeën nog over in dit avontuur en kunnen we de beste slaapplaatsen kiezen. Ik graai een slaapzak uit de voorpunt, experimenteer wat de beste houding is op de te smalle maar enige bank die voor mij lang genoeg is, en bedenk hoelang ik uiteindelijk in touw ben sinds de uitslag van het eindexamen.

Vijf weken is het al geleden dat de middelbare school over was. Sindsdien heb ik non-stop in de auto gehangen, aan de boot geklust, een warenhuis aan goederen leeg gekocht, constant met mensen gebeld, familie en vrienden op de hoogte gesteld van mijn plannen en nog zoveel andere dingen gedaan en geregeld. Na ook nog eens een afscheidsfeest en een lange autorit is het niet gek dat ik nu een keer vermoeid raak. Maar ik ben wel de schipper, laat ik dus juist morgen even het initiatief tonen door vroeg op te staan. Als we de komende dagen bijtijds op pad gaan hebben we alvast een goede start gemaakt, en kunnen de laatste dagen van Remberts vakantie de teugels wat gevierd worden. Ons doel om Spanje samen te bereiken is in ieder geval een mooie uitdaging. Ik rits de slaapzak dicht en zak weg in een diepe slaap.

‘s-Ochtends word ik ineengevouwen wakker op de kajuitvloer en danst het olijke gezicht van Rembert wazig op mijn traag scherpstellende netvlies. ‘Man, word eens wakker of zo. ‘t Is nota bene al twaalf uur geweest!’

 

De eerste dagtochten langs de kust van Bretagne leggen we voornamelijk af in amper meer dan windstilte. Alles is nieuw en onwennig, maar door het milde weer is er tijd zat om het ritme van de zee op te pakken. Hoewel het zeilgebied fraai is met mooi donkerblauw oceaanwater, idyllische ankerplekjes rond fascinerende rotskusten en gezellige terrasjes met gitaargetokkel op de achtergrond, weerhouden we ons ervan al te zeer het Bourgondische leven in te duiken. Wij gaan immers voor een Spaanse siësta met cerveza.

De dag bestaat zoal uit dobberen, zeilen trimmen en zonnen dus veel vlotten doen we nog niet, maar wel kunnen we zo goed wennen aan het boordleven en hebben daarnaast de tijd op krachten te komen. Hoewel, rond het middaguur schijnt de zon zo genadeloos dat we de zonnetent moeten plaatsen, en we maar weinig energie meer overhouden. Wel helpt het om je pet met zeewater nat te maken. Hoofd koel houden is het devies.

Soms starten we de buitenboordmotor en vliegen dan ineens vooruit, maar het vertrouwde geronk van de machine heeft een nare bijsmaak. We zijn slechts arme studenten en ons budget is low, terwijl de benzineprijs hier juist sky high blijkt te zijn. Ik moet nog een heel jaar op weg met het saldo van mijn pinpas, Rembert weet dat zijn stufi pas weer over een kleine maand gestort zal worden en bovendien kunnen we nergens de juiste motorolie vinden. Alleen in geval van nood transformeert BoB sporadisch in een motorboot en daarmee basta.

 

Futloosheid is wat de klok slaat na weer een dag met slaphangende zeilen, en nu begint de zon al weg te zakken aan de horizon. De wind krijgt de spi lang niet bol, de ebstroom staat tegen en we spoelen langzaam terug naar de vuurtoren die we juist zo keurig hadden gerond. Uit wanhoop spring ik in de rubberboot om BoB op sleeptouw te nemen. Het is roeien met de riemen die we hebben, maar veel meer dan een knoop voorwaartse snelheid pers ik er niet uit en bovendien begin ik het zuur al in mijn armspieren te voelen. Omdat de vuurtoren midden op een verzameling rotsen staat die we absoluut niet mogen raken, houd ik het nog wel even uit, maar dit kan ik niet nog eens drie uur tot de kentering van het tij uitzingen. De haven komt maar niet dichterbij en ook Rembert zit hoofdschuddend te vloeken achter de helmstok dat het een hopeloze situatie is. Wat moeten we aan met deze ellende?

Ineens horen we motorgeronk, en het geluid wordt steeds sterker…verlossing! Zwetend als een otter en met een knalrood hoofd geef ik even later de sleeplijn aan de langsvarende motorboot. De Fransman sleept BoB nu met een gangetje van vijf knopen in de goede richting en opgelucht sturen we achter de sleeplijn aan. Een mazzeltje. Nog geen kwartier later worden we keurig door onze Bretonse vriend de havenmond in gesleept en langszij een zeiljacht geparkeerd. Een aantal zeilers begint op de steiger zelfs voor ons te klappen, en ons afvragend waar we dat aan te danken hebben roepen we onze held van de dag een paar dankbare woorden toe. ‘Merci bien!’

De twee opvarenden van de boot waar we naast liggen, hebben net een lading pannenkoeken achter de kiezen en zitten die met flinke hoeveelheden cognac weg te spoelen. Wij als nieuwe buren krijgen ook meteen een oorlam aangeboden, maar bedanken nog even. Eerst het slagveld aan dek bestaande uit spinnaker, genua, rubberboot, roeispanen, schoten, vallen en kussens opruimen en de boel binnen op orde brengen, anders is het al donker en kunnen we vannacht door de rommel niet eens ruimte vinden om te slapen.

Even later is de polyester leefcontainer van 660 centimeter weer op orde, het overgebleven bodempje cognac verdeeld over onze twee glazen en zijn de buren op hun beurt zojuist voorzien van een ‘typical Dutch drink.’

‘Uit welke haven komen jullie?’ vraagt een van de heren, die proestend bijkomt van een eerste kennismaking met Beerenburg en tegelijkertijd wijst naar de Nederlandse vlag. Hij denkt kennelijk dat we in één lijn vanuit Den Oever hierheen zijn komen zetten! Kregen we dan daarom net zo’n warm onthaal in de haven?!

‘We zijn in Frankrijk gestart hoor, maar laat me even het logboek pakken dan kan ik een volledig reisverslag geven.’ Ik klauter naar binnen, pak de blauwe map plus een gekopieerde zeekaart. Toch een goed besluit was het om naar Brest toe te rijden. Als we nu in het Kanaal zo weinig wind hadden gehad, waren we echt nergens!

‘Maandagmorgen is BoB te water gegaan en de rest van de dag hebben we uitgetrokken om de boot te tuigen en met veel proviand tot onderzeeërniveau vol te laden. De volgende dag zijn we…ah! Ja, inderdaad zonder wind op maidentrip naar Camaret sur Mer toe gedobberd. Een leuk klein dorpje met prima haven. En dan woensdag; we gingen vol goede moed de hoek om, het ruime sop op. Maar helaas, ook die dag weinig wind te bekennen. Dat is eigenlijk een beetje de rode draad van deze eerste paar dagen.

Als je ‘s-ochtends het water opgaat, is er eerst geen zuchtje te bekennen, dobber je daarna heel zachtjes aan de wind vooruit en drie tellen later komt de wind vervolgens van achter. Om even later weer te draaien en tijdelijk te verdwijnen. Dat wisselt een beetje de hele dag door, en ondertussen is de zon zo fel dat je je als een sudderende slavink in een gloeiend hete braadpan voelt. Maar het is hier wel absoluut een prachtige kust!’

‘Oui, vraiment!’ zegt de buurman met enigszins dubbele tong. Nationalistische Fransen, ‘t zal es niet!

‘Enfin, om m’n verhaal af te maken: die dag komen we uiteindelijk ‘s-avonds in Audièrne aan. En deze laatste vier dagen hebben we voornamelijk achter rotsformaties ons anker uitgegooid als de stroom tegenstond, en voor de rest veel op het water gehangen, ‘t Mag wat ons betreft wel wat meer gaan poeieren.’

Met mijn hoofd knik ik naar de ingang, leeg het glaasje en besluit: ‘Quiberon binnen varen zonder benzine is natuurlijk geen probleem, maar dan moet er wel wind staan!’

‘Merci bien pour ton journal! Hier is nog een fles, kom maar op met jullie glazen. Jongens, weet wel dat het hier zomers heel normaal is dat de wind ontbreekt, dus houd daar rekening mee. Liever een paar euro minder in je broekzak door wat extra brandstof in te slaan, dan dat je straks op de rotsen hangt. Ik heb zo het vermoeden dat jullie nog wel wat langer op pad willen!’