Keerpunt Gibraltar
Om vijf uur ritsen we heldhaftig de slaapzak open. Snel een paar lagen fleece aantrekken, water koken en in een thermoskan gieten, ankerop gaan, en bovenal de kou van de gure noordenwind negeren. Keurig op tijd spoelen we met de ebstroom naar buiten, halen de zeilen aan en varen het getijloze water op.
Weg van die wadden bij Faro, we hebben daar na vannacht wel genoeg van genoten. Bovendien hebben we haast om in El Rompido te komen. We weten namelijk dat de boot van mijn ouders daar ligt en – sterker nog – dat die vanavond aan boord zullen komen, dus wij moeten daar dan natuurlijk ook zijn! Terwijl we aan de wind varen met een knik in de schoot, schiet het bij deze lopende wind goed op. We speculeren zelfs over een aankomst vóór borreltijd in El Rompido en schreeuwen energiek tegen de wind in. De zon warmt de omgeving weer wat op en een zonnebril wordt weer welkom. We horen een vliegtuig overkomen en kijken naar boven. Hoe laat en waar zouden ze eigenlijk landen? Een kwartier later gaat de telefoon en vertelt mijn vader dat ze net in Faro aangekomen zijn en nu met de bus naar de boot zullen reizen.
‘Maar waar hangen jullie ergens uit?’
‘Een paar mijl voorbij Ilha Culatra, op open water.’
‘Dan hebben we jullie gezien! Kan niet anders; de enige zeilboot op het water!’
‘Grappig! Maar…eh…was jullie toestel toevallig groen met wit?’
‘Hoe weet jij dat?’
‘Dan hebben we jullie ook gezien!’
Terwijl Bas stuurt, zit ik aan de hoge kant in het gangboord en zie het laatste stukje Portugal voorbij glijden. El Rompido ligt alweer in Spanje en dus verlaat ik het land van de kurkbomen, olijven en port. Het doet me eigenlijk niet zoveel. Overal langs de kust is het erg toeristisch en dat soort plekken, waar alles op servicegebied al voor me bedacht is, probeer ik juist te vermijden. Gigantische en oerlelijke flatgebouwen en hotels, veel gokhallen en boulevards vol souvenirwinkels vormen vaak het straatbeeld. De kleine vissersplaatsjes maken overigens een hoop goed, maar kunnen mijns inziens toch niet tippen aan de schoonheid van de dorpjes aan de waterkant langs de ria’s in Galicië.
Eigenlijk is het Portugal ook niet kwalijk te nemen. Tot 1974 heerste er een dictatuur die ieder contact met het buitenland vermeed. Eenmaal democratie werd het onderontwikkelde land bij toetreding tot de wereldmarkt natuurlijk meteen weggeconcurreerd, zodat de landbouw grotendeels instortte en men op andere manieren de kost moest zien te verdienen. Een lekker klimaat en veel stranden lenen zich prima voor toerisme. Hiervoor worden nieuwe snelwegen en vooral ook resorts uit de grond gestampt, waarbij behalve investeerders ook de EU letterlijk een flinke duit in het zakje doet. De gemiddelde Portugees zit er daarom tegenwoordig warmpjes bij. Nu ja, leuk om een keer deze kust gezien te hebben, maar om er te zeilen hoef ik er niet terug te keren.
Ik maak een stomme navigatiefout, en daardoor duurt het een tijd voor we eindelijk de uiterton vinden. Het is nog eb en tussen de banken bij El Rompido krijgen we drie knopen stroom voor de kiezen. We popelen om binnen te varen zodat we misschien zelfs voor mijn ouders de haven kunnen bereiken, maar dit is geen doen, dus moeten we geduld oefenen. In onze overenthousiaste bui is dat nog best lastig. Het anker gaat vlak bij het geultje overboord om op stilwater te wachten. Het begint al donker en frisser te worden en we besluiten om binnen te zitten en met een zak chips warm de tijd door te komen.
BoB blijkt onverwachts toch weer een flinke hoeveelheid water te hebben geslikt, vermoedelijk via de ankerbak. Hoe dan ook, alles is als vanouds nat en zout; boeken, eten, zeilen, zeekaarten en kleren. Shit! Ik schaam me er gewoon voor om m’n gast met dit soort rommel te vervelen, maar Bas steekt als vanzelfsprekend zijn handen uit de mouwen, onder het spuien van een berg sarcastische opmerkingen; top!
Het lijkt een eeuwigheid te hebben geduurd, maar eindelijk bereiken we ‘s-avonds rond stilwater de plek waar de Rambler op de kant staat. We zien vanaf de boot iemand seinen met een zaklantaarn. Ze zijn er al! Na vier maanden zie ik een licht, waarvan ik weet dat mijn vader het bedient, we zijn nu echt dichtbij! Snel pikken Bas en ik een mooring op, pompen lucht in de rubberboot en roeien zo snel als de armspieren dat toelaten naar de kant. Maar als we de steiger naderen, zegt iets me dat ik rustig aan moet doen. Easy, Woud, vier maanden onderweg jongen, laat het aan je af te zien zijn dat je een vent bent geworden.
‘Kom op Ed, tempo!’ Bas geeft me een por in de rug.
‘Jaja…’
Het licht verblindt ons en we horen de twee stemmen heel dichtbij. Daar is opeens de steiger, het volgende moment grijp ik de kant en geef de landvast…aan m’n bloedeigen moeder!
Zoenen, omhelzen, lachen; het is feest! Voor mij is dit een echte mijlpaal waar ik al tijden naar heb uitgezien – de Rambler bereiken. Vier maanden lang heb ik zelf mijn beslissingen genomen, mijn eigen wedstrijd gezeild en nu haal ik een tijdelijke finish: het weerzien met mijn ouders bij hun boot. Puur toeval trouwens, want als het weer wat meer mee had gezeten zou ik nu al een stuk verder zijn geweest. Dan zou ik de Rambler verlaten hebben aangetroffen en mijn vader en moeder zijn misgelopen.
We eten wat in een duister eetcafé met alleen gefrituurde vissen op het menu en bezoeken dan met zijn vieren de lokale disco. Een mengeling van schaamte en trots gaat door me heen als we even twijfelend voor de deur staan. Maar vanachter de ramen gebaren mensen ons enthousiast dat we welkom zijn en m’n moeder stapt besluitvaardig naar binnen. Met je ouders stappen…waarom ook niet?!
Vader en moeder vertrekken na een paar rondjes, maar Bas en ik besluiten even goed te genieten. We krijgen zelfs zakgeld, en ik sta verdwaasd naar het briefje van twintig euro in mijn hand te kijken als mijn vader me warempel een zoen op de wang geeft.
‘Je hebt het verdiend. Maak er wat moois van!’
Bas en ik gaan weer stralend op in de menigte en ik denk: één weekje op kosten van de oudjes, dat moet kunnen!
Om half drie stommelen we de straat op. Ik steek zwaaiend op mijn benen m’n vinger in de lucht en zeg met dubbele tong: ‘Naar huissssss!’
De volgende ochtend is er pas laat weer een eerste teken van leven waar te nemen op BoB. Voorzichtig doe ik mijn ogen open, kijk opzij en zie tot mijn grote opluchting dat Bas er ook is. Ik vind mijn portemonnee terug en ook het rubberbootje ligt keurig vastgemaakt achter de boot te dobberen. Allerlei theorieën over onze onbekende terugtocht passeren de revue, maar de definitieve reconstructie wijst uit dat het stomtoevallig exact hoogwater was – en de stroom dus op zijn zwakst – toen we terug zijn geroeid. Dat was onze redding, want als we even later weer naar de kant roeien, merken we pas hoe sterk het hier stroomt. Trots op ons zeemanschap in ook minder toerekeningsvatbare staat geven we elkaar een schouderklop. Zonder geluk vaart niemand wel.
Er volgen vier dagen van klussen aan de Rambler. Ook vinden we eindelijk het lek in BoB. Terwijl Bas min of meer woedend is als blijkt dat bij zwaar weer het water via een minuscuul ventilatieroostertje vanuit de ankerbak naar binnen sijpelt, ben ik er een stuk laconieker onder. Leuk dat de lekkage nu voorbij is, maar er zijn vast nog vele andere problemen. Waarom opwinden?
Mijn ouders begrijpen op hun beurt weer niets van mij. Ik ben zo volkomen relaxed, stressloos en chaotisch, dat ze hun zoon met zijn normaliter strakke planning en andere calvinistische trekjes nauwelijks meer herkennen. Ik heb gewoon een weekje vakantie van m’n reis. Even geen zorgen over van alles, even lekker verzorgd worden. Ik geniet er volop van.
Twee dagen huren we een auto en crossen door het Spaanse binnenland, brengen een bezoek aan Sevilla en doen inkopen. Ik moet weer flink wennen om in een auto te zitten; wat gaat dat ineens hard! Hoewel het binnenland vrij saai en dor is, genieten we allemaal van de ruimte, die nog niet is volgebouwd met flats en hotels. Met zijn vieren in de auto, kletsend over van alles en genietend van elkaar; een geweldige tijd.
Het moment breekt aan dat we allemaal onze eigen koers gaan varen, morgen weer op pad. Bas slaapt voor een laatste keer aan boord van de droge, comfortabele Rambler, maar ik kruip nog steeds koppig in mijn eigen ietwat vochtige kajuit. Na vier maanden wonen op m’n trouwe scheepje kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om vreemd te gaan.
Hoewel er ‘s-ochtends nog wel een zacht briesje staat, is dit de middag van vertrek volledig verdwenen. De Rambler helpt ons naar buiten. Dan wordt de sleeptros losgegooid, en afscheidswoorden echoën over het water.
‘Tot ziens over…een half jaar of zo?’
‘Ja zoiets! Behouden vaart kapitein, behouden vaart BoB!’
De twee boegen wijzen inmiddels ieder een andere kant op en de afstand wordt steeds groter. Nog een laatste keer zwaaien…Zien ze ons nog? Groeten ze terug?
We draaien de gashendel open, stellen de stuurautomaat in en maken het ons met kussens gemakkelijk in de kuip. Op naar de volgende halte, Mazagon. Maar er ontstaat een wee gevoel in m’n maag als ik hun mast niet meer kan zien. Weer op pad.
Er volgt een vijftal dagen met weinig zeilen, veel tanken, havens in- en uitvaren, lezen en zonnen. De wind wil maar niet tevoorschijn komen en na Mazagon en Chipiona verlaten we ook de haven van Cadiz onder luid gesputter van de buitenboordmotor. Maar er steekt warempel een briesje op en als de wiederweerga ga ik met spinnakerlijnen aan de gang om voor vijfendertig vierkante meter zeilplezier te zorgen. Even later trekt Bas aan de schoten, en alsof een wonder geschiedt, lopen we een knoop of vier gratis; zonder herrie, zonder brandstofverbruik, zonder stank en zonder oorpijn. Na dagen en dagen ervaren we weer de machtige stilte op het water. Die is ons zelfs iets té machtig, wat ons doet besluiten er een muziekje bij op te zetten. Als we de stad achter ons laten en de ruimte van de Golf van Cadiz opzoeken, draait de wind ietwat en moeten we de spi strijken. Maar de genua loopt ook lekker, misschien zelfs nog wel beter met de al wat verder aangewakkerde wind.
Na een paar uur lekker toeren is het over met de pret; de deining bouwt op, de wind toont haar spierballen en ik de mijne als ik het nu te grote voorzeil inwissel voor een stormfok en het grootzeil dubbel reef. Bas stuurt en ik hang – gehuld in een dikke laag oliekleding – met mijn benen buiten de reling om tegenwicht te bieden. Na een uur of drie hakken kijken we elkaar nog eens aan. De zee blijft opbouwen en over pakweg anderhalf uur is het donker. In het donker door deze woestenij laveren, zien we niet zitten. We kunnen maar beter op een ander moment proberen Barbate – de ingang van de Straat van Gibraltar – aan te varen. Omkeren dus maar!
Met de golven en wind mee vliegen we in sneltreinvaart terug naar het vissershaventje Cabo Roche – de eerste uitwijkmogelijkheid. Het gaat dan wel ineens waanzinnig hard, maar de lol ontgaat ons en mij in het bijzonder. We hebben keihard gevochten voor iedere mijl en nu suizen we terug alsof dat niets betekent. De verloren mijlen doen pijn en ik ben wat geprikkeld. Bas geeft me gelukkig de ruimte voor zover daar sprake van is met twee kerels van een meter of twee lang op een bootje van zes meter. Ik moet tot overmaat van ramp vreselijk nodig een grote behoefte doen en een toilet heeft BoB niet.
‘Sorry.’
‘Nee, het is oké.’ Bas vist een puts uit een bakskist, doet er wat water in en reikt me die met een strak gezicht aan. Ik ga naar binnen, doe een luikje voor de ingang en ga op de emmer zitten. Geen enkel commentaar van buiten.
Ruim een uur later varen we de haven binnen. Er is geen plaats aan de steiger, dus kiezen we een willekeurige vissersboot uit en knopen daaraan vast. We zijn verkleumd, doodop en vinden dat we wel een oorlam verdiend hebben. Met twee omgekeerde bloempotten op het brandende kooktoestel als kachel en een lounge-cd op de achtergrond komen we weer een beetje tot leven. Na een makkelijk te bereiden maaltijd trekken we de slaapzakken tot over onze kinnen en doen het licht uit.
‘s Morgens staan we voor een dilemma; nog eens acht mijl verder terugvaren naar een echte jachthaven, óf nog een dagje dapper tegen wind en golfslag opworstelen om in Barbate te komen. In deze vissershaven is in ieder geval niets te doen en bovendien voelen we ons hier niet op ons gemak. Van boord gaan is niet mogelijk, want elk moment kan onze buurman weg willen. De accu kan hier ook niet opgeladen worden. En het is hier een winderig hol, waar de rauwe visserslui onophoudelijk naar elkaar schreeuwen en hard smijten met de spullen op hun boten. Vannacht zagen we bovendien mysterieuze handel in onverlichte hoekjes van het terrein wat ons geen zuivere koffie leek. We willen hier weg.
Maar Bas twijfelt. Normaal vertrouwt hij me blindelings in mijn inschattingen en beslissingen en dat vind ik heel bijzonder, maar het geweld van gisteren op het water staat hem nog helder voor de geest en eigenlijk wil-ie niet. Logisch natuurlijk, want zo’n feest was het niet. Ik kan hem wel volgen, maar heb ook iemand nodig om deze rotpassage te overbruggen. In m’n eentje is het straks geen doen, en terugvaren naar Cadiz betekent een aanslag op m’n persoonlijke geloof in het slagen van mijn reis.
Niet goed voor m’n mentale welzijn, dat de laatste dagen toch al niet zo best is. Ik weet dat het even tanden op elkaar is en gewoon doen en dat we achteraf blij zullen zijn met de overwinning…maar Bas ziet het vandaag echt niet zitten. De zes meter lijkt krapper dan ooit tevoren.
Kortstondig ben ik een enorme lul en met overdreven schijnheiligheid zeg ik dat we het gaan doen en het vooral ‘dat het allemaal wel mee zal vallen.’ Hij weet dondersgoed dat ik hem als kapitein simpelweg geen strobreed geef, en mokkend gaat hij overstag. Nu ligt het lot van de aankomende reis natuurlijk geheel in mijn handen, maar wie niet waagt, die niet wint! Opgewonden over wat er komen gaat, hijs ik me vliegensvlug in m’n zeilpak en ga alvast het dek op om wat energie te lossen. Bas, die zich, begrijpelijk, gepasseerd en gedeprimeerd voelt, heeft binnen zo de ruimte om rustigjes de spullen zeevast te zetten en zich mentaal op de tocht voor te bereiden. Als ik alles drie keer heb nagelopen en hij nog niet in de kajuitopening verschijnt, start ik de motor, ga door mijn knieën voor de ingang, kijk hem veelbetekenend in de ogen en zeg zachtjes – alsof er een aardappel in mijn keelgat klem zit – ‘Zullen we?’
‘We moesten maar, hè?’ en zijn lippen krullen een klein beetje op. Het ijs is gebroken.
Een onwaarschijnlijk rustige zee lacht ons de eerste mijltjes toe, maar binnen een uur is de situatie weer volkomen dezelfde als gisteren – na enige uren wellicht erger. Ik verwissel de zeilen opnieuw en Bas brult tegen de wind in ‘…dat deze boot maar tien centimeter langer dan een randmeer is!’ Het gaat weer goed tussen ons.
Op mentaliteit weten we na de zo’n zes uur durende zware rit eindelijk de haveningang van Barbate te bereiken. Als we inklaren wordt verbaasd naar onze rillende lichamen en soppende laarzen gekeken. Met mijn verkleumde handen lukt het me amper om de berg papieren in te vullen. Ik wrijf het zout uit mijn ogen, wuif bezorgde blikken weg en zeg ‘…dat het allemaal wel meeviel’.
Rechts van me hoor ik Bas zwaar inhaleren en geïrriteerd brult-ie: ‘Ed, kappen met die zin!’ Gelaten steek ik mijn handen in de lucht. Tijd voor een goede Chinees en koud bier.
Rustig, hou je rustig. Zo vreet je jezelf nog eens op! Het is moeilijk. Van binnen kriebelt en kolkt het weer. Ik wil weg, de Straat van Gibraltar door! Maar ik zit aan boord in de marina, wachtend op goede wind. Bas is weer naar huis. Ik vond het jammer om hem op de bus te zetten, maar geniet nu ook weer van de rust en vrijheid waaraan ik zo gewend ben geraakt de laatste maanden.
De haven is troosteloos: hoge, betonnen muren, lege gebouwen, een verstopte wc, koude douches en een handjevol weinig gezellige zeilers, die ook hun geduld op de proef stellen. Die lopen niet te ijsberen, zoals ik. Hoe houden die het hier in godsnaam uit? Ik wordt weer eens flink met mijn neus op de feiten gedrukt, want zeilen in de winter met een mooiweerbootje is geduld hebben. En geduld is niet m’n sterkste punt.
Voortdurend ben ik met mezelf in discussie:
‘Je ligt in een perfect beschermde haven te wachten op een veilig weather window. Eerst moet dat onstuimige lagedrukgebied ophoepelen. Geduld dus. Oké?’
‘Ja oké ja, maar er is er toch een goed windje, de lucht is redelijk helder en…’
‘Waarom haast? Je hebt nog zes maanden te gaan, gek! Dit zijn niet de makkelijkste tochtjes, in zo’n drukke vaarroute moet je geen fouten maken. En al die donkere wolken, wil je ze niet zien dan?’
‘Ach, het is maar dertig mijl joh!’
‘Kijk nou eerst eens goed in de almanak. Daarin staan de getijdentabellen: niet al te weinig stroom hè? Bereken eens wanneer je het best kan vertrekken voor iedere volgende dag. Wacht af tot ook de wind meezit. Ze zeggen dat je hier tien knopen bij de windverwachting moet optellen. Iets overdreven misschien, maar in die smalle, drukke geul zal dat toch wel kloppen als iedereen dat zegt.
En tussen de tankers kun je toch beter niet in een storm verzeild te raken.’
‘Nee, dat klopt wel…’
‘En schaam je nou maar niet dat je elke dag geld uitgeeft aan je ligplaats, dat is verstandig. Beter dat, dan met vlagen van veertig knopen en in horizontale regen op open zee zitten. Dus, zijn we het met elkaar eens?’
‘Ja.’
‘Mooi zo!’
Dat lucht op, zo’n goed gesprek met jezelf.
Nog maar eens een keertje de benen strekken. Ik sluit de kajuit af en wandel naar het centrum van Barbate – even weg van het drijvende huisje. Als ik op de pier sta, zie ik reusachtige, donkere wolken met angstaanjagende snelheid langsjagen. Mijn kleren wapperen wild in de wind en de regen maakt me binnen luttele seconden drijfnat. Wat een geweld!
Met straatjes aflopen, boodschappen doen en op internet weersvoorspellingen bekijken verdrijf ik de tijd. ‘s-Avonds zit ik met een boek en een glas wijn in de kajuit, bij een flikkerende olielamp. De uren tikken weg en als de fluitende wind me het bed injaagt, vraag ik me af wat ik zit te zeuren; dit is toch ook mooi!
Na een week wachten zie ik op een avond in een internetcafé dat het lagedrukgebied zich ‘s nachts gewonnen zal geven. Ik maak me klaar voor de strijd. Deze keer hoef ik geen discussie met de bemanning te voeren. Het tij valt vroeg; al om half vijf zaterdagochtend laat ik de havenhoofden achter me. Dobberend met licht klapperende zeilen rolt BoB over de golven. Om met de stroom zo direct goed uit te komen, start ik maar de motor en stuur ietwat slingerend door een nog niet bedaarde zee. Met een knoeperd van een stroom word ik bij het eerste daglicht door de ingang geperst – de straat in. En nota bene staat er ineens nog een windje ook! Snel vier ik het grootzeil en hijs de fok. Ik passeer Cabo Trafalgar met een gemiddelde snelheid van ruim zeven knopen. Het regent, de bergen aan beide zijden zijn donkergroen tot bruin gekleurd en de lucht is grijs. Een omgeving die respect afdwingt.
Sneller dan verwacht zie ik Gibraltar Bay voor me opdoemen. Veel achter het anker liggende containerschepen, en talloze voorbijrazende ferries en patserige miljonairsjachten. Ik ben blij hier te zijn, maar voel ook twijfel, een raar voorgevoel. Is dit mijn voorproefje van de Med? Krijgen de mensen die me her en der onderweg de Middellandse Zee hebben afgeraden, straks gelijk? Flarden van gesprekken dringen zich in m’n gedachten op: ‘…verpeste kusten, toerisme’,’…veel motorboten, peperdure havens…’,’…windstil of storm, daartussenin is niets…’
Een verrassend klein vuurtorentje doemt op in de hoek op een rots dicht bij het water: het licht van Gibraltar. Het felgekleurde gebouwtje is veel kleiner dan ik verwacht had en erachter staat een vormeloze berg. Er zijn wat mensen rond de vuurtoren te zien. Verbeeld ik me nou dat het de doemdenkers uit mijn gedachten van daarnet zijn en ze nu gezamenlijk demonstratief hun hoofd schudden?!
Ik haal mijn schouders op; weg die gedachten! Een paar dolfijnen schieten op een meter of honderd afstand langs, de grauwe wolken wisselen zich in voor een nat zonnetje en ik pel een laagje kleding uit. De Middellandse Zee is nu een feit en ik zou kunnen afslaan naar de haven van Gibraltar in, wat het oorspronkelijke plan was. Maar ik ben nog niet moe, en er staat bovendien een redelijk briesje. Eigenlijk heb ik wel zin om door te zetten. ‘Never spill a fair wind,’ zeiden de oude zeelieden toch?
Wel ga ik nog even aapjes kijken en de dolfijnen doen mee. Met de camera in de aanslag vaar ik dichter naar de vuurtoren onderaan de beroemde rots, maar helaas: geen soortgenoten te ontdekken. Dag apenrots.
Een uurtje daarop dobbert BoB op de grote plas. De wind is ingezakt en de afstand tot de haven van Sotogrande nog zeker tien mijl. Dan maar motoren. Na een half uurtje torren voel ik wat vlaagjes, zet zoveel zeil als mogelijk maar kan niet op snelheid komen. Boel opruimen, startkoord aanhalen en verder tuffen maar. De regen is in ieder geval opgehouden! Ik doe m’n jas uit en de buiskap omlaag. Even later word ik overvallen door een totaal onverwachte stortbui met regen en veel wind. Drijfnat kruip ik in m’n T–shirt naar voren om de stormfok aan te slaan. Spring terug naar de stuurautomaat om uit te wijken voor een containerschip. Maar als ik enkele mijlen voor de haven toch weer zonder wind lig start ik tandenknarsend de motor weer.
Eenmaal binnen de pieren leg ik bij de inklaarsteiger aan. Ik zie dat havenmeester in zijn droge kantoor lachend naar me staat te kijken als ik heen en weer hol om BoB vast te leggen. Het water in de haven wordt wild opgezweept door de hekgolven van reusachtige in- en uitvarende motorboten. In het havenkantoor moet ik standaardinformatie als het aanwijzen van de douches, de route naar het centrum van het dorp of een aanbeveling voor een lokale supermarkt zo ongeveer uit hem zuigen. Intussen vraagt hij me wel honderdtien euro als borg voor de toegangspas en een speciale stroomstekker.
Een niet erg stimulerend begin!
De volgende pleisterplaats is Marbella, net zoiets als Sotogrande, zo niet erger. Machomannen met grote, glimmende zonnebrillen lopen over de steiger, kijken langs me heen als ik ze groet en hebben slechts oog voor de meest afschuwelijke plastic motorboten, glimmende limousines en chique restaurants. De vrouwen lopen slaafs en verveeld achter hun echtgenoot aan, nog moe van het zoveelste dinertje van de zaak en het laatste bezoek aan de beautyfarm.
Ik verveel me en voel me alleen. Dat ligt ook aan mezelf, want ik blijf veel aan boord en beperk mijn tripjes naar de drukke centra tot het minimum. Nu ben ik sowieso niet zo’n stadsmens, maar vaak is er toch altijd wel wat te beleven in de drukke straten. Hier mis ik alleen zo enorm de hartelijkheid van de mensen. Voor mijn gevoel is iedereen hier alleen bezig met zichzelf, met veel geld, en overvolle agenda’s. Waarom?! Maar laten we ermee beginnen dat ik zelf ook wat meer moet proberen open te staan voor contact met anderen, dan kan ik ze vast beter begrijpen.
Intussen zoek ik op internet contact met vrienden. Ik chat voor wat afleiding, geniet van hun gezeur over de overvloed aan feestjes en sportwedstrijden en bel een vriendinnetje op om haar te feliciteren met haar verjaardag. Over de kosten voor dit communicatiegebruik doe ik als lowbudgetzeiler even niet moeilijk; ik snak naar persoonlijke aandacht. Tenslotte is het vandaag 5 december, en dit is gewoon mijn Sinterklaascadeau!
De zon begint al sterkte te verliezen als ik aan het einde van de middag weer zee heb gekozen. Van de bebouwing van Marbella zie ik niet meer dan vage strepen. Wat zal ik doen: de hele nacht doorvaren en zien waar ik morgen aankom of toch voor het donker een schuilplek zoeken? Ik voel me goed, ga voor de nachtelijke variant en kleed me warm aan. Toch binnen raadpleeg ik meteen de almanak. Het idee om een flink stuk oostelijk te komen en zo het toeristische gebied grotendeels achter me te laten staat me wel aan. Als de wind een beetje meezit, kan ik morgenmiddag al in Almerimar zijn en dit saaie zuidelijk stuk Spanje achter me laten! De zon is onder voor ik er erg in heb. Ineens is de wind ook helemaal weg. De spinnaker valt krakend in, BoB ligt van boord tot boord te rollen en de snelheid daalt tot nul. Uit de lucht is niets vreemds op te maken en ik wacht af. Of toch maar een haven zoeken?
Na twintig minuten nagelbijten trekt de wind plots weer aan. Actie! Een minuut later moet de spinnaker er al af: te veel wind, die bovendien is gedraaid. Slecht nieuws, BoB ligt nu zwaar overhellend aan de wind te hakken. Gelukkig komt er een kwartier later weer een volledige windschifting en krijgt BoB met de wind van achter een lekker zetje in de rug. Van mij mag het de rest van de nacht zo blijven en angstig kijk ik naar elke verandering die in de lucht zou kunnen zitten; niet nog een keer! Gelukkig gaat het goed.
Dromerig staar ik naar de sterren en beweeg ontspannen met de golven mee. Ruimwinds holt BoB vooruit, boort zich af en toe in een golfdalletje en duikelt vervolgens enthousiast over de volgende golf om weer op snelheid te komen. De afstand naar het einddoel verkleint in rap tempo en ik ben dik tevreden. Almerimar, here I come!
Ik kijk nog eens om me heen. Bakboord van me zie ik op de kust één grote, oranje gloed aan stadsverlichting – dat moet Malaga zijn. Voor me is het donker, achter me zwaait een vuurtoren lichtbundels rond en aan stuurboord is er af en toe een bliksemschicht waar te nemen. Prachtig die flitsen. Ik betrap me erop dat ik hier net nog flink van schrok, even later merkte dat ze juist wegtrokken en er nu van zit te genieten! Ik hoor geen donder, dus zolang ik een beetje op de richting blijf letten heb ik niets te vrezen, peins ik. Hé, apart dat bij elke bliksemschicht er een roodgele stip op het water verschijnt, onder de flits zelf. Zou dit betekenen dat er een inslag in het wa…
Een flits! Maar nu heel dichtbij. Ik knipper met mijn ogen. Waar kwam die vandaan? Voor me zie ik plots een klein rood lichtje voorbijschieten. Toch niet weer zo’n stomme visser die zijn lichten op het laatste moment aandoet en me in de schijnwerper zet? Levensgevaarlijk, wat een malloten zijn dat!
Het grote, oogverblindende licht gaat weer aan, schijnt in mijn zeilen. Ik zwaai, trek een gekke bek en roep: ‘Bijzonder hè, een zeilboot!’ Gewoon asociaal om iemand zomaar midden in de nacht te laten te schrikken met zo’n licht en dan ook nog eens irritant lang blijven schijnen! De schijnwerper blijft maar op me gericht. Moeten die visnetten niet een keer binnengehaald worden? Wel een snelle vissersboot trouwens, en hij komt ook steeds dichterbij…
De aanvankelijk vage contouren van het schip kan ik nu steeds beter onderscheiden. Het is gek genoeg een rubberboot. Guardia Civil staat met witte letters op de romp; geen visser dus maar douane. Wat moeten die hier? Ze beschijnen nu het topje van mijn mast en een van de drie bemanningsleden wijst ernaar. Ik kijk ook een keer naar boven: niets vreemds te zien. Het grote licht dwaalt af naar beneden, ik sta nog naar het puntje van de mast te staren…Het toplicht! Daarom zijn ze natuurlijk langsgekomen! Jezus wat stom, wat een ontzettend domme fout! Ik schiet naar binnen en zet snel de schakelaar van het navigatie-licht om.
Helaas, de heren nemen geen genoegen met deze late reactie en proberen langszij te komen. Erg moeilijk, want mijn beest stuift en springt in de zee en dat vergemakkelijkt een bezoekje niet. Er wordt alleen maar Spaans naar me geschreeuwd en schouderophalend geef ik aan dat ik er geen biet van versta. Boven het geluid van wind, golven en hun omvangrijke buitenboordmotor uit roepen ze, na een korte discussie, in koor om mijn ‘passport!’
Ik trek nog een paar niet-begrijpende smoelen, probeer te mimen dat ik het hartstikke druk heb met sturen, maar merk dat hun gezichten rap strakker komen te staan. Zwarte, professionele pakken, gemillimeterde koppen en scherpe snorren. Met deze jongens valt niet te dollen. Zie ik daar achter het stuurhuis een pistool liggen?!
Met een ‘momento!’ schakel ik de stuurautomaat in, duik naar binnen en kom een paar tellen later terug in de kuip met m’n paarse boekje. Weinig aan te doen. Na twee pogingen lukt het een van de douaniers, hangend over het rubberen gangboord van hun racemachine, om het uit mijn hand te grissen. Ze minderen snelheid en checken door een walkietalkie mijn gegevens met een basis op het land – zo lijkt het. Voor mijn gevoel duurt het een eeuwigheid; ze hebben verdorie wel mijn paspoort en de afstand tussen hun boot en de mijne vergroot snel! Ik kan natuurlijk niet anders dan meewerken, maar zonder papieren ben ik aan deze bureaucratische kust nergens!
Eindelijk zoeken ze me weer op, geven mijn identiteitsbewijs terug en gebaren dat een van hen aan boord wil komen. Allang blij dat ik m’n paspoort weer in handen heb, laat ik dat in m’n binnenzak glijden. Ik zie het al gebeuren dat er zo direct iemand uit het water gevist moet worden als ze beginnen met het gestuntel van overstappen. Ik juich binnensmonds BoB toe dat-ie zo heerlijk onberekenbaar beweegt, en bedenk in wat voor bizarre situatie ik me hier eigenlijk bevind. Net alsof ik vluchtelingen uit Afrika überhaupt zou kunnen herbergen! Maar als ze naar drugs zoeken, hebben ze nu natuurlijk wel een potentiële handelaar voor zich: Nederlandse vlag, varend zonder toplicht…
Na vier pogingen geeft de bestuurder het op. Ik zie nog net hoe het bange bemanningslid dat paraat stond om over te stappen, opgelucht ademhaalt en gaat zitten. Daarna draait de nog steeds norse bestuurder overdreven wild het stuur om en zonder verder ook maar iets te zeggen gaat het gas vol open en verdwijnen de drie heren in de donkere nacht.
De volgende paar uren probeer ik met hazenslaapjes wat rust te pakken, maar de wind blijft aantrekken en meerdere malen moet ik het voordek op om zeil weg te nemen. Ook de windrichting verandert continu, dus veel tijd om uit te rusten heb ik niet. Ik erger ik me groen en geel aan de wispelturigheid van de wind. Dit is echt zot.
Als het licht wordt komt de wind eindelijk wat tot rust en valt dan ineens ook helemaal weg. Ik vind het niet eens erg om nu benzine te verstoken, want varend onder motor kan ik wel wat hazenslaapjes gaan doen. Als ik elke tien minuten met tegenzin naar buiten klim en om me heen kijk, zie ik niets dan een onschuldige, oliegladde zee. Hoe anders was het een paar uur geleden! De Med heeft vele gezichten, en als solozeiler krijg je er in ieder geval een heel vermoeide sik van.
Om tien uur ben ik wel uitgeslapen. Ik maak een ontbijt en zit in de zon om me heen te staren en te kauwen. Nog een keer goed kijken naar de kust; sneeuw?! Ik voel me nog enigszins geradbraakt door de vermoeiende uren hiervoor en heb moeite om mijn blik scherp te stellen, maar inderdaad is het wit. Het is een rare gewaarwording om puffend in de zon op het water naar witte sneeuwtoppen op het land te kijken, maar dat zal dan wel de Sierra Nevada zijn.
Rond het middaguur steekt er een uiterst zwak briesje op uit het westen. Ik zet zo veel mogelijk zeil bij en doe de motor uit. Met een knoop of twee snelheid dobberen we op Almerimar af. Ik verveel me. Het lezen ben ik zat, en fantaseren over mijn droomboot heb ik ook al wel genoeg gedaan. Over het water turen of ik zeemeerminnen zie? Hmmm. Ineens schiet me te binnen dat ik al een klein half jaar mijn saxofoon meesleep zonder er ooit op gespeeld te hebben. Ik pak een muziekboek en blaas er enthousiast op los, want er is niemand die me kan horen. Of toch? Een paar luchthappende dolfijnen verzamelen zich nu om BoB heen. Ze genieten zichtbaar als ik hoge klanken uit mijn alt tevoorschijn tover. Na een kleine twee uur toeteren heb ik vermoeide kaakspieren en ruim de boel op. De voorstelling is voorbij en de supporters duiken weer onder. Poppetje gezien, kastje dicht.
Kwart over drie vaar ik de haven van Almerimar binnen en krijg meteen een goed gevoel: veel vreemde vlaggen. In de almanak worden geen haventarieven genoemd, maar als er ‘s-winters veel nationaliteiten in een haven liggen duidt dit meestal op acceptabele prijzen. Zo ook hier en tevreden schuif ik na het nodige papierwerk BoB in een toegewezen gaatje. Mijn eerste indruk van dit alles is, dat ik in een bergkast voor pensionados terecht ben gekomen.
De rest van de dag doe ik rustig aan en slaap wat bij. ‘s-Avonds wandel ik de steigers af om te kijken of ik nog mooie boten zie of bekenden tegen het lijf loop. En ja hoor, even later zit ik aan een biertje met Reinholt – mijn buurman in Cascais, Portugal. Alsof we oude vrienden zijn wisselen een hoop nieuwe ervaringen uit na zo’n lange periode. Speciaal is dat gevoel van vriendschap, hoewel je de ander nauwelijks kent en maar één keer eerder hebt gezien. De zee verbroedert.
Twee dagen na aankomst in Almerimar krijg ik bezoek vanuit het Spaanse binnenland: Remco en Patrick komen me vrijdagavond opzoeken. Afleiding! Ik ken Remco goed van hockey. Hij heeft – net als ik – vorig jaar ook zijn schoolexamens gehaald en studeert nu een jaar lang Spaans in Granada. Patrick heeft hij in de collegezaal ontmoet; een prima figuur én…in het bezit van een auto. We praten in een bar bij over onze avonturen, wisselen gedachtes en nieuwtjes uit.
Zaterdag vragen ze of ik met ze mee wil naar Granada, zodat ik ‘s-avonds mee uit kan gaan en ook iets van het binnenland zie. Mij lijkt dat zeker een vet verzetje, en ik moet toch wachten op weersverbetering. Maar eerst gaan we voor de lol even een stukje varen. Grappig hoe anders ik nu het water opga, wetende dat het puur een stukje voor de fun is. Niet op de voortgang hoeven letten en mezelf, want ik heb mensen om me heen en de haveningang blijft de gehele trip in zicht. Het lijkt wel een afkicktherapie van m’n zeilsleur!
Er staat een stevige bries uit het zuidoosten en BoB begint een beetje te schommelen. Patrick wordt wat witjes en stiller, maar hij weet het ontbijt binnen te houden. Na ruim een uur zijn we weer binnen, goed uitgewaaid. Ik ga mijn tas pakken. Wat zal ik meenemen? Welke kleren, de dikke of toch de dunne slaapzak? Zal ik mijn cd-verzameling ook maar in de tas proppen? Ik merk dat mijn bootje echt mijn huis is geworden, mijn drijvende opbergkast waarin ik vrijwel alles vinden kan wat ik nodig heb. Ik berg de vlag op, sluit de ingang af en geef bij het afstappen BoB een klopje op de romp: ‘Hier blijven, hè?’ Ik ga nog eens houden van die tupperwaredoos!
De rit naar Granada is indrukwekkend. We rijden over slingerende snelwegen, enorme bruggen en langs gigantische grijze bergen. Het is al donker als we de stad binnenrijden en Remco en ik door Patrick bij het appartement worden gedropt, ‘s-Avonds gaan we ouderwets uit en de volgende dag laat Remco me de stad zien. We beleven een hoop lol. Lekker om weer even met een paar leeftijdsgenoten op pad te zijn, even helemaal weg van het soms toch wel eentonige zeilcircus.
De dag daarna ga ik met de bus weer terug naar Almerimar. Remco en Patrick hebben het druk met hun studie en ik wil ook wel weer terug naar mijn beest. Ik mag dan mijn logboek en zeiljas bij me hebben, echt gerust voel ik me er niet bij. De bus stopt in een verlaten gat, er wordt wat door de intercom omgeroepen en iedereen stapt met verbaasde blikken uit. Geen idee wat het plan is, maar het meisje dat naast me zit lacht naar me en gebaart dat ik ook moet meekomen. De tassen worden al uit de bagageruimte gesleurd, en dan vliegen de dieseldampen van de vertrekkende bus vliegen ons nu hoestende passagiers om de oren. Wat een haast! Waar ben ik? Het meisje van daarnet zie ik niet meer. Jammer, want misschien hadden we samen verder kunnen reizen.
Ik sta alleen langs de kant van de weg, de andere mensen zijn opgepikt door vrienden of een van de taxi’s. De mijne laat nog een tijdje op zich wachten, maar dat ligt ook aan mezelf. Zolang je niet uitstraalt haast te hebben, word je ongeveer omver gelopen door degenen die daar wel last van hebben. Het interesseert me nu niet; ik heb geen zin om te dringen vandaag, ik heb geen puf en geen stress. Er is toch niemand die op me wacht. Ik ben hier maar alleen, in de middle of nowhere. Twee koplampen en een vaag verlicht bordje met daarop ‘taxi’ doemen op in de pikdonkere nacht, en ik steek vanonder de lantaarnpaal mijn hand op. Piepend komt de rammelende Opel luttele centimeters voor de paal tot stilstand.
‘Almerimar?’
‘Si.’
Hoe langer we onderweg zijn, hoe meer ik me afvraag waarom de bus me niet gewoon heeft teruggebracht. Een rood tellertje knippert en dat werkt me op de zenuwen. Komt dat nou door de gemiddelde snelheid van mijn taxicoureur of de uiteindelijke prijs? Zit ik nu al een half uur in de auto? Een uur? Ik durf niet op m’n horloge te kijken in de veronderstelling dat-ie de bochten dan nog sneller en vooral roekelozer neemt. Stom; ik had ook beter eerst naar de prijs kunnen vragen, dan zat ik hier relaxter. Aan de andere kant had ik daarnet ook helemaal geen keus. Niet zeuren dus.
Vijfenveertig euro lichter en verslagen sleep ik mijn tas de laatste meters over de winderige steiger naar BoB en klim aan boord. Tevreden kruip ik mijn hol binnen en hoor wat ik wil horen: klotsend water, krakende landvasten en een fluitende mast. Dit is in ieder geval vertrouwd, ik ben weer thuis!
De wind blijft nog een dag of zes uit de verkeerde hoek blazen. Ik ploeg me door de tijd heen. Keek ik vroeger nogal eens gehaast op m’n horloge, nu begint de dag steevast om half tien en bedank ik mezelf als ik ‘s-avonds om elf uur mijn tergend traag tikkende vijand aan de wand weer een nachtje kan vergeten. Er is hier werkelijk niets te doen, en ikzelf voel me nog wel het meest inefficiënte wezen op de hele aardkloot. Uit pure moedeloosheid heb ik niet eens de fut om ‘s-ochtends thee te zetten. Ik kom met moeite van de boot af en kan een hele middag zitten dubben over wat ik ‘s-avonds voor sluitingstijd in het internetcafé wil hebben onderzocht. Dan zit ik voor me uit te staren en wat te klooien met m’n aftandse laptop zonder draadloze verbinding. Kon ik maar wat anders verzinnen, kon ik maar tevreden zijn. Waarom moet ik de hele tijd van alles uitvinden? Waarom kan ik amper stilzitten en even nergens aan denken? Ik kan verdomme niet eens een boek lezen door alle onvrede in m’n kop. Waar is die rust om me ergens op te focussen? Ik wil ‘ja!’ tegen het leven zeggen, kennis tot me nemen, vermaakt worden, iets leren. Ik wil niet doelloos ronddwalen door deze oersaaie havenplaats of alleen domweg boodschappen doen en klussen aan BoB. Ik voel me klote.
Pas negen schijnbaar eeuwige dagen later is de wind weer naar het westen gedraaid. Ik vind het verschrikkelijk spannend om de trossen los te gooien en durf bijna niet. ‘Lul!’ sis ik tegen mezelf, als ik de motor in werking zet.
Buiten de pieren. Dit is eng…?! Jezus, wat een onzin! Gast, ga nou gewoon eens varen en denk niet zo moeilijk! Je wilt hier toch niet blijven? Als een kleuter die een preek heeft gekregen sta ik te snikken in de kuip en weet absoluut dat ik hier wegwil…Maar er is iets anders wezenlijk mis wat ik maar niet kan vertalen. Iets van binnen dat aan me vreet, zich enorm moeilijk uit en me in de greep houdt. Ik kan amper meer genieten.
In het begin staat er nog niet veel wind, maar tegen het vallen van de nacht heb ik een goede bries in de rug. Mijn boot doet wat nog niet eerder gebeurd is: een constante 6,5 knopen lopen. Beteuterd kijk ik naar het log en wil eigenlijk niet lachen maar doe het toch. Wat een grafstemming zeg! Spinnaker en een vlakke zee, wat nou zeiken?! Na Cabo da Gata ga ik bakboord uit, naar Aguilas. Het is nog ‘Another 45 miles to go’ en de rauwe stemmen van Golden Earring lijken gemaakt voor dit moment. Ik schreeuw ongegeneerd met de tekst van de cd mee en vergeet voor even de pijn van binnen.
Wederom wordt het een nacht met veel zeilwisselingen, maar nog wel steeds op vlak water. Ondanks druk verkeer van vissers die iedere keer mijn koers kruisen, doe ik een paar redelijke hazenslaapjes. M’n lichaam moet bijtanken en benut elke minuut op de bank. Het is half tien ‘s-ochtends als ik naast de haven mijn anker uitwerp. Na nog een aantal uurtjes geslapen te hebben, bel ik een Nederlander op die ik eerder deze reis een keer heb ontmoet. Hij en z’n vrouw wonen hier, ik word uitgenodigd voor een borrel bij ze thuis maar zij zitten duidelijk in een ander ritme dan ik. Ik had gehoopt op een drankje om vijf uur, maar moet uiteindelijk wachten tot na achten. Dat is inderdaad typisch Spaans, maar het betekent in mijn geval ook drie ellendige extra uren uitzitten tot ik weer even verlost word uit mijn denkwereld. We eten ‘s-avonds tapas in het dorp en natuurlijk laat ik niets merken van wat er binnen in mij woedt. Want wat moet je hierover aan wildvreemden zeggen, die totaal geen affiniteit met het water en zeilen hebben? Ik probeer het te vergeten, verman me en praat gezellig mee. De volgende dag nemen ze me voor een paar uur mee de binnenlanden in. Even ertussenuit.
Het is tien uur als ik na een stormachtige tocht in het pikkedonker de haven van Cartagena binnenvaar. De havenmeester roept me in het Spaans toe dat er geen plaats meer voor me is, terwijl hij bijna van de steiger waait. Ja ammehoela, dan zoek ik zelf wel een gaatje op. Woest gooi ik het roer om, vaar rakelings langs de steiger waar hij op staat en laat mijn ogen boekdelen spreken. Nu de havenmeester begrijpt dat ik zover ben dat ik mijn drijfsijs als het moet zelfs in de davits van een of ander groter schip zou parkeren, wordt hij plots creatief. Eindelijk.
Na een speurtocht langs de steigers zien we een krappe ruimte tussen een vijftig- en dertigvoeter in. Terwijl de man nog wat loopt te zwaaien en te schreeuwen, slinger ik tussen de andere twee boten door en passeer daarbij mijn nieuwe, grote buurman op minder dan vijf centimeter – ik moet er toch een keer in! De havenmeester houdt de handen voor zijn ogen geklemd en vreest dat er vanavond nog een hoop verzekeringspapieren moeten worden ingevuld, maar het tegendeel wordt bewezen. BoB en ik zijn één en vandaag is het buigen of barsten. Ik laat de avondmaaltijd maar zitten, slinger de irritant klapperende grootzeilval kordaat om de reling en duik verbeten mijn kooi in. Morgen maar weer leuk doen.
Na het slechte weer tijdens de laatste tocht en de late aankomst in de haven, besluit ik om eerst eens een dagje zout te gaan ruimen. Dus natte kleding uitspoelen, zeilen met zoetwater afspuiten, vlonders met een zoete doek afnemen en niet te vergeten zelf lekker gaan douchen. Daarna kan ik luieren. De hele dag voel ik me duf, ben ik tot niets in staat en erger ik me dood aan mezelf. M’n bovenkamer draait overuren met al dat gepieker om niks.
De volgende dag ga ik zomaar een beetje rondslenterend de stad verkennen. Cartagena is om de haven heen gebouwd en uitgegroeid tot een vrij grote stad. Het centrum heeft veel bruine en gele tinten en er zijn een hoop straten te vinden met donkere hoekjes. Ik beland enige keren in doodlopende straatjes en het geheel heeft veel weg van een doolhof, maar eigenlijk heeft het ook wel wat gemoedelijks. De haven zelf ligt in een baai en herbergt een van de twee marinebases in Spanje. Toen ik de haven invoer had ik al een glimp opgevangen van marineschepen, maar tot mijn teleurstelling blijft het daarbij, aangezien om de basis heen een grote muur staat en soldaten wacht houden bij de poort.
Ik vind een internetgelegenheid vlakbij en zie ook online dat de wind de eerstkomende dagen niet veel goeds in petto heeft, wat betekent dat ik hier de kerst door zal brengen. Ik had in de haven al geruchten van slecht weer gehoord, maar vind het fijn mijn besluiten met meerdere bronnen te onderbouwen. Mensen kunnen elkaar nog zoveel aanpraten.
Kerst – het woord alleen al heeft voor mijn gevoel momenteel iets totaal onwerkelijks. Het is weliswaar wat kouder de laatste tijd, en ik loop in een lange broek en dikke trui rond. Ook zet ik ‘s-avonds geregeld het kleine elektrische kacheltje aan, maar ik heb bepaald niet het idee dat het winter is en de feestdagen voor de deur staan. Om me heen zie ik meer zonnebrillen dan versierde kerstbomen en feestverlichting, dus ik heb nou niet enorm het gevoel iets heel erg te missen. Nee, ik ben eigenlijk veel meer met mezelf bezig en zou dat juist wat minder moeten doen!
Terwijl de wind er een schep bovenop doet en de deining met alle geweld aan BoB’s landvasten rukt, trek ik mijn bergschoenen aan en ga op avontuur uit. Er liggen bergen in de omgeving die ik kan gaan beklimmen en volgens mij kan een beetje frisse buitenlucht me echt geen kwaad doen. Dit levert prachtige uitzichten op over de zee, dan wel over de haven met haar speelgoedbootjes, pietepeuterige autootjes en rondwandelende kabouters. Op een aantal bergtoppen staan oude forten waarvan de toegangspoorten dichtgetimmerd zijn. Ik klauter over muurtjes, trek me op me aan randjes en dwaal fantaserend door de gangen van de muffe gebouwen. De hoofdrol in mijn eigen Indiana Jones-film. Op kerstavond trek ik een lekkere, stoffige fles rode wijn open die ik speciaal voor de gelegenheid uit een hoger gelegen schap van de supermarkt heb gehaald. Ik maak van mezelf een jolige foto met kerstmanmuts op en glas in de hand, maar voel me nu absoluut eenzaam. Nu ja, niet te veel over inzitten. Over een paar dagen is er nieuw bezoek!
Kerstavond
Er is geen bal te doen in Cartagena. Iedereen zit natuurlijk gezellig binnen achter een kalkoen. Mijn feestmaal op deze bijzondere avond bestond uit een Big Mac, french fries en een XXL Cola. Een uurtje terug heb ik die lusteloos door mijn keelgat geschoven, maar ik voel nu alweer mijn maag rammelen. En tegelijkertijd is er een diepe droefenis, een gevoel van enorme futloosheid dat me in zijn greep houdt. Ik hunker naar mensen om me heen, die om me geven. Ik mis warmte, en heb vanavond misschien nog wel het meeste behoefte aan aandacht.
Een enorm dikke Duitser van een jaar of zestig heeft me vanmiddag uitgenodigd om rond tienen aan boord van zijn boot een borreltje te nuttigen. Ik heb hem vriendelijk toegeknikt, gezegd dat ik het druk heb en zal kijken of ik vanavond kan en me toen snel uit de voeten gemaakt. Ik heb mezelf vervolgens bezworen om absoluut niet bij hem aan boord te stappen. Hij lijkt me een onbetrouwbare smeerpoets, een trieste jankbal, iemand die me vast gaat claimen voor afleiding. En toch zitten hij en ik min of meer in hetzelfde schuitje. Allebei zijn we solozeilers en zoeken we aandacht.
Met een zojuist opgediepte kerstmuts op mijn kop en een jute zak in de hand ren ik zonder jas huiverend over de steiger naar zijn boot. Op het dek maak ik ‘hoho!’-geluidjes en wacht gespannen op zijn reactie. We moeten er gewoon maar iets leuks van maken vanavond! De gastheer heeft werkelijk geen enkel greintje lol in mijn voorkomen en doet bepaald niet zijn best me ook maar enigszins op mijn gemak te stellen. De fles wijn die ik zojuist naar binnen heb geklokt heeft me gelukkig al iets ongevoeliger gemaakt. Ik geef hem nog een laatste kans, door zijn kajuit in te duiken waar een smerige zweetwalm hangt. Eenmaal binnen probeer ik zo weinig mogelijk aan te raken, want alles voelt vettig en stoffig.
Een dikke twee uur houdt hij me in zijn deprimerende, donkerbruine hol gevangen door pontificaal voor de ingang te gaan zitten en mij allemaal zielige verhalen op te hangen over zijn eenzame leven. Op de achtergrond schalt Helmut Lotti uit zijn satelliettelevisie. Met geveinsde interesse staar ik naar de zoetsappige jodelmuzikant terwijl ik als een razende nadenk over een slim excuus om deze verder bepaald niet domme man kwijt te raken. Dan helpt hij me zelf niet-wetend een handje met mijn ontsnappingsplan, door nu te beginnen met jammeren over zijn kanaalinstelling op de buis.
‘O, joh, laat mij maar even kijken!’ Met groot enthousiasme zap ik langs menu’s, zet alle instellingen op een andere stand – te beginnen met het omzetten van de menutaal in Russisch – en kom er na drie minuten heel verrast achter dat ook ik het euvel niet ontdekken kan.
Opgaand in de discussie wandelt hij naar het ontvangstkastje en drukt op een paar toetsen. Binnen twee tellen zie ik m’n kans schoon. Ik sta al op de kajuittrap met mijn muts en zak in de hand, en deel hem mee dat er wie weet wat met de satellietantenne op het dek is. ‘Goh nee, geen idee. Hé zeg, het is al laat. Bedankt voor je drankjes. Nee, kom maar niet bij mij aan boord. Ik denk eigenlijk niet dat het je lukt om op mijn boot te stappen.’ Ik ben de looptrap al af en sta op de steiger, vrij als een vogel.
‘Aber Ejwoed, kan je misschien niet nog even voor mij…’
‘Sorry, ik heb geen jas mee en het is nogal fris. Fijne avond hè, hoi!’ Met een grijns die hij niet meer kan zien stap ik met ferme passen terug naar BoB, die ik voor de zekerheid nog een halve meter van de kant leg. En neem mezelf voor om voortaan op te letten voordat ik de kant opga.