Voorwoord

JONGENSDROOM M⁄V, VOOR ALLE LEEFTIJDEN

Toen ik de eerste keer hoorde van Ewoud en zijn reis en zijn verhalen las in het blad Zeilen, voelde ik een steek van afgunst. ‘Hij wel, zo’n snotjong!’ was mijn onwillekeurige reactie. Eigenlijk was het niet eens zozeer afgunst die ik voelde, maar de schok van een plotselinge confrontatie. Als meisje had ik net zulke jongensdromen als hij. Maar pas op veel latere leeftijd ben ik iets daarvan gaan waarmaken, mondjesmaat. Waarom niet eerder? Geen mogelijkheden, of…? Ik was geraakt door zijn verhaal, het liet me niet los.

Later, toen ik zijn jachtje zag liggen – een klein, kwetsbaar ogend zeilbootje – besefte ik pas goed wat een grote tocht dit is geweest. De grillige zee en de ruige Atlantische kusten bezeil ik zelf ook, maar wel met een half mensenleven aan zeilervaring achter en een stevig scheepje onder me. Ook ik ken zowel de zwaarte van het solozeilen als de lichtheid ervan, uit eigen ervaring en aan den lijve. Uit gevoelens van herkenning en groot respect voor deze jonge knul – wederzijdse gevoelens overigens – is tussen ons een samenwerking ontstaan die heeft geleid tot dit boek.

 

Het is allemaal ooit begonnen met een kinderfantasie, vertelde Ewoud me. Als klein jongetje wilde hij op een bootje gaan wonen en centjes verdienen met het verkopen van bloemen. Schattig moeten mensen dat gevonden hebben. Maar de kinderfantasie groeide met hem mee tot een echte jongensdroom, die hij voedde met lezen, veel lezen. Hij verslond zeeverhalen van oude ontdekkingsreizigers en hedendaagse solozeilers, en in gedachten was hij de zeven zeeën al zevenmaal over geweest.

De meesten van ons koesteren onze jongensdroom (m⁄v) als een dierbaar iets van vroeger, tot hij uiteindelijk verbleekt. Maar Ewoud nam zijn droom serieus en begon er al jong aan te werken. Hij begon te plannen, te sparen en zich toe te leggen op het zeilen. De droom kreeg langzaam maar zeker gestalte als plan om in zijn eentje een lange reis te gaan maken. De reactie van zijn vader was: ‘Dat is mooi, zoon, dat moet je gaan doen.’

Op een ochtend werd de dromende Ewoud op weg naar school aangereden door een auto. Lange tijd worstelde hij met de gevolgen van een gecompliceerde beenbreuk. Uiteindelijk kwam het goed en…hij hield er een aardig sommetje smartengeld aan over: het begin van een fonds voor zijn eigen schip. Met zuinig zijn en leenhulp van oma’s kocht hij uiteindelijk BoB.

 

Meteen na het behalen van zijn eindexamen gaat het beginnen. De boot wordt zo goed mogelijk klaargemaakt, uitgerust met oude almanakken en gekopieerde zeekaarten, en daarna door de ouders van vriend Rembert naar Brest getrailerd. Daar beginnen de jongens samen aan de grote reis. Echt solozeilen wordt het pas als Rembert na een paar weken afstapt. Maandenlang vaart Ewoud van haven naar haven, soms in dagtochten, regelmatig in langere rukken. Waar aanvankelijk het solozeilen hem zwaar viel – hij komt erachter dat je er niet alleen zeiltechnisch, maar in letterlijk alles alleen voor staat – krijgt hij later de smaak en de voldoening te pakken. Langs de Portugese kust vaart hij, de lage wal van de oceaan. In zo’n notendop is dat zelfs voor een sterke jonge vent als Ewoud een zware opgave en regelmatig komt hij slecht weer, ruwe zee én zichzelf keihard tegen. Maar in de havens maakt hij al ras deel uit van een reizend circus van ‘vertrekkers’ die hem vertroetelen en fêteren, en dat maakt veel goed. Verbaasd constateert hij dat hij in die kringen een beroemde jongen is.

Voorbij Cascais wordt het leven opeens anders. De meeste andere jachten zwaaien daar af richting Azoren. Vlak voor Gibraltar ontmoet hij zijn ouders, aan boord van hun jacht Rambler. Even hoeft hij daar niet de stoere solozeiler te zijn, kan hij gewoon genieten als jonge knul bij vader en moeder aan boord, en aanschuiven voor de gezinsmaaltijd.

Na het afscheid vaart hij door de Straat van Gibraltar de Middellandse Zee in. Het wordt nu winter, en dat niet alleen letterlijk. De ‘Med’ waarvan hij zich zoveel had voorgesteld, valt erg tegen. Geplaagd door windstilte en gevangen in allerlei betonnen peperdure jachthavens vol ongeïnteresseerde mensen met glimmende motorjachten voelt Ewoud zich vereenzaamd en verpieterd. Hij ziet onder ogen dat zijn oorspronkelijke plan, naar Griekenland varen, niet haalbaar is, maar wat dan? E-mails en SMS-berichten van vrienden, die vertellen hoe leuk het in Nederland is en hoe vet de skivakantie, wakkeren heimwee aan. Heel even heeft hij de neiging om BoB op een trailer te laten gooien en naar huis te gaan, maar hij realiseert zich op tijd dat hij daaraan alleen maar een heel grote kater zou overhouden. Er moeten knopen worden doorgehakt. Het meedenken via e–mail en telefoon van vader en het meevoelen van moeder blijken heel waardevol, samen met de moed om in je eigen spiegel te kijken.

De keuze voor het Canal du Midi opent de uitweg uit de impasse en levert bovendien een heel aparte ervaring op, zo dwars door het Franse land. De thuisreis daarna gaat op vleugels. De manier waarop Ewoud vertelt hoe hij eindelijk weer langs de Nederlandse kust zeilt en het Marsdiep opvaart, is aanstekelijk en ontroerend. Hij realiseert zich het naderende afscheid van BoB dat het einde zal betekenen van een jaar dat zo’n groot deel van zijn jonge leven is geworden.

 

Hoe hij zich de eerste tijd na thuiskomst voelde, geeft Ewoud zelf graag weer met een citaat van Bernard Shaw: ‘Er zijn twee tragedies in het leven. Het ene is, dat je hartenwens niet wordt vervuld. De andere is, dat hij vervuld wordt.’ De boodschap die ‘uit het boek spreekt is mijns inziens echter het beste geparafraseerd met een ander citaat van Shaw: ‘Jij ziet de dingen en zegt: Waarom? Ik droom de dingen en zeg: Waarom niet?’

Anje Valk

5 januari 2008