Puur leven op de Atlantic
De zon zakt als een oranje bol in het water. Ik ga even naar binnen om de schakelaar van het driekleurenlicht om te zetten. Een andere wereld is het daar. Aan dek zit je midden in het natuurgeweld, beleef je alles heel intensief. Binnen is verkoelende schaduw, beschutting, comfort van zachte kussens en voedsel plus drinken binnen handbereik. Je zintuigen komen even tot rust, je hart slaat een paar slagen minder en je vergeet dan wel eens waarom je ook alweer naar binnen moest…
‘O ja, toplichtje aanzetten.’ Met m’n rechterhand tast ik naar het schakelpaneel, mijn wijsvinger vindt blindelings de eerste schakelaar en zet die om. Intussen zijn m’n oren gespitst want ik meen iets te horen…
Dolfijnen!
Eerst is het er één vlak bij mijn romp, maar al snel hoor ik ze van alle kanten schreeuwen. Een geluid van zingend water – vlak voor het kookt. Ik kijk naar buiten en zie overal vinnen, schuimende watermassa’s en glimmende, zwarte lichamen. Een tijdlang hang ik over de reling, gebiologeerd door het schouwspel, starend naar hun snuivende ruggen. Ik schreeuw naar ze: ‘Hallo, jongens!’ en sta me wild zwaaiend met mijn armen aan te stellen. Iemand vertelde me laatst dat ze daardoor nog wel eens een salto willen maken en in spanning wacht ik af. Maar de vier nieuwsgierige bezoekers houden het bij af en toe een subtiel sprongetje en ik vind het eigenlijk al lang best dat ze aan me dachten.
Net zo plots als ze gekomen zijn laten ze me achter. Jaloers staar ik de zwarte stipjes na die zich speels en snel naar het westen haasten, naar de rijk gekleurde horizon, waar slechts een streepje van de zon is overgebleven.
‘Vis ze!’ mompel ik binnensmonds, lang nadat de laatste uit het zicht verdwenen is.
Half zeven in de ochtend komt mijn eerste Portugese haven in zicht. Ruim tevoren heb ik in de kaart en de almanak gekeken hoe ik de havenmond van Povoa de Varzim moet binnenlopen, en vol zelfvertrouwen vaar ik nog in het donker de havenkom binnen. Ik koers recht op de steiger af, pak landvasten en stootkussens, minder vaart en doe nog een zeilband om het grootzeil. Ineens zijn er twee ‘boemen’ en dan ligt BoB stil. Aan de grond! Ik kijk om me heen. Wat heb ik over het hoofd gezien?! Tot mijn grote verrassing kan ik met moeite aan bakboord twee boeien onderscheiden, onverlicht. Die stonden écht niet op de kaart!
Nu moet ik BoB weer vlot zien te krijgen. Met een lange lijn aan de grootzeilval laat ik me happend naar adem in het koude water zakken. Daarmee probeer ik aan de mast de boot, met draaiende motor, scheef te trekken. Vergeefs. Ik weet de aandacht te trekken van een langsvarende visser, geef hem de lijn en klim zelf weer aan boord. Heel netjes en rustig trekt hij mijn bootje van de stenen. Als we weer vrij drijven, steek ik mijn duim op en gooit hij de lijn los. De visser komt nu langszij met zijn schuitje. Waarom nog?!
Zijn bootje dobbert rakelings naast het mijne. Hij monstert BoB van masttop tot waterlijn. Die wil geld hebben, schiet me met schrik te binnen! Rillend in m’n onderbroek wacht ik af, maar dan zegt hij met een wegwuivend gebaar: ‘No money! Buoy there, keep right!’ en vaart weg. Met een plots samentrekkende maag zwaai ik hem na en bereik nu veilig de steiger. Shit, totaal niet aan gedacht! Voor hetzelfde geld had-ie me een poot uitgedraaid!
Het wordt heel gezellig in Povoa de Varzim. Het weerzien met Dennis en Sandra is daarvan de vliegende start. Avond na avond ga ik met hen en een hoop andere zeilers uit de haven naar de lokale kroeg, waar we vrienden worden met eigenaar Eduardo. Er zijn drie andere Nederlandse zeilers, waaronder een collegasolozeiler, Roelof. We organiseren een grandioze strandbarbecue voor alle havenmensen. Af en toe spelen we een potje volleybal met elkaar, we eten vaak samen of kijken ergens op een aftandse tv voetbal. Omdat je binnen de kortste keren in het maandtarief van het havengeld valt, blijven veel zeilers hangen.
Maar na een dag of zes begint het bij mij al te jeuken en wil ik wel weer eens op pad. Ik heb immers nog een lange reis voor de boeg, helemaal naar Griekenland. Helaas zit het potdicht van de mist. Er zit niets anders op dan te wachten tot die oplost. Ook Roelof wil weg, en samen besluiten we om te vertrekken zodra we de aanloopton voor de haveningang kunnen zien. Als we daar toch op moeten wachten, kan ik net zo goed nog deelnemen aan de dinghy-race die vandaag op het programma staat.
Ik doe mijn zwembroek aan, pak de duikbril en pomp de rubberboot extra hard op. Als ik aan kom peddelen liggen de andere vier dinghies bij de afgesproken steiger al op me te wachten.
Een scheepstoeter doet dienst als startsein, we springen in onze boot en peddelen zo snel mogelijk naar de bovenboei, terwijl we vanaf de steiger worden aangemoedigd. Met emmers water gaan we elkaar te lijf, we bekogelen elkaar met tomaten, rijst, meelbommen en soep en knopen landvasten aan elkaar vast zodat niemand meer vooruitkomt. Uiteindelijk zit Dennis plompverloren op zijn omgeslagen dinghy en vist een verloren emmer uit het water, terwijl ik al lang en breed de kant bereikt heb en toch maar zit af te wachten. Ik zwem naar hem toe op hem te helpen zijn bootje om te keren.
‘I knew you would come to help me, mate!’ zegt-ie. Zijn normaal zo volumineuze stem klinkt maar zwakjes piepend. Hij is op. Het water is echt koud, snel terug! Samen roeien we naar de steiger en als verzopen katten kruipen we met klapperende smoelen uit het water.
De mist trekt al op en dus neem ik snel een warme douche, reken af in het havenkantoor, neem van iedereen afscheid en vaar de haven uit. Roelof volgt me naar buiten en we worden vanaf de steiger gefotografeerd en uitgezwaaid. Ik steek nog één keer mijn hand op, hijs dan het grootzeil en ga de koers uitzetten. Op naar nieuw avontuur!
Er volgt een lange rit van veertien uur onafgebroken spinnakeren naar Figueira da Foz. ‘s-Nachts licht de zee sterk op, en ik vraag me af waar al die felle kleuren vandaan komen. Het hele kielzog is wit, fonkelend, en het lijkt net alsof BoB nu een sprookjeskarretje van de Efteling is met special effects. Ik neem me voor om zodra ik weer een keer ergens internet heb, Rullman, mijn oude scheikundeleraar en mentor, te mailen om te vragen hoe het zit.
Datum:
Sun, 22 Oct 200417:40:21 +0200 [22-08-0417:40:21 CEST]
Van:
beast_of_burden@zeepost.nl
Aan:
J.K. Rullmann
Onderwerp:
[Geen onderwerp]
Dag meneer Rullmann!
Alles goed met u? Een beetje goed weer in Nederland? Hier in Portugal blijft het voor mij in ieder geval routine om me dagelijkse flink in te smeren.
Maar ik heb een vraag en dat is de volgende; hoe komt het dat in zout water een boot in het donker soms een oplichtend spoor achterlaat? Iets dat fosforesceert of zoiets? Heb meerdere vage verhalen gehoord, maar u als scheikundeleraar weet vast wel het juiste antwoord!
Met vriendelijke groet, Ewoud
Beste Ewoud,
Zou dit het kunnen zijn?
Groet JKR
‘Het lichten van de zee’
Wanneer je in deze tijd langs het strand loopt, lichten soms je voetstappen op wanneer je door het ondiepe water loopt. Ook de brandingkopjes zijn dan verlicht. Het lichten van de zee is een verschijnsel dat alleen te zien is in de zomer, vooral wanneer het een poos warm weer is. Dan worden er namelijk grote aantallen van de veroorzakers geboren. Het is alleen te zien bij rustig zomerweer; bij harde wind treedt het niet op.
De veroorzaker van het lichten van de zee is een heel klein, eencellig diertje: de zeevonk. Het is zo klein dat het met het blote oog niet is te zien. Wanneer er echter een heleboel bij elkaar zijn, zie je ze als een roze laagje in het water drijven. Vooral aan de randen van geultjes en in poeltjes met achtergebleven zeewater zie je ze dan. Ook aan de wadkant, zie je in deze tijd soms de roze laag met zeevonkdiertjes.
Het zeevonkdiertje heeft de vorm van een nier. In de ‘deuk’ bevindt zich een tentakel, waarmee ze andere planktondiertjes vangt. Ook heeft ze een soort dunne ‘zweephaar’ waarmee ze zich een beetje kan bewegen door het water.
Hoe ze licht maakt? In het lichaam van de zeevonk bevinden zich twee stoffen: luciferine en luciferase. Bij een goede temperatuur ontstaat er een chemische reactie, waarbij de luciferine zich met zuurstof verbindt. Dan ontstaat een korte lichtflits. Om deze reactie in gang te zetten is echter een prikkel nodig: jouw voetstap, de brandinggolven, de boeggolf of het schroefwater van een boot. Wanneer er echter te veel van dergelijke prikkels komen, houdt de zeevonk het voor gezien: de reactie treedt dan niet meer op.
Als ik ‘s-ochtends om half vijf de haven bereik, blijk ik er veel eerder te zijn dan Roelof. Zijn boot mag dan wel van staal zijn en een peut wind nodig hebben, maar ik heb hem met zijn 11 meter waterlijnlengte wel mooi even verslagen met mijn notendop! Trots als een pauw verplicht ik mezelf een Beerenburger te drinken, alvorens ik rillend van de kou m’n slaapzak inkruip en onrustig bewegend de lakens maar traag op temperatuur weet te brengen. Het begint najaar te worden en ook in Portugal is dat voelbaar.
Het nachtleven in Figueira is niet om over naar huis te schrijven. Het dagleven trouwens ook niet. Het is een ronduit lelijke en saaie plaats, ontdekken mijn nieuwe solomaat Roelof en ik keer op keer als we er ‘s middags op uit gaan. Helaas moeten we geduld oefenen voordat we verder kunnen. Het wordt mistig, heel mistig zelfs, dagenlang. Pas op de derde dag lijkt de hemel in de loop van de middag definitief open te trekken. Het is uiteindelijk half drie als ik de trossen losgooi en de haven uitvaar. Er staat niet zo gek veel wind, maar de zon schijnt lekker, de zeilen staan net vol en met een goede cd op is het genieten om weer onderweg te zijn.
Roelof is al eerder vertrokken en wacht in Nazaré op me, waar ik de volgende morgen vroeg arriveer. Na wat bijslapen blijkt ‘s-ochtends dat ik ook hier weer een heleboel bekenden zie. We zijn eigenlijk net een rondzeilend circus met zijn allen. Roelof en ik wandelen voor wat proviand en uit nieuwsgierigheid naar het leuk ogende dorp. Maar in dit vissersplaatsje blijkt toerisme een erg grote rol te spelen. Van alle kanten worden we belaagd door mensen: of we een bed nodig hebben? Of we in hun restaurant komen eten of een souvenir willen kopen? Ik ben er sneller op uitgekeken dan Roelof en kijk even later – leunend tegen een neppalmboom in de schaduw – hoe hij de verleiding toch niet weerstaan kan bij een smekende dame wat frutsels te kopen. Ik vind het maar zonde, maar ben dan misschien ook wel een krent.
Vissen van de grond
Op het Noord–Portugees havenplaatsje, dat verpest is door toerisme, ben ik al uitgekeken. In de hitte lig ik in mijn kajuitje te suffen.
Ik hoor een boot binnenkomen en als ik mijn hoofd uit het luik steek zie ik dat het een Belgisch stel is dat ik al eerder heb ontmoet. Even later komen ze in het snikhete weer bij mij aan boord een wodka-jus halen. Roelof komt er ook bij. We besluiten iets met z’n vieren te gaan eten. Het begint al donker te worden, en we zijn wat afgeleid door een vissersschuit die dicht bij BoB voorbij komt zetten en aan de overkant langs de kade parkeert. Het afmeren gaat met zo’n snelheid, dat je gewoon kan zien dat deze mannen dag in dag uit deze routineklus uitvoeren. Een prachtig schouwspel om te zien.
Wij liggen als plezierzeiljachtjes tegenover de drukke visserskade. Felgekleurde visschepen waggelen door de golven van weer een nieuw afgemeerd schip. Vaak varen ze overladen met sardientjes op onderzeeërniveau de haven in, gooien eenmaal afgemeerd de luiken open en laten de buit naar boven takelen door een kraan. Een grote schijnwerper wordt dan op het dek van de boot gericht, de gevulde netten worden geleegd boven tonnen van een standaardmaat en met spanning kijkt de menigte toe hoeveel de buit mag wegen. Het uitladen gaat met een hoop geschreeuw, gelach en stoer-doenerij gepaard, en het is wel duidelijk dat de mannen met de grootste buit het meeste aanzien hebben.
Die sardientjes lijken ons ook wel wat, dus we lopen naar de kade toe en de Belg vraagt of we vijftig verse stuks kunnen kopen. Met zijn voorkomen in zwembroek, met kalend hoofd en bril met montuur ziet hij er voor de vissers uit als een buitenaards wezen. De mannen lachen hartelijk om zijn vraag en ze leggen met handen en voeten uit dat hun vangsten al verkocht zijn. Maar die troep van de grond rapen voordat de zwerfkatten er vanavond mee aan de haal gaan, dat is prima! Weer lachgebulder, we staan wat nonchalant naar het spektakel te staren en zijn toch wat teleurgesteld. Nu ja, eigenlijk best aardige mensen hier, maar misschien hadden we de vraag op een andere manier moeten brengen.
De Belg is intussen spoorloos. We lopen wat over het terrein, kijken verlekkerd naar de glimmende vangsten die onafgebroken worden aangesleept en raken toch wat ongerust. Waar is onze havenvriend?
Vijf minuten later komt de Belg met een vastbesloten gezichtsuitdrukking en een plastic zak in de hand aansnellen. Even verderop gaat hij plots door zijn knieën. Wat doet-ie nou!? Ha! Vissen rapen! Waarom ook niet! Ik zak ook op mijn hurken en samen plukken we de meest gave sardientjes van de betonnen kade. Als we een verzameling mooie, verse visjes bij elkaar hebben geraapt, lopen we naar de boot van de Belgen, waar we een halfuurtje later genieten van een heerlijke vismaaltijd met witte wijn. De rest van de avond maken we grappen over eten van de grond.
De volgende dag vertrekken we als soloduo weer tegelijk, en we willen beiden naar Peniche varen. Het is een klein afstandje en als om zes uur de haven al in zicht komt, vind ik het zonde om de spinnaker te laten zakken. Ik zie Roelof ook aarzelen, maar dan gaat hij toch bakboord uit, de haven in. Ik zeil alleen verder, want het is te verleidelijk om nu al te stoppen. BoB holt er lustig op los en ik fantaseer dat mijn beest de spinnaker aanziet voor een grote, vette worst die hij alsmaar met opgeheven neus blijft volgen. Al voelt het naar Roelof toe op de een of andere manier als een stiekeme actie, we maken wel veel voortgang zo.
Ik wil gebruik maken van de gunstige windrichting en nu het nog kan vannacht doorvaren naar Cascais. De havenmeester van Nazaré heeft me bij vertrek verteld dat de wind morgenmiddag naar zuidwest zal draaien, krachtje drie tot vier. Dus alle mijlen die ik nu pak zijn meegenomen! Ik bereken de af te leggen afstand en kom tot de conclusie dat ik met een beetje mazzel voor zonsopgang binnen kan zijn. Dan kan ik om de aankomst te vieren nog snel naar een plaatselijk café voor een slaapmutsje…goed idee! Trim the sails, push the boat, reach the speed!
Maar vreemd genoeg al rond middernacht draait de wind naar het zuiden. Er moet gekruist worden en BoB baant zich een weg door de nu wat hoekig wordende zee. Het gaat niet lekker. We verlijeren verschrikkelijk en er sijpelt langzaam zout water via onbekende openingen naar binnen. ‘Ach, wat maakt het uit, de wind draait straks wel weer terug,’ maak ik mezelf wijs. Ik kijk om me heen, zie aan stuurboord een paar bontverlichte vissersbootjes en aan bakboord ontwaar ik twee vuurtorens. De verste van het stel is die van Cabo Raso en die moet ik ronden voordat de laatste mijltjes tot Cascais aan de beurt zijn. Op naar de haven!
Het wordt vier uur. Vijf uur. Het is zes uur ‘s-morgens en nog steeds moet ik kruisen. En nog steeds zit er geen gang in. Dat was niet de bedoeling. Ik snap er niets van maar houd de moed erin, blijf sturen en luidkeels zingen om wakker te blijven. Als het langzaamaan licht wordt zie ik pas hoe hoog de golven zijn geworden. Het zijn donkerblauwe, puntige heuvels met witte, grommende toppen die af en toe daverend openbarsten. Mooi en angstaanjagend tegelijk. Maar waarom boek ik geen voortgang? Het is me een raadsel.
Een uur later gaat me eindelijk een lichtje op. Toen ik laatst in Povoa de Varzim aan de grond was gelopen, had ik om weg te komen de kiel een stuk omhoog gedraaid. En ben vervolgens domweg vergeten hem weer te laten zakken. Eikel! Terwijl de boot een kleine veertig graden overhelt, worstel ik mezelf naar binnen, diep de sleutel van onderuit de gereedschapskist op en klauter naar het voordek om de kiel weer te laten zakken. Ik geef honderd slagen aan de kielbout en kijk ter controle achterom. Aan het kielzog zie ik meteen resultaat: BoB gaat nu waarachtig meer vooruit dan opzij. Als ik mezelf tevreden omhoog werk, kom ik erachter dat m’n laarzen vol ijskoud zeewater staan. Oké zee, bedankt voor de les. Mag dat bubbelbad van je nu uit?! Maar het water is niet zo spraakzaam en daarom hijs ik maar zwijgend de stormfok. Dit kan nog wel even duren.
Rond negen uur rond ik eindelijk Cabo Raso en droom ik weg dat ik over een kleine twee uur onder een warme zoete in plaats van koude zoute douche kan staan. Even in één lijn naar de haven toe zeilen en ik ben er, valt toch best mee. Maar nu krijg ik te maken met een grillige steile golfslag, waardoor BoB met dezelfde snelheid wordt weggezet als waarmee we vooruitgaan. Zo blijven we bezig!
Ruim een uur worstelen we zo door en denk ik erover om de scheepsnaam te veranderen in ‘Little Submarine’. BoB is wel eens droger achter de oren geweest en komt door de remmende kracht van de monstergolven amper boven de drie knopen uit. Dit is taai. Ik zet weer wat meer zeil bij om meer snelheid te maken. Dat helpt, en nog natter dan voorheen met twee handen sleurend aan het roer zet ik m’n tanden op elkaar en blijf ervoor gaan. Intussen staar ik naar de gps, waarop de afstand naar de haven groter en groter wordt, maar de aan te sturen koers toch ook beetje bij beetje beter te bezeilen. ‘Gewoon doorbijten Ed, het gaat goed zo!’
Als ik het er eindelijk op waag is het al twaalf uur. Tussen twee blauwe bergen gooi ik BoB overstag. Terwijl de boot weer op snelheid komt, kijk ik met kloppend hart op de gps. De koers wordt tergend langzaam bijgesteld. Ik verplicht mezelf om voor het krijgen van een ‘eerlijke’ koers een minuut af te tellen zonder op het schermpje te spieken. Na dertig seconden kan ik niet meer en kijk: de haven ligt op bearing 75° en de grondkoers is…100°! Ik kan de haven aanzeilen! Ik ga het halen! Yes!
Maar toch wil ik nog geen hoogte weggeven en begin pas het laatste kwartier af te sturen om snoeihard met de golven mee te vliegen. De haven van Cascais moet nu op minder dan een mijl afstand zijn, maar ik kan nog steeds geen verzameling masten aan de horizon onderscheiden. BoB ruikt ondertussen de stal en trekt een eindsprintje. Terwijl ik met een vaart van zeven, acht knopen tussen visboeitjes doorzigzag, tuur ik om me heen. Plots zie ik recht voor de boeg een bos masten opdoemen. Nu begin ik de aankomst voor te bereiden: motor laten proefdraaien, vallen en schoten uit de knoop halen en voor de zoveelste keer het almanakplaatje van de haveningang bestuderen. Vandaag maar even geen foutjes maken. Ben ik nou gespannen, moe of opgelucht? Ik weet het niet, maar trillend neurie ik met de Beatles mee: ‘In the time, when I was born, lived a man, who sailed to sea…’
Bijtijds haal ik de fok naar beneden, gijp dan en planeer op alleen het grootzeil de haven in. Snel probeer ik ook deze lap te strijken, maar dat gaat onhandig. Net voor de steiger lukt het me ten slotte en vervolgens parkeer ik BoB als een botsauto tegen de meldsteiger. Ach, het maakt me eigenlijk ook niks meer uit. Het is twee uur ‘s middags en ik ben eindelijk veilig binnen de pieren. Dit is mijn overwinning.
Een man met een wat Bourgondische uitstraling komt op me toegesneld, helpt me verder met het aanmeren en stelt zich voor als Martin – een Nederlander. Hij vraagt of ik na al die nattigheid even wat warms bij hem en zijn vrouw aan boord wil kom drinken. Met m’n zeilpak nog aan loop ik met hem mee, en even later zit ik dankbaar en uitgeteld aan een kop warme chocolademelk. Niet zozeer moe, als wel enorm duf ben ik. M’n lichaam lijkt nog in een andere versnelling te staan, en mijn gedachten zijn ook nog veel meer bij de zee dan bij de zachte bank en vredige klanken uit de boordspeakers. Hoewel het drinken me goed smaakt en ze een leuk gesprek met me proberen te voeren, vraag ik met tollende ogen of ze het goed vinden dat ik nog even onder de wol kruip. Met een zorgelijk gezicht biedt Ina me heel moederlijk een droge slaapzak te leen aan. Ik slenter terug naar BoB. Onderweg word ik van alle kanten aangesproken en gevraagd of ik een borrel kom halen, iets te eten of drinken nodig heb, of een paar extra handen kan gebruiken. Ik wuif het vriendelijk lachend weg en verbaas me over alle aandacht. Dat ze me hier kennen!
Na wat onrustig dommelen met nog steeds veel te veel adrenaline in mijn lijf, pak ik een paar nog min of meer droge kleren en loop de steiger op. M’n Zweedse buurman neemt juist een foto van mijn bootje. Populair! Me amuserend om alle aandacht, ga ik op zoek naar het douchegebouw. Plots zie ik Jan Willem om de hoek verschijnen. Hij ziet mij ook, kijkt me met grote ogen aan, we omhelzen elkaar even en lachen.
‘Ewoud! Jezus, wat waren wij ongerust! Petra heeft je plat lopen SMS’en! Waarom reageerde je niet!’
‘Ik had wel wat beters te doen! Hoe wisten jullie überhaupt dat ik op zee zat?!’
‘Het voelde zo slecht…Gewoon…Maar hé, het is al bijna etenstijd, kom je zo langs bij papa en mama?’
Ook een uitzinnige Petra is intussen aan komen stormen en ik krijg drie dikke zoenen. Die willen me wel heel graag; rustig aan, denk ik, maar glunderende Petra maakt wat grapjes om haar dappere surrogaatzoon en ik vind het ook eigenlijk wel heerlijk om even vertroeteld worden. De Witte Raaf is weer een aangenaam veilig nest en het eten van Jan Willem smaakt heerlijk. Na het maal stap ik slaapdronken in het donker over de steiger terug naar BoB. In de relatief nog droge voorpunt schuif ik de troep opzij tot ik er in foetushouding kan liggen, en val in een onrustige slaap.
Begin oktober, een uur of elf ‘s-avonds en ik zit alleen aan boord. Er vallen enkele spetters regen uit de lucht en de grauwe, kille wolkendekken in aantocht duiden op een koufront. Huiverend doe ik een luikje voor de ingang, trek binnen een fleecetrui aan, schenk m’n glas wijn vol en pak het boek er maar weer bij. Concentreren op die regels.
Maar nee, ze beginnen opnieuw te dansen voor mijn netvlies. Waarom eigenlijk? Saai boek? Mwah, wel oké. Het gaat wéér over zeilen, maar ‘t is wel leuk geschreven. Moeheid dan? Neuh, ook niet. Althans niet fysiek. Op mentaal vlak zou nog wel es kunnen…Ik lig nu al een paar dagen in de haven van Sines, en het lukt me nu gewoon niet meer relaxed over de steigers te sloffen. Zo irritant dat Griekenland nog zo enorm ver weg is, en ik m’n dagen maar lig te verknoeien langs de Portugese kust…
Najaar. Tsja. Normaal zou ik nu ook aan het varen zijn, maar dan met m’n vrienden. Herfstvakantie, dus het Wad op, zeilen en uitgaan. Echt heel tof dat ze me gister nog belden! Vet! Het idee dat er gewoon vijf mensen zijn die dan aan je denken, met je meeleven, nieuwsgierig zijn naar wat je doet…
Telefoon! Huh? Zo laat nog? Wie zou dat zijn?!
‘Met Ewoud…?’
Ik hoor muziek en lawaai.
‘…ntry roads…take me home…to the place…where I belong…WEST-TERSCHELLING!’
‘Heh?! Wie…wat…wie is dit?!’
‘Jaco natuurlijk, man! Wacht effe…!’
Het is mijn oom, vanaf Terschelling.
‘…’
‘Zo, ik sta buiten! Waarom ben je er nou niet? Hessel, herfst?’
‘Volgend jaar…dan ben ik er weer bij! Jee, wat vet dat je aan me denkt zeg!’
‘De Groene Weide, Terschelling…Vaste prik, hè!’
‘O, echt super dat je belt. Betekent echt heel veel voor me! Hoe is het?!’
‘Ja, met ons prima. Vakantie, op favo eiland…We zijn er allemaal, je ouders, je zussen. Alleen jij ontbreekt. Hé maar ik moet weer naar binnen, want ik heb de portemonnee en we worden allemaal wat dorstig van dat meebrullen…! Nou, tot horens, hè?!’
Er zit een brok in m’n keel. En niet zo’n kleine ook. Verdomme zeg, familie een beetje feest vieren op Terschelling en ik hier zielsalleen op m’n bootje in een fucking verlaten klotedeiningkuthaven…Ik snotter, klok de wijn in één teug achterover en gooi het glas tegen beter weten in maar weer vol. Nu ja, eigen schuld natuurlijk. Ik heb er zelf voor gekozen, maar een moment als dit is wel een erg groot offer voor de droom!
Wel al de tweede keer dat ik deze week gebeld ben! Whaah!
Kom op laffe tak, pak die single van Hessel uit je cd-map! Een beetje zitten janken, hè?! Wat denk je wel! We maken er hier ook gewoon een feest van vanavond!
De wind blijft nog dagenlang door het want gieren. Golven slaan bij tijd en wijle over de betonnen kade van de marina, stootwillen knarsen en landvasten rukken. Als ik de eerste ochtend wakker word en het langzaam tot me doordringt waarom ik eigenlijk in die benauwde voorpunt lig ingebouwd, verberg ik me nog enige momenten in de geleende, droge slaapzak. So far so good. Want als ik ten slotte de slaapzak openrits en opsta, zie ik niets dan zoute zeilen en oliekleding, natte boeken, een volgelopen gereedschapskist en drijvende vlonders. Ik klim uit de voorpunt, manoeuvreer behendig tussen alle natte rommel door en kom op weg naar de kuip m’n drijvende cd-collectie tegen. Het is hoog tijd om BoB leeg te scheppen. Als ik de bakskist openmaak voor een hoosblik kom ik tot de ontdekking dat ook die volgelopen is. En omdat daarin bovendien een fles motorolie is opengesprongen is er sprake van een kleine ravage…Toch eerst maar douchen en ontbijten. Nog even moed verzamelen.
Na drie dagen intensief puinruimen is BoB eindelijk weer droog achter de oren. Ik slenter ontspannen over de steigers. De drukbezochte haven van Cascais ademt een sfeer van ongedwongenheid. Hier verzamelen zich omstreeks oktober veel Europese zeilers, die op weg naar de Canarische Eilanden toch allemaal moeten wachten op een goed weather window om de oversteek te wagen. Bergen proviand worden ingeslagen, kluslijstjes afgewerkt en kaarten, pilots plus ervaringen uitgewisseld. Een en ander onder het genot van een biertje, met een lekker zonnetje op de bol en natuurlijk is er alle tijd van de wereld. Mensen groeten elkaar vriendelijk op de steiger en zijn altijd in voor een praatje.
‘And what are your plans, Ed?’
‘Ik ga naar Gibraltar! En dan eeh…de Middellandse Zee in!’
Steeds levert dat verbaasde blikken op.
‘Met dat kleine buitenboordmotortje van je? Weet je wel dat het er ontzettend kan spoken? Waar wil je eigenlijk heen dan? En ga je dan helemaal in je eentje verder?’
Wat een gezeur. Tot nu toe is het toch ook allemaal gelukt? Wat is er mis met de Méditerranée? Ik hecht niet al te veel waarde aan al het commentaar op mijn toekomstige reisdoelen. Eerst nog even naar Gibraltar zien te komen, en daarna wordt het vast heel tof.
Ik lig te woelen in mijn slaapzak, slapeloos. Net een lange, heerlijke avond gehad bij Jez en Lisa aan boord. Engelsen en dit keer eens geen grijze vijftigers, maar vlotte dertigers. Veel gelachen, goed gegeten. Verhalen over bizarre feesten uit het verleden, vette vakantieoorden en gave sporten die we ooit beoefend hebben. Iets te veel wijn misschien. Maar dat is het niet wat me uit de slaap houdt.
Ze gaan de grote plas over. Volgende week willen ze vertrekken. ‘De verzekering dekt onze reis niet als we geen derde bemanningslid aan boord hebben. Would you like to join us?’ Voor dat idee ben ik onmiddellijk warm! Jeetje zeg, een Atlantische oversteek! Ha, wat een kans! Mazzelaar!
Maar nu knaagt er toch iets. Een soort wroeging…Het idee trekt me buitengewoon, maar mijn eigen bootje dan? Mijn eigen avontuur? Is die oversteek zoveel waard dat ik mijn eigen droomreis ruim een maand wil stilleggen? En vind ik het wel zo leuk? Als bemanningslid aan boord van een boot die ik nauwelijks ken, zelfs niet de schipper. En met twee vrijwel wildvreemden op pad, voor een dikke twintig dagen in een kleine ruimte?
Waarom ben ik eigenlijk vertrokken? Omdat ik zeilen geweldig vind, een tijdje het georganiseerde, beschermde leventje wil ontvluchten en er inderdaad van houd eigen baas te zijn…
Maar toch…zo’n kans laten lopen?
Moegepiekerd val ik uiteindelijk in slaap.
De volgende morgen vroeg bel ik mijn vader.
‘Vertel!’
Ik som mijn verhaal op, onderstreep de twijfels en vraag om een mening.
‘Die heb je zelf al gegeven.’
‘Huh?’
‘Volgens mij heb je al besloten. En ik zou trouwens hetzelfde doen.’
Het is even stil, en dan valt het kwartje bij mij.
‘Ja, da’s waar. Maar wilde het toch even bevestigd krijgen van een ander. Bedankt!’
‘Is goed, glote fliend!’
‘Hé pap…’
‘Ja…?’
‘Ik ben echt blij altijd zo snel m’n mental coach aan de lijn te kunnen hebben. We bellen, hè?’
‘Haha! Ja, we bellen en we zijn apetrots op je. De oma’s trouwens ook!’
‘Oké, ha mooi. Doe ze de groeten ja? Doeg!’
‘Is goed! Over en sluiten!’
Ik vind Jez gebogen boven de scheepsmotor van zijn boot, die op volle toeren draait. Hij schrikt zich rot als hij mij plots ziet staan, laat gereedschap uit zijn handen vallen en zet de diesel snel buiten werking.
‘Didn’t hear you coming!’
Ik doe mijn verhaal en als hij vervolgens begripvol water aan de kook brengt en het koffieblik opent, verschijnt Lisa met een paar boodschappentassen in de kajuitopening.
‘O, hi Ed! How are you today?’
‘Fine, thanks…Lisa, I have to tell you some…’
‘No, come on, we dachten het al. Maar tja, je kan het altijd proberen en je leek erg enthousiast! Jez, vergeet je de melk niet?’
Mijn Atlantische oversteek moet nog even op zich laten wachten.
Nog drie dagen blijf ik hangen. Het is moeilijk om te vertrekken. Het leven in de haven is gemakkelijk en gezellig; ontbijtje hier, Franse crêpes als lunch daar en altijd iemand om mee te kletsen. Bij een Nederlander een cd-tje branden, bij een Engelsman een pilot lenen. Een borrel op de ene steiger, een avondmaal op de volgende. Ik geniet er ontzettend van, maar het is ook doodvermoeiend en na verloop van tijd niet meer echt uitdagend.
Dan ineens zie ik Bas en Alex binnenvaren, Nederlandse zeilmakkers van Povoa de Varzim, dus kan ik nog even niet weg. Er valt vast heel wat bij te praten! Ik help ze met aanleggen en informeer naar de overige mensen.
‘Dennis en Sandra hebben de havenkroeg van Nazaré binnen twee dagen in een florerende toko getransformeerd. Tijdens die storm van laatst hebben een paar zeilers hard tegen de steiger liggen botsen terwijl ze toch goed lagen afgemeerd. Veel schade. Heb jij trouwens Ben en Debby ontmoet?!’
‘Die Engelsen met dat kleine bootje! Nu ja, klein…nog steeds vier meter langer dan BoB, maar vertel!’
‘Die zijn hun mast kwijtgeraakt! In diezelfde harde wind.
‘Echt?!’
‘Ja, maar wie gaat dan toch ook varen? Als het zo tekeergaat zoek je het wel op hoor!’
Ik zie de verstrooide Ben op zijn bootje klungelen met de verstaging, en mompel met een inmiddels tot dieptepunt gedaald enthousiasme ‘Ehh, nou, ik eh…’
Maar Alex vervolgt al: ‘Gelukkig konden ze op de motor nog de haven binnenkomen. Geen sinecure maar kennelijk zat er een engeltje op hun preekstoel! Dan ben je echt roekeloos bezig hoor.’
Verdoofd beleg ik de landvast, staar naar het fel glinsterende water en bedenk dat het met BoB en mij ook een stuk slechter had kunnen aflopen.
‘Ewoud?!’
Alex verwacht een antwoord, ik grinnik aarzelend en wijs naar de hoog opgetrokken betonnen zeemuur om de marina heen.
‘Daar kwam het water overheen, die dag…’ fluister ik met een schorre stem.
‘Nou, gelukkig lag jij veilig binnen! Ach, wat is veilig?! Had zeker je handen vol om BoB hier rechtop te houden binnen de piertjes, hè!’
Hij moest eens weten…
Met al die bekenden om me heen besluit ik dat we gezamenlijk iets moeten gaan doen. Er schijnt een tent te zijn, zo’n uitgaanspaleis met zeven bars, twee dansvloeren en een balkon met uitzicht op zee. Ik ga de steigers langs om de mensen mee te vragen. Ze reageren enthousiast. Omdat de deuren van die toko om elf uur opengaan, komt iedereen eerst om tien uur bij mij aan boord voor een drankje. Uiteindelijk zitten we met zijn achten op BoB, die een dikke twintig centimeter dieper komt te liggen maar wel keurig blijft drijven. Iedereen vindt het bij mij aan boord nogal gezellig, dus blijven we hangen, en is het al bijna half twee als de gastheer zijn ogen – tot zijn eigen grote ontsteltenis en schaamte – nauwelijks meer open kan houden. De cd loopt op z’n eind en de een na de ander vertrekt. Op de een of andere manier willen eerst de mensen die binnen zitten eruit. Degenen in de kuip moeten daardoor tijdelijk naar het voordek, maar komen daarna weer terug in de kuip om met terugwerkende kracht gezellig verder te kleppen. Ik maak een paar subtiele hints die de gewenste uitwerking hebben. Uiteindelijk blijf ik achter met een flink verbouwde en leeggevreten boot. Nu ligt BoB wel heel erg hoog in het water!
Het is een week na aankomst als ik onder zeil Cascais verlaat. Een hele meute mensen zwaait me uit, met camera’s in de aanslag. Heerlijk is het daarna om weer alleen te zijn. Klotsend water, een af en toe ritselende spinnaker en een piepende katrol, verder rust om me heen.
Het is vier uur ‘s-ochtends als ik BoB na een steeds frisser wordend tochtje tussen de lokale plezierjachtjes vastknoop in de stinkende haven van Sines. Het waait inmiddels weer stevig. Mooi op tijd deze zeventig mijlen afgelegd, de klapperende vallen en rammelende huiken zijn hun lied al begonnen. Ik plug de ‘tweetwintig’ in, hang nog een extra stootwilletje aan de reling, ga lekker op een zachte kajuitbank zitten en glijd zachtjes in slaap met al mijn zeilkleding nog aan. Ik word wakker doordat er flink aan de touwen van BoB wordt gerukt. De wind heeft er nog een schepje bovenop gedaan en ook de deining heeft nu de haven gevonden. Met een dik reservelandvast probeer ik zo BoB zoveel mogelijk te fixeren en het wilde slingeren tegen te gaan.
Op weg naar het havenkantoor ga ik eerst langs de douane, die hier stijlvol is gehuisvest in een tuinhuisje halverwege het haventerrein. Daarnaast is een nog kleiner houten hokje getimmerd, waarschijnlijk voor een hond. Na enige tijd wachten begin ik ongeduldig door een kier van de gesloten deur te gluren. Een spelletje patience siert het computerbeeldscherm, aan de muur hangen foto’s van een op het eerste oog niet al te vriendelijke Duitse herder en op de tv doet meneer Tel Sell zojuist de ontdekking van de eeuw. Op het bureau staat pontificaal een aangebroken flesje bier. Hier worden duidelijk overuren gedraaid.
Iemand tikt op m’n schouder. Norse, stevige man met grote smoel in donkergroen pak en herdershond met Prodenttanden kijken me niet al te sympathiek aan.
De man kucht gewichtig.
‘Hi!’ en vriendelijk knik ik met mijn hoofd naar de deur, suggererend dat die nu wel geopend kan worden.
Binnen kijkt hij op een blaadje en blaft een scheepsnaam op. Ik schud zachtjes mijn hoofd. Er volgen nog twee namen maar geen enkele klank duidt op ook maar iets van ‘BoB’.
‘No, I am the owner of that little Dutch boat,’ behulpzaam wijzend naar mijn wapperende driekleur even verderop.
‘Nee! Die boot staat niet op de lijst! Onmogelijk!’
‘En toch lig ik in de haven,’ zeg ik met nu luidere stem en recht mijn rug.
‘Echt onmogelijk!’
‘Prima, mij best. Maar ik ben vannacht wel binnengekomen!’
‘Maar er staat geen Nederlandse boot op de lijst!’ briest de man en zijn leren broekriem begint te kraken. De herdershond spitst zijn oren en kijkt z’n baasje bezorgd aan.
‘Nou, dan klaar ik toch niet in?’ en maak aanstalten te vertrekken.
Dan beseft de man dat het een zinloze discussie is en verandert op slag van humeur.
‘Nee, nee, neemt u toch vooral plaats!’ klinkt het al een stuk vriendelijker.
De havenmeester reageert even later op zijn beurt ook verontwaardigd, maar slaat een hartelijker toon aan.
‘We houden steeds nauwkeurig bij wie er komen en gaan, maar hebben je kennelijk over het hoofd gezien. Vreemd.’
Ik begrijp sowieso niet waarom alles in de bepaald niet drukke haven zo streng gecontroleerd wordt, maar laat die vraag achterwege. Deze man moet ook brood op de plank krijgen en zijn netjes afgewerkte blauwe kostuum – dat hij met veel trots draagt – staat hem goed.
Van een medezeiler in het toiletgebouw hoor ik dat de harde wind nog wel een aantal dagen aan zal houden en dat het dus wachten wordt. Daar zit ik niet mee: het haventarief is laag en ik heb nog een flinke stapel boeken liggen. Het stinkt hier helaas wel erg. Olieraffinaderijen braken onwelriekende walmen uit, maar verder liggen de troosteloze gigantische industrieterreinen om de haven heen er goeddeels verlaten bij. Een mislukt Europees investeringsproject, legt iemand me uit.
Ooit is Vasco da Gama – de ontdekker van de handelsroute naar Indië – in dit plaatsje geboren. In het dorp staat een standbeeld van hem, dat ga ik maar eens bekijken. Dan heb ik hier ook wel alles gezien. Het centrum is grauw en triest en heeft amper wat te bieden, zelfs geen internet!
De wind zakt na een dag of drie af, maar er blijft een enorme deining staan. Gelukkig zijn er nog meer zeilers in de haven die op beter weer liggen te wachten. Er onstaat gezelligheid en er wordt gebarbecued. En met een lijst met klusjes, boodschappen, leeswerk en gewoon dingen waar ik zin in heb vliegen zes dagen zomaar voorbij. Intussen bekijk ik samen met de andere zeilers veelvuldig de weersvoorspelling. We zijn ineens allemaal meteoroloog en doen stuk voor stuk ons zegje, wat tot hilarische discussies leidt.
Woensdag, de zevende dag in de haven. Na zoveel dagen niet gezeild te hebben voelt het alsof ik nu stiekem de draad weer moet oppakken. Even snel weerberichtje kijken: gunstig! Ik ga! Trossen los, haven uit, grootzeil omhoog en ik sta wat wankel in de kuip de genua omhoog te sleuren. Vijf minuten kijk ik naar de zeilen, staar ik naar het water, de wolken, de zon…wat is het hier weer mooi! En toch mis ik nog iets. Ik haast me naar binnen om mijn geheime wapen te pakken. Even later blaast de wind de spinnaker bol. Ik hoor eindelijk weer mijn snelheidsindicator – het geluid van borrelend water in de motorbun. Weer onderweg!
De dagen daarop vaar ik met een paar tussenstops naar Portimao. Het weer is regenachtig met weinig wind en slecht zicht. In Portimao moet ik weer vier dagen wachten: Eerst komt de wind hard uit het oosten – recht op de kop – later is er vrijwel geen wind en weer eens heel veel deining. Maar eigenlijk vind ik het ook wel prima om even in de haven te liggen. Bas komt over een paar dagen aan boord en kan hier makkelijk met de trein komen. Bovendien lig ik hier veilig. Geen krabbend anker en rollende deining, maar een degelijke steiger met daarop luxe voorzieningen als een waterslang en walstroom. Misschien een tikkeltje prijzig, maar nu heb ik ook wel snel weer een aantal havenvrienden! Elke avond eet ik ergens anders aan boord, maak in het douchegebouw ‘s-ochtends steeds nieuwe vrienden en overdag is er altijd wel iemand te vinden die me wil helpen met een klusje.
En zo wandel ik ‘s middags naar het station om mijn nieuwe bemanningslid welkom te heten. De trein wil maar niet opschieten en de hele stationsbevolking kijkt ongeduldig de roestige rails af naar de horizon, die trilt in de hitte. Ik schuif wat met mijn voeten en ben gespannen. Hoe zal ik het de komende drie weken vinden dat er constant iemand om me heen is? Houden we het samen wel uit, na elkaar toch vier maanden niet gezien te hebben? Alle onrust verdwijnt zodra de trein piepend tot stilstand komt, de deuren openzwaaien en ik een bleke, blonde kop ietwat verdwaasd en zoekend de wagon uit zie stappen, net niet zijn hoofd stotend. Ik schreeuw, hol op hem af en we geven elkaar een stevige schouderklop. Bas is echt geen spat veranderd!
Het is een heel eind lopen vanaf het station naar de haven van Portimao, dus besluiten we bij de eerste de beste bar in de zon neer te strijken voor een hoognodige bodypitstop. Drie biertjes later zijn we weer op krachten. Zonder al te veel moeite sjouw ik de loodzware tas van Bas in de brandende zon op m’n rug naar de steiger.
‘Wat heb jij allemaal voor troep bij je?!’
Bas lacht, gaat niet op mijn vraag in maar zegt dat ik geduld moet hebben. Mooi is dat! Extra ankers, meters ketting en kuilen met lijn stonden niet op mijn verlanglijst, ofwel soms?!
Als we aan boord de champagnefles ontkurken en de tas opengaat, ben ik zielsgelukkig bij het zien van een bolletje oude kaas, een zak drop, een fles Beerenburg, een hele stapel zeilbladen en niet te vergeten; een gigantische berg cd’s! Wat een rijkdom.
‘s-Avonds, terwijl we eten in een spotgoedkoop, typisch Portugees restaurantje – met de gebruikelijke sfeervolle tl-verlichting, plastic stoelen en een oude tv met een scherm vol ruis – praten we bij. We slenteren wat door de stad, maar op maandagavond gebeurt daar echt helemaal niks. Dus lopen we weer de drie kwartier van de stad naar de haven terug en hebben daarna geen slaapmutsje meer nodig.
De dagen daarna is er vrijwel geen wind, maar ongeduldig als we zijn gaan we toch elke ochtend weer het water op. Buiten de pieren zetten we zeil, maar vanwege de duizelingwekkende snelheid van twee knopen worden die al snel weer gestreken. De motor en de stuurautomaat moeten ons maar verder brengen. Hier en daar houden we even gas in, zodat Bas wat zonovergoten vakantiefoto’s kan schieten, en soms is het weer zelfs zo warm dat we om beurten achter de boot aan een lijn in het koude zeewater hangen; heerlijk!
Als er weer eens een zuchtje aan komt zetten, hijsen we de spinnaker, zetten de speakers open en nuttigen ijskoud sap uit een koele bilge. Om beurten liggen we uitgestrekt op de punt, luisterend naar hoe BoB door het zoute water ploegt. Doodvermoeiende conversaties gaan over doorgeven van zonnebrand, opzetten van andere muziek of aanreiken van nog een glaasje vocht.
Na een dag of drie bereiken we een soort waddengebiedje in de buurt van Faro. Meeuwen omringen ons en her en der ligt een drooggevallen plaat te glinsteren in de avondzon. We laten het anker drie meter diep vallen op een modderachtige, zachte zandbodem en al gauw komt de ankerlijn vertrouwenwekkend strak te staan. Zo vast als een huis, de motor gaat uit. Nu is er alleen het zachtjes kabbelen van langsstromend water en het vervagend gekrijs van meeuwen. Gewoon in de kuip zitten en de stilte in je op nemen, terwijl BoB zachtjes ligt te wiegen in de windstilte. Wat een leven. De paradijselijke rust duurt niet lang. We slapen net een uurtje als ik opschrik van een harde ruk aan de boot. Snel steek ik mijn kop uit het luik en merk dat er een gure harde wind is opgestoken. Om ons heen is een pikdonkere nacht, met alleen een paar ondefinieerbare lichtjes van het vasteland verderop en een krachtig vuurtorenlicht dat ritmisch langs zwaait en me steeds verblindt. Volgens mij liggen we nog wel op dezelfde plek en waarschijnlijk heeft de ankerlijn zich net flink strak getrokken, maar vertrouwen doe ik het niet. Met m’n zintuigen op scherp ga ik weer in m’n kooi liggen.
De golven bouwen zich in rap tempo op, en BoB krijgt de smaak van achter het anker heen en weer te racen weer eens goed te pakken, van bakboord naar stuurboord en weer terug. Zuchtend ga ik naar buiten om er wat aan te doen. Ik rommel wat met het roer en experimenteer met een reserveanker dat ik een meter onder de boeg in het water hang. Het helpt maar weinig en we blijven slingeren. Ook Bas is inmiddels wakker als ik bibberend de kajuit binnenkom, en beiden kunnen we niet meer in slaap komen. Elk half uur steek ik voor de zekerheid mijn hoofd even uit het luik om te kijken of alles nog oké is, maar heb daar de wekker eigenlijk niet voor nodig. Als ik na veel woelen, zuchten en staren ook wat gemopper aan de overkant hoor, stel ik voor te gaan kaarten met een glaasje Beerenburg om de spanning een beetje te doorbreken. Maar Bas voelt daar vanwege zijn intussen wat broze maag toch wat minder voor. Liever een zacht muziekje. Al luisterend en soezend komen we de onrustige, ijskoude nacht door.