Heimwee-energie
‘Good morning, sir!’
Het zal toch niet? Ik lig opgevouwen in de voorpunt, in foetushouding, rillend in trainingsbroek met mijn hoofd op de spinnakerzak.
‘Hello?!’ en er wordt nu driftig op het dek geklopt, precies boven mijn hoofd.
‘All right, all right, just a sec!’
Spullen verschuiven, m’n hoofd stoten, benen in de knoop, me uit de voorpunt wringen en vervolgens met m’n tenen net in het ijskoude water op de kajuitvloer belanden. Ik huiver en krab me nog eens op m’n achterhoofd. Buiten straalt de zon van jewelste en het duizelt me als ik me buiten waag. Guernsey, o ja.
‘Would you like to enter the inner port sir, now it’s the right tide!’
‘Well, thanks, but I would like to go to Beaucette Marina. That’s just a couple of miles away…?!’
‘Right, goodbye!’ en voor ik heb kunnen vragen hoe de stroom vandaag buiten zal staan, is de man al verdwenen met havenboot en al.
Half acht is het. Ik ben zo duf als een konijn, maar de rest van de ochtend wegbranden in de benauwde kajuit trekt me ook niet erg. Dan maar een stevige bak oploskoffie en de handen uit de mouwen. De boel moet toch weer op orde worden gebracht na de wilde trip vanuit Frankrijk.
Tegen het middaguur jagen donkere wolken vanuit de verte over het grillige water buiten de havenpieren. BoB trekt plots licht overhellend aan de landvasten en verderop aan de steiger beginnen een paar masten zachtjes te fluiten. Wind! Ik haak de net gedroogde fok aan, hijs me in mijn door de zon verwarmde oliebroek en laat de buitenhaven van St. Peter Port achter me. Een lief ogend stadje, met aardig wat reuring van toeristen en handelaren aan de kade, kleurrijke gebouwen op de achtergrond en naar het lijkt een gezellige binnenhaven.
Waarom wil ik dan naar Beaucette? Eigenlijk alleen omdat Dennis en Sandra erop hamerden dat ik, als ik ooit op Guernsey zou komen, een bezoek zou brengen aan hun oude thuishaven. Ha, lang geleden is dat alweer, die gekke figuren met hun catamaran, feestbeesten. Ik kwam ze in Spanje tegen, voer ze in Portugal definitief voorbij en dat ze nu nog steeds in de Algarve liggen verbaast me ook niks! Maar via de SMS blijven ze beweren dat Beaucette echt een juweeltje is, dus ik ben toch nieuwsgierig.
De wind doet er nog een schepje bovenop, een stevige stortbui raast voor enige seconden over BoB heen en intussen staat er een flinke stroom. Na twee mijlen gestamp, gespetter en geschuim krijg ik de volgende haveningang al in zicht. Tussen een paar rotsblokken dobberen wat oranje boeien. Op een hoog oprijzende rots is een laagje verf geschilderd met een rode en een groene stip aan twee weerskanten. Ik moet de verrekijker nog twee keer scherpstellen: dat is kennelijk de ingang!? Nauwelijks overtuigd dat er echt een vaargeultje tussen de rotsen zal zijn, koers ik er op aan en dan…een overweldigende rust. BoB dobbert in een soort binnenmeertje, vogels op de kant oefenen wat deuntjes en een gelauwerd briesje streelt langs m’n gezicht. Zon en toch beschutting, op zee en toch de zoete geur van bloemen…’Just fine!’
‘All right, if you have any questions? I will be around, okay?’ Ik steek mijn duim op naar de havenmeester op de steiger en begin mijn bootje af te tuigen. Vannacht even goed bijslapen en morgen de boel verkennen.
‘s Morgens slenter ik fluitend over de steiger naar de douche. Om me heen hoor ik ritselende bomen, ergens tikt iemand fanatiek met een hamer en ik snuif de geur op van vers gemaaid gras. Meteen maar even informeren naar de haventarieven. Het lijkt me heerlijk om een weekje op Guernsey te blijven om mezelf voor een laatste maal op te laden voor de pittige reis door het Engelse Kanaal en mijn gedachtes te ordenen, dus een gunstige weekprijs zou me niet verkeerd uitkomen.
Bij elke traptrede naar de deur van het havenkantoor gooi ik toch maar een pond extra op de tarieven die ik in gedachten heb, maar ik ben er niet gerust op. Zo’n verzorgde haven met zulke goede service op zo’n duur eiland kan vast niet goedkoop zijn.
Drie minuten later mompel ik ‘Goodbye,’ trek dezelfde deur zuchtend weer open en laat me door de zwaartekracht naar beneden afvoeren. Zestien pond per nacht! Dit past niet in mijn lowbudgetbestaan.
Een oudere man komt op me aflopen.
‘You’re that friend Dennis keeps calling me about!’
‘Well, yes, could be!’
Het is Harold, een vriend van mijn catamarankameraden. Samen hebben ze in deze haven een nautische club opgericht en nu heeft hij de eer mij te mogen toevoegen aan het ledenbestand. Voor niks! Voor hun begrippen heb ik een bijzondere reis afgelegd. Dennis heeft benadrukt dat ze in Beaucette trots moeten zijn op zeilers als ik.
‘Thanks! But uhm…What is the name of that association? And how do the members recognize each other?’
‘By this burgee, which you must hoist in your mast!’ Hij reikt me een geel vlaggetje aan met rode letters erop.
‘But this burgee says BoB!’
‘That’s exactly the name of our association, and – besides – the big fun your friends from Portugal wanted to share with you!’
Hoe is het mogelijk! Nog voor ik überhaupt deze mensen leerde kennen, bestond er dus al een zeilvereniging met precies dezelfde – afgekorte – naam als die van mijn bootje! Een absoluut bizarre ontmoeting en ik bedank Harold hartelijk. Ondanks de vette knipoog bij dit erelidmaatschap, is het me best wat waard om bij een zeilerscommune te horen.
Harold bestelt nog een paar sandwiches, likt zijn koffielepeltje af en vertelt me met begrijpende blik dat de tarieven in St. Peter Port stukken lager liggen. En als ik de komende dagen meer van het eiland wil zien, kan ik sowieso beter afreizen naar de hoofdstad van het eilandje. Meer musea, winkels, pubs, mensen en mogelijkheden. Nog diezelfde middag zwaai ik hem uit, zet weer koers naar het hoofdstadje van Guernsey en meer aan in de binnenhaven van St. Peter Port. Met aanzwellende trots kijk ik naar het wapperende vlaggetje in de mast. De kroon op een jaar reizen. Ik voel me een koning!
Op Guernsey lijkt de tijd stil te staan en er heerst een ouderwets Engelse kneuterigheid. Rode dubbeldekkers, opgedofte mevrouwen in plooirok en bleke gentlemen met onafscheidelijke stropdas. Er zijn pietepeuterige straatjes, kneuterige groentewinkeltjes en pubs waar de sfeer hangt van Billy Joels ‘The pianoman’. Ik neem plaats aan de bar, bestel een pint en kijk samen met de menigte geobsedeerd naar een pot voetbal op het tv-scherm. Vijf minuten lang observeer ik het juichgedrag om erachter te komen voor welke partij ik moet zijn en lal dan lekker mee.
Ondanks de stank van verschaald bier blijft de zilte geur van de zee nog in mijn neus hangen. Ik ben in gedachten nog steeds in gesprek met de zee. Ik heb daarvoor wel de ruimte nodig en zoek daarom overdag de weidse natuur op die het eiland te bieden heeft. Ik wandel in meerdere dagetappes langs het Cliff Path langs de zuidelijke kustlijn van het eiland, en worstel over rotsen, door bossen en over strandjes. De grens opzoeken tussen de vrijheid van de zee, en de geborgenheid van het land.
Tien maanden reizen – zo veel indrukken heb ik opgedaan en wat is het rustgevend er nu wat over na te kunnen denken. Ik klauter over modderige paadjes, schiet her en der foto’s van het vruchtbare leven dat me omringt en focus me voor de rest op de voortdurende stroom verhalen in mijn hoofd. Want wie ben ik eigenlijk om hier te zijn? Waarom heb ik deze reis gemaakt? Wat gaf de aanstoot om deze droom te gaan leven? Ja, wie ben ik dan?
Tegenligger. Tussen het helmgras door zie ik in de verte een man over hetzelfde paadje mijn richting oplopen, dus ik sla maar een zijpaadje in om niet afgeleid te raken. Ik wil nu even mijzelf ontdekken in gedachten, niet door met anderen erover te spreken. Ja, zou dat het niet zijn? Dat mensen reizen om zichzelf te ontdekken? Andere mensen ontmoeten, de eigen cultuur en rituelen continu tegen het licht houden. Is dat, in alles wat we doen, niet een speurtocht naar de innerlijke ik? Waarom zou ik nu bijvoorbeeld door deze velden struinen?
Nou, het land hier is lekker ruim en overzichtelijk, de lucht is zuiver, er schijnt een fijn zonnetje, ik houd wel wat van beweging en…Dit is dus mijn paradigma, opgebouwd uit normen, waarden en gewoontes. Ik houd dus in ieder geval van buiten zijn, bezig zijn, bewegen, overzicht hebben door alles in de gaten te houden…
Volmaakt tevreden ben ik wel met mijn wereldje, mijn scheepje, mijn vrijheid en de gedachte dat ik maar een piepklein stipje ben op deze omvangrijke aardkloot. Maar wel nog steeds een stipje dat zich bewust is van zijn bestaan, en bovendien een stip met een doel en dat is thuisvaren. Want wat krijg ik nu een enorme zin in Nederland. Als ik een Nederlandse voetballer zie op het tv-scherm in de kroeg, als ik de driekleur zie wapperen in een achterstag, als ik een Nederlandse brochure in de toerist office zie liggen…Thuis! Een vreemde tinteling in de bovenkamer seint door dat het tijd is om te vertrekken. Heimwee-energie begint aan mijn ziel te knabbelen.
Ik kan maar niet wennen aan het verkeer hier. Als ik een paar uur achtereen in de rustige natuur heb rondgedwaald en weer in de bewoonde wereld ben, schrik ik telkens van de plotselinge drukte die op me afkomt. Toch houd ik er ontzettend van. Met mensen praten, heen en weer hollen om wat te regelen, een klusje doen aan de boot, met een makker van de haven op een terras zitten en kletsen over de drukte van dit dagelijkse bestaan…
‘Eigenlijk is het jezelf voortdurend afleiding bieden, terwijl je dat lege, onbekende en rare gevoel probeert te verdringen. Het totale ‘niets’ wat je keer op keer vermijdt, omdat je bang bent dat je daardoor de vertrouwde rationele hersenspinsels achter je laat en puur op gevoel – vanuit het hart – de dingen benadert.’
‘Ja, en bovendien ben je bang dat je vrienden en kennissen je niet begrijpen.’
‘Inderdaad, maar ik begrijp jou volgens mij wel, en daarom bestel ik nu nog een pint voor ons beiden!’
Samen met Martin, een Nederlandse solokameraad uit de haven, zet ik een goed glas bier weg, al filosoferend. Het gevoel de hele wereld stapje bij beetje te ontdekken, jezelf beter te begrijpen, alles aan te kunnen, te kunnen gaan en staan waar ik wil…Wat een geweldig bestaan.
Franse zeezwerverslook
Al bijna een jaar ben ik niet naar de kapper geweest. Zonde van het geld en bovendien leuk om een bos lang haar te hebben. Nu, tegen het einde van de reis, begin ik steeds meer waarde te hechten aan de wilde krullen op mijn kop. Dat ontaardt in absolute ijdelheid als ik ‘s middags een keer voor de spiegel ga zitten en met een spiegelend pannendeksel mijn achterhoofd bezie om te kijken hoe lang het matje in mijn nek al is.
Nog een nieuw fenomeen: de zeebaard. Mannen die kapen zijn mannen met baarden, dus sinds een paar dagen ben ik al mijn stoppels hard aan het sparen voor een nog rauwere look. Het babydons wil nog niet heel erg vlotten, maar ik heb de hoop dat ik bij terugkomst in Nederland er als een ander mens uitzie. Dat mensen zoiets zullen denken als: wat een doorleefde kop!
In de haven merk ik dat mensen anders naar me beginnen te kijken. Terwijl ik nu naar het noorden vaar, zakken zij vaak juist af naar het zuiden om aan een grote reis te beginnen. Mijn versleten kleren die in de kuip te drogen hangen, vluchtig afwassen van een pan spaghettisaus in het zoute water of überhaupt mijn vergane zeilpak waarin ik over de steigers loop: het trekt aandacht. Is het nou mijn uitstraling, toch het kleine bootje van me dat opzien baart of misschien herinneren ze zich een artikel laatst in een zeiltijdschrift?
Hoe dan ook, plots zie ik de mogelijkheden groeien. Was ik vroeger degene die soms als een moederloos zieltje aan boord werd gevraagd, nu loop ik zelf bij de mensen langs en vraag wat hun plannen zijn.
‘Naar het zuiden…Maar we weten nog niet precies waarheen. Ben jij eh…al voorbij La Coruña geweest?!’
‘Jazeker, heel uitvoerig. Ik ken de hele Spaanse kust!’
‘Tjeuh, dan moet je wel heel wat beleefd hebben! Ben benieuwd naar je verhalen. Kan je ons misschien niet wat tips geven?’
‘Tuurlijk, is prima! Maar ik had wel die Engelsman verderop beloofd een borreltje te komen halen en hem te helpen met…’
‘O, maar dan blijf je toch daarna bij ons eten?’
‘Leuk! Ennuh…misschien een gekke vraag, maar kan ik wat garen lenen? Ik wil m’n vlag een beetje fatsoeneren.
‘O nee, natuurlijk joh! Heb je niet nog iets anders nodig? Heb je wel genoeg brood aan boord?’
Op weg naar de Engelsman raak ik in gesprek met de eigenaar van een glimmend prachtschip. Dan komt de havenmeester langs.
‘Ahhh, sir! Ai woeld like tooo aazk you toooo…eh…harbour dues?’
De glimmende schipper valt in de rede: ‘What do you think! This guy here sailed all around the world. You ask him to pay harbour dues?! Aren’t you honoured to have him in here!’
‘Owww yezzz, of corrrs, ai ammmm zorrry!’
Ik sta er wat beschaamd bij te kijken, maar vind het ook wel grappig. Laat ik nu maar even lekker van de situatie genieten, de volgende keer dat ik hier weer langskom zal ik braaf mijn geld neerleggen.
Op de dag van vertrek bunker ik een flinke plons accijnsvrije benzine. Dan laat ik me met de oostwaarts trekkende stroom mee naar buiten voeren en trim het ballonzeil om BoB met wat vermogen door de nog wat knobbelige zee te loodsen. Het is weekend, en ineens zit de halve havenkom op het water en klotsen we allemaal naast elkaar gepositioneerd de open zee op. Een enkeling waagt zich net als ik naar Noordwest-Frankrijk, de rest keert alweer om en vermaakt zich een dagje scharrelend langs de kust.
Ik ben weer alleen en staar over de gigantische plas voor me. Voor de boeg is in de verte een streepje Bretagne te ontwaren, om me heen is het een groot blauw paradijs en op de achtergrond lost Guernsey, na een week plezierig verblijf, nu steeds verder op in de horizon. Een blok kraakt, de knisperende spinnaker rommelt wat en binnen in de kajuit rolt ergens een conservenblik heen en weer op het ritme van de golven. Ik stel de stuurautomaat in op de juiste kompaskoers, ga op het voordek zitten en luister naar het geruis van zeewater bij de boeg. Het lijkt alsof BoB telkens op de golftop even ademhaalt en daarbij de neus optrekt, om zich dan in de volgende golf te boren.
Het ritme van de zee. Misschien ook wel het ritme van het leven. Je krabbelt af en toe naar hogere hoogtes om overzicht te zoeken, dan weet je weer wat je doel is en kan je je met volle passie in een volgend avontuur storten. Windstilte is daarin zo’n fase dat er niets wezenlijks lijkt te veranderen, terwijl een storm je overvalt door een aaneenrijging van extremen. En toch is het zo vaak kalm. Als je niet plots van je koers afwijkt en goed de horizon aftuurt, kan je de toekomst vaak heel aardig inschatten.
De wind is duidelijk afgezwakt. Ik begin te hoofdrekenen. De motor erbij aanzetten is wel zo verstandig, wil ik over twee uur hier niet weggespoeld worden. Er doen vele rampverhalen de ronde over de beruchte Race of Alderney, en keer op keer is de conclusie dat de bemanning van het schip in nood zich verkeek op de hier heersende natuurkrachten. Omdat het Engelse Kanaal een soort van trechter vormt die uitmondt in de Atlantische Oceaan en de Race of Alderney zich in de buitenbocht bevindt, worden hier soms stroomsterktes van wel tien knopen gemeten. Dat staat gelijk aan zo’n achttien kilometer per uur, terwijl mijn bootje al moeite heeft om boven wandelsnelheid uit te komen!
Ik pomp met het knijpballetje wat benzine in de leiding, draai de beluchting open en geef het startkoord een zwieper. Met de combi van wind- en motorkracht kan BoB de steeds sterker tegenstaande stroom mooi doodvaren, en blijft er bovendien genoeg voorwaartse kracht over om uiteindelijk voor het donker de haven van Cherbourg te bereiken.
‘Bonsoir, je suis la!’
Vlak voor de haveningang ligt een zeilboot onder Nederlandse vlag voor anker, en als ik dichterbij zeil blijkt het Martin te zijn, waarmee ik op Guernsey deze week meermalen een glas heb geheven. Hij boeit me, die schilder, fotograaf, filosoof en bovenal levensgenieter. Vooral omdat hij zo ontzettend zweverig en sloom is, totaal anders is dan ik mezelf zie, intrigeert hij me.
‘Martin!’ roep ik. BoB dobbert langs zijn boot.
Traag en verdwaasd verschijnt hij op zijn dek, seint me om te keren en zegt vervolgens: ‘Je bent een uur te laat voor het eten! Maar kom snel langszij en maak vast, dan schep ik alvast op.’
Geen havengeld vanavond én er er wordt voor me gekookt! Ik trek het zeil naar beneden en wrik BoB fluitend naar zijn boot. Die avond zitten we in de kuip. Martin praat over de sterren boven ons en hij vertelt me ook het een en ander over zijn katholieke geloofsovertuiging.
‘Ben jij van huis uit eigenlijk gelovig opgevoed, Ewoud?’
‘Mijn ouders hebben me ingeprent dat ik in mezelf moet geloven – nee, ik ben niet religieus opgevoed. Er zit in mij eerder een vleugje Spinoza, denk ik. Iedereen moet absoluut denken, doen en laten wat hij of zij wil, maar we moeten elkaar naar mijn idee desondanks wel kunnen blijven begrijpen. Er zijn zoveel dingen waarin we overeenkomen en wat ons verbindt.’
‘Jaja…’
‘Cliché?’
‘Nee, simpelweg een boeiende kijk op ons bestaan in dit universum.’
‘s-Ochtends zit ik erover te denken om alsnog de haven in te gaan om verse voorraden in te slaan, maar Martin heeft gehoord dat het weerbericht vandaag best gunstig is. Tsja, en waarom dan langer wachten? Elke mijl dichter bij huis is vanaf nu meegenomen. Langs de Noord–Franse kust heb ik wel eens eerder gevaren en het gebied heeft me nooit echt getrokken. Van een haven als Cherbourg heb ik een indruk overgehouden als een tikkeltje grauw, druk en toch saai. De kustlijn in het Kanaal is vaak verpest door de industrie, en tussen die oliedampen heb ik weinig te zoeken. Bovendien voel ik weer wat heimwee opborrelen, dus het lijkt me ook wel prima om weg te gaan.
Er staat amper wind, dus snel ik toch nog even de haven in om daar het laatste weerkaartje en weerbericht te zien. Zuidwest, krachtje twee tot drie. Later op de dag kans op tijdelijke windstiltes. Niet optimaal, maar in dit geval ben ik niet vies van een gokje.
Net als om een uur of zeven ‘s-avonds de stroom tegen gaat staan, valt ook de wind weg. Ik bevind me midden in de Baie du Seine en het is nog wel aardig wat mijltjes varen naar Fécamp. Balen. Om toch vooruit te blijven gaan zet ik de motor bij. De wind komt vast wel terug voor de benzinevoorraad op is en de stroom zal ook ooit weer keren.
‘Mañana mañana!’ Zo was het toch?
Tot elf uur blijf ik optimistisch maar begin daarna toch te twijfelen. De zee is zo glad als een spiegel en de stroom zorgt ervoor dat ik per uur maar anderhalve mijl voortgang in de kaart mag plotten. Op zich is dat niet zo’n probleem, want ik heb nog genoeg eten en drinken voor een week en kan dus best een tijdje op wind wachten. Maar wat als ik straks stuurloos voor een tanker lig, zonder verlichting en werkende marifoon omdat ook de accu’s leeg zijn?! Niet te veel aan denken. Als ik me zo loop te verbijten op een tiende mijl ben ik na middernacht al niets meer waard en val geheid in slaap. Wie dan leeft, wie dan zorgt.
Als om twee uur ‘s nachts de stroom nog niet is gekeerd en het met de scheepvaart steeds drukker wordt, krijg ik het ondanks de frisse nacht toch flink benauwd. En al helemaal als plots de buitenboordmotor vastloopt. Shit! En toch zit er nog voldoende brandstof in de tank. Ik sleur meteen de spinnaker omhoog in de hoop op een beetje snelheid en ga dan als de wiederweerga naar binnen om gereedschap te halen voordat de drie containerschepen in de verte me op de hielen gaan zitten.
‘Stress. Rustig nadenken. Waarom pak je gereedschap?’
‘Omdat je aan de motor wilt sleutelen.’
‘Juist. En wat voor gereedschap heb je dan nodig?’
‘Ja, weet ik veel?!’
‘Nou, haal dan eerst die kap eraf, kijk naar het geheel en zoek desnoods de handleiding.’
‘O ja.’
‘Precies, je kan het best.’
Uit een spoedcursus motoronderhoud heb ik ooit overgehouden dat ik best eens vervuilde brandstof kan hebben en dan de bougies moet verschonen. Gelukkig weet ik dat er twee nieuwe bougies klaar liggen. Razendsnel is de kuip omgebouwd tot werkplaats. Met een lamp op m’n hoofd en een Maglite in de mond kan ik net genoeg zien. Ik doe wat ik moet doen en trek daarna verwachtingsvol aan het startkoord.
Niets. Een korte blik achterom. Ik zie een setje lichten naderen, een rood en een wit, recht op BoB af. Ik grijp de marifoon alvast, schijn een keer met de zaklamp naar het stuurhuis van de schuit en kijk of de boot al van de koers afwijkt. Nee dus, nog een keer trekken dan maar.
‘Yes!’ Nu doet de motor het wel! Ik draai de gashandel open en kom ruim op tijd uit bij de drukke scheepvaart. Als ik dit jaar wat meer interesse in de motor had getoond, zou me dat zojuist absoluut een spannend kwartiertje hebben bespaard.
De volgende uren blijven spannend. Ik kom tot de conclusie dat de benzine van Guernsey waarschijnlijk licht vervuild is, want ik merk dat de motor blijft haperen. Dan maar een scheut extra motorolie in de brandstoftank. Toch nog een keer de voorraad doornemen; pakweg een kwart tank is nu over, wat inhoudt dat ik nog een krappe twee uur vooruit kan. Niet genoeg! Of neemt de snelheid nu toch toe?
Ja, het tij kentert. Gelukkig. Ik doe de motor uit en probeer wat te zeilen. Het stelt niet al te veel voor, maar tergend traag begint de stroom mee te lopen en langzaam maar zeker komt Fécamp dichterbij. Nu de spanning eraf is, word ik ook wat minder alert. Knikkebollend in de kuip denk ik aan m’n Hollandse vrienden die zich lekker nog een keer omkeren. Ik zie mezelf al liggen onder warme dekens in een droog, zacht bed…Opletten! Ik schrik op, kijk om me heen en pak maar even de kookwekker. In slaap vallen vrijwel naast de rotskust is niet slim, dus dan maar een paar power naps van maximaal een minuut of zeven.
Het is nu half zes. De wind zakt weer in als een pudding. Torren maar weer, dat is de enige optie, want zo dicht bij de kant word ik nu haast weggespoeld zonder stuwing. Weer anderhalf uur vectorvaren richting de havenkom. Af en toe doe ik de bakskist open en voel ik hoe zwaar de tank nog weegt.
‘Minder gas? Ja, maar straks is de stroom weer tegen en heb je dit voor niks gedaan. Nu profiteren; doorzetten!’
‘Ik word gek zo! Dat verdomde Kanaal, ben je bijna thuis en krijg je dit gezeik! Waar is die fucking wind?!’
Nagelbijtend leg ik ten einde raad het anker maar klaar. Stel nou dat ik de haven niet haal, dan kan ik nog wel voor anker wachten op gunstig getij en betere wind. Tot mijn opluchting zie ik de dieptemeter al teruglopen tot een geschikte diepte om te ankeren!
Als het wat lichter wordt, zie ik pal vooruit tussen wat flarden mist door de witte rotskust. Ik knijp me in m’n vel om wakker te blijven, en ik besef weer even dat ik niet in een vervelende droom zit, maar dat BoB echt opzij glijdt op de stroom in plaats van de haveningang in te duiken. Kom op man, actie!
Stenen, brekende golven, dukdalven en een rondzwaaiend vuurtorenlicht. Onder het motto ‘alles of niets!’ geef ik BoB volle kracht vooruit. Pas als ik binnen de pieren ben, beginnen mijn benen wat minder te trillen. Het is zeven uur ‘s-ochtends en ik verlang ontzettend naar een paar uur slaap.
Amper aangelegd legt de motor zichzelf het zwijgen op. De tank is leeg. Dit moet ik nooit meer zo doen. Prima dat ik snel naar huis wil, maar voor deze oversteek was er absoluut te weinig wind en bovendien had ik meer brandstof in moeten slaan. De laatste loodjes wegen inderdaad het zwaarst.
Ik blijf nog even een dag in Fécamp om brood, melk en fruit te kopen. Het zal er vast alles mee te maken hebben dat ik zelfs het Wilhelmus neurie, maar ik ben ineens absoluut niet meer geïnteresseerd in de Fransen. Pleinen, standbeelden, kerken en theaters, het kan me allemaal gestolen worden. Wat zijn die mensen hier ook plotsklaps klein. Waarom moeten ze zo slissen en kunnen niet gewoon praten? Iedereen is zo gehaast en zakelijk. Laten we het er maar op houden dat ik letterlijk reismoe ben. Voor nieuwe brandstof moet ik helemaal aan de andere kant van de stad zijn en dat zeulen in de brandende zon verpest mijn humeur.
De dag erop is het ‘s-ochtends voor zonsopgang weer prime time. De stroom begint net mee te lopen en zo kom ik een lekker eind op weg. Met volle tanks waag ik me weer op de scheepvaartsnelweg, maar ik hoef de brandstofbuffer amper aan te spreken. Een kalm briesje steekt op en met wat geduld kan ik zelfs onder zeil in de haven van Dieppe aanmeren. Een beetje uitdaging verbreekt weer eens het eentonige ritme.
Dieppe lijkt net een donkerbruin monster en de grote, lelijke gele ferries die af en aan varen ogen als spookschepen. Jankende katten en een allesoverheersende rioollucht completeren het geheel. Ik voel me plots intens eenzaam, en begin geschrokken het nummer ‘Naar huis’ van Acda en de Munnik mee te neuriën. De komende dagen dat ik er nog even helemaal alleen voorsta, grijnzen me opeens aan. Gek, ik had al dat getob toch allang achter me gelaten? Nou zeg, waarom zielig doen? Je bent toch bijna thuis, man!
Als ik nu – naar laatste schattingen – over zo’n week of twee thuis ben, kan ik maar beter aan de slag met het regelen van m’n aankomstfeest! Daar fantaseer ik al maanden over en heb alles al tot in detail doordacht. Met mijn vingers vliegend over het toetsenbord van het computertje flans ik een uitnodiging voor familie en vrienden in elkaar. Ik regel een trailer voor BoB, kom met de havenmeesters van mijn thuishaven Den Oever overeen dat mijn bootje op vrijdag over veertien dagen eruit gehesen kan worden en vraag een kennis of ik een partytent kan lenen. Vuurkorven erbij, muziek, zeekaarten, omringd door de mensen die me het meest zeggen…Het gaat een knalfeest worden!
De volgende morgen weer business as usual. Hoewel, ik vaar een onaangekondigd mistveld binnen. Zicht nul komma nul, maar de wind blijft wel doorstaan en een tweetal uren later vaar ik weer de ruimte tegemoet. Het voelt goed zolang we voortgang boeken, en het maakt me niet eens zozeer uit op welke manier. Als het maar opschiet. Ik raak onverschilliger.
Tot laat in de avond zeil ik door met een almaar aantrekkende wind. Steeds harder moet ik aan de helmstok sleuren, en steeds sneller surft BoB van de golftoppen af. Alles gaat erom die afstand tot het einddoel te overbruggen, voor mijn gevoel haast ik mijn hart achterna. Cap Griz-Nes verschijnt aan de horizon en ik schakel de marifoon in. Afgestemd op het goede kanaal krijg ik een heleboel ruis door, maar vang toch ook delen van een weersvoorspelling op. Vannacht zuidwest acht?!
Voorbij de kaap kan ik flink afvallen en in plaats van te reven hijs ik snel de spinnaker. Ik kan nu het nog licht is maar beter tempo maken, dan hoef ik in het donker minder af te leggen en kan ik desnoods onder enkel grootzeil de haven van Duinkerken in. Adrenaline giert door m’n lijf als het ballonzeil met een knal vol komt te staan. De mast kraakt en BoB spuit er flink op een oor vandoor. Concentreren en doorgaan zolang het kan. Een terloopse blik op het kustlandschap. Weg rots- en heuvelachtige kust, welkom in het vlakke laagland. Kijk, we komen er wel!
De schemering valt in en het wordt flink kouder. Toch maar de spi naar beneden, dan kan ik daarna ook nog even rustig binnen een fleecetrui pakken. Rond middernacht steekt in de verte de lichtvervuiling van Duinkerken tegen de hemel af, terwijl ik nauwlettend de verscheidene vaargeulen tussen de zandbanken volg. De wind doet er nog een schepje bovenop, en onder genua lopen we al net zo hard als daarnet bij het ronden van de kaap. Langzaam maar zeker komt BoB dichter bij de havenkom en ik merk dat ik uitgeput begin te raken. Ik zing maar wat, stamp wat met mijn voeten en gooi een plens water over m’n gezicht. Ik mis cola om me door dit dode punt in de nacht heen te helpen. Vergeten te kopen; dom.
Eindelijk de haveningang in het vizier. Enthousiast stuur ik BoB meteen bij de eerste mogelijkheid de haven binnen omdat de lichtjes wel goed lijken te zijn. Was het nou vier aan twee uit?! Staan rood en groen nu verkeerd om op die kaart? Hè, waarom verleent die boot me geen voorrang? En hoe kan het dat de diepte plots afloopt? Ik blijf nog een minuutje rond turen, vaar voorzichtig verder naar binnen maar het voelt hier absoluut niet goed.
BoB door de wind, bijliggen en snel spoed ik me naar binnen om nogmaals op de kaart te kijken. Waarom kan ik hier van de omgeving niets op het papier herkennen? Dan maar coördinaten controleren…’Nee hè, sukkel!’
Er zijn verdorie twee ingangen, en die waar BoB nu in dobbert is voor vrachtschepen en bovendien ten strengste verboden voor zeiljachten! Met een deuk in m’n zelfvertrouwen en een misselijk gevoel vaar ik bevend terug naar buiten, de open zee weer op, tegen wind en stroom in. Pas nu de nog steeds harde wind recht op de kop komt, merk ik dat het echt loeit. Zonder ook maar enig zelfmedelijden neem ik de genua weg, sla een stormfok aan, trim het grootzeil met een eerste rif strak en ploeg motorzeilend zo snel mogelijk weer naar buiten. Loser! Ik mag dan wel wat mijlen gevaren hebben, maar ik moet nu niet gemakzuchtig naast m’n schoenen gaan lopen.
De laatste tien mijl zit ik terecht op de blaren; de stroom staat nu tegen en het begint enorm te regenen. Drie uur later vindt BoB een plaatsje in de drukke passantenhaven. Ik ben gesloopt.
Een dagje bijtanken kan geen kwaad. Het waait dat het rookt. Ik lig gerieflijk aan vele landvasten in de haven terwijl een koufront het laatste stukje Franse kustlijn te grazen neemt. Ver na het middaguur heb ik genoeg wilskracht verzameld om op stap te gaan. Het stadscentrum is een eeuwigheid weg, het regent pijpenstelen, maar ik heb geen keus. Er is geen kruimel brood meer aan boord en bovendien raak ik murw van het verkrampte zitten en afwachten binnen het veilige huidje van BoB. De laatste dagen lijk ik meer afstand van ‘mijn bootje’ te nemen. We beginnen uit elkaar te groeien, of – beter gezegd – ik begin naar een andere fase toe te leven.
Een rondje internetten op de terugweg. Ik breek een homp van het verse stokbrood af en neem de sites met meteo-informatie door. Daarna even de Nederlandse actualiteiten bekijken, altijd leuk. Een Belg heeft premier Balkenende spottend Harry Potter genoemd en politiek Den Haag schijnt volledig overhoop te liggen. Nee maar!
‘Ja! ‘t Wor weleehh drukkah boel dahr op ut water hè, met al die taaankers? Mar als je om Spaaanjuh hienkomm moet dit ja oek noch wahl lukkunèèh? Daaaagg!’
Een behulpzame Belg heeft me zojuist nog wat routeadviezen voor bij de Belgische kust gegeven. Ik worstel wat met de vertaling van zijn wel erg Vlaamse tongval, maar hij heeft BoB al afgeduwd en ik vind het ook wel prima. Negen uur en we gaan.
Buiten zie ik alleen maar donkere luchten. Een opgeklopte zee brult me om de oren en het eerste vleugje tij geeft me een dikke zet in de rug. Er is geen weg meer terug. M’n hart bonkt in m’n keel, want het blaast windkracht zes en in combinatie met de golven en de drukke scheepvaart moet ik solo alles bijzetten om overeind te blijven.
‘En toch ga je het doen…’
Behendig sluip ik over het dek en knoop de spi vast, om die dan met een gevoel alsof ik voor de eerste keer van de hoge springplank het water in plons met één grote zwieper aan de val omhoog te trekken. ‘Whaaaaaah!’ Dit zijn pas mijlen!
Acht uur lang met boevenoogjes rondturen, een gemiddelde van boven de zes knopen, overal tonnen, zandplaten, schepen, geschal van Belgische radiozenders uit de kajuit en een hart dat steeds sneller bonkt. Ik ruik de winst al.
‘Waarom nog België aandoen?’
Ik kan het niet laten, passeer Blankenberge met het idee mijn jongensdroom nu helemaal waar te maken. Vannacht nog in Scheveningen.
Niemand die het zal geloven. ‘Ha!’
Het is vermoeiend om zo geconcentreerd te surfen en in de gaten te houden of alles heel blijft. Maar dat maakt allemaal niet uit. ‘We zijn er bijna…’ zing ik, brul ik.
Als de wind nog meer in kracht toeneemt besluit ik de spi eraf te halen. Net op tijd! Ik kom erachter dat de val tot op de draad is afgesleten en dat de schijf uit de mast getrokken is. Mazzel, dit had tot grote problemen kunnen leiden.
Rond vijven verschijnt Nederland in de ether en een paar uur later doemt de watertoren van Domburg op uit de nevel. Ondertussen zingt Coldplay ‘If you see it then you’ll understand…’ en ik kan alleen maar brullen. Schreeuwen, dansen. NEDERLAND! Na elf maanden terug in Nederland! Ik ga in m’n eentje los als een dolle. Heb tranen in mijn ogen en kijk naar het eerste stukje vaderland in bijna een jaar tijd.
Als het donker wordt en de drukbevaren Maasgeul – de aanloopgeul voor scheepvaart van en naar Rotterdam – in zicht komt, zet ik het driekleurenlicht aan. En nog een keer. En nog eens…Waarom doet-ie het niet? Waarom nou juist vandaag? Op dit moment? Ik meet de stroomdraad op het dek door en kom tot de conclusie dat het lampje kapot is.
‘Merde!’ Onmogelijk momenteel. En er is geen sprake van stoppen. Ik heb geen kaarten van de Zeeuwse kust, heb daar ook nooit eerder gevaren en bovendien is het lagerwal. Terugvaren tegen de wind in naar Zeebrugge lijkt me niet al te plezant, wachten tot dageraad al helemaal niet.
Dus dan maar gewoon door. BoB moet het doen met een wit heklicht en stoomlicht – wat eigenlijk niet is toegestaan – en hopelijk is het vannacht niet al te druk bij de ingang van industrieel Europa. Zo rond tweeën roep ik de verkeerscentrale op via mijn draagbare marifoon. Vol gas prik ik daarna tussen twee reusachtige tankers door en hoor intussen gemopper van een van de kapiteins dat ‘dat kleine schuitje’ helemaal geen goede verlichting voert. Ik heb niks gehoord, zet de marifoon uit en zet door. Vijf uur ‘s-ochtends zeilt BoB onder vol tuig met een onderhand sterk afgenomen noordwester tussen de lange pieren van Scheveningen door naar binnen. Een groepje meeuwen cirkelt om BoB heen, ik ruik een soort bekende ochtenddauw, zie de straatklinkers op de kant glimmen en spel de naam van een viskraam op de kant. Mijn onderlip trilt. Niemand die hiervan weet, alleen ikzelf vier een feestje. Thuis, ik heb het verdomme gedaan!
Veel sneller dan verwacht dus zet ik voet op Nederlandse bodem. De wind blijft een paar dagen wat uit het noorden sukkelen en ik vermaak me perfect met het ontvangen van nieuwsgierig bezoek en het genieten van rijkdommen als krentenbollen, karnemelk en natuurlijk niet te vergeten de onvolprezen pindakaas met nootjes. Als de wind eindelijk weer wat draait, zeil ik via IJmuiden verder naar Den Helder. De brandstoftank is bijna leeg en ik wil hem ook niet meer vullen. Deze laatste reis naar Den Oever is een eerbetoon aan BoB, en dus moet er gezeild worden.
Nooit eerder heb ik zo stilgestaan bij de mooie duinkust onderweg. Bijna vergeet ik dat ik mijn woonplaats Bergen passeer. Alles is zo vertrouwd – en toch ziet het er anders uit. Op zee blijf ik lustig foeteren op de weer danig variabele wind, en op de scheepvaart die nou net mijn koers kruist zodat ik weer uit moet wijken. Toch wil ik dit voor geen prijs missen en daarom heb ik m’n familie laten weten dat ik de laatste mijlen alleen wil maken.
Het Marsdiep – de zuidwestelijke ingang tot het waddengebied. Even heb ik een brok in de keel als ik in de verte contouren van m’n thuishaven ontwaar. ‘Waarom ga je dan niet meteen naar huis?’ krijg ik continu op land en aan de telefoon te horen. Gewoon niet. Tot donderdagavond heb ik de tijd om te genieten en waarom zou ik dan nu al naar huis moeten?!
Nog een laatste uitstapje naar Texel. Als ik Den Helder uitvaar wordt BoB nog bijna gekraakt door een onoplettende zeilbootbemanning, die me met hun stalen schip volledig over het hoofd ziet. Verontschuldigingen kunnen er bij de stoere heren helaas niet vanaf, maar ik laat mijn dag er niet door verpesten.
Ik maak een ritje met een gehuurde fiets over ons grootste Waddeneiland, en straal bij het zien van blatende schapen, wuivend glanzend helmgras, sappige groene weilanden en gelukkige mensen. Het leven is mooi.
De laatste tocht. Om twee uur ‘s middags kruis ik naar buiten, maar ik ben te vroeg. De stroom is nog zo sterk dat ik het tij in de stevig spoelende Texelstroom amper dood kan varen. Ik kom niet weg! Na enkele pogingen is de lol eraf en slinger ik het anker overboord, wacht in nogal ongemakkelijke deining tot de stroom keert en waag daarna nog een poging. Nu lukt het wel. BoB en ik beginnen aan onze voorlopig laatste tocht samen.
Eigenlijk heb ik veel te veel zeil staan. Ik zit te sleuren aan de helmstok. Naar voren om te reven durf ik niet, bang dat ik buiten de tonnen raak en met dit afgaand tij op een zandbank loop. Ik ril in m’n flodderige kleren, maar m’n zeilpak ligt buiten handbereik. Het deert me ook niet. Ik wil niets anders op dit moment dan buiten zijn, mijn beest naar huis leiden en nog eenmaal dit pioniersgevoel ervaren.
Half zeven lig ik voor de sluis. We zijn nu wel heel dichtbij…! Even een belletje aan het ontvangstcomité en daarna gaat speciaal voor BoB de massieve afsluitdijkbrug open. In de verte zie ik mijn moeder, m’n zus en een vriend op de sluis staan. Ik zet het gas vol open en blijf naar ze zwaaien. Als BoB in de sluis ligt praat ik honderduit tegen ze. Wat een moment; in de Stevinsluizen! Wat heb ik naar deze dag verlangd!
In de haven van Den Oever maak ik met kleren en al een vreugdeplons in het water. Weer aan boord geklauterd spuit ik een laag champagne over BoB heen en ga daarna het kajuitje in om iets droogs aan te trekken. Er zit al een album van de Kinks in de cd-speler en treffender dan hun eerste songtekst ‘Got a feelin’ inside, can’t explain!’ kan het absoluut niet.
‘s-Avonds, na een stevige maaltijd en een goede slok in de lokale havenkroeg, tuig ik in m’n eentje BoB af. Langzaam zie ik mijn wereldschip weer veranderen in een onschuldig plassenzeilertje. Een dikke baard aan de romp, een dek dat onder de modder zit, overal doorgesleten vallen en schoten en een ratjetoe aan stootkussens.
Even een wandelingetje door de haven. Een blik werpen over de dijk, lopen langs de op het droge gestalde schepen, fantaseren over m’n droomschip, in gedachten verzonken terugsjokken naar BoB en…
‘Hè?! Iemand naast m’n bootje!’ Op de steiger staat een man met opgeheven kin, glimmende bootschoenen en een minachtende blik mijn zeeschuimer te bekijken. Geamuseerd kom ik op hem aflopen, klim aan boord en pak een spons om de laatste druppels zout van de reis uit de kajuit te halen.
Een afkeurend geluid vanaf de steiger en ik zie alleen nog een hoofdschuddende schim in het avondlicht verdwijnen. Hij moest eens weten!
Vrijdagmorgen. We zetten BoB op de trailer. Nog even controleren of alles goed zit vastgesnoerd en dan klim ik in de auto. Pieter kijkt vanachter het stuur opzij. ‘Ik geloof dat we kunnen.’
Met het gevoel alsof we een tijdbom moeten vervoeren, kijk ik de eerste minuten wanhopig in de zijspiegel of BoB nog wel meereist. Als ik het genoeg vertrouw, laat ik me in de leren stoel wegzakken.
De Hoeverweg. De laatste kilometers asfalt die ons scheiden van thuis. Precies op de kruising waar ik ooit aangereden ben, mijn been brak en vervolgens mijn financiën voor deze zeil-droom veiligstelde, komt nu ‘Holiday in Spain’ van de Counting Crows uit de radiospeakers zetten.
De heuvel over, tweede huis links…Ja! Mama, Lien, Just, Steven…Vrienden, familie; ze staan klaar om de buit binnen te halen.
Ik snijd taart aan, vul glazen, drink, eet, lach, klets, beleef, geniet. Ik ben gelukkig. Als de eerste zonnestralen zich aan de horizon melden, kruip ik voor de allerlaatste keer aan boord. We zijn thuis.