7

Het Spaanse staartje

Met Formentera zie ik ook buureiland Ibiza achter de horizon verdwijnen. De wind doet er definitief een schepje bovenop, vanuit het noordoosten en dat betekent aan de wind ploegen. BoB maakt hevige klappen op de rommelige zee en doet daarbij enkele dappere pogingen om te gaan zweven. Alles rammelt, schudt en kraakt en ik geniet. Het onderweg zijn en opnieuw de uitdaging aangaan om de reis tot een goed einde te brengen maakt me strijdlustig en scherp.

Het begint nog harder te blazen. Of was het toch alleen een vlaagje? Maar dat dacht ik de vorige vier keren ook! Toch nog maar een keer naar voren gaan om het voorzeil te wisselen? Wel beter eigenlijk…

Hoewel het dek maar een luttele drie metertjes groot is, betekent naar voren gaan psychologisch toch altijd een enorme stap. De kuip is veilig, terwijl ik op dek maar één misstap hoef te maken om letterlijk de boot te missen. Ik heb zo langzamerhand veel routine in het zeil wisselen gekregen en lijn me altijd aan als ik naar voren ga, maar toch moet ik telkens even mezelf overwinnen, geloven dat ik het kan en precies weet wat ik moet doen. Als ik na de klus weer zit te sturen, voelt BoB al meteen veel beter aan.

‘Had je eerder moeten doen, sukkel!’ foeter ik op mezelf.

 

Het is nu donker. Ik rits mijn jas helemaal dicht en neem een slok cola. Prima spul is dat: een berg caféïne om wakker te blijven en een schep suiker voor de energie. Achter me zie ik donkergele luchten; de lichtvervuiling van Ibiza. Voor me in de verte een rood en wit stipje vlak bij elkaar, vermoedelijk een vrachtschip, van bakboord gezien. Verder is het pikkedonker, er is geen maan en de lucht lijkt zwaar bewolkt.

Het wordt kouder, en meer dan het licht van mijn toplichtje en de witte branding van golfkoppen om me heen kan ik niet onderscheiden. Het begint te regenen. Eerst een paar druppels, maar geleidelijk aan begint het veel weg te krijgen van een regelrechte waterval. Ijskoud water stroomt over BoB’s dek en over mijn gezicht. De kraag van m’n jas zit kennelijk niet goed dicht, want even later voel ik een ijskoude straal langs mijn rug lopen, terwijl ik in reflex mijn rugspieren aanspan. Moed erin houden, zingen. ‘Het regent zonnestralen!’ schreeuw ik een songtekst van Acda en de Munnik uit mijn hoofd, om daarmee voor even boven de rommelende golven, de fluitende wind en de kletterende regen uit te komen. Kortstondig hoor ik alleen mezelf brullen en stop geschrokken. De zoute ruis en gierende wind keren weer terug en ik kruip in het hoekje van de kuip. Ik voel me nietig in deze donkere eindeloosheid.

Het is rond middernacht en ik raak moe. Tijd voor een hazenslaapje. Nog een laatste blik over de horizon, in de zeilen en op het kompas en dan naar binnen. Automatisch grijp ik achter de rugleuning van de bank om mijn telefoon – die als wekker dient – te pakken. Of beter: opvissen want ik grijp in een laag zout water en als ik het mobieltje beet heb, stroomt er water uit. Ik baal stevig; ze beweren dan wel dat de verdrinkingsdood mooi is, maar dit apparaat was een langer leven gegund dan slechts drie operationele maanden…

Ik inventariseer waar een mogelijk geniepig lekje zou kunnen zitten, welke spullen nat zijn en wat er nog te redden valt. Daarna mag ik er van mezelf niet te veel meer aan te denken. Gedane zaken nemen geen keer en er is geen man over boord. Eerst maar even deze nacht doorkomen. Na een tweetal korte rustperiodes helt BoB toch weer te veel over en steek ik een extra rif in het grootzeil. Daarna liggen achtereenvolgens twee vrachtschepen precies op ramkoers, en ik moet overstag om uit te wijken. De tweede keer denk ik slim te zijn en kruip nog wat dichter naar het vrachtschip om zo weinig mogelijk om te hoeven varen. Tevreden hoor ik zijn zware, monotone motoren even later met gepaste ruimte voorbij schuiven. Jaloers kijk ik naar het rustig wiegende reusachtige schip dat zich niks lijkt aan te trekken van de knobbelige zee en serene rust uitstraalt.

Verblind door zijn felle deklichten lig ik wat in de luwte van zijn kielzog te dobberen als de wind plotseling weer vat op me krijgt en tegelijkertijd ineens de hekgolven van de stalen reus voorbij komen zetten. Een monstergolf duikt over de nog te trage BoB heen, honderden liters water storten zich over de boot en plots blaast m’n automatische zwemvest zich op. Ik schrik me het apelazarus, want het voelt alsof mijn bovenlichaam door vier mensen verschillende kanten opgetrokken wordt. Ik laat het zwemvest weer leeglopen en ga moegestreden en tot op het bot verkleumd in de kuip zitten. Mooi is dat. De wind weet nog steeds niet van ophouden, de stuurautomaat raakt de weg telkens kwijt en ten einde raad besluit ik maar met de hand te sturen. De uren kruipen voorbij, net als de mijlen.

Het wordt geleidelijk aan licht en plots is het windstil. Mij te rustig, ik vertrouw het niet. Heen en weer geslingerd op de chaotische zee kijk ik gespannen om me heen. Er hangt iets in de lucht. Snel duik ik de vochtige kajuit in, ga op een kleddernat kussen zitten, laat de gigantische troep binnen voor wat die is en kijk op de kaart hoe ver het nog naar de dichtstbijzijnde haven is. Met een beetje mazzel nog drie uur, als ik de snelheid er tenminste in weet te houden. En dat is belangrijk om te weten, want mijn hele humeur hangt nu af van de voortgang. We moeten door!

Een rij laaghangende, donkere wolken vormt een opvallend contrast met het lichtgroene, wild klotsende zeewater. Ik hoor gerommel, en dan volgt een salvo aan oorverdovende knallen en felle flitsen. Ik zit met grote ogen in de kuip en onderga gelaten het natuurgeweld.

Plots is het onweer verdwenen en waait het alleen nog maar hard, zoals daarvoor. Met flinke druk op het roer vaar ik aan op de haven van Las Fuentas. ‘Laat maar blazen, eikels!’ roep ik naar boven en steek mijn middelvinger op. Nieuwe krachten sterken mijn lichaam met het strijdcredo ‘no guts, no glory!’ en verwoed zet ik de eindsprint in.

Met de verrekijker traceer ik de ingang. Er staat een forse deining die nu en dan brullend breekt, dus het wordt opletten geblazen. Tijdig sleur ik de stormfok neer en start de motor. Ondertussen kijk ik nogmaals naar de ingang en probeer het ritme van de zee te bepalen: ‘Een…twee…drie…én…nog een keer!’

Vlak bij de havenmond gaat ook het grootzeil naar beneden omdat daar in de havenkom zo te zien geen plaats meer voor is, en precies op het door mij bedachte moment zet ik de gashendel vol open. Gespannen kijk ik naar wat zich voor de boeg afspeelt. M’n darmen beginnen te drukken. Stoomblazend en met weke beentjes vaar ik op de nauwe opening af. Zoals verwacht wordt BoB eerst naar bakboord gezogen doordat hij op het topje van een roller blijft hangen. Een paar tellen later geef ik een flinke ruk aan de helmstok om los te komen van de golfen zo het dal te bereiken. Intussen word ik met de zuiging naar stuurboord gezet en kom zo midden in de doorvaart uit.

‘Ha! Bingo!’ In een moment van ontspanning kijk ik onwillekeurig op de dieptemeter en hap een fractie later naar lucht. Niet meer dan een half metertje zit tussen de kiel van BoB en de harde bodem onder de wilde branding. We zijn zojuist door het oog van de naald gekropen!

 

Eenmaal afgemeerd in de box eet ik eerst twee pakken sultana’s leeg. Dan loop ik naar het havenkantoor om water, stroom en havengeld te regelen. Dan is het tijd voor een goddelijke douche. Ik voel me herboren, prop een album van de Beatles in de cd-speler en bak een flink ei alvorens te gaan puinruimen. BoB is nu toch te nat om een tukje te doen en ik ben eigenlijk ook wel over m’n slaap heen bij het zien van de ravage. Ik wilde dit jaar toch avontuur? Nou, ik ben daarnet weer op mijn wenken bediend! In euforische stemming lik ik mijn wonden en ga dan daadkrachtig aan de slag.

 

Het revalidatiewerk aan BoB en zijn schipper vordert. En ik raak in contact met een vriendelijk, wat ouder Engels stel dat met hun motorboot in dezelfde haven ligt. We wisselen een paar boeken uit, voeren ‘s-avonds geamuseerd gesprekken op hun boot en ik word een keertje uitgenodigd een heerlijk Engels ontbijt met ze te nuttigen. Ik noem ze jennend grandpa en grandma, en zelf zien ze het als een serieuze taak om hun kleinzoon een beetje behoorlijk bij te voeden.

Na vier dagen in de haven is alles wel weer voor elkaar en wil ik eigenlijk vertrekken. De haven en het dorp komen uitgestorven op me over, internetmogelijkheden zijn ronduit prut en ik begin bovendien haast te krijgen om voor begin maart Barcelona te bereiken. Maar er is in geen velden of wegen wind te bekennen. Op aanraden van grandma Karen maak ik een knappe wandeltocht door de Sierra Itra, een lokaal beschermd natuurgebied. De oranje, stoffige zandpaden doen me denken aan een ver afgelegen Afrika, terwijl de donkergroene struiken juist weer heel veel weg hebben van de Nederlandse Waddeneilanden. Het is een veelzijdig, kleurrijk geheel.

‘s-Avonds zit ik aan boord met tintelende voeten een tijdschrift te lezen als er hard wordt geklopt. Grandpa en grandma dachten dat ik nog in de bossen ronddwaalde en maakten zich dodelijk ongerust! Vreemd; ik ben er zo aan gewend geraakt om mijn eigen boontjes te doppen dat ik van hun bezorgde blikken enorm schrik. Ja, tuurlijk zijn er nog mensen die om me geven!

De volgende morgen is er wind! Ik sleur de huik van het grootzeil, sla de fok aan, prop nog snel een homp stokbrood in m’n mond en steek dan van wal. Een laatste zwaai naar m’n grannies en dan: ‘On the road again, Tarragona, here we come!’

De reis naar Tarragona verloopt niet zonder problemen. In een tussengelegen haven, Vinaros, lig ik wegens harde wind bijna negen dagen opgesloten. Een ellendig, grauw en verlaten gat is het, waar niets te doen is. Als het weer opknapt en er een perfecte zeilwind staat, vaar ik opgelucht uit, maar dan begeeft de stuurautomaat het. Als solozeiler ben je afhankelijk van zo’n ding, dus moet ik wel terugkeren. De watersportzaak waar ik een nieuwe bestel – er zit niks anders op – houdt er een wel erg Spaanse benadering op na. ‘Mañana!’ Na dagen lijdzaam wachten, zeuren, me opwinden, heb ik eindelijk een nieuwe en kan ik weer uitvaren.

 

In Tarragona zal ik Annelinde aan boord krijgen, een meisje dat voor mijn vertrek meer voor mij betekende dan een goede vriendin, en dat me nu voor een weekje op komt zoeken.

De eerste dag in de haven neem ik vrijaf, en ‘s-ochtends ben ik pas een uurtje uit de veren als er plots ‘goedemorgen!’ wordt geroepen. Een Nederlander! Ik steek mijn hoofd uit het luik en nodig de man op de steiger uit aan boord. Hij stelt zich voor als Leo. Gistermiddag heeft hij me geïnteresseerd naar een Mini zien kijken die daar in de haven ligt. Machtige bootjes vind ik dat, die kleine racertjes van 6,50 meter lang en 3 meter breed, die eruitzien als een miniatuur Open 60 en, net als hun grote broers, zijn gebouwd voor de oceaan. Leo blijkt deze Mini te bouwen onder de typenaam Zero. Hij laat me een kijkje te nemen aan boord van een Zero en daarna vraagt hij of ik het ook leuk vind om de werf te bekijken waar de Zero’s worden gebouwd en waar hij werkt. ‘Vet!’ en na een kleine busreis loop ik gefascineerd rond in een stoffige loods, langs strakke mallen, kale rompen en talrijke rollen polyester. De rest van de middag praten we over bootjes, bekende zeilers en toekomstplannen. Leo vindt dat ik ook maar een campagne moet starten om de Minitransat naar Brazilië te kunnen varen en ik ben meteen razend enthousiast. Het zal wel heel gaaf zijn om aan zo’n solorace deel te nemen! Maar tja, ik wil ook wel studeren en dat project krijgt nu toch voorrang. Een fantastisch idee, maar het blijft nog even bij dromen!

 

Rennen naar het station. Nog een keer vluchtig op het horloge kijken. Whow, het wordt echt krap! Eindsprintje dan maar. Ik struikel over de drempel bij de ingang en ben nu definitief wakker. Opstaan, gebouw in en balie opzoeken. Kaartje naar het vliegveld vragen, geld pakken, niet alles over de grond uitstrooien. Oké, oprapen die boel, ticket aanpakken, naar het perron sprinten, trein induiken, lege stoel vinden en zitten…

De trein begint meteen te rijden. Ik zit onderuit, blaas m’n longen leeg en lach; ik zou het haasten nog eens verleren! Even een blik om me heen werpen in de grote, stille ruimte. Wat is dit?! De hele coupé staart me aan! Hebben ze dan nog nooit een Nederlandse forens gezien? Ik gebaar een tikkeltje verontschuldigend naar de digitale teller om m’n pols maar krijg slechts bestraffende blikken. Ten einde raad wend ik mijn rood aangelopen gezicht maar af en staar door het raam naar de voorbijschietende huizen. Sorry ontspannen Spanje, ik was even uit mijn rol geschoten…

Het vliegveld. Toch nog mooi op tijd kom ik aan in een nog knappere aankomsthal. En voordat ik het weet staat Annelinde al met haar bagage voor m’n neus. We begroeten elkaar enthousiast.

We hangen een dagje de toerist uit en bekijken samen geanimeerd de mooie oude stad. Al tweehonderd jaar voor Christus arriveerden de Romeinen in dit gebied. Tarragona was een militaire basis en later dé handelsstad van een grote Romeinse provincie – Hispania Citerior – die qua oppervlakte meer dan de helft van het Iberische schiereiland betrof. We gaan tapas eten in een knus restaurantje. Met heerlijke gerechtjes wordt de tafel volgebouwd, de cerveza vloeit rijkelijk en vooral de groene-pepersnacks doen het bij ons erg goed. Bijna elke peper smaakt opperbest, maar af en toe zit er een gemeen hete tussen waardoor de tranen in je ogen springen en een liter water je tong amper kan blussen. Al met al een amusant spelletje. Voor een afzakkertje gaan we naar hét café van de binnenstad, waar we niet bijster lang naar hoeven te zoeken omdat de rest vandaag simpelweg gesloten is.

 

Het weer blijft winters en windstil, ‘s-Ochtends ligt er zelfs een laagje sneeuw op de giek. We horen verhalen over grote ijsschotsen op het strand van Barcelona, waar we heen willen varen. We wachten dus nog maar even, maken er een duffe leesdag van, maar de volgende dag lijkt er eindelijk een briesje te staan en elf uur is BoB klaar voor vertrek. Vooruit, toch nog maar even afscheid nemen van de mensen in de haven. ‘Jullie zijn net op tijd voor de koffie. Kom binnen!’

En zo is het alweer heel laat als we eindelijk een warme, gezellige kajuit durven te verlaten voor een koude, maar o zo mooie zeiltrip. Wind, geen wind, spinnakeren, kruisen. Uiteindelijk wordt het dobberen. Magisch stil is het om ons heen. Een enkele meeuw krijst, water klotst tegen de romp en zelf zitten we te klappertanden. Betoverend, maar ook bitterkoud is het hier, want alleen in een haven met walstroom binnen bereik is het een beetje behaaglijk te houden. Toch maar de motor aan en snel door naar Barcelona.

Om half twee ‘s nachts varen we als twee ijspegels de verlaten Port Veil binnen, knopen de boot zo te zien midden in het centrum vast en haasten ons naar binnen. Alcoholische antivries-drank en een heteluchtkacheltje doen ons langzaam ontdooien. Om kwart over twee schuiven we de warme hap naar binnen, half drie beginnen we met de muziek mee te zingen en ver na vieren worden de kooien opgezocht. Super om na het nodige afzien jezelf te kunnen ontladen.

 

De volgende morgen gaan we aan de wandel. We lopen kriskras door het oude stadsgedeelte en bezoeken onder andere de Sagrada Familia, het Pare de Ciutadella en het Hospital de St. Pau. De straten zijn over het algemeen heerlijk ruim opgezet zodat je niet te snel struikelt over kleine ‘Catalaantjes’ – de inwoners van de provincie Catalunya waarin Barcelona ligt. Om een uur of acht sjokken we vermoeid en tevreden terug naar de boot. Na de warme prak en een dutje begint Annelinde haar tas begint in te pakken. Helaas moet ze morgenvroeg weer naar huis. Als de rits na veel gezweet dicht is werpen we een blik op de klok; tien uur ‘s-avonds. Enerzijds zijn we moe, anderzijds willen we graag uit. Maar morgen moeten we om zeven uur alweer op, dus dat heeft weinig zin…tenzij we ervoor kiezen de hele nacht door te gaan! Zogezegd zogedaan.

Na een zware nacht lopen we door de Ramblas – ooit een rivier door Barcelona, maar nu de bekendste en drukste winkelstraat van de stad – waar het om half zeven ‘s-morgens al één en al leven is. Vuilnismannen, straatreinigers, krantenverkopers en prostituees; ze dragen allemaal hun steentje bij. Als een stelletje slaapwandelaars doen we een speurtocht naar metro en bus en komen wonderlijk genoeg met een ruime tijdsmarge aan bij het vliegveld. We nemen afscheid, ik stap dezelfde bus weer in en slaap – eenmaal terug aan boord – tot halverwege de middag bij.

De dagen daarna breng ik door met wandelingen door en rond de prachtige stad, museumbezoek, lezen en schrijven. Ik voel me even een wereldzeiler op vakantie, super! Na alle verlaten oorden die ik opgezocht heb, is het smullen van alle spektakel hier op straat. De mensen, het weer, de cultuur en kunst – ik kan er geen genoeg van krijgen.

 

En ook het sociale leven in de haven bevalt me. ‘s-Avonds drink ik vaak een biertje bij mijn steigerkameraad Robert, een Nederlander van een jaar of 50 die hier al een tijd ligt. Robert spreekt goed Spaans en heeft vrienden gemaakt op de steiger. Die wonen allemaal in de stad, en zonder uitzondering zijn het uitgesproken aanhangers van F.C. Barcelona. Maar wat deze kleine, vrolijke pensionados het meest samenbindt zijn hun kleine, afzichtelijke sportvissersbootjes. Elke doordeweekse dag stijgen rond half tien langs de steiger heerlijke geuren op en worden er zangerige discussies gevoerd. Harde stemmen, veel gelach, olijfolierijke vismaaltijden en lichte wijnen, zo starten ze altijd hun ‘werkdag’ die bestaat uit knutselen aan de bootjes en vooral veel kletsen. En omdat ik een vriend van Robert ben, word ik ‘s-ochtends ook zonder uitzondering door Rokke, Antonio en Ricardo verwacht aan het ontbijt. Temidden van deze vrolijke, verweerde, kleine en gezette kereltjes waan ik me net in een reclamespot voor Bertolli.

 

Na een week kan ik me alweer verheugen in charmant bezoek. Floor, een meisje dat ik alleen maar vaag via via kende, maar waarmee in de afgelopen maanden een levendig SMS- en e–mail-contact is ontstaan, had me een berichtje gestuurd: ‘Ik heb altijd al eens naar Barcelona toe gewild’. Wel veel foto’s maken, hè?

Waarom kom je die niet zelf schieten?’ had ik voor de grap geantwoord.

Nog dezelfde dag had ze het ticket al geboekt. Verrassend, zoveel slagvaardigheid!

Om negen uur ‘s ochtend sta ik weer op het inmiddels bekende vliegveld te wachten. Vaker dan een keer of twee heb ik Floor nog niet ontmoet, maar door onze correspondentie heb ik het gevoel dat we elkaar al een eeuwigheid kennen. Daaruit is in elk geval duidelijk dat we onze passie voor het zeilen gemeenschappelijk hebben. Zodra we elkaar gevonden hebben, pakken we de bus naar Plaza de Cataluna – het hart van de stad – en lopen naar BoB voor een champagneontbijt. Als we daarna op ons gemak weer de stad in sjokken begint het spontaan te regenen.

‘Je hebt wel Nederlands weer meegebracht Floor!’

We besluiten de Sagrada Familia nog maar een dagje uit te stellen en de metro te pakken. Die is droog, snel en heeft een halte pal voor de ingang van het kunstmuseum. We kopen een tienrittenkaart, stappen het ondergrondse doolhof binnen en beginnen vol goede moed aan een reis die vijf minuten in beslag hoort te nemen. We denken telkens in de goede metro te zitten, maar komen keer op keer ergens anders uit en zien alle ondergrondse uithoeken van Barcelona. Weer een ervaring rijker en ruim anderhalf uur later staan we in de stromende regen voor een dichte deur; het museum is gesloten. ‘Hebben die mensen hier de hele dag siësta dan?’ Ik negeer Floor maar even.

Maar de volgende dag ziet het er allemaal gelukkig wat zonniger uit. De donkere wolken zijn verdwenen, de temperatuur is gestegen en we krijgen ook nog eens twee mooie fietsen te leen van Rokke en Ricardo. Top! Trappend gaat het een stuk sneller en in een dag tijd hebben we bijna evenveel gezien als ik tot dan toe met moeite wandelend had kunnen doen.

Verjaardagscadeau

Zondag, de middag loopt tegen z’n eind in Barcelona en het is druk op straat. Floor en ik besluiten bij het strand te gaan kijken. We stallen onze geleende stalen rossen met een kabelslot. Even verderop ploffen we neer bij de pieren en genieten van een glas wijn en de zonsondergang. Als het frisser wordt, ploegen we door het mulle zand terug naar de tweewielers. Tweewielers?

‘De fietsen zijn weg!’

 

Wat te doen nu? Naar de politie? Die spreekt geen Engels. Hoe leggen we uit dat we twee fietsen geleend hebben, ze even op het strand onder de trap hadden gestald met een kabelslot en dat ze toen toch tussen zes en zeven uur zijn ontvreemd? Onmogelijk.

‘Shajt!’

Eerst maar terug naar de haven om Robert te vragen als Spaanse tolk op te treden. Hij steekt zijn hoofd verdwaasd uit het luik en in een stortvloed van woorden vertellen we hem wat er gebeurd is. Hij vertaalt alles snel voor Catalaan Ricardo die nog op de steiger is en we kijken hem gespannen aan. Eén van de gestolen fietsen was immers van hem. De man lacht, zegt dat een fietsje meer of minder hem niets uitmaakt maar dat hij het vooral erg vervelend voor ons vindt. Ik schud Ricardo een stevige hand; topgast!

 

De volgende dag ben ik jarig. Ricardo heeft ons uitgenodigd voor een ontbijt op zijn vissersbootje. Lichtelijk gespannen lopen we daarheen, ik met een taartdoos onder mijn arm.

De stemming is bedrukt en Robert vertelt me snel waarom: beide fietsen blijken niet van Ricardo, maar van Rokke te zijn. ‘Ook dat nog!’ Mijn hart slaat een paar slagen over. Rokke begint te schelden en vraagt op hoge toon waarom we gisteren niet naar de politie zijn gegaan. ‘Eh, mi no…’

‘Ewoud, laat mij maar even…’ zegt Robert van een afstand.

Ik voel me echt machteloos.

 

Ik zit aan tafel uitgerekend naast Rokke. Door mijn gebrek aan beheersing van de Spaanse taal voel ik me enorm onthand. Nu ja, eerst maar ontbijten en dan verder zien.

Het is veel te stil aan tafel, een benauwde verlegen spanning.

Als ik mijn taart tevoorschijn haal, brengt dat een welkome ontspanning. De vissers komen helemaal los. Floor vindt het geweldig om ze zo te zien: ‘Het lijken wel een stelletje Japanners zoals ze ‘Happy Birthday’ zingen!’

Ik ben helemaal trots op mijn steigermakkers en straal als het me lukt om de negentien kaarsjes in één keer uit te blazen. Rechts wordt me een hand toegestoken…Rokke! Hij knijpt me in de vingers, geeft me een veelbetekende knipoog en ik begrijp dat het ijs nu is gebroken.

 

‘Finito!’ zegt-ie.

Een last valt van mijn schouders; deze hand is zonder twijfel mijn beste verjaardagscadeau!

De volgende dag zal Floor weer terugreizen. We wandelen na het ontbijt nog een keer door de stad. Ik begin me hier echt thuis te voelen, dus het zal des te moeilijker worden binnenkort weer te vertrekken. Als herinnering aan onze fantastische dagen in Barcelona en omdat we allebei vooral een bijzonder gevoel voor Gaudi’s kunstwerken hebben, kopen we in de souvenirwinkel een soort kameleonbeeldje van de kunstenaar. Aan het einde van de middag zet ik Floor met de twee beeldjes op het vliegtuig – ze mag op het mijne passen tot ik terug ben.

Het is donker als ik de bekende bus weer terugpak. De route is bekend, de leegte die ik van binnen voel ook. Dit is al de tweede keer dat ik iemand naar het vliegtuig heb gebracht. Ik ben weer alleen. Autolichtjes schieten links voorbij, mensen lopen rechts statig in mooie jassen over straat. In al deze drukte voel ik me opeens enorm verdrietig worden. Terug bij af. En Barcelona zal daar niets aan veranderen. Het wordt tijd om naar huis te gaan.

Terug aan boord vind ik een zeilboekje in de kuip met Roberts naam erin. Wat aardig. Ik blader er wat doorheen, lees een paar hoofdstukken en klop ‘s-avonds bij de eigenaar op de scheepsromp.

‘Binnen!’

‘Ja, hoi…Mooi boekje, dank je.’

Ik voel m’n kin beven.

‘Jij bent toe aan een borrel en een goede film. Kom op, dan slinger ik die aftandse videorecorder aan.’

Gelaten stommel ik zijn kajuit in, die vertrouwd naar sigaretten ruikt, en plof neer op de bank.

The Godfather zeker? Wodka-jus?’

‘Goed idee. En eh…doe maar puur.’ Ik lach voorzichtig.

Drie dagen later meld ik bij het ontbijt dat ik vandaag écht ga vertrekken, en ik weet dat ik me deze keer aan m’n woord houd. Om een uur geef ik het gevecht met de nog af te werken lijstjes op, gooi los en zwaai naar mijn Spaanse makkers en Nederlandse vriend tot ik ze niet meer kan zien. Dag visvrienden, dag Robert…Met een pijn in het hart laat ik Barcelona en de vele fantastische herinneringen aan stad en mens achter me. We moeten door!