MAANDAG
Leve de vloeibare make–up, van de wallen onder mijn ogen is bijna niets meer te zien. Ik klop op de deur van Joris’ kamer. “Je bent precies op tijd,” zegt hij. “Goed zo, daar houd ik van. Ik heb geen tijd om je in te werken, maar als je ergens echt niet meer uitkomt, kun je het natuurlijk vragen. Ik zal je even laten zien wat je moet doen.” Hij gaat me voor naar een klein kamertje bij de voordeur. “Hier zit jij,” zegt hij. “De post moet worden uitgezocht, dat zijn aantekeningen voor brieven, hier is het kopieerapparaat, deze dossiers moeten opgeborgen en daar is de keuken…Nou ja, het is eigenlijk een door muizen bezet gebied. Lianne zit aan de overkant van de gang en we willen nooit zomaar doorverbonden worden maar altijd eerst van jou horen wie het is. Hetzelfde geldt voor bezoek. Duidelijk?” Verbluft knik ik. “Mooi, dan ga ik nu aan het werk.” Bij de deur draait hij zich om en vraagt: “Zet jij even koffie?”
Ik sta net koffiepunten uit te knippen in het stinkende keukentje als Lianne binnenkomt. Hoewel het regent, heeft ze een zonnebril in haar kapsel geplant. “Floor, zo heet je toch? Wat mij betreft kun je die punten laten zitten. Wil je zo naar mijn kamer komen, dan nemen we door wat jouw taken voor mij zijn.”
Ik schenk koffie voor haar in, hijs mijn panty’s nog eens op en trek een efficiënt gezicht voordat ik op haar deur klop.
WOENSDAG
Om tien over negen wandel ik het kantoor binnen met een ladder in mijn kous. Ik moet een auto of een busabonnement, want motorrijden is funest voor mijn efficiënte-secretaresse-imago. Gelukkig heb ik een reservepanty in mijn la. Ik sta net op een been om hem aan te trekken, als Joris zijn hoofd om de deur steekt. “Floor, wil je het dossier van meneer Van Dalen en twee koppen koffie naar mijn kamer brengen als je daarmee klaar bent?” Met een rood hoofd loop ik even later zijn kantoor in. Joris en zijn cliënt, een dik mannetje in een krap jasje, zijn druk in gesprek. “Zet de koffie daar maar neer,” zegt Joris. Ik loop naar het tafeltje bij het raam, zet het blad neer en haal het gevraagde dossier onder mijn arm vandaan. Dan hoest Joris zo nadrukkelijk dat ik wel naar hem moet kijken. Hij wijst achter zich. Vragend trek ik mijn wenkbrauwen op.
“Ik schenk wel in,” zegt Joris. Wanneer meneer Van Dalen even niet kijkt, maakt hij nog meer vreemde gebaren.
Het zal wel leuk bedoeld zijn, denk ik, daarom glimlach ik nog even breed voor ik de kamer uit loop. Op de gang kom ik Lianne tegen. “Joris is wel erg vrolijk op de vroege ochtend,” zeg ik. “Dat verbaast me…niet,” antwoordt ze. “Floor, je rok zit vanachter in je panty.”
Ik weet niet hoe snel ik ‘m eruit moet trekken. Dat is niet het enige wat er die dag misgaat. Het kopieerapparaat loopt vast, ik verdoe een halfuur met uitzoeken waarom een fax niet wil worden verstuurd en Joris en Lianne dumpen van alles op mijn bureau met de woorden: “Dit moet echt direct gebeuren.” Om kwart over vijf strompel ik bekaf het kantoor uit. Naar aerobics, want sinds Gina regelmatig voor me kookt, krijg ik een buikje. Voor de sportschool staat Claire al op me te wachten. “Ik weet niet of dit zo’n goed idee is,” zegt ze. “Er gaan heel enge mensen naar binnen.” Tijdens het omkleden begin ik te begrijpen wat ze bedoelt. Het lijkt wel alsof alle vrouwen rechtstreeks van de Bahamas komen. Als ze tegen elkaar opmerkingen maken als: “Eergisteren was zo’n goede work-out, het zweet liep in straaltjes langs mijn rug,” krijg ik het helemaal benauwd.
Het dansvloertje is omringd door apparaten waar mannen op zitten, in hangen of aan trekken. Ook zij zijn diepbruin en gekleed in strakke, glimmende pakjes. Ik ga me steeds ongemakkelijker voelen in mijn joggingbroek en verwassen T–shirt. Dan komt de lerares binnen. “Ik zie twee nieuwe gezichten,” zegt ze. “Willen jullie niet vooraan komen staan? Dan kunnen jullie het goed zien.”
“We zien het prima,” antwoorden Claire en ik tegelijkertijd. De muziek start en de les begint. We huppen, springen en doen pasjes waarvan mijn benen hopeloos in de knoop raken. Net als ik denk dat we eindelijk even gaan liggen om uit te rusten, blijkt dat het signaal voor een serie buikspieroefeningen. Na afloop ben ik zo moe dat ik de veters van mijn gympen bijna niet meer los krijg.
DONDERDAG
Ik schep voor de tweede keer op van Gina’s geweldige pasta met vis, broccoli en roomkaas.
Dan zegt Gina: “Ik heb een paar beslissingen genomen.”
“Ga je verhuizen?” vraag ik met gemengde gevoelens. “Dat ook, zodra ik iets goeds heb gevonden. Weet je, toen ik dacht dat ik ziek was, besefte ik dat ik nog veel dingen wil doen. En ik ga niet langer afwachten tot ze gebeuren.”
“Wat voor dingen wil je dan doen?”
“Ik ga een cateringbedrijf beginnen.” Ze kijkt me aan alsof ik in juichen moet uitbarsten. “Dus ik ga bij mensen thuis koken voor geld, en als het echt goed gaat, open ik een restaurant.”
“Dat is toch niet zo makkelijk? Hoeveel geld gaat het wel niet kosten? Hoe doe je het met je werk? Hoe…”
“Zo dacht ik ook, maar je moet po-si-tief denken,” zegt ze opgewekt. “Tsjakka!”
“Toevallig heb ik zaterdag over een week al mijn eerste opdracht,” zegt Gina beledigd. “Ik wilde vragen of jij komt serveren, maar als je zo doet…” Ze vertelt dat ze borrelhapjes gaat maken voor zo’n honderd mensen op een verlovingsfeest van een vriendin van een vriendin. “Maar ik wil iets extra’s doen, iets waardoor de mensen zich mij herinneren.”
“Ik kan heel goed zingen,” grap ik. “Doe normaal,” zucht ze.
“Of ik trek een Playboy-achtig Bunny-pakje aan,” draaf ik door. “Dat is misschien wel wat,” antwoordt ze tot mijn schrik.
WOENSDAG
“Jij bent zeker de nieuwe?” vraagt een brunette in tenniskleding. Aan haar hand heeft ze een rossig jongetje van een jaar of drie. “Ik wil Joris spreken.”
“Ik zal even kijken of…” Maar ze heeft me al opzij geduwd en stapt zonder te kloppen Joris’ kamer in. Ik bied maar geen koffie aan, want ik hoor hem boos bassen en haar stem sneren. Af en toe vang ik flarden op: “Totaal onverantwoordelijk gedrag,”
“Alles komt op mijn schouders neer’ en ‘Torenhoge alimentatie.” Het geruzie houdt pas op als er wordt geblèrd. Dan loopt de vrouw zonder te groeten en zonder jongetje naar buiten.
Even later staat Joris met het kereltje voor m’n bureau. “Dit is Floor,” zegt hij. “Ze is heel lief en ze gaat vanmiddag met je spelen tot mama weer komt.” Hij lacht smekend naar me. “Als ze dat wil, tenminste.” Ik kijk hem verbijsterd aan. “Dat was Theresa, mijn ex-vrouw,” legt hij uit. “De oppas is ziek en ze heeft een afspraak om met de een of andere vent te gaan tennissen. Dus misschien wil jij met Piet-Hein naar het park gaan of zoiets?” Zijn zoontje neemt me kritisch op. “Zullen we naar de zandbak?” zeg ik tegen het kind. Hij klemt zich vast aan de benen van zijn vader. “Dan neem je je schep mee,” probeert Joris, “en je emmer en je vormpjes. En voor je het weet, komt mama je weer halen.” Piet-Hein ziet eruit alsof hij elk moment in tranen kan uitbarsten. “Floor koopt vast een lekker ijsje voor je.”
Dat is blijkbaar het toverwoord, want zijn pruillip verandert in een aarzelende glimlach. Hij moet zijn pet op, er vindt een vijf minuten durend overleg plaats over wel of geen jas en dan gaan we richting park. “Kom maar, dan mag je paardje rijden,” zeg ik en ik neem hem op mijn rug. We galopperen naar de zandbak, waar een heleboel moeders en vaders met kroost omheen en in zitten. Ik geef Piet-Hein zijn speelgoed en ga op een bankje zitten kijken hoe hij daarmee in het zand wroet. Misschien zijn kinderen minder vervelend dan ik dacht, misschien krijg ik zelf…Oorverdovend gekrijs. Oorlog in de zandbak!
Een meisje in een bloemenjurk heft dreigend haar schep naar Piet—
Hein. Die zwiept zijn emmer richting haar hoofd. Het meisje geeft hem daarop zo’n harde klap dat hij achterover kukelt. Ik spring de zandbak in en trek Piet-Hein overeind. “Mij schep,” jammert hij.
“Eline begrijpt mijn en dijn niet zo goed.” Ik kijk op in de hazelnoot-kleurige ogen van George Clooney. Nou ja, hij lijkt er sprekend op.
“Ik weet eigenlijk niet of die schep van Piet-Hein is,” stotter ik.
“Eline, is deze schep van jou?” vraagt hij.
“Mij!” gillen Piet-Hein en Eline tegelijkertijd.
“Tijd voor een afleidingsmanoeuvre,” zegt hij. “Wie wil er een ijsje?”
Even later zitten ‘George’ en ik te kijken hoe Eline en Piet-Hein hun gezicht met ijs insmeren. “Mijn ex is tegen kleurstoffen,” zucht hij, “en tegen suiker, conserveermiddelen en alles met een E-nummer. Maar een ijsje moet kunnen, vind ik.”
Ik knik, want ik heb mijn mond vol.
“Driftig baasje, dat zoontje van jou,” vervolgt hij.
“Het is mijn zoontje niet,” zeg ik haastig, en ik vertel hoe het in elkaar zit. Ik krijg het warm van de indringende blik in zijn bruine ogen.
We praten een beetje over het weer, zandbakken en kleuters. Dan zie ik op mijn horloge dat ik terug moet naar kantoor. Ik doe het speelgoed in een tas en til Piet-Hein op. “Het was me een genoegen,” zegt George. “Misschien komen we elkaar nog eens tegen.”
“Misschien.” Met een kraaiende Piet-Hein op mijn rug huppel ik weg.
Geluiden uit de keuken verstoren een verhitte droom over George Clooney. Ik doe mijn kamerjas aan en loop ernaartoe.
Gina kijkt met tranen in haar ogen naar een bakblik. “Alle soezen zijn ingezakt,” zegt ze, “hoe krijg ik het nou ooit voor morgen af?”
“In ieder geval niet als je niet nu naar bed gaat,” zeg ik.
“Maar de garnalenhapjes en de tonijnsalade moeten nog!”
“Morgen bellen we Claire of die wil helpen,” sus ik, “en desnoods mama. Het komt echt allemaal wel goed.”
Ik help haar met afwassen en dan wil ze eindelijk naar bed. Volgens mij is dat cateringplan niet een van Gina’s beste ideeën.
ZATERDAG
Mijn taak is het vastprikken van stukjes zalm op piepkleine roggebroodjes. Claire vult soesjes met iets kazigs, Anne holt cherrytomaatjes uit en Gina roept dingen als: “Niet zoveel vulling!” of “Niet snoepen!” Maar tegen een uur of vier is alles klaar. De hapjes zien er geweldig uit en smaken ook zo. Gina schenkt voor iedereen een glas wijn in. Anne proost: “Op de meer dan voortreffelijke kokkin Gina, en dat haar catering maar een weergaloos succes mag worden.”
“Als jullie maar niet te veel drinken,” bromt Gina. “Er moet ook nog geserveerd worden.” We kleden ons om in een zwarte rok en witte bloes. Gina heeft voor iedereen een wit gesteven schortje en kapje gekocht, zodat we een professionele indruk maken. “En beleefd zijn,” zegt ze, “glimlachen en niet klagen over vermoeide voeten.” Met de dozen, pannen en schalen vol voedsel lopen we naar de auto. Omdat niet alles in de achterbak past, nemen we ook nog wat op schoot. “Alles recht houden alsjeblieft,” zegt Gina als ze de auto start. “Stel dat we nu een ongeluk krijgen,” huivert Claire, “Ik zie de krantenkop al voor me: ‘Serveersters Door Borrelhapjes Verstikt’.”
“Klop dat maar af,” zegt Gina en ze draait de snelweg op. Uitgelaten zingen we mee met de radio. We komen aan als de eerste gasten uit hun auto stappen. “Goddank,” zegt een man in pak. “Ik had al bijna de plaatselijke snackbar gebeld.” Hij helpt met uitladen en leidt ons door een prachtig versierde tuin naar de keuken van een gigantische boerderij. “Als het koud wordt, feesten we door in de schuur,” zegt hij. “Hebben jullie nog iets nodig?”
“Nee hoor,” zegt Gina zo zelfverzekerd mogelijk. Gelukkig hebben de hapjes de reis overleefd. Gina schikt ze kunstig op schalen en Anne, Claire en ik lopen ermee langs de chique uitgedoste feestgangers. Het is een wat stijve party, tot de tuinverlichting aan gaat en de band begint te spelen.
“Lekker ding, die zanger,” zegt Anne als we geleund tegen een boom even staan te roken. “Jij bent meer dan bezet,” zeg ik. “Maar niet blind.” Ze drukt haar sigaret uit om voor de zoveelste keer glimlachend met een schaal vol hapjes tussen de gasten te lopen. Terwijl ik over mijn pijnlijke voeten wrijf, kijk ik naar het verloofde stel dat vlak voor het podium in elkaars ogen lijkt te verdrinken. Stond ik daar maar met mijn George Clooney, luisterend naar de woordjes die hij in mijn oor lispelde, en dat zijn handen dan…“Het loopt als een trein. Al twee gasten hebben mijn telefoonnummer gevraagd,” zegt mijn zus verrukt. “Trek je het allemaal nog?”
“Ja hoor,” antwoord ik.
Tegen een uur of drie vertrekken de laatste gasten. Na het opruimen stappen we in de auto. “Ik heb een flinke fooi gehad,” zegt Gina. “Nog een paar van dit soort opdrachten en ik ga erop verdienen.” Iedereen is te moe om iets terug te zeggen.
MAANDAG
Op de fiets rijd ik van kantoor door het park naar huis. In de zandbak zitten nog een paar peuters met moeders, maar geen teken van George. Het is mijn beurt om boodschappen te doen, dus rijd ik door naar de Albert Heijn. Bij de kassa ontdek ik dat ik vergeten ben om wc-papier te kopen. Ik laat mijn kar staan en loop weg. Als ik terugkom, heeft een oud mannetje met genoeg boodschappen voor een weeshuis mijn kar opzij geduwd. Getergd kijk ik toe hoe hij in traag tempo zijn spullen op de band zet. Ik houd me kalm door me voor te stellen dat ik hem zo direct op straat pootje haak. Een kwartier later sta ik buiten met vochtige oksels van ergernis en twee zware boodschappentassen. Ik buig me over mijn fietsslot. “Hé, wat leuk om jou weer te zien!” Natuurlijk is het George niet. Het is Stephanie, die vraagt hoe het met me is.
“Goed,” zeg ik opgewekt, maar ik weet wel hoe ik er nu uitzie: plakkerig haar, gekreukt rokje en een rood, zweterig gezicht. Stephanie staat er natuurlijk zo fris bij alsof ze reclame maakt voor een deodorant. “Heb je al een nieuwe baan gevonden?” Ze trekt haar neus op. “Ik had er geen probleem mee gehad als je bij ons was blijven werken.” Ik hang mijn tassen aan het stuur en zeg: “Maar ik vind jou wel een enorm probleem.” Terwijl Stephanie nog naar een antwoord zoekt, fiets ik weg. Wat een afgrijselijk mens, onbegrijpelijk dat Erik verliefd op haar is. Hebben ze het leuk samen? Zou hij wel gelukkig zijn? Tegen de tijd dat ik thuiskom, ben ik in een moorddadige stemming.
VRIJDAG
“Het wordt vast gezellig,” zeg ik nog maar eens. Gina zit zwijgend naast me in de auto. Ik voel me alsof ik op strafkamp ga. Ik was zeventien toen ik voor het laatst met mijn ouders met vakantie was en we hadden voornamelijk ruzie. Ik geloof dat mijn moeder elke dag wel een keer meldde dat ik me gedroeg als een lellebel. Bijna juichend komt mijn moeder het huisje uit: “Daar zijn jullie eindelijk! Wij zijn vanmorgen aangekomen en we hebben al een heerlijke wandeling gemaakt. Ik hoop dat jullie badpakken bij je hebben, want we gaan natuurlijk naar het strand. Was het makkelijk te vinden? We hadden zo bedacht dat jullie maar in het stapelbed moesten, net als vroeger,” zegt ze in één adem door. “Vanavond kook ik en morgen gaan we uit eten.” Mijn vader zit voor het huisje de krant te lezen. “Ik zal eerst eens wat inschenken,” zegt hij. Gina en ik laten ons op een plastic tuinstoel vallen. We eten, spelen een potje scrabble. Tegen elf uur gaan mijn ouders slapen. “Jullie mogen best opblijven,” zegt mijn moeder, “maar praat niet te hard.” We kijken nog even tv en gaan dan naar bed. Gina boven, ik onder. Zodra ze ligt, duw ik mijn voeten tegen haar matras. Gina mept met haar kussen tegen mijn hoofd, en ik probeer haar uit bed te trekken. Gillend biedt ze verzet. Ik ben aan de winnende hand als mijn moeder in pyjama binnenkomt. “Net als vroeger.” Haar stem klinkt sentimenteel. Ze trekt de dekens recht en geeft ons een zoen. “Welterusten. Ik vind het zo fijn dat we weer met het gezin weg zijn.”
ZATERDAG
‘s Middags fietsen we naar het strand. Mijn moeder, Gina en ik liggen te bruinen, mijn vader leest. Na een poosje vraagt hij: “Wie heeft er zin om een stuk te wandelen?” Ik ben de enige die mee wil. We lopen langs de branding en kijken naar stoere jongens die zich met oerkreten in zee storten. Plotseling vraagt hij: “Heb je genoeg kastruimte?”
“Het is een beetje krap nu Gina bij me woont, maar het gaat,” zeg ik.
“Ik heb wat hout over. Als je wilt, kom ik binnenkort langs. Ik dacht dat je in de badkamer nog wel een plankje kon gebruiken.”
“Misschien.” Zwijgend lopen we verder.
“Maar het gaat wel goed met je?” vraagt hij dan. “Je moeder maakte zich nogal zorgen na dat gedoe met Erik en je ontslag. Heb je het naar je zin op dat advocatenkantoor?”
“Ja hoor.” Ik knijp geruststellend in zijn arm.
VRIJDAG
Buiten schijnt de zon en ik zit binnen facturen op te bergen. Lianne is ‘er even tussenuit’, zoals ze het noemde. Met haar vriend vliegt ze eerst naar Barcelona, om daarna nog een paar dagen door te zakken op Ibiza. “Wat zit je te zuchten, Floor?” vraagt Joris. “Het is warm,” antwoord ik.
“We kunnen wel wat eerder weggaan om een biertje te gaan drinken,” stelt hij voor. “Ja leuk.” Terwijl hij zijn mobiel haalt, doe ik lippenstift op. Even later lopen we richting park. In de zandbak zitten een paar door de hitte bevangen kleuters, hun moeders liggen in de schaduw op te letten. Geen George Clooney.
Op het terras bestelt Joris een biertje en een jonge. Ik neem mineraalwater, want ik heb vastgesteld dat ik niet meer helemaal strak in de bikini zit. We babbelen over het werk, bestellen nog eens. Dan vraagt Joris: “Wat verwacht je van het leven, Floor?”
“Nou gewoon,” stotter ik.
“Wat zijn je ambities, je dromen? Wat is gewoon?”
“Dat het gezellig is,” mompel ik, “en dat ik leuk werk heb.”
“Misschien is dat inderdaad genoeg.” Hij laat zijn borrel ronddansen in zijn glas. “Mijn ex wilde vooral meer. Een groter huis, meer belangrijke kennissen, langere vakanties. En kleren, vooral meer kleren.”
“Ja, dat is naar,” zeg ik. Joris legt een zware hand op mijn dij. “Waren alle vrouwen maar zo ongecompliceerd als jij.” Kan ik die hand zomaar wegduwen of voelt mijn werkgever zich dan beledigd? “Wat is je vriend voor type?” vraagt hij. “Is hij lief genoeg voor je?” Hij staart me lodderig aan. Ineens word ik kordaat. “Kom Joris,” zeg ik, “tijd om naar huis te gaan.”
“Nog één drankje,” jengelt hij. “Mijn ex wilde ook altijd weg als het gezellig werd.” Ik stop mijn sigaretten, aansteker en portemonnee in mijn tas en sta op. “Wacht even,” zegt hij. “Dan loop ik met je mee, mijn auto staat nog bij kantoor.”
“Geef je telefoon eens,” zeg ik, en ik bel een taxi. Vijf minuten later duw ik Joris de taxi in en geef ik zijn adres op aan de chauffeur.
Terwijl ik naar mijn fiets loop, neem ik me heilig voor om nooit meer gezellig te gaan borrelen met een werkgever.