MAANDAG
Ik houd het droog tot Claire vraagt hoe mijn weekend was. “Afschuwelijk.” Ze kijkt me geschrokken aan. “Ik ben weg bij Erik,” snik ik.
Ze komt op mijn bureau zitten en slaat haar arm om me heen. Ik vertel over het gesprek, de bloedneus en de gehaaste verhuizing, terwijl ze troostende klopjes op mijn rug geeft. “Ik begrijp er niets van,” besluit ik. “Ineens zegt hij dat hij niet gelukkig is. Ik zag het helemaal niet aankomen. Hij was de laatste tijd wel vaak weg. Overwerk, zei hij, of training. Ik dacht zelfs even dat hij een ander had.”
“Misschien heeft ie dat ook,” zegt Claire. “‘t Blijft natuurlijk een man.”
“Hij zei van niet,” snik ik.
“Hadden jullie nog seks?” vraagt Stephanie, die er ongemerkt bij is komen staan.
“Bijna elke avond,” lieg ik. Kan dat mens niet even een brief gaan tikken of zoiets? “En Gina heeft nog steeds geen huis gevonden,” vervolg ik, “dus slaapt zij weer op de bedbank en staat mijn huis propvol met meubels.” Claire geeft nog meer bemoedigende klopjes. “Ik zie wel eens advertenties voor onderhuur,” zegt ze. “Misschien is dat wat?” Ik snuit mijn neus en haal diep adem. Dat is iets om te proberen. Als Gina weer een huis heeft, is het gat van de toekomst een beetje minder zwart.
DINSDAG
Gina en ik hangen op de bank in joggingpak. Niet dat we gaan sporten, de bedoeling is om de hele avond televisie te kijken. We staren naar ‘Goede tijden, slechte tijden’ als de telefoon gaat. “Erik zei al dat je hier zat,” begint mijn moeder. “Je kunt toch wel even terugbellen? Gisteren en eergisteren heb ik jullie antwoordapparaat ingesproken, en je weet dat ik daar een hekel aan heb. Terwijl ik zulk leuk nieuws heb. Zoals je weet, zijn je vader en ik in juni 35 jaar getrouwd. Nu hadden we bedacht om dit keer geen feest te geven, maar om met de familie een paar dagen weg te gaan. Naar een bungalowpark of een hotel.” Iets zachter vervolgt ze: “Het leek ons vooral goed voor Gina, dat ze er eens uit is na die nare tijd met Gerard. Erik gaat natuurlijk sowieso mee.”
“Dat denk ik niet,” zeg ik.
“Hoezo?” vraagt mijn moeder. “Hij is toch ook deel van het gezin? En begin nou niet met dat hij het te druk heeft, want het is pas over twee maanden. Tijd genoeg om vrij te vragen.”
“Het is uit tussen Erik en mij.”
“Wat? Waarom heb je dat niet eerder gezegd!” zegt mijn moeder. “Het is pas sinds dit weekend.” Weer vertel ik hoe het gegaan is, alleen dat van die bloedneus laat ik weg. “Hij zei gewoon dat hij met mij niet gelukkig was,” snotter ik.
“Ik vond het al zo raar dat een andere vrouw bij Erik de telefoon opnam,” antwoordt mijn moeder peinzend.
Ik kan geen woord meer uitbrengen. “Floor, ben je daar nog?” roept ze. “Het was vast een collegaatje, of zijn zus.”
“Hij heeft geen zus,” snik ik.
“Wat kan jou het schelen,” zegt mijn moeder. “Het belangrijkste is dat jij weer een beetje op poten komt.” En ze somt op hoe: meer sla, broccoli en vis eten, meer beweging, meer slaap en voorlopig geen patat of veel drank. “Maar nu mag je nog even verdrietig zijn,” troost ze. “Weet je wat, we gaan binnenkort gezellig samen winkelen.”
“Oké,” antwoord ik tot mijn eigen verbazing.
VRIJDAG
Ik doe geen oog meer dicht, elke nacht lig ik te piekeren over die griet. Ze is vast mooier dan ik, blond van zichzelf, slankere benen. Als ze bestaat, tenminste. Elke gebeurtenis die een aanwijzing zou kunnen zijn, heb ik veertien keer doorgenomen. Knettergek word ik ervan. Ik móet het weten.
Tegen een uur of tien ‘s-avonds rijd ik op mijn motor naar Eriks huis.
Er brandt geen licht. Mooi, Erik is vast uit. Kan ik zonder nare confrontaties naar bewijzen zoeken. Gelukkig heb ik zijn sleutels nog niet teruggegeven.
Op de trap krijg ik een gevoel alsof ik moet plassen. “Stel je niet aan,” sis ik tegen mezelf, “als je betrapt wordt, zeg je gewoon dat je je föhn, aardappelstamper of brillenkoker komt ophalen.”
Ik haal diep adem, duw de deur open en loer naar binnen. Het is aardedonker. Net als ik mijn hand wil uitsteken naar het lichtknopje, hoor ik geritsel. Ik ben niet alleen.
Het geluid komt uit de slaapkamer. Wie is er in huis? Een inbreker? Ik kijk op mijn horloge, het is net half elf geweest, niet echt het tijdstip voor een inbraak. Het is natuurlijk die ander, bedenk ik woedend. Die ligt lekker in het bed dat vorige week nog van mij was. Wat denkt ze wel niet? Er dansen rode vlekken voor mijn ogen.
Op de tast loop ik naar de keuken. Onderweg stoot ik mijn heup tegen de hoek van de tafel, maar ik bedwing een kreet van pijn. Zo stil mogelijk zoek ik in een la naar een mes. Het moet op z’n minst een broodmes zijn, wil m’n actie een beetje lijken op een scène uit ‘Friday the 13th’. Ik sluip naar de slaapkamer en leg mijn oor tegen de deur.
Geritsel en af en toe een bonk. Wat is ze in godsnaam aan het doen?
Ik zwaai de deur open, doe het licht aan en gil: “Eruit, vuile teef!”
Een man in trainingspak kijkt me verbouwereerd aan.
“O,” stamel ik, “ik dacht dat u iemand anders was.”
“Dan ga ik maar,” zegt hij, en loopt naar de deur. Hij draagt een grote doos.
“Laat die spullen hier maar staan,” zeg ik.
“Daarom hoefje nog niet zo agressief met dat mes te zwaaien.” Hij zet de doos neer en wandelt de kamer uit.
Pas als hij de voordeur achter zich dichttrekt, merk ik dat m’n knieën knikken. Ik ga op bed zitten en begin keihard te huilen.
Zo vindt Erik me een uurtje later. “Wat doe jij hier?”
“Ik was hier voor mijn föhn,” snik ik.
“Maar de videorecorder is van mij,” zegt Erik terwijl hij in de doos kijkt. “En de wekkerradio ook.”
“Toen hoorde ik een geluid,” vervolg ik, “en er was een inbreker. Maar ik had een mes.”
“Heb je een inbreker weggejaagd?” vraagt Erik. “Echt waar?”
“Ik ben zo geschrokken,” piep ik.
“Heeft hij nog iets meegenomen? We moeten de politie bellen. En je moet nergens aankomen, want misschien zijn er nog ergens vingerafdrukken. Had hij handschoenen aan? Heb je goed onthouden hoe hij eruitzag?”
“Weet niet,” zeg ik, “doe niet zo Derrick.”
Erik begint zenuwachtig door zijn huis te rennen, trekt laden open en kijkt in kasten. Daarna belt hij de politie. “Ze komen meteen,” zegt hij. Een kwartier later komen twee agenten de trap op. Een hippe blondine en een man met snor. “Dus er is hier ingebroken,” zegt de snor. “Wat is er allemaal weg?”
Erik vertelt globaal wat er is gebeurd, en dat zijn pasjes, cheques en het horloge van zijn opa verdwenen zijn. “Dus u heeft de inbreker op heterdaad betrapt?” vraagt de agent. Ik knik. “Je zult wel geschrokken zijn,” zegt zijn collega. “Vertel maar rustig hoe het is gegaan,” zegt de snor. Hij komt tegenover me zitten en haalt wat formulieren tevoorschijn. “U kwam binnen, en toen?”
“Toen hoorde ik geritsel,” zeg ik zacht. “Ik dacht dat het een inbreker was. Daarom pakte ik een mes uit de keukenla.”
“Heel onverstandig.” De agent schudt zijn hoofd. “U had beter rechtsomkeert kunnen maken, voor hetzelfde geld…”
“Nou, ik dacht eigenlijk…” Ik houd mijn mond. Ik kan toch moeilijk zeggen dat ik de nieuwe vriendin van mijn ex met een broodmes uit huis wilde jagen? “Wat dacht je?” vraagt de vrouw.
“Dat het muizen waren, of zo.” De snor vuurt allerlei vragen op me af. Ten slotte zegt hij: “Morgen moet u naar het bureau komen, dan kunt u een kijkje nemen in ons Grote Daderboek.” Als ze weg zijn, storten Erik en ik uitgeput neer op de bank. “Wat een geluk dat jij er was,” zegt hij. “Daar dacht je vorige week nog heel anders over.”
“Nou ja, je weet wel wat ik bedoel.”
“Het spijt me van die bloedneus,” zeg ik. “Het spijt me dat het tussen ons zo is gegaan.” Ik schuif dichter naar hem toe. “Ik mis je,” zeg ik, “vooral dat zingen van je, ‘s-ochtends onder de douche. Wil je me even vasthouden? Ik ben zo geschrokken.”
Hij slaat zijn armen om me heen en ik leg mijn hoofd op z’n borst.
Aan het bonken van zijn hart te horen, laat het hem ook niet koud.
ZATERDAG
Gina is woedend en ik ben in een pesthumeur. Omdat ik één nacht niet thuis ben gekomen, heeft ze mijn vriendinnen, de politie en alle ziekenhuizen in de regio afgebeld. En toen ik het verhaal van het broodmes vertelde, zei ze: “Ben je helemaal gek geworden? Stel nou dat die meid wel in Eriks bed had gelegen? Er had iets rampzaligs kunnen gebeuren.”
“Er is geen nieuwe vriendin,” zei ik, “want vannacht heb ik bij Erik geslapen.”
“Doe niet zo naïef!” riep Gina. “Dat heeft toch niets te betekenen?”
“Natuurlijk wel!”
“Droom maar lekker verder.” Daarna trok ze haar jas aan en zei dat ze met een vriendin naar de film ging.
Ze is nog steeds niet thuis. Erik trouwens ook niet. Ik heb hem al acht keer gebeld, maar er wordt niet opgenomen.
MAANDAG
Claire en Stephanie hangen aan mijn lippen als ik het inbraakverhaal vertel (dat ik eigenlijk de nieuwe vriendin van Erik wilde wegjagen, laat ik maar weg). “Maar het beste is nog dat het tussen Erik en mij weer goed is,” besluit ik.
“Ben je met hem naar bed geweest?” vraagt Stephanie. “Wilde, gepassioneerde seks,” grijns ik. “Ongelooflijk,” zegt Stephanie. “Fijn,” zegt Claire, “ik maakte me vorige week echt een beetje zorgen over je.”
In de pauze gaan Claire en ik lunchen in onze favoriete koffieshop. Ik ben zo gelukkig dat ik haar een arm geef en we ernaar toe huppelen. We bestellen alles wat we lekker vinden, ongeacht het aantal calorieën, en ik betaal de rekening. “Het leven is verrukkelijk,” zeg ik als we het kantoor weer binnenlopen. “Soms wel,” zucht Claire. Ze gaat naar het toilet.
Op onze afdeling is Stephanie verwikkeld in een heftig telefoongesprek. “Je moet maar eens goed gaan nadenken over wat je nu eigenlijk wilt. Ik pik het niet…” Ze luistert met samengeknepen lippen, en gilt dan: “O, het was omdat ze zo geschrokken was? Dus elke keer als ze schrikt, ga jij met haar naar bed?” Ik luister ademloos.
“Ik heb geen zin om nog langer met je te praten. Trouwens, ze kan elk moment terugkomen met die vetzak. Bel me vanavond maar.” Ze zwijgt even en zegt dan: “Ik niet van jou, op dit moment.” Nadat ze de hoorn op de haak heeft gegooid, rekt ze zich uit. Pas dan merkt ze me op. “O, hallo. Gezellig geluncht?”
“Dat was Erik aan de telefoon.”
“Nee hoor.”
“Wel waar,” zeg ik. “Je had het over mij en over Claire—je noemde haar die vetzak.”
“Wie noemt mij een vetzak?” vraagt Claire vanuit de deuropening. “Ze heeft wat met mijn Erik!” schreeuw ik. “Stephanie?” zegt Claire verbaasd.
“Of het jouw Erik is, valt nog te bezien,” zegt Stephanie. Ze pakt de vijl uit haar tas en begint haar nagels te bewerken. “Dus je geeft het toe!” schreeuw ik. “Trut!” Ik stap op haar af om die vijl uit haar handen te trekken en…Claire houdt me tegen. “Hier bereik je niks mee. Kom, ik breng je naar huis.” En tegen Stephanie: “Deze vetzak zal er alles aan doen om jou te laten ontslaan.”
“O, maar ik heb al een vaste aanstelling,” zegt Stephanie terwijl ze een nagelriem terugduwt.
Bij de lift breekt het zweet me uit. Ik heb het warm en koud tegelijk. Claire wrijft over mijn rug. “Wat is er nou gebeurd?”
“Hoorde haar telefoneren met Erik,” hijg ik. “Geen lucht meer.”
“Rustig maar,” sust Claire, “dat is gewoon spanning.”
“Dat zij, met Erik. Begrijp je dat nou?”
“Van die lieve Stephanie verwacht ik inmiddels alles,” zegt Claire grimmig. Ze duwt me in haar auto en rijdt naar mijn huis. “Ik zal een kruik voor je maken en dan ga je lekker in bed liggen,” zegt ze. Ik probeer haar te bedanken, maar de tranen verlammen mijn tong.
WOENSDAG
Ik slaap of huil, en soms doe ik het tegelijkertijd. Ik wil niet meer uit bed en nooit meer naar kantoor. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik dat glimlachende serpent met Erik in bed liggen, vrijend, over mij pratend en honend lachend. Ik wist niet dat ik iemand zo kon haten. Vanochtend heb ik mijn werk en al mijn afspraken voor de komende week afgebeld. Kon ik mijn leven maar afbellen.
DONDERDAG
Gina is naar fitness en ik lig voor pampus. Het gaat beter, vandaag heb ik al zo’n uur of vier niet gehuild. Ik blader door de tv-gids. Bijna elk programma heeft met liefde of met gelukkige stelletjes van doen. Dan maar iemand bellen. Gedachteloos draai ik Claires nummer. “Met Erik.”
“Verkeerd verbonden,” zeg ik haastig.
“Ben jij dat, Floor? Niet ophangen! Hoe is het met je? Ik hoorde het van Stephanie. Ik vind het zo rot dat je het op deze manier te weten moest komen.”
“Ja.” Meer krijg ik er niet uit.
“Er liggen hier ook nog wat spullen van je, van de week kom ik die even brengen. Het is zeker wel erg krap met Gina erbij? Ik zal eens om me heen vragen voor een huis. Een vriend van me gaat binnenkort…”
“Waarom ben je zaterdag met me naar bed gegaan?” onderbreek ik hem. “Hoe lang was het al bezig tussen jullie? Waarom heb je het me niet verteld?”
Hij schraapt zijn keel. “Nou, eh, ik kwam haar tegen na dat personeelsfeest, en toen…”
“Toen ben je met haar in bed gedoken en je dacht: Floor kan doodvallen.”
“Ik probeer een redelijk gesprek te voeren,” zegt Erik geïrriteerd. “Als je zo doet, hang ik op.”
“Hang jezelf maar op,” sis ik. Ik knal de hoorn op de haak en barst weer in huilen uit.
Ik breek net een nieuw pak zakdoekjes aan als Gina thuiskomt. “Is het weer zover?” vraagt ze terwijl ze haar sporttas in een hoek gooit.
“Erik gebeld,” snik ik. “Hij heeft al wat met Stephanie sinds dat rottige personeelsfeest!” Gina komt naast me zitten, kijkt me ernstig aan en zegt: “Nou moet je eens goed luisteren. Nog niet de helft van de tijd dat je een relatie had met die kloterige Erik was leuk. Je mag blij zijn dat je van hem af bent. Als hij niet iets met die Stephanie was begonnen, was het wel met een ander geweest.”
“Ja maar…”
“Niks ja maar, ik maak me echt zorgen over je. Bijvoorbeeld dat je Stephanie wilde wegjagen met een mes. Dat is toch niet normaal?” Ineens moet ik door mijn tranen heen lachen. “Stel dat ze toen in bed hadden gelegen. Ik had het gezicht van Erik wel willen zien.”
“Floor de Verschrikkelijke,” giechelt Gina. “De Wraak van Floor.”
“Die Hard—part Floor.” We rollen bijna van de bank van het lachen.
Dan zegt Gina: “Maar je gaat toch wel wat aan jezelf doen? Zo kan het echt niet langer. Je ziet eruit alsof je onder een vrachtwagen hebt gelegen, en dit is de eerste keer in weken dat ik je hoor lachen.”
“Ik doe mijn best,” beloof ik.
ZATERDAG
Ik zit met mijn moeder in het restaurant van de Bijenkorf thee te drinken en wil net over mijn liefdestoestanden beginnen als ze zegt: “Je vader heeft een trui nodig, en ik zoek hier een bloes bij.” Ze houdt een bol wol omhoog. “Iets met roze of met rood erin, dacht ik.”
“Of allebei?” stel ik voor.
“Heb je je thee op?” vraagt ze, en trekt haar jas aan. “Dan gaan we.” Ik neem vlug wat slokken en haal haar nog net in voor ze de roltrap neemt. “Eerst naar de serviesafdeling,” besluit ze. “Annie Webeling heeft hier laatst zo’n leuk suikerpotje gekocht.” Ze verdwijnt achter een enorme stellage soepterrines. Ik bekijk geinige asbakken en drentel richting cd-afdeling. Dan hoor ik het fluitje van m’n moeder. Ze staat bij de roltrap en roept: “Ze hebben het hier niet. Kom je?” We dalen af naar de damesmode, maar aangezien ze alleen lichtblauwe spullen hebben hangen, zijn we zo weer weg. De herenafdeling heeft ze ook in een mum van tijd gezien, want: “Je vader wil niet van die rare knoopjes op z’n borst.”
Ik treuzel nog even bij de parfums, maar word teruggefloten: “Kom Floor, ik wil ook nog even naar de Hema en V&D.” Tegen een uur of vier ben ik doodmoe, maar mijn moeder stapt monter de tram in. “Gelukkig gaat het al veel beter met je,” zegt ze over haar schouder. “Het was gezellig, hoor. We bellen snel!” Ik zie de tram wegrijden door een mist van tranen.
MAANDAG
In de lift maan ik mezelf tot kalmte, maar ik blijf het warm en koud tegelijk hebben. Het is een uur of één, Claire en Stephanie zitten niet op hun plaats en Frits is ook nergens te bekennen. Ik loop naar mijn bureau, trek de laden open en prop mijn spullen in een tas. Een raar gevoel: hier heb ik drie jaar gewerkt en nu is het voorbij. Nooit meer lachen met Claire in de pauze, nooit meer Frits, maar vooral: nooit meer Stephanie. Ik ga achter mijn bureau zitten en kijk voor de laatste keer naar dit uitzicht. Dan hoor ik de lift. Laat het Stephanie niet zijn, bid ik.
Maar natuurlijk is het wel Stephanie, in een lentefris mantelpakje en op kittige hakjes. “Ben je er weer?” vraagt ze. “Lekker uitgeziekt?”
“Bij jouw aanblik word ik meteen weer niet goed.”
“Doe niet zo moeilijk,” zegt ze luchtig. “Ik kan het toch niet helpen dat Erik mij leuker vindt? Liefde laat zich niet dwingen.” Ik adem rustig uit en sluit mijn ogen. Ik stel me voor hoe Stephanie onder een vrachtwagen komt, nee, een schoolbus. Dat ze mond- en klauwzeer oploopt, of iets waardoor haar hoofd opzwelt als een meloen. “Gaat het?” hoor ik haar vragen. “Prima,” zeg ik. Ik pak mijn tas en loop naar de kamer van Frits. “Ha Floor, weer beter?” zegt hij opgewekt. “Zo’n griepje kan nog heel gemeen uitpakken.”
“Kan ik even met je praten?”
“Jij begint toch niet ook over opslag,” zucht hij. “Van de week kwam Stephanie al langs en…”
“Het gaat over ontslag,” onderbreek ik hem. “Ik ga weg.”
Frits laat zich op zijn stoel vallen. “Waarom?” vraagt hij. “Heb je het niet meer naar je zin? Heb je een andere baan gevonden?”
Ik haal diep adem. “Ik neem op staande voet ontslag. Om persoonlijke redenen. Hier is mijn ontslagbrief.”
“We kunnen er toch over praten?” Hij kijkt verbijsterd. “Nu moet ik weer een ander zoeken. Je krijgt geen uitkering, niks. En je pensioen, heb je daar al over nagedacht?”
“Ik heb er goed over nagedacht.”
“Maar je contract…” probeert Frits.
“Als je wilt dat ik me aan de opzegtermijn houd, meld ik me die twee maanden ziek.”
“Maar waarom dan toch?”
“Persoonlijke redenen,” herhaal ik, en ik loop naar de deur. “Ik had het hier tot voor kort erg naar mijn zin, Frits.” Als ik zijn gekwelde gezicht zie, voeg ik eraan toe: “Het ligt niet aan jou.”
Buiten schijnt de zon. Ik zet mijn zonnebril op, start mijn motor en rijd te hard naar het strand. Het is er rustig: een paar moeders met peuters en hier en daar een al lichtbruin getinte werkloze. Tot die groep behoor ik dus ook vanaf vandaag, besef ik ineens. Zal ik weer snel werk vinden? Krijg ik echt geen uitkering? Hoe lang kan ik teren op mijn spaargeld? Kan ik de huur wel betalen als Gina weer een huis vindt? Ik laat zand tussen mijn vingers glijden. In de verte zie ik een zwerver in een prullenbak graaien. Die heeft misschien ook een huis en een baan gehad, bedenk ik. En misschien:.. Ik wend mijn blik af voordat nog somberder gedachten me in hun greep krijgen.
DINSDAG
Iedereen is boos op me. Gina noemde mijn ontslag ‘een typisch voorbeeld van vluchtgedrag’. Mijn moeder heeft aan de telefoon een half uur gezeurd over mijn ziektekostenverzekering, mijn pensioen en de slechter wordende economie. Ze eindigde het gesprek met: “Maar je moet het zelf weten, het is jouw leven.” Wat voelde alsof ze haar handen voorgoed van me af trok.
Alleen Claire begreep het. “Reken maar dat ik Stephanie het leven zuur zal maken,” beloofde ze.
Het is nu drie uur ‘s middags en eigenlijk verveel ik me. Ik heb opgeruimd, een was gedraaid, gestofzuigd en boodschappen gedaan. Even heb ik overwogen om de ramen te lappen, maar dat gaat zelfs mij te ver. Natuurlijk zou ik langs een uitzendbureau kunnen gaan, of met instanties bellen, maar daar zie ik nog te veel tegenop. Ik zet thee en doe de tv aan. Een soort Ellen Brusse babbelt over winkelen, ze stekt wat klimplanten en daarna kondigt ze een weerman aan. Ik laat het allemaal over me heen komen. “Hoe was jouw dag?” vraagt Gina als ze thuiskomt. Tot mijn verbazing kan ik antwoorden dat ik bekaf ben.
MAANDAG
De man voor me heeft 68 roos-spikkels op zijn schouders. Het jongetje achter me verveelt zich ook. Nadat hij alle Postbus 51-folders waar hij bij kan uit de rekjes heeft gehaald, probeert hij nu de balpennen-aan-een-koordje van de tafels te slopen. Zijn moeder doet alsof ze het niet ziet.
“Dit formulier moet u invullen,” zegt de hoogblonde baliemevrouw van het arbeidsbureau als ik een kwartier later aan de beurt ben. “Daarna moet u het hier weer afgeven.”
Ik ga aan een tafel zitten en haal een eigen pen uit mijn tas. Het invullen is een hele klus; ze willen nog net niet van me weten of ik mijn veterstrik-diploma op de kleuterschool wel heb gehaald. “Wat doe jij?” vraagt het jongetje van de folders. Hij heeft grote bruine ogen en moet nodig zijn neus snuiten. “Ik vul dit formulier in,” zeg ik op kindvriendelijke toon. “Waarom?” vraagt hij.
“Omdat dat van die mevrouw achter de balie moet.”
“Waarom dan?” zeurt hij door.
“Omdat ik werk zoek, daarom. Ga jij je moeder maar helpen met invullen.” Blijkbaar is dit antwoord afdoende, want het kind verdwijnt onder tafel.
Even later tikt een stoere man op mijn schouder. “Uw zoontje heeft me dit net gegeven,” zegt hij, “maar ik kan er niet zoveel mee.” Hij drukt een tampon in felgekleurde verpakking in mijn handen.
“Het is niet mijn zoontje,” stotter ik, “maar bedankt.” Onder tafel kraait het jongetje: “Ik uitdelen, want ik was jarig.” Hij heeft mijn zonnebril op en haalt mijn tas verder leeg. Ik gris de tas uit zijn handen en inspecteer mijn bezittingen. Goddank heeft het ettertje niet mijn portemonnee uitgedeeld. Maar ik zie een paar tafels verder een oudere dame naar een felgekleurde tampon kijken, en de jongen naast me heeft ook al zo’n ding in zijn handen. “Nu ga jij snel naar je moeder toe,” zeg ik dreigend tegen het kind. “Jij bent niet lief,” zegt hij, en hij dribbelt weg. Ik kan nog net mijn zonnebril van zijn hoofd pakken en ga met een rood hoofd weer in de rij staan. Als ik eindelijk aan de beurt ben, word ik doorverwezen naar een andere balie. Een grijze man zit achter een grote computer. Hij pakt mijn formulier aan, leest mijn antwoorden op, wacht op een bevestigende knik van mij en verwerkt het daarna in de computer.
“Het zou sneller gaan als u alleen de formulieren verwerkt, of meteen met de klanten de formulieren invult,” probeer ik. “Zo doen we dat hier niet,” zegt hij. Het liefst wil ik ‘waarom niet’ zeuren, maar ik houd me in. Na een minuut of tien is de man klaar. “Alstublieft, dit is uw voorlopig bewijs van inschrijving,” zegt hij. “Morgen kunt u terugkomen voor uw definitieve bewijs van inschrijving.”
“Kom ik nou in aanmerking voor een uitkering?” vraag ik. “Daar ga ik niet over,” zegt hij. “Dat beslist het GAK. Daar moet u ook een afspraak voor maken. Volgende week maandag, schikt dat?”
“Waarom kan dat niet op één dag?” vraag ik. “Nu moet ik twee keer terugkomen.”
“Dus morgen en maandag over een week heeft u een afspraak,” zegt hij onverstoorbaar.
“Ik wil het op één dag,” herhaal ik boos. Zijn telefoon gaat. “Nou, kip lijkt me ook lekker,” zegt hij. “Heb jij tijd om boodschappen te doen? Het is hier een gekkenhuis.” Ik ga zo ontploffen, voel ik. “Ik heb vorige week ook al drie keer boodschappen gedaan…Ja ja…O, je moet ophangen. Dag lieverd.” Hij legt neer en zegt: “U kunt gaan, hoor.”
“Maar…” 1»
“Volgende!” roept hij. Op weg naar de deur loop ik langs het ettertje en zijn moeder. “Jij bent stom,” zegt het kind. “Wat je zegt, ben je zelf,” sis ik terug.
Buiten schijnt de zon. Ik ga op een terrasje zitten en kijk naar de mensen die langslopen. Iedereen gaat ergens naartoe, iedereen heeft haast, iedereen is nodig. Ik had gehoopt dat werkloos zijn een beetje op vakantie zou lijken, maar ik word er niet blij van.