JUNI

WOENSDAG

De opening van de tent hebben we richting zee gezet. Het is nog vrij vroeg in het seizoen, dus er zijn veel militante kampeerders die het laf vinden dat we elke avond uit eten gaan. Liggend voor de tent begin ik een beetje tot rust te komen, maar het gedoe blijft door mijn hoofd spoken. Hoe zal het verder gaan tussen Menno en mij? Wat gebeurt er als Elise contact zoekt? Ik vind het verontrustend dat ik hem steeds niet te pakken krijg. Josée heeft al drie keer met Peter gesproken.

Ik pieker ook een beetje over Gina. Mijn zus, van wie ik altijd dacht dat ze kinderen haatte, wil verhuizen om genoeg ruimte te creëren voor eigen kweek. En hoe zal het met Marie-Claire, eh, Claire gaan? Ik kan me toch niet voorstellen dat je gelukkig wordt van een waterstofperoxide-hoofd en een assertiviteitscursus. “Even zwemmen?” Josée staat op in haar gebloemde bikini. Ze gaat er steeds beter uitzien. Haar huid is niet meer zo grauw en de wallen onder haar ogen zijn verdwenen.

“Ga jij maar, ik blijf nog even liggen,” antwoord ik. Ik vind dat ik er zelf ook steeds lekkerder uit ga zien. Jammer dat Menno er niet is om ervan mee te genieten. Door mijn donkere zonnebril bekijk ik hoe Josée in bejaardentempo te water gaat. Een man met zwemvliezen in zijn hand volgt het proces ook. Ik heb me net omgedraaid als ik gegil hoor. De zwemvliesman heeft Josée opgetild, haar verder de zee in gedragen en haar weer laten vallen. Verontwaardigd sta ik op om haar te helpen, maar Josée heeft zijn bermuda al vast en rukt hem in één beweging tot op zijn knieën. Hij staat het ding nog beteuterd omhoog te sjorren als Josée met ferme pas terug komt lopen naar de tent. “Belachelijk,” foetert ze. “Als hij me leuk vindt, kan hij toch gewoon om een vuurtje vragen of zo?”

“Wil je dat ik hem op zijn bek sla?” Een bruingebrande man met blond haar is op zijn hurken bij ons komen zitten. “We kunnen dat type wel aan,” zegt Josée stoer. “Ik heet Paul,” zegt hij. “Jullie zijn hier zeker ook op vakantie?” Hij vertelt dat hij uit het zuiden van het land komt, manager is in de IT en hier een week of twee blijft. Even later stelt hij voor een ijsje te halen. “Lekker ding,” zeg ik terwijl ik hem nakijk. “Mooie billen,” keurt Josée. “Is ie voor jou of voor mij?” Josée giechelt. “Voor geen van beiden, toch?”

“Nee, natuurlijk,” antwoord ik. Maar als het me vanavond weer niet lukt om Menno te bereiken, weet ik niet hoe principieel ik blijf.

VRIJDAG

Weer Menno’s verdomde antwoordapparaat. Wedden dat die afgrijselijke Elise nu op de thee is, of dat ze samen in bad zitten terwijl hij…Mijn nek verkrampt.

“Hebben jullie vanavond wat te doen?” Paul heeft een grijs T–shirt aangetrokken waardoor hij nog bruiner lijkt.

“Helemaal niets,” antwoord ik, “of het moet met jou zijn.”

We gaan wat drinken op de boulevard. Hordes toeristen lopen voorbij en Josée en ik leveren op iedereen commentaar. Paul probeert een goed gesprek met ons te voeren, over werk en hoe je in het leven staat of zo, maar hij komt er niet tussen.

Na de zoveelste rosé staat Josée op. “Ik ga eens op tent aan.” Ze kust Paul, zegt tegen mij: “Geen stomme dingen doen,” en wankelt weg.

Het personeel is al bezig met stoelen binnen zetten.

“Ga je mee wat drinken op mijn hotelkamer?” vraagt Paul.

De hele avond heeft hij onze drankjes betaald en gedaan alsof alles wat ik zei Bijzonder Belangwekkend was, dus ik denk dat hij nu een soort beloning verwacht. “Ik wil nog wel even naar het strand,” zeg ik.

Hij slaat zijn arm om mijn schouders en ik vind het wel best.

Niemand te zien op het strand. Ik trek langzaam al mijn kleren uit.

“Wat doe je nou?”

“We gaan zwemmen,” zeg ik. Ik ben benieuwd of hij gek genoeg is om mijn voorbeeld te volgen. Maar als ik tot mijn dijen in het water sta, vraag ik me af of dit nu wel zo’n slim idee is. Het is zo koud dat mijn tenen bijna gevoelloos zijn. Paul heeft zich inmiddels ook uitgekleed en rent de zee in. “Whaaaa!” brult hij voor hij kopje onder gaat.

Ik wil me niet laten kennen, haal diep adem en doe hetzelfde. Het bloed bonst in mijn oren als ik weer boven kom. Al mijn zintuigen zijn verdoofd. Of toch niet, want plotseling voel ik een hand op mijn borst.

Paul probeert zijn tong in mijn mond te duwen. Hij smaakt naar zout en wijn. Het is eigenlijk wel lekker, maar wil ik dit? Wat zei Oprah ook alweer over overspel? Lag de grens bij tongzoenen of bij penetratie?

En is het overspel te noemen als mijn vriend het waarschijnlijk op dit moment ook met een ander doet?

“Wat is er?” vraagt Paul. “Vind je het niet lekker?”

“Beetje koud,” zeg ik laf.

“Mijn hotel is vlakbij,” zegt hij. “Met een warme douche en zachte handdoeken.” Ik sputter nog wat tegen, maar die douche klinkt verleidelijk. De nachtportier kijkt niet eens vreemd op als we in onze kletsnatte kloffies binnenkomen.

Op zijn kamer draait Paul onmiddellijk de kraan open. “Ga er maar vast onder,” zegt hij. “Ik kom er zo aan.”

Ik heb me ingezeept met de hotel-douchegel als hij naast me komt staan. Zie ik het goed? “Je hebt een condoom om,” zeg ik verschrikt. “Handig toch?” doet hij stoer. “Anders moet ik er zo een gaan pakken.”

“Dit was niet helemaal mijn bedoeling,” zeg ik. Ik duw hem opzij en stap uit de douche. Terwijl het schuim nog op mijn buik staat, hijs ik me in mijn klamme spijkerbroek.

Paul slaat een handdoek om zijn middel. “Ik heb nog nooit meegemaakt dat een vrouw hysterisch reageert op een condoom.”

“Misschien moet je voortaan vragen of er wel geneukt gaat worden.”

“Ja maar…”

“Ja maar, ik ga nu weg.” Ik loop de kamer uit, zwaai naar de nachtportier en zak buiten giechelend ineen tegen het hek van het hotel.

ZONDAG

Na een paar uur ben ik een beetje misselijk van het kaartlezen in de auto. Josée rijdt, want ik ben zo verkouden dat ik alleen nog lucht krijg als ik met mijn hoofd achterover op de hoofdsteun lig. “Ik begrijp jou niet,” zegt ze. “Heb je een leuk vriendje, ga je met de eerste de beste figuur mee. Je hebt nog mazzel dat je niet bent aangerand.”

“Misschien heb ik dat leuke vriendje wel niet meer,” zeg ik. Aan het eind van de reis worden we melig. Vanaf Breda zingen we: “We zijn er bijna…” En dan moeten we nog ruim een uur. Zodra ik de sleutel in het slot steek, hoor ik Otje miauwen. Ik laat mijn tas vallen en til haar op—in ieder geval iemand die me heeft gemist. Ik zet Otje weer neer om het antwoordapparaat af te luisteren. Vijf keer een beller die onmiddellijk heeft opgehangen, Gina en Menno: “Dag Floor, lieverd, heb je het leuk gehad? Hier is het hectisch, druk, druk, druk. Maar zodra ik een gaatje in mijn agenda heb, ben je de eerste. Ik bel je nog wel.”

Woedend spoel ik het bandje terug. Dit telefoontje was vast ook een gaatje in zijn agenda.

Ik ga onder de douche staan om het klamme autozweet van me af te wassen. En de tranen van teleurstelling.

DINSDAG

Iedereen op kantoor is bruiner dan ik.

“Het is hier prachtig weer geweest,” zegt Claire. Ze geeft me een beker koffie. “Heb je wel een leuke vakantie gehad? Je ziet er doodmoe uit.”

“Beetje verkouden,” mompel ik. “Maar het was heerlijk.”

“En Menno? Blij zeker dat…”

“Ik zie hem waarschijnlijk vanavond,” onderbreek ik haar. “Hoe is het met jou?”

“Mijn moeder is dit weekend weer geweest,” zegt ze terwijl ze omkijkt of Stephanie niet meeluistert. “Ze wilde mij en mijn broer per se mee uit eten nemen. ‘Om te vieren dat het weer goed met je gaat’, zei ze. We gingen naar een Argentijns restaurant, met van die grote lappen vlees. Ze zat elke hap mijn mond in te kijken, ik werd er doodzenuwachtig van.”

“Dus echt gezellig was het niet?”

“Nee. Het gaat wel beter met eten, maar nog niet echt goed. En dan voel ik me zo schuldig, alsof ik haar teleurstel.”

“Ik vind dat ze trots op je moet zijn,” zeg ik ferm. “In vergelijking met een paar maanden geleden gaat het zó goed met je.”

“Ja hè?” Pas als ze wegloopt, zie ik dat ze een panty met tijgerprint aan heeft.

Zodra ik de grootste stapel werk af heb, probeer ik Menno nog maar eens te bellen. In de galerie neemt niemand op. Thuis krijg ik weer zijn antwoordapparaat en ik heb al drie boodschappen ingesproken. Waar hangt hij toch uit? Bij Elise, dreint een rotstemmetje in mijn hoofd.

ZATERDAG

Menno heeft een gaatje in zijn agenda kunnen vinden. Gisteravond belde hij—natuurlijk net toen ik even naar de snackbar was om sigaretten te halen, terwijl ik al drie dagen naast de telefoon woonde—of ik vanavond naar hem toe wilde komen. “Ik kan niet wachten tot ik je zie,” knarste mijn antwoordapparaat.

Uit mijn kast pak ik de doorkijkbloes met inkijk, het kortste minirok je en natuurlijk het stoutste ondergoed: mijn zwarte push-up beha met bijpassende slip. Of misschien helemaal geen slip? Mijn ogen maak ik op à la BB en in m’n haar knijp ik krullen. Ik ga Menno flink inwrijven wat hij heeft gemist.

Nadat ik twee keer heb aangebeld, opent de zoemer de deur. Met bonzend hart loop ik naar boven, klem een roos tussen mijn tanden en gooi met een woeste zwaai de deur open. “Daar ben ik weer, lieverd. Ben ik niet bruin…”

Op de bank zit een geriatrisch echtpaar aan een glaasje sherry te nippen. Ze kijken me verbaasd aan, tot de man zich zijn manieren herinnert. “Mag ik mij voorstellen? Diederik van Grevelingen, en dit is mijn vrouw Marga.” Hij kijkt me vragend aan. Dan besef ik dat ik nog steeds met die roos in mijn mond sta. “Floor, en, Faber,” schutter ik. “Is Menno er niet?”

“Hij is in de keuken een hapjes aan het klaarmaken,” zegt de vrouw. Menno zit aan tafel hardgekookte eieren te pellen. “Ik ben even bezig,” zegt hij zonder op te kijken.

“Ik ben het, Floor,” zeg ik. “Weet je nog wel, je vriendin die je zo verschrikkelijk hebt gemist? Ik dacht trouwens dat wij iets afgesproken hadden. Wie zijn die demente knarren?”

Hij draait zich naar me om. “Dat zijn belangrijke klanten van me, ze overwegen om…” Hij staart naar mijn doorkijkbloes en blote benen. “Hebben ze je zo gezien?”

“Ik had ook nog een roos in mijn mond.”

“Verdomme, die verkoop kan ik dus wel vergeten. Ze zullen…”

“Ze zullen snel doorhebben wat voor ei jij bent,” zeg ik terwijl ik het blikje zwart spul over zijn beige broek uitstort. Ik ren de keuken uit en been langs het verbouwereerde echtpaar. Als ik bijna bij de deur ben, roep ik naar Menno: “Ik laat het hier niet bij zitten. Ik weet zeker dat het bureau u heeft verteld dat ik geen trio’s doe!” Ik fiets keihard naar Gina, die gelukkig thuis is. Nog voor ik binnen ben, heb ik het hele verhaal al verteld.

Ze heeft tranen in haar ogen van het lachen. “Heb je dat echt gezegd? O, wat was ik daar graag bij geweest.”

“Het klinkt wel heel grappig, maar ik was echt gek op Menno. Misschien ben ik dat nog steeds wel.”

Ze kijkt me peinzend aan. “Ik zou hem maar uit m’n hoofd zetten als ik jou was. Wat moet je met iemand die je niet eens meteen belt als je terugkomt van vakantie? En als je dan eindelijk een afspraak met hem hebt, moet je zijn klanten entertainen!”

“Hij heeft het druk.”

“Ga je hem nog verdedigen ook? Hij is een zak, Floor.”

“Een zak,” herhaal ik.

MAANDAG

Wanneer Frits me die middag voor de derde keer afsnauwt, barst ik in snikken uit. “Maar Floor toch,” zegt hij terwijl hij houterig een arm om me heen slaat. “Het was echt niet zo bedoeld. Weet je wat, ik tik die offerte zelf wel. Zal ik dit ook maar weer meenemen?” vraagt hij, wijzend op een dringende brief.

“Nee,” piep ik, “het ligt niet aan jou. Het is iets met mijn vriend.”

“Wat dan?”

“Het is uit!” stamel ik.

Stephanie en Claire hebben het gesprek met grote ogen gevolgd. Claire komt achter haar bureau vandaan met een grote doos tissues. “Snuit je neus,” gebiedt ze. “Vertel me, heb je hem met die andere vrouw betrapt? Ik wist het wel, die Menno is gewoon een ploert. Alle mannen zijn overspelige ploerten.”

Nu begint Frits zich echt ongemakkelijk te voelen. Hij mompelt iets over vrouwenzaken en glaasjes water en beent weg. “Jij laat over je heen lopen, Floor,” vervolgt Claire. “Vrouwen doen dat. Mijn vader walste over m’n moeder heen. En ik liet me helemaal door iedereen alles zeggen!”

“Ik geloof niet dat…” mompel ik.

Maar Claire is niet te stoppen. “Je moet een assertiviteitscursus doen. Net als ik. Je ziet hoe ik ervan opgeknapt ben.”

“Ja,” antwoord ik beduusd. “Gewoon flink van je af leren bijten.”

“Ik denk dat ik even naar het toilet ga,” onderbreek ik haar. Pas als ik tegen mijn spiegelbeeld heb gezegd dat het allemaal wel goed komt, voel ik me iets beter.

VRIJDAG

Josée en ik zitten op een terras de vakantiefoto’s te bekijken. “We waren toch best bruin,” zegt Josée. “En we leken best gelukkig,” vul ik aan. “Dat waren we ook,” antwoordt ze.

Jaloers kijk ik opzij. Peter had haar ver-schrik-ke-lijk gemist. Bij thuiskomst waren er bloemen, wijn en seks. Veel seks, als ik Josée mag geloven. Nee, dan mijn ontvangst…

Alsof ze mijn gedachten leest, vraagt Josée: “Heb je nog wat van Menno gehoord?”

“Nee. Weet jij of hij weer wat met Elise heeft?”

“Geen idee,” zegt ze. “Peter en Elise praten alleen nog maar over de kinderen.”

Ik kijk haar ongelovig aan.

“Ik weet echt niks.” Ze begint een verhaal over wat zij, Peter en de kinderen dit weekend gaan doen.

Op gepaste momenten zeg ik wat terug, maar echt luisteren lukt niet. Mijn gedachten blijven maar om Menno heen draaien. Is die stomme ruzie echt het eind van onze relatie? Ligt hij weer met Elise in bed? Zal ik hem bellen en vragen of hij mij ook mist? “Ik ga maar naar huis,” zegt Josée na een poosje. “Peter ligt op me te wachten.”

“Ja,” zeg ik. “Het begint kil te worden.”