MAANDAG
Myrna doet stomverbaasd als de tv-dokter haar vertelt dat hooikoorts ontstaat door pollen. “Dus je hebt er vooral last van in de lente en de zomer?” vraagt ze.
“Ja,” zegt de dokter, “in de winter bloeit er niet zoveel.” Ik schenk nog maar een kop thee in. Vandaag ben ik bij het GAK geweest en de man achter de balie begon nog net niet te lachen toen ik een uitkering aanvroeg. “Dan had u maar geen ontslag moeten nemen,” zei hij. “U bent niet seksueel geïntimideerd, u zit niet in een onoverbrugbare conflictueuze situatie met uw werkgever, u heeft geen contact opgenomen met de ondernemingsraad, het maatschappelijk werk of uw vakbond. Ik zie werkelijk geen enkele aanleiding om u een uitkering te geven.”
Ik sputterde nog wat tegen, maar hij was onverbiddelijk: “Mevrouw, het enige wat ik kan doen, is u doorverwijzen naar de sociale dienst.” Toen ben ik naar huis gefietst en voor de tv gaan zitten. Gina komt thuis, ziet me zitten en zegt: “O nee, niet weer. Het lijkt wel alsof je verslaafd bent aan dat programma. Ga naar buiten, schrijf je in bij een uitzendbureau…Doe iets!”
“Ik krijg geen uitkering,” mompel ik.
“Dat heb ik toch gezegd.” Ze loopt naar de keuken, van waaruit ze woest begint te schreeuwen: “Geen schoon kopje in dit huis te vin den! Je bent de hele dag thuis, en nog steeds is het hier een pestzooi.”
“Ik vind niet dat ik altijd moet afwassen omdat ik niet werk,” zeg ik.
“Doe normaal,” smaalt Gina. “Je wast helemaal nooit af, je stofzuigt nietje kookt niet…Het enige waar je goed in bent, is op de bank vegeteren omdat die lul je heeft laten zitten.” Ze is voor me komen staan en zwaait met een vinger voor mijn gezicht. “Als je maar niet denkt dat ik nog maar iets in dit huis doe.” Dat vingertje is de druppel. “Ik heb je nooit gevraagd hier te komen wonen!” schreeuw ik. “Het is mijn huis, en als ik in de troep wil zitten, doe ik dat!”
“Dus je wilt dat ik vertrek?”
“Liever vandaag dan morgen!”
“Goed,” zegt Gina. Ze doet haar jas aan, pakt haar tas en zegt: “Ik logeer wel bij Anne.” De deur knalt achter haar dicht.
WOENSDAG
Claire en ik zitten in De Arena. Ze babbelt aan een stuk door over kantoor: Frits had maandag een lawaaierige stropdas om, Stephanie heeft van het archief een nog grotere puinhoop gemaakt en de nieuwe heet Els en is heel aardig. “Bevalt het vrije leven je een beetje?” vraagt ze dan. “Af en toe ben ik best jaloers. Ik denk dat ik ook maar een andere baan ga zoeken, ik zit zo vast.”
“Ja, ik kan lekker doen waar ik zin in heb,” zeg ik en ik doe verslag van de middagtelevisie van afgelopen week.
“Je klinkt depressief,” zegt Claire. “Kijk maar uit, ik weet wat het is. Misschien moet je er eens met iemand over praten.”
“Ik praat toch,” brom ik. “Nee, ik bedoel professioneel.”
Ik bestel nog maar een biertje, want ik heb er niets op te zeggen. Tegen een uur of elf moet Claire naar huis; haar wekker gaat morgenochtend alweer om half acht. Thuis laat ik me op de bank vallen en zet de tv aan. Gina is nog steeds niet terug.
WOENSDAG
Op tv vertelt iemand opgewonden over een middel dat zowel planten glans geeft als spint te lijf gaat, wanneer Gina binnenkomt.
“Daar staan je spullen,” wijs ik vanaf de bank.
“Ik kom eigenlijk mijn ponsplaatje van het ziekenhuis halen.”
“Hoezo?” vraag ik. “Ben je ziek?”
“Ik weet het niet,” antwoordt Gina. Ze gaat zitten. “Gisteren stond ik onder de douche en ineens voelde ik een knobbeltje.”
“Waar?” vraag ik. Ik zet de tv uit.
“Hier.” Ze wijst op haar rechterborst.
“Mag ik eens voelen?” Gina doet haar trui omhoog, schuift haar beha opzij en legt mijn hand op de goede plek. Ik voel een buitje. “Ben je er al mee naar de dokter geweest?”
“Vanochtend, hij heeft me doorverwezen naar het ziekenhuis voor een onderzoek. Vrijdag moet ik een mammografie laten maken, een soort röntgenfoto van mijn borsten.”
“Ik ga met je mee,” zeg ik onmiddellijk.
“Fijn.” Ze knijpt in mijn hand.
Mijn hart slaat over. Woorden als chemotherapie, bestraling en borstbesparende operatie schieten door mijn hoofd. “Waarschijnlijk is het niks,” zeg ik troostend.
VRIJDAG
We moeten de blauwe strepen op de vloer volgen voor de röntgenafdeling. Gina geeft haar ponsplaatje en doorverwijzing af bij de balie en we wachten weer. We zijn niet de enigen. Naast me zit een oude man verschrikkelijk hard te hoesten, twee kleuters vechten om Play-Mobil en een aantal echtparen kijkt bedrukt voor zich uit. “Zal ik koffie halen?” vraag ik aan Gina. “Laat maar,” antwoordt ze, “ik ben een beetje misselijk.” Ik voel me eigenlijk ook niet zo goed. Waarom krijg je toch meteen zwakke knieën zodra je een ziekenhuis betreedt? “Gisteren was Hans Kazan bij Myrna,” probeer ik afleidend, “en hij vertelde dat…”
“Nog één keer dat stomme programma en ik ga gillen,” dreigt Gina. We zwijgen een poosje.
Een van de kleuters huilt. In z’n hand bengelt een popje zonder hoofd.
“Dat gaan ze bij mij in ieder geval niet amputeren,” zegt mijn zus.
“Doe normaal,” zeg ik geschokt.
Dan wordt eindelijk haar naam omgeroepen. Gina staat op en loopt met een verpleegster mee. Ik ga buiten een sigaret roken. Als ik terugkom, zit ze alweer in de wachtkamer. “Hoe ging het?” vraag ik. “Mijn borsten werden platgedrukt tussen glazen platen,” vertelt ze, “maar het deed geen pijn. Ik hoor zo van de gynaecoloog wat er op de foto’s is te zien.” We staren naar het kleurrijke schilderij voor ons. Dan voel ik Gina’s hand in de mijne. “Ik ben bang,” zegt ze. Bemoedigend knijp ik in haar hand.
Even later komt de assistente van de gynaecoloog Gina halen. Dit keer mag ik mee. De dokter geeft ons een hand en wijst op twee stoelen voor z’n bureau. “We kunnen niet precies zien wat er aan de hand is,” zegt hij. “Daarom moet u een afspraak maken voor een punctie. Dat betekent dat we wat weefsel wegnemen om te onderzoeken.”
“Moet ik dan hier blijven?” vraagt Gina verschrikt. “Nee hoor,” zegt de dokter, “het is een poliklinische ingreep. U kunt zo bij de balie een afspraak maken. Nog vragen?” Ja, denk ik. Hoeveel kans heeft Gina dat het iets is? En wat gebeurt er dan? “Mooi,” zegt de dokter, “dan spreek ik u volgende week weer.” Gina maakt een afspraak en even later staan we weer buiten. We ademen allebei diep in. “Naar het strand?” stel ik voor. “Oké,” antwoordt Gina. “Ik kan net zo goed iets leuks maken van deze dag.” Als we allebei met een cappuccino in een ligstoel zitten, waaien de sombere gedachten een beetje uit m’n hoofd. “Heerlijk is het hier, hè?” zeg ik.
“Ik hoop dat ik dat volgend jaar nog aan kan,” zegt Gina, wijzend op een vrouw in een Pamela Anderson-badpak. “Tuurlijk wel,” antwoord ik ferm.
“Zolang ik niks weet, moet ik me eigenlijk geen zorgen maken,” zegt ze peinzend. “Maar het is verdomd moeilijk.” Ik geef een kneepje in haar arm.
ZATERDAG
Gina heeft iets laag gedecolleteerds in groen aan, ik ben in strak zwart gehuld. Zodra we De Arena in lopen, is alle aandacht op ons gericht. We gaan aan de bar zitten en bestellen twee bier. Al snel ben ik in gesprek met een manager van een direct-marketingbedrijf, Gina praat met iets breeds in een ruitjesoverhemd. Terwijl de manager me wat probeert uit te leggen over doelgroepen en marktsegmenten, valt me op dat Gina wel erg snel haar bier opdrinkt. Af en toe lacht ze kakelend en aait ze over de arm van Het Ruitje. “Een spaatje?” stel ik voor als het mijn beurt is om te bestellen. “Nou, ik dacht meer aan whisky,” lispelt ze. “Je hebt echt wel genoeg gehad,” zeg ik. “La-me-nou.”
“Voor de dame een whisky,” bestelt Het Ruitje. Ik vind het al snel niet meer gezellig. Doelgroepen interesseren me niet en ‘t is een rotgezicht om Gina dronken te zien. “Ik ga naar huis.”
“Wa-flau,” zegt Gina, “ik fint leuk.” Het Ruitje voelt zich hierdoor aangemoedigd om een arm om haar middel te leggen. “Je gaat nu mee,” dreig ik. “Nee hoor,” lacht Gina.
“Wel.” Ik trek mijn jas aan, pak de hare en loop naar buiten. Gelukkig komt ze me achterna. “Geef terug!” krijst ze. “Ik kan zef wel beslisse…Foei me raar.” Ze wankelt naar het dichtstbijzijnde bosje en begint over te geven. Als ze klaar is, zet ik haar achterop en fiets naar huis. Thuis help ik haar uit haar spijkerbroek, ik leg haar in bed en zet er een teiltje naast. Morgen heeft ze vast knallende hoofdpijn.
DINSDAG
Irene, de intercedente, kijkt me aan alsof ik haar beste vriendin ben die terug is na een jarenlang verblijf in Australië. “Ik weet zeker dat we snel iets voor je vinden,” zegt ze, terwijl ze door de formulieren bladert die ik net heb ingevuld. Ze pakt er een map bij. “We hebben iets bij een advocatenkantoor voor een maand of twee, misschien langer. Klein bedrijfje, leuk team. Voel je daar iets voor?”
“Zeker,” antwoord ik, want mijn bankafschriften schuif ik inmiddels ongeopend in een la en elke keer dat de automaat nog geld geeft, haal ik opgelucht adem.
“Dan bel ik je er zo snel mogelijk over op.” Ik schud haar hand en huppel bijna het uitzendbureau uit. Door het park loop ik naar huis. Mannen in pak met lunchpauze, skeelers, moeders met kinderen: iedereen geniet van de zon. Ineens voel ik me blij. Misschien komt alles gewoon goed. Misschien is er met Gina niks aan de hand, heb ik snel weer werk en geld, wordt Erik kaal en valt Stephanie van haar pumps. Ik ga op een terrasje zitten en bestel een cappuccino. Jammer dat ik panty’s aan heb, anders was ik ook nog lekker bruin geworden.
DONDERDAG
Ik heb alle rondslingerende Story’s, Privé’s en Libelles uit als Gina eindelijk uit de behandelkamer komt. Ze ziet lijkwit. “Heb je pijn?” vraag ik bezorgd. “Nog niet,” zegt ze, “de verdoving werkt nog.”
“Is het een grote wond?”
“‘Weet niet, er zit verband om. Kunnen we nu weg? Ik ben een beetje misselijk.”We stappen in de auto en ik rijd zo snel mogelijk naar huis. Gina zegt niets maar kijkt alsof ze elk moment kan gaan overgeven. “Achterin ligt nog wel een plastic tas,” zeg ik. “Ik hoef geen boodschappen meer te doen.”
“Niet daarvoor, voor als je niet lekker wordt.”
“Zo erg is het niet,” piept ze. Maar als we thuis zijn, ziet ze bijna groen. Ze gaat onmiddellijk in bed liggen. Wanneer ik haar een kop thee breng, is ze al in slaap gevallen. Mijn moeder belt en ik heb nog niet opgehangen of de telefoon gaat weer.
Tegen een uur of zes is er zo vaak gebeld dat ik automatisch tegen ene Irene zeg: “Het gaat redelijk met haar. Ze ligt nu in bed maar ze belt je zo snel mogelijk terug.”
“Spreek ik met Floor Faber?” klinkt het twijfelend. “Met Irene Verduin van het uitzendbureau.”
“O, ik dacht dat je iemand anders was,” stotter ik. “Ik heb goed nieuws. Het advocatenkantoor wil je graag zien. Je kunt aanstaande maandag op gesprek komen.”
“Geweldig,” zeg ik. Nadat we de formaliteiten hebben doorgenomen, hangen we op en schenk ik een glas wijn in om het te vieren. Dan bedenk ik wat een ontzettend rare dag dit is: ik heb misschien een nieuwe baan terwijl mijn zus misschien kanker heeft.
ZATERDAG
Het is pikdonker als ik wakker word. Ik kijk op de wekker: kwart voor vier. Bij het voeteneind zie ik een schim bewegen. M’n hart klopt in mijn keel als ik het licht aandoe. “Wat doe jij hier?” barst ik uit tegen Gina. “Moet ik een hartaanval of zo?”
“Ik kan niet slapen,” antwoordt ze beverig.
Doordat ik mijn lenzen niet in heb, zie ik haar slecht. Maar volgens mij heeft ze gehuild. “Wat is er dan?”
“Ik ben bang.”
“Kom maar even bij mij in bed zitten,” zeg ik terwijl ik opschuif.
Haar voeten zijn ijskoud en ze trilt helemaal. “Vanmiddag stond ik in de Albert Heijn,” zegt ze, “en daar zag ik een vrouw met een kaal hoofd. En toen dacht ik: zo loop ik er over een tijdje ook bij.”
“Dat weet je helemaal niet.”
“Iedereen zegt tegen me: ‘Je bent nog zo jong, je zult zien dat het niks is’. Maar stel nou dat het wel wat is?” Ze begint te huilen. “Ik voel me zo verraden. Mijn lichaam doet iets wat ik niet wil.”
“Nou, om een griepje heb ik ook nooit gevraagd,” antwoord ik, “of om kippigheid, of om een paprika-allergie.”
“Paprika’s vind je gewoon niet lekker.”
“Wel,” zeg ik. “Ik vind paprika’s heerlijk. Volgens mij zeg je dit alleen omdat jij zogenaamd allergisch bent voor mosselen.”
“Daar ben ik een keer kotsmisselijk van geworden.”
“Je vindt ze er eng uitzien.”
“Ze zien er ook eng uit. Het lilt en drilt en er zit altijd zand in.”
“Aanstelster.” Ik prik haar in haar zij.
“Niet doen,” giechelt ze, “ik ben doodziek.” Somber voegt ze er dan aan toe: “Laat ik dat maar afkloppen.”
MAANDAG
Een jachtig kijkende vrouw heeft me binnengelaten en op een bankje gezet. Sindsdien heeft niemand meer op me gelet. In de verte hoor ik voortdurend telefoons rinkelen en de vrouw heb ik twee keer voorbij zien snellen met haar armen vol dossiers. 110 Ik kijk op mijn horloge: tien voor half twaalf. Het sollicitatiegesprek zou om elf uur plaatsvinden. Ik veeg mijn zweethanden af aan mijn rokje. Hopelijk vragen ze niet waarom ik bij mijn vorige baan ontslag heb genomen, ga ik niet stotteren en zeg ik niets stoms. Een kwartier later ben ik nog steeds niet opgehaald. Ik sta op en klop op de eerste de beste deur. “Ja?” Ik duw de deur open. Een rossige man van een jaar of veertig zit achter een bureau met zijn voeten in een teiltje water. Overal, zelfs op de grond, liggen stapels papieren, mappen en boeken. “Sorry,” zeg ik voorzichtig, “ik ben Floor Faber. Om elf uur had ik een afspraak met meneer Wouters, maar er is…”
“Geef me die handdoek even aan,” wijst hij. “Het is hier een gekkenhuis.” Zorgvuldig droogt hij zijn tenen af. “Maar daarom zoeken we versterking. Ga zitten.” Hij propt zijn ene voet in een grijze sok, doet om de andere een donkerblauwe sok aan. “Gescheiden,” mompelt hij, “dan krijg je dat soort dingen.” Hij gaat rechtop zitten om te wroeten in de stapels papieren voor hem. “Ha, hier heb ik het. Floor Faber van het uitzendbureau. Nou, zoals je ziet hebben we op dit kantoor dringend behoefte aan iemand die orde op zaken stelt. Iemand die telefoons aanneemt, cliënten binnenlaat, brieven tikt, facturen maakt, het archief bijhoudt, koffie zet en nog duizend dingen doet waar Lianne en ik niet aan toekomen. Wat denk je ervan?”
“Prima,” zeg ik overrompeld. “Dat is dan geregeld. Wanneer kun je beginnen?”
“Volgende week maandag?”
“Hoe eerder hoe beter. En dan moet ik nu naar de rechtbank. Als je meeloopt, leg ik je het een en ander uit.” Peinzend kijkt hij naar mijn pumps. “Als je daar tenminste op kunt lopen.” Ik knik.
“Mooi,” zegt hij, “we gaan.” Hij neemt zulke grote passen dat ik om de paar meter een stukje moet hollen om bij te blijven. Joris moet ik hem noemen, “want het is belachelijk om in zo’n klein kantoor formeel te doen.” Samen met Lianne (“Zij heeft je binnengelaten”) is hij twee jaar geleden het kantoor begonnen nadat hij een aantal jaar voor een groot advocatenkantoor had gewerkt, want “een eigen winkel is toch leuker.” Voor een hoog, donker gebouw nemen we afscheid. Over zijn schouder brult hij nog: “Maandag geen parfum graag! Daar krijg ik hoofdpijn van.” Beduusd kijk ik hem na.
Vanavond komt Josée eten. Ik zie er een beetje tegenop; ik heb haar maanden niet gesproken en veel leuks heb ik niet te vertellen. Ik sta een enorme tas boodschappen uit te pakken als Gina met een nog grotere tas thuiskomt.
“Anne komt eten,” verklaart ze.
“Josée ook,” zeg ik.
“Kun je haar niet mee uit eten nemen?”
“O, betaal jij dan?” informeer ik. “Ga jij maar met Anne weg. Het is…”
“Jouw huis, ja. Wanneer houd je nou eens op me dat in te wrijven?”
We staan in de startblokken om een knetterende ruzie te beginnen als de bel gaat. Anne en Josée staan voor de deur. Ze zijn druk in gesprek want ze blijken elkaar te kennen van een cursus yoga die ze jaren geleden samen hebben gevolgd.
Ik schenk wijn in, Gina roert in pannen en het wordt zo gezellig dat we avond afspreken om vaker met z’n vieren te gaan eten.
VRIJDAG
Gelukkig zitten er niet zoveel mensen in de wachtkamer. We kunnen nu elk moment horen of Gina ziek is of gezond, of het chemotherapie en een borstbesparende operatie wordt, of gewoon een nieuwe dag. Steels kijk ik opzij. Gina lijkt elke letter in de Story te spellen. De minuten tikken tergend langzaam voorbij. Dan komt eindelijk een verpleegster ons halen.
We zitten voor het bureau van de gynaecoloog. Hij rommelt in zijn papieren met een verdrietige trek om zijn mond en schraapt zijn keel. “Vorige week hebben we een punctie bij u laten doen, mevrouw Faber,” hij knikt mijn kant op, “omdat er op de mammografie onrustig weefsel werd aangetroffen. Ik zal u hiervan de uitslag meedelen.” Binnensmonds mompelt hij: “Als ik verdomme die papieren kan vinden.” Gina pakt mijn hand. Wat is het hier warm. Hij bladert in een dossier en zegt dan: “Mevrouw Faber, het ziet ernaar uit dat ik u mag feliciteren. Het betreft een verharde melkklier en geen gezwel.” Hij staat op en geeft me een hand. “Natuurlijk verwachtten we dit wel, gezien uw leeftijd én omdat het hier geen erfelijke kwestie betrof, maar het is van het grootste belang het nauwkeurig te onderzoeken.” Van zijn bureau pakt hij een folder over zelfonderzoek van je borsten en geeft die aan mij. “Lees ‘m aandachtig, u kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.” We staan inmiddels bij de deur. “De wond is goed genezen?” vraagt hij me. “Prima,” antwoordt Gina.
Hij trekt zijn wenkbrauwen op, maar laat ons dan uit. In hoog tempo lopen we naar de uitgang. Zodra Gina door de draaideuren is, gooit ze haar armen in de lucht en slaakt een ijselijke kreet. Ik pak haar bij haar schouders en we doen een stupide indianendansje. Een ouder echtpaar blijft verbaasd stilstaan.
“Laten we maar naar huis gaan,” zeg ik en ik sleur Gina naar de auto. We zetten een bandje van Marco Borsato op. Keihard zingen we mee: “Je zit op rozen, al gaat er soms iets onbenulligs mis.” Mijn moeder doet met een wit gezicht de deur van mijn appartement open. “Het is helemaal goed,” zegt Gina. M’n moeder slaat haar armen om haar heen en begint te huilen. Gina houdt het ook niet droog. Zelfs mijn onverstoorbare vader heeft vochtige ogen. Hij wrijft zijn bril schoon en zegt: “Ik zet wel koffie. We durfden geen taart mee te nemen, want stel dat…” Even later gaat de telefoon: Anne, Claire, Josée, collega’s van Gina’s werk, iedereen wil weten hoe het is gegaan.
ZONDAG
Ik moet een nieuw matras en trouwens ook een nieuw kussen. Net als ik de ideale slaaphouding heb gevonden, voel ik weer een bobbel.
Tegen een uur of drie geef ik het op en ga ik een beker warme melk maken. Ik til Otje op, die meteen begint te spinnen. “Baasje beetje nerveus,” mompel ik in haar vacht, “baasje morgen nieuwe baas.”
Het gaat ook allemaal zo snel. De ene ramp is nog niet afgewend of de volgende dient zich aan. Eerst het gedoe met Erik en m’n ontslag, daarna Gina’s onderzoek en nu een nieuwe baan. Ik zucht. “Baasje moet eigenlijk vakantie,” fluister ik. “Maar dat is een beetje idioot als je net een maand werkloos bent geweest.” Ik zet Otje op de grond, schenk de melk in en stap weer in bed.