WOENSDAG
Sinds Marie-Claire uit haar coma is ontwaakt, is ze in een pesthumeur. Het eerste wat ze aan me vroeg, was waarom ik haar in godsnaam niet had laten liggen. Ik was met stomheid geslagen—op z’n minst had ik een soort dankbaarheid verwacht. Ze heeft tot nu toe nauwelijks gepraat. Haar moeder en haar broer hebben uit haar proberen te trekken waarom ze dood wilde, maar ze wil niks zeggen. Ik zit op het voeteneind van haar ziekenhuisbed. Nog steeds staan er allemaal apparaten om haar heen te bliepen. Een opgewekte verpleegster komt een infuus vernieuwen. “Voelen we ons al wat beter?”
“Ik niet en ik ook niet,” gromt Marie-Claire. Als de verpleegster weg is, stel ik voor een spelletje te doen. “Geen zin.” Haar ogen blijven gefixeerd op de muur. “Televisie kijken?”
“Nee.”
“Zal ik je over mijn laatste rampen op liefdesgebied vertellen?”
“Je denkt toch niet dat ik daar op dit moment in geïnteresseerd ben?” Ik voel dat ik razend word. “Iedereen is doodongerust over jou, en jij laat jezelf gewoon niet helpen. Met niemand wil je praten. Je ligt hier als een…een soort oester! Nou, stik er maar in! Ik wou dat ik je niet had gered!” Ik sla de deur achter me dicht en ren het ziekenhuis uit. Zodra ik buiten sta, heb ik ontzettende spijt. Hoe kan ik nou uitvallen tegen iemand die zo in de war is? Ik ga weer naar binnen. Op Marie-Claires verdieping word ik op de gang tegengehouden door de opgewekte verpleegster. “U kunt morgen weer langskomen,” zegt ze. “De patiënten moeten rusten.”
Ik loop terug naar de lift, maar zodra de verpleegster de hoek om is, glip ik de kamer van Marie-Claire in, die met haar hoofd onder de dekens ligt.
“Ik ben het, Floor,” fluister ik.
“Het bezoekuur is afgelopen,” klinkt het van onder de dekens.
“Weet ik, ik ben naar binnen geslopen. De witte macht houdt mij niet tegen.”
Er komen verstikte geluiden van onder de dekens. Net als ik een dokter wil roepen—volgens mij gaat het helemaal mis daar—komt Marie-Claires hoofd tevoorschijn. Ze lacht. “Niks houdt jou tegen, zelfs zelfmoord niet.”
“Het spijt me,” zeg ik snel, “ik had die dingen niet moeten zeggen.”
“Het is goed.” Ze knijpt in mijn hand.
VRIJDAG
Het is Floor-Verwen-Avond. Ik heb gedoucht en zit nu met een bord lasagne voor de televisie in mijn lubberigste trui voor de duizendste keer naar ‘Love story’ te kijken. Tissues en M&M’s binnen handbereik.
Op het moment dat Oliver de doodzieke Jenny naar het ziekenhuis brengt, wordt er aangebeld. Met betraande ogen doe ik open.
“Ik wist niet dat ik dit effect op je had,” zegt Menno.
“Ik zit video te kijken.” Ik probeer me een beetje te verbergen achter de deur. “En ik zie er belachelijk uit.”
“Je ziet er lief uit.” Hij duwt de deur open, begint me te zoenen en schopt met een voet de deur achter zich dicht.
“Ik had niet gezegd dat je binnen mocht komen,” hijg ik.
“Dat ga je nog doen,” antwoordt hij. Hij zoent me op mijn mond, betast met één hand mijn borsten en drukt me met zijn andere hand hard tegen zich aan. Al snel heeft hij mijn trui over mijn hoofd getrokken en mijn joggingbroek over mijn billen. Vervolgens neemt hij me op de bank, en daarna in bed.
Elke keer als ik iets wil vragen over de andere vrouw in zijn leven, zegt hij iets als: “Weet je dat je navel ook heel gevoelig is?” Of: “Sommige vrouwen kunnen klaarkomen als je aan hun oorlelletje zuigt.” Na afloop ben ik zo uitgeput dat ik als een blok in slaap val.
ZATERDAG
Om een uur of tien word ik wakker doordat Menno in mijn zij port en zegt: “Ik heb wel zin in koffie. Met opgeklopte melk, lijkt me lekker.”
Ik trek mijn wenkbrauwen op. “Gelukkig heb je niks aan je handjes.”
“Nee, ik ben hier de gast.” Hij begint me uit bed te duwen.
Als ik even later melk sta op te warmen, bereik ik zelf langzamerhand ook het kookpunt. Wat denkt die lul wel niet? Maar ja, op wie ben ik eigenlijk kwaad? Ik ben toch zelf de muts die hem binnenlaat en met hem naar bed gaat nog voor we een zinnig gesprek hebben gevoerd?
Menno is weer in slaap gevallen als ik terugkom in de slaapkamer. Ik steek een sigaret op en zet de asbak op zijn buik. Het irriteert me dat hij er zo tevreden uitziet. Ik blaas rook in zijn gezicht.
“Wil je dat laten?” zegt hij terwijl hij hoestend overeind komt.
“Kijk nou wat je doet,” roep ik boos als de asbak omvalt. Ik wil uit bed stappen om de stofzuiger te pakken, maar Menno houdt me tegen.
“Wat heb jij een pesthumeur. Ben je elke ochtend zo?”
“Nee,” zeg ik grimmig. “Ik wil weten hoe het zit met die andere vrouw.” Menno zakt onderuit. “Moet dat nu?”
“Ja.”
“Nou, ze is ouder dan jij, getrouwd. Twee kinderen. Af en toe komt ze langs.”
“Ben je verliefd op haar?” Mijn maag trekt samen.
“Natuurlijk niet. Ik word niet verliefd.”
“Wat wil je dan van mij?”
“Gewoon, zoals nu, leuk.”
“Is dat alles?” Wat klinkt mijn stem schril.
“Je gaat toch niet beweren dat we Romeo en Julia zijn?”
Ik lig verstijfd naast hem. Hij streelt mijn arm, dan mijn borsten, en fluistert: “Maar ik vind je wel heel lief.”
DINSDAG
Vanmiddag is Marie-Claire uit het ziekenhuis ontslagen. Haar moeder heeft een Hoera Marie-Claire Is Thuis-feest georganiseerd, maar de stemming zit er niet in. Marie-Claire prikt doelloos in haar slagroompunt, haar moeder loopt heen en weer met koffie en haar broer staat uit het raam te staren. Ik zit op de bank en vraag me af of Marie-Claire nu in therapie gaat of zoiets. Of kun je een zelfmoordpoging doen en gewoon weer naar huis als je lichaam genezen is?
Het is alsof haar moeder me heeft gehoord, want ze zegt: “Morgen gaat Marie-Claire praten met een dokter. Hij is heel goed, aanbevolen door het ziekenhuis en gespecialiseerd in eetproblemen. Want dit willen we niet nog een keer meemaken, hè lieverd?” Ze aait haar dochter over haar wang. “De dokter zal al die ideeën van Marie-Claire over haar figuur wel uit haar hoofd praten. Het komt gewoon doordat in al die bladen alleen maar slanke modellen staan. Ik begrijp het best hoor.” Ze lacht net iets te vrolijk. Marie-Claire staat op.
“In haar jeugd hoeft de dokter in elk geval niet te wroeten,” gaat haar moeder door, “want die was heerlijk. Elk jaar met vakantie, na de scheiding zelfs twee keer per jaar.”
“Misschien kunnen we het over iets anders hebben?” zegt Ferdinand.
“Ja, ik heb vandaag op kantoor zoiets geks meegemaakt,” probeer ik.
“Ik begrijp niet waarom we dit niet kunnen bespreken,” zegt Marie—
Claires moeder. “Floor is bijna een lid van de familie.”
Liever dood dan lid van deze familie, schiet door mijn hoofd. Ik schrik ervan. Niemand heeft gemerkt dat Marie-Claire de kamer uit is gelopen. Haar moeder gaat haar zoeken.
“Wat een toestand,” zegt Ferdinand.
Ik knik, laat ik mijn mond maar houden.
Even later komt zijn moeder terug. “Marie-Claire zegt dat ze wil rusten. Misschien is het beter als jullie naar huis gaan. Ik blijf hier om op haar te letten. Ik heb ontzettend last van mijn rug, maar voor een nachtje kan ik wel op de bank slapen. Morgen moet Marie-Claire dat maar doen.”
Buiten adem ik de frisse lucht diep in. Ik heb zielsveel medelijden met Marie-Claire.
ZONDAG
Josée en ik maken een wandeling in het park. Aan sommige bomen zitten al knoppen. Ik heb Josée net het hele Menno-verhaal verteld. “Dus het is leuk en gezellig,” besluit ik, “en de seks is geweldig. Maar het zal wel nooit serieus worden. Wat moet ik daar nou mee?”
“Ik weet het niet,” zegt Josée. “Doen wat je gevoel je ingeeft of zo.” Zwijgend lopen we een poosje door. Ik kan natuurlijk alleen met Menno omgaan voor het bedgebeuren. Tot ik iemand anders tegenkom bijvoorbeeld. Maar kan ik dat aan?
In café Vertigo is het stampvol met kinderen, honden en volwassenen. “Als ik met Menno blijf omgaan, kan ik kinderen wel vergeten,” zeg ik. “Peter wil als hij gescheiden is ook absoluut geen kinderen meer,” bekent Josée. We steken allebei een sigaret op. “Ik probeer Menno al de hele week te bereiken,” vertel ik. “Maar hij is nooit thuis. Ik denk dan meteen dat hij bij die andere vrouw is.”
“Als ze getrouwd is, heeft ze daar geen tijd voor. Kijk naar mij, ik heb Peter al anderhalve week niet gezien.”
We zuchten allebei diep. “Misschien moeten we eens een weekje weg,” zeg ik. Josée is het er onmiddellijk mee eens. We bestellen een wijntje, en nog een, en vinden Thailand, Curaçao en Mexico fascinerende mogelijkheden. Tot we het over kosten en vervoer gaan hebben. Een weekje Frankrijk is net haalbaar, mits ik Gina’s auto kan lenen.
MAANDAG
“Onmogelijk,” zegt mijn baas Frits. “Vakantie moet je drie maanden van tevoren aanvragen. Zo zijn de regels. Het zou een mooie boel worden als iedereen zomaar besluit om weken weg te gaan.”
“Ik heb het over één week vakantie die ik over acht weken wil opnemen,” antwoord ik bits. “En er komt toch een nieuwe medewerker?” Ik bestudeer hoe het licht reflecteert op zijn kale schedel als hij antwoordt: “Marie-Claire is er ook niet, dus moeten we dan een uitzendkracht nemen. Weet je wel hoe duur dat is?”
Net als ik wil zeggen dat hij een onbuigzame burgerlijke lul is, stapt Marie-Claire uit de lift. “Daar ben ik weer,” zegt ze zacht. Ze ziet bleek. “Ze is er weer,” bijt ik Frits toe. “Dus ik ga met vakantie. Over acht weken.” Frits beent woest weg. “Je hoort er nog van.”
“Ik dacht dat je pas over een maand weer zou komen,” zeg ik tegen Marie-Claire als ik koffie heb gehaald. “Gaat het een beetje?”
“Ik hield het thuis niet meer uit,” zegt ze terwijl ze gaat zitten. “Mijn moeder had bedacht dat ze op me zou passen tot ik weer aan het werk ging. Ik werd er gek van. De hele dag vertelde ze me hoe ik bofte met zo’n moeder, met zulk werk, zulke vrienden, zo’n figuur. En als ik bij de psychiater geweest was, wilde ze een woordelijk verslag. Maar de psychiater zegt juist dat ik me van haar moet losmaken.”
“Maar nu gaat ze weer naar huis?”
“Zo snel mogelijk, hoop ik.”
VRIJDAG
Het lichtje van mijn antwoordapparaat knippert. Het is Menno, die met zijn hese stem meldt dat ik om acht uur in het concertgebouw moet zijn omdat we naar de opera gaan. “Trek een jurk aan, die zwarte vind ik het leukst.”
Lef heeft ie wel, denk ik als ik het bandje terugspoel. Ik hoor twee weken niets van hem en nu word ik gewoon besteld. Alsof ik geen eigen leven heb. De beste wraak zou zijn om niet op te komen dagen, maar mijn nieuwsgierigheid wint het. Ik ben nog nooit naar de opera geweest. Bovendien heb ik vanavond eigenlijk niets te doen.
Hij staat voor het gebouw op me te wachten. “Heb je geen andere jas?” vraagt hij en geeft me een zoen. “Een leren jack is toch geen gezicht bij een jurk.” Ik knijp hem hard in zijn bil.
De zaal zit vol mooie mensen, vooral oude mooie mensen. Menno zwaait af en toe naar een bekende.
Ik glimlach breed naar een man in pak en snor. Hij zwaait terug. “Wie is dat?” wil Menno meteen weten. “Zomaar een kennis,” antwoord ik stoer. Ik heb geen idee. Als de eerste tonen klinken, vraag ik Menno hoe het stuk heet. “La bohème,” fluistert hij. “En nu moet je stil zijn.” Boven het toneel hangt een bord waarop de vertaling van de gezongen teksten verschijnt. Al snel besluit ik er niet meer op te letten, want ze blijken dingen te zingen als: “Waar is mijn sleuteltje?” En: “Ik heet Mimi en houd van bloemen.”
In de pauze blijkt Menno kwaad op me te zijn. “Onbegrijpelijk,” briest hij. “Op het gevoeligste moment van Mimi’s aria ga jij een dropje uit je tas pakken. Uit een krakend zakje!”
“Ik had een beetje keelpijn,” zeg ik verontschuldigend. “En mag iedereen daarvan meegenieten?”
“Ik durfde niet te vragen of jij ook wilde. Je had gezegd dat ik niet mocht praten,” antwoord ik pesterig. Hij kijkt me geïrriteerd aan en loopt naar het koffiebuffet. Het einde van de opera is tragisch. Terwijl haar minnaar haar hand vasthoudt, zakt Mimi zingend ineen. Geritsel van tissues, gesnotter in de zaal. Als de zaallichten aangaan, zie ik dat Menno ook tranen in zijn ogen heeft. Ik trek zijn hoofd naar me toe en lik ze weg. “Niet hier,” sist hij. Maar aan zijn stem hoor ik dat hij ‘t wel geil vindt. Bij de garderobe staan groepjes dames, terwijl de heren zich verdringen voor de jassen. Menno wil wachten tot het wat rustiger is. Net als ik wil opmerken dat hij geen echte man is, zie ik Peter en zijn vrouw. “Ik moet hen even gedag zeggen,” zegt Menno. Langzaam loop ik achter hem aan. Ik zal maar niet laten merken dat ik Peter ken. Ik kan me toch moeilijk voorstellen met: ‘Dag Peter, ken je me nog? Ik ben Floor, de vriendin van de vrouw met wie je overspel pleegt’. Ik geef Elise en Peter een hand. Hij glimlacht koeltjes, zij neemt me geringschattend op. Ik kijk net zo venijnig terug. Ondertussen zegt Menno iets intelligents over de opera. Vreemd genoeg is hij nerveus. Zijn hand voelt zweterig aan en zijn stem trilt. Ook Elise lijkt zenuwachtig, want ze draait voortdurend een pluk haar om haar vinger. Al gauw zegt ze: “Kom schat, de oppas wil naar huis.” Menno zucht hoorbaar als ze vertrokken zijn. Dan begint het me te dagen. “Zij is die ander, hè? Je doet het ook met Elise.”
ZATERDAG
Half vijf op mijn wekker, ‘s-ochtends. En het is bepaald niet om romantische redenen dat ik naar mijn plafond kijk. Die lul van een Menno, die nymfomane Elise en die achterlijke Josée en Peter…Eerst maar een kop thee.
In de keuken wrijft Otje flemerig langs mijn kuiten omdat ze gevoerd wil worden. “Any time, baby,” zeg ik terwijl ik haar bakje vul.
Even later zit ik weer in bed, een asbak op het kussen naast me. Tijd om spijkers met koppen te slaan, de koe bij de hoorns te vatten,
Menno op te bellen? Nou ja, dat laatste«toch maar niet. Hij moet niet denken dat ik van hem wakker lig. Hij vertelde gisteren in een café dat die Elise al twee jaar zijn minnares is.
“Ze blijft zeker bij haar man voor de kinderen,” zei ik sarcastisch.
Verbaasd keek hij opzij. “Hoe weet jij dat?”
“Dat je je zo laat inpalmen,” viel ik uit. “Je lijkt verdomme wel zo’n stom vrouwtje dat zit te wachten tot haar getrouwde minnaar tijd voor haar heeft.” H
Hij grijnsde zelfgenoegzaam. “Ik heb ook tijd voor andere dingen.” En toen heb ik hem een klap gegeven. Op z’n mond, tand door z’n lip. Ik dacht even dat hij me een hengst terug zou geven, maar hij stond op en zei: “Ik breng je naar huis. Je bent moe.” De koele kikker. De hele taxirit heeft hij geen woord tegen me gezegd. Tot we stopten bij mijn straat. “Ik wil hier niet meer over praten. We hebben geen relatie,” zei hij (hij sprak het uit of het een enge ziekte was) “dus ik ben je geen verantwoording schuldig. Bel me maar als je gekalmeerd bent.” Verkrampt roer ik in mijn thee. Wat nu? De situatie is te belachelijk voor woorden. Menno doet het met Elise, die getrouwd is met Peter. En Peter doet het met Josée, mijn beste vriendin. Wat betekent dit gedoe voor onze vriendschap? Zodra ik haar vertel dat Menno iets heeft met Elise, zegt ze het tegen Peter. Peter bij Elise weg, Elise naar Menno, Floor buitenspel. Hetzelfde verhaal als ik Menno over Peter inlicht. Wat te doen? Het verstandigst zou natuurlijk zijn om me uit de hele toestand terug te trekken. Nooit meer Menno. Nooit meer Menno in dit bed? Ik weet niet of ik dat wil. De schrik slaat me om het hart: misschien ben ik wel verliefd.
ZONDAG
Gisteren heb ik de hele dag in pyjama door het huis gesloft. Vandaag moet ik mijn hart luchten. Bij Marie-Claire.
De deur wordt onmiddellijk opengedaan als ik heb aangebeld. “Floor,” glimlacht Marie-Claires moeder. “We begonnen ons net af te vragen of je Marie-Claire in de steek had gelaten.” Ik ben sprakeloos. Die vrouw zou toch naar huis gaan? “Doe maar snel je jas uit,” zegt ze. “Ze is in de huiskamer.” Marie-Claire zit op de bank televisie te kijken. “Hoi,” zegt ze met een zwak stemmetje. “Let maar niet op mijn moeder.” Dat blijkt onmogelijke. Haar moeder onderbreekt elke gesprekspoging met koekjes en opmerkingen over televisieprogramma’s. Na een uur geef ik het op. “Kom je snel weer langs?” fluistert Marie-Claire bij de deur. “Ik word echt hartstikke gek van dat mens.”
“Zeg dan dat ze weg moet gaan.”
“Dat durf ik niet.” Tranen glinsteren in haar ogen.