DONDERDAG
“Wil je koffie voor me halen?” vraagt Marie-Claire. Ik trek mijn wenkbrauwen op. Ze vraagt me anders nooit iets. Als ik haar een kop geef, stel ik voor om samen te gaan lunchen. “Dat is goed,” antwoordt ze. “En ik zou het prettig vinden als je je tas niet meer voor mijn bureau neerzet. Ik val er elke keer over.”
“O, natuurlijk,” zeg ik terwijl ik hem opraap. Ik wil vertellen dat mijn straat eindelijk weer dicht is, maar ze staat al bij Stephanie en gooit een stapel papieren op haar bureau. “Ik heb dit rapport net doorgekeken,” zegt ze tegen haar. “Het moet helemaal over.”A74 Even later loop ik snel de koffieshop voorbij waar Marie-Claire een paar maanden geleden is flauwgevallen. Ze pakt mijn mouw. “Zo overgevoelig ben ik niet. Deze is veel gezelliger dan die andere.” Ik bestel een omelet en koffie, Marie-Claire neemt een tosti. Tot mijn genoegen zet ze er enthousiast haar tanden in. En spuugt de hap dan uit in een servetje. Ze wenkt de serveerster: “Ik had expliciet om een tosti kaas gevraagd en hier zit ham op. Neem dus maar weer mee.” Bedremmeld loopt de serveerster weg. “Wat heb jij toch?” vraag ik verbaasd. “Zo doe je anders nooit.”
“Mijn psychiater heeft me naar een assertiviteitscursus gestuurd omdat hij vindt dat ik niet genoeg voor mezelf opkom. Nu zit ik in een groepje met allemaal verlegen mensen, en we zeggen heel hard ‘nee’ tegen elkaar,” grijnst Marie-Claire. “Nee?” vraag ik. “Je weet wel: nee, ik wil niet dat er ham op mijn tosti zit. Nee, ik wil niet dat je op bezoek komt. Nee, ik accepteer dat rapport niet.”
“Het helpt wel,” zeg ik.
“Nou ja, mijn moeder komt nog steeds elk weekend logeren,” zucht ze. “En tegen vreetbuien zeg ik ook geen nee.”
“Maar je gaat vooruit.”
“Nee!” Ze begint te giechelen. Als de serveerster vraagt of we nog koffie willen, brullen we allebei: “Nee!”
ZATERDAG
“Je roert die saus toch niet met een vork?” zegt Menno. “Dat is slecht voor de antiaanbaklaag van de pan, en voor de smaak van de saus.” Ik snuif. “Stop!” roept hij als ik zout bij het water voor de pasta doe. “Het moet eerst koken, anders krijg je zoutafzetting op de bodem.”
“Ik heb er genoeg van,” zeg ik. “Of je gaat nu een krant lezen, of je kookt zelf.”
Hij wrijft zijn neus langs de mijne. “Maar ik wil helpen! Je hebt van die lieve rode wangen van inspanning. En dat schortje staat zo leuk.”
Ik heb er dan ook niets onder aan. We hebben de hele dag in mijn bed gelegen en zijn van plan de pasta ook daar op te eten.
We zitten met borden in bed als de telefoon gaat. Het is Josée. “Het is helemaal goed,” gilt ze. “Peter gaat van Elise scheiden, hij trekt bij mij in!” We babbelen nog even en hangen dan op.
“Wie was dat?” vraagt Menno. “O, een vriendin,” antwoord ik.
‘s Nachts lig ik te woelen. Stel dat Elise Menno terug wil? En wil Menno mij nog als Elise beschikbaar is?
WOENSDAG
Josée zit al aan de bar als ik De Arena binnen kom. “Laten we flink drinken,” zegt ze. “Ik heb het nodig. Vanavond is Peter naar Elise om over de kinderen te praten. Hij wil dat ze elk weekend bij ons komen, maar ik denk niet dat zij dat toestaat. Gisteravond belde ze op. ‘Denk maar niet dat Peter de kinderen te zien krijgt zolang hij bij jou woont’, zei ze. ‘Ik wil niet dat ze geconfronteerd worden met zo’n bimbo die met elke getrouwde man in bed duikt’.”
“Heb je dat aan Peter verteld?”
“Hij krijgt het vanavond ongetwijfeld te horen,” zegt Josée somber. “Ik ben ontzettend blij dat Peter en ik eindelijk bij elkaar zijn, maar ik had het me heel anders voorgesteld. In plaats van dat we extatisch gelukkig zijn, maakt hij zich zorgen over de kinderen en eigenlijk ook over Elise. Ik vraag me voortdurend af hoe lang dit nog gaat duren.”
“Hoezo?” vraag ik verbaasd.
“Ik ben zo bang dat hij de stress niet aankan en toch naar haar teruggaat. Of dat het sowieso tussen ons knapt. Of dat zijn kinderen mij een trut vinden.”
“Je hebt echt nog een borrel nodig,” zeg ik. “Je maakt je druk over dingen die misschien gaan gebeuren. Geniet er nou van. Maar ik begrijp wel wat je bedoelt.” En ik vertel haar dat Menno nog steeds niet weet dat Elise en Peter gaan scheiden. “Ik denk steeds dat hij mij onmiddellijk laat vallen als hij hoort dat Elise vrij is.”
“Je bent net zo paranoïde als ik,” vindt Josée. “Weet je,” zeg ik, “toen ik twaalf was, dacht ik: je ontmoet iemand, je gaat samenwonen, dan trouwen, je poept er drie kinderen uit en that’s it…”
“Het is veel ingewikkelder hè?” zucht Josée. We bestellen er nog maar eentje, en om de stemming op te krikken nemen we onze vakantieplannen door. Over een paar weken gaan we!
VRIJDAG
Menno heeft geëist dat ik vandaag een ATV-dag neem omdat hij me wil verrassen. Het enige wat hij losliet, was dat ik warme kleding en in ieder geval gympen en een windjack moest meenemen. Stipt om tien uur belt hij aan. We stappen in zijn auto en rijden de stad uit. Ik zie koeien, boerderijtjes en eindeloos veel weiland, maar Menno maakt geen aanstalten om te stoppen. Pas als we over een kilometers lange dijk rijden, vertelt hij dat we naar Marken gaan. Op het parkeerterrein haalt hij de tassen uit de auto. Ik hoop dat we naar een hotel gaan, het ziet er hier zo schattig uit. Groene houten huisjes staan dicht tegen elkaar op heuvels (‘terpen’ noemt Menno ze) en er lopen zelfs bejaarden in klederdracht. In de haven trekt hij me mee naar een groot zeiljacht. “Dit is de verrassing,” zegt hij. “Ik heb hem geleend van een vriend van me. We gaan zeilen op het IJsselmeer.”
Ik doe mijn best om verheugd te kijken (één zwemdiploma is mijn enige waterervaring). “Je verwacht toch niet dat ik allerlei knopen ken of weet hoe ik moet sturen en zo?”
“Nee hoor,” lacht hij. “Jij hoeft alleen maar mooi te zitten zijn op de voorplecht.” Ik volg hem de boot op. Er is een piepklein keukentje met een soort eettafel (‘kombuis’ zegt Menno) en een schattig slaaphok (‘vooronder’ volgens Menno). “Het is geweldig,” zeg ik terwijl ik hem omhels. “Kunnen we even een middagslaapje doen?”
MAANDAG
Ik zit te gapen op kantoor en hoop dat ik na een derde kop koffie de zwaartekracht minder heftig ervaar. Maar wat een geweldig weekend! “Van Leeuwen wil de notulen van de vergadering vanmiddag hebben,” komt Marie-Claire melden. Ik wil antwoorden dat dat onmogelijk is, maar de woorden blijven steken in mijn keel als ik opkijk. Marie-Claire heeft haar haar kort geknipt en het is bijna wit gebleekt. Ze heeft een soort fluorescerend roze trui aan en dezelfde kleur lippenstift op. “Is er wat?” vraagt ze.
“Ik kan beter vragen wat er met jou is,” antwoord ik. “Is dit in het kader van je assertiviteitscursus?”
“Nee hoor,” zegt ze op een luchtig toontje. “Ik was toe aan wat nieuws. Vind je het leuk?”
Ik bekijk haar eens goed. “Interessant.” Maar als ik haar teleurgestelde gezicht zie, zeg ik snel: “Maar het staat je goed.”
“Ja hè,” zegt ze blij. “Dit weekend heb ik besloten dat alles anders moet. Ik heb eerst mijn moeder gebeld en gezegd dat ik liever niet had dat ze kwam. Toen ben ik naar de kapper geweest, heb nieuwe kleren gekocht en ‘s-avonds ben ik uit geweest.”
“Zo.” Het duizelt me een beetje. Marie-Claire die haar moeder afzegt, die spontaan uitgaat…“Het gaat dus goed met je?”
“Heel goed,” zegt ze. Terwijl ze wegloopt, voegt ze er over haar schouder aan toe: “Trouwens, ik heb liever niet meer dat je me Marie-Claire noemt. Dat vind ik een beetje tuttig. Noem me maar Claire.” Stephanie komt net binnen en kijkt haar na. “Wat is er met haar aan de hand?” vraagt ze dan aan mij. “Heb je dat kapsel gezien?”
“Ik vind het hartstikke leuk,” zeg ik om van haar af te zijn. Is het mogelijk dat een mens in korte tijd zo verandert?
WOENSDAG
Bij Gina’s huis hebben we nog steeds een beetje ruzie. “Ik heb helemaal geen zin om jouw zus te ontmoeten,” moppert Menno. “Je kunt toch best een relatie hebben zonder je schoonfamilie te kennen?”
“Ze is heel aardig,” zeg ik. “En zo lang ze je niet gezien heeft, denkt ze dat ik verkering heb met de een of andere plurk.”
“Wat heb je dan over me verteld?”
“Weinig,” zeg ik. “Ze heeft gewoon een woeste fantasie.” Op dat moment doet Gina open. “Wie heeft er een woeste fantasie?” Menno geeft haar een zoen op haar wang en overhandigt een bos bloemen. Als Gina mij omhelst, fluistert ze in mijn oor dat ze Menno een stuk vindt.
Gelukkig lijkt Menno het goed te kunnen vinden met Gerard. Terwijl ik doe alsof ik Gina help met het eten, hoor ik dat ze het hebben over voetbal en kunst. Mijn zus doet intussen spectaculaire dingen in de keuken: Italiaanse stooflappen in basilicumsaus. Als we aan tafel zitten, heft Gina het glas en zegt: “Hierbij wil ik een dronk uitbrengen op Gerard. Maandag heeft hij gehoord dat zijn promotie doorgaat.”
“Het betekent een flinke salarisverhoging,” zegt Gerard trots.
“Misschien kunnen we nu eindelijk verhuizen,” verzucht Gina.
“Hoezo?” vraag ik. “Jullie hebben het hier toch naar je zin?”
“Nou,” antwoordt Gina, “het wordt een beetje krap.”
“Met drie kamers voor z’n tweet jes?”
“We hopen dat het drietjes wordt,” zegt Gerard.
DONDERDAG
Josée en ik hebben vanavond een vakantie-voorpret-diner. Nou ja, diner, ik heb twee pizza’s opgewarmd. Al een uur praten we over waar we naartoe gaan en wie wat meeneemt, maar Josée is er met haar hoofd niet erg bij. “Je hebt toch wel zin?” vraag ik als ze weer begint over hoeveel theedoeken ik moet meenemen. Josée steekt een sigaret op. “Ik denk dat het goed is om te gaan,” zegt ze, “maar ik sta niet te trappelen. Elise heeft gezegd dat Peter de kinderen niet mag zien als ik erbij ben. Dus als wij in Frankrijk zitten, neemt hij ze in huis. Toch heb ik het gevoel dat ik hem in de steek laat. Hij heeft het zo moeilijk met de situatie. En ik ben benieuwd wat voor kunstjes Elise bedenkt als ik er niet ben.”
“Tja, Elise,” zeg ik bedachtzaam. “Heeft ze al contact gezocht met Menno?” vraagt Josée. “Ik begin er niet over,” zeg ik. “Het gaat zo goed tussen Menno en mij.” Ik heb geen zin om haar te vertellen dat Elise me helemaal niet lekker zit. Als Menno onder de douche staat, luister ik stiekem zijn antwoordapparaat af en zoek ik in zijn zakken naar compromitterende briefjes. Ik weet dat ik dit soort dingen niet moet doen, ik schaam me ervoor, maar hoe meer ik om Menno ga geven, hoe banger ik ben dat ik hem kwijtraak.
“We gaan er een te gekke vakantie van maken,” zeg ik. “We moeten er echt even uit.”
ZATERDAG
Om half negen gaat de wekker en duw ik zacht Menno’s arm van me af. Een paniekgevoel bekruipt me. Ik heb nog nauwelijks iets ingepakt, de auto van Gina moet ik ophalen, de buurvrouw de sleutel geven om voor Otje te zorgen, en heb ik nog wel zonnebrandcrème? Zodra ik een been uit bed steek, trekt Menno me terug.
“Ik wil met je vrijen,” zegt hij. “Dadelijk ben ik acht dagen alleen.”
“Dat hoop ik, ja,” antwoord ik terwijl ik mijn kamerjas grijp. Ik zet koffie, doe intussen een greep in de bestekbak, pak wat theedoeken en handdoeken en prop alles in een tas. Menno ligt me uit te lachen. “Ik dacht dat jij zo’n georganiseerd type was?” zegt hij als ik hem voor de derde keer vraag of hij mijn bikini heeft gezien. “Help me dan,” bijt ik hem toe. “Je ziet toch dat ik in alle staten ben?”
“Eerst koffie en douchen,” zegt hij kalmpjes. “Dan haal ik de auto wel even op bij Gina.”
Om half twaalf belt Josée op om te vragen waar ik blijf. “Ik sta met mijn jas aan,” lieg ik. Gelukkig zie ik op dat moment Menno de straat in komen rijden. Een kwartier later zit al mijn bagage in de auto. “Je gaat me heel erg missen hè?” vraag ik Menno. “En veel aan me denken?”
“Ik ga nachten huilend in bed liggen terwijl ik je naam prevel,” belooft hij. “Maar je belt toch wel?”
“Ik bel.” Ik zoen hem voor de allerlaatste keer. Dan stap ik in, zet een bandje van Julien Clerc op en rijd de straat uit. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik Menno zwaaien.