MAANDAG
Tijdens de lunchpauze móet ik naar buiten, want ik word bloednerveus van de sfeer op kantoor. Joris en Lianne hebben allebei hun deur dicht en laten zich nauwelijks zien. Om in een betere stemming te komen, ga ik bij de dichtstbijzijnde drogist haarverf kopen. “Kan ik u helpen?” vraagt de winkelmevrouw die me ziet weifelen tussen verschillende merken en kleuren.
“Misschien,” zeg ik. “Ik had altijd zo’n mens met veel eyeliner, maar die zie ik er niet tussen.”
“U bedoelt?”
“Ik had altijd een bepaalde verpakking, maar die heeft u niet staan.”
“Om de zoveel tijd veranderen ze die,” zegt ze. “Maar u kunt hierin kijken of u uw tint ziet.” Ze geeft me een map met plukken dood haar. “Het probleem is,” zeg ik, “dat je niet weet of het ook zo op je hoofd terechtkomt.”
“Ik heb goede ervaringen met dit merk,” zegt ze en ze pakt een doos. Ik leg een haarlok op het plaatje. “Het is weer eens wat anders.” Ik koop ook nog een lippenstift, een bodymilk en een doosje aspirine en loop dan terug naar kantoor. Ik ben nog niet binnen of ik hoor het al: de hel is losgebarsten.
“Klootzak,” gilt Lianne, “wil je dit hele kantoor om zeep helpen? Je denkt alleen maar aan jezelf! Als het even moeilijk wordt, zet je het meteen maar op een zuipen!”
Ik sluip naar mijn kamer en trek de deur achter me dicht. Hoewel het niet mijn ruzie is, voel ik toch mijn schouders verkrampen. Ik steek een sigaret op en probeer me te concentreren op het tikken van een brief. Dan hoor ik de voordeur met een knal dichtslaan. Een loodzware stilte volgt.
Een uur later staat Joris voor mijn neus. “Lianne en ik hebben een beetje ruzie,” zegt hij terwijl hij een stoel bijtrekt. “Ze zegt dat ik te veel drink en dat we daardoor klanten verliezen. Nou, die klanten verliezen we anders ook wel.” Hij vervolgt schamper: “Lianne is eigenlijk net zo geschikt voor de advocatuur als een non om de hoer te spelen.”
“Hm,” antwoord ik. Heeft ie nou weer een slok op? “Ik ben degene die alle klanten heeft aangebracht,” gaat hij verder. “Ze kwam in een gespreid bedje terecht. Ik heb haar alles geleerd, alles voor haar gedaan, zelfs mijn huwelijk voor haar opgegeven. Maar met haar valt niet te leven. Het was natuurlijk stom om te denken dat we het zakelijk samen wel zouden redden.” Zuchtend laat hij zijn hoofd op zijn borst zakken. Dan vraagt hij plotseling: “Wat vind jij ervan?”
“Nou, eh, niks.”
“Nee, daar word je niet voor betaald hè?” zegt hij sarcastisch. “Zelfstandig denken is ook moeilijk.” En met die woorden verlaat hij mijn kamer.
Thuis stort ik na het eten doodmoe op de bank. Gina is naar haar nieuwe huis om te schilderen, ik hou weer eens een Floor-Verwen-Avond: scrubben, insmeren, nagels lakken en haar verven. In de gebruiksaanwijzing staat dat ik de verf een halfuur moet laten intrekken, maar ik doe het een kwartiertje langer om de uitgroei ook flink op te bleken.
Na het douchen zie ik meteen dat het niet goed is gelukt: bij de wortels is mijn haar peenkleurig en het lijkt wel of de punten groenig zijn geworden. Met een spiegel ga ik op het balkon staan. Geen twijfel mogelijk: oranje en groen. Wat een ramp.
Met bonzend hart bel ik het informatienummer op de verpakking van de haarverf.
“Allergietest, druk l,” zegt de robot-stem. “Vragen over verven, druk 2. Vragen over blonderen, druk 3.”
Ik druk drie en na eindeloos gepingel van Jan Vayne krijg ik eindelijk een mens aan de lijn. Ademloos leg ik mijn probleem uit. “Heeft u de gebruiksaanwijzing precies opgevolgd?” vraagt de vrouw verveeld.
“Ongeveer,” zeg ik aarzelend.
“Niet dus,” concludeert ze. “Het beste kunt u uw haar ontkleuren met nummer 47 en dan opnieuw verven met nummer 23, 29 of 81.”
“Maar ik moet morgen werken,” stamel ik. “Heel vervelend, succes verder.” Ik sta met een sjaaltje om mijn hoofd af te wassen als Gina thuis komt. “Wat heb jij nou?” vraagt ze.
Zonder iets te zeggen doe ik de sjaal af.
“Morgen eerst maar naar de kapper,” zegt ze droogjes.
“Is het heel erg?”
“Het valt wel mee.” Dan voegt ze er schaterend aan toe: “Voor iemand die van Mars komt!”
DINSDAG
De kapper klakt afkeurend met zijn tong terwijl hij een groene pluk vastpakt. “Ja, ik zeg altijd maar: je kunt het beter aan deskundigen overlaten. Hier moet de schaar in.”
“Is er geen andere mogelijkheid?” piep ik.
“Kind, laat het nou maar aan mij over.”
Een uur later sta ik als een geheel nieuwe Floor buiten. Ik hoop maar dat ik gauw aan haar wen. Zo snel mogelijk fiets ik naar kantoor.
Vreemd dat ik de deur van het nachtslot moet halen.
Binnen begrijp ik waarom: Lianne en Joris zijn er geen van beiden.
Op het antwoordapparaat staat alleen mijn eigen boodschap dat ik wat later kom.
WOENSDAG
Lianne heeft gisteren gebeld dat ze nog wel ziet wanneer ze weer op kantoor komt. Plus een hoop gevloek. Joris heeft helemaal niets van zich laten horen en neemt thuis noch mobiel de telefoon op. Dus wimpel ik voortdurend cliënten af: “Joris Wouters en Lianne Veenendaal zijn er momenteel niet, ze bellen u zo spoedig mogelijk terug.”
Zo langzamerhand voel ik me een goed betaald antwoordapparaat, want ik begin door mijn werk heen te raken. Om een uur of drie zit ik me echt te vervelen. Ik kan het stoffige archief opruimen of weggaan.
Eigenlijk wel lekker, onverwacht een vrije middag.
Ik zet het antwoordapparaat aan, doe de deur op slot en fiets naar het centrum. De eerste de beste kledingwinkel loop ik binnen. Een ribfluwelen jasje is best leuk en staat goed bij mijn nieuwe kapsel. Maar dan moet ik ook een nieuwe broek en zo’n T–shirt, of die bloes.
Ik verdwijn in de paskamer met mijn armen vol kleren. “Het staat je enig,” kirt de verkoopster als ik naar de spiegel loop. Nu vermoed ik dat verkoopsters altijd alles enig vinden, maar deze keer geef ik haar gelijk. Ik zie er lang, slank en sexy uit. Even later slenter ik met drie plastic tassen door de stad, vijfhonderd gulden armer.
Tegen een uur of zes fiets ik naar het nieuwe huis van Gina, omdat ik heb beloofd te helpen schilderen. “Ik heb zulke leuke kleren gekocht,” zeg ik zodra ze opendoet. “Moest je dan niet werken?”
Als ik het heb uitgelegd, zegt ze peinzend: “Ik zou maar eens naar een nieuwe baan gaan uitkijken.”
De schrik slaat me om het hart. Niet weer allerlei uitzendbureaus af, personeelsadvertenties spellen en geldgebrek hebben. “Laat eens zien wat je in die tassen hebt!” zegt Gina dan. “Misschien moet ik het maar gaan ruilen,” zeg ik. “Straks ben ik weer werkloos.”
“Dan kun je in dit jasje in ieder geval prima solliciteren. Trek het eens aan?”
Maar ik heb er geen zin meer in.
De bel gaat. “Doe jij open?” vraagt Gina. “Als het weer die bovenbuurman is, ga ik gillen. Hij is deze week al tien keer langs geweest met lullige smoesjes.”
Ja hoor, het is Theo de Groot weer. Zijn bleke ogen nemen me nieuwsgierig op. “Hebben jullie misschien een blikopener?” vraagt hij. “Die van mij is stuk. Ik heb mijn hand opengehaald toen ik een blik kattenvoer probeerde open te draaien.” Hij steekt zijn hand uit en laat een groezelig verband zien. “Ik zal even kijken,” zeg ik.
Maar hij is al langs me de gang in geschoten. “Zo buuf,” zegt hij tegen Gina, “het schiet al lekker op met het schilderen.”
“Inderdaad,” antwoordt ze. Mij werpt ze een dodelijke blik toe. “Hij moest een blikopener,” verontschuldig ik me. “Dus jullie gaan gezellig een wijntje drinken,” zegt hij, wijzend op de fles die op tafel staat.
“Bij het eten,” snauwt Gina, die in een la rommelt.
“Jij kunt vast heel goed koken,” zegt Theo. “Ik warm meestal iets op in de magnetron. Tja, een man alleen.”
“Hier heb je je blikopener,” zegt ze, “breng ‘m morgen maar terug.”
“Dankjewel. Geef maar een gil als ik iets voor jou kan doen. Daar heb je immers buren voor.”
“Ik zal het onthouden,” antwoordt Gina met een stalen gezicht. “Zal ik je even uitlaten?” Nadat Theo me omstandig gedag heeft gezegd, loopt hij met haar mee.
Terug in de keuken zegt Gina: “Volgens mij heeft hij niet eens een kat.”
“Misschien eet ie het zelf.”
“Dat zou me niks verbazen.”
ZATERDAG
Mijn vader vervangt de stortbak, Gina en Arme schilderen het houtwerk in de slaapkamer en Claire en ik maken de muren in de huiskamer verfklaar. Dat betekent dat we de muur eerst afnemen met een stinkend goedje en daarna met water. Ik vermoed dat de penetrante lucht na een uur badderen nog in mijn haar zal zitten, en ik heb al twee nagels gebroken.
“Ik denk dat ik maar aandelen Atrix ga kopen,” zeg ik. “Mijn leven bestaat uit soppen. Op kantoor ben ik het archief aan het uitmesten, want meer is er niet te doen. Joris is maar twee keer op kantoor geweest afgelopen week, en ik vraag me af wat hij dan doet. Lianne heb ik helemaal…”
“Ik ben verliefd,” onderbreekt Claire me. “Wat?”
“Toen ik van de week aan het rennen was in het park, botste ik tegen een meisje op dat aan het skeeleren was. Haar knie bloedde verschrikkelijk. Ze ging in een café vlakbij de wond uitwassen, dus ik liep maar even mee. We hadden meteen zo’n leuk gesprek. Ze gaat altijd uit in La Belle, zei ze. Heb je zin om een keer mee te gaan? Ik vind het een beetje eng alleen.”
“Goed hoor,” zeg ik. “Is dat zo’n speciaal café voor vrouwen?”
“Ja,” grijnst Claire, “dus ik denk dat ik wel een kans maak. Maar ja, misschien heeft ze al een vriendin.” Dromerig sopt ze verder. Ik voel een steek van jaloezie. Wanneer was ik voor het laatst gelukkig verliefd?