JANUARI

DINSDAG I WOENSDAG

Misschien heb ik vier namen onthouden van de dertig mensen aan wie ik ben voorgesteld. Iedereen ziet er opgetuigd uit. Ik ook, ik heb een mini-jurk aan die mijn moeder ordinair vindt en aan mijn oren bungelen kerstballen. Josée heeft haar appartement versierd met wel duizend kaarsen en waxinelichtjes. Het is wachten op de eerste nylon feestjurk die per ongeluk vlam vat. Er is genoeg drank om dertig man dronken te krijgen en genoeg hapjes voor twee personeelsfeesten. Op precies zo’n feest heb ik Erik ontmoet, vier jaar geleden. Het leek of ik voelde dat hij binnenkwam. Ik draaide me om en hij glimlachte naar me. Wat een mooie tanden, dacht ik, wat een mooi haar, wat een mooie ogen. En wat een mooie vrouw. Want naast hem stond een ongelooflijk knappe meid met opgestoken donker haar in een jurk die het bij mij vooral leuk doet aan een kledinghanger. Daar kan ik niet mee concurreren, dacht ik, en ik vestigde mijn aandacht weer op—Hans? Stefan? Om twaalf uur begon iedereen te zoenen. Toen ik tegenover Erik stond, zei hij: “Ik heb maar één goed voornemen voor het nieuwe jaar: dat ik jou beter leer kennen.”

“Zal je vriendin leuk vinden,” antwoordde ik. “Wie?” vroeg hij verbaasd. “Dat mooie meisje met wie je binnenkwam.”

“Dat is mijn zus.” En toen vroeg hij of ik mee naar buiten ging ‘om te kijken of er al sneeuw lag’. Ware romantiek.

Waar ging het mis? Waarom zag ik niet eerder dat hij een knurft was? Is verliefdheid eigenlijk puur hormonaal? Ik begin het koud te krijgen in mijn wel erg veel been tonende jurk. Om mezelf niet te verliezen in onbeantwoordbare vragen, neem ik een whisky voor de moed. Plotseling voel ik natte lippen in mijn nek. “Je staat onder mistletoe, schat.” Een leukerd met een bril op kijkt me verwachtingsvol aan. Ik loop weg om Josée in de keuken te helpen. Ze staat glazen af te wassen, legt tegelijkertijd kaassouffleetjes op een bakplaat en vertelt waar de badkamer is aan een jongen die eruitziet alsof hij elk moment kan gaan overgeven. Zodra ze me ziet, geeft ze me de droogdoek.

“Gaat het nog?” vraag ik als ik haar rode gezicht zie.

“Het gaat. En met jou? Heb je Erik nog gesproken?”

“Ja, hij vertelde dat hij een nieuwe vriendin heeft. Dat heeft hij toch maar snel weten te regelen.”

“Rot voor je.” Ze veegt een piek van haar voorhoofd.

“Laten we het over jou hebben,” zeg ik. “Hoe is het met Peter?”

Ze zucht. “Zijn gezin komt op de eerste plaats. Het is kerstvakantie, dus zit hij met hen bij de open haard. Ik heb hem al twee weken niet gezien. Maar hij belt me om de paar dagen. Tenminste, hij zegt dat hij het probeert.”

“We zijn dit jaar niet zo goed in de liefde geweest,” zeg ik zacht.

Woedend kijkt ze me aan. “Ik wel. Dat jij er nou een puinhoop van maakt.”

Tranen prikken in mijn ogen.

Josée slaat haar armen om me heen. “Sorry, dat had ik niet moeten zeggen.”

Even later loop ik rond met een schaal tapas. Ik praat wat met een knappe jongen met krullend haar, een meisje dat ik op alle feesten van Josée tegenkom en Josée’s buurman. Eigenlijk amuseer ik me best. Als het twaalf slaat, joel ik het hardst. Dit wordt mijn jaar. Floor laat zich niet meer in de luren leggen.

ZONDAG

Elke relatie eindigt in een vuilniszak. Ik ben de spullen van Erik aan het verzamelen, over een uur komt hij ze ophalen. Ik moet slikken als ik de vakantiefoto’s verdeel. Natuurlijk nooit de moeite genomen om ze dubbel te laten afdrukken, we zouden toch gaan samenwonen. Hier die leuke van Erik op een kameel, in Spanje. En deze is in de Efteling genomen, in het grote schommelschip. God, ik zit helemaal te versentimentaliseren. Niet doen. Het is beter zo. Onze relatie was zo saai geworden dat ik puur voor de spanning maar eens met een ander ging zoenen. En dat was de druppel. De bel. Hij is veranderd in die paar weken dat ik hem niet heb gezien. Hij heeft bakkebaarden laten groeien, hij heeft een leren jack aangeschaft en hij kijkt defensief. “Leuk oud en nieuw gehad?” vraag ik.

Énig heeft hij het gehad. Hij heeft zich met zijn nieuwe vlam (Bep heet ze, ik verzin dit niet) drie dagen romantisch vermaakt in een bungalowpark. Ik moet onmiddellijk denken aan dat liedje van Wham!: ‘Last Christmas’. We babbelen wat over het weer, werk en wederzijdse kennissen.

“Is er wat?” vraagt hij plotseling. “Je zit zo te staren.”

“Niks,” zeg ik gauw. Ik kan toch moeilijk vertellen dat ik me zit af te vragen wat er in godsnaam ooit tussen ons was. Als de deur achter hem dichtvalt, voel ik me doodmoe. Ik douche, onthaar mijn benen en smeer me in met bodylotion. Daarna trek ik mijn sexy zwarte kamerjas aan. Een loodzware gedachte overvalt me ineens: waarom doe ik dit soort dingen nog?

WOENSDAG

Marie-Claire heeft al drie keer gezegd dat ze niets kan eten en dus ook niet mee kan gaan lunchen. “Ik ben kilo’s aangekomen, die moeten er eerst af.”

“Ga dan mee een kop thee drinken,” zeg ik. En het doorslaggevende argument: “Je wilt toch niet in je pauze blijven doorwerken?” In het eetcafé is nog een plaatsje vrij bij het raam. Een tosti, een kop soep en een cappuccino bestel ik. Ik struikel bijna over de poedel van een morsig oud mannetje als we erheen lopen. Marie-Claire zit te watertanden als mijn bestelling wordt gebracht. “Eet nou ook wat,” dring ik aan.

“Ik neem dit.” Ze haalt een pakje met een soort yoghurtdrank uit haar tas.

“Daar kun je toch niet op leven?”

“Jawel hoor, alles zit erin.” Ze noemt bestanddelen die blijkbaar onontbeerlijk zijn voor het menselijk mechanisme. “Maar is het net zo lekker als een tosti?”

“Hou op Floor,” zegt ze kwaad. “Dat jij nou kunt eten wat je wilt…” Ik begin snel over iets anders. “Zondag heeft Erik al zijn spullen opgehaald. Het voelde zo raar. Ik ken hem zo goed en tegelijkertijd leek hij een vreemde. Ik denk niet dat ik hem nog wil zien. Of hij mij. Misschien over een tijdje. Wat denk jij? Luister je wel?” Marie-Claire heeft gedurende het hele verhaal uit het raam zitten staren. “Ik moet even naar het toilet.” Ze staat haastig op, neemt haar handtas zelfs niet mee. Ik pak de krant van het tafeltje naast ons. Net als ik het bericht ‘Peuter Redt Hond’ aan het lezen ben, hoor ik een vrouw om een dokter roepen. Het zweet breekt me uit. Die oude man natuurlijk. Ik heb een cursus hartmassage gedaan, maar of ik die ook op hem durf toe te passen? Ik houd mezelf voor dat ik een mensenleven kan redden. Ook als zijn gebit loslaat. Maar ik vond de plastic pop waarop ik eerste hulp heb leren toepassen al walgelijk…Aan de andere kant: eeuwige dankbaarheid, krantenberichten, misschien zelfs een verslag in ‘Hart van Nederland’! Met een heroïsch gevoel loop ik naar de Plek Des Onheus—de toiletten. Een groepje mensen staat gebogen over een uitgestrekt lichaam en het morsige oude mannetje zit er op zijn knieën naast. “Gelukkig is er een dokter,” zegt de mevrouw naast me. “Ik stond naast haar toen het gebeurde. Ze begon enorm te trillen en te zweten en voordat ik het wist, lag ze op de grond.”

“Het is Marie-Claire!” gil ik. “Laat me erlangs!” Het oude mannetje geeft haar ritmisch klappen op haar wang. “Ze is gewoon flauwgevallen. Zeker zo’n modem overwerkt juffie. Je weet niet hoe vaak ik die in mijn praktijk krijg. Kijk, ze komt bij.” Marie-Claire doet langzaam haar ogen open. “Waar is mijn tas?”

“Die tas komt zo wel,” zegt de dokter. “Blijft u nu rustig even liggen.” Ik pak haar hand. “Waarom heb je niet gezegd dat je niet lekker was?”

“Het kwam zomaar ineens,” zucht ze. “Zwart voor mijn ogen. Bel jij even naar kantoor dat we iets later komen?”

“Ben je gek geworden? Jij gaat naar huis!”

“Het is wel vaker voorgekomen,” murmelt ze. “Straks ben ik weer helemaal de oude.”

De dokter bemoeit zich ermee: “Als u verstandig bent, luistert u naar uw vriendin. En maakt u een afspraak met uw huisarts.”

Als ook de mensen om ons heen zeggen dat het idioot is, geeft ze toe.

Er wordt een taxi gebeld en even later is Marie-Claire op weg naar huis. Als ik haar van kantoor bel, belooft ze naar de dokter te gaan. Morgen ga ik op bezoek.

DONDERDAG

Ik; heb een enorme bos paarse bloemen voor Marie-Claire gekocht. Haar hele huis is ingericht in allerlei tinten roze. Toen ik haar net kende, heb ik haar eens een groene trommel cadeau gedaan. Denk maar niet dat ik daar ooit een koekje uit gepresenteerd heb gekregen. “Leuk dat je er bent,” zegt ze, maar blij kijkt ze niet. Ze is net een ziek musje, ze verdwijnt bijna in haar gewatteerde ochtendjas. Mijn moederinstinct speelt heftig op. “Ga jij maar weer liggen, dan zet ik een kop thee.” Nukkig schuifelt ze naar haar bed. “Wat heeft de dokter gezegd?”

“O niks, dat ik moe ben.”

“Daar val je toch niet van flauw?”

“Ik blijkbaar wel.” Meer wil ze er niet over zeggen. Ik babbel maar wat over het weer, de kat en de stiefkinderen van mijn zus Gina. Het lijkt alsof ze niet luistert, dus bij wijze van test vertel ik dat gisteren veertien Marsmannetjes het kantoor in gijzeling hebben gehouden. “Het duurde maar een halfuur,” zeg ik, “want toen de baas zijn buik dreigde te ontbloten, renden ze gillend naar hun UFO’s.” Geen reactie.

“Wat is er nou?” vraag ik boos. Marie-Claire begint hartverscheurend te huilen.

ZATERDAG

Om het zinnige met het aangename te combineren, heb ik met mijn zus afgesproken in het zwembad. Ons doel: minstens twintig baantjes zwemmen en de afgelopen twee weken doornemen, want zo lang hebben we elkaar niet gezien. Ze staat niet bij de kassa, dus misschien is ze al binnen. Bij het omkleden zie ik dat mijn winterhuid erg wit is, en dat mijn spijkerbroek rode striemen heeft achtergelaten op mijn buik. Zwemmen is zelfconfrontatie. Ik doe mijn contactlenzen uit en loop voorzichtig naar de rand van het zwembad. Hopelijk heeft Gina haar knalgele badpak aan…Na mijn tweede baantje ga ik even op de touwen in het water zitten. Waar blijft ze toch? Een witte schim komt voor me staan. “Hé, Floor, hoe is het?”

“Goed en met jou?” Omdat ik zijn stem niet herken, buig ik me voorover om hem beter te kunnen zien. Hij begrijpt het verkeerd en zoent me op mijn mond. Dan zie ik wie het is: de eikel die ik op het feestje van Josée heb ontmoet. “Ik ga nog even zwemmen.” Als een speer crawl ik weg. Na nog drie baantjes duikt Gina op. “Sorry,” hijgt ze. “Gerard en ik waren wat lang aan het trainen.”

Soms word ik zo moe van het gelukkige seksleven van mijn zus. Als we even later baantjes trekken, vertel ik haar over het flauwvaldrama van Marie-Claire. “Haar dokter zegt dat ze een eetprobleem heeft. Zij vindt dat onzin. ‘Miljoenen vrouwen zijn op dieet’, zei ze. Maar ze huilde er wel bij.”

“Wat gaat ze nu doen?” Gina gaat over op een baantje rugslag. “Ik weet het niet. Ze zit nu al twee weken thuis. Het gaat niet goed!” Dan zwemt Gina tegen een walrus met een duikbril op. “Zullen we eruit gaan?” zegt ze als ze uitgeproest is. “Zwemmen is stom. Elk baantje is hetzelfde als het vorige, het water is een bron van bacteriën en je ruikt de hele dag nog naar chloor.”

Eigenlijk ben ik het met haar eens, maar ik moet nog drie baantjes. Wat goed voor je is, is meestal niet lekker.

In een lunchroom bestellen we warme chocolademelk en brownies. Dan zie ik Josée voorbijkomen met een lange blonde man, type vertegenwoordiger. Ik storm naar buiten. “Josée!” roep ik. Ze blijven staan en kijken om.

Ik loop naar ze toe. “Gina en ik zitten binnen,” zeg ik. “Kom er ook even bij.”

“Dit is Peter,” zegt Josée. “Veel over je gehoord.” Ik geef hem een hand. Hij glimlacht ongemakkelijk. “We hebben nogal haast.” Je moet zeker naar je vrouw en kinderen, wil ik zeggen. Maar ik houd mijn mond, want Josée kijkt naar hem alsof hij Brad Pitt is.

ZONDAG

Vrije vrouw verveelt zich kapot, zo voel ik me. Het blijft ook maar regenen. Toen Erik en ik nog samen waren, maakten we op dagen als vandaag een wandeling met zijn ouders, of we deden een potje scrabble. Ook niet leuk, maar ik hoefde tenminste niet te bedenken wat ik zou gaan doen. Nu is het half vier, ik heb de afwas gedaan, mijn moeder gebeld en naar een talkshow gekeken, maar er blijft zo’n lome drekkigheid om me heen hangen. Ik besluit Josée te bellen. Gelukkig is ze thuis, we spreken af om een borrel te drinken in café De Arena. Ze zit al achter een dubbele whisky als ik binnenkom en ziet eruit alsof ze iemand wil meppen.

Ik trek mijn aller-vrolijkste gezicht. “Dag lieverd, gaat het goed?”

“Nee.”

“O. Heeft het met mij te maken?”

“Nee.”

Ik bestel een biertje en ga tegenover haar zitten. “De lul,” zegt ze na een poosje. “Peter?”

“Hij heeft altijd tegen me gezegd dat hij een verstandshuwelijk had. Er was niets meer tussen hem en zijn vrouw, behalve de kinderen. Maar vrijdag kwam hij langs en toen vond ik een briefje in zijn jaszak. En weet je wat erop stond? “Wil jij even bij de stomerij langsgaan? Je was geweldig vannacht. Ik ga steeds meer van je houden!” Verdomme, wat voel ik me klote.”

“Het lijkt me wel duidelijk dat hij niet gaat scheiden. Volgens mij wil hij jou gewoon voor leuk erbij en haar voor het echt.”

“Maar hij zegt dat hij van me houdt.”

“Wat verwacht je dan? Hij zal echt niet toegeven: ‘Schat, ik wil alleen maar af en toe ter ontspanning met je naar bed’.”

Josée wil net iets kattigs zeggen als een man in een grijs overhemd komt vragen of we iets willen drinken van hem en zijn vriend.

“Graag,” antwoord ik stralend. Hij ziet er leuk uit, en van Josée ver wacht ik vanmiddag niet meer dan gezeur. Misschien knapt ze er wel van op. Ze volgt ons lijdzaam.

Ik praat met Jean. Hij doet iets met auto’s. Nadat hij heeft gevraagd naar mijn werk, zaagt hij me door over de verschillen tussen de motoren van diverse auto’s. Ik ben te beleefd om te gaan gillen, dus fluister ik tegen Josée: “We moeten weg. Of is die van jou wel leuk?” Even later staan we buiten. “Dat zulke mannen bestaan,” huiver ik. “Als je met hem in bed ligt, heeft ie het vast nog alleen over auto’s.”

“Kom schat,” giechelt Josée, “maak je gordel vast, we gaan een ritje maken.”

“Is je motor al warmgelopen?”

“Zullen we even koppelen?” Ik pies bijna in mijn broek als we naar huis fietsen.

MAANDAG

Er is een aardbeving aan de gang, ik weet het zeker. Ik lig te trillen in mijn bed, de ramen vibreren in de kozijnen en de kat zit bang te miauwen in de kast. Of oorlog, dat is ook goed mogelijk. ‘Ra-ta-ta-ta-ta-ta’ klinkt het buiten. God, wat waren ook alweer de instructies bij rampen? Blijf binnen, houd ramen en deuren gesloten. Tot zover doe ik het goed.

Ik trek mijn ochtendjas aan en sluip naar het raam. Genoeg journaalbeelden gezien om te weten dat scherpschutters schieten op alles wat beweegt. Ik loer onder de luxaflex door. Een enorm gevaarte staat voor mijn huis. Mannen in spijkerbroeken lopen om het ding heen dat asfalt lijkt op te slurpen. Stratenmakers. In het buurtkrantje stond dat mijn straat de komende veertien weken in een bouwput zal veranderen, herinner ik me ineens. Het is dan wel geen oorlog, maar dit is wel een ramp. Waar moet ik in godsnaam mijn motor neerzetten? Gelukkig is Marie-Claire weer op kantoor, zodat ik het verhaal meteen kan vertellen. Ze ziet nog steeds bleek en kauwt op een wortel. “Gaat het weer een beetje?” vraag ik bezorgd. “Ik had je nog helemaal niet verwacht. De dokter had toch gezegd dat je moest uitrusten en flink eten?”

Bruusk antwoordt ze: “Het gaat prima en zoals je ziet eet ik.” Een beetje beduusd ga ik achter mijn bureau zitten. Heeft mijn omgeving nou van die lange tenen of ben ik gek?