MAANDAG
“Dames, mag ik even jullie aandacht,” zegt Frits, het afdelingshoofd. “Dit is jullie nieuwe collega, Stephanie.”
Een slanke vrouw in een kokerrok en een witte bloes geeft mij en Marie-Claire een hand.
“Dit is je plek,” wijst Frits. “Floor legt je verder alles wel uit.” Zodra Frits is weggelopen, zegt Stephanie: “Wel een dikkerdje, hè? Volgende week dinsdag wil ik een ATV-dag opnemen. Hij zei dat we dat onderling moesten regelen. Dat kan toch wel?”
“Begin eerst maar eens met werken,” bromt Marie-Claire. “Let maar niet op haar,” zeg ik. Ik laat Stephanie zien waar het kopieerapparaat, de fax en het koffiezetapparaat staan en leg uit wat eerst afgehandeld moet worden en wat nog even kan wachten. “Lijkt me een eitje,” zegt ze, en ze pakt een vijl uit haar tas. “Om twaalf uur heb je pauze,” zegt Marie-Claire. “Als ik niet snel wat aan deze gescheurde nagel doe…”
“Met korte nagels kun je beter tikken,” snauwt Marie-Claire. “Verzorgde handen vind ik heel belangrijk.” Maar ze stopt de vijl weg. Vragend kijk ik Marie-Claire aan, maar die doet alsof ze het niet ziet. Wat is er aan de hand? Dit lijkt wel haat op het eerste gezicht. In de pauze wil ik het vragen, maar Stephanie is al bij ons aan tafel geschoven. “Op mijn vorige werk hadden we een betere kantine,” zegt ze, starend naar het broodje salami van Marie-Claire. “Daar hadden ze ten minste ook salades. Ik wil een beetje in vorm blijven.” Langzaam wurgt Marie-Claire haar zakje mosterd.
WOENSDAG
“Je ziet er afgetobd uit,” zegt Gina terwijl ze twee borden op tafel zet. “Eet je wel genoeg sla?”
Ik hef mijn handen. “Sla?” herhaal ik. “Mijn leven is een soap. Minnaars, overspel, moeizame vriendschappen…Alles gaat mis.”
“Toch niet ook op je werk?” vraagt ze bezorgd.
“Een nieuwe collega die niet te pruimen is, maar verder alles oké.”
Ik kan me niet langer beheersen en vertel over Menno en dat hij ook een verhouding heeft met Elise. Gina trekt een zuinig mondje, maar zegt niets. Dat valt mee. “En die Elise is getrouwd,” vervolg ik dus, “met Peter, die weer een verhouding heeft met Josée.” Gina kijkt verbijsterd. “Het is niet waar.” Dan begint ze te giechelen. “Ik wist dat je domme dingen deed, maar dit is zo ongelooflijk stom.” Beledigd sta ik op. “Je hebt het wel over mijn gevoelens, hoor. Ik denk dat ik maar in de snackbar ga eten.”
Bij de deur haalt ze me in. “Doe nou niet zo kinderachtig, Floor,” zegt ze. “Bovendien kun je wel wat sla gebruiken.” Ik laat me overreden. De hele maaltijd hebben we het over ‘die achterlijke toestand’, zoals Gina het noemt. Haar advies is duidelijk: niet dollen, kappen met die hap. Als ze me later uitlaat, zegt ze nog eens: “Je moet echt met die Menno stoppen. Hier word je niet gelukkig van.” Thuis is het koud en het antwoordapparaat knippert niet.
VRIJDAG
“Nee, ik kom niet even binnen,” zeg ik tegen Marie-Claire als ik haar op de motor kom ophalen voor een avondje bioscoop. Ik wil niet weer met die verschrikkelijke moeder praten.
Maar het mens komt zelf al naar buiten. “Die motor is toch wel veilig?” vraagt ze. “Onze Marie-Claire moet niets overkomen.”
“Ik leef nog steeds,” antwoord ik, te laat beseffend dat ze dit kan interpreteren als een toespeling op Marie-Claires zelfmoordpoging. Nadat ze haar dochter wanten en een extra sjaal heeft gegeven—het is april!—rijd ik zo snel mogelijk weg. Tot Marie-Claire op mijn rug bonkt dat ik langzamer moet.
Na de film, een suffige thriller, stel ik voor naar een café te gaan.
“Heel even dan,” antwoordt Marie-Claire. “Ik heb beloofd op tijd thuis te zijn.” Ik merk op dat ze al een poos meerderjarig is.
Ze zegt niets, maar lijkt een beetje ineen te krimpen.
We gaan in een rustig hoekje zitten. Ik wil precies weten hoe het met haar gaat. De laatste tijd is ze zo anders dan anders. Gelukkig begint ze zelf over haar psychiater. “Hij is heel aardig,” vertelt ze. “Alleen zegt hij niet zoveel. Nou ja, af en toe vraagt hij: “Wat denk je er zelf van?””
Verbaasd kijk ik haar aan. “Maar heb je er dan wat aan?”
“Het probleem is niet met één of twee sessies opgelost,” antwoordt ze, terwijl ze een bierviltje begint te verpulveren.
“En je moeder, blijft die nog lang bij je wonen?”
“Tot ik alles weer aankan. Het liefst had ik dat ze morgen weggaat.”
“Volgens mij kun jij je leven weer aan als je haar durft weg te sturen.”
Ze haalt diep adem. “Zo makkelijk is het allemaal niet. Soms denk ik dat ik echt gek word.”
WOENSDAG
Gelukkig kan ik het restaurant snel vinden. Het is zo’n tent waar yuppen met zakenrelaties komen. Door het raam zie ik Menno al zitten. Hij maakt een kalme indruk. Mijn hart slaat een keer over. Gisteravond belde hij ineens. Het was een wat typisch gesprek omdat we elkaar na die ruzie niet meer gezien hadden. Wordt dit een sorry-Floor-ik-zie-het-toch-niet-zitten-avond?
“Dag lieverd,” zegt hij terwijl hij mijn jas aanneemt, “ik zit nog maar een kwartiertje op je te wachten.” Is dit sarcasme of gewoon een opmerking? “De tram reed voor m’n neus weg,” mompel ik. Menno gaat er niet op in. Hij wenkt de ober en bestelt voor mij een glas wijn. Ik luister naar zijn gebabbel over de galerie: grote aankopen, krankzinnige kunstenaars. Maar hoe staat onze zaak ervoor? Is het slechte nieuws het toetje? Na een tweede glas wijn houd ik het niet meer uit. Desnoods bak ik thuis een ei. “Hoe zit het nou tussen ons?” Mijn stem beeft. “En tussen jou en Elise?” Ik bestudeer zijn gezicht. Is hij geërgerd? Boos?
Langzaam zegt hij: “Ik heb je vanavond ook uitgenodigd om daarover te praten. Ik vind nog steeds dat jij niets met mijn relatie met Elise te maken hebt.”
“Omdat wij geen relatie hebben, ja, dat zei je vorige keer ook al. Ik heb goddorie met mijn bakker al een relatie omdat ik daar drie keer per week kom, en jij ligt in mijn bed! Dus dat vind ik een kul-argument.”
Hij glimlacht. “Ik eigenlijk ook. Ik ga niet op mijn knieën liggen, maar Floor, ik wil je graag blijven zien.”
Ik was klaar voor een veldslag, maar dit? “En Elise?” vraag ik.
“Elise…” herhaalt hij. “Ik ga je niet beloven dat ik haar nooit meer zal zien. Maar ik beschouw mijn verhouding met haar min of meer als beëindigd.”
Ik kan mijn oren niet geloven. “Dus?”
“Dus laten we maar kijken hoe het verder tussen ons gaat.” Hij pakt mijn handen vast en kijkt me aan. Ik verdrink in zijn lichte ogen.
“Ik heb ineens geen honger meer,” zeg ik.
“Ik ook niet,” grijnst hij. “Laten we naar huis gaan.”
Op dat moment komt de ober met het voorgerecht.
“Neem maar weer mee,” zegt Menno.
“We gaan een pizza eten,” giechel ik. “In bed.”
DONDERDAG
Vanochtend werd ik om half zeven wakker. Menno lag nog te slapen. Ik keek lang naar zijn profiel, de spuugbelletjes op zijn lippen en het haar op zijn borst. Daarna ging ik in zijn bad liggen met een flinke scheut peperduur badspul. In zijn keuken, voorzien van alle apparaten die je maar kunt bedenken, maakte ik cappuccino. Toen ik hem gedag kuste, zei hij: “Zo wil ik elke ochtend wel wakker worden.” Een cliché, maar ik werd er verdomd gelukkig van. Op weg naar mijn werk zag ik de jonge blaadjes aan de bomen en hoorde ik de vogels fluiten. Elk waterig zonnestraaltje leek op mij gericht. Terwijl ik doodmoe ben, zit ik toch opgewekt achter mijn bureau. Af en toe is er wel een inwendig stemmetje dat sist: hoe lang gaat dit duren? Maar ik houd me doof.
ZONDAG
Menno heeft al vier keer gecontroleerd of zijn das goed zit, of er genoeg champagne en jus is en of er geen ladder in mijn panty zit, en de exposerende kunstenaar is begonnen aan zijn tweede fles witte wijn. Ik begrijp niet dat ze zo zenuwachtig zijn. Zelfs ik vind die schilderijen mooi, dus ik kan me niet voorstellen dat ze er geen zullen ver kopen. Hoewel, de prijzen zijn exorbitant hoog.
Een halfuur later is Menno’s galerie stampvol. De gemiddelde leeftijd is boven de veertig, het gemiddelde kledingstuk komt van De 17_
Bonnetterie. Menno is voortdurend in gesprek. Ik vraag me af waar hij het over heeft, ik heb hier niemand iets te zeggen. Daarom sleep ik maar hapjes en drankjes aan. Zodra ik in een stil hoekje sta, komt een vrouw met een krokodillenleren handtas naar me toe. “Het is fabuleus,” zegt ze. “Er komt zo’n energie vanaf.” Ik knik vaag. “Jij doet zeker ook iets in de kunst?” Ze legt een gerimpelde hand op mijn arm.
“Niet echt,” mompel ik.
“Je lijkt me zo’n artistiek type.” Bij elke s-klank slist haar kunstgebit een beetje uit haar mond.
“Ik ben secretaresse en ik begrijp er niets van.” Ze staat nog een antwoord te verzinnen als ik wegloop.
Menno onderschept me. “Waar had je het met haar over?” vraagt hij. “Dat mens heeft ontzettend veel geld. Je was toch wel vriendelijk?”
“Ik ben altijd ongelooflijk vriendelijk,” zeg ik. En slik in: maar dit soort mensen maakt me pisnijdig. Op dat moment voel ik ogen in mijn rug prikken. Bij de deur staan Peter en Elise. “Heb je haar uitgenodigd?” fluister ik ongelovig tegen Menno. “Jezus, je had gezegd dat je niets meer met haar te maken had.”
“Ga nu geen scène trappen, Floor,” zegt Menno koud. “Ze is een van mijn beste klanten.” Hij loopt op hen af.
Ik zie hoe hij haar jas van haar schouders neemt en champagne haalt. Elise lacht af en toe koket, haar hoofd in haar nek. Peter doet alsof hij de schilderijen bestudeert. Ik kan me niet voorstellen dat hij niets doorheeft. Ziet hij dan niet hoe zijn vrouw elke mogelijkheid aangrijpt om Menno even aan te raken? Ik bestudeer Menno. In zijn ogen zie ik niet de lichtjes die er wel zijn als hij mij aankijkt. Of weet hij zijn gevoelens beter te verbergen?
Nu niet paranoïde worden, zeg ik tegen mezelf. Menno heeft gezegd dat het tussen hem en Elise over is. Ik begin een praatje met een man met een bierbuik en probeer verstandige dingen over kunst te zeggen. Plotseling voel ik een tikje op mijn schouder. Ik draai me om en kijk in Elises gifgroene ogen.
“Ik weet niet wat Menno je allemaal heeft verteld,” zegt ze, “maar hij is nog steeds van mij.”
MAANDAG
“Elise zegt dat jullie nog steeds iets met elkaar hebben.” Menno verstijft even, maar gaat dan rustig door met het uitruimen van zijn afwasmachine. “Zegt ze dat?”
Ik doe mijn best om rustig te blijven. “Ze zei letterlijk: ‘Ik weet niet wat Menno je allemaal heeft verteld, maar hij is nog steeds van mij’.”
“Zo,” zegt hij, terwijl hij een glas tegen het licht houdt. Ik schreeuw tegen zijn rug: “Je kunt me wel aankijken als je tegen me praat!”
Hij zet het glas neer en pakt me vast. “Ik ben het zat.” Zijn stem klinkt dreigend. “Als je me niet gelooft, moet je maar weggaan. Zonder vertrouwen kun je geen relatie hebben. De keus is aan jou.” Ik ruk me los. “De keus is helemaal niet aan mij! Stel je voor dat een vriendje van mij naar jou toe zou komen en zou zeggen dat hij nog steeds wat met mij heeft?”
“Ik zou jou geloven.” Kalm zet hij de glazen in de kast. “Ik vind dit een zinloze discussie. Ik kan niet bepalen wat Elise wel of niet zegt.” Er branden inmiddels tranen in mijn ogen. “Maar je begrijpt toch wel hoe ik me voel?” zeg ik met trillende stem.
Eindelijk heb ik zijn aandacht getrokken. Hij slaat z’n armen om me heen en sust: “Wanneer zou ik Elise nou moeten zien? Bovendien weet je toch hoeveel ik om je geef?” Ik leun tegen hem aan. Maar is het hiermee afgedaan?
DINSDAG
Er woedt een koude oorlog op kantoor. Marie-Claire praat zo min mogelijk met Stephanie en weigert met haar te lunchen. Laatst vroeg ik haar weer eens wat haar nu zo ergerde aan Stephanie. “Dat kapsel, die hakjes,” antwoordde ze. “Het enige waarin ze geïnteresseerd is, is zijzelf in het algemeen en haar uiterlijk in het bijzonder.”
Frits is juist blij met Stephanie. Iedere ochtend verwelkomt ze hem met opmerkingen als: “Wat een leuk jasje heb je aan, Frits!” Of: “Goed geslapen? Je ziet er uitgerust uit.”
Ik weet niet goed wat ik van Stephanie moet denken. Irritant is dat ze zo weinig over zichzelf vertelt, maar wel steeds alles van ons wil weten. Maar ja, om haar daar nu om te haten? Bovendien vertel ik haar niks. Op kantoor voel ik me vaak de voormalige Berlijnse muur. Soms maak ik me extra groot achter mijn computer zodat Stephanie de dodelijke blikken niet ziet die Marie-Claire haar toewerpt. Terwijl ik de lunch voorbereid voor Frits en de andere afdelingshoofden en een beetje mijmer over moeizame menselijk verhoudingen, komt Stephanie de keuken in met een grote boodschappentas. Ze haalt er jus d’orange uit, fruitsalade en kartonnetjes yoghurt. “Wat doe jij nou?” vraag ik.
“Dit is voor de lunch van Frits.” Ze giet de jus in een kan. “Hij zei laatst dat hij zo genoeg heeft van die eeuwige bolletjes kaas en salami. Dus ik dacht: kom, ik verras hem eens met wat anders.”
“En waar denk je dat ik mee bezig ben?”
“Met de broodjes.”
Het bloed klopt in mijn slapen. “Ik weet niet wat jij gewend bent, maar op dit kantoor wordt overlegd.”
“Een beetje eigen initiatief kan nooit kwaad.” Ze knippert nog maar eens met haar mascarawimpers. Als ik even later de reactie van Frits zie, kan ik haar geen ongelijk geven. Hij is zo enthousiast dat ik elk moment verwacht dat hij haar salarisverhoging geeft.
WOENSDAG
Ik probeer de gebruiksaanwijzing op een doos Kip Tandoori te lezen en tegelijkertijd een gesprek met Josée te voeren. Dat lijkt ingewikkelder dan het is, want ze is nogal stil. Ze heeft wallen onder haar ogen en een grote puist op haar neus. “Ongesteld?” vraag ik, terwijl ik haar een glas wijn inschenk.
“Stress,” zegt ze vermoeid. “Ik zie Peter de laatste tijd bijna nooit meer. Elise zit voortdurend thuis en houdt hem in de gaten.”
“Die Elise is een serpent,” zeg ik ferm. “Een klerewijf,” beaamt Josée. “Een overspelige trut,” vul ik aan. “Een monsterlijke…Wat zegje? Overspel?”
Het bloed kruipt naar mijn wangen. “Nou, eh, ik heb het je niet eerder verteld vanwege Menno…”
“Hoezo Menno?” Ze kijkt me gespannen aan. Ach, wat maakt het uit. Menno is toch van mij. Ik vertel haar alles wat ik weet over zijn relatie met Elise. “Het was een geheim van Menno,” huichel ik, “daarom heb ik het je niet eerder verteld.” Josée ziet eruit of ze met een hamer op haar hoofd is geslagen. “Ik kan het niet geloven,” prevelt ze. “Zou Peter dat al die tijd geweten hebben?” Dan barst ze los: “De lul! Ik wed dat ze een afspraak hebben gemaakt. Zo van: ik ga lekker vreemd en prima als jij het ook doet. Gewoon een dealtje! En ik met m’n stomme kop maar al die zielige verhalen van Peter geloven!”
“Nou nou.” Iets beters weet ik niet te zeggen, want deze reactie had ik niet verwacht. Ik dacht dat ze juist blij zou zijn. Peter heeft nu toch een reden om te scheiden? Maar ja, als dat stel inderdaad een deal heeft…
“Het zal allemaal wel meevallen,” besluit ik. “Bespaar me je clichés,” antwoordt Josée strijdlustig. “Ik ga niet langer bij die kuttelefoon zitten. Morgen wacht ik hem op bij zijn werk. En hij gaat me precies vertellen hoe het zit!”