JANUARI

DONDERDAG

“Gelukkig nieuwjaar!” tettert Claire boven de keiharde muziek uit. “Wat zijn jullie laat, ik ben er al uren. Mijn broer is er ook, Josée en Peter heb ik net gezien en Gerard en Gina staan ergens achterin. Zal ik wat te drinken halen?” Even later is ze terug met een fles champagne, glazen en haar broer. We toasten op het nieuwe jaar en schreeuwen onze goede voornemens naar elkaar. In de verte zie ik Josée op de dansvloer, innig verstrengeld met Peter. “Ik loop even naar haar toe,” zeg ik tegen Erik. Het kost me een kwartier en mijn glas champagne om ze te bereiken. Josée omhelst me. “Ik wist niet dat jij ook kaartjes voor dit feest had,” zegt ze.

“We zien elkaar ook veel te weinig! Hoe gaat het?”

“Goed! De scheiding van Peter en Elise is er bijna doorheen, en goddank hebben we een goede bezoekregeling voor de kinderen. Wij hebben ze elk weekend, Elise en Menno door de week.”

“Zijn die nog steeds samen?” vraag ik.

“Ja, Menno en Elise…” Ik wil het niet horen. Ik wil nooit meer iets over Menno horen. “Even naar de wc,” zeg ik dus, en ik loop weg. Als ik terugkom, zie ik niemand meer die ik ken, alleen een massa feestende mensen. Ik voel me hopeloos alleen en het zweet loopt in straaltjes onder mijn zilveren paillettenjurk. Ik baan me een weg naar de bar, waar ik tot mijn opluchting mijn zus zie staan. Maar niet alleen. Ze staat te zoenen met een vreemde vent.

ZATERDAG

Ik wil net de lege flessen naar de glasbak brengen als er wordt aangebeld. Gina komt naar boven, in haar hand heeft ze een grote reistas. “Ga je een weekend weg?” vraag ik.

“Nou, ik hoopte eigenlijk dat ik hier terecht kon.” Ze ploft op mijn bank neer en begint hartverscheurend te huilen. Pas na een glas water en drie papieren zakdoeken is ze in staat om te vertellen wat er is. “Gerard en ik hebben ruzie,” snikt ze.

“Hij heeft je zien zoenen met een ander,” begrijp ik. “Heb jij het ook gezien? Ik kende die man niet eens, het was een uit de hand gelopen nieuwjaarswens. Te veel gedronken en zo.”

“Niet echt handig met Gerard in de buurt.”

“Nee.” Ze snuit haar neus. “Hij werd ontzettend kwaad, dreigde die man op z’n bek te slaan, sleurde me in een taxi en heeft me de hele rit naar huis uitgescholden. Ik was zo dronken dat ik niets meer kon zeggen. Meer weet ik eigenlijk niet meer van die avond. Toen ik de volgende dag wakker werd, was zijn kant van het bed onbeslapen. Ik zat net met mijn katerkop aan de koffie toen ie aankwam met Kim en Wesley, die zouden een paar dagen komen. Ze zetten hun spullen neer en vertrokken meteen naar een pretpark. Hij vroeg niet eens of ik mee wilde! De rest van het weekend was ook afschuwelijk. Tegen zijn kinderen deed hij alsof er niets aan de hand was, maar als we alleen waren, zei hij geen woord meer. Dus vanochtend heb ik mijn tas ingepakt. Ik kan hier toch wel een tijdje blijven?”

“Natuurlijk,” zeg ik. “Je kunt slapen op de bedbank. Die ligt niet echt lekker, maar de nachten dat ik bij Erik slaap, kun je in mijn bed.”

“Maakt niet uit,” zegt ze. “Het is maar voor een paar dagen.”

ZONDAG

Gina heeft iets geweldigs gedaan met aardappelen en het gehakt dat ik nog had. Erik heeft een fles wijn meegebracht en nu zitten we met z’n drieën uit te buiken bij Friends. Dan rinkelt de telefoon. “Met Gerard, is Gina bij jou?”

Met mijn hand op de hoorn zeg ik: “Het is Gerard, ben je er?” Ze schudt van nee.

“Ze is er niet,” zeg ik. “Moet ik wat doorgeven?”

“Of ze me wil terugbellen.” Hij hangt op.

Gina staat inmiddels in de keuken af te wassen. Erik zet de tv wat harder. “Fijn, zo’n zus met relatiestress,” zegt hij. “Hoe lang blijft ze?”

“Doe niet zo moeilijk,” fluister ik. “Het is maar voor een paar dagen. En wat maakt het jou uit? Dit is nog steeds mijn huis.”

“Je zult zien dat er moeilijkheden van komen.” Dat vind ik zo’n achterlijke veronderstelling dat ik er niet eens op inga.

Ik zit nog niet achter mijn bureau of Stephanie staat al naast me. “Leuke vakantie gehad?” vraagt ze. “Best wel.”

“Ik ook,” antwoordt ze, en ze begint een lang verhaal over Kerstmis bij haar ouders, lachen met haar kleine neefje, geweldige cadeautjes. Achter haar zie ik Claire steeds dieper in haar bureaustoel zakken en met haar ogen draaien. Wanneer ze doet alsof ze stuipen krijgt, kan ik mijn lachen niet meer inhouden.

Verbaasd kijkt Stephanie me aan. “Zo grappig was het anders niet dat de oven kapotging, mijn moeder had uren in die kalkoen gestoken.”

“Sorry,” zeg ik. “ik luisterde even niet.”

“Ik vertel het nog wel een keer als je het wel kunt opbrengen om te luisteren.”

In de pauze gaan Claire en ik naar onze favoriete broodjeszaak. “Ik ben zo blij dat je er weer bent,” zegt ze, “want aan Stephanie erger ik me wezenloos. Dat eindeloze gewauwel, ze doet haar werk niet goed, maar het irritantst vind ik nog haar geflikflooi met Frits. Binnenkort wurg ik die lieve Stephanie. Maar goed, hoe was jouw vakantie?” Ik vertel dat Gina bij me is ingetrokken. “Mijn ouders weten het nog niet, maar ik denk toch dat het binnenkort wel weer goed komt tussen Gina en Gerard.”

Claire roert in haar koffie. “Mijn moeder belde gisteravond. Ze had me gemist met kerst, zei ze, en daarom wil ze binnenkort langskomen. Ik ben als de dood dat het gezeur weer begint: ‘Je moet weer in therapie, Claire, je was niet verliefd op Frid. Ik ben toch je moeder? Ik weet hoe jij bent’.” Ze zucht. “En ik zat net weer een beetje lekker in mijn vel.”

“Misschien beseft ze wel dat jij je eigen weg moet kiezen. Laat haar maar komen. Wat heb je te verliezen?”

“Nou, dat ik een beetje gelukkig ben, bijvoorbeeld.”

DONDERDAG

Sinds Gina bij me woont, hoef ik geen extra vitamines meer te slikken want er staat elke avond een volledige maaltijd op tafel. Maar het is wel lastig dat Erik niet kan blijven slapen, dat we ‘ s ochtends tegelijkertijd willen douchen en dat Gerard zo’n drie keer per dag opbelt. We staan net af te wassen als weer eens de telefoon gaat. “Neem jij maar op,” zeg ik, “het is vast Gerard weer.” Hoewel ik mijn best doe om niet te luisteren, hoor ik even later de verwijten over en weer vliegen. Gina is in tranen wanneer ze ophangt. “Hij eist dat ik deze maand nog terugkom,” zegt ze. “Anders hoeft het voor hem niet meer.”

“Wat ga je doen?” vraag ik. “Ik weet het niet. Ik weet niet eens of ik nog van hem houd.”

DINSDAG

Het geluid van de boor doet pijn aan mijn oren. Naast me zit een meisje een papieren zakdoek te versnipperen. Ik blader in een stokoude Libelle. Net als ik weer wil gaan plassen, steekt de tandarts zijn hoofd om de deur. “Floor Faber?”

Op rubberen benen loop ik de praktijkruimte binnen.

“Ga daar maar even zitten,” zegt hij, wijzend op de stoel voor zijn bureau. “Dan maak ik je kaart.” Hij vraagt naar mijn vorige tandarts, enge ziektes, mijn leeftijd en adres.

Terwijl hij alles opschrijft, bestudeer ik hem. Een jaar of vijftig, klein, borstelige wenkbrauwen. Eigenlijk is hij helemaal wat borstelig, want uit de witte mouwen van zijn doktersjas steken armen met een soort vacht erop. Hij heeft toch wel schone nagels?

“Je kunt in de stoel plaatsnemen.” Hij trekt een paar plastic hand schoenen aan en pakt een griezelig haakje. “Mond open.”

Ik grijp de leuningen van de stoel. Is het door mijn zweet dat ze zo glibberig aanvoelen?

“Tsss,” zegt de tandarts.

“As ut ag?” vraag ik.

“Jajaja,” mompelt hij. “Daar komt een B-drietje aan, en hier zit ook. iets.” Hij doet iets met het scherpe haakje. De tranen schieten in mijn ogen.

“Inderdaad een gevoelig plekje. Ben je zo’n gevoelig meisje?” lispelt hij in mijn oor.

“Aat al.” 91

Hij prikt in mijn tandvlees en buigt zich nog dieper over me heen. “Je hebt een zweem groen in je ogen,” hijgt hij in mijn oor. “Wa?” Ik voel mijn rug nat worden.

Zijn hand streelt mijn dij. “Ik ben dol op vrouwen met groene ogen.” Ik duw de haak uit mijn mond en kom met een ruk overeind. “Verscheur die patiëntenkaart maar, want ik kom hier niet meer terug. Ik vind u onbeschoft!”

Met grote ogen luistert Erik ‘s-avonds naar mijn verhaal over de tandarts. “Ik kan het niet geloven,” zegt hij. “Mijn hele familie is al jaren patiënt bij Verdaasdonk. Weet je zeker dat ie aan je dij zat? Ik vind het een raar verhaal.”

Ik schep pasta op onze borden. “Ik ben me rot geschrokken. Stel nou dat hij echt wat wilde, ik was volkomen weerloos op die stoel.”

“Tuurlijk,” lacht Erik. “In feite was je in een SM-act beland. Je handen en voeten waren vastgebonden, zodat Verdaasdonk je langzaam kon doodmartelen met zijn haakjes.”

“Doe niet zo flauw.” Ik wil zeggen dat hij me nooit serieus neemt, dat hij mijn verhalen altijd ongeloofwaardig vindt en dat hij me voortdurend belachelijk maakt. Kortom: ik wil een fikse ruzie starten. Maar dan gaat de telefoon.

Erik neemt op. “Voor jou.” Hij rolt met zijn ogen. “Je zus.” Gina huilt zo hard dat ik niet alles kan verstaan, maar er is iets met Gerard en spullen.

“Wil je dat ik naar huis kom?” vraag ik. Het is even stil, maar dan snikt ze: “Ja, graag.”

VRIJDAG

Mijn huis is bezaaid met natte tissues en ik kan mijn kont niet keren omdat overal wel een doos van Gina staat. Ze is niet meer aan spreekbaar sinds Gerard haar spullen voor mijn deur heeft afgeleverd. Op haar werk heeft ze zich ziek gemeld en ze ligt de hele dag televisie te kijken of te huilen in bed. Dat wil zeggen: op mijn bed-bank, zodat de hele woonkamer in het teken staat van haar verdriet.

Eerlijk gezegd krijg ik er zo langzamerhand genoeg van. Ik weet inmiddels alles van hun non-existente seksleven, de ruzies over overspel en het gevecht om de kleur van het behang in de gang. Waarschijnlijk heeft Gina mijn ergernis aangevoeld, want als ik thuiskom van mijn werk is ze aangekleed. “Heb je een afspraak?” vraag ik. “Papa komt zo langs,” zegt ze, “om te praten over hoe het nu moet met de hypotheek op ons huis en zo. Ineens zijn er duizend dingen om te regelen. Vanochtend heb ik de gemeente gebeld om te vragen hoe het zit met woonruimte. Die ambtenaar begon te lachen. Hij zei dat er honderden mensen in mijn situatie zitten. Ik ben geen lid van een woningbouwvereniging en heb geen urgentiebewijs. Gerard zal me moeten uitkopen zodat ik zelf iets kan kopen. Godzijdank hebben we een samenlevingscontract, anders stond ik nu helemaal met lege handen.”

“En waar woon je tot die tijd?” Ik probeer niet angstig te klinken. “Weet ik nog niet,” zegt ze. “Het is hier natuurlijk te klein voor twee. En papa en mama wonen te ver van mijn werk. Misschien iets onderhuren of zo?” Ze roert mismoedig in haar koffie. “Misschien weet ik wel wat,” zeg ik.

ZATERDAG

Dit restaurant is helemaal hip en hot. Erik en ik liggen zo’n beetje aan tafel. De serveerster, een meisje met roze haar en een piercing door haar lip, lijkt onze bestelling te zijn vergeten. Of misschien is het trendy om drie kwartier op je voorgerecht te moeten wachten? Dat we liggen, biedt wel nieuwe perspectieven. Ik friemel een beetje aan zijn gulp tot hij een rood hoofd heeft en mijn hand wegduwt. Dan schenk ik nog wat rosé in. “Zeg, mijn zus zit toch zonder woonruimte?”

“Zullen we naar huis gaan?”

“Echt niet,” zeg ik, “ik heb ontzettende honger gekregen van dat lange wachten. Maar goed, nu had ik bedacht…” Zal ik het vragen? Eigenlijk hebben we het er nog nooit echt over gehad. “Misschien kan ik wel bij jou komen wonen?” Kijkt hij geschrokken? Angstig? Geclaimd? “Het hoeft natuurlijk niet voor altijd te zijn,” voeg ik er snel aan toe.

“Misschien moeten we het zien als een oefenperiode.”

Hij trekt me naar zich toe. “Wil je dat graag?” 9J_

“Ik wil wel,” zeg ik. “En we helpen er Gina ook ontzettend mee.”

“Laten we het dan maar proberen.”

Het is niet helemaal de enthousiaste reactie waar ik op had gehoopt. Maar champagne bestellen, op zijn knieën vallen om me ten huwelijk te vragen of sowieso een belofte tot eeuwige liefde is nu eenmaal niets voor Erik.

ZATERDAG

Wat een rare verhuizing. Erik en ik proppen lachend troep in dozen terwijl Gina af en toe jankend een mixer of een schuimspaan omhoog houdt en vraagt: “Neem je die ook mee of kan ie hier blijven? Gerard heeft die van ons.”

Het busje dat Erik heeft gehuurd, krijgen we lang niet vol. Mijn bank, boekenkast, geluidsapparatuur en nog duizend dingen laat ik achter omdat Erik alles heeft en Gina bijna niks. Ze staat ons een beetje beteuterd na te kijken als we de straat uit rijden, terug naar Eriks huis. Ons huis.

Binnen een kwartier staat mijn rotzooi boven. We steken een sigaret op om de chaos in ons op te nemen. “Dat rare tafeltje moet eruit,” zeg ik. “Anders kan mijn stoel er niet bij.”

“We kunnen jouw stoel toch ook op zolder zetten tot we wat meer ruimte hebben?”

“Wat is dat voor onzin? Er komt toch niet meer ruimte? Vind je ‘m lelijk of zo?”

“Ik heb wel eens mooiere stoelen gezien.”

“Die stoel blijft,” zeg ik.

Hij haalt zijn schouders op.

Nieuwe irritaties ontstaan bij het omkeren van mijn vuilniszakken kleding.

“Ik wist niet dat je zoveel bloesjes had,” zegt hij, “en truien, rokjes, broeken en jasjes. Dat past allemaal niet in mijn kast.” Hij heeft om precies te zijn een la, drie planken en veertien hangertjes voor me vrijgemaakt.

Ik grijp een rijtje van zijn keurig gestreken overhemden. “Die kun je toch over elkaar heen hangen?” zeg ik. “Kijk, zo.”

Erik loopt rood aan. “Ze zijn gestreken, zo maak je er vouwen in.”

“Wat wil je dan!” barst ik los. “Dat ik mijn kleren in een prop op een stoel bewaar? Ik kom hier wonen, weet je nog?”

“Dat weet ik heel goed,” zegt hij, en hij zoent me in mijn nek.

“Vind je het nog steeds een goed idee?” vraag ik.

“Ik vind het geweldig,” zegt hij, “en morgen kopen we nog een kast.”