JULI

WOENSDAG

Ik zit met mijn hoofd tussen de bladeren van een enorme varen en Gina staat klem tussen Gerard en de bar. Het is stampvol in dit Italiaanse restaurant. “Waarom zeg je niks?” vraagt Gina. “Je zit toch niet de hele tijd aan die Menno te denken?”

“Nee hoor,” antwoord ik, en ik pers er een glimlachje uit. Maar ik ben een liegbeest. Menno is de afgelopen weken geen seconde uit m’n hoofd geweest. ‘Zet je eroverheen’, zegt iedereen, en: ‘Hij is je niet waard’. Alsof iedereen een prijskaartje op z’n voorhoofd heeft. “Floor heeft een borrel nodig,” zegt Gerard, “ze kijkt weer zo gekweld.” Ik giet er nog een glas witte wijn in. Dan zit ik morgen maar met een kater op kantoor. Zo voel ik me toch al voortdurend. Na nog een kwartier is er eindelijk een tafeltje vrij. Gerard bestelt terwijl Gina vertederd naar hem kijkt. Ze zijn wel extra klef vanavond. Of zie ik liefdesgeluk bij anderen beter omdat ik zelf ongelukkig ben? Als de ober weg is, grijpt Gerard Gina’s hand. “We willen je wat vragen, Floor,” zegt hij.

“Natuurlijk pas ik op het huis als jullie met vakantie zijn,” antwoord ik. Gina en Gerard lachen. “Dat wilden we je óók vragen, maar wat we nu willen vragen, is of je getuige wilt zijn op ons huwelijk.”

“Jullie gaan trouwen? Wat geweldig.” Wankelend sta ik op en omhels eerst Gina en daarna Gerard. “Ik ben zo blij voor jullie,” stamel ik. De tranen springen in mijn ogen. Gerard geeft me zijn servet. “Dat zien we.”

“Begrijp dat dan,” sist Gina, “ze heeft het gewoon een beetje moeilijk door die Menno.” Ik droog mijn ogen en sta op. “Op de liefde,” proost ik. “Dat de betovering voor eeuwig moge duren.”

VRIJDAG

Claire heeft mijn haar in de krul gezet, me een hippe jurk geleend en me zwaar opgemaakt. “We gaan op dat feest helemaal loos,” beloofde ze. Zodra we er waren, nam ze twee pilletjes en sindsdien is ze de dansvloer niet meer af geweest.

Ik vind pilletjes eng, dus houd ik het heel saai op bier. Veel bier. Maar misschien kan ik wat high energy bij het manvolk vinden. Achter de bar staat iets waar ik wel een beschuitje mee wil eten, en de man die aan komt lopen ziet er ook veelbelovend uit…Het zweet breekt me uit, mijn hart klopt zo snel dat ik een hartaanval denk te krijgen. Het is Menno.

Waar is Claire? We moeten de jassen gaan halen. Hoe zie ik eruit? Kan ik nog naar het toilet vluchten en via een raam ontsnappen? Te laat, hij heeft me al gezien en komt op me af. Het enige wat ik weet uit te brengen als Menno voor mijn neus staat, is de lulligste openingszin aller tijden: “Goh, kom je hier vaker?”

“Ik had je hier niet verwacht,” zegt hij terwijl hij me een natte zoen geeft. Hij ruikt naar zweet en iets duurs wat ik niet ken. Op slag ben ik meer pissig dan zenuwachtig. “Anders was je wel ergens anders naartoe gegaan hè?” bijt ik hem toe. “Ik ben juist blij dat ik je tegenkom,” zegt hij. “Ik durfde niet te bellen.” Ik trek mijn wenkbrauwen tot mijn haargrens op. “Moet ik dat geloven?” Woest draai ik me om en loop weg, Menno hopelijk verbouwereerd achterlatend. Wat denkt ie wel, dat ik elk kutsmoesje slik? Ik wil onmiddellijk naar huis, of naar een café om me vol te laten lopen. Claire staat nog steeds op de dansvloer. Ze denkt dat mijn gebaar ‘jassen halen’ een nieuw danspasje is. Vrolijk doet ze me na. Dan stort ik me maar in de hossende menigte. “Menno is hier!” brul ik in haar oor. “Ik wil weg!”

“Doe mij ook nog maar een cola!” antwoordt ze. “Menno is hier!” wil ik opnieuw gillen, maar dat is niet nodig want hij heeft zich tussen Claire en mij geperst. Ik liplees dat hij met me wil praten. “Ik niet met jou,” brul ik zo hard mogelijk. Ik pak Claires hand en trek haar mee naar de garderobe. Gelukkig staat er geen rij. “Wat wilde hij nou?” vraagt Claire terwijl we de fietsen losmaken. “Je laat je toch niet weer door hem inpakken?”

“Hij wilde met me praten, maar Menno komt er bij mij niet meer in.”

“Goed zo,” zegt ze. “Mannen denken maar dat ze alles kunnen flik ken.” Op de fiets begint ze weer aan een litanie tegen de man in het algemeen.

Ik luister niet omdat ik keihard moet trappen om haar bij te houden. De pilletjes die ze heeft genomen, werken waarschijnlijk nog steeds. Wat wilde Menno me eigenlijk vertellen? Misschien had hij wel een heel plausibele verklaring. Had hij me na mijn vakantie niet meteen opgezocht omdat hij het echt heel druk had. Durfde hij echt niet te bellen na die ruzie. Woedend besef ik dat ik alles aan het vergoelijken ben. Tot mijn voordeur dreunt op de maat van de pedalen in mijn hoofd: Menno is een zak, Menno is een zak.

WOENSDAG

Het laat me niet los. Of liever: Menno laat me niet los. Ik sluip al drie dagen om de telefoon heen, heb al twee keer zijn nummer gedraaid en snel opgehangen als ik ‘m hoorde overgaan. Daarom bel ik Josée. Na het gebruikelijke gebabbel over Peter en haar werk, stel ik mijn brandende vraag: “Zegt Peter wel eens iets over Menno?” Josée zucht. “Floor, ik weet niets, maar hou toch op met die vent.” Uitgebreid beschrijf ik mijn laatste confrontatie met Menno. Ze luistert aandachtig. “Blijkbaar heb je geen rust voor je hem gesproken hebt, dus bel hem nou maar gewoon.”

We hangen op. Ik ga naar de wc, schenk nog een kop koffie in, steek een sigaret op en draai Menno’s nummer.

ZATERDAG

Het is tijd om in actie te komen. Ik heb Menno zo’n drie keer, nou ja, negentien keer geprobeerd te bellen en de enige met wie ik contact heb gekregen, is zijn antwoordapparaat. Dus heb ik een sexy zomerjurk aangetrokken, mijn benen puntgaaf geschoren en de schoenen aangetrokken waardoor mijn benen zo’n tien centimeter langer lijken. Daarna ben ik naar de galerie gefietst, want op zaterdag is Menno daar meestal wel.

Hoe dichter ik bij mijn bestemming kom, hoe meer de temperatuur lijkt te stijgen. De deur van de galerie staat open. Ik recht mijn schouders en loop naar binnen. Niemand te zien. Ik doe m’n best om zwierig langs de kunst te flaneren—jammer dat deze schoentjes mijn middelste tenen wat afknellen.

Na vijf minuten is er nog niemand verschenen. Wat nu? ‘Joehoe’ gillen? Ik luister aan de deur van zijn kantoortje. Ik hoor niets, of toch? Een soort gekreun, lijkt wel. Met een woeste zwaai gooi ik de deur open. Het eerste wat ik zie, zijn Menno’s gespierde billen. Hij hangt met zijn broek op z’n knieën over Elise heen. Ze doen het op zijn bureau.

Elise is degene die me het eerst ziet staan. “Ga weg!” krijst ze. “Hé Floor,” zegt Menno zwakjes.

ZONDAG

De hele nacht heb ik die rot-scène op mijn netvlies. Tegen de ochtend word ik woedend op Josée, zij móet hebben geweten dat Elise en Menno weer een relatie hebben. En zij heeft me nota bene aangemoedigd om hem te bellen! Waarom heeft ze het niet gezegd? Ik ren de deur uit, spring op mijn motor en rijd naar haar huis. Het duurt lang voordat ze opendoet. Veel te lang. Ik houd mijn vinger net zo lang op de bel tot ik gemorrel hoor. “Wie is daar?” roept Josée naar beneden. “Ik,” roep ik terug en storm de trap op. “Wat ben jij een trut!”

“Ben je wel helemaal lekker?” Ze wrijft slaperig in haar ogen. “Het is pas half acht!”

“Kan me niet schelen, je bent me een verklaring schuldig.” Inmiddels is Peter ook uit bed gekomen. “Wat is hier aan de hand?”

“Die ex van je doet het met mijn vriend!” En dan stort ik in. Met hoge uithalen jank ik het verhaal eruit.

Josée klopt moederlijk op mijn rug. “Ik wist het echt niet,” zegt ze. “Peter praat helemaal niet meer met Elise. O Floor, ik vind het zo ellendig.”

ZATERDAG

Ik zit naast Gina in de auto. Ze gaat me verrassen, heeft ze beloofd.

Het is een uur of tien en we rijden langzaam de stad uit. Het is bloed heet en we staan in een strandgangersfile.

“Gaat het een beetje, zusje?” vraagt Gina over haar zonnebril heen.

Ik grom wat terug en tel uit verveling de rode auto’s die voorbij komen. Na auto 24 zie ik de afslag naar het strand. Even later rijden we ‘m voorbij. “Shit,” zeg ik, “nou moet je keren.” Verbaasd kijkt Gina opzij. “Nee hoor.” Ze neemt de volgende afslag, en even later rijden we door de weilanden. Bij een bouwvallige boerderij parkeert ze de auto. “Wat vind je ervan?” vraagt ze gespannen. Ik kijk om me heen. “Nou gewoon, koeien.”

“Nee gek, ik bedoel het huis.” Ze stapt uit en maakt een weids gebaar. “Dit optrekje is sinds kort van mij en Gerard. Is het niet fantastisch?” Ze loopt voor me uit naar de boerderij en wijst naar een strook gras. “Hier komt mijn moestuin, en daar een schommel.”

“Voor een eigen koter?”

“Misschien,” antwoordt ze luchtig. Na enig wrikken krijgt ze de voordeur open. Het is binnen zo donker dat ik in eerste instantie niets zie. “Kun je geen licht aandoen?”

“De elektriciteit is nog niet aangesloten,” zegt Gina. Na een poosje begin ik het interieur te ontwaren. We staan te midden van een onbeschrijfelijke puinhoop: afbladderend behang, scheuren in de muur, in de keuken lijkt het aanrechtblok weggehakt, de trap mist wat treden…“Jullie moeten er nog wel wat aan doen,” zeg ik voorzichtig. “Gelukkig wel. Nu kunnen we het huis precies naar onze wensen inrichten.”

“Verbouwen, bedoel je.”

“Nou ja, Gerard is erg handig.”

Ik denk aan de boekenplanken die Gerard voor me heeft gemaakt. Precies een week hebben ze gehangen.

DINSDAG

Josée komt net aangefietst als ik bij haar aanbel. Twee boodschappentassen hangen aan haar stuur. “De hel,” hijgt ze. “Ik ga nooit meer om zes uur naar de supermarkt. De rij stond tot bij de zuivel, en ze hebben weer een reorganisatie gehad waardoor ik niets kon vinden.” Ik pak een tas aan en zie zalmmoten. “Wat ben jij van plan?”

“Jij bent mijn proefkonijn,” antwoordt ze. “Zaterdag komt een zakenrelatie van Peter eten en ik moet iets geweldigs op tafel zetten. Elise kon fantastisch koken.”

Leuk, ik ben er nog geen vijf minuten en de naam Elise is al gevallen. We slepen de tassen naar boven en ik ontkurk de wijn. Josée bestudeert een kookboek. “Ik hoop dat ik maïzena heb. Of denk je dat ik dat sausje ook gewoon met bloem kan aanmaken?”

“Ik heb geen idee,” antwoord ik, “maar wel honger.”

“Je zult toch even moeten wachten,” zegt ze. “Het moet ook nog een uur de oven in.” Ik schenk wijn in. Als het gerecht eindelijk de oven in kan, zijn we al aangeschoten. We zakken vermoeid op de bank. “Hoe gaat het nu?” vraagt ze lodderig. “Denk je nog veel aan Menno?”

“Het gaat wel,” zeg ik. “Je hoort zeker niets over hem en Elise?”

“Ik denk niet dat je dat wilt weten.”

“Jawel.” Mijn hart bonst.

“Nou, vorig weekend is hij met Elise en de kinderen op stap geweest.” Als ze ziet hoe mijn gezicht betrekt, voegt ze er snel aan toe: “Maar meer weet ik er niet van.”

Mijn avond is verpest en ik ben op slag nuchter. Menno, eeuwige flierefluiter en familiehater, gaat een weekend met kids weg! Ik heb zelfs ruzie moeten maken voordat hij aan mijn zus voorgesteld wilde worden. Het doet pijn om te beseffen dat hij blijkbaar nooit echt verliefd op me is geweest. Maar erger is dat hij me nog steeds raakt.

VRIJDAG

Claire doet de hele week al geheimzinnig. Ze heeft vage binnenpretjes, ze zingt en ze heeft ook weer zo’n interessante gedaantewisseling ondergaan. Op het moment draagt ze een legerbroek met een strak T–shirt en haar haar heeft ze achterover gekamd. Ze ziet er streng maar sexy uit. Als ik onze kamer in loop, hoor ik haar nog net zeggen: “Ik spreek je vanavond,” voordat ze snel de telefoon ophangt.

“Wie was dat?” vraag ik.

“O, zomaar iemand,” zegt ze nonchalant.

“Kom op,” zeg ik. “Je wilt het dolgraag vertellen.”

“Iemand die ik een paar weken geleden heb ontmoet.”

“Wie dan?”

Met een blik op Stephanie snauwt ze: “Je hoeft toch niet alles van me te weten?” En ze begint driftig te typen.