OKTOBER

DINSDAG

Na mijn werk ga ik naar Gina. Ik ben vlak bij haar huis als ik word aangeklampt door een bejaarde vrouw.

“Zou je me willen helpen?” vraagt ze. “Die boodschappentassen, zo zwaar.”

“Natuurlijk,” zeg ik. Maar als ik ze van haar overneem heb ik al spijt, want het lijkt alsof ze voor weken heeft ingeslagen. Vief loopt ze voor me uit, honderduit babbelend over de krankzinnige prijs van aardappels (zit dat in die tassen?), de achteruitgang van de buurt door ‘die buitenlanders’ en haar kater Wolfje. Ik strompel op mijn pumps achter haar aan. Voor het huis van mijn zus houdt ze stil. “Liefje,” zegt ze, “ik krijg die tassen met geen mogelijkheid boven. Zou jij even?”

“Goed hoor,” hijg ik. “Dit is trouwens het huis waar…”

“Ik heb net een nieuwe buurvrouw,” onderbreekt ze me. “Een rare meid, gaat ‘s-avonds laat schilderen of zo. En onder me woont een man, die is een beetje…” Ze wijst op haar voorhoofd. “Eerst woonde hij er met zijn moeder, maar sinds die overleden is, doet hij vreemd. Neem nu de muziek die hij draait! Allemaal van die boze, harde klanken. Geef mij maar operette, die schitterende melodieën spreken tenminste tot de verbeelding.” De trap op lopend, zet ze met hoge stem een lied in met veel ‘Liebe’, ‘Walder’ en ‘Schatzchen’. Ze moet een geweldige conditie hebben, want mijn hart kan elk moment uit mijn borstkas bonken. Voor haar deur staat ze me op te wachten. “Hoe vond je het?”

“Zwaar,” zeg ik buiten adem.

“Dat heb ik nog nooit gehoord,” zegt ze terwijl ze haar deur openmaakt. “Maar die Duitsers hebben immer een bepaalde Weltschmerz. Zeer goed opgemerkt.”

Door een donkere gang met schilderijen van bedrukt kijkende mannen en vrouwen loop ik achter haar aan naar de keuken. “Zet maar op het aanrecht,” wijst ze. Een reusachtige rode kater zit al naast de gootsteen en trekt zijn nagels langzaam in en uit. De tas staat nog niet naast hem, of hij haalt naar me uit.

“Shit!” roep ik. “En, sorry.” Op mijn hand beginnen drie strepen te bloeden.

Aber Wolfgang,” koert het vrouwtje in zijn mottige vacht, “doe toch niet zo lelijk tegen dat lieve meisje.” Ze zet hem op de grond en hij waggelt de keuken uit. “Maar je bloedt!” roept ze verschrikt. “Ik zal de jodium pakken.”

“Hoeft niet,” protesteer ik, maar ze is al weg. Ze komt terug met een antieke verbanddoos waar ze een flesje uit haalt. “Wat is de houdbaarheidsdatum?” vraag ik. Te laat, want ze heeft het goedje er al op gedruppeld en plakt er vervolgens een vooroorlogse pleister overheen. Het spul prikt zo dat mijn ogen vollopen. “Kopje thee voor de schrik?” vraagt ze terwijl ze de ketel vult. “Ik moet eigenlijk naar mijn zus, die woont…”

“Natuurlijk krijg je een kopje thee. Zo vreemd van Wolfgang, anders doet hij dat nooit. Ga toch zitten, ga toch zitten.” Ik neem plaats aan de keukentafel. De vrouw ratelt door, ik knik af en toe, zeg ‘ja’ en ‘mmm’, drink een kopje zwarte thee, eet een slap biscuitje en drink nog een kopje zwarte thee. Pas een uur later bel ik bij Gina aan.

Als ik ‘s-avonds in bed lig, kan ik niet slapen van de pijn in mijn hand. Woelend bedenk ik dat de dodelijke bacteriën waarschijnlijk nu mijn bloedbaan instromen om elk vitaal orgaan lam te leggen. Ik trek de pleister er weer af om de wondjes te bekijken. Het lijkt zo onschuldig, maar heb ik niet bij Ria Bremer gezien dat een arm moest worden afgezet na een verwaarloosde infectie?

Wie zal er op mijn begrafenis komen? Ik wil wel stemmig ter aarde besteld worden. Misschien een kooitje erbij, dat geleid wordt door de bovenbuurvrouw van Gina. Met die gedachte val ik in slaap.

VRIJDAG

“Dit was de spannendste werkweek ooit,” zeg ik tegen Claire in De Arena. “Ik heb misschien drie briefjes getikt, en verder alleen het archief opgeruimd. Mijn bazen laten zich niet meer zien.”

“Hoe zie ik eruit?” vraagt ze.

“Nou gewoon, goed. Ik ben alweer in de krant aan het kijken,” vervolg ik mijn verhaal. “Ik kan natuurlijk ook het uitzendbureau bellen dat ik een andere baan wil. Of zal ik het nog even afwachten? Ik zie zo op tegen nieuwe collega’s, andere computers, wennen. Wat vind jij?”

“Is dit T–shirt niet te truttig?”

“Helemaal niet. Ik kan ook Lianne eens bellen en vragen hoe ze erover denkt.”

“Jij nog een biertje?” vraagt Claire. “Of zullen we een whisky nemen?”

“Je bent echt nerveus, hè?” zeg ik. “Misschien is ze er helemaal niet.”

“Vorige week was een historisch moment,” zucht ze. “We móesten gewoon tegen elkaar opbotsen, het was voorbestemd.”

“Doe maar twee spa,” zeg ik tegen de barkeeper. “Ze is ook hartstikke mooi. Gespierd, lenig, echt iemand waar de energie uit spat.”

“Op dat moment vooral uit haar knie.”

“Doe niet zo vervelend, Floor. Als jij verliefd bent, zit ik ook niet te zieken.”

“Sorry,” zeg ik. “Zullen we maar naar La Belle gaan?” We betalen, maken de fietsen los en rijden ernaartoe. Voor de ingang van La Belle blijft Claire treuzelen.

“Kom nou,” zeg ik, “je haar zit goedje ziet er leuk uit, we gaan gewoon even wat drinken.”

“We kunnen ook naar huis gaan,” zegt ze.

“Wat?” roep ik uit. “Ik heb al een week dat verliefde gebazel moeten aanhoren! Nu zetten we door.” Ik pak haar bij haar mouw. Met nog meer overreding krijg ik voor elkaar dat we niet in een donker hoekje gaan zitten, maar aan de bar.

Ik kijk eens goed om me heen. Het is een gewoon bruin café, alleen zijn er voornamelijk vrouwen. Ook een paar heel mooie mannen, maar ik vermoed dat het geen zin heeft om oogcontact met hen te zoeken. We bestellen een biertje en Claire begint een beetje te ontspannen.

Net als we de problemen van Joris analyseren, flapperen de café—deuren open. Claire verstijft. “Dat is ze,” fluistert ze in mijn oor.

Ik kijk onopvallend opzij en zie een vrouw in een sweater met een vrolijk plukjeskapsel. Ze gaat schuin tegenover ons zitten en bestelt een baco. “Loop even naar haar toe,” zeg ik zacht tegen Claire. “Zo direct.” Ze zit inmiddels bijna onder de bar. “Kijkt ze naar me?”

“Ze kan je nauwelijks zien.”

“Hoe vind je haar?”

“Ze lijkt me heel aardig.” Weer dring ik aan dat ze op haar af moet stappen, maar ze Schudt koppig van nee. In mijn eentje zet ik het gesprek over Joris voort, want Claire kan alleen nog maar af en toe mompelen: “Ziet ze me al?”

Pas een kwartier later is er contact. Claire wordt rood tot aan haar haarwortels als de vrouw naar ons toe komt en haar begroet: “Wat leuk om je weer eens te zien.”

“Ja leuk,” fluistert Claire. “Ageeth Kramer,” stelt ze zich voor. Nadat Claire en ik onze namen hebben genoemd, valt er een ongemakkelijke stilte. “Hoe is het met je knie?” vraag ik dus maar. “Goed hoor,” zegt ze, “het waren alleen een paar schaafwondjes, maar het bloedde alsof het een slagaderlijke bloeding was.”

“Van de week ben ik te pakken genomen door een kat,” zeg ik, en ik vertel in geuren en kleuren over de bovenbuurvrouw van Gina. Ageeth haakt erop in met een verhaal over haar geschifte hospita, we bespreken de voordelen van een eigen huis en het wonder van de magnetron.

Een paar keer probeer ik Claire bij het gesprek te betrekken, maar ze komt niet verder dan Ageeth glazig aanstaren. “Zeg nou wat,” sis ik tegen haar als Ageeth even naar het toilet is. “Je laat me er gewoon niet tussen komen,” antwoordt ze boos. “Zodra ik mijn mond opendoe, begin je wéér aan een nieuw verhaal. Dat doe je altijd, ook als we met z’n tweeën zijn. Je laat me nooit uitpraten, want jij moet altijd in het middelpunt van de belangstelling staan. En als dat even niet zo is, wil je naar huis. Had ik je hier maar nooit mee naartoe genomen.”

“Denk je dat ik voor mijn plezier in dit pottenkot zit?” snauw ik.

“Zonder mij was je hier niet eens, want zelf regel je niets. En als een ander het voor je doet, is het ook weer niet goed.”

Happend naar adem zegt ze: “Je geeft me niet eens de kans, stomme trut.”

“Ik ga hier niet staan schelden.” Ik pak mijn jas en loop het café uit.

ZONDAG

Het kost een aspro, twee glazen melk en een boterham met boter voor mijn maag en hoofd weer mee willen doen. Vannacht heb ik nog uren wakker gelegen over die ruzie. Ik begrijp wel dat het verkeerd viel dat Ageeth meer met mij in gesprek was dan met Claire, maar dat is toch niet mijn schuld? Ze kan zelf toch ook haar mond opendoen? Met Otje op schoot bekijk ik een film die ik weken geleden heb opgenomen. Maar de acteurs hebben jaren-zeventig-kapsels, de decors zien er knullig uit en het verhaal is zo simplistisch dat ik vóór de moord is gepleegd al weet wie het heeft gedaan. Zuchtend zet ik de tv uit en bel mijn moeder, die gelukkig thuis is. “Kan ik vanavond komen eten?” vraag ik.

“We krijgen oom Toon en tante Ria op bezoek, maar natuurlijk ben je welkom. Die varkenshaas snijd ik met liefde nog een keer doormidden en ach, dan eet iedereen maar een beetje minder chocolademousse.”

“Hoe is het eigenlijk met ze?”

“Ria’s rug gaat niet zo lekker, hè, en Toon tobt nogal met zijn prostaat.”

“Ik kom van de week wel een keertje langs,” zeg ik, “dan hebben we tenminste tijd om met elkaar te praten.”

“Gezellig,” zegt mijn moeder. “Je klinkt trouwens een beetje somber. Alles goed?”

“Ja hoor,” lieg ik. We babbelen nog even en hangen dan op. Ik besluit bij Gina langs te fietsen, die vandaag aan het schilderen is in haar nieuwe huis. Als ik de deur achter me dichttrek, zie ik een kaart uit de brievenbus steken. Wat raar, post op zondag. Dan herken ik het ronde handschrift van Claire. Ik lees:

Woedend wapper ik met Claires kaartje voor Gina’s neus. “Het lef om vijfjaar vriendschap per ansicht op te zeggen!” bries ik. “Er kan geeneens een gesprekje vanaf! Ik vind het zo min, zo laag. Begrijp jij hier iets van?”

“Ik kan me er wel wat bij voorstellen,” zegt ze terwijl ze haar verf-handen aan een lap schoonveegt. “In principe ging je er met haar vriendinnetje vandoor.”

“Niet waar,” zeg ik. “Claire zat stom voor zich uit te staren. Iemand moet toch iets zeggen? Hoe gezellig kan een dodelijke stilte zijn?”

“Laat haar nou maar even, over een week is ze vast wel afgekoeld.”

“En dat ik geen respect toon voor haar persoon of haar ideeën…Ik luister altijd naar haar. Als er wat is, sta ik voor haar klaar. Ik vind het misselijk.”

“Houd er nou over op,” zucht ze. “Ik ben bekaf. Zullen we ergens gaan eten?”

Ze kleedt zich om en even later lopen we naar de dichtstbijzijnde pizzeria. We gaan voor het raam zitten en bestellen vast een karaf wijn en brood met kruidenboter.

“Vóór de verhuizing wil ik alles geschilderd hebben,” zegt Gina. “Ik heb deze hele week vrij genomen. Zou jij misschien ‘s-avonds nog een keer kunnen komen helpen?”

“Tuurlijk,” zeg ik. “Ik kan woensdag wel, want ik ga toch niet meer met Claire naar aerobics.”

“Het is een fantastisch huis,” vervolgt Gina, “maar van die Theo de Groot word ik gek. Vanochtend kwam hij weer een pak koffie lenen. En dan staart hij zo naar mijn borsten dat ik onmiddellijk moet kijken of er een knoop openstaat. Ook als ik een T–shirt aan heb.”

“Duiken!” roep ik, en ik verberg mijn hoofd onder tafel. “Wat?” vraagt Gina. Maar als ze getik op het raam hoort, begrijpt ze het.

Theo de Groot staat breed grijnzend naar ons te kijken. Ik kom binnen, gebaart hij. “Nee hè?” zucht ze.

“Zo, de dames nemen het ervan,” zegt hij. “Ik haal hier ook regelmatig mijn pizzaatje.”

“Hadden we dat geweten,” mompelt Gina. “Wat zeg je?” vraagt hij.

“Dat we hier nog nooit hebben gegeten,” glimlacht ze. “Nou, ik kan de Quatro Staggioni aanbevelen,” zegt hij terwijl hij een stoel pakt. “Vinden jullie toch niet erg?” voegt hij eraan toe. “Eigenlijk wel,” zegt Gina, “ik wilde nu namelijk even met mijn zus praten.”

“O,” zegt hij. “Nou, dan ga ik weer. Ik wil jullie onderonsje niet verstoren.” Hij staat op en loopt naar de bar om te bestellen. Gina en ik praten verder, maar ik voel dat Theo voortdurend naar ons kijkt. Als hij zijn doos heeft gekregen, loopt hij zonder te groeten het restaurant uit.

“Volgens mij heb je hem beledigd,” zeg ik. “Maar goed ook,” zegt ze. “Ben ik eindelijk van dat gezeur af.”

“Ik hoop het,” antwoord ik. “Ik hoop het echt.”

MAANDAG

Lianne is op kantoor, dus kan ik eindelijk weer eens iets anders doen dan het archief ordenen. Voor de lunch haal ik stokbroodjes, zalmsalade, verse kruidenroomkaas en fruit.

“Wat word ik verwend,” zegt Lianne als ik met een vol blad haar kamer binnen loop.

“Ik wil eigenlijk even met je praten,” zeg ik. “Kan dat morgen niet? Ik heb het hartstikke druk.”

“Het punt is dat ik het helemaal niet druk heb,” zeg ik. “Vorige week voelde ik me eigenlijk niet meer dan een antwoordapparaat. Ik denk erover om een andere baan te gaan zoeken.” Lianne laat haar schouders zakken. “Doe dat alsjeblieft nog niet,” zegt ze. “Ik word gek als ik zelf mijn brieven moet gaan zitten uittikken, en ik kan het echt niet aan om op dit moment een andere secretaresse te zoeken.”

“Maar ik doe bijna niks,” werp ik tegen.

“Soms is het rustig, soms is het druk. Maar blijf alsjeblieft nog even.”

“Goed dan,” zeg ik.

Lianne ziet er slecht uit. Haar geblondeerde haar vertoont een donkere uitgroei, haar mantelpakje is gekreukt en ze heeft harde lijnen rond haar mond. Wat is er toch aan de hand op dit kantoor?

DINSDAG

Zodra ik geld heb, neem ik een werkster, bedenk ik terwijl ik de stofzuigerzak probeer te vervangen. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Waar zou dit ijzeren draadje voor zijn? En waarom staan er geen plaatjes van hoe het moet op de doos? Na een kwartier friemelen en vijf keer niezen, lijkt het ding eindelijk goed te zitten. Maar zodra ik de stofzuiger aanzet, brult hij van protest. Vloekend maak ik het apparaat weer open en juist op dat moment gaat de telefoon. “Floor Faber,” zeg ik, en ik moet weer niezen. Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn. Dan zegt een zachte stem: “Met Ageeth Kramer. Weet je nog, in La Belle? We hadden een leuk gesprek, maar je was zo snel weg. Toen dacht ik: ik vraag aan dat vriendinnetje je telefoonnummer.”

WOENSDAG

Morgen komen de tapijtmannen en dan is Gina’s huis af. Het is prachtig geworden: door de lichte kleuren lijkt het nog ruimer, de keuken is fantastisch en als ze iets aan haar tuin doet, zit ze volgend jaar zomer in een paradijsje.

Ik zit op de grond verfklodders af te bikken terwijl Gina de laatste deur schildert. “Ik ben gisteren gebeld door een vrouw die met me uit wilde,” vertel ik. “We hebben afgesproken om zaterdag naar De Arena te gaan. Maar ik ga niet.”

“Je spreekt iets af, maar je gaat niet?”

“Ja, want het is de vrouw die Claire zo leuk vindt,” zeg ik. “Daarom heb ik Claire een kaartje gestuurd of ze zaterdag naar De Arena wil komen omdat ik met haar móet praten. Dan ziet ze daar die Ageeth zitten. Zij blij, wij geen ruzie meer, en als het even meezit, wordt Ageeth ook nog verliefd op haar. Vind je het geen briljant plan?”

“Ik vind het ontzettend stom,” zegt Gina. “Stel dat jij met een leuke man hebt afgesproken. Kom je helemaal opgetuigd in dat café, zit hij er niet maar zijn vriend!”

“Als het een leuke vriend is…”

“Doe niet zo naïef. Ik zou die Ageeth maar afzeggen en naar De Arena gaan om met Claire te praten. Heb je nog iets van haar gehoord?”

“Nee, ze is blijkbaar echt kwaad.” Ik zet mijn mes achter een grote klodder. “Maar ik kan Ageeth niet afzeggen, ik weet geen telefoonnummer en geen adres.”

“Zo te horen heb je je weer lekker in de nesten gewerkt,” zegt Gina. “Verdomme.” Waarom gaan dingen nooit zoals ik wil? En is mijn originele plan wel zo slecht? Dan hoor ik geritsel. “Je hebt toch geen muizen?”

“Nog geen keutel gezien.”

Ik loop naar het raam om naar buiten te kijken, en zie nog net een puntje van de grauwe regenjas van Theo de Groot. “Dat worden dikke gordijnen,” zeg ik, “want volgens mij stond je bovenbuurman hier naar binnen te gluren.”

“O nee,” zucht Gina. En dan strijdlustig: “Zodra ik hem betrap, maak ik er werk van.”

ZATERDAG

In De Arena zit ik dodelijk vermoeid een biertje te drinken. Vanochtend stonden Gina en ik om half acht op om de laatste dozen in te pakken voordat de verhuishulpen kwamen. De rest van de dag bestond uit sjouwen. Ik masseer mijn slapen wanneer Claire naast me komt zitten.

“Dag,” zegt ze. “Ik had eigenlijk helemaal geen zin om te komen, want ik heb je niets meer te zeggen. Maar goed, ik ben bereid even naar je te luisteren.”

Ik steek van wal: “Het spijt me van vorige keer, het was niet mijn bedoeling dat Ageeth voornamelijk met mij praatte. Maar het is toch niet alleen mijn schuld? Jij kunt je toch wat assertiever opstellen?”

“Zodra ik mijn mond opendoe, praat jij erdoorheen,” zegt ze. “Meestal kan het me niet schelen, maar als het gaat om iemand die ik leuk vind, word ik er doodziek van.”

“Geef me de volgende keer dan een schop onder tafel,” stel ik voor. “Alsof jij je daar wat van zou aantrekken,” zegt ze. “Je hebt de fijngevoeligheid van een olifant.”

“Bedankt.”

“Zo bedoel ik het ook weer niet. Maar ik vraag me wel af of deze vriendschap wel goed voor me is. Ik hobbel altijd maar een beetje achter jou aan.”

“Wat een therapeutengeleuter!” roep ik. “We doen toch leuke dingen samen? Waar heb je het nou over?”

Boos neemt ze een slok, en op dat moment komt Ageeth binnen. Ik had me een Surpriseshow-achtige reactie voorgesteld. In plaats daarvan zegt Claire: “Nee hè, dit heb jij toch niet geregeld? Ik ga weg, hoor.”

Maar Ageeth staat al voor ons tafeltje. Ze heeft weer een kleurige sweater aan en een wijde spijkerbroek. “Ik wist niet dat jij er ook zou zijn,” zegt ze tegen Claire. “Hoe is het?”

“Goed hoor,” bromt Claire.

“Zal ik wat te drinken halen?” vraag ik. Aan de bar treuzel ik net zo lang tot ik zie dat ze met elkaar in gesprek zijn. Maar als ik met de drankjes terugkom, houden ze gelijk hun mond. Wat een afschuwelijke avond. Ik voel nog een bonkende hoofdpijn opkomen ook.

“Waren jullie hier allang?” informeert Ageeth. “Nee hoor,” zeg ik. “Ik kwam haar toevallig net tegen.”

“Ja, toevallig,” herhaalt Claire. “Goh, leuk,” zegt Ageeth.

Ik vraag wat voor werk ze doet en ze begint een lang verhaal over maatschappelijk werk in een van de slechtere buurten in de stad. Ze kan zo leuk vertellen dat Claire al gauw zit te lachen. Ik niet, want inmiddels heb ik zo’n koppijn dat voor mijn linkeroog paarse ballen stuiteren. Ik word met de minuut misselijker en heb het afwisselend warm en koud. “Ik ga maar naar huis,” zeg ik na een poosje. “Ik ben niet zo lekker.”

Claire werpt me een ongelovige blik toe en Ageeth vraagt: “Moet ik je niet even brengen? Dat is geen enkele moeite.”

“Nee hoor,” zeg ik, “ik red me wel.” Ik wankel naar de uitgang. De deur is nog niet achter me dichtgevallen, of ik moet overgeven.

ZONDAG

Het is óf warm en vochtig óf koud en klam in de hel, maar het ergste is dat elke cel in mijn lichaam pijn doet. De hel is een soort bizarre tekenfilm met in de hoofdrol twee duivels die nogal op mijn moeder en Gina lijken. Het decor heeft wel wat weg van mijn slaapkamer. Ik denk dat ik geen tong meer heb, want ik kan niet meer praten en slikken. Ik begrijp niet waarom ik hier terecht ben gekomen, zoveel slechte dingen heb ik toch niet gedaan? Van al die verhalen over tunnels van licht is ook niets waar: ineens was het zwart en daarna begon de film.

Zodra ik mijn ogen opendoe, richt de duivel haar blik op me. “Hoe voel je je nu?” vraagt ze. “Je hebt een flinke griep te pakken. Ik ben onmiddellijk gekomen toen Gina belde, je hebt ons ontzettend laten schrikken. De dokter is net zelfs geweest omdat je aan het ijlen was. Je moet veel drinken, zei hij. Het verbaast me niets dat je ziek bent geworden. Je zorgt zo slecht voor jezelf. In je koelkast zag ik één verschrompeld worteltje liggen en een pak lasagne. Wou je daar het hele weekend op leven? En denk maar niet dat die vitaminepreparaten helpen. Niets kan op tegen een fruitsalade of een eerlijke stamppot. Zo heb ik je toch niet opgevoed? Thuis kreeg je…”

“Moet wc,” weet ik nog net uit te brengen.

Er wordt een teiltje naast mijn hoofd gehouden en ik braak mijn ingewanden uit.

MAANDAG

Een flauw zonnetje schijnt door de gordijnen. Ik ben dus niet dood, maar lig in mijn eigen bed met een kleffe pyjama aan. Ik trek mijn neus op. Eerst douchen. Maar mijn voeten raken de vloer nog niet, of de tekenfilm start weer. Ik grijp de spijlen van mijn bed en kreun: “Help!”

Mijn moeder komt de kamer in. “Wat ben jij van plan?”

“Douchen,” hijg ik.

“Dan vat je weer kou,” zegt ze. “Kom, ik trek je wel een schone pyjama aan.” Ik voel me weer een kleuter als ik gewillig mijn armen in de lucht steek. Ze helpt me naar de wc en dan mag ik weer gaan slapen, ‘s-Avonds ben ik zo opgeknapt dat ik een aflevering van ‘Friends’ die ik nog op video had behoorlijk kan volgen.

DINSDAG

Mijn moeder staat met haar jas aan voor mijn bed. “Ik kan je vader niet langer alleen laten,” zegt ze. “In de koelkast staan een kan vers sinaasappelsap en een paar Tupperwarebakjes met maaltijden die je alleen nog maar hoeft op te warmen. Claire komt vanavond even langs en je zus komt morgen. Als er wat is, kun je me natuurlijk altijd bellen. Beloof je dat je niet te snel weer aan het werk gaat? En dat je wat beter voor jezelf gaat zorgen? Ik ben echt dodelijk ongerust geweest.” Ze geeft me een zoen op mijn haar. “Dag lieverd.” Zodra ze weg is, stap ik uit bed en wankel ik naar de koelkast. Een rijstschoteltje, iets met aubergines, een bakje met een sudderlap: culinaire hoogtepunten in huize Floor. En dan voel ik de tranen in mijn ogen branden. Wat verschrikkelijk lief van mijn moeder, en ik ben zo vaak niet lief genoeg voor haar. Ik ga weer in bed liggen en snotter wat in een zakdoek tot ik weer wegzak in een diepe slaap. Tegen een uur of zeven belt Claire aan. “Gaat het weer een beetje?” vraagt ze. “Je hebt ons vreselijk laten schrikken.”

“Ik weet nog steeds niet wat er precies is gebeurd,” zeg ik. “Nou, jij liep dus De Arena uit en ik geloofde eigenlijk niet dat je niet lekker was. Ik dacht dat je Ageeth en mij alleen wilde laten. Toen kwam er iemand naar binnen hollen en een groepje mensen ging weer met hem mee naar buiten. Ageeth en ik liepen achter hen aan, want we wilden ook wel weten wat er aan de hand was. Toen zagen we jou liggen, tussen twee auto’s in een plas kots.”

“Wat verschrikkelijk,” huiver ik.

“Het wordt nog veel erger,” zegt Claire. “Wij zeiden dat we jou wel even naar huis zouden brengen. Maar omdat je nog steeds aan het kokhalzen was, ging Ageeth aan de bar een plastic tas vragen. Die hadden ze niet. Toen je in de taxi weer niet goed werd, heb je overgegeven in je eigen handtas.”

“O nee,” zeg ik. Ik voel mijn wangen gloeien.

“Ik heb hem die avond nog uitgespoeld, hoor,” zegt ze. “Toen we hier waren, hebben we Gina gebeld want je bleef maar klappertanden en overgeven. En zij heeft later je moeder weer gebeld.”

“Ik durf nooit meer naar De Arena.”

Claire haalt haar schouders op. “Het had iedereen toch kunnen overkomen.”

“En hoe zit het nou tussen jou en Ageeth?”

“Tja, wat zal ik zeggen…We hebben telefoonnummers uitgewisseld, maar ik heb nog niet gebeld.” Ze kijkt zo benauwd dat het lijkt alsof ze Ageeth een huwelijksaanzoek moet doen in plaats van haar mee uit vragen. Ik wil haar wel bemoedigend toespreken, maar ik ben bekaf. Zo moe dat ik het niet eens hoor wanneer Claire weggaat.

VRIJDAG

Het gaat iets beter. Ik lig onder een dekentje op de bank, omringd door tijdschriften, boeken en de afstandsbedieningen van de tv, de cd-speler en de video.

Claire zit tegenover me en pelt een mandarijntje uit de zak die ze voor me heeft meegebracht. “Lig je lekker?”

“Ja hoor,” antwoord ik. “Vertel nou eens alles over gisteravond.”

“Wel leuk.” Ze trekt een wit velletje van een partje af. “Ben je verliefd? Hebben jullie gezoend? Wanneer zie je haar weer?” Claire rolt met haar ogen en veegt haar handen af aan haar spijkerbroek. “Het was gewoon leuk, maar ik weet niet of Ageeth mij ook zo leuk vindt. Na de film gingen we nog wat drinken in La Belle en tegen een uur of twaalf zei ze: ‘Ik ga naar huis, want ik moet morgen weer vroeg op. Ik bel je nog wel’. Ik dacht meteen: dat doe je niet.”

“Waarom niet?” vraag ik. “Het was toch gezellig?”

“Dat wel.” Zuchtend pakt ze nog een mandarijntje. “Je kunt haar toch ook zelf bellen?” zeg ik. Ze schudt van nee en steekt een stukje in haar mond. “Zal ik het voor je doen?”

“Als jij je nog één keer met mijn liefdesleven bemoeit…” dreigt Claire, en ze propt de rest van de mandarijn naar binnen. “Oké,” beloof ik haastig. Omdat we allebei even niets te zeggen hebben, kijken we naar ‘Goede tijden, slechte tijden’. Een nichtje gooit woest haar krullen naar achteren als meneer Harmsen tegen haar tekeergaat. “Zodra ik beter ben, ga ik naar de kapper,” zeg ik. “En naar de zonnebank en dan naar een café. Iedereen beleeft maar avonturen terwijl ik in bed naar de barsten in het plafond lig te staren. Ik heb er meer dan genoeg van.”

“Mijn leven is inderdaad een woest avontuur,” antwoordt Claire terwijl ze een pit uitspuugt.

“Vertel eens?” vraagt Gina, die binnenkomt met een zware plastic tas. “Ik dacht dat jij hier niet meer woonde,” zegt Claire. “Nee, maar omdat mijn kleine zusje te slap is om te koken en ik vraagtekens zet bij de voedingswaarde van de dingen die ze zelf af en toe in elkaar draait, kom ik maar weer een paar Tupperwarebakjes eten brengen.”

“Zo erg is het nou ook weer niet,” protesteer ik. “Wat een ontzettend leuk idee!” vindt Claire. “Kun je bij mij ook eens langskomen? Ik heb wel eens geen tijd of zin om te koken, maar ik wil wel vitamines binnenkrijgen.”

“Voor twintig gulden per maaltijd ben ik je vrouw,” lacht Gina. “Deal,” zegt Claire. “Ik meen het, hoor,” vervolgt ze als mijn zus haar verbaasd aankijkt. “Waarschijnlijk ben ik niet de enige die belangstelling heeft voor zo’n service. Denk eens aan tweeverdieners, aan yuppen en zo…”

“Studenten, moeders met kleine kinderen,” vul ik aan. “Ze moeten natuurlijk wel geld hebben,” zegt Claire. Gina is erbij gaan zitten en zegt peinzend: “Stel dat ik elke avond een man of zes heb om voor te koken. Dat is de moeite waard en bovendien maak ik dan ook reclame voor mijn catering. Dan moet ik wel investeren in een busje, dus die opdrachten moeten redelijk vast zijn. Maar ja, dan kan ik ze natuurlijk voor elke maaltijd laten inschrijven.”

“Een Tafeltje-Dek-Je voor yuppen,” zegt Claire. “Tupperware voor de tweeverdiener!” roep ik. “Kansen voor Gina,” zegt mijn zus.

We brainstormen tot ik zo moe ben dat elk bot in mijn lijf weer pijn gaat doen.

Gina laat Claire uit en helpt gelukkig nog even met opruimen. Er zit nog één mandarijn in de zak, op het tafeltje naast Claires stoel ligt een berg schillen.

MAANDAG

Af en toe moet ik nog zo hard hoesten dat het lijkt alsof mijn longen barsten, en zonder zakdoek durf ik de deur niet uit. Maar ik ben fit genoeg om te werken. In de bus bedenk ik hoe heerlijk het is om weer echte mensen te zien, in plaats van alleen op tv. Hoe zou het met Joris en Lianne zijn?

Ik huppel zo ongeveer naar kantoor. Maar als ik mijn sleutel in het slot steek, krijg ik het niet open. Ik wrijf de sleutel op, ga door mijn knieën om het slot warm te blazen, maar niets helpt. En blijkbaar zijn Joris en Lianne er nog niet, want op mijn doordringende gebel reageert niemand.

Bij het eerste het beste café loop ik naar binnen. Achter de bar staat een blonde man glazen op te wrijven. “Mag ik even telefoneren?” vraag ik. Hij wijst naar de donkerste hoek van het café. Ik wissel twee gulden, gooi de kwartjes in het toestel, pak mijn agenda, zet mijn tas tussen m’n benen, klem de hoorn onder mijn kin en vervloek het feit dat ik mijn mobiele telefoon ben vergeten.

Bij Lianne krijg ik het antwoordapparaat, bij Joris wordt niet opgenomen. Vast onderweg, denk ik terwijl ik het nummer van kantoor draai. Vreemd genoeg is het in gesprek, ook als ik het voor de derde keer probeer.

DINSDAG

De intercedent kijkt me met grote ogen aan, net zoals de beren op zijn stropdas. “Dus je kwam op kantoor en toen kon je niet naar binnen omdat er een ander slot op de deur zat?”

“Ja,” zeg ik ongeduldig. “En telefonisch krijg ik Lianne en Joris ook niet te pakken. Weten jullie misschien wat er aan de hand is? En als er wat aan de hand is, krijg ik dan wel betaald? Het gaat om bijna twee maanden werk.”

“Ik zal eens zien wat ik kan doen.” Hij staat op, loopt naar achteren en begint te smoezen met een wat oudere vrouw. Ik steek een sigaret op, maar als ik de as wil aftikken, zie ik nergens een asbak. Vast weer een rookvrije zone. Ik doe het dus maar achter een bureaupoot, druk de sigaret uit op de zool van mijn pump en stop de peuk in mijn tas. Ik zou er ook eigenlijk mee moeten stoppen. Dan komt de intercedent terug. “Wim is met vakantie,” zegt hij, “en die heeft verstand van dit soort zaken. Maar we bellen je zodra we iets weten.”

“En wanneer is die meneer Wim terug?” vraag ik. “Ik moet wel de huur van deze maand betalen.”

“Over een week of drie.” En ijzig glimlachend herhaalt hij: “We bellen je zodra we iets weten.”

Thuis probeer ik eerst Lianne en Joris weer te bellen, maar er wordt niet opgenomen. Ik schrijf een brief aan beiden en doe die meteen op de bus. Daarna orden ik mijn bankafschriften om inzicht te krijgen in mijn financiële situatie. Daar word ik zo somber van dat ik twee aspirines neem en in bed ga liggen met het kussen op mijn hoofd. Om half zes heb ik genoeg moed verzameld om weer op te staan. Nou ja, eigenlijk heb ik gewoon honger. Ik kleed me aan en fiets naar Gina. Ze doet open met een pollepel in haar hand. “Ik wilde net gaan eten,” zegt ze, “maar kom binnen, er is genoeg.”

“Dat hoopte ik al,” zeg ik. “Ik heb geen geld, ik krijg het misschien ook niet en ik ben weer werkloos.”

“Zo te horen heb jij een glas wijn nodig.”

Ik ga aan de keukentafel zitten en kijk hoe ze soep opschept. Dan komt ze tegenover me zitten. Nadat ik het verhaal van de dichte deur heb verteld, zegt ze: “Het klinkt alsof ze failliet zijn gegaan, maar het is bepaald niet netjes dat ze jou niet hebben ingelicht.”

“Het ergste is dat ik misschien niet betaald krijg.”

“Nou, volgens mij moet het uitzendbureau je betalen, daar ben je in dienst.”

“In ieder geval gebeurt er niets voordat ene Wim terug is van vakantie,” zeg ik. “En ik word zo moedeloos van geldgebrek. Sinds jij niet meer bij me woont, kan ik mijn vaste lasten nog maar net opbrengen. Ik weet gewoon niet waar ik komende maand van moet leven.”

“Dus je staat nu al rood,” concludeert Gina. “Behoorlijk,” zucht ik.

“Je kunt natuurlijk geld van mij lenen, of van papa en mama,” zegt ze. “Maar ik zou wel zo snel mogelijk weer een baan zoeken. En waarom ga je niet goedkoper wonen? Dan heb je weer wat financiële ruimte.” Ik schenk mezelf nog eens in en begin een klaagzang over hoe oneerlijk het is verdeeld in de wereld, dat mij aan de lopende band rottigheid overkomt terwijl bij anderen alles wel altijd goed gaat. Als ik even diep ademhaal, zegt Gina: “Zo kan ie wel weer, zusje. Ik vind het heel vervelend voor je, maar zulke dingen gaan niet vanzelf over. Je zult wat moeten ondernemen. Koop morgen de krant, ga weer naar het uitzendbureau.”

“Mooi dat ik niet naar hetzelfde bureau ga,” zeg ik strijdlustig. “Nog een keer oog in oog met die blije beren en ik ga gillen.”