Overstappen op kringloopkeükenpapier
Ezelachtig. Een woord dat ik leerde van Ms. Carrier, mijn lerares Engels in de laatste klas van de middelbare school en dat naar mijn mening perfect past in de volgende zin: 365 manieren bedenken om groener te leven en er een heel jaar lang iedere dag over te schrijven is waarschijnlijk het ezelachtigste idee dat in 28 jaar van verder vrij gelijkmatige neurologische activiteit in mijn hoofd is ontstaan. Sterker nog, de enige gedachte die nu door mijn hoofd gaat is dat dit nooit zou zijn gebeurd als ik een vriendje en een drukker sociaal leven had gehad. Sinds wanneer maak ik me druk over afvalinzameling en openbaar vervoer? Of compost? Of blogs? Had ik An Inconvenient Truth (Een onprettige waarheid) maar nooit gezien. Weet je wat echt onprettig is? 365 manieren bedenken om groener te leven en er een heel jaar lang iedere dag over schrijven.
Wat heb ik gedaan?
Een mengsel van spijt, verwarring, bitterheid en pure schaamte klonterde samen in mijn maag terwijl ik zat te wachten op de antwoorden van mijn vrienden en collega’s die ik allemaal zojuist een mail had gestuurd over mijn missie, waarin ik niet onder stoelen of banken stak dat ik me diep schaamde. Zie je, zoals sommigen na de druk op de verzendknop het zweet uitbreekt omdat ze onder invloed van een paar glazen wijn een iets te grove mail aan hun ex hebben gestuurd, hadden mijn spijtgevoelens te maken met een bekentenis die ik had gedaan, een bekentenis die mijn status van nonchalante, pseudo-hippe, stoere meid in gevaar bracht. Het was alsof ik op mijn knieën was gevallen en tegen mijn vrienden had gezegd: “Vergeef me, want ik heb gezondigd: ik heb me niet alleen bekeerd tot de milieubeweging, ik ben er ook nog een blog erover begonnen.”
Wat is erger, een hippie zijn of een blogger zijn? Ik zou het niet weten.
Daar kwam het eerste antwoord, van een vriend die in Parijs woont en voor de Associated Press werkt. Matt eet gerechten die ik niet kan uitspreken, luistert naar obscure West-Afrikaanse hiphop en was eigenlijk al hip vanaf het moment dat hij geboren werd; ik ben er tamelijk zeker van dat de enige r’en die hij kent, raffinement, rioja en roquefort zijn. Gek genoeg is hij ook een enorme computerfreak en hij reageerde bijna nog voordat ik op de verzendknop had gedrukt.
Volgens een mail in mijn inbox had Matt een reactie geschreven op mijn eerste blogstukje.
“Ik ben sprakeloos,” stond er.
Dat was alles, afgezien van een schimpscheut over dat de foie gras die hij aan het eten was absoluut ‘bio’ was, oftewel natuurlijk, milieuvriendelijk of gewoon in het algemeen goedgekeurd door hippies, wat ironisch is, want het laatste wat een hippie wil, voor zover ik weet, is betrapt worden terwijl hij zich te goed doet aan foie gras. Een trechter in de keel van een dier duwen is eigenlijk eerder een faux pas.
Toen kwam er een e-mail van mijn vriend Jacob, die aan de andere kant van de wereld woont, in Ramallah in Palestina, waar hij een non-profitorganisatie aan het opzetten is met de naam Souktel, die werkgevers en werkzoekenden via SMS-jes met elkaar in contact wil brengen. Veel wist ik er niet van – het enige wat ik wist was dat hij veertien uur per dag werkte in een door conflicten geplaagde regio en waarschijnlijk geen tijd had voor blogs.
“Jezus,” begon zijn e-mail, “weet je, als het iemand anders was geweest, zou ik mijn gebruikelijke antiblogtirade hebben afgestoken. Maar in dit geval zegt iets me dat ik je binnenkort moet toevoegen aan mijn Twitter of Flickr of wat dan ook, zodat ik onmiddellijk geattendeerd wordt op iedere milieuvriendelijke uitspraak die je op het net zet. Ik ben ook voor liveblogging, of misschien vlogging, al weet ik niet precies wat dat inhoudt.”
Half sarcastisch, half oprecht. Dit was Jacob ten voeten uit.
Maar binnen een uur werd ik overspoeld door positieve reacties, vooral van mijn vriendinnen. De meesten juichten me toe, deden suggesties of bekenden dat ze zelf eigenlijk ook graag iets zouden doen aan al die papierverspilling op kantoor en hun lunch het liefst zouden willen meenemen in Tupperware-bakjes. Een van mijn collega’s, Maryam, schreef zelfs: “Ik ga mee met je blog en verhoog de inzet met een MySpace,” waarmee ze zich moedig kenbaar maakte als computerfreak.
En toch maakte dat het niet gemakkelijker. Nu wist iedereen het: mijn familie, mijn vrienden, mijn collega’s en een steeds groeiend aantal natuurliefhebbers met genoeg vrije tijd om te grasduinen in wat mijn uitgevers graag ‘de onlinegemeenschap’ noemen, op zoek naar nieuwe groene blogs. En wie was eigenlijk die Lori V? Ze had al twee commentaren op mijn website achtergelaten en ik wist niets van haar, behalve dat ze ook van kringloopkeukenpapier hield. In ieder geval waren er nu zo veel mensen op de hoogte van mijn missie dat ik nu echt niet meer terug kon. Hoe belachelijk ik mezelf misschien ook maak met de dagelijkse blogstukjes over mijn vorderingen en mijn amateuristische pogingen tot milieuvriendelijkheid, ik sta waarschijnlijk nog meer voor gek als ik er binnen vierentwintig uur de brui aan geef.
“Oké, wacht even,” zei ik tegen mezelf. “Dit is wat er moet gebeuren: ik moet diep ademhalen, mijn ogen sluiten en zonder nadenken in het diepe springen. Als ik verdrink in de compost, stik in de mueslirepen of als het me op de een of andere manier te veel wordt, kan ik naar de kant zwemmen, de blog laten verdrinken en er zompig en stinkend maar verder ongeschonden uit klimmen.”
Gelukkig ben ik badmeester geweest.
Helaas was het water hier echt diep.
Maar zoals de boeddhisten altijd zeggen – en als je een boeddhist niet eens meer kunt vertrouwen, wie dan wel? – het is belangrijk om in het heden te leven. Dus ik moet me inprenten dat ik niet veel meer doe dan overstappen van gewoon keukenpapier op kringloopkeukenpapier. Om precies te zijn, op ongebleekt 100% hergebruikt keukenpapier, geproduceerd met 80% minder water dan gemiddeld en gedroogd met natuurlijk gas. Dat vertel ik er graag bij, want ik voel aankomen dat de ingebeelde Al Gore die plotseling op mijn schouder is verschenen me een standje zal geven omdat ik het keukenpapier niet helemaal afzweer en verruil voor stoffen theedoeken – of nog beter, theedoeken van kringloopwol die in een Fair Trade-werkplaats binnen een straal van honderd kilometer van mijn appartement zijn gebreid en onverpakt te fiets zijn vervoerd.
Maar wat kan ik zeggen? Ik ben een mooi-weer-milieuactivist. Als mijn kat Sophie besluit om haar darmen op de vloer te legen in plaats van in haar kattenbak, dan is er geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om het op te pakken met iets wat ik naderhand niet onmiddellijk in de vuilnisbak kan gooien. Ik dacht erover om de Select-a-Size-doekjes van Bounty te gebruiken, waar je kleine stukken van af kunt scheuren, maar na een heleboel gepieker en nog veel meer gemors, besloot ik af te zien van het gebruiksgemak van dat merk en te kiezen voor het onbekende maar veelbelovend klinkende merk Cascades. De naam Cascades deed me denken aan watervallen, glooiende heuvels en in mindere mate aan een chique afkickkliniek. Ik dacht dat de beige kleur goed zou passen bij mijn namaakhardhouten vloeren en de doeken zijn misschien niet zo sterk of duurzaam als de superabsorberende, beresterke doekjes van Bounty, maar ik ben toch niet van plan om ze in blauwe vloeistof te weken of er grote, zware voorwerpen mee op te tillen, zoals ze in de reclame altijd graag demonstreren.
Dus de eerste verandering is geslaagd. Op een pijnschaal van een tot tien, zou ik het een twee geven. Een makkie.
Nog maar 364 dagen te gaan.
Algeheel verbod op piepschuim
Mijn vriendin Meghan, die ik op de eerste dag van de middelbare school leerde kennen en die nu een paar blokken ten westen van mij woont, zal waarschijnlijk een van mijn grootste steunpilaren blijken te zijn bij deze missie. Dat verbaast me niets. We doen samen een heleboel saaie dingen en praten dan over hoe geweldig die saaie dingen zijn. Zo binden we bij haar thuis bijvoorbeeld bij elkaar passende schorten om en maken we biologische, glutenvrije soep en gegrilde groenten en wisselen we de week daarop lunchgerechten uit. We downloaden ook yogavideo’s en doen de oefeningen samen. We hebben een keer een fietstocht van vijfhonderd kilometer gemaakt van Toronto naar Montreal om geld op te halen voor een liefdadigheidsinstelling die mensen met aids helpt. En natuurlijk zijn we kort geleden allebei begonnen met een blog – die van haar heet The Healthy Cookie (Het gezonde koekje) en gaat over holistische voeding; ze zat in de reclamewereld, maar voortdurende problemen met de spijsvertering leidden tot een abrupte carrièreverandering en nu zit ze weer op school om te leren over het enzymengehalte van linzenkiemen.
Het grappige is dat zelfs als Meghan en ik niet bewust proberen om dingen samen te doen, we elkaar toch altijd weer tegenkomen. Als ik naar een toneelstuk ga loop ik haar tegen het lijf, als zij boodschappen gaat doen, ben ik ook net in de supermarkt enzovoort. Dus toen ik het kortgeleden uitmaakte met mijn vriendje kwam het niet als een verrassing dat zij al snel ook weer alleen was.
In de kroeg zijn we altijd elkaars talisman. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat we uiterlijk elkaars tegenpolen zijn: ik ben lang en heb een lichte huid, zij is klein en heeft een gebruinde huid; ik heb lang, lichtbruin haar met een zijscheiding, zij heeft kort, donker haar met een pony; ik drink rode wijn, zij drinkt niet; ik speel de sterke, zwijgzame vrouw, zij het schattige, giechelende meisje. Samen bestrijken we alle groepen; er is voor elk wat wils.
Dus toen ik hoorde dat er een antipiepschuimfeest was – jawel, een antipiepschuimfeest – smeekte ik Meghan om met me mee te gaan. Het werd georganiseerd door Get It To Go Green, een organisatie die fastfoodrestaurants het leven zuur maakt, door te proberen gemeentebesturen over te halen polystyreen te verbieden en te vervangen door iets als NaturoPack, dat er net zo uitziet en voelt, maar is gemaakt van maïs, suikerriet en aardappels en volledig afbreekbaar is. Als ze niet bezig zijn met hun strijd tegen het kwaad dat cfk heet, gaan deze jongens graag uit hun dak. Het feest werd gehouden in een hotelbar in de buurt die populair was bij de alternatieve bevolking van West End, dus we dachten dat er wel een paar leuke jongens zouden zijn met spijkerjasjes uit de kringloopwinkel en T-shirts met grappige teksten, die zich inzetten voor de groene zaak en ons een rondje lokaal gebrouwen hennepbier of iets in die trant zouden aanbieden.
Een halfuur na aankomst was dit onze conclusie: binnen de hippe, stadse gemeenschap is er nog een hele subgroep die het best te omschrijven is als ‘ecohip’. Deze jongens zien er min of meer hetzelfde uit als iedere andere zonnebrildragende, naar Broken Social Scène luisterende hippe vogel die niet gespeend is van ironie, maar eigenlijk zijn ze van een heel ander ras. Zij ruiken niet naar espresso en sigaretten maar naar bietensap en hasj, en helaas ontbreekt bij hen vaak het cynismechromosoom. Dat kan soms vertederend zijn, vooral als ze op een hometrainer zitten die is verbonden aan een generator die een snoer met ledkerstlichtjes aan het plafond van stroom voorziet of als ze een milieubewuste rapgroep toejuichen zonder een spoor van schaamte, maar ook zij hebben zo hun nadelen.
Zie je, de hippe ecokliek kan nog verder worden onderverdeeld in de uitslovers en de serieuze activisten. Als je bijvoorbeeld een grap zou maken over de veganistische gemeenschap, zou de serieuze activist beledigd zijn, terwijl de uitslovers de grap gewoon niet zouden begrijpen. Geen van beiden zou op woensdagavond dood gevonden willen worden op de bank voor de tv, scheldend op Tyra Banks met haar keiharde kritiek en haar topmodellen in opleiding, maar de serieuze activisten willen dat niet omdat ze belangrijkere dingen te doen hebben, terwijl de uitslover gewoon vindt dat gemene mensen eikels zijn en een button op zijn rugzak heeft om dat te bewijzen. Maar vooral de activisten missen schijnbaar niet alleen gevoel voor cynisme, maar ook gevoel voor humor, en hoewel ze je met hun intense blik kunnen betoveren, blijkt al snel dat ze helemaal niet van plan zijn je je telefoonnummer te ontfutselen, maar dat ze met je willen discussiëren over de efficiëntie van biobrandstoffen. Niet bijster opwindend.
Maar Meghan en ik zetten ons beste beentje voor. We ondertekenden hun petitie, bestelden een biologisch biertje en een glas water, en richtten onze aandacht op de leukste jongens in de menigte.
“Wat vind je van hem?” vroeg ik, terwijl ik met mijn fles naar een jongen wees die eruitzag alsof hij misschien wel een figurantenrolletje aangeboden had gekregen in een romantische komedie met Matthew McConaughey, Jennifer Aniston en een manische maar uiteindelijk vertederende puppy, maar op het laatste moment had besloten dat acteren te oppervlakkig was om er je carrière van te maken en zich had aangesloten bij de groene beweging.
“Mwah,” antwoordde Meghan. “Ik ben niet kapot van die trui. Die doet me denken aan Bill Cosby. Wat dacht je van die jongen daar?”
Ik volgde haar vinger.
“Een beetje een aardappelgezicht,” zei ik.
Zo praten wij altijd over mannen. Natuurlijk zijn we allebei superkritisch, zo erg dat we een arme jongen afschrijven om zoiets triviaals als het mozaïekdessin van zijn trui of de aardappelachtigheid van zijn gezicht. Maar de eerste indruk telt en we accepteren altijd elkaars oordeel. Bovendien duurde het niet veel meer dan twintig minuten voordat we onze pijlen konden richten op twee unaniem goedgekeurde doelwitten.
Toen een meisje het podium betrad met een HOTTER THAN I SHOULD BE-T-shirt – een grappige verwijzing naar de opwarming van het klimaat – en iets mompelde over waarom we daar waren, boog ik me toe naar de jongen op wie ik mijn oog had laten gevallen en vroeg hem, onverholen flirtend met mijn ogen, of hij had gehoord wat de gastvrouw net had gezegd, omdat ik haar nauwelijks kon horen boven alle trappende fietsers uit.
“Ze introduceert de eerste act,” zei hij met uitgestreken gezicht, en hij keek weer voor zich. Ik schuifelde dichter naar hem toe, maar zodra de band zich overgaf aan een milieurap, die een beetje deed denken aan een opvoering van een kleuterklasje voor hun leraar op Aardedag, ging hij helemaal uit zijn dak en begon hij wild in het rond te springen, met zijn vuisten in de lucht te pompen en aansporingen naar het podium te roepen. Een serieuze activist. Zonder ritmegevoel. En met nog minder zelfkennis.
Laat maar.
Ik keerde me om om te zien hoe het Meghan verging met die van haar, de man die bij de deur de kaartjes innam en de handstempels zette. Binnen enkele seconden stond ze weer naast me.
“Dat was pijnlijk,” zei ze. “Ik vroeg of hij wist wanneer de hoofdact zou beginnen, want hun cd lag op de tafel en zag er gaaf uit.”
“En?” zei ik.
“En hij zei: “O ja, die komen hierna – maar je kunt ook gewoon de cd kopen en hem thuis beluisteren.” Ik bedoel, eigenlijk zei hij dat ik maar moest gaan!”
Misschien waren we te veel aan het analyseren en moesten we agressiever zijn; misschien waren onze verwachtingen over het anti-piepschuimfeestje te hooggespannen. Hoe dan ook, we besloten het advies van de kaartjesinnemer op te volgen en naar huis te gaan.
Thermostaat lager zetten
Maart is geen fijne tijd van het jaar. Het is het seizoen dat bestaat uit februari en maart, als het geen winter meer is maar ook nog geen lente. Er is geen deken van versgevallen sneeuw, er zijn geen tjirpende vogels en uitbottende bomen; in plaats daarvan zijn er alleen maar grijze luchten, grijze straten, grijze sneeuwbrij en in mijn geval, grijze stemmingen. Dus ik bedacht dat ik misschien maar het initiatief moest nemen. Als ik mijn laarzen met zoutvlekken en mijn met snotkorsten bedekte sjaal achter in mijn kast propte, een verse bos tulpen kocht en mijn thermostaat lager zette, zou de natuur de hint misschien begrijpen en het goede voorbeeld volgen met zon en warm weer.
Dat laatste deel, het uitzetten van de verwarming, zou mijn tweede gemakkelijke stap op weg naar een groen leven worden. Toegegeven, ik zou op uitzonderlijk koude avonden misschien een paar extra kledinglagen en een paar extra koppen warme chocolade nodig hebben, maar lang zou dat niet duren. Bovendien at ik al zomerse salades bij de lunch en liet ik me door mijn oude vriend Visa trakteren op een nieuwe zonnebril – of mijn gedachten nu een magische werking hadden of niet, op dat moment voelde ik de lente.
Maar soms vergeet ik dat mijn bloedsomloop sinds ‘79 in staking is en dat de vakbond (gevormd door mijn bloeddruk en mijn hart) niet van zins is om compromissen te sluiten. De kleur van mijn vingers en tenen varieert tussen rood, paars en soms wit. Zelfs als ik ‘s zomers een kamer met airconditioning binnenga vertonen ze bevriezingsverschijnselen. Al snel kroop ik ‘s-avonds in bed met drie paar wollen sokken, een flanellen pyjama waarvan het hesje niet paste bij de broek, handschoenen, twee extra dekens en een warme kruik in mijn kussen, en hoopte ik dat Sophie boven op me ging liggen als extra dekje. Tijdens een uitzonderlijk koude nacht, zette ik mijn wekkerradio op een zender die rustgevende muziek draaide, in de hoop mijn onderkoelde zelf in slaap te sussen.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd op de easy-listening-klanken van Kenny G en het kussen met de warme kruik – waar mijn neus en speekselklieren blijkbaar de hele nacht op hadden liggen lekken – tegen mijn buik drukte, bedacht ik dat dit alles niet zou zijn gebeurd als ik a) van mijn thermostaat afwas gebleven, b) in een van de honderden hartstikke fijne steden in de vs had gewoond, c) een vriend in bed had gehad om de boel wat op te warmen.
Geen gebotteld water meer
Mijn favoriete stand-up-comedian, Jim Gaffigan, heeft in zijn programma een zinnetje opgenomen over het fenomeen gebotteld water. Het zit ergens tussen zijn stukje over de overbodigheid van Mexicaans eten en de aantrekkingskracht van de zeekoe in. Hij vraagt: “Hoe is het toch zover met ons gekomen dat we betalen voor water in een fles? Toen ze het op de markt brachten, vond ik het zoiets stompzinnigs…Toen probeerde ik het en dacht: ja, dit is lekker, dit is wateriger dan water. Het heeft een prikkelende watersmaak.”
Op de een of andere manier werd dit lachwekkende toekomstvisioen waarin we voor water zouden gaan betalen werkelijkheid, en ik geef toe dat ik er ook door ben meegezogen. Ik ben zelfs een beetje een watersnob geworden. Ik bedoel, ik ben op heel veel gebieden altijd een beetje een snob geweest, maar wat gebotteld water betreft weet ik precies het verschil tussen Evian en Volvic en kan ik mijn San Pellegrino heel goed onderscheiden van mijn San Benedetto. En ik ga mijn goede geld niet uitgeven aan kraanwater dat een omgekeerde osmose heeft ondergaan en waaraan door de brave werknemers van Coca-Cola drie soorten zout zijn toegevoegd, als ik natuurlijk bronwater kan drinken dat is gezuiverd door equatoriale winden en gebotteld bij de bron van een oerwoud in Fiji. Aan de andere kant ben ik oud genoeg om me te herinneren wanneer de flessen met water op de markt kwamen en een rage werden, en ergens weet ik wel dat het hele concept van gebotteld water – in ieder geval in een ontwikkeld land – volkomen belachelijk is, zoals Gafngan opmerkt, en dan heb ik het nog niet eens over de enorme verspilling van plastic en het overbodige transport.
Dus ga ik als volgende groene verandering weer gewoon het oude vertrouwde kraanwater drinken. Ik heb een filter, zodat het in ieder geval niet zo metalig smaakt, en als ik de hele dag weg ben, kan ik een plastic flacon meenemen. Hoewel dat een niet erg hip accessoire is – ik ben er zelfs tamelijk zeker van dat het in de meeste winkels verboden is om honden, eten van buiten en suffe waterflacons mee naar binnen te nemen – roept hij herinneringen op aan mijn jeugdkampen, waar ik mijn haar invlocht, in een krakkemikkige kano over het Big Hawk-meer peddelde en bruin probeerde te worden terwijl ik af en toe een mug doodsloeg, liedjes van Kenny Rogers zong (vals, moet ik bekennen) en lauw water dronk uit mijn ruim een halve kilo wegende flacon met schroefdop.
De laatste tijd heb ik allerlei artikelen gelezen over plastic flessen van polycarbonaat, die de oestrogene stof bisfenol A lekken en een broedplaats vormen voor akelige bacteriën als ze niet goed worden gewassen. Maar ik was de mijne iedere dag met afwasmiddel en hoeveel kwaad kan een klein beetje extra oestrogeen nou eigenlijk? Misschien wordt de kans dat ik zwanger raak of puisten krijg kleiner, in mijn wereld is dat een voordeel.
Lokale producten eten (uit de Verenigde Staten of Canada)
In de supermarkt stuitte ik voor het eerst op problemen, vooral op de groenteafdeling. Om te beginnen sta ik meestal met mijn mandje in de hand bij de rijen appels te twijfelen tussen een biologische appel uit de Verenigde Staten of een bespoten appel die hier in Ontario is gekweekt. De biologische Amerikaanse appels glimmen niet zo mooi, maar misschien horen appels ook niet zo sterk te glimmen; ik zou natuurlijk de pesticiden van de lokaal gekweekte appels kunnen verwijderen met een groente-en-fruitwasmiddel, maar dat betekent dat ik alleen maar nog meer producten gebruik. Vaak wend ik me tot die mini-Al Gore die op mijn schouder verscheen toen ik overging op kringloopkeukenpapier, maar mijn denkbeeldige vriendje kan nogal wispelturig zijn als het gaat om moeilijke beslissingen.
Als Meghan met me mee zou gaan naar de supermarkt, weet ik dat ze zou zeggen dat mijn gezondheid belangrijker is dan die van de planeet en dat biologische producten volgens talloze studies meer voedingsstoffen hebben, en dat ik dus gewoon de boeren moet steunen die proberen op natuurlijke wijze te werken en de Amerikaanse appelen moet kopen. Maar ik weet ook dat mensen al eeuwen op hun zintuigen vertrouwen om vast te stellen wat wel en wat niet goed voor ze is – dat is de reden dat het zien en ruiken van rottende etenswaren bah-signalen naar onze hersenen stuurt – en die royal gala’s uit Ontario zagen er verdomd lekker uit. Ze zijn ook gegarandeerd verser, wat betekent dat ze waarschijnlijk lekkerder smaken, en omdat ze geen dagen over de snelweg hebben gestuiterd in een achttienwieler, durf ik te wedden dat ze net zo voedzaam zijn. Maar toch, betekent het kopen van lokale appels dat ik een vraag creëer naar het gebruik van pesticiden, en dat gebruik dus bevorder?
De vorige keer dat ik met dat dilemma te maken kreeg, bleef ik minstens vijf minuten naar de appels staan staren, wat niet zo lang lijkt, maar in supermarkttijd bijna genoeg is voor een oproep aan de beveiliging over de intercom. Het zou natuurlijk ideaal zijn als ik voedsel kon kiezen dat zowel lokaal als biologisch is, maar het lijkt erop dat dat alleen is weggelegd voor Californièrs – de andere klimaten zijn te nat, te droog, te heet, te koud, te donker of te zonnig. De rest van ons zal altijd die stress voelen bij de groenteafdeling. Zoals de populaire voedseljournalist Michael Pollan talloze keren naar voren heeft gebracht, is onze collectieve kennis over wat we moeten eten verloren gegaan, waardoor we zijn overgeleverd aan voedselpiramides, diëtisten, kampen voor dikke kinderen en hele boeken over de bestanddelen van de Twinkie – overigens een heerlijk cakeje dat meer dan negentig ingrediënten bevat, waarvan de meeste door de mens zijn gemaakt en waarvan rundvleesextract er een is.
Vanuit ecologisch oogpunt is het waarschijnlijk belangrijker dat de producten lokaal zijn dan dat ze biologisch zijn, maar ik ga me niet beperken tot Ontario – nog niet althans, tenzij mijn arts mij een lokaal geproduceerd medicijn kan voorschrijven voor scheurbuik. Ik zal er wel op letten dat ik alleen voedsel koop dat afkomstig is uit Canada of de Verenigde Staten. Dat betekent, uit de losse pols, dat mango’s, avocado’s en bananen tot het einde van mijn missie taboe zijn. Citroenen en limoenen zijn ook niet toegestaan, maar alleen tot de zomer, als Californië de citrusscepter weer overneemt van Mexico.
Voor alcohol gelden echter geen restricties, in ieder geval tot ik een lokale wijn vind die niet naar druivensap smaakt.
Overstappen op fosfaatvrij afwasmiddel
Ik geloof niet dat er in de schappen met schoonmaakmiddelen iets is wat er giftiger uitziet dan die kleine plastic pakjes met neonkleurig slijm en wit poeder die je in de vaatwasser moet doen. Maar je moet toegeven dat ze hun werk goed doen, en wie is er niet dol op die stomend hete, bleekmiddelschone geur die opstijgt als je de deur van je vaatwasser opendoet? Mijn favoriet is de soort met extra bleekmiddel en de ‘geur van een frisse waterval’. Hoewel ik niet zo goed weet waar een waterval naar ruikt – laat staan hoe een frisse waterval verschilt van een verschaalde waterval – vind ik het prettig om als ik mijn vaatwasser heb aangezet dat vertrouwde gezoem te horen en me voor te stellen dat daarbinnen een enorme waterval voorzichtig maar effectief langs al mijn borden klatert tot ze verkwikt en smurrievrij glanzen als een spiegel.
Helaas heb ik gisteren mijn laatste pakje gebruikt en moest ik op zoek naar een veiliger en natuurlijker alternatief.
“Waarom probeer je geen zuiveringszout en azijn?” vroeg de denkbeeldige Al Gore, die besloot op te duiken op het moment dat ik in de natuurwinkel stond. Kan ik een denkbeeldig vriendje ontslaan? Hoe dan ook, hij begon de voordelen uit te leggen van simpele, zelfgemaakte afwasmiddelen en desinfecterende middelen, en ik dacht er serieus over na, maar zuiveringszout en azijn deden me altijd denken aan die experimenten op de lagere school waarbij dingen in schuim veranderen en beginnen te stinken, en ik had liever niet dat dat in mijn geavanceerde roestvrijstalen vaatwasser zou gebeuren. Uiteindelijk besloot ik een merk te proberen dat Seventh Generation heette.
Dit is in Noord-Amerika een van de bekendste merken op het gebied van natuurlijke producten en is te beschouwen als het welvarende maar hasj-rokende neefje van Procter & Gamble. Op hun website staan persberichten naast keurige foto’s van moeders met baby’s, kinderen met puppy’s en ouderen met gieters. Je kunt doorklikken naar wetenschappelijke gegevens over al hun natuurlijke ingrediënten, of, wat veel vermakelijker is, naar een blog genaamd ‘The Inspired Protagonist’ met de missie om ‘de ketenen van negativiteit die ons binden af te werpen’. O, Vermont.
Nou, ik heb hun afwasmiddel een keer geprobeerd, en toen nog een keer met de dubbele hoeveelheid, maar nog steeds waren de borden voor slechts tachtig procent schoon en de lepels waren er nog erger aan toe. En toen ik de deur van de vaatwasser opende om de schone geur op te laten stijgen, rook ik eerder een neutrale ietwat muffe kaasgeur.
Ik wil mijn fosfaten terug!
Stoffen boodschappentassen gebruiken
Als ik ‘stoffen boodschappentas’ zeg, denk ik onmiddellijk aan de vieze canvastas met de kleur van zeewier en room van ver over de houdbaarheidsdatum, die stijf en verkreukeld onder in de linnenkast van mijn ouders lag. Mijn moeder had hem gratis gekregen bij een medisch congres en toen ik jong was, gebruikten we hem alleen bij de zeldzame gelegenheden dat de hele familie naar het plaatselijke zwembad ging en we iets nodig hadden om naderhand onze natte, van chloor doortrokken zwempakken in te proppen. Er staat een onopvallend logo op met een acroniem dat niemand ooit zou herkennen, behalve misschien een radioloog. In 1984. In Orlando, Florida.
Over geen enkele modeaccessoire is zo vaak kwaadgesproken als de canvastas, maar ik moest iets meenemen naar de supermarkt zodat ik niet meer zoveel plastic zakjes hoefde te gebruiken. Mijn jaren als backpacker – die samenvielen met de jaren dat ik kant-en-klaarmaal-tijden at, essays schreef en in jeugdherbergen verbleef - heb ik officieel achter me gelaten, dus een knapzak was geen oplossing, en die stalen boodschappenkarretjes zijn een nog zwaardere misdaad tegen de esthetiek; als ik maar een tas kon vinden met een iets minder afschuwelijke kleur, misschien een van een lichtere stof dan canvas, dan was mijn probleem opgelost.
Uiteindelijk vond ik hem: een nylon tas, wit met een schattig bloemenmotiefje van een bedrijf dat Three Wishes heet. Hij kan worden opgevouwen tot de grootte van mijn vuist zodat ik hem in mijn handtas kan stoppen en heeft de inhoud van ongeveer twee gewone plastic tassen. Toen ik hem kocht dacht ik dat dit wel eens de beste groene verandering van de maand zou kunnen zijn. Ik had hem altijd bij me, wat betekende dat ik, zelfs als ik een impulsaankoop deed – wat, laat ik er maar voor uitkomen, bijna dagelijks gebeurde – een tas bij me had.
Ik besloot een proefrondje te draaien.
Of eigenlijk gebruikte ik de test voor mijn nieuwe boodschappentas als excuus om kleren te kopen. Toen ik langs een van mijn vaste winkeladressen liep, een filiaal van een keten die gespecialiseerd is in joggingbroeken en handtassen, zag ik in de etalage een bord waarop stond dat alles wat groen was – de kleur groen, welteverstaan – de helft van de prijs kostte. Op de een of andere manier moest deze actie milieubewustzijn verspreiden, hoewel ik niet de indruk had dat de winst rechtstreeks naar Greenpeace werd doorgesluisd. Hoe dan ook, ik ging naar binnen, paste een T-shirt, besloot het te kopen en weigerde het plastic tasje aan te nemen. Met een trotse glimlach legde ik uit dat ik een boodschappentas had gekocht, vervolgens vouwde ik met het zwierige gebaar van een goochelaar mijn Three Wishes-tas open en wachtte op de goedkeurende blik van de verkoper.
Maar hij vertrok zijn gezicht en hield zijn hoofd scheef.
“Waaróm?” vroeg hij, waarbij hij de laatste lettergreep benadrukte om uiting te geven aan zijn verwarring en mogelijk ook aan een milde afkeer.
“Omdat ik er zelf een bij me heb,” zei ik, en ik voegde eraan toe dat ik vond dat ik helemaal paste bij hun groene thema, omdat ik had gekozen voor hergebruik in plaats van consumptie.
“O, oké, goed hoor…als je dat zo graag wilt,” zei hij.
Wat was dat nou voor antwoord, ‘als ik dat zo graag wil’. Waarom zou ik iets anders willen? Om over straat te kunnen lopen met het logo van een iets te dure kledingwinkel onder mijn arm? Om dat plastic tasje thuis gewoon weg te gooien in plaats van mijn stoffen variant op te rollen en te bewaren?
Ik geloof dat ik begin te begrijpen waarom de fanatieke boomknuffelaars de reputatie hebben zo defensief en lichtgeraakt te zijn.
Kabeltelevisie opzeggen
Begrijp me niet verkeerd, ik ben dol op MTV, ik wil er alleen geen vijftig dollar per maand voor betalen. Hoezeer ik ook gehecht ben geraakt aan alle survival- en datingprogramma’s, Donald Trump en zijn ondernemers in de dop en de briljante, uitbundige hilariteit van Colin en Justin in hun realityserie How not to decorate, ik weet ook dat mijn bankrekening een minder grote fan is. Een blik op mijn maandafschriften maakte me duidelijk dat ik op iets groots moest bezuinigen. Internet was van levensbelang, evenals verwarming, elektriciteit en water. Vanwege mijn baan was ik gebonden aan de mobiele telefoon, maar mijn vaste lijn had ik al opgezegd en ik probeerde minder kleren te kopen en strategischer in te slaan in de supermarkt. Maar toch, nu ik met één voet in het zwart en één in het rood stond en niet wist waar deze hele groene toestand wat financiën betreft zou eindigen, was een besparing van vijftig dollar per maand zeer welkom.
Dus belde ik de kabelmaatschappij om mijn abonnement op te zeggen.
“O mijn god, wat naar om te horen,” zei de telefoniste toen ik haar het nieuws vertelde. Ze klonk alsof ik haar net had verteld dat mijn kat dood was gegaan.
“Ach,” antwoordde ik, “dat soort dingen gebeurt nou eenmaal.”
“Mag ik vragen waarom?” zei ze.
“Ja hoor, natuurlijk. Ik bedoel, eerlijk gezegd kan ik het me niet echt veroorloven.”
“Aha, ik begrijp het…” zei ze plechtig. “En als u nou eens overstapte op een gereduceerd tarief? Met het basispakket ontvangt u nog steeds de standaardkanalen…”
“Maar Tyra krijg ik daar niet voor, of wel soms? Nee, echt, doe het maar gewoon. Zet alles stop. Ik wil er niet eens meer over praten.”
En daarmee was de zaak afgehandeld.
Een paar minuten later zat ik nog steeds met mijn roze mobiel, die nog warm was van het gesprek, in de hand, en had ik het gevoel dat dit tot iets groters moest leiden, iets wat belangrijker was dan alleen maar geld op de bank. Nu ik de gewoonte heb opgepikt om over alle veranderingen in mijn leven te schrijven, zou ik er eigenlijk over moeten bloggen, maar het opzeggen van mijn kabel had niets met groen leven te maken.
Of toch? Het betekende dat ik ‘s-avonds minder elektriciteit gebruikte voor mijn televisie, en dan heb ik het nog niet eens over de batterijen van de afstandsbediening. Oké, het gaat niet om duizenden kilowatturen en ik zou het toch wel hebben gedaan, los van mijn missie, maar als het mijn CO²-voetafdruk ook maar een pietsje kleiner zou maken, waarom zou ik het dan niet meetellen?
Omgekeerde logica, inderdaad. Maar dat ik een groene verandering in de schoot geworpen krijg, betekent niet dat ik die moet negeren. Ik ben nog maar net begonnen en pak wat ik pakken kan.
Overstappen op biologisch afbreekbare kattenbakvulling op basis van maïs
Mijn kat Sophie heeft drie favoriete activiteiten: 1) yoghurt van mijn lepel likken als ik niet kijk, 2) mauwen dat ze het balkon op wil en dan, als alle drie de schuifdeuren opzij zijn getrokken, snuffelen en weglopen, en 3) op mijn bed poepen. Ze is een blauwe Britse korthaar, een ras dat in de 16de eeuw bijna uitstierf omdat de bijgelovige bevolking van West-Europa dacht dat de kat verbonden was met heksen en er zo veel mogelijk vermoordde. Ik geloof niet in heksen maar ik weet zeker dat Sophie een afstammeling is van Lucifer – en als ze niet van de duivel zelf afstamt, dan op zijn minst van die akelige kat uit Cinderella. De afgelopen acht jaar heb ik allerlei verschillende soorten voer voor haar gekocht, kleine traktaties, speelgoed, borstels, alles wat ik maar kon bedenken in de hoop dat ze me aardig genoeg zou vinden om af en toe te spinnen, of op zijn minst op te houden met mijn bed onder te schijten.
Een paar jaar geleden probeerde ik haar kattenbakvulling, gemaakt van klei, te vervangen door kattenbakvulling van silica, maar dat hielp niet. Deze vulling stonk minder, maar de hele vloer lag bezaaid met grit en als ik er per ongeluk met mijn blote voet op stapte, voelde het alsof er een nietje in mijn hiel werd geramd – erger nog, een nietje met een laagje oude kattenurine. Dus toen ik in de dierenwinkel nieuwe biologisch afbreekbare kattenbakvulling op basis van maïs zag, vond ik dat ik het in ieder geval eens moest proberen, al was het maar vanwege deze missie. Bovendien werd het spul aangeprezen als de ‘Beste kattenbakvulling ter wereld’ dus heel slecht kon het niet zijn.
En die titel bleek meer dan gerechtvaardigd: de vulling ruikt lekker, verspreidt zich niet over de hele vloer en, het allerbelangrijkste, Sophie is er dol op. Sinds ik ben overgestapt, heeft ze geen enkel duivels cadeautje meer op mijn bed achtergelaten en vanmiddag meende ik haar zelfs te horen spinnen (hoewel ze misschien alleen maar een nieuwe haarbal aan het bereiden was).
Aanmelden bij het kringloopnetwerk Freecycle
Ik ben een verschrikkelijke cosmeticajunk, de droom van iedere marketingmedewerker. Alles wat in een klein, wit potje zit waar woorden op staan als ‘stralend’, ‘glans’ of ‘verstevigend’, moet ik hebben. Daardoor is mijn ritueel voor het slapengaan in de afgelopen jaren uitgebreid van de basale reinigingshandelingen – tandenpoetsen, gezicht wassen – tot een achttienstappenregime dat er boven de schouders ongeveer zo uitziet: haar borstelen, tandenpoetsen, tong borstelen, flossen, mond spoelen, make-up verwijderen, gezicht wassen, gezicht peelen, gezicht reinigen met tonic, antirimpelcrème aanbrengen, anti-sproetencrème aanbrengen, oogcrème aanbrengen en, tot slot, zo nodig antipuistjescrème aanbrengen. Nog erger is dat bedrijven mij, omdat ik op de kunstredactie van een krant werk, een heleboel cadeautjes sturen – gratis monsters van hun nieuwste lotions en crèmepjes die ik vaak gebruik zonder erover te schrijven. Maar nu probeer ik het plankje in mijn badkamer leeg te maken en te investeren in natuurlijke producten, die geen potentiële carcinogenen of andere gifstoffen bevatten. Dat betekent dat ik afscheid moet nemen van al die potjes en flesjes, waarvan ik de meeste toch maar één keer heb geprobeerd.
Ik wil het niet allemaal in de vuilnisbak gooien, maar geen van mijn vrienden is geïnteresseerd in cosmeticaproducten waar ik al met mijn vinger in heb gezeten, en al heb ik de potjes nog niet geopend, de meeste vrouwen die ik ken, zijn trouw aan hun eigen merk. Ik weet niet zeker of ik dit soort spullen kon doneren aan een liefdadigheidsinstelling – het meeste mag ik zelfs niet meer meenemen in een vliegtuig – maar toen las ik over een onlinenetwerk dat Freecycle heet en een beetje lijkt op een veilingsite, maar dan zonder geld; het is gewoon een groep mensen uit dezelfde stad die spullen aan elkaar aanbieden. Dus ik meldde me aan.
Onmiddellijk stroomden tientallen e-mails van mijn plaatselijke netwerk binnen. Ze hadden allemaal onderwerpen als ‘AANGEBODEN: tuingereedschap’ of ‘GEVRAAGD: kinderboeken’ of, als iemand al een artikel had weggegrist, ‘GERESERVEERD: naaimachine’. Als ik de e-mail opende zag ik meestal een uitgebreidere beschrijving van wat er weggegeven werd en waarom, evenals de locatie van de aanbieder. Over het algemeen was het troep. Neem bijvoorbeeld deze aankondiging: ‘AANGEBODEN: bank’. Klinkt geweldig, een nieuwe bank. Maar dan lees je verder en staat er: ‘Bruine velours bank, twintig jaar oud, maar een paar vlekken!’ Getver. Of dingen als: ‘AANGEBODEN: drie opslagdozen voor floppy’s’ – is er iemand die nog floppy’s gebruikt? En zo ja, hebben ze de dozen waarin die zaten dan niet bewaard? Maar het leukst vond ik de ultraspecifieke gevraagd-advertenties, zoals: ‘GEVRAAGD: vijf oude badkuipen op leeuwenpoten’, met de esoterische toelichting: ‘Ik doe mee aan een wedstrijd en heb ze snel nodig!’
Ik zette mijn eigen advertentie erop: ‘AANGEBODEN: luxueuze cosmeticaproducten’, met de toevoeging dat ik op mijn werk een heleboel antirimpelcrèmes en bodylotions had gekregen die ik niet gebruikte en wilde weggeven; toen schreef ik in welke buurt ik woonde en dat ze moesten worden opgehaald. Binnen dertig seconden kreeg ik een reactie van ene Buddy. Hij woonde toevallig een blok bij mij vandaan en zocht nog snel een cadeautje voor de verjaardag van zijn vrouw. Ik had geen idee waarom zijn vrouw een hoop gebruikte antirimpelcrèmes voor haar verjaardag zou willen hebben, maar ik had geen zin om vragen te stellen – ik wilde alleen maar van die spullen af. Dus spraken Buddy en ik af dat hij de volgende ochtend langs zou komen.
Op het juiste tijdstip belde hij aan. Natuurlijk sliep ik nog – het was tenslotte weekend – maar ik rolde snel mijn bed uit, stopte alle spullen in een cadeautasje dat onder in mijn keukenkast lag (ik kon hem deze dure producten toch niet aanbieden in een plastic tas van de supermarkt). Toen stommelde ik naar beneden in mijn pyjamajasje en joggingbroek. Door de buitendeur heen zag ik Buddy staan. Hij was minstens vijftig, had een pluizig baardje en droeg een safarivest en een safarihoed. Het miezerde maar dat leek hem niet te deren. Met enige aarzeling deed ik de deur open en stapte ik naar buiten.
“Eh, Buddy?” zei ik
“Hoi, ja, dat ben ik!” antwoordde hij terwijl hij zijn hand uitstak. Ik vond het bizar dat ik in mijn pyjama voor mijn huis op straat stond en een tas met diverse soorten antirimpelcrème overhandigde aan een man van mijn vaders leeftijd met een safarihoed. Ik wist ook niet goed wat het Freecycle-protocol was. Moest ik hem binnen vragen voor koffie? Vragen of ik nog iets voor hem kon doen? Hem mijn kaartje geven? Gelukkig schoot Buddy mij te hulp. Hij zei heel vriendelijk dat zijn vrouw hier heel blij mee zou zijn, wenste me een fijn weekend en vertrok. De dag daarop stuurde hij me zelfs een mailtje om me te bedanken.
Ik moet toegeven dat ik me toen Buddy wegliep en ik de trap weer op ging, even heel altruïstisch voelde. Niet dat Buddy of zijn vrouw nou zo’n ernstig gebrek hadden aan antirimpelcrèmes, en ik weet zeker dat ik ook wel een andere manier had kunnen vinden om de potjes kwijt te raken in plaats van ze weg te gooien, maar ik vond het prettig dat ik deel kon nemen aan dit uit gemeenschapszin ontstane volksinitiatief en daarbij ook nog iemand uit mijn buurt had leren kennen.
De auto in het weekend laten staan
Ik ben nog maar een paar weken bezig met mijn missie, en nu al komt mijn competitieve kant boven. Ik zoek de schappen van de natuurwinkel af naar allerlei niet-genetisch gemanipuleerde, biologische Fair Trade-producten en dan komt er een vrouw naast me staan die een zak quinoa in haar modieuze, logovrije draagtas stopt. Ik weet niet of het komt doordat ik me geïntimideerd voel door het fonetische mysterie dat ‘quinoa’ is (het wordt uitgesproken als ‘kien-wa’, realiseer ik me nu) of doordat haar tas mooier is dan de mijne en waarschijnlijk is gemaakt van hergebruikte hennep in plaats van nylon, maar plotseling heb ik het gevoel mee te doen aan een wedstrijdje ‘wie is het groenst?’ en begin ik wanhopig te zoeken naar manieren om haar te overtroeven. Tandpasta op basis van theeboomolie en zuiveringszout zonder fluoride in een recyclebare verpakking? Biologische rauwe amandelen geoogst door belachelijk goed betaalde arbeiders en vervoerd door monarchvlinders tijdens hun jaarlijkse trek naar het noorden?
Ik word groen van jaloezie als ik anderen zie met een hogere groene status dan ik, en dat is tamelijk treurig. Dat gevoel krijg ik ook als ik op een ecoblog van een ander stuit – zoals dat van No Impact Man, die in feite hetzelfde doet als ik maar veel verder gaat en met zijn hele gezin compleet voetafdrukvrij in New York woont, zonder wc-papier te gebruiken of de lift te nemen – en dus vraag ik me af of ik, als ik niet de groenste kan zijn, niet gewoon moet stoppen, mijn kringloopartikelen in de vuilnisbak moet gooien en mijn kraan laten lopen. Maar dat is natuurlijk de verkeerde mentaliteit. We moeten dit allemaal samen doen – niet alleen de milieuactivisten, maar iedereen, van No Impact Man en Al Gore tot ikzelf en alle andere sceptici met een groen hart, want, zoals Discovery Channel ons probeert duidelijk te maken, we hebben maar één planeet.
Maar misschien nog erger dan de groene jaloezie is dat andere gevoel dat langzamerhand is ontstaan: de behoefte aan bevestiging van de hoeders van het milieu – oftewel de redacteuren van grote ecoblogs als Treehugger.com, de eigenaren van mijn plaatselijke natuurwinkel, de organisatoren achter dat antipiepschuimfeest enzovoort. Ook al ben ik erin geslaagd al mijn onzekerheden over de vraag of ik in de biologische winkel wel de meest milieubewuste klant ben te onderdrukken, op het moment dat ik bij de kassa kom en de vraag “Papier of plastic?” trots beantwoord met: “Geen van beide, dank u, ik heb een tas bij me,” ben ik bijna geschokt als de caissière niet goedkeurend naar me glimlacht en me een gouden ster geeft.
Dat is een probleem. Dat is de reden dat hippies zo verwaand worden. Het is zo gemakkelijk om te verwachten dat je een grotere beloning krijgt dan alleen maar de wetenschap dat je iets goed hebt gedaan. Zelfs als je vanuit de winkel een park in loopt en de frisse lucht opsnuift, is het te laat om meteen de verbinding te leggen tussen oorzaak en gevolg, tussen een handjevol rauwe, biologische amandelen en een handjevol bomen die nog overeind staan. En misschien is er ook niet zo’n direct verband – misschien bereik je met de aanschaf van milieuvriendelijke producten niet meer dan dat de multi-miljoen-dollar-bedrijven in hun gevecht om wie het groenst is gaan schermen met etiketten als ‘natuurlijk’ en ‘biologisch’ en met nog meer loze beloften.
Ik weet niet of er ooit een moment komt waarop ik echt kan vaststellen dat de wereld beter is geworden vanwege mijn kleine groene stapjes, maar waar het om gaat is dat ik het midden moet zien te vinden tussen het gedrag van de irritante, streberige milieuactivist en dat van de verwaande hippie.
Het hielp dat de lente ons in Canada vandaag eindelijk vereerde met haar aanwezigheid. Nu ik mijn omgeving iedere dag groener zie worden, krijg ik het gevoel dat mijn veranderingen effect beginnen te krijgen. Misschien ziet het gras in het park aan de overkant van de straat er dit jaar gezonder uit omdat ik geen producten met chemicaliën meer gebruik. Misschien zien de straten er schoner uit omdat ik sinds kort niets meer koop dat in drie lagen plastic is verpakt. Of misschien sta ik gewoon dichter bij de natuur nu ik buiten hardloop in plaats van op een elektrische loopband.
Aan de ene kant kan ik maar moeilijk geloven dat er een maand voorbij is gegaan, maar aan de andere kant, kan ik ook niet geloven dat ik er nog elf te gaan heb. Ik zie er niet slonzig uit, ruik niet naar patchoeli en mijn appartement is grotendeels hetzelfde gebleven, afgezien van een paar nieuwe producten hier en daar, maar ik heb het vermoeden dat het niet lang duurt voordat mijn ideeën uitgeput zijn en ik grotere veranderingen moet doorvoeren. Nu al zijn er momenten dat ik ertegen opzie om weer een groene verandering te moeten bedenken en alleen al het woord ‘groen’ mij ineen doet krimpen. Vorige week moest ik voor mijn werk een epische, dertien uur durende Franse film van Jacques Rivette uitzitten. In het begin was het onverdraaglijk, maar na een tijdje begon ik de gekwelde Euro-esthetiek te waarderen. Toen ik uiteindelijk de zaal verliet en mijn eigen realiteit in liep, overschakelend van filosofieën over Molière en het existentialisme op de vraag of ik moest gaan composteren of overstappen op een biologische shampoo, kwam het me allemaal zo onzinnig voor. Alleen een bevoorrechte Noord-Amerikaanse met te veel vrije tijd kan zich een heel jaar van haar leven druk maken over de vraag of haar deodorant aluminium bevat of hoe duur het is om CO²-neutraal naar Montreal te vliegen. Die avond probeerde ik op weg naar huis een uitweg te vinden – iets wat ik aan mijn baas, mijn vrienden, mijn lezers kon vertellen zodat ik zonder al te veel schuldgevoel kon ontsnappen. Maar toen ik aan mijn computer ging zitten en de website tevoorschijn haalde, kreeg ik een statistische grafiek te zien. Ik staarde naar het kleine metertje, dat meer dan duizend hits per dag had geteld. Ik staarde en staarde.
Dat aantal stond voor duizend paar ogen – ogen die toebehoorden aan mensen van over de hele wereld, aan mensen die me zo na stonden als Meghan, maar ook aan mensen in Australië. Het waren ogen die volgden wat ik deed en lazen wat ik daarover te zeggen had. Misschien vonden ze mijn blog helemaal niet interessant en gingen ze gewoon verder naar PerezHilton.com voor het laatste nieuws over J.Lo of Brangelina (Brad Pitt & Angelina Jolie), maar misschien waren er een paar mensen die mijn vertwijfelde pogingen om de juiste appel te kiezen in de supermarkt, mijn ervaringen in de trendy-ecowereld of mijn ietwat bizarre Freecycle-episode herkenden. Misschien zou mijn blog zo nu en dan een lezer inspireren om kringloopkeukenpapier te kopen of een niet al te lelijke duurzame draagtas.
Maar zelfs als dat niet gebeurt, als deze zelfopgelegde missie alleen maar tot gevolg heeft dat ik mijn winkelgewoonten herzie, een paar gloeilampen offer op het altaar van moeder natuur en erachter kom wat het inhoudt om op een moderne manier milieubewust te leven, dan is dat het misschien wel waard. Dat cliché over dat we altijd spijt krijgen van wat we niet hebben gedaan en niet van wat we wel hebben gedaan, daaraan zal ik me in de komende maanden vast moeten klampen.
Het enige wat me nu nog tegenhoudt is angst (is dat niet altijd zo?). Het is dag 31 en nu al raken mijn ideeën op. Mijn plan om kleine stapjes te zetten zou wel eens onhaalbaar kunnen zijn, gewoon omdat er maar een beperkt aantal producten is dat ik kan vervangen en maar een beperkt aantal katgerelateerde veranderingen dat ik de arme Sophie op kan dringen. Bovendien, als ik dit op dezelfde manier benader als ik alle huiswerkopdrachten benader, dan kun je er donder op zeggen dat mijn perfectionistische en obsessief-compulsieve neigingen beginnen op te spelen, wat zich best eens zou kunnen vertalen in een neurotische, zelfdestructieve, milieuverslaving. Als ik halverwege ben, ben ik waarschijnlijk het stadium van de vertederende geitenwollensokkenhippie voorbij, leef ik als een kluizenaar en eet ik niets anders dan linzenkiemen die ik in mijn eigen composthoop heb gekweekt.
Dus nu ik op eentwaalfde van de rit ben sta ik voor het volgende dilemma: Kan ik van een martini nippen met aarde onder mijn vingernagels?
Nee, even serieus, ik bedoel, is het echt mogelijk om honderden veranderingen door te voeren in mijn levensstijl zonder dat ik iemand word die ik niet ben? Hoe kan ik me vol overgave in die groene beweging storten zonder dat ik het zicht op de realiteit kwijtraak. Ach, hoezo ‘zicht op de realiteit’…hoe voorkom ik dat ik mijn baan kwijtraak? Of mijn appartement? Of mijn geestelijke gezondheid?
Het antwoord is, denk ik, dat ik me veranker aan alle rationele mensen die ik ken en bid dat ik ze niet met me meesleur.