Zeepbakje van gerecyclede eetstokjes gebruiken
“Doe je ogen dicht,” zei Jacob.
We zaten in zijn zeegroene Toyota Tercel uit 1992, de auto die meestal in de garage van zijn vader staat met een lekke band. Maar nu stonden we voor het huis van Ian – we zouden met zijn drieën gaan eten in een nieuw restaurant dat Citizen heette. Het was het tweede filiaal van mijn favoriete kok in Toronto, wiens andere restaurant, een gezellige bistro met de naam Rosebud (blijkbaar heeft hij iets met Citizen Kane ), geweldige zuivelvrije gnocchi met ossenstaartragout heeft. Helaas was dat nu voor mij geen optie omdat ik geen idee had waar het vlees vandaan kwam.
“Ze zijn dicht,” zei ik.
“Oké,” zei Jacob. “Ik weet eigenlijk niet of je het wel leuk vindt, maar…nou, hier.”
Ik voelde dat hij iets plats en vierkants in mijn handen legde.
“Oké, doe maar open,” zei hij.
Ik keek naar beneden en zag een cd – hij zag er nieuw uit, maar op de een of andere manier toch gedateerd. Op het hoesje met primaire kleuren was een vrouw te zien met een strakke spijkerbroek en een afgeknipt T-shirt. Ze stond erbij alsof ze in een dieet-advertentie zat: half gedraaid met één knie een beetje gebogen, handen in de zij, kin naar beneden en breed glimlachend over haar schouder kijkend. Boven haar stond een gele tekst. Ik had geen idee wat die tekst betekende. Dat kwam doordat het Arabisch was.
“Het is de nieuwe cd van Shereen,” zei Jacob. “Het is Arabische pop…weet je nog waar we naar hebben geluisterd toen we naar de Dode Zee reden en mijn afval wegbrachten.”
Ik wist het nog en ik vond die muziek prachtig. Ik kon er geen woord van verstaan, behalve habibi, wat volgens Jacob ‘schatje’ betekende, maar het was heel swingend en aanstekelijk.
“O, wauw! Dank je wel!” zei ik.
Het leek wel of hij bloosde, maar het was moeilijk te zien in het donker, dus ik boog me ongemakkelijk over de versnellingspook, leunde tegen mijn veiligheidsgordel en omhelsde hem. Het werd een terugkerend thema; ik had deze jongen al minstens zeven keer omhelsd sinds die avond met mijn ouders bij Browne’s. Ik kon als excuus opwerpen dat ik er zeker van wilde zijn dat hij helemaal verzadigd raakte, want in Palestina heeft hij niet veel fysiek contact, maar eigenlijk had ik gewoon zin hem vaak te omhelzen, dus dat deed ik en ik probeerde er niet al te veel achter te zoeken.
De volgende dag was ik bij Grassroots, mijn favoriete hippiewinkel, waar ik altijd natuurlijk wasmiddel en afwasmiddel haal. Ze hebben niet alleen een fantastische afdeling waar je je eigen zakken en flessen kunt vullen, maar verkopen ook prachtige kleren – jurken gemaakt van oude truien, T-shirts van bamboe – en meestal hebben ze een of ander nieuw product dat ik kan testen voor mijn missie. In deze winkel heb ik mijn biologisch afbreekbare pen gevonden, mijn gerecyclede fotoalbum en de wenskaart die je kunt planten.
In de schappen vond ik een zeepbakje gemaakt van gebruikte eetstokjes die in elkaar waren verstrengeld, als de vingers van twee mensen die elkaars hand vasthouden. Het kon ook worden opgevouwen, zodat je het gemakkelijk mee kunt nemen op reis, en het leek me het volmaakte dank-je-wel-voor-het-cadeau-hier-is-er-een-voor-jou-cadeau voor Jacob, zeker omdat hij het type is dat altijd zijn handen wast voordat hij gaat eten maar niet het type dat ervoor zorgt dat zijn zeep ergens kan liggen waar hij niet vies wordt. En als ik er een voor mezelf zou kopen, was dat meteen een groene verandering, want ik had geen zeepbakje. Dus kocht ik er twee.
Maar om eerlijk te zijn was zeep met de bijbehorende bakjes, evenals de vraag of genoemde bakjes op de een of andere manier milieuvriendelijk waren, op dit moment het laatste waar ik aan dacht. Over twee dagen zou Jacob teruggaan naar het Midden-Oosten en om de een of andere reden was ik me er plotseling erg van bewust dat iedere minuut zijn vertrek dichterbij bracht.
Misschien was dit de reden: met oudjaar hadden we een groot deel van de tijd tegen elkaar aan op de bank gezeten, luisterend naar de korte verhalen die iedereen voorlas. En toen Ian en Dimitris en ik besloten om te blijven slapen, gingen zij naar de gastenkamers en moest ik kiezen tussen de bank, de kelder of Jacobs bed. Terwijl ik in zijn kamer stond met een oude pyjama van zijn zus over mijn arm – ik peinsde er niet over om in dit huis naakt te slapen – beet ik op mijn lip, keek uit het raam en koos het bed.
En zo kwam het dat ik om drie uur ‘s-nachts op de eerste dag van 2008 in de complete duisternis met mijn gezicht naar dat van mijn vriend lag die ik al vijftien jaar kende, en zijn adem inademde. Ik kan me er niet veel meer van herinneren, behalve deze drie dingen: 1) we praatten over geluk, 2) hij deed steeds mijn haar achter mijn oor en 3) van de zenuwen kneep ik mijn ogen zo hard dicht dat mijn sinussen pijn deden.
Er gebeurde niets. We hebben niet eens gezoend. Ik had geen idee of hij dat wel wilde of dat hij alleen maar vanuit platonische motieven teder en lief was, maar de paniek die ik voelde bij alleen al de gedachte dat ik iets zou doen waar ik spijt van zou krijgen – namelijk een vriendschap verpesten die mij dierbaarder was dan wat ook door een idiote, dronken vrijpartij – was ondraaglijk. Dus hield ik mijn ogen dicht en mijn tenen stijf gekromd. Ik probeerde niet te vergeten dat ik gewoon in een bed lag en niet aan de rand van een afgrond hing. Uiteindelijk kreeg de uitputting de overhand en vielen we allebei in slaap.
De volgende ochtend klopte Dimitris aarzelend op de deur, waarna hij de kamer in sloop, aan de oude computer van Jacob ging zitten en onmiddellijk volledig opging in een spelletje Free Rice, waarbij hij ons wakker maakte door af en toe woorden te roepen als ‘hirsutisme’ en ‘malice’. Zelfs op dit vroege uur vormden onze woordenschatten gezamenlijk een niet te onderschatten macht, wat betekende dat we tot niveau 49 kwamen en ondertussen zo’n 3200 rijstkorrels aan het wereldvoedselprogramma van de VN doneerden.
Ongeveer een half uur later stommelde Ian binnen. Hij bekende dat hij een verschrikkelijke kater had en vroeg of ik kauwgum had om de smaak van verschaald bier weg te krijgen. Ik zei van niet, maar graaide in mijn handtas en vond uiteindelijk mijn mondwater.
“Wat is dit?” vroeg hij slaperig.
“Het is Vita-Myr, een natuurlijk mondwater,” zei ik. “Het is alcoholvrij, wat voor jou op dit moment misschien wel zo verstandig is, en er zitten essentiële oliën in, geloof ik, zoals kruidnagel en mirre, natuurlijk.”
“Mirre? Zit er mirre in je mondwater? Dat spul van…”
“Wierook en mirre, ja, dat spul dat de drie wijzen meenamen naar Betlehem,” zei ik. “Probeer het maar. Als het goed genoeg is voor het kindje Jezus, is het zeker goed genoeg voor jou.”
Ian sjokte naar de badkamer en kwam binnen tien seconden terug.
“Wat een troep!” zei hij, en hij gooide me het flesje toe, terwijl hij grimassen trok en zijn hoofd schudde. “Ik bedoel, je weet toch hoop ik hoe belachelijk dit is, hè?”
In zekere zin wist ik dat geloof ik wel. Maar in het licht van mijn groene missie was mijn mond wassen met mirre de normaalste zaak van de wereld, in ieder geval vergeleken met het opvegen van wurmen van de vloer van mijn woonkamer en mijn haar uitspoelen met azijn.
“Sastruga!” zei Dimitris plotseling. “Weet iemand wat ‘sastruga’ betekent?”
Ik kroop weer in bed naast Jacob.
Lijm van het merk Coccoina gebruiken (100% natuurlijk)
Ik snuif lijm zonder dat mijn hersencellen afsterven. Die Coccoina—ook gevonden bij Grassroots – is gemaakt van puur amandelextract en ruikt heerlijk. Het werkt ook nog, wat ik eigenlijk niet begrijp. Hoe kunnen amandelen ervoor zorgen dat een glanzende foto zo goed op een kartonnen bladzijde blijft plakken? Daar zou ik graag een onderzoekje aan wijden, maar ik ben te high.
Zakjes van ongebleekte katoen gebruiken voor onverpakte etenswaren
Over amandelen gesproken, ik heb eindelijk die groentezakken van biologische katoen gekocht die ik al maanden wilde hebben. Ze zijn ideaal om noten, zaden, rozijnen, koffiebonen, granen en andere onverpakte etenswaren in te vervoeren. Ik had geprobeerd de dunne plastic zakjes die op een rol in de supermarkt liggen te hergebruiken, maar die werden stoffig en waren moeilijk op te bergen, en deze katoenen zakken zijn veel prettiger in het gebruik.
Digitale in plaats van papieren uitnodigingen versturen
Ik kan niet wachten tot het voorbij is, echt niet. Aan de ene kant weet ik dat ik met zenachtige voldoening zou moeten terugdenken aan wat ik heb bereikt in tienenhalve maand aan milieuvriendelijke veranderingen, mijn 322 groene geschenken aan Moeder Natuur, maar in plaats daarvan kijk ik vooruit. Ik bedenk dat ik nog maar zes weken te gaan heb van wat in wezen een tweede fulltimebaan is, nog maar anderhalve maand tot ik een ritje kan maken op de motor van mijn zus, Chinees kan halen, een fles echte champagne kan ontkurken en een stomend heet bad kan nemen.
Ik weet dat deze missie me bij zal blijven en dat veel gewoonten zullen blijven bestaan, zoals het gebruik van mijn koffiethermoskan en het mijden van plastic tassen. Maar ik heb gemerkt dat er ook dingen zijn die me gewoon niet kunnen schelen. Vanaf 1 maart zal ik bijvoorbeeld onbekommerd avocado’s eten, me bij de keuze van ondergoed niet laten leiden door de vraag waar het is gemaakt, maar door de vraag hoe goed mijn achterwerk erin uitziet en mijn haar föhnen en straighten.
Maar ik heb ook veel veranderingen doorgevoerd waarover ik in dubio ben en waarvan ik echt niet weet of ik ze wel of niet zal volhouden. Ik ben net zo nieuwsgierig als ieder ander of ik volgende herfst nog steeds mijn shampoo- en conditionerflesjes bijvul en of ik het komende jaar nog steeds geen wc-papier gebruik voor de kleine boodschap.
Hoe het ook zij, wat ik zeker weet is dat er na dag 366 onvermijdelijk een ontgroeningsproces komt, waarin ik de positieve en negatieve kanten van consumptie herontdek, waarin ik mijn nieuwe ecologische waarden in balans breng met mijn niet-aflatende, egocentrische verlangen naar geïmporteerde kaas, te dure lingerie en een warm huis in de winter.
De beste manier om dit proces te beginnen, zo besloot ik, was om een feest te geven. Een groot ontgroeningsfeest. Het zou tegelijkertijd kunnen dienen als housewarming, want tegen die tijd woon ik een maand in het nieuwe huis. Ik zou mijn chef en alle collega’s van de National Post uitnodigen, evenals mijn oude vrienden van de middelbare school en de universiteit, mijn ouders en zus, Lloyd van Treehugger – al mijn sociale werelden zouden op deze avond, en alléén op deze avond, bij elkaar komen.
Er zouden glorieuze schalen vol Cheetos met smaakversterkers staan, gummybeertjes vol met E-nummers, brownies met kant-en-klare slagroom, Nederlands bier, Australische wijn – en het zou allemaal worden opgediend op plastic bordjes. Ik zou alle gasten vragen met de auto naar mijn huis te komen, bij voorkeur iedereen in zijn eigen auto, een paar keer om het blok te rijden en de motor te laten draaien als ze uitstappen. Ik zou de verwarming hoog zetten en de ramen opendoen, misschien de douche aan laten en om middernacht zou het tijd zijn voor de grote climax: het aanzetten van de koelkast.
Oké, zover zou ik misschien niet gaan, maar er zouden in ieder geval bewerkte etenswaren en een paar kratten Heineken zijn. Het ging erom dat ik me één avond helemaal kon laten gaan, dat ik mezelf op zo satanisch mogelijke wijze kon bevrijden van de ketenen van het extreme milieubewustzijn.
De ironie wilde dat de uitnodigingen voor dit antigroene feest moesten worden verstuurd terwijl ik nog midden in mijn groene jaar zat. Dat was een aanleiding voor een nieuwe verandering: geen papieren maar digitale uitnodigingen versturen. Dus logde ik vandaag in op Facebook en maakte ik een evenement aan. Er moest een foto bij, iets wat duidelijk maakte dat ik Moeder Natuur er eens flink van langs zou geven, dus ik ging naar mijn slaapkamer, schroefde de schemerkap van een van de lampjes naast mijn bed en maakte een foto waarop ik mijn middelvinger opstak naar het ultieme symbool van alles wat modern en groen is: de spaarlamp.
“Geweldige foto,” schreef Matt vanuit Parijs op het prikbord van mijn evenement. “Ik kan er niet bij zijn, maar ik zal een paar weken later een fles bubbels voor je meenemen.” Hij zou met Pasen langskomen.
“1 maart is de feestdag van Sint-David,” schreef mijn vriendin Caroline, “maar ik denk dat ik je feestje wel ergens in kan passen tussen mijn erediensten voor Sint-David.”
“Mag ik mijn baby meenemen?” vroeg Liz. Ze was betrokken bij een groen initiatief dat Project Porchlight heette en tot doel had om de inwoners van Toronto gratis spaarlampen voor hun portieklichten te geven. “Baby’s zijn tenslotte ZEER milieuonvriendelijk.”
“Laten we een vreugdevuur maken met piepschuim,” schreef Josh, ook een milieufreak, die ik via Meghan had leren kennen. “Ik zal mijn eigen bekertje meenemen om het vuur te ontsteken.”
En ten slotte was er een boodschap van Jacob, aan wie ik de e-uitnodiging ook had gestuurd, al zat hij nu weer helemaal in Ramallah. Ik hoopte dat hij misschien zou zeggen: “Wat doe ik hier eigenlijk? Er is een ontgroeningsfeest waar ik bij moet zijn!” en het eerstvolgende vliegtuig naar Toronto zou nemen (met Estonian Air, via Malta of zo).
In plaats daarvan had hij alleen maar het ‘ik kom niet’ – vakje aangekruist en geschreven dat hij het jammer vond dat hij niet kon komen, maar dat hij die dag uit solidariteit al zijn afval bij elkaar in één vuilniszak zou gooien.
Een groen verhuisbedrijf inhuren
Toen ik vanochtend op mijn blog schreef dat ik een lokaal, onafhankelijk verhuisbedrijf zou inhuren voor mijn verhuizing aan het einde van de maand – en meteen beloofde dat ik geen plakband, piepschuimbolletjes of ander milieuonvriendelijk materiaal zou gebruiken – bedacht ik dat dat weer een snelle en gemakkelijke verandering was. Ik wreef me in gedachten in de handen en ging naar mijn werk.
Maar toen ik op kantoor kwam en de reacties bekeek, werd me duidelijk dat er meer – veel meer – dingen waren waaraan ik moest denken op de dag van mijn verhuizing.
“Om de hoek!! Vrachtwagen!!! Bah,” schreef Greenpa. “Om zo min mogelijk regels te overtreden, zou ik een verhuisfeestje organiseren (Gratis bier! Gratis pizza! Je foto op internet!) en ongeveer twintig tot dertig grote, sterke mensen (zo mogelijk mannelijk, voor je andere behoeften…) een keten laten vormen van het ene huis naar het andere zodat de spullen MET DE HAND kunnen worden doorgegeven.”
Mijn moeder mengde zich al snel in de discussie met het haar kenmerkende sarcasme: “Helaas kent Vanessa geen twintig sterke mannen (was het maar waar) en de eer van haar vorige verhuizing komt volledig aan haar ouders toe. Deze keer staken zij!”
Maar een paar andere lezers hadden geschreven dat ze het een geweldig idee vonden van Greenpa.
“Kun je je fiets gebruiken om spullen te verhuizen?” schreef blah. “Ik zie het helemaal voor me: een speelgoedwagentje met een kamerplant, een kat en een muffinbakvorm erin dat wordt voortgetrokken door een fiets.”
Ik moest toegeven dat dat een schattig beeld was.
Toen volgde een reactie van ‘mtb’, vermoedelijk Mike the Bike, een groene fietsenmaker in het centrum die oude fietsen opknapt. Hij had een paar weken geleden mijn piepende remmen gerepareerd en me verteld dat hij ook als fietskoerier werkte, voor het geval ik op een zwak moment ooit Thais wilde bestellen.
“Bakfiets,” zei hij zonder omhaal. “Ik heb er twee…Daarmee kun je bijvoorbeeld je kleren al voor de grote dag verhuizen. Hartstikke groen.”
“O, Greenpa, jij deugniet!” schreef just ducky, ook een trouwe Thistle-lezer. “Ik vind het een fantastisch idee…een betere manier om een jonge, milieuvriendelijke vrijgezel te vinden is er niet! Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat je een engerd ontmoet die dan je adres weet, maar als je een beetje avontuurlijk bent, neem je dat risico gewoon.”
Kwam ik echt over als iemand die wanhopig op zoek was naar een milieuvriendelijke man?
En belangrijker nog, moest ik echt proberen alles te voet of met de bakfiets te verhuizen? Het werd een beetje belachelijk. Godzijdank was het Centrum voor Geestelijke Gezondheid en Verslaving nog geen twee blokken bij me vandaan.
Mijn belastingaangifte laten opstellen door een milieuvriendelijke boekhouder
“Ik moet op de een of andere manier mijn belastingaangifte groen maken,” zei ik vanmorgen tegen Dimitris. “Kun jij dat doen?”
Hij had net zijn eigen administratiekantoor opgezet, dat was gespecialiseerd in kunstenaars tussen de twintig en de veertig, zelfstandig ondernemers en ex-gevangenen, die meestal verfrommelde bonnetjes in schoenendozen bewaren en hun belastingaangifte maanden na de uiterste datum indienen. Hij had ook een prachtige werkplek geregeld in het Centrum voor Sociale Innovatie, een superduurzaam kantoorgebouw tussen Chinatown en de uitgaanswijken van Toronto. Het had een groen dak, maakte gebruik van alternatieve energiebronnen, was gebouwd met milieuvriendelijke materialen, deed aan gescheiden afvalinzameling, gebruikte geen wegwerpbestek of -bekertjes en beschikte over een enorme groene muur in de foyer, die op natuurlijke wijze de lucht zuiverde. De mensen die hier werkten zaten allemaal in de nonprofitsector of waren betrokken bij milieu-educatieprogramma’s en milieuorganisaties, en ze hielden vaak bijeenkomsten in een ruimte die de ‘Alterna-bestuurskamer’ heette.
“Nou, alleen al het feit dat ik in het csi werk maakt me groen,” zei Dimitris.
Dat was waar. Ik kon geen andere boekhouders bedenken die in gebouwen met het LEED-keurmerk werkten. Bovendien deelde hij zijn werkplek met anderen, wat hem ook een vinkje voor efficiëntie opleverde.
“Er moeten duizenden manieren zijn om dit groen te maken,” voegde hij eraan toe. “We kunnen alles digitaal opslaan om het papierverbruik terug te dringen…” hij zweeg even. “En…eh, nou ja, ik kan niet meteen iets bedenken, maar laat me er een paar minuten over nadenken en dan bel ik je later met een heleboel ideeën.”
Dus ik wachtte.
En hij belde terug.
“En?” zei ik.
“Nou,” zei jij. “Om eerlijk te zijn kan ik niets anders bedenken dan digitaal opslaan. Maar als je je bonnetjes niet aan elkaar niet en op de fiets naar mijn kantoor komt, telt dat misschien ook mee?”
“Ja, maar dat zou ik toch wel doen,” zei ik. Toch waren digitaal opslaan en een groen kantoor groener dan het papierwerk en het standaardkantoor van het administratiekantoor waar ik vorig jaar naartoe ging, dus ik haalde mijn IKEA-bewaardoos tevoorschijn – toen ik ongeveer halverwege de twintig was, had ik in ieder geval de overstap gemaakt van de schoenendoos naar een volwassen bewaardoos – en streepte weer een dag af op mijn groene kalender.
Steno leren om minder papier te verbruiken
Een slachtcursus volgen zodat ik weet waar mijn vlees vandaan komt
Van alle dingen waar hippies zich druk over maken staat voedsel boven aan de lijst. Niemand windt zich erg op over efficiënt watergebruik, om maar wat te noemen. Je ziet geen felle discussies over toiletten met spaarknop versus composteertoiletten, en er zijn maar weinig vriendschappen geëindigd vanwege een slaande ruzie over wie de kraan open heeft laten staan. Maar als je ten overstaan van een veganist de loftrompet steekt over een cheddaromelet, bereid je dan maar voor op een totale ethiekoorlog.
Die les heb ik tijdens mijn missie geleerd, en dat is de reden dat de langste stukken op mijn blog altijd over eten gaan. Ik weet dat ik op eieren moet lopen – jawel, veganisten, eieren – omdat ik heb besloten wel vlees, zuivel en eieren te blijven eten. En hoe hard ik ook probeer me te beperken tot biologische, lokale, hormoonvrije, GMO-vrije, scharrelproducten, ik zal de niet-vleesetende gemeenschap er nooit van kunnen overtuigen dat dit duurzaam is.
Dus toen ik mijn stukje had geschreven over de slachtcursus – tja…laat ik het zo zeggen: die nacht sliep ik niet zo best. Het enige waaraan ik kon denken was de onvermijdelijke stroom verhitte reacties van lezers die woedend waren omdat ik dit in een of ander opzicht groen durfde te noemen. Ik had geprobeerd uit te leggen waarom het me belangrijk leek om mijn biefstukken en hamburgers in levenden lijve te ontmoeten en te leren hoe ik vlees op een goede manier kon snijden zonder voedsel te verspillen, maar ik wist dat deze logica niet al mijn vegetarische critici zou sussen. Hoe dan ook, de cursus was leerzaam en helemaal niet luguber – misschien afgezien van het knappende geluid van spieren die worden losgescheurd van spieren – en dus besloot ik op hoop van zegen om mijn lezers op de hoogte te brengen van mijn nieuwe waardering voor de kunst en het respect die komen kijken bij het slagersvak en de respectvolle manier waarop slagers te werk gaan.
Nadat ik Fair Trade-koffie in een beker had gegoten waar nog een restje thee in zat, ging ik zitten en opende ik mijn mailbox. Er waren al meer dan twintig reacties. Tot mijn verbazing kon ik na de eerste reacties snel te hebben doorgelezen concluderen dat lof en goedkeuring de boventoon voerden.
“Ik vind het een geweldig idee,” schreef May. “Ik ben er helemaal voor dat we ons meer verbonden gaan voelen met ons voedsel. En bovendien, wie van degenen die zijn opgegroeid met de boekenserie Het kleine huis op de prairie, fantaseerde niet af en toe over dieren die geslacht werden?”
Tjonge. Zelfs een bekentenis over slachtpartijen!
“Ook ik vind het heel goed dat je dit doet,” zei blah, een van mijn vaste lezers, die me bijna altijd steunt. “Je zult meer waardering krijgen voor wat je eet en dankbaarder zijn voor het voedsel omdat je het van dichtbij hebt gezien. Goede keuze.”
Toen ik een reactie zag van iemand met het pseudoniem Raw Vegan Mama hield ik mijn adem in, maar zelfs zij gaf me haar volledige en onvoorwaardelijke steun: “Iedereen moet gewoon doen wat hij kan. Voor mij is dat veganist zijn; voor anderen is dat misschien beter vlees eten in plaats van helemaal geen vlees meer eten. Ik vind het heel goed van je dat je het onderwerp niet gewoon uit de weg gaat.”
Maar net toen ik dacht dat ik een Nobelprijs voor de vrede en conflictbeheersing verdiende, kwamen de andersdenkenden.
De eerste was Derek, die mij een tijdje geleden op CBC-radio had gehoord toen ik kort werd geïnterviewd over mijn blog voor een item over milieubewustzijn.
“Wat een flauwekul,” schreef hij.
Altijd een goede manier om een rationele, evenwichtige discussie te beginnen.
“Als je geen veganist wordt, wil je niet écht je best doen om je voetafdruk [op] de planeet te verkleinen, punt uit. Ja, er zijn meer keuzes die je moet maken, behalve de keuze voor veganistisch eten – uiteraard helpt het de planeet niet als je in Canada woont en tofoe uit China en bananen uit Peru eet. Maar het mijden van dierlijke producten is in dit opzicht de belangrijkste keuze! (Zie het VN-rapport.)”
Later die middag was er nog iemand die me een veeg uit de pan gaf omdat ik vlees at, gelukkig op een meer ter zake doende en minder verwijtende manier.
“Ik snap gewoon niet dat je iedere dag een stapje dichter naar een groen leven zet en toch het eten van vlees promoot,” schreef Dan. “Biologisch gefokt, met gras gevoed – het verandert niets aan het feit dat je een heel erg NIET-milieuvriendelijke voedingsvorm kiest. Ik wil niet een van die mensen zijn die iedereen een schuldgevoel aanpraten, maar tenzij je een aandoening hebt waardoor je vlees moet blijven eten, is het net zo’n verspillende luxe als een auto hebben die benzine slurpt. Naar mijn mening is hier gewoon geen enkel legitiem excuus voor en het doet echt afbreuk aan al je inspanningen.”
Deze deed bijna nog meer pijn, vanwege die zin dat het feit dat ik vlees at afbreuk deed aan al mijn andere inspanningen. En hij had gelijk: mijn argumenten om vlees te eten waren zonder meer zelfzuchtig en gebaseerd op een vals, idyllisch beeld van tevreden dieren op een tevreden boerderij die tevreden naar de slachtbank gingen.
Maar ik had al uren over dit onderwerp nagedacht en ook al waren mijn redenen niet helemaal groen of legitiem, ook al was mijn keuze voor ethisch gefokt vlees eigenlijk een keuze voor het minste van twee kwaden, ik had deze beslissing op basis van zorgvuldige afwegingen genomen en hoewel mijn waardesysteem heus open en kneedbaar blijft, ben ik er nog niet van overtuigd dat eens in de week een enkele portie lokaal, biologisch vlees van weidekoeien de aarde ernstige, onherstelbare schade toebrengt.
Een tweedehands matras kopen
Het was midden op de dag en ik lag op een oud matras achter in een filiaal van het verhuisbedrijf u-Haul, omhoog te staren naar het besmeurde, gebarsten en onregelmatige plafond – of in ieder geval wat ik ervan kon zien, want er waren geen ramen.
Een man die Fred heette was bij de receptie bezig met een klant. Ik had Fred een paar minuten geleden leren kennen en lag nu al languit op zijn matras. Ik schaamde me wel een beetje.
Hij kwam de kamer binnen, leunde tegen de muur en vroeg: “En, neem je het?”
Ik was eigenlijk naar u-Haul gekomen met het plan een bestelwagen te huren zodat ik naar de buitenwijk kon rijden om een queen-size matras op te pikken dat ik op Craigslist had gevonden. Ik moest de kelder van mijn nieuwe huis verhuren om de hypotheek te kunnen betalen en ik wilde hem gemeubileerd verhuren, wat betekende dat mijn tweepersoonsmatras naar beneden zou gaan. Dus had ik voor mezelf een nieuw matras nodig en ik had besloten mezelf te verwennen met een queen-size.
Maar nadat ik had gelezen over de chemische dampen die door nieuwe kunststoffen worden uitgestoten en giftig kunnen zijn als je ze gedurende lange tijd inademt, besloot ik geen splinternieuw matras te kopen. Bovendien was het niet groen om iets nieuws te kopen, dus ik bedacht dat ik best een tweedehands matras kon kopen, als het maar schoon en stevig was.
In eerste instantie had ik een goed gevoel over het matras, dat was aangeboden door een jongen die in Richmond Hill woonde – de foto’s zagen er goed uit en toen ik zijn adres opzocht op Google Maps, zag ik dat hij om de hoek woonde van een straat die Thistle Drive heette. Dat moest een goed teken zijn.
Maar hoewel de tweedehands matras minder duur was dan een nieuw matras – het kostte $400, maar er was maar een paar keer op geslapen in een logeerkamer en het had zo’n luxueus spiraalsysteem dat garandeert dat je goed slaapt, zelfs als iemand naast je bed bowlingballen op de grond laat vallen – had ik er niet bij stilgestaan dat daar nog de huur van een bestelwagen bij zou komen. Hij kostte maar $20 maar daar kwam nog een kilometerprijs bij, en ik moest helemaal naar een buitenwijk. Fred had me erop gewezen dat als ik helemaal naar Richmond Hill reed, dan terug naar mijn appartement in het centrum en dan weer naar het u-Haul-filiaal in het westen van de stad, ik zo veel kilometers zou maken dat ik nog minstens $100 moest bijbetalen. Met belastingen erbij zou ik in totaal waarschijnlijk $550 kwijt zijn.
“Weet je,” zei Fred, toen ik de formulieren begon in te vullen, mopperend over wat een afzetterij het was, “als je een echt goedkoop matras wilt, heb ik er hier een voor je in de opslag dat ik probeer te verkopen. Het heeft jaren in mijn vakantiehuisje gelegen maar ik ga verhuizen en heb het niet meer nodig. Het is een queen-size en er zit een spiraalbodem bij. Wil je het even proberen?”
Ja, dat wilde ik. En dus lag ik daar te draaien en te testen en me af te vragen hoeveel Fred ervoor zou willen hebben.
Terwijl ik lag te dubben, liep hij rond en wees hij andere meubelstukken in de kamer aan – twee tafels uit de jaren zeventig en een loveseat die zo extreem lelijk was dat hij weer prachtig was – en zei dat hij het allemaal kwijt wilde, dus als ik nog iets anders wilde moest ik het maar zeggen en dan zou hij me ook korting geven op de huur van de bestelwagen.
Ik vroeg hoeveel alles bij elkaar me zou kosten – het matras, de spiraalbodem, de loveseat en de huur van de bestelwagen voor een paar uur – in de hoop dat hij een bedrag onder $400 zou noemen,
“Wat vind je van $120?” zei hij.
$120? Meende hij dat echt? Gelukkig slaagde ik erin ‘akkoord’ te zeggen voordat de verbazing van mijn gezicht af te lezen was.
Kaartlezen en uitgebreide routebeschrijvingen opzoeken voor autoritten
Vandaag ben ik verhuisd.
Ik heb weliswaar geen zenuwinzinkingen meer gehad, maar dat kwam alleen doordat ik te gestrest was om er een te krijgen – dan zou ik me daar weer mee bezig moeten houden en daar had ik geen tijd voor.
Het begon soepeitjes: ik werd om negen uur wakker, trok mijn verhuiskleren aan – een loszittende broek en een T-shirt met lange mouwen – deed mijn haar met een oud krantenelastiekje in een paardenstaart, speldde mijn pony naar achteren en trok een paar afgetrapte sportschoenen aan. De hele week was het ijskoud geweest met windsnelheden die records vestigden en voor morgen was er een sneeuwstorm voorspeld. Wonderlijk genoeg was het vandaag echter zonnig en zacht. Nou ja, zo zacht als het eind januari in Canada kan zijn.
Alles was ingepakt, dus ik ging naar beneden om te controleren of Jim, de conciërge, de lift voor me had gereserveerd en keerde terug naar mijn appartement om nog eens na te gaan of alles geregeld was en of alles op de goede plek stond.
Voor de vrijwilligers die me zouden komen helpen, had ik Fair Trade-chocolademelk gekocht en een paar trofeeën met een ecologisch thema. Verder was mijn opwindradio opgeladen en stond hij klaar om energie-opwekkende muziek te laten horen (of in ieder geval wat er op de zender Q107 te horen was, wat op dat moment ‘Dark Side of the Moon’ van Pink Floyd bleek te zijn). Er hadden zich maar zeven mensen als vrijwilliger opgegeven – blijkbaar vindt niemand het prettig om midden in de winter te verhuizen, hoeveel warme chocolademelk je ook in de aanbieding hebt – dus in plaats van routebeschrijvingen en -kaartjes uit te delen zei ik gewoon tegen iedereen dat ze bij de eerste lading gewoon met me mee de hoek om moesten lopen naar mijn nieuwe huis.
De beroepsverhuizers kwamen als eerste – ik wilde ze binnen handbereik hebben, voor het geval dat het toch nodig mocht zijn en vooral voor de grote dingen, zoals mijn bed en de bank – en nadat ze eindelijk hadden beloofd dat ze de bank niet zouden omwikkelen met beschermfolie, gingen ze meteen aan het werk en brachten ze met de lift spullen naar beneden. Toen arriveerden mijn vader, mijn zus en Brandon, de vriend van mijn zus die in de kelder van mijn ouders woont. Hij studeerde film en had toegezegd alles te filmen zodat ik de video op YouTube kon zetten voor mijn lezers, als bewijs dat ik het echt heb gedaan. Al snel daarna kwam Mason aan, mijn collega van de Post, tegelijk met Lloyd, die voor Treehugger over deze idiote onderneming wilde schrijven. En tot slot kwamen Mike the Bike en Marianne, de enige die ik niet kende; ze had de week daarvoor mijn column in de krant gelezen en besloten me een uurtje te helpen.
Om ongeveer vier uur ‘s middags waren we klaar. Ik liep nog drie keer door het appartement om alles te controleren en schoof de laatste sleutelset onder de deur door. Er was maar één ding gevallen—Mike, op zijn fiets…of van zijn fiets – en maar één glas gebroken. Ik had nog niets gegeten maar ik kon in ieder geval ontspannen, dus ik bedankte iedereen uitgebreid, beloonde Mason met de groene trofee (een stoffen boodschappentas vol kringloopschuursponsjes, een exemplaar van het groene tijdschrift Plenty, natuurlijke verzorgingsproducten van Burt’s Bees en nog een paar ecologische snuisterijen die ik had verzameld) en stuurde ze weg. Terwijl mijn vader, zus en Brandon de straat uit liepen, ging ik op mijn bordes staan en bedacht ik hoe geweldig mijn tuinmeubels er hier uit zouden zien in plaats van op elkaar gepropt op mijn piepkleine balkonnetje.
Mijn tuinmeubels.
Waar waren mijn tuinmeubels?
Ik zal je vertellen waar ze waren. Ze stonden met alle andere spullen in mijn twee berghokken, in de krochten van de parkeergarage van mijn oude gebouw. Op de een of andere manier was ik dat helemaal vergeten – niet alleen de rieten stoelen en de tafel maar ook mijn oude fiets, de extra planken voor mijn boekenkast, een lamp, dozen met fotoalbums, sportspullen een grillpan en een platenspeler.
Ik wilde huilen maar had daar ook nu geen tijd voor.
Dus rende ik terug, belde mijn conciërge en smeekte hem me binnen te laten zodat ik bij mijn berghokken kon komen, daarna belde ik mijn vader en zette ik mijn beste heb-medelijden-met-je-dochter-stem op.
“Je zult me wel haten,” zei ik.
“O, o, wat is er?”
“Ik ben nog niet klaar met verhuizen. Er staan nog spullen in de berghokken die ik vergeten ben en ik heb jullie heel, heel, héél erg nodig om me te helpen met nog één, nou, misschien twee ladingen.”
Hij zei dat hij met Emma en Brandon zou terugkomen maar dat zij net ergens wat waren gaan eten dus dat het nog wel een half uur zou duren.
En dus wachtte ik op ze. Maar ik moest in de parkeergarage blijven, want als ik het gebouw uit zou gaan, kon ik er niet meer in en zonder mijn elektronische sleutel voor de trap en de lift kon ik ook niet naar de lobby. Om het nog erger te maken had mijn mobiel geen bereik behalve bij de automatische deuren op de bovenste verdieping van de parkeergarage. Dus twintig minuten later zat de lieflijke Miss Green as a Thistle gehurkt op de vieze betonnen vloer van een parkeergarage met haar neerslachtige hoofd in de ene hand en een roze mobiel in de andere, zo hoog mogelijk in de lucht in de hoop dat hij het laatste beetje bereik niet zou kwijtraken, hopend dat niemand probeerde haar fiets en tuinmeubelen te stelen, die nog op een van de lege parkeerplaatsen twee verdiepingen lager stonden.
Later bleek dat Jacob op dat moment had geprobeerd te bellen maar er niet doorheen kwam. Maar hij had een lieve, uitgebreide boodschap achtergelaten waarin hij zei dat hij hoopte dat mijn groene verhuizing goed was verlopen en dat hij niet-gestreste gedachten voor me dacht aan de andere kant van de wereld. Ik luisterde zijn boodschap drie keer af.
Tegen middernacht stond eindelijk alles in het nieuwe huis, en nu echt. Ik zette mijn laptop aan, opende mijn muziekmap, klikte op een album van Bob Dylan en besloot mijn groene regels over bezorgmaaltijden, biologische zuivel en ethisch gefokt vlees te negeren en een pizza met salami te bestellen, want de lichamelijke inspanning die het kostte om tien cijfers in te toetsen was echt het enige wat ik op dat moment kon opbrengen.
Toen ik had opgehangen liet ik me op het matras van Fred vallen en sloot mijn ogen. Een paar minuten later begon Bob met ‘Tangling Up in Blue’. Ik zuchtte diep en besloot een wensspelletje te doen – als ik drie wensen mocht doen die nu meteen zouden uitkomen, welke zouden dat dan zijn?
De eerste was gemakkelijk: dat ik klaar was met mijn groene missie. Ik had het gevoel dat ik inmiddels wist wat het is om milieubewust te leven, om doelbewust en verantwoordelijk te leven en de aarde te respecteren. Ik was me er scherp van bewust dat de natuurlijke bronnen van de aarde iedere keer dat er een wc wordt doorgetrokken, een licht word aangedaan of een krant wordt bezorgd, weer wat verder worden leeggezogen. Ik wilde nog steeds graag mijn best doen groen te leven. Ik wilde nog steeds graag in nauw contact blijven staan met mijn lezers – zowel de fans als de critici – maar op dit moment kostte het me te veel moeite om 337 ballen in de lucht te houden ten overstaan van een steeds groeiend publiek en het feit dat de ballen steeds zwaarder werden maakte het er niet beter op. De veranderingen die aan concrete handelingen waren gerelateerd – azijn gebruiken om mijn waterkoker schoon te maken of biologische perzikenjam maken – kon ik met gemak de rest van mijn leven volhouden. Maar de restricties – minder water gebruiken, de verwarming lager zetten, alleen maar voedsel eten dat binnen een bepaalde straal was geproduceerd – begonnen me te benauwen. Op dit moment moest ik er eerlijk gezegd niet aan denken om nog één ding te veranderen uit bezorgdheid over het milieu; ik heb eerder het gevoel dat het milieu mij de das omdoet.
De tweede was ook gemakkelijk: dat Jacob hier was. Sinds hij was teruggegaan naar de Westoever hadden we elkaar iedere dag geschreven en een tijdje geleden had hij in een mail die mijn hoofd deed tollen verteld over zijn gevoelens voor mij. Ik had een hele dag in paniek op mijn werk gezeten, niet wetend wat ik moest doen en hoe ik me voelde, maar hoe meer we schreven en hoe meer we met elkaar praatten, hoe meer ik besefte dat ik ook heel veel voor hem voelde. Ik was nu al meer dan een jaar op zoek naar mijn zielsverwant en dacht dat ik nooit iemand zou vinden die graag iets goeds deed voor het milieu maar ook van cynische grappen hield, die met mijn ouders kon opschieten maar uiteindelijk mijn kant zou kiezen en met mijn vele neuroses uit de voeten kon, in plaats van ertegen te vechten. Misschien had hij al die tijd voor mijn neus gestaan (de neus die ik in Palestina heb achtergelaten dan) en had ik hem laten gaan na tientallen omhelzingen, maar zonder een enkele zoen.
De derde…wat zou mijn derde wens zijn?
Ik luisterde naar de tekst van het liedje.
The only thing I knew how to do
Was to keep on keepin’ on like a bird that flew,
Tangled up in blue. *
* Het enige wat ik kon doen ⁄ Was doorgaan met doorgaan als een vogel die vloog ⁄ Verstrikt in het blauw.
Hij had gelijk. Dit was misschien een dag van overweldigende stress die slechts een kleine episode was in een door spanningen getekend jaar, maar het enige wat ik eigenlijk moest doen was, zoals hij het zei, doorgaan met doorgaan. Ik was niet zozeer een vogel die verstrikt zat in het blauw – eerder een meisje dat verstrikt zat in het groen – maar of de metafoor nu klopte of niet, er begon een gevoel van rust door me heen te stromen in de wetenschap dat alles wat ik deze dag en alle andere dagen had gedaan goed was, dat wat voor me lag alleen maar beter kon worden en dat alles goed zou komen als ik maar op volle kracht bleef doorvliegen.
Toen ging de bel. Pizza.
Ik probeerde een derde wens te verzinnen, maar mijn gedachten richtten zich op mijn maag, die jammerend protesteerde, dus koos ik gemakshalve voor de wens die altijd van pas komt – wereldvrede – en stormde de trap af.