Oktober

  1. Twee keer per week thuis werken
  2. De badmat over de rand van het bad hangen
  3. ledere dag glimlachen tegen een onbekende
  4. Geen plastic folie meer
  5. Houten kleerhangers gebruiken; de ijzeren hangers terugbrengen naar de stomerij
  6. Niet meer naar het zwembad
  7. Het douchegordijn uithangen zodat het goed droogt
  8. De boiler lager zetten
  9. Contant geld gebruiken in plaats van creditcards
  10. Oude theeblaadjes gebruiken om etensluchtjes van mijn handen te wrijven
  11. Op een groene partij stemmen
  12. Geen vet door de gootsteen spoelen
  13. Eerst lenen en samendoen, dan pas kopen
  14. Borden laten weken
  15. Efficiënter douchen
  16. Alle was aan de lucht drogen
  17. Geen vitamines en voedingssupplementen meer
  18. Schuursponsjes van gerecycled plastic gebruiken
  19. Alleen ondergoed van biologisch katoen kopen
  20. De ‘laatstedruppelmethode’ gebruiken
  21. Zaden en vruchtvlees van de Halloween-pompoen opeten
  22. Me aan de tiensecondenregel houden
  23. Mijn woonruimte delen met een huisgenoot of gast
  24. Een menstruatiebeker gebruiken in plaats van tampons
  25. Mijn eigen slabbetje meenemen naar de tandarts
  26. Een zwart achtergrondscherm kiezen
  27. Alle vruchten helemaal opeten
  28. Milieuvriendelijke bordspelletjes spelen
  29. Voedsel met de hand klein snijden in plaats van met de keukenmachine
  30. Geen handzeep meer
  31. Een minimaal⁄hergebruikt Halloween-kostuum dragen

1 oktober, dag 215

Twee keer per week thuis werken

Ik heb mijn chef overgehaald me minstens twee keer per week thuis te laten werken, deels omdat telecommunicatie groen is en deels omdat mijn journalistieke creativiteit meer geprikkeld wordt als ik in mijn joggingbroek op de bank zit. Het probleem is dat ik niet zeker weet of ik op dit moment wel thuis wil zijn omdat er zojuist enkele tientallen ongewenste gasten in mijn keuken en woonkamer zijn opgedoken – de compostwurmen en hun akelige familieleden, de maden.

Laten we even teruggaan naar de dag dat ik terugkeerde van het Banff Centre en ontdekte dat mijn appartement vol lag met halflege piepschuimbakjes met pad thai, het plafond verbrand was en er een hele stapel papier lag waarop mijn zus en mijn moeder uitlegden wat er allemaal mis was gegaan toen ze op mijn huis pasten. De rest van die avond had ik besteed aan het schoonmaken van mijn koelkast, het sorteren van het afval in de vuilniszak en het verwijderen van de pis-stank uit de vacht van mijn kat. Maar toen ik de stekker van de koelkast weer uit het stopcontact trok, was ik zo dom om niet te controleren of Emma iets in de diepvries had laten zitten. Naar later bleek had ze dat inderdaad gedaan: een magnetronmaaltijd, lasagna. En voor lasagna is het niet goed om op kamertemperatuur in een klamme, bedompte ruimte zonder enige ventilatie te zitten.

Dus toen ik vanmiddag de deur van de vriezer opende om hem te laten luchten, sloeg me zo’n smerige, rotte stank in het gezicht, dat ik kokhalsde, me omdraaide en naar de gootsteen rende, waar ik net niet echt over mijn nek ging. De hele bovenste helft van het apparaat was gekoloniseerd door kriebelende, krioelende larven en het rook naar dood vlees en nat karton.

Toen ik weer een beetje tot mezelf was gekomen, besloot ik dat ik het beste de deur gewoon dicht kon houden en de larven negeren. Over vier maanden kon ik de stekker weer in het stopcontact steken, de temperatuur zo laag mogelijk zetten en de klootzakken doodvriezen. Daarna zou ik mijn nieuwe vriendje de rommel laten opruimen.

Maar terwijl ik daar in de keuken stond schoot me te binnen dat er nog een andere weerzinwekkende groene taak op me wachtte die geen uitstel duldde: het was kouder geworden en mijn compostbak moest van mijn balkon naar mijn woonkamer worden verplaatst om te voorkomen dat de wurmen zouden sterven. Tussen de boekenplank en de eettafel was een hoekje waar de bak net in zou passen, en hoewel mijn provisorische compostbak van triplex niet echt een designobject was, bedacht ik dat hij in ieder geval goede gesprekken zou opleveren. (Bovendien hoopte ik dat ik als ik mijn appartement deelde met enkele tientallen wurmen misschien in aanmerking zou komen voor belastingaftrek. Zou ik na een intersoortelijk samenleefverband van zes maanden misschien aanspraak kunnen maken op gewoonterecht?)

Hoe het ook zij, hij moest naar binnen.

Toen ik de bak had gemaakt, hielp mijn vriend Sam hem naar buiten te tillen voordat ik hem vulde met aarde, etensresten en wurmen. Nu was hij voor driekwart vol en was er niemand die me kon helpen. Toch dacht ik dat het niet zo moeilijk kon zijn – het was toch gewoon een kist die van de ene plaats naar de andere moest, over een afstand van niet meer dan een paar meter. Dus ik stapte het balkon op, pakte het ding aan twee zijden vast en trok het met een harde ruk naar me toe. Triplexsplinters schraapten over mijn onderarm en de voorkant klapte hard tegen mijn buik. Ik besloot de kist te draaien zodat hij beter voor de schuifdeuren stond, met de voorkant naar voren. Maar nu kwam het moeilijkste deel: de bak over de drempel en door de woonkamer schuiven. Het zou maar net passen.

Hoewel ik de bak met wat krachtsinspanning wel over de drempel zou kunnen duwen⁄trekken, zou het niet eenvoudig zijn om hem op te tillen, omdat ik nergens houvast had; het deksel lijnde precies met de zijwanden, die geen hendels of zelfs maar een richel hadden. Dus uiteindelijk ging ik gewoon maar boven op de bak liggen, greep ik de hoeken aan de achterkant vast en trok hem, met behulp van alle spieren waarvan fysiotherapeuten je vertellen dat je ze niet mag gebruiken, en met een jammerkreet van inspanning, naar me toe.

Het lukte bijna. Hij was al halverwege de deur toen hij vast kwam te zitten. Op dat moment verloor ik mijn grip en viel ik achterover.

Het vallen was niet zo’n probleem, maar op het moment dat ik de grond raakte, viel de onderlade van de bak naar beneden en schoot hij over de vloer terwijl het kippengaas dat de compost bij elkaar hield van de binnenwand scheurde waardoor de massa slijmerige kool, paniekerige wurmen en stinkende aarde zo mijn woonkamer in vloog.

Ik kon het niet geloven.

Het leek wel een scène uit een groene horrorfilm.

Daar zat ik, starend naar de berg muls bij mijn bank, en twee reacties streden om voorrang: ik kon medelijden met mezelf hebben en gaan huilen, of ik kon het absurde ervan inzien en in lachen uitbarsten. Het was geen gemakkelijke keuze – als er iets is waar ik goed in ben, is het zelfmedelijden en huilen leek een goede optie – maar nadat ik een paar seconden in kleermakerszit had gezeten met mijn hoofd in mijn handen, kijkend naar de wurmen die over de vloer kronkelden op zoek naar het voedsel waar ze het laatst aan hadden gewerkt, koos ik uiteindelijk voor de lachbui en pakte ik stoffer en blik.

4 oktober, dag 218

Geen plasticfolie meer

Compostjunks, dat zijn het.

Janet, de leidster van mijn vrijwilligersgroep, had me voor deze mensen gewaarschuwd tijdens een van de groepstrainingssessies waarin we alles leerden wat we moesten weten over de komende milieudagen, die iedere week op een andere locatie in de stad werden gehouden. Op deze dagen konden buurtbewoners chemisch afval afgeven zodat het op een goede manier verwerkt zou worden, evenals polystyreen, plastic tassen en plastic folie – dat ik bij wijze van groene verandering vanaf vandaag niet meer zou gebruiken. Ze konden ook nieuwe afvalbakken, compostbakken en waterbesparende producten ophalen; kleren, brillen of meubels doneren aan liefdadigheidsinstellingen; voedsel afgeven voor de voedselbank; of langsgaan bij een van de informatiekraampjes om zich te laten informeren over door de gemeente gesubsidieerde programma’s.

Maar de echte reden dat deze milieudagen zo populair waren, had niets te maken met het hergebruik van kurken, het inleveren van batterijen en het inwinnen van informatie – nee, het had te maken met muls. Een enorme, tweeënhalf meter hoge, twaalf ton zware berg muls.

“Pas op dat je niet te dicht bij de berg komt, anders krijg je een klap met een schep,” zei Janet. “Ze vallen echt aan als aasgieren. Soms is alles in twintig minuten verdwenen. We hadden een keer twee politieagenten die de berg moesten bewaken en toen we het startsein gaven, stormde de menigte erop af. De agenten draaiden zich gewoon om en doken weg.”

Het schijnt dat deze compost de beste mest is die er te krijgen is en, belangrijker nog, het is gratis. Het is een mengsel van bladeren en etensresten dat ongeveer een jaar in een vergistingsinstallatie in een buitenwijk ligt tot het klaar is voor gebruik. Iedere week wordt een deel van die compost in een vrachtwagen geladen en naar de locatie gebracht waar op dat moment de milieudag wordt gehouden. Daar wordt het op het gras of het asfalt gestort. Als het raadslid van die wijk dat jaar een aardig budget heeft en echt indruk wil maken op haar kiezers, dan laat ze soms zelfs een tweede wagen komen.

Voorafgaand aan de bijeenkomst had ik een gesprek gehad met de bedrijfsleider van de afvalverwerkingsdienst van Toronto, Geoff Rathbone, voor een artikel over composteren waar ik mee bezig was. Hij is al meer dan tien jaar betrokken bij de organisatie van de milieudagen en heeft de populariteit van de composthoop in de loop van de jaren zien groeien. Het begon met een groepje nieuwsgierigen en inmiddels is er een bijna maniakale, dolgedraaide menigte.

“Vorig jaar kwamen er in totaal meer dan tweeëndertigduizend mensen op af,” zei hij. “De compostfanaten zijn er meestal ongeveer een uur voordat de wagen komt, om zeker te zijn van een goed plekje. Meestal kost het moeite om de menigte in bedwang te houden…De berg wordt volledig omsingeld en sommigen klimmen er zelfs bovenop. Binnen een mum van tijd is de hele berg vrijwel verdwenen, maar de echte fanaten blijven achter om de restjes op te vegen. Vooral als we op een parkeerplaats staan, dan zit er compost in de scheuren van het asfalt.”

Mensen die stukjes muls uit scheuren in de straat peuteren?

Dit moest ik met eigen ogen zien.

En zo stond ik vandaag in de plensregen te zoeken naar Janet, van wie ik vermoedde dat ze een safarihoed zou dragen (en dat klopte, een hoed met knopen). Ik zwaaide naar haar en ze kwam meteen op me af met een glimlach die zo oprecht warm was dat hij het gebrek aan zon goedmaakte. Ze wuifde mijn verontschuldiging voor het feit dat ik te laat was weg en nam me mee naar een van de tenten, waar zich een paar vrijwilligers hadden verzameld. Na een kort handen schudden, stelde ze voor dat ik me zou aansluiten bij de ploeg die het piepschuim en plastic inzamelde. Ik kreeg een paar tuinhandschoenen met bloemenprint en een groen poloshirt van de vrijwilligersorganisatie en de opdracht om toe te kijken en te leren.

Ik hoefde niet lang toe te kijken om erachter te komen hoe het werkte: er waren twee bakken voor plastic folie en plastic tassen – alle soorten waren goed, als er maar geen koord in zat om de tas af te sluiten (zoals bij de tassen van sommige kledingwinkels, dank u zeer) – en twee bakken voor piepschuim en plastic bakjes voor afhaalmaaltijden. Alleen piepschuim en plastic met het cijfer 6 erop mochten erin, dus geen piepschuimbolletjes of harder, onbreekbaar materiaal. De test was altijd of het materiaal verscheurd kon worden; zo niet, dan was het gewoon afval. Als de bakken vol waren, droegen we ze in tassen naar de vrachtwagen waar ze door de mannen van de gemeentedienst in werden gegooid.

De vrijwilligersploeg van vandaag bestond uit drie mannen: Brian, Luke en Jason. Brian was dertig en de anderen waren in de twintig. Alle drie werkten ze parttime voor de gemeente Toronto en allemaal waren ze, althans naar mijn mening, aantrekkelijk.

Hé, dacht ik bij mezelf, van alle plaatsen waar je kunt zoeken naar leuke mannen, blijkt de afdeling afvalinzameling de beste. Misschien moest ik hierna de riooldienst en de ongediertebestrijding eens proberen.

Ongeveer een uur later, toen de regen gezelschap kreeg van de kou, besloten de jongens naar het kraampje van de dierenbescherming te lopen, waar folders werden uitgedeeld over de adoptie van huisdieren en alle mogelijke vragen werden beantwoord over wasberen of eekhoorns in de achtertuin. Ze hadden ook een dienst voor het laten inslapen van huisdieren. Ik was half onder de indruk, half geërgerd toen ik ontdekte dat er een gigantische koeling in hun hoofdkwartier stond, waar ze alle dode dieren – niet alleen katten en honden, maar ook allerlei wilde soorten die waren aangereden – bewaarden voordat ze werden gecremeerd.

“Ze zitten in vuilniszakken zodat de koeling niet vies wordt maar die zakken kunnen we niet verbranden,” zei de jonge, kleine brunette die het kraampjes bemande, “dat is heel akelig, want we moeten ze uit de zakken halen voordat we ze op de stapel gooien om ze te verbranden.”

Vol afschuw staarde ik haar aan. Het was duidelijk dat ze ervan genoot.

“Maar,” ging ze verder, “het ergste is als je in de zomer, op snikhete dagen, dode dieren van de straat moet schrapen en die krioelen van de maden, en als dan de elektriciteit uitvalt zodat de koeling begint te stinken.”

Mijn maag draaide zich om.

“Ja,” zei ze, “echt waar, op die dagen ga ik voor geen goud naar mijn werk.”

De vraag hoe ze zomaar kon besluiten niet naar haar werk te gaan terwijl ze daar fulltime werkte schoot door mijn hoofd, maar werd verdrongen door gedachten aan rottende eekhoornkarkassen, gestold bloed op een zwarte vacht, vliegen die zich te goed doen aan vocht uit oogbollen.

“Wie wil er een koekje?” klonk een stem achter me.

Het was een van de vrijwilligers met een plastic doosje vol chocolate-chipcookies van een supermarkt in de buurt. Iedereen pakte er een en hoewel ik alle chocolade die niet Fair Trade was had afgezworen, wilde ik niet overkomen als een van die mensen die alleen maar aan hun gewicht denken of zich druk maken om de vraag of iets glutenvrij, zuivelvrij of wat dan ook is, dus ik nam een graai. Het koekje was muf.

“Hé, hoe kun je nou op milieudag voedsel kopen dat in plastic is verpakt?” zei ik tegen de vrijwilligster zo luchtig en niet-verwijtend mogelijk.

“Ja, maar ik kan het hier meteen recyclen,” wierp ze tegen, wijzend naar onze onbemande kraam. En gelijk had ze. Het plastic had een cijfer 6 en was gemakkelijk te verscheuren.

“Maar het blijft een beetje ironisch, vind je niet?” drong ik aan.

“Er is hier veel ironie,” zei een andere stem links van mij. Het was Janet. Ze kwam even kijken wat we aan het doen waren en had een beker van Starbucks in haar hand.

“Hé, jij ook al!” zei ik. “Die kun je toch niet recyclen?”

“Nee,” antwoordde ze, “maar het is cafeïne en het is gratis, dus ik sla het niet af.”

Hoe meer ik met Janet praatte, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat ze niet gespeend was van sarcasme. En in de groene wereld, althans in mijn groene wereld, is dat goud waard.

“Wat zei je nou over ironie?” vroeg ik. “Ik bedoel, ik heb hier een heleboel koffiebekers gezien, om nog maar te zwijgen van al die flessen water die ze uitdelen.”

Wat ik vooral vreemd vond was dat je op milieudag geen plastic flessen, kranten en ander alledaags huishoudelijk afval kon afgeven. We accepteerden alleen afval dat niet iedere week werd meegenomen door de vuilnis- en recyclewagens.

“Ach, weet je,” zei Janet, “het is grappig om te zien dat al die mensen het heel belangrijk vinden om hun piepschuim, oude banden, verfblikken en zo te bewaren, maar dan stoppen ze het in de auto, rijden hiernaartoe en laten ze de motor tien minuten lopen terwijl ze alles inleveren bij de juiste stands.”

Ik knikte en keek naar de rij auto’s achter me. Maar hoe moest je al die spullen op de fiets vervoeren? Het was eigenlijk een beetje een paradox.

“En dan heb je nog al die folders en pamfletten en schema’s die we uitdelen. Alle informatie die mensen moeten weten staat erop, maar het kost wel weer papier,” voegde Janet eraan toe.

Weer knikte ik begrijpend, maar ik had geen idee wat de oplossing zou kunnen zijn. Een digitale milieudag was niet echt een optie.

Inmiddels had zich bij de regen en de kou een felle wind gevoegd. Janet stak haar hand in een doos onder een van de schragen, trok er een blauwe, plastic poncho uit met het logo van de vrijwilligersorganisatie erop en gaf hem aan mij.

“Hier,” zei ze, “deze is voor jou. Dan blijf je droog.”

“Maar ik heb al een windjack aan.”

“Ja, maar waarom zou je er niet nog een nemen. Hij is gratis.”

Geweldig, dacht ik, terwijl ik hem onder een van de bankjes achter me legde, zodat ik hem aan het einde van mijn dienst intact en ongebruikt kon terugleggen. Nog meer gratis rotzooi, nog meer ironie en nu ook nog meer twijfel over de effectiviteit van dit vrijwilligerswerk.

8 oktober, dag 222

De boiler lager zetten

In de afgelopen jaren, waarin ik te maken kreeg met lekkages, niet-werkende lichtschakelaars, kapotte verwarmingen enzovoort, heb ik veel geleerd over de dingen die me schoonmaken als ik vies ben, me verwarmen als ik het koud heb, me verkoelen als ik het warm heb, me helpen bij het eten en drinken en ervoor zorgen dat ik kan zien als het donker is.

Ik ben van mening dat de grootste lacune in ons moderne onderwijssysteem op een zeer basaal gebied ligt, namelijk huizen en hoe ze werken. Wat heeft het voor zin om te weten hoe snel trein A uit X rijdt als hij trein B uit Y nadert die tweederde keer minder snel gaat maar de helft van het aantal mensen vervoert, als je geen idee hebt hoe je slaapkamer wordt verwarmd en wat er gebeurt met alles wat je door de wc spoelt?

Neem bijvoorbeeld mijn boiler. Ik had 221 veranderingen in mijn leven doorgevoerd met het doel mijn CO²-voetafdruk te verkleinen—waarvan er negentien op de een of andere manier aan water waren gerelateerd – en al die tijd verschool zich een energieslurpend monster in mijn gangkast, dat heel veel elektriciteit gebruikte om een grote tank vol water veel warmer te houden dan nodig was.

Ik had net iets gehoord over boilers, dus ik ging de mijne eens bekijken om hem beter te leren kennen. De temperatuur stond op zestig graden. Online vond ik tegenstrijdige informatie over hoe laag ik de temperatuur kon zetten zonder dat er problemen zouden ontstaan, maar ik besloot te kiezen voor veertig, wat betekende dat het water nog steeds warm werd – net onder de temperatuur van het heetst mogelijke bad, zo schijnt het – maar niet gloeiend heet.

Het enige gevaar dat dit met zich meebracht was, volgens mijn onderzoek, dat ik de veteranenziekte zou oplopen.

Een grappig feit over veteranenziekte: de ziekte werd ontdekt in 1976, nadat aanwezigen op een Amerikaanse veteranenbijeenkomst in Phüadelphia ziek werden van een bacterie die vaak voorkomt in water of natte omgevingen en die vaak tot longontsteking leidt. Wetenschappers besloten de bacterie Legionella pneumophila te noemen. Het is niet helemaal duidelijk welke aan water gerelateerde activiteiten de veteranen in die week in 1976 ondernamen, maar hoe het ook zij, de ziekte bleek gevaarlijk: maar liefst 5 tot 15 procent van de patiënten overleefde het niet.

Sommige blogbezoekers waarschuwden me daarvoor toen ik over deze verandering schreef, maar bij mijn onderzoek kwam ik deze verklaring van het ministerie van Arbeid tegen: “Uit de gegevens blijkt dat kleine watersystemen zoals die in huis worden gebruikt, minder kans lopen geïnfecteerd te raken door [legionellabacteriën] dan grotere systemen op werkplekken en in openbare gebouwen.”

Dus als ik over een paar weken het loodje leg, is dat de schuld van de yankees.

17 oktober, dag 231

Geen vitamines of voedingssupplementen meer

Het beste commentaar op mijn blog kwam vandaag van mijn vader, die schreef: “Het enige supplement dat ik gebruik is een goede Schotse whisky voor het slapengaan – het werkt geweldig.”

18 oktober, dag 232

Schuursponsjes van gerecycled plastic gebruiken

Ik heb een bestand op mijn bureaublad dat ‘De lijst’ heet. Daarin zet ik alle ideeën voor deze missie – alle suggesties van mijn familieleden, vrienden en lezers, maar ook links naar artikelen en blogs waar iets in staat wat ik met wat aanpassingen misschien geschikt kan maken voor mijn eigen levensstijl. Eerst hield ik deze lijst bij op een vel papier van 20 bij 25 centimeter, maar hij groeide uit tot een ingewikkelde matrix van stroomschema’s, doorgekraste en omcirkelde woorden, pijlen, lijnen en veelkleurige inkt, dus uiteindelijk gooide ik het blad in de papierbak en stapte ik over op een digitale versie.

Als ik een van de ideeën van De lijst gebruik, zet ik de cursor erop en klik ik op delete. In mijn meer ordelijke weken staan er wel tien tot vijftien dingen en kies ik die verandering waarvoor ik op dat moment in de stemming ben. Maar mijn weken zijn meestal helemaal niet ordelijk en dan bevat De lijst maar drie of vier opties. En in een heel slechte week kom ik niet verder dan nog maar eens een stekker uit het stopcontact halen of mijn eigen uitgeademde lucht inademen.

Sommige dingen zijn helemaal niet zo ingrijpend maar blijven weken en vaak maanden op De lijst staan, gewoon omdat ik opzie tegen de verandering. Een van die dingen is een bezem en stoffer en blik gebruiken in plaats van een stofzuiger. De meeste mensen zullen dat een gemakkelijke verandering vinden, vooral omdat ik alleen maar hardhout en tegels op de vloer heb. Maar ik heb een onverklaarbare liefde voor stofzuigen – het is mijn favoriete huishoudelijke taak. Ik hou van het hele concept van viezigheid opzuigen in plaats van heen en weer vegen. Ik hou van het geluid en het gevoel, ik hou ervan dat het voelt alsof een machtig wapen alle spoortjes stof, haar en kruimels wegvaagt. Het is het verschil tussen schoon en brandschoon en om Charlton Heston te parafraseren: je zult mijn stofzuiger uit mijn koude, dode handen moeten trekken voordat ik een bezem oppak.

Maar naast stoppen met stofzuigen is er nog iets anders wat al tijden op De lijst staat: het eco-schrobdingetje. Dat is precies hoe ik het heb opgeschreven, het eco-schrobdingetje. Maar de reden dat het nog steeds op mijn lijst staat is niet omdat ik opzie tegen die verandering, maar omdat ik het maanden geleden heb opgeschreven en niet meer wist wat het eco-schrobdingetje ook alweer was.

Een paar maanden geleden heb ik het ding in een impuls gekocht in een keukenwinkel in het centrum, en de caissière zei dat het milieuvriendelijk was. Het is in feite een regenboogkleurig schuursponsje. Vandaag heb ik eindelijk Tony, de bedrijfsleider van de winkel, gebeld om hem te vragen wat er zo milieuvriendelijk aan is.

Het sponsje blijkt van plastic te zijn gemaakt en is ook tamelijk lokaal geproduceerd, in Winnipeg.

Oké, het zal niet direct het einde betekenen van de opwarming van de aarde en het zal de ijsberen niet redden, maar het was goed genoeg om bij de gootsteen te leggen voor noodsituaties met oude, aangekoekte scharrelroereieren en het mijn verandering van de dag te noemen.

Maar nu was mijn lijst bijna leeg en kon ik geen kant meer op. Ik staarde naar de onheilspellende woorden ‘bezem in plaats van stofzuiger’ en wilde dat ik dat hele idee gewoon onder het tapijt kon vegen. Maar ik wist dat ik uiteindelijk toch die rotbezem zou oppakken, omdat ik er nou eenmaal niet omheen kon, en als het om milieubewustzijn gaat, kun je nou eenmaal niet altijd krijgen wat je wilt. Iets zegt me zelfs dat er geen enkele milieuactivist is die graag met de hand de wc schrobt, maar er zijn er heel veel die dat regelmatig doen.

Met die gedachte in mijn achterhoofd besloot ik op zoek te gaan naar lotgenoten en mijn lezers aan het einde van mijn stukje van vandaag te vragen mij te vertellen welke groene klusjes ze afschuwelijk vinden, maar toch braaf doen.

“Ziploc-zakjes uitspoelen en hergebruiken,” zei Teaspoon. Hellcat13 voegde eraan toe dat ze het verschrikkelijk vond om etensrestjes van haar kantoor mee naar huis te nemen om op de composthoop te gooien.

En Chile schreef: “Milieuvriendelijke bestrijdingsmiddelen zijn veel minder effectief dan mijn hele tuin volspuiten met chemische troep.” Inderdaad.

Dit waren allemaal relatief luchtige, begrijpelijke klachten, maar toen las ik het commentaar van iemand die Bryan heette – en ik kan wel zeggen dat ik heel blij was dat ik niet net zat te lunchen: “Ik gebruik stoffen luiers met stoffen inleggers,” schreef hij. “Ik was met de hand en we gebruiken onze poep als mest. Om de luiers schoon te krijgen moet ik ze eerst laten weken, wat een emmer vol poepsoep oplevert die na ongeveer twaalf uur bijna uit zichzelf naar de ‘wurmenboerderij’, waar ook onze wc-emmer wordt geleegd, zou kunnen kruipen. Het smerigste is het moment dat ik de katoenen inleggers uit de soep moet halen, voordat ik de emmer leeggiet. Dan komt de geur vrij die tot dan toe verzegeld was onder de laag schuim – het vet van de soep.” Zoals ik op de lagere school zou hebben gezegd: gatsiedarrie.

24 oktober, dag 238

Een menstruatiebekergebruiken inplaats van tampons

Van alle suggesties die ik gedurende deze missie van mensen heb gekregen, is er een die steeds weer terugkomt. Die heeft niets te maken met recyclen of stoffen tassen of vegetarisch eten. Hij gaat over menstruatie en de Diva Cup, een herbruikbaar alternatief voor tampons gemaakt van siliconen – je hebt ook de Keeper, een vergelijkbaar object van rubber – en ongeveer vijf jaar geleden uitgevonden door een moeder en dochter uit Kitchener, Ontario. (Volgens het Online-Museum over Menstruatie bestaan er al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw allerlei soorten menstruatiebekers. Ja, er is inderdaad een Online-Museum over Menstruatie.)

Het idee van een beker die je moest inbrengen klonk in eerste instantie volkomen bizar, maar toen Meghan zei dat ze was overgestapt, besloot ik me er eens in te verdiepen.

Op een avond legde ze aan de telefoon uit dat haar belangstelling voor de beker was gewekt toen ze had gehoord hoe tampons worden gemaakt.

“Ik zal je een essay mailen dat ik heb geschreven voor het vak voeding en het milieu,” zei ze, en dus wachtte ik aan de telefoon tot ik het binnenkreeg. Toen ik de bijlage opende, moest ik lachen om de titel.

“‘Tampax-tampons: staafjes dodelijk gif?’” zei ik. “Is dat niet wat melodramatisch, Meg?”

“Ik wilde er zeker van zijn dat mijn boodschap goed zou overkomen,” antwoordde ze.

Nadat we hadden opgehangen, begon ik te lezen.

Het essay zelf was niet zo dramatisch als de titel en begon met een plausibele stelling dat vrouwen geen enkel product dat ze regelmatig in de intiemste delen van hun lichaam duwen, zomaar voor lief moeten nemen – in dit geval een product dat alleen maar tot doel heeft bloed te absorberen en tijdelijk de natuurlijke stroom ervan te blokkeren. En als je bedenkt dat de meeste vrouwen gedurende meer dan vijfendertig jaar eens in de vier weken vijf dagen lang ongesteld zijn, kun je uitrekenen dat ze gemiddeld 11.400 tampons gebruiken, die niet alleen het rioolstelsel verstoppen maar ook spoortjes dioxine—een carcinogene stof in de chlorine die wordt gebruikt om het katoen te bleken – achterlaten in een zeer gevoelig lichaamsdeel.

Meghan ging meer dan tien pagina’s door over de pesticiden die werden gebruikt op de katoenvelden en de honderden verschillende chemicaliën die nodig waren om de houtpulp om te vormen tot rayon, dat door Tampax wordt gebruikt vanwege het absorberend vermogen. Het klonk allemaal heel gewichtig, maar van woorden als ‘dioxine’ ga ik meestal gapen, dus ik belde Meghan weer op om haar dringender vragen te stellen, zoals:

  1. Hoe krijg je een hele beker naar binnen?
  2. Voel je hem zitten? Echt niet?
  3. 3) Wat gebeurt er als je hem moet legen en je zit op kantoor? Of in een restaurant? Of in het winkelcentrum? Hoe spoel je hem uit zonder dat iemand het ziet?

“Je vouwt hem gewoon op en duwt hem naar binnen,” zei ze. “Als hij eenmaal op zijn plek zit voel je er niets van en je hoeft hem maar eens per dag te legen, dus dat kun je gewoon ‘s-ochtends doen of voordat je naar bed gaat.”

“Echt waar,” voegde ze eraan toe. “Het is zoooo veel beter.” De scepsis was van mijn gezicht af te lezen, maar Meghan bracht het zo overtuigend dat ik besloot het in ieder geval een keer te proberen. Het enige probleem was nu dat mijn bioritme helemaal in de war was sinds ik vorige maand met de pil was gestopt. Mijn eileiders hadden door hun vaste afspraak met mijn baarmoeder heen geslapen, mijn progesteron wist niet of het moest komen of gaan, en dus bleef de Diva Cup die ik had gekocht onaangeraakt onder de wastafel in de badkamer liggen in zijn fuchsiakleurige zakje.

Maar plotseling kwam het proces weer op gang. Helaas begon het bloeden midden in de nacht zonder een enkele waarschuwing, dus ik rende naar de badkamer en deed het licht aan. Het inbrengen vond plaats in een slaperige roes en met onhandig wriemelende vingers, maar uiteindelijk lukte het. In ieder geval zat het ding er ver genoeg in om het een paar uur uit te houden en ik ging weer naar bed. Toen ik die ochtend wakker werd en wilde kijken hoe het was gegaan, trad er een kleine complicatie op: de beker zat vast.

Veel van de vrouwen die hadden gereageerd op het stukje van Crunchy Chicken over de Diva Cup, zeiden dat ze het steekje aan het einde hadden moeten afknippen, maar in mijn geval had het juist langer moeten zijn, of in ieder geval had er iets moeten zijn wat ik had kunnen vastpakken. Maar ik bleef kalm, trok mijn broek weer op en hobbelde naar mijn computer.

“HELP! DIVA CUP BLIJFT STEKEN,” tikte ik in op Google en in minder dan vijf seconden had ik de probleempagina van de Diva Cup-website op mijn scherm. Er werd precies uitgelegd wat ik in dit geval moest doen. Volgens de instructies moest ik op mijn hurken gaan zitten en een soort persbeweging maken die ik niet echt begreep. Ik improviseerde eigenlijk maar wat en gelukkig kwam na een paar seconden de beker naar buiten en was het probleem opgelost.

Al na twee dagen was ik eraan gewend en ik begreep al snel waarom zo veel vrouwen me hadden bezworen dat ik dit ding moest proberen. Los van de gezondheidsvoordelen was de Diva Cup ook nog gemakkelijker in het gebruik en zat hij comfortabeler dan tampons. Verder produceerde hij geen afval en zou ik niet iedere maand geld hoeven uitgeven aan andere menstruatieartikelen. Ik kreeg er niet de kriebels van, er was niets smerig aan, de beker lekte nooit en ik hoefde hem niet in de loop van de dag te vervangen.

Ik was officieel om.

Maar toen ik later op de avond de commentaren doorlas, begon ik een beetje ongerust te worden. Iemand die Peregrine heette had geschreven: “Voor degenen die zich afvragen of je de Diva Cup kunt gebruiken bij intensieve lichamelijke activiteit, ik heb zonder problemen ermee gezwommen, gedanst en gefietst. Maar toen ik op een ochtend tijdens mijn yogasessie in de neerwaartsehondpositie stond, een van mijn benen optilde en het naar achteren duwde in de richting van mijn hoofd, hoorde ik de veelzeggende plop van de beker die loskwam. Onnodig te zeggen dat ik erg dankbaar was dat ik thuis was en naar de badkamer kon rennen om een ramp te voorkomen…Mijn heupgewrichten zijn heel los en bij sommige yogahoudingen verandert mijn baarmoederhals blijkbaar van vorm, waardoor de beker begint te lekken. Je bent dus gewaarschuwd. Maar ik moet zeggen dat ik nog steeds onvoorwaardelijk van de Diva Cup hou.” Veelzeggende plop? Dat klonk niet goed.

25 oktober, dag 239

Mijn eigen slabbetje meenemen naar de tandarts

“Buim, Dr. Daniel, 416-921…” stond er vandaag op het schermpje van de telefoon op mijn werk. Het was mijn tandarts. Maar daar was ik net geweest. Waarvoor belden ze? Ze wisten precies hoe ik ervoor stond wat betreft gaatjes en tandsteen. Had ik misschien mijn tot slabbetje gebombardeerde zakdoek daar achtergelaten? Waren ze boos omdat ik de fluoridebehandeling en de tandenborstel had geweigerd? Of was dit net zoiets als een slechtnieuwstelefoontje van de dokter? Had ik tandkanker? Bestaat er zoiets als tandkanker?

Ik liet de voicemail antwoorden.

Toen het rode lampje begon te knipperen om me te vertellen dat er een bericht voor me was, toetste ik de code in om het af te luisteren.

“Hallo, hoi,” zei een gedempte stem. “Eh, dit is de receptioniste van Daniel Buim. Ik, eh…hoorde gisteren je gesprek, je weet wel, gisteren, met de mondhygiëniste, na je afspraak, toen je wegging.”

Ze sprak echt in hapklare brokjes.

“Ik geloof dat jullie het hadden over zo’n ding, ik geloof dat het de Diva Cup heette. Ik wilde alleen even weten, als je het niet erg vindt, of ik je er wat over mag vragen?”

Ik grinnikte en belde haar meteen terug. Uiteindelijk wilde ze alleen maar globaal weten hoe het werkte en waar ze er een kon kopen. We waren net twee fluisterende pubermeisjes. Misschien was het alleen maar de opluchting dat ze niet belde om me te vertellen dat ik tandkanker had, maar het gaf me een kick om te weten dat ik er misschien wel voor had gezorgd dat er weer een paar honderd gebleekte katoenen watten minder in het riool terechtkwamen.

28 oktober, dag 242

Milieuvriendelijke bordspellen spelen

‘Mansarde’ betekent ‘zolderkamertje’. Ik zal nooit meer vergeten wat een mansarde is. Niet na vandaag.

Ik heb een onlinespel ontdekt dat Free Rice heet. Voor taalliefhebbers als ik, is het een verslavend spel, nog veel erger dan Scrabble – je krijg een woord met vier mogelijke betekenissen eronder en iedere keer als je de juiste betekenis hebt aangeklikt, worden er via de VN tien rijstkorrels gedoneerd om de wereldhonger te bestrijden. Ik behaalde een topscore van veertig; wat betekent dat ik meer dan duizend korrels heb gegeven, maar als ik had geweten wat een mansarde was, had ik waarschijnlijk een score van eenenveertig gehaald. Ik vraag me af of er ooit iemand in een zelfvoorzienende mansarde heeft gewoond.

31 oktober, dag 245

Een minimaal⁄hergebruikt Halloween-kostuum dragen

Meghans familie, de Telpners, hecht veel waarde aan mooie kleding. Meghan heeft eerst op Ryerston University de mode-opleiding gevolgd en ze won de gouden medaille van haar studierichting omdat ze de hoogste cijfers had gehaald. Ze kan zelf kleding en sieraden maken. Haar vader Ron heeft meer dan honderd paar designschoenen en een diamant in een van zijn tanden (de rechterbovensnijtand, geloof ik). Haar moeder Patsy en haar broer Michael houden zich minder bezig met mode, maar ze zijn dol op verkleedpartijtjes. Dus met Halloween weet de hele buurt dat ze bij hun deur langs moeten gaan, omdat ze niet alleen veel snoep uitdelen, maar zich ook helemaal te buiten gaan aan versieringen, muziek en natuurlijk de kostuums.

Toen ik dit jaar hun huis naderde, schudde ik mijn hoofd van niet-verbaasde verbazing. Ze hadden gekozen voor een soort retro-Polynesisch dierentuinthema. De voortuin was afgezet met een heleboel gele tape en het gazon lag bezaaid met menselijke lichaamsdelen van plastic. Plotseling hoorde ik een luid gegrom en toen ik me omdraaide zag ik vanachter een boom een reusachtige mensaap tevoorschijn komen, die zich op de borst sloeg en stampend op me afkwam. Ik wist dat het Michael was. Vervolgens kwamen Meghan en haar zus het huis uit in psychedelische disco-mini-jurkjes, compleet met witte, kniehoge laarzen met plateauzolen en enorme zonnebrillen. En bij de stoep stonden haar vader en moeder in safarikleding bij de snoeptafel en een zelfgemaakte tiki-bar.

Natuurlijk liep ik naar de bar.

“Zeg het maar?” brulde Ron, nadat hij een van de ouders een dubbele iets met ijs had ingeschonken. Had hij een vergunning om drank te schenken? Het was ontegenzeglijk alcohol en de ouders liepen over van dankbaarheid.

“Ik weet niet,” zei ik. “Ik heb het gevoel dat ik een kostuum aan zou moeten trekken voordat ik recht heb op een drankje.”

Ik voelde me totaal niet op mijn gemak met mijn spijkerbroek, tricotvestje en sportschoenen. Als groene verandering had ik beloofd vandaag alleen een kostuum te dragen dat was gemaakt van gebruikt of gerecycled materiaal, maar ik had het te druk gehad – of was te lui geweest – om iets in elkaar te zetten en had besloten dat als ik echt iets nodig had, ik gewoon wat bladeren in mijn haar zou steken, wat schors op mijn borst zou plakken en zou zeggen dat ik een boomknuffelaar was.

Maar dat zou niet genoeg zijn en het paste ook niet bij het bloederige safarithema (of eigenlijk bloederige safari-discothema) van die avond. Ik wendde me tot Meghans moeder, Patsy, en vroeg of ze nog een kostuum of een masker of wat dan ook overhad.

“Hmm,” zei ze, terwijl ze het huis in liep en iets oppikte van het tafeltje in de gang dat door bepaalde kannibalen misschien zou worden omschreven als een armband – een plastic hand met onderarm die eruitzag alsof hij bij de elleboog was afgebeten en die je aan je pols kon haken zodat het leek alsof de drager de dader was. Ze reikte hem me aan, met het afgekloven uiteinde naar me toe, en zei dat ik hem vast wel kon gebruiken bij het snoep uitdelen.

Ik deed wat ze zei, maar al snel realiseerde ik me hoe sullig ik eruitzag. Alle kinderen die naar het huis kwamen, hadden uiteraard veel meer belangstelling voor de razende gorilla en de psychedelische discomeisjes, de ouders waren meer geïnteresseerd in de gratis drank en zelfs met een zak gratis snoep kon ik niemand overhalen bij me te komen. Achteraf denk ik dat ik de indruk moet hebben gewekt dat ik een hippe vogel was die zichzelf te stoer vond voor Halloween en per ongeluk in het noordelijke deel van Toronto was beland na een zware aanval van verveling…en een tussenstop bij Hannibal Lecter.

Het zou vanavond geen zin hebben om uit te leggen dat ik geen kostuum aanhad vanwege het milieu. Ik besefte dat actief milieubewust leven – oftewel, een kostuum aan elkaar naaien van oude kleren en biologisch snoep uitdelen – nog te rechtvaardigen is, maar dat passief groen zijn en helemaal niets doen gewoon flauw was.

Ik graaide in de zak snoep naar iets lekkers, iets zoets en plakkerigs waarmee ik mijn schaamte weg zou kunnen kauwen, iets met veel suiker om me een beetje op te peppen – zelfs de holistische voedingsdeskundige Meghan zat tenslotte te genieten van een KitKat – maar alles was apart verpakt in plastic of folie of gemaakt van chocolade die niet Fair Trade was.

Karma gaf me er flink van langs.

  1. Geen geeltjes meer
  2. Filters van de droger regelmatig schoonmaken
  3. Geen kruimeldief meer
  4. Condooms met aloë gebruiken
  5. Geen tandenstokers meer
  6. Grote, stevige golfparaplu’s gebruiken en uitlenen
  7. Anderen vragen groene dingen te doen die ik niet kan doen
  8. Mijn zenuwinzinking bestrijden met thee en meditatie in plaats van medicijnen
  9. Dagelijks een stiltemoment inlassen
  10. Oude sokken gebruiken als poetsdoeken
  11. Overstappen op natuurlijke tapijtreiniger
  12. De ventilator in mijn badkamer uit laten
  13. Digitaal afval goed verwerken
  14. Back-ups maken met herbruikbare USB-sticks in plaats van cd’s
  15. Liefdadigheidsinstellingen steunen zonder polsbandjes of lintjes te dragen
  16. Oude diskettes gebruiken als onderzetters
  17. Me aan de maximumsnelheid houden
  18. Rechtstreeks uit de fles drinken
  19. Vruchten en groenten niet wassen (tenzij ze heel erg vies zijn)
  20. Mijn eigen sjaals en wanten breien
  21. Geen nieuwe haaraccessoires
  22. Zilver poetsen met zuiveringszout
  23. Gelezen tijdschriften aan de dokterspraktijk doneren
  24. Gebruikte meubels kopen en herbekleden
  25. Leren naaien en kleren verstellen
  26. Mijn plastic kerstboom opnieuw gebruiken
  27. Alleen groene cadeaus vragen
  28. Mijn adresboek digitaal bijhouden
  29. Kokosolie gebruiken om mijn schoenen te poetsen
  30. Zelf bouillon maken

8 november, dag 253

Mijn zenuwinzinking bestrijden met thee en meditatie in plaats van medicijnen

De enige manier die ik kan bedenken om het zenuwslopende avontuur van de afgelopen achtenveertig uur te beschrijven, is met behulp van een tijdlijn. Dus daar gaat-ie:

Dinsdag, 10 uur: Mijn moeder, die altijd obsessief de advertenties voor koophuizen in de buurt napluist, vertelt me dat er vlak om de hoek een half vrijstaand, compleet gerenoveerd huis met drie verdiepingen en een tuin te koop staat voor een belachelijk lage prijs omdat het geen parkeerruimte heeft. Ik zeg haar dat ik geen huis kan betalen en ze zegt dat ik er in ieder geval even langs moet gaan tijdens de kijkdagen. Omdat ik thuis werk en omdat ik altijd zwicht voor matriarchale druk, ondanks mijn voortdurende pogingen tot verzet, ga ik even kijken als ik mijn pot amandelpasta heb bijgevuld bij de natuurwinkel verderop in de straat. En ik ben op slag verliefd; ik móét dit huis hebben.

12 uur: Inmiddels is er contact geweest met de makelaar, zijn er een heleboel paniekerige telefoontjes, SMS-jes en e-mails uitgewisseld en is er een bod uitgebracht.

16 uur: Ik fax het bod, de tegenboden en tegen-tegenboden naar de huidige eigenaren en praat ondertussen over de telefoon met mijn makelaar en met de bank (dat wil zeggen de Papa en Mama Bank) om over de bedragen te onderhandelen. Alle pogingen om me te concentreren op mijn werk zijn zinloos.

18.30 uur: Belangrijker dan het kopen van een huis is op dit moment het feit dat ik over minder dan een uur een afspraakje heb met een jongen achter wie ik al twee maanden op uiterst strategische wijze aan zit en van wie ik zeker weet dat hij mijn zielsverwant is. Hij is filmrecensent bij een andere lokale krant en hij is weliswaar gescheiden en heeft twee kinderen, maar hij is ook onvoorstelbaar knap—echt waar, ik geloof dat de weg naar wereldvrede in de kuiltjes van zijn wangen ligt – en slim en grappig. En als klap op de vuurpijl heeft hij een onberispelijke smaak op het gebied van de populaire cultuur, met precies de juiste mate van sarcasme en zelfspot. We zijn van plan om onze strakke spijkerbroeken aan te trekken, op zijn splinternieuwe bank te gaan zitten en te genieten van een televisiefilm, ijs en andere bankgerelateerde activiteiten. Het probleem is dat ik misschien een huis moet kopen voordat ik lokaal geproduceerd, biologisch roomijs kan kopen, en dat kan betekenen dat ik te laat kom en opgefokt en uitgehongerd en duizelig ben en zeer waarschijnlijk transpireer uit diverse delen van mijn lichaam als ik eindelijk bij hem aanbel.

20.30 uur: Ik ben verdomme huiseigenaar!

20:31 uur: Mijn makelaar en ik drinken twee glazen stevige wijn.

21:05 uur: Ik sta bij het appartement van mijn schatje, zonder roomijs maar met een sixpack lokaal gebrouwen bier – dat was het enige wat ik kon vinden tussen het moment dat ik mijn huis kocht en het moment dat ik op de tram stapte. Ik geloof ook dat ik zo meteen over mijn nek ga en de natuurlijke deodorant laat me danig in de steek.

Woensdag, 3:30 uur. Zes uur later kom ik thuis van een van de succesvolste en toch minst bevredigende afspraakjes die ik ooit heb gehad. Het eten en drinken was volmaakt, de conversatie was volmaakt, de locatie was volmaakt en we waren echt verbaasd toen we naar de klok keken en zagen dat het drie uur ‘s-nachts was. Maar er is niets gebeurd. Niemand nam initiatief, het flirten ging niet verder dan een enkele aanraking met een elleboog en het af en toe over elkaar heen buigen om een biertje te pakken. Toen de taxi voorreed, gaf hij me een kusje op mijn wang en liep weer naar boven. Ik was lichtelijk teleurgesteld, maar slaagde erin mezelf in slaap te sussen door me ervan te verzekeren dat mijn leven, in ieder geval op papier, goed was: ik had zojuist een huis gekocht en een afspraakje gehad, en geen van beide was misgelopen.

8:00 uur: Bijna vijf uur later word ik wakker. Ik schiet in een verbleekte spijkerbroek en trek een pillende trui aan, bind mijn haar samen in een paardenstaart en fiets zo snel mogelijk naar de penthousesuite van het SoHo Met Hotel, waar ik meer dan een beetje te laat aankom voor een interview met de Britse tv-kok Nigella Lawson. Ik schud haar koele, tengere hand en probeer niet naar haar legendarische boezem te staren. Dan stel ik vragen over de verschrikking die vliegtuigeten heet, kookboekclichés, gastronomische trends en alles wat ik verder nog in de mij toegewezen twintig minuten kan proppen.

11:30 uur. Weer thuis, maar ik realiseer me dat ik ben vergeten naar de bank te gaan om de cheque op te halen voor de makelaar.

11:40 uur. Ik kom aan bij de bank. Manager is aan het lunchen. Ik moet later terugkomen, dus ik ga weer naar huis.

11:50 uur. Ik schrijf het interview met Nigella uit en begin het in een verhaal te gieten, maar ik moet steeds aan mijn afspraakje van de avond ervoor denken, dus ik stuur mijn schatje snel een nieuwsgierig maar heel luchtig SMS-je om erachter te komen wat zijn gevoelens zijn.

12:00 uur. Ik maak het intro van mijn artikel af en krijg een SMS-je terug waarin staat dat hij een geweldige avond had gehad en dat hij onder de indruk was van het feit dat ik hem zo lang wakker had gehouden ondanks zijn beginnende keelpijn en verkoudheid. Maar hij sloot niet af met iets als ‘laten we dat nog eens doen’, dus de twijfel bleef.

13:00 uur: Ik heb een uur lang naar dezelfde paragraaf op mijn beeldscherm gestaard en alleen maar een komma veranderd. Het artikel moet vanmiddag om twee uur worden ingeleverd. Ik besluit te doen wat iedere verantwoordelijke journalist zou doen – ik log in op Facebook.

13:05 uur. Inbox (1). Ik klik op een mail van de jongen in kwestie. Nu draait hij er minder omheen, en opnieuw is het bitterzoet. Maar vooral bitter. Hij zegt dat hij me leuk vindt en wil zien waar onze vriendschap toe kan leiden, maar dat hij net een scheiding, een kort maar heftig avontuurtje om zijn verdriet te verwerken en een carrièrecrisis achter de rug heeft en nog lang niet toe is aan een nieuwe liefde en zichzelf moet dwingen een tijdje alleen te blijven. Het is de aardigste afwijzing die ik ooit heb gekregen, wat het alleen nog maar erger maakt, en nu kan ik me al helemaal niet meer concentreren op mijn artikel.

15:30 uur. Ik stuur de mailwisseling door naar Ian en smeek hem om emotionele steun.

“Ach, wat jammer,” zegt hij droogjes. “Het lijkt me een heel aardige jongen. Dat zie ik aan zijn mail. Ik bedoel, het is blijkbaar gewoon niet het goede moment.”

“Ja, blijkbaar,” zeg ik zachtjes.

“Hmm…vervelend voor je.”

Hier heb ik niets aan. Ik hang op.

17:25 uur: Drieënhalf uur na de deadline verzamel ik iedere gram mentale kracht die ik in me heb, duw al mijn emoties weg, zie een visioen van mijn baas die me ontslaat, verman me en tik als een razende de rest van het verhaal over Nigella eruit. Dan stuur ik het naar Ben met mijn verontschuldigingen, leun achterover en besef dat de bank bijna dichtgaat.

17:35 uur. Zo snel als ik kan fiets ik terug naar de bank en krijg een scheldkanonnade naar mijn hoofd van een voetganger omdat ik over de stoep fiets. Dat deed ik alleen maar omdat de weg was opengebroken, maar nu voel ik me toch een slechte fietser. Kom uiteindelijk aan bij de bank, die dicht is.

17:45 uur. Weer thuis en moet over tien minuten bij het Canadese Operagezelschap zijn voor een ander artikel, deze keer over een groep mannen uit Toronto die kaal zijn of ‘bereid zijn om kaal te worden’—ze auditeren als figuranten voor een nieuwe productie van Uit een dodenhuis van Leos Janacek, waarvoor om de een of andere duistere reden een heleboel kale kerels nodig zijn en waarover om een andere duistere reden een hoofdartikel moet verschijnen in de Post. Ik moet ze interviewen. Gelukkig heb ik geen deadline, maar op mijn fiets haal ik het nooit op tijd. Dus ik ga weer aan de computer zitten, ga naar de website van Zipcar en reserveer een Honda Civic op het parkeerterrein voor mijn gebouw, ren naar beneden, spring in de auto en rijd plankgas naar de oostkant van de stad.

18:10 uur. Ik ben te laat maar de publiciteitsagent is vergevingsgezind, zoals het publiciteitsagenten betaamt. Ik neem het ene interview na het andere af en de onderwerpen lopen uiteen van het stigma van kaalheid tot de toekomst van de Canadese opera, en omdat alle figuranten heel graag in de krant willen, kan ik pas een paar uur later weer weg.

20:30 uur: Als ik thuiskom, herinner ik me dat de makelaar ieder moment kan aanbellen om te praten over de verkoop van mijn appartement en begin ik als een gek rond te rennen om de boel zo goed mogelijk op te ruimen.

20:45 uur: Ik realiseer me dat ik vandaag niets heb gegeten dat op voedsel lijkt, dus ik doe een snee oud brood in de rooster, smeer er wat biologische knoflookboter op en prop hem naar binnen net op het moment dat de makelaar beneden aanbelt.

20:50 uur: We hebben het ongeveer een uur lang over haar marktanalyse en de verkoopprocedure. Vervolgens loop ik achter haar aan terwijl zij alle dingen aanwijst die ‘moeten verdwijnen’ voordat dit weekend de kijkers komen. Bij die dingen horen ook mijn compostbak, mijn kat en mijn fiets – misschien wel mijn waardevolste objecten op dit moment in mijn leven. Dan vraagt ze me om een lijstje te maken van alles wat ik moet schoonmaken, zoals het trappenhuis, en alles wat ik morgen bij IKEA moet halen (ga ik morgen naar IKEA?) om de boel een beetje ‘op te fleuren’. Ze noemt onder andere kussens in één kleur, sierbloemen en⁄of -appels en ‘die kleine, witte, gebogen vaasjes en misschien een of twee boekensteunen, bijvoorbeeld die in de vorm van de Eiffeltoren’.

23:15 uur: Als ze weg is en ik mijn mail heb gecheckt en alles wat met werk te maken heeft heb afgehandeld, is het kwart over elf. Ik heb geen idee wat mijn groene verandering van morgen zal zijn, er staat niets op De lijst waar ik wat aan heb en nu moet ik mijn appartement verkopen en in een huis gaan wonen, en ondertussen moet ik proberen mijn baan te behouden en niet stilstaan bij het feit dat er niemand in mijn leven is die me kan steunen als ik het niet meer aankan. Waarom moet ik in godsnaam in een huis met drie verdiepingen trekken als er niemand is met wie ik het kan delen? Wat is het nut van deze hele toestand – het composteren, het uitzetten van de koelkast, het kringloop-wc-papier – als ik het allemaal in mijn eentje doe? Hoe meer mijn hart ineen schrompelde, hoe minder de buitenwereld ertoe deed; op dit moment kon de planeet doodvallen.

En…dat was het sein voor de zenuwinzinking.

Ik huilde en huilde en huilde. Het huilen ging over in trillen, een loopneus en gesnotter, en eindigde in hyperventilatie. Toen de stuiptrekkingen op volle sterkte waren, besefte ik dat ik mezelf tot bedaren moest brengen. Onmiddellijk gingen mijn gedachten naar de zak vol Advil, paracetamol en andere medicijnen onder de wastafel. Daar zaten ook een paar verlopen Ativans in, een kalmeringsmiddel dat ik gebruikte toen ik nog vliegangst had.

Ze hielpen tegen het trillen, maar het probleem was dat ze mijn malende gedachten niet tot stilstand konden brengen. Mijn hartslag vertraagde en mijn spieren ontspanden, maar ondertussen raasden de paniekgedachten rond door een nutteloos zenuwstelsel.

Veel andere mogelijkheden waren er echter niet, dus ik stond op van de bank om naar boven te gaan. Maar op dat moment trad mijn nieuwe groene mechanisme in werking. Ik bedacht dat er wel een andere oplossing was: ik kon het doorstaan. Ik kon ademen met mijn maag, zoals mijn yogaleraar altijd zei, ontspannende kamillethee drinken en denken aan alle dingen die ik wél had, zoals mijn gezondheid, mijn familie, mijn vrienden en mijn baan. En dat was nog niet alles: ik kon twee vliegen in één klap slaan en dit moment beschouwen als een nieuwe verandering – ik kon mijn zenuwinzinking groen maken.

Ik logde snel in op mijn blog en tikte een kort stukje waarin ik uitlegde dat ik’plotseling aan het buffet van het leven stond met een hele berg eten op mijn bord en dat helaas het lekkere deel verscholen lag onder een stapel ingelegde bieten’. Een slechte metafoor, maar waar het om ging was dat ik mijn paniekaanval op een natuurlijke manier zou overwinnen in plaats van met reguliere medicijnen.

Net toen ik de Wikipedia-pagina over lorazepam had opgezocht om de link in mijn stukje op te nemen, belde Meghan.

“Hoe was je dag?” vroeg ze opgewekt.

“Eh, nou…” mompelde ik, waarna ik weer begon te snotteren. Blijkbaar vroeg dit om emmers vol thee en een marathon-yogasessie.

Maar in tegenstelling tot Ian is Meghan zeer behulpzaam als het om groot verdriet gaat en ze leeft mee als geen ander. Binnen tien minuten stond ze voor mijn deur met omhelzingen en een pot zelfgemaakte linzensoep. Ze troostte me en bood aan het blogstukje voor de volgende dag te schrijven. Ik zei dat dat niet hoefde, maar toen ze thuis was tikte ze, voor het geval dat, toch een noodstukje over het belang van gedwongen stiltemomenten waarin je de stereo, computer en mobiele telefoon uitzet. Ondertussen warmde ik de soep op. Ik at hem bij de thee en voelde me veel beter.

Maar dat weerhield me er niet van om mijn bodywarmer aan te trekken, naar de supermarkt te lopen en een familiezak Cheetos en een pakje sigaretten te kopen, weer thuisgekomen een fles rode wijn open te maken, weer te gaan zitten en mij door de zak, de fles en het halve pakje heen te werken, waarna ik om ongeveer twee uur ‘s-nachts in mijn joggingbroek en roze flanellen pyjamajasje in een diepe slaap viel, zonder dat ik me ook maar een beetje druk maakte over het feit dat ik minstens zeven groene regels had geschonden.

15 november, dag 260

Liefdadigheidsinstellingen steunen zonder polsbandjes of lintjes te dragen

Of het nu een passief-agressieve strafwas voor mijn zes weken vakantie of omdat hij dacht dat ik niet genoeg had aan één project met bijbehorende blog weet ik niet, maar in ieder geval gaf mijn chef me opdracht voor een artikel over een nieuw boek met de titel Een betere wereld, waarvoor ik de auteur moest interviewen en zijn programma moest volgen. Dat programma hield in dat ik 21 dagen lang niet mocht klagen, zeuren, roddelen of kritiek leveren op wie of wat dan ook, en natuurlijk moest ik mijn ervaringen vastleggen op The Ampersand, de nieuwe kunst & lifestyle-blog van de National Post.

Twee blogs. Twee missies. En dan niet klagen? Vergeet het maar.

Maar het deel van dat hele klaagvrije concept waar ik nog het meest moeite mee had, was het feit dat er een rubberen polsbandje bij hoorde, dat sterk deed denken aan de gele armbandjes die Lance Armstrong verspreidde om prostaatkanker onder de aandacht te brengen. Een accessoire dragen om duidelijk te maken dat kanker een rotziekte is en dat we er misschien iets aan moeten doen is één ding, maar een polsbandje waarmee je niets anders zegt dan: ‘Ik heb een hekel aan geklaag…niet dat ik daarover klaag’ is iets anders. Maar het voordeel is dat het paarse polsbandje ook kan worden gebruikt voor zelfkastijding, net als een elastiekje dat je tegen iemands pols kunt laten schieten als hij vloekt of op zijn nagels bijt – dat was daadwerkelijk een suggestie op zijn website. Hoe dan ook, tot nu toe zijn er 5.405.203 van deze armbandjes naar acht landen over de hele wereld verzonden.

Voordat de 21-daagse missie begon, had ik flink geklaagd over deze klaagvrije idiotie – ik bedoel, laten we eerlijk zijn, hoe kan ik in godsnaam een film recenseren als ik geen kritiek mag leveren? – maar uiteindelijk zag ik in dat de auteur in een bepaald opzicht gelijk had: als er iets is wat tot stress, depressie of woede leidt, moet je proberen de situatie te veranderen in plaats van er alleen maar over te zeuren.

Dat bracht me op een idee. Ik besloot dat ik als groene verandering voor vandaag zou weigeren rubberen polsbandjes, lintjes, buttons of speldjes te dragen, ook al was het voor het goede doel. Zo zou ik de zeldzame rubberboom redden, voorkomen dat er kunstmatige kleurstoffen werden gebruikt en de vraag naar transport, productie en alle andere CO²-genererende activiteiten die met dergelijke accessoires gepaard gaan, verlagen.

Maar er was één uitzondering: de nieuwe Habitat-ketting die ik van mijn moeder had gekregen.

Als onderdeel van een verandering die ik in juni had doorgevoerd—mijn belofte om regelmatig vrijwilligerswerk te doen voor milieugroeperingen – besloot ik me te verdiepen in een project met de naam Women Build, georganiseerd door Habitat for Humanity, waarin vrouwen van alle leeftijden de handen ineen slaan om huizen te bouwen voor alleenstaande moeders in nood (uiteraard hebben al die vrouwen tijdens hun goede werk stijlvolle roze hoedjes op). Mijn moeder had ervan gehoord via een buurvrouw, dus ze stelde voor om met mijn zus en mij naar een informatiebijeenkomst te gaan.

Die bijeenkomst werd gehouden in Verity, een chique vrouwenclub in het centrum. Ik kwam aan op mijn fiets en deed het eerste uur niets anders dan wat rondhangen met mijn helm onder mijn arm en vele glazen lauwwarme chardonnay uit Ontario achteroverslaan – Ontario en chardonnay zijn twee aanduidingen die ik normaal gesproken tegen iedere prijs vermijd als het om wijn gaat, maar die ik de laatste tijd steeds vaker in mijn vocabulaire moest toelaten vanwege mijn belofte alleen lokale wijn te drinken. Net toen de derde schaal garnalentempura voorbijkwam en mijn speekselklieren begonnen te druppelen van frustratie omdat ik om alleen maar ethisch verantwoorde vis mocht eten, kwam eindelijk onze gastvrouw tevoorschijn om ons naar de vergaderzaal te begeleiden waar de presentatie zou plaatsvinden.

Deze was zeer zakelijk en routinematig, maar tegen het einde verscheen een vrouw genaamd Princess Water die in haar eentje het tranentrekkersgenre een geheel nieuwe dimensie gaf.

Eind jaren tachtig waren zij en haar man Prince het door oorlog verscheurde Liberië ontvlucht en waren ze naar Toronto gekomen, waar hij al snel te horen kreeg dat hij een zeldzame keelontsteking had. Hij stierfin 2002 en liet haar achter met acht jonge kinderen. Ondertussen had ze gehoord dat haar broer in Afrika was vermoord en dat het huis van de familie was platgebrand.

Nadat ze een aanvraag had ingediend voor een gesubsidieerde woning moest Princess zeven jaar wachten voordat ze een aftandse woning vol kakkerlakken kreeg aangeboden in Scarborough, in het uiterste oosten van Toronto, in een van de gewelddadigste buurten van de stad, waar regelmatig met pistolen werd gezwaaid. Ze vroeg de huisvestingscommissie iets te doen aan de kakkerlakken. Uiteindelijk kwam de ongediertebestrijding langs, maar al snel daarna kreeg haar jongste kind astma. De verwarming deed het ook niet, dus moest het gezin om de strenge winter door te komen binnenshuis dikke lagen jassen, mutsen en wanten dragen. De busrit van en naar haar werk voerde over een betonnen brug en iedere keer dat ze daarlangs kwam vroeg ze zich af of ze niet moest uitstappen om van de brug af te springen.

Toen een vriendin zag hoe erg Princess eraan toe was, vertelde ze haar over Habitat for Humanity. Ze twijfelde of ze ervoor in aanmerking kwam, maar vulde toch een aanvraagformulier in. Tot haar verbazing werd ze geselecteerd en nu, na ongeveer vijfhonderd uur timmeren, boren en stuccen met het Habitat-team – en andere hulp van de organisatie, waaronder lessen in geldbeheer, verzekeringen, hypotheken en wettelijke plichten – heeft de alleenstaande moeder van acht kinderen een eigen huis.

Als klap op de vuurpijl was het ook nog een van de eerste Energy Star-huizen die in de buurt waren gebouwd, wat betekent dat het dertig tot veertig procent minder energie verbruikte dan de meeste andere eengezinshuizen die waren gebouwd volgens de minimale bouweisen van Ontario.

Toen Princess klaar was met spreken en van het podium liep, keek ik naar mijn moeder. Ze veegde een traan uit haar ooghoek. Ik keek naar mijn zus die fluisterde: “Ze weten zichzelf goed te verkopen.”

Ik rolde met mijn ogen en deed mee met het applaus. Op weg naar buiten schreef ik me in voor het volgende Women Build-project en gaf mijn e-mailadres. Ik dacht dat als ik zelf een compostbak kon maken, een huis niet zo moeilijk moest zijn – ik had zelfs mijn eigen niet-pistool en goede contacten bij de houtafdeling van de doe-het-zelf-zaak. Ook mijn zus schreef zich in en mijn moeder deed wat zo veel vrouwen doen als ze zeer emotioneel zijn: geld uitgeven. De organisatoren verkochten zilveren en gouden kettingen met kleine sleuteltjes eraan; de helft van de opbrengst was voor Habitat. Ze kocht er een voor Emma en mij als voortijdig kerstgeschenk en hoewel ik niet wist waar het goud was gedolven en of dat op ethisch verantwoorde wijze was gebeurd, betekende het liefdadige aspect van de ketting naar mijn mening dat ik in feite mijn regel over milieuvriendelijke en⁄of Fair Trade-sieraden niet overtrad.

“En, ga jij je ook opgeven om te helpen bouwen?” vroeg ik aan mijn moeder, nadat ik haar had bedankt voor de ketting.

“O, nee,” zei ze. “Ik ben beter met mijn portemonnee dan met een hamer.”

16 november, dag 261

Oude diskettes gebruiken als onderzetters

Een van mijn beste ideeën voor hergebruik: onderzetters maken van oude diskettes. Instructie: zet je drankje op een diskette. Klaar.

Hoe afschuwelijk ik de term ‘ecochic’ ook vind, dit heeft er wel erg veel van weg.

Had ik er vanmiddag maar een paar meegenomen naar mijn interview met chefkok Jamie Oliver, want hij stond erop drie drankjes te bestellen voordat we begonnen – een voor zichzelf, een voor mij en een voor de fotograaf.

Zijn drankje, een sidecar-cocktail, was gegarneerd met een grote zure fruitgum. Nadat hij een hap had genomen bood hij aan de rest met mij te delen.

Jamie Oliver. Die mij een deel van zijn fruitgum aanbiedt. Ik wist dat het snoep vol moest zitten met E-nummers, geraffineerde suiker en alles wat niet paste bij mijn voedselrestricties, en ik wist dat ik de laatste tijd al een flink aantal groene regels had overtreden, maar als ik deze gelegenheid om speeksel uit te wisselen met de meest sexy tv-kok van Groot-Brittannië (misschien op Nigella Lawson na) voorbij zou laten gaan, wist ik dat ik er de rest van mijn leven spijt van zou hebben.

“Dank je!” riep ik terwijl ik het hele ding in één keer in mijn mond propte – en me op hetzelfde moment realiseerde dat ik misschien beter eerst mijn vraag had kunnen stellen.

18 november, dag 263

Rechtstreeks uit de fles drinken

Mijn hippieachtige levensstijl, het resultaat van alle veranderingen die ik tot nu toe heb doorgevoerd, gaat me over het algemeen eigenlijk verrassend gemakkelijk af. Kleren van de kringloopwinkel? Geen probleem. Voedsel met bestanddelen als amarantmeel en quinoa? Heerlijk. Maar de snob in mij is nog niet helemaal dood en daardoor zijn er ogenschijnlijk onbeduidende veranderingen die ik zo moeilijk vind.

De verandering van vandaag is daar een van. Wijn drinken uit de fles roept onmiddellijk herinneringen op aan de feestjes in mijn schooltijd waarop we ons in de woonkamer van de ouders die op dat moment toevallig weg waren bezatten aan goedkope witte wijn. Het doet me denken aan de tijd waarin ik dronk met als enig doel dronken te worden, waarin salontafels dienstdeden als dansvloer, waarin een glas een overbodig tussenstation leek en waarin ik beneveld kon raken zonder dat ik dat woord kende.

Nu kies ik voor deze methode omdat ik dan geen glas hoef te gebruiken en ook geen water en afwasmiddel om dat glas naderhand af te wassen, maar het voelt gewoon niet fijn als ik weet dat er in mijn kast schitterende kristallen glazen geduldig staan te wachten om kennis te maken met een goede baco noir, terwijl ik het spul zomaar uit de fles drink en op de rand vettige sporen van het avondeten achterlaat.

Gelukkig heb ik een manier gevonden om deze weinig verfijnde restrictie af en toe te ontduiken: uit eten gaan. Voor de kleinere veranderingen die gerelateerd zijn aan eten en drinken, geldt het voorbehoud dat ik vrijstelling heb als ik in een restaurant eet. Ik zal op de wijnkaart bijvoorbeeld altijd zoeken naar lokale wijn, maar als die er niet is, betekent dat niet dat ik geen wijn mag drinken. Het betekent alleen dat ik de Californische variant zal verkiezen boven de Chileense. En als het vlees niet afkomstig is van een duurzame boerderij, neem ik de pasta – en als daar kaas in zit die niet biologisch is, eet ik het toch op. Natuurlijk probeer ik met mijn vrienden in veganistische of vegetarische restaurants te eten en probeer ik zo vaak mogelijk thuis te koken, maar het lukt niet altijd. Vanavond, bijvoorbeeld, hadden Ian en Dimitris, ook een goede vriend van me, rammelende magen nadat we naar de film waren geweest. De jongens wilden sushi. Recht tegenover de bioscoop was een sushirestaurant, dus ik ging met ze mee in de hoop dat ze vegetarische varianten hadden.

Ik bestelde sushi met zoete aardappelen en avocado, al wist ik heel goed dat avocado’s in november niet uit de omgeving van Toronto kunnen komen, en ik nam er een nog minder lokaal biertje bij Asahi, uit Japan.

Ik zuchtte van schuldgevoel en teleurstelling en bood Ian en Dimitris mijn verontschuldigingen aan omdat ik officieel twee van mijn regels schond.

“Maak je niet druk, we vertellen het aan niemand,” zei Dimitris. Helaas is dat inmiddels een bekend refrein onder mijn vrienden, dat wordt opgedreund om me gerust te stellen als ik in een situatie verkeer waarin ik een belofte moet breken.

Toen vroeg Ian me of ik me schuldiger voelde over het feit dat ik niet eerlijk was tegen mijn lezers of over de daadwerkelijke CO²-uitstoot die het consumeren van avocado en een importbiertje met zich meebracht.

Na even te hebben nagedacht, antwoordde ik dat het vooral met het eerste te maken had: al mijn duizenden lezers, vrienden en familieleden dachten dat ik een volmaakt groen leven leidde en dat ik iedere verandering trouw naleefde, zodat ik de wereld kon laten zien dat deze levensstijl heel goed vol te houden was. En hoewel ik inmiddels echt een hekel had gekregen aan bepaalde niet-groene dingen, zoals plastic tasjes, wegwerpkoffiebekers en oververpakte, individuele porties voedsel, had ik nog geen vijandelijke gevoelens ontwikkeld jegens tropische vruchten en warme baden.

Soms wordt me al gevraagd wat ik ga doen als het jaar voorbij is—welke veranderingen ik volhoud en welke ik laat vallen – en hoewel ik die vraag nog niet echt kan beantwoorden voordat het zover is, weet ik diep vanbinnen dat ik lekker eten niet zal weigeren alleen maar omdat het met een vliegtuig naar me toe is gekomen.

“Voel je je een hypocriet als je de fout in gaat?” vroeg Ian, recht voor zijn raap als altijd – Dimitri moest proesten met een hap sashimi in zijn mond.

“Eh,” zei ik, want ik had deze vraag niet verwacht. Ik wist het niet zo goed. Voelde ik me een hypocriet? Was ik een hypocriet?

20 november, dag 265

Mijn eigen sjaals en wanten breien

Eén recht, één averecht, één recht, één averecht…Dat is het patroon dat ik volg voor mijn nieuwe wintersjaal van ongebleekte, onverpakte wol, gekocht bij een breiwinkel in de straat. Lokaler en duurzamer kan het niet, tenzij ik misschien de uitgevallen haren van mijn kat zou verzamelen, de huidschilfers eruit zou kammen, het haar tot een draad zou spinnen en daarmee zou gaan breien, maar dat bewaar ik liever voor mijn jaren als gestoord kattenvrouwtje.

Het mooie van breien is dat het therapeutisch is en heel gemakkelijk om te doen, als je eenmaal bezig bent. De sleutel, zo heeft mijn moeder me geleerd, is dat je de spanning constant moet houden zodat de draad niet de ene steek strak staat en de volgende slap hangt.

Maar dat is geen probleem, in ieder geval niet vandaag, want elke steek die ik zet wind ik zo strak om de naald dat het lijkt of ik het stomme ding probeer te wurgen. Zie je, ik heb een beetje last van opgekropte frustratie omdat ik plotseling besefte dat mijn lang verwachte laatste honderd dagen tot het einde van deze groene missie pas over vierentwintig uur ingaan, omdat ik natuurlijk weer de pech heb dat dit een schrikkeljaar is.

Tenzij mijn kalender, mijn weekagenda, mijn computer en de miljoenen Google-hits die ik vond het mis hadden, moet ik 366 veranderingen bedenken in plaats van 365. Ja, het is er maar één op een paar honderd en ik zou me er niet zo druk over moeten maken, maar dat doe ik toch. Het is net alsof Moeder Natuur en de gregoriaanse kalender tegen me samenspannen. En dat na alles wat ik voor ze heb gedaan! Althans, voor een van hen. Misschien moet ik als mijn volgende groene verandering overstappen op de maankalender.

24 november, dag 269

Gebruikte meubels kopen en herbekleden

Ik sta met mijn ouders in een pakhuis in een buitenwijk naar een eindeloze rij lelijke gordijnen te staren. Ze zijn gemaakt van gaas en lijken op uitvergrote versies van de stukjes huid die je afpelt na een week zonnen.

Vreemd genoeg heb ik het gevoel dat ik ze al eens heb gezien.

Eigenlijk is dat niet zo vreemd; waarschijnlijk heb ik ze inderdaad al eens gezien, of iets wat erop lijkt, in de driesterrenhotels waar ik op mijn reizen heb geslapen; het zijn typische hotelgordijnen. Om precies te zijn, zijn het de dunne gordijnen die tussen het raam en de meestal donkerdere, zwaardere gordijnen hangen.

Maar er is meer. Er is een hele vleugel gewijd aan ouderwetse bureaus van teak- en eikenhout, in een achterkamertje staan bedframes en matrassen, en de grootste zaal staat vol banken, leunstoelen en ottomanes met dikke kussens en vervaalde bloemendessins van het soort dat pijn doet aan je ogen.

Mijn ouders hebben me hiernaartoe gebracht – mijn moeder komt alle eer toe voor het vinden van deze winkel – omdat ik alleen maar gebruikte meubels wil kopen voor mijn nieuwe huis, en deze stoffige hotelmeubels zijn ideaal om opnieuw te bekleden. De stoelen kosten slechts $40, de gordijnen ongeveer $12. Er was niet veel te vinden dat duurder was dan $50. Het enige wat ik nodig had was een paar meter stof, een goede stoffeerder en misschien een week of twee geduld, en dan had ik een paar nieuwe – en toch helemaal niet nieuwe – luie stoelen.

Later, toen ik thuiskwam, pakte ik de Gouden Gids om een stoffeerder te zoeken. Ik had geen idee welk bedrijf ik moest hebben, dus ik deed wat de meeste mensen in deze situatie doen en belde het eerste nummer in de lijst: Akram Upholstery Ltd.

Akram, die de voornaam Mohammad droeg, was een grappige man van eind vijftig die al jarenlang stoffeerder was en zijn standplaats had in een bouwvallig houten huis in de sombere Dufferin Street.

Zodra hij de telefoon beantwoordde wist ik dat hij een rare kerel was.

“Van-è-ssa, Van-è-ssa…” zei hij, na de ongeveer dertig seconden waarin ik mijn stoelen had beschreven en een prijsopgave had gevraagd. “Weet je, ik zal een mooi prijsje voor je maken. Weet je waarom ik dat zal doen?”

Nee, zei ik. Ik wist het niet.

“Omdat, Van-è-ssa…omdat je mooi bent.”

O mijn god. Dit kon wel eens heel gênant worden.

“Hoe weet je dat ik mooi ben?” zei ik. “Je hebt me nooit gezien.”

“Ik weet het, ik weet het…door de klank van je stem.”

Toen vroeg Mohammad me om de stoelen nog eens te beschrijven en vertelde hij hoeveel stof ik nodig zou hebben. Daarna vroeg hij wanneer ik ze nodig had en ik antwoordde dat er geen haast bij was, dat ik kon wachten tot na Kerstmis.

“O, Vanessa, dat is geweldig, dat is geweldig,” riep hij uit, “want weet je, ik heb nu een paar andere projecten en ik heb het nu heel druk. Maar voor jou – voor jou zal ik overuren maken.”

“Nee, nee, echt,” zei ik, “maak je geen zorgen. Echt, maak alsjeblieft geen overuren voor mij. Ik heb een bank. Een geweldige bank. Ik heb die stoelen pas in februari nodig, dus neem alle tijd die je wilt.”

“O, je bent heel vriendelijk, heel vriendelijk!” zei Mohammad. “Die stoelen, die stoelen worden heel mooi. Niet zo mooi als jij natuurlijk, maar bijna net zo mooi.”

Nu voelde ik me bijna verplicht om er echt mooi uit te zien – veel mooier nog dan de stof die ik voor deze stoelen kocht. Dat betekende natuurlijk dat ik een paar heel saaie stofstaaltjes moest halen of lipgloss en eyeliner moest opdoen voordat ik naar Mohammad ging.

Toen ik hem bedankte en probeerde een einde te maken aan het gesprek, vroeg hij waarom ik had besloten oude stoelen opnieuw te bekleden in plaats van nieuwe te kopen. Omdat ik niet te veel wilde uitweiden over mijn missie – die riedel had ik inmiddels tot minder dan dertig seconden samengebald, maar hij leidde altijd tot een vragenvuur van twintig minuten – zei ik alleen dat ik milieuvriendelijk wilde zijn.

Hoe kon ik weten dat Mohammad zichzelf beschouwde als een soort van milieuactivist. Dat had hij zelfs op zijn visitekaartjes laten drukken. In groene blokletters stond daarop: HET IS ONZE MISSIE OM UW MEUBELS EEN TWEEDE KANS TE GEVEN EN BOMEN TE SPAREN, met aan de ene kant een foto van een boom en aan de andere een leunstoel. Toen gaf hij me een uitgebreid overzicht van alle opzichten waarin zijn bedrijf milieuvriendelijk was.

Het was eigenlijk heel schattig, maar ik betaalde ook per minuut voor dit gesprek en moest hem afkappen. Ik probeerde een milieuge-relateerde reden te bedenken waarom ik moest ophangen; maar uiteindelijk koos ik voor de noodoplossing.

“O jee, mijn batterij houdt er zo mee op, Mohammad!” zei ik. “Maar je kunt me er alles over vertellen als ik volgende week de stoelen#shy:langskom­:brengen­:oké­:dag!”

29 november, dag 274

Kokosolie gebruiken om mijn schoenen te poetsen

Uit naam van de ironie en de nieuwsgierigheid, voel ik een sterke aandrang om nu mijn eigen laarzen te likken om te zien of ze naar pina colada smaken. Zelfs als dat niet het geval is, weet ik zeker dat ze lekkerder zullen smaken dan de terpentine, ethyleen, glycol, lanoline, Arabische gom, was en nafta (een licht ontvlambaar mengsel van waterkoolstoffen uit petroleum of koolteer) die in commerciële schoensmeer zijn verwerkt.

Een stuk minder smakelijk.