Inleiding

We moeten de aarde respecteren. We moeten verantwoord leven. We moeten onze gloeilampen vervangen, proberen te composteren, lokaal en biologisch voedsel eten en meer fietspaden aanleggen.

Als het om de groene beweging gaat, preekt iedereen, van politici tot muzikanten, over wat we moeten doen, maar niemand zegt wat dat doen dan eigenlijk inhoudt.

Ja, natuurlijk, laten we allemaal gaan composteren – maar kan iemand uitleggen hoe je een bak vol restjes van Chinese afhaalmaaltijden, krantensnippers en wurmen in een open keuken van een appartement van 65 vierkante meter moet plaatsen? Ja, het is belangrijk om lokale en biologische producten te kopen, maar wat doe je als je in de supermarkt alleen kunt kiezen tussen een met pesticiden bespoten gala-appel van een paar kilometer verderop en een biologische granny uit Nieuw Zeeland? Tegenwoordig slaan tijdschriften, websites en talkshows ons zo vaak om de oren met lijstjes met ‘de tien beste manieren om groen te zijn’ dat de meeste mensen ze uit het hoofd zouden kunnen opdreunen, te beginnen met het onvermijdelijke ‘Stap over op spaarlampen’.

Maar hoe zit het met de ziekelijke gloed die ze afgeven? En wat doe je als de helft van de lampen in je huis alleen geschikt is voor halogeen? En wat te denken van al het plastic waar ze in zijn verpakt? Het groene debat stokt vaak bij die lijsten met overbodige adviezen, loze geruststellingen over hoe gemakkelijk, leuk en chic het is om groen te zijn, beschuldigingen aan het adres van bedrijven, regeringen en het publiek over wie verantwoordelijk is voor het redden van de aarde en gesprekken over de vraag of we allemaal verdoemd zijn.

Genoeg. Het is tijd om op te houden met praten en iets te doen—wat dan ook.

Dit realiseerde ik me in februari 2007 en op dat moment besloot ik dat iets doen in mijn geval zou beginnen met een ontslagbrief. Ik wilde niet meer in een kantoor zitten, kantinevoedsel eten en naar mijn computerscherm staren. Ik zou mijn baan als kunstverslaggever bij de National Post opzeggen en naar een exotische bestemming als Cambodja of Sri Lanka verhuizen, waar ik voor een liefdadigheidsinstelling zou gaan werken, bij voorkeur voor een opvangcentrum voor jonge olifantjes of een knuffelbaardere afdeling van het WWF.

Helaas had ik al snel door dat dergelijke organisaties meer behoefte hadden aan een ‘projectleider met ruime ervaring’ dan een ‘verbitterde ex-journalist, ervaring beperkt tot CuteOverload.com’. En hoewel ik zeker wist dat ik na enige tijd een project zou kunnen leiden—ik had tenslotte de eerste twee seizoenen van The Apprentice aandachtig gevolgd – zou het misschien moeilijk worden om anderen daarvan te overtuigen. Dus ik liet de dieren voor wat ze waren.

Daarna richtte ik mijn aandacht op voeding. Misschien kon ik voor een biologische groenteteler gaan werken in het noorden van Ontario. Ik kon zaaien, ploegen en oogsten in ruil voor onderdak en eten. Daarmee zou ik misschien niet de wereld veranderen maar in ieder geval zou ik zo eenvoudig mogelijk leven en alles leren over duurzame landbouw en ethisch verantwoord eten.

Maar om landarbeider te zijn moet je boerenkool van snijbiet kunnen onderscheiden, bereid zijn om ‘s-ochtends je caffè latte te verruilen voor een schop en basiskennis hebben van het bewerken van landbouwgrond – en, tja, gezien het feit dat ik nauwelijks een rozenstruik in leven kan houden op mijn balkon, dacht ik dat ik alleen maar in de weg zou lopen.

Uiteindelijk kreeg ik een praktischer ingeving.

Als ik nou eens géén ontslag zou nemen? Ik was journalist bij een landelijke krant en wat is een krachtiger middel om het belang van het milieu uit te dragen dan de media? Beter nog, de National Post staat bekend als een conservatieve, antigroene krant – in onze redactionele artikelen duiden we milieubeschermers meestal aan als ‘ecofascisten’ of ‘groene gestapo’ en we hebben een columnist die, hoewel hij in het weekend fietst en bij de lunch bakjes van piepschuim mijdt, het tot zijn levensdoel lijkt te hebben gemaakt om te bewijzen dat Al Gore ongelijk heeft. Als ik nou op de een of andere manier mijn bazen kon overhalen mij een column te geven, desnoods alleen wat ruimte op de website van de Post, waarin ik over dit onderwerp kon schrijven, misschien zou ik dan wel iets bereiken. Sterker nog, als alles volgens plan verliep, zou ik misschien helemaal in mijn eentje de ongroenste krant van het land groen kunnen maken. Ik wist niets van de wetenschappelijke achtergrond van klimaatverandering, de technologie achter zonnepanelen of waarom plastic met het nummer 2 in de afvalhiërarchie beter was dan plastic met het nummer 5, maar ik wist wel dat ik van plan was een paar stoffen boodschappentassen te kopen en vaker met het openbaar vervoer te gaan. En toch wist ik niet of ik deze ambities van een salon-milieuactivist kon omzetten in zinvolle journalistiek, of in ieder geval in iets wat mensen echt zouden lezen.

Dat was het moment waarop het spreekwoordelijke spaarlampje boven mijn hoofd begon te branden. Toen ik een keer ‘s-nachts niet kon slapen van CO²-gerelateerd schuldgevoel omdat ik die dag zonder te carpoolen naar mijn werk en weer terug was gereden, dacht ik na over de cynismespiraal en de hoopspiraal, waarover ik net had gelezen in The Better World Handbook: Small Changes That Make a Big Difference. De cynismespiraal werkt ongeveer zo:

  1. Ontdekken dat er een probleem is
  2. Er iets aan willen doen
  3. Niet weten wat je eraan kunt doen
  4. Er niets aan doen
  5. Je verdrietig, machteloos, boos voelen
  6. Besluiten dat er niets aan gedaan kan worden
  7. Je steeds verder afsluiten
  8. Minder over de problemen willen weten (Net zolang herhalen tot apathie volgt )

(Dit is overigens een vrij accurate beschrijving van mij in een notendop van acht punten.)

En dan heb je de hoopspiraal die, om wat voor reden dan ook, uit twee stappen minder bestaat (die optimisten zoeken ook altijd de kortste weg), en ongeveer zo gaat:

  1. Zelf de verantwoordelijkheid nemen om een goed mens te zijn
  2. Een visioen creëren van een betere wereld gebaseerd op jouw waarden
  3. Betrouwbare informatie zoeken over de problemen van de wereld
  4. Praktische mogelijkheden ontdekken om actie te ondernemen
  5. Handelen volgens je eigen waarden
  6. Toegeven dat je niet alles kunt doen

(Niet zolang herhalen tot een betere wereld is ontstaan )

En toen ontstond het idee: als ik een jaar lang iedere dag iets kleins kon doen – kleine veranderingen, zoals de stoffen boodschappentassen, maar misschien ook een paar grote dingen, zoals mijn eetpatroon grondig herzien en mijn neiging tot overconsumptie intomen – dan zou ik zien welke dingen gemakkelijk waren en welke moeilijk, welke ideeën alleen geschikt waren voor alleenstaande vrouwen zoals ik, die met hun kat in de stad wonen, en welke ook van toepassing waren op een gezin met twee kinderen in een buitenwijk, welke veranderingen we allemaal zouden moeten doorvoeren en welke het best kunnen worden overgelaten aan de echte hippies. Het is als dat Chinese spreekwoord: een reis van duizend mijl begint met één enkele stap. Ik zou er 365 zetten.

Maar ik wilde gezelschap. Als de Post niet akkoord ging met een column, had ik een ander kanaal nodig. Mijn ex-collega Kelly hield een theaterblog bij en mijn vriendin Meghan was net begonnen met een voedingsblog – ik kon het woord ‘blog’ niet eens uitspreken zonder het gevoel te hebben dat ik lid was geworden van de Star Trek-fanclub en een kaki bandplooibroek met een hoge taille had gekocht, maar het was echt het ideale medium. Het betekende dat ik iedere dag iets kon doen waar ik dan meteen over kon schrijven. En als ik maar sceptisch genoeg bleef - en er alles aan zou doen om niet prekerig, sentimenteel of zelfgenoegzaam te klinken – zou ik veel lezers kunnen trekken. Hoe meer volgelingen de blog had, hoe belangrijker het was dat ik mij aan mijn belofte hield, zowel vanwege mijn fans als vanwege de critici. Ik kon er immers niet zomaar mee ophouden als iedereen toekeek.

Dat was mijn oprechte, ambitieuze en achteraf gezien belachelijke gedachte toen ik de blog opzette, om reacties vroeg, mijn eerste groene veranderingen bedacht en de hoofdredacteur van de Post mailde over dit Pulitzer Prize-waardige idee.

Er ging een week voorbij.

Hij schreef niet terug.

Geen probleem, dacht ik, waarschijnlijk is hij te druk bezig met belangrijke redactiezaken. Dus een week later, toen alles min of meer klaar was om van start te gaan, schreef ik naar onze managing-editor, die alles wist van internet, maar nog moest leren dat het niet hip was om de term ‘informatiesnelweg’ te gebruiken, en ik stuurde mijn url mee met de vraag of hij er misschien een link van kon maken op de homepage van de Post of kon vertellen wat hij ervan vond.

Deze keer gingen er twee weken voorbij, maar toen schreef hij terug.

“Waarom schrijf je geen filmblog?” zei hij.

Oké, het zou dus moeilijker worden dan ik dacht. Maar toch, zo redeneerde ik, als ik een vaste lezersgroep aan me kon binden en per dag genoeg hits kreeg, zouden mijn meerderen – van wie de meesten nog maar net hadden ontdekt wat RSS en woordenwolken zijn – op een gegeven moment zeker bij me aankloppen, toch? En als ze dat niet deden was dat toch nog steeds geen reden om niet te beginnen aan mijn groene jaar, waarin ik in ieder geval aan mijn familie, vrienden en een paar andere bloggende nerds kon laten zien dat milieubewust leven helemaal niet zo afschrikwekkend hoeft te zijn? Bovendien had het me een hele week gekost om die vervloekte website op te zetten, dus eerlijk gezegd kon het me niet schelen of er iemand naar me luisterde; ik zou ermee doorgaan omwille van Moeder Aarde en op 1 maart 2007 ging het licht op…groen.

Omdat het een beetje voelde alsof ik uit de groene kast kwam, waren de eersten die ik over dit avontuur vertelde degenen die me wel moesten steunen omdat ze geen keus hadden, ook al stonk ik naar hennepolie en groeiden er dreadlocks in mijn oksels: mijn ouders.

“Ik ga heus geen rare dingen doen,” legde ik uit aan de vier gefronste wenkbrauwen, het scheve hoofd en de openhangende mond die hun gezamenlijke, bezorgde gezichtsuitdrukking vormden. We waren ergens gaan eten op de dag voor de start van mijn groene missie, die, zoals ik vertelde, inhield had ik in 365 eenvoudige stappen de aarde zou redden en onderwijl een onlineverslag zou maken van het proces.

“Dag één is de overstap naar kringloopkeukenpapier,” zei ik. “Dag twee zal iets zijn als stoppen met het gebruik van mijn elektrische deken. Gemakkelijk zat.”

Ja, ik geef toe dat er een kans is dat ik ergens in de afgelopen weken An Inconvenient Truth heb gezien, en ja, misschien ben ik beïnvloed door die computergegenereerde verdrinkende ijsbeer. Maar ik wil me juist verre houden van politiek om te bewijzen dat je milieuvriendelijk kunt zijn zonder protestacties te houden of Guatemalteekse broeken te dragen. Zij wisten tenslotte beter dan wie ook dat hun oudste dochter het soort meisje was dat de verwarming graag hoog zet en haar gloeilampen dimt, die haar spaargeld graag uitgeeft aan een fles roze Vleuve Cliquot en die fles graag leegdrinkt tijdens een hele reeks herhalingen van America’s Next Top Model. Ze wisten heel goed dat ik een Brits paspoort had en dat mijn gevoel voor humor zo droog zou blijven als drie weken oude gort – ik was geen fanatieke milieustrijder die met woorden strooide als ‘permacultuur’ en niet uitgepraat raakte over de gezondheidsvoordelen van kweekgras. Alsjeblieft zeg.

“Dus,” zei ik, “als ik goed kan zijn voor het milieu zonder dat mijn behoefte aan flatterend licht, te dure champagne en reality-tv in het gedrang komt, dan kan iedereen het. Heb ik gelijk of niet? Natuurlijk heb ik gelijk.”

“Mijn dochtertje, de activiste,” kraaide mijn moeder uiteindelijk, met negentig procent enthousiasme en tien procent sarcasme, over de resten van haar filet mignon heen. Ik vroeg me af of het vlees uit de bio-industrie kwam en daarna of het me echt wat kon schelen.

“En wat is dag drie?” vroeg mijn vader.

“Dag drie?” zei ik. “Tja, zover heb ik nog niet vooruitgekeken…”