De Cock leunde achterover in zijn bureaustoel en plukte nadenkend aan zijn onderlip. Ondertussen hield hij de man met zijn blik gevangen.
“Dat is een ernstige beschuldiging,” sprak hij gedragen.
Charles van Lochem knikte.
“Dat realiseer ik mij.”
“De basis?”
“Wat bedoelt u?”
De Cock gebaarde in zijn richting.
“Ik neem toch aan dat u een gegronde reden heeft om een dergelijke zware beschuldiging te uiten? Ik zou graag de basis weten waarop uw beschuldiging berust.”
Van Lochem zuchtte.
“Ik zal u proberen uit te leggen hoe ik tot mijn overtuiging ben gekomen.”
“Ik luister.”
“Zoals u terecht opmerkte: wie kon er een reden hebben om een rechtschapen man als Herman van Hogenbroek naar het leven te staan?”
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
“Samuel Ridderspoor?”
Charles van Lochem knikte nadrukkelijk.
“Hij is de enige man die belang heeft bij zijn dood.” Van Lochem verschoof iets op zijn stoel. “Alexander de Rijke,” ging hij verder, “hield er terdege rekening mee dat hem iets zou overkomen. Persoonlijk had ik het idee dat hij de zekerheid bij zich droeg dat hij binnen een kort tijdsbestek een gewelddadige dood zou sterven.”
De Cock spreidde zijn handen.
“Hoe…eh, hoe was bij hem, volgens u, die zekerheid ontstaan?”
Charles maakte een mistroostig gebaar.
“Anonieme bedreigingen…meest telefonisch…en een vijandige houding van sommige actieve en zeer gewelddadige milieugroeperingen. De politie heeft er naar mijn gevoel geen notie van wat sommige milieugroeperingen zich durven te permitteren. Ik geef u de verzekering…”
De Cock stuitte de woordenstroom van de man.
“Heeft Alexander de Rijke van die bedreigingen ooit aangifte gedaan bij de politie?”
Charles schudde zijn hoofd.
“Zover mij bekend niet. Hij heeft er met geen woord over gerept. Wel heeft hij met mij en Herman van Hogenbroek over zijn opvolging gesproken. Alexander was van mening dat Samuel Ridderspoor de beste kandidaat was voor de functie. Herman van Hogenbroek heeft als jurist de wens van Alexander de Rijke op schrift gesteld.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Was Samuel Ridderspoor op de hoogte van het feit dat Alexander de Rijke hem had uitverkoren?”
Charles knikte.
“Het is hem verteld.”
“Door wie?”
“Door Alexander zelf…heel plechtig…tijdens een algehele vergadering, die hij speciaal voor dat doel had belegd.”
De Cock keek bedenkelijk.
“Waren er geen protesten?”
Charles schudde zijn hoofd.
“Eenieder accepteerde zonder morren de beslissing van onze leider.”
Charles van Lochem zweeg even. Om zijn lippen gleed een grijns.
“Die houding veranderde na de plotselinge dood van Alexander de Rijke. Een gedeelte van het bestuur vond Samuel Ridderspoor plotseling niet de geschiktste man om hem op te volgen. De discussies over dit onderwerp waren zeer verhit. Het scheelde niet veel of men ging elkaar te lijf.”
De Cock grijnsde.
“De haters van het geweld,” merkte hij gnuivend op.
Charles knikte.
“Als in een explosie openbaarde zich de onderlinge vijandschap, achterdocht en afgunst.”
De Cock snoof. “De groep spatte uiteen. De haters van het geweld werden de broeders van de haat.”
Charles van Lochem knikte.
“Na veel gekrakeel werd uiteindelijk besloten om de opvolging van Alexander de Rijke voorlopig in handen te leggen van Herman van Hogenbroek.”
De Cock keek hem gespannen aan.
“En Samuel Ridderspoor?”
Charles ademde diep.
“Samuel Ridderspoor protesteerde heftig, fel, verbeten en met zoveel kracht en emotie…”
De Cock viel hem hoofdknikkend in de rede.
“…dat bij u op dat moment de overtuiging groeide dat hij tot een moord op Herman van Hogenbroek bereid en in staat was.”
“Precies. En die overtuiging heb ik nog.”
De Cock keek even monsterend naar de man op de stoel naast zijn bureau…bezag de vale huid van zijn gezicht, de diepe wallen onder zijn ogen.
“U ziet er slecht uit,” concludeerde hij hardop.
Charles van Lochem knikte.
“Ik weet het.”
“Ziek?”
“Gebrek aan nachtrust. Na de dood van Alexander de Rijke heb ik geen oog meer dichtgedaan.”
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
“Waarom niet?”
Charles liet zijn hoofd iets zakken.
“Ik ben bang.”
De Cock keek hem verrast aan.
“Voor wie…voor wat?”
Charles zuchtte diep.
“Op het moment,” sprak hij gedragen, “dat ik vernam dat Alexander de Rijke was vermoord, wist ik dat er in onze groep een golf van haat en geweld zou losbarsten. Ik heb dat zien aankomen. Sommige leden van het bestuur zijn fanatiek…zonder scrupules. Ik ben bang om te worden vermoord.”
“Door wie?”
Charles maakte een hulpeloos gebaar.
“Dat weet ik niet. De angst was al in mijn lijf geslopen nog voor de eerste slachtoffers vielen.”
“U bedoelt Friedrich Heinrich von Bodenwerder en Herman van Hogenbroek?”
Charles knikte.
“De sta als derde te boek.”
De Cock reageerde met verwondering.
“Bestaat er zoiets als een lijst van mensen die zullen worden vermoord?”
Charles schudde zijn hoofd.
“Ik ben wel de derde man die in het bestuur van de stichting werd opgenomen.”
“Von Bodenwerder en Van Hogenbroek gingen u daarin voor?”
“Inderdaad.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Bewoont u een grachtenpand?”
“Ik woon al meer dan twintig jaar op de Herengracht 1210”
“Een pand met een souterrain?”
Charles keek hem niet-begrijpend aan.
“Speelt dat een rol?”
De Cock wees in zijn richting.
“Ik geef u het advies voorlopig het souterrain van uw woning te mijden. Von Bodenwerder en Van Hogenboek werden in het souterrain van hun grachtenpand vermoord.”
Toen Charles van Lochem sjokkend en met gebogen hoofd de grote recherchekamer had verlaten, keken de beide rechercheurs elkaar een tijdlang zwijgend aan. Het was Vledder die het zwijgen verbrak.
“Kunnen we die Charles van Lochem niet beschermen?”
“Hoe?”
Vledder glimlachte.
“Heel simpel. We arresteren Samuel Ridderspoor zodat hij geen derde moord kan plegen.”
De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.
“Jij…eh, jij denkt dat Ridderspoor die twee moorden heeft gepleegd.”
“Ja.”
“En Van Lochem als derde slachtoffer op het oog heeft?”
“Ja.”
Vledder weifelde even.
“Dat is onmogelijk?”
De Cock zuchtte.
“In deze ellendige zaak is alles mogelijk. Ik vraag mij alleen af of Ridderspoor een motief had voor de moord op Friedrich von Bodenwerder.”
Vleder gromde.
“Als Ridderspoor, zoals Charles van Lochem stellig gelooft, Herman van Hogenbroek heeft vermoord als zijn rivaal voor het leiderschap van de stichting, dan heeft hij ook Von Bodenwerder om het leven gebracht. Beide moorden zijn qua modus operandi volkomen identiek.”
De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
“Waar ga je heen?”
De Cock grijnsde breed.
“Naar vriend Lowietje. Mijn dorstige keel snakt naar een cognackie.”
Vanaf de Warmoesstraat slenterden ze in de regen via de Lange Niezel naar de Achterburgwal. Het was er druk. Ondanks de regen sjokte een leger van behoeftigen langs de etalages waarin schaarsgeklede vrouwen en meisjes in het barmhartige roze licht zaten te lonken.
De Cock had er geen oog voor. Hij genoot van het malse buitje, dat het stof van het asfalt veegde en het groen van de bomen aan de wallenkant deed glinsteren. Hij schoof zijn hoedje iets naar achteren en hield zijn gezicht omhoog. Voor een vette regendruppel, die over de rug van zijn neus gleed, stak hij zijn onderlip ver naar voren en snoepte.
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt van Amsterdam beter bekend als Smalle Lowietje, was al een eeuwigheid een goede bekende van De Cock. Op de brede basis van wederzijds respect was er zelfs sprake van een zekere genegenheid.
Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg had Lowietje zijn café. Een schemerig, intiem lokaaltje met gedempt licht, roze, want het was een trefpunt voor de vrouwen en meisjes uit de buurt. Hier rustten ze uit, de Zwarte Mientjes en Blonde Greetjes, hier dronken ze zacht nippend aan hun zoete likeurtjes en babbelden ongedwongen over de business. De lichte vrouwtjes zonder vaste partner zochten hier uit pure liefde een knappe man. Een echte vent, met een overdaad aan mankracht, want in de routine van de business viel in de regel maar weinig opwindends te beleven. En een mens wil toch wel eens wat. Lowietje wist dat. Lowietje wist alles. De buurt had voor Lowietje geen geheimen.
De Cock schoof naar het einde van de bar en hees zich daar op een kruk. Vledder nam naast hem plaats.
Lowietje kwam naar hen toe, streek met zijn vettige handjes langs zijn morsige vest en zette drie glazen voor hen neer. Aalglad dook hij onder de tapkast en kwam weer boven met een fles Franse cognac Napoleon, die hij niet aan zijn normale clientèle verkwistte, maar speciaal voor De Cock hield gereserveerd. Het was een soort eerbetoon aan de grijze speurder.
Lowietje schonk handig in.
“Hoe is de misdaad?”
De Cock maakt een grimas.
“Ieder mens heeft zijn kruis,” sprak hij gelaten. “Mijn kruis is de zonde van anderen.”
Smalle Lowietje lachte.
“Als ik jou niet beter kende,” zei hij schamper, “zou ik nu tranen in mijn ogen krijgen.” Hij schonk zichzelf in uit dezelfde fles en hield het glas op naar De Cock.
“Proost, op alle kinderen van dorstige vaders.”
De Cock grinnikte.
“Proost.”
Hij liet het glas in zijn holle hand tussen zijn vingers schommelen en snoof de prikkelende geur van de cognac op. De Cock was een echte fijnproever, een liefhebber. Hij nam een klein slokje en genoot van de weldadige warmte die de cognac in zijn inwendige verspreidde. Voorzichtig zette hij zijn glas neer.
“Nog nieuws?”
Smalle Lowietje glimlachte.
“Dat wilde ik juist aan jou vragen.”
“Hoezo?”
“Werk jij aan de moord op Alexander de Rijke?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Gelukkig niet. Maar die moord bezorgt ons wel een hoop werk. Het lijkt wel of er na zijn dood onder de volgelingen van die man een epidemie is losgebarsten. Men staat elkaar opgewekt naar het leven.”
“Zijn er al slachtoffers gevallen?”
De Cock knikte.
“Twee vooraanstaande leden van het bestuur van de door die Alexander de Rijke gestichte Bond van Haters van Geweld.” De oude rechercheur snoof. “Het zijn broeders van de haat geworden. Ik ben bang dat er binnenkort nog meer slachtoffers vallen.”
Smalle Lowietje proefde van zijn cognac.
“Ik had gedacht dat ze jou wel bij het onderzoek naar de moord op Alexander de Rijke zouden inschakelen. De meeste jongens van de penoze menen dat jij bij dat onderzoek de scepter zwaait.”
De Cock trok zijn schouders op.
“Waarom? Het is een fluitje van een cent. De dader is praktisch op heterdaad betrapt. Het moordwapen is gevonden en er zijn voldoende getuigen. Aan het onderzoek komt vrijwel geen speurwerk te pas.”
Smalle Lowietje trok een grijns.
“Het is een moord waar iedereen over praat. Men vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd. Ik heb al een paar jongens gesproken die wraak willen nemen op de dader. Mochten ze in de toekomst ooit eens met die gozer in dezelfde bajes terechtkomen…”
De tengere caféhouder maakte zijn zin niet af.
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
“Zijn er rechercheurs van bureau Lijnbaansgracht hier in jouw etablissement geweest om te informeren naar een mogelijke huurmoordenaar?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Geen hond gezien.”
De Cock lachte.
“De sprak van rechercheurs, geen honden.”
Smalle Lowietje snoof.
“Jou en Vledder uitgezonderd, maar verder…”
De Cock keek hem bestraffend aan.
“Ik dacht dat wij vrienden waren!”
Smalle Lowietje maakte een afwerend gebaar.
“Ik heb het niet zo erg op de prinsemarij*. Ik ben in het verleden ook een paar maal op een slinkse manier in de bajes gekukeld.”
≡ Bargoens voor politie
De Cock lachte.
“Als jij voor elk gebbetje in je leven zou zijn opgepikt, dan had je nu nog een paar jaar bajes voor de boeg.”
Smalle Lowietje pakte de fles Napoleon en schonk De Cock nog eens in.
“Als jij met pensioen gaat, kom ik met een bloemetje en hou een toespraak namens de meiden en jongens uit de buurt. Er is niemand die de pest aan jou heeft.”
De uitdrukking op het gezicht van de tengere caféhouder veranderde. Het kreeg een peinzende uitdrukking.
“Over een huurmoordenaar gesproken…er is hier een paar dagen geleden een mannetje geweest. Hij vroeg mij of ik iemand kende die een karweitje voor hem wilde opknappen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Wat voor een karweitje?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. “Daar was het mannetje nogal vaag over, maar ik kreeg het idee dat hij iemand zocht die voor hem een moord wilde plegen.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Kende jij dat mannetje? Ik bedoel, was hij wel eens meer in jouw etablissement geweest?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Ik heb hem niet naar zijn naam gevraagd. Dat doe je niet in die omstandigheden. Ik heb hem wel goed in me opgenomen. Het was een kleine, gezette man. Met een hoekig gezicht en een wat weke kin.”
“Zou je hem bij weerzien herkennen?”
“Absoluut.”
“Hoe oud schatte je hem?”
“Een jaar of vijftig. Hij droeg zo’n wollig colbertje met van die stukken leer op de ellebogen.”
De mond van Vledder viel open.
“Samuel Ridderspoor.”