Het was al bijna tien uur toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte. Hij liet de deur achter zich dichtklappen en wierp zijn hoedje met een sierlijke boog naar de kapstok. Toen hij doel had getroffen en zijn hoedje aan een haak bleef hangen, dansten de grillige accolades rond zijn mond een samba van blijdschap. Daarna wurmde hij zich uit zijn regenjas, hing die onder zijn hoed en slofte naar Vledder, die zijn rappe vingers over het toetsenbord van zijn computer liet dartelen.
“Ben je hier al lang?”
Vledder liet zijn vingers even rusten en keek op.
“Vanaf negen uur…dat is onze tijd.”
De Cock keek hem verstoord aan.
“Ik ging vannacht pas om drie uur naar bed. Die luitjes van de Gooi- en Vechtstreek waren nogal nieuwsgierig. Ze wilden van de hoed en de rand weten.”
Vledder knikte.
“Terecht. Ons verhaal over de vreemde moorden op enkele leden van de Bond van Haters van Geweld blinkt niet uit in helderheid. Trouwens…ons hele onderzoek rammelt. Wat hebben wij tot nu toe bereikt?”
De Cock antwoordde niet direct. Hij ging zitten, steunde met zijn ellebogen op het blad van zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten.
“Ik geef toe,” verzuchtte hij, “dat we nog maar weinig zijn opgeschoten. Ik zie ook nog steeds geen duidelijke lijn. We hebben te maken met een vreemde moordenaar of moordenares, die zijn of haar slachtoffers eerst bedwelmt, vervolgens toeslaat en daarna een onbegrijpelijk genoegen beleeft aan het bevlekken van hun overhemd.”
De oude rechercheur keek even op.
“Maar wat rammelt er aan ons onderzoek?”
Vledder trok even zijn schouders op.
“Ik heb het gevoel,” sprak hij wat weifelend, “dat ons het elan ontbreekt…de bezieling, de geestdrift. We zijn zo tam.”
De Cock lachte.
“Ik heb eens een film gezien waarin de leider van een rechercheteam na een moord tegen zijn manschappen zei: “Arresteer de gebruikelijke verdachter.””
De oude rechercheur lachte opnieuw.
“Dat kan natuurlijk niet. We zullen toch eerst deugdelijk bewijsmateriaal moeten verzamelen voor we tot een arrestatie kunnen overgaan.”
De Cock strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit.
“Jij was gisteravond na ons bezoek aan het café van Smalle Lowietje helemaal niet zo tam. De bezieling en geestdrift droop van je af. De wilde je niet temmen. Daarom zijn we naar Bussum gegaan.”
Vledder liet zijn hoofd wat zakken.
“Je hebt gelijk,” sprak hij gedwee. “In plaats van een verdachte Samuel Ridderspoor vonden we in hem een bijna-slachtoffer van een moord. Het was voor mij een onthutsende ervaring.”
“Heb je al geïnformeerd hoe het met hem gaat?”
Vledder knikte.
“Ze hebben hem een paar uur in Amsterdam in het AMC gehouden. Toen hij voldoende van zijn bedwelming was hersteld, is hij met een ambulancewagen van de Geneeskundige Dienst naar zijn huis in Bussum vervoerd.”
“Heb je dokter Rusteloos al op de hoogte gebracht van het feit dat de slachtoffers voor hun dood vrijwel zeker met die verkrachtingsdrug zijn verdoofd?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Nog niet. Maar ik zie dokter Rusteloos vanmiddag op Westgaarde bij de gerechtelijke sectie op het lijk van Herman van Hogenbroek.”
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
“Heb je de luitjes van de recherche van Gooi- en Vechtstreek gevraagd of ze Samuel Ridderspoor vandaag willen verhoren of hij zich nog iets van zijn bezoek van gisteravond kan herinneren?”
Vledder gniffelde.
“Ik heb ze niet benaderd. Dat is volgens mij ook niet nodig. Het is hun onderzoek. Het zou stom zijn als ze dat verhoor niet uit zichzelf zouden doen.”
“Je hebt gelijk.”
De jonge rechercheur verschoof iets op zijn stoel.
“Ik heb ook maar niet op dat verhoor van Gooi- en Vechtstreek gewacht. Ik heb Samuel Ridderspoor vanmorgen zelf gebeld.”
De Cock keek hem bewonderd aan.
“Dat noemt zich een man zonder elan.”
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.
“Ik was nieuwsgierig.”
“En?”
Vledder ademde diep.
“Samuel Ridderspoor werd gisteravond gebeld door een vrouw, die vroeg of zij hem onder vier ogen kon spreken. Ze had belangrijke aanwijzingen in verband met de moord op Alexander de Rijke.”
“Daar is hij op ingegaan?”
Vledder knikte.
“Een halfuurtje later meldde zich een vrouw bij hem aan de deur. Hij heeft die vrouw in zijn villa toegelaten. En dan houdt het op.”
De Cock boog zich met een ruk naar voren.
“Wat houdt op?”
Vledder spreidde zijn handen.
“Verder kan hij zich niets meer herinneren.”
De Cock reageerde geschokt.
“Wat was het voor een vrouw…oud…jong…dik…dun? Wat droeg ze…hoe sprak ze?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Wat ik ook deed, hoe ik mijn vragen ook steeds anders formuleerde, ik kon niets meer uit hem krijgen. Ik heb de vragen die bij jou onmiddellijk opkwamen uiteraard ook gesteld, maar Samuel Ridderspoor zei niet in staat te zijn om die te beantwoorden.”
De Cock zuchtte diep.
“Jammer. Echt jammer. Ik had gehoopt dat wij via hem dichter bij de oplossing zouden komen.”
Vledder knikte instemmend.
“Dat is het…jammer. Samuel Ridderspoor beklaagde zich er steeds over dat de beelden uit zijn herinnering zo vaag waren…zo zonder contouren. Hij sprak van een trillend televisiebeeld.”
De Cock zuchtte opnieuw.
“Die vrouw,” sprak hij vertwijfeld, “moet toch op de een of andere manier indruk op hem hebben gemaakt.”
Vledder knikte.
“Ridderspoor herinnerde zich wel dat de vrouw nogal vreemd en verward op hem overkwam. Of ze met haar figuur geen raad wist. Vermoedelijk, zei hij, droeg ze een zwarte pruik…was ze vermomd.”
“Vermomd?”
Vledder knikte.
“Dat zei hij.”
De Cock snoof.
“Met zo’n wildvreemde vrouw,” sprak hij hoofdschuddend, “die vreemd en verward bij je overkomt, van wie je bovendien denkt dat ze zich heeft vermomd, ga je toch niet gezellig een wijntje drinken?”
Zijn stem droop van sarcasme.
Vledder glimlachte.
“Misschien was ze in zijn ogen toch charmant, lief en aantrekkelijk?”
De Cock staarde secondelang nadenkend voor zich uit.
“In ieder geval was die tante zo helder van geest, dat ze het glas waaruit ze had gedronken en waarop vermoedelijk haar vingerafdrukken stonden, bij haar overhaaste vlucht heeft meegenomen.”
De oude rechercheur pauzeerde even.
“En dan nog iets.”
Vledder keek naar hem op.
“Wat?”
De Cock trok een grijns.
“Was het wel een vrouw?”
Duidelijk wat gespannen blikte De Cock omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was bijna elf uur. Een paar seconden later schoof de oude rechercheur nerveus op zijn stoel heen en weer en blikte opnieuw naar de klok. Hij voelde zich blijkbaar niet op zijn gemak. Vledder keek hem aan. Het onrustige gedrag van zijn oudere collega viel hem op.
“Wat is er?”
De Cock gebaarde wat gespannen in de richting van de toegangsdeur tot de grote recherchekamer.
“Ik ben benieuwd of ze komt.”
“Wie?”
“Ik heb haar om elf uur ontboden.”
Vledder boog zich naar voren.
“Wie?” vroeg hij scherper.
De Cock kuchte even.
“Petra van Sliedrecht.”
In de ogen van Vledder glansde een twinkeling.
“Ga je haar eindelijk aanpakken?”
De Cock antwoordde niet direct.
“Ik…eh,” reageerde hij aarzelend, “ik durf Petra van Sliedrecht niet te arresteren. Daarvoor hebben wij tegen haar onvoldoende bewijzen. Het zijn niet veel meer dan gevoelens van onvrede over haar gedrag. Wat voor mij sterk telt…bij Samuel Ridderspoor in de keuken heb ik haar parfum niet geroken.”
Vledder grijnsde.
“Misschien heeft ze een ander parfum.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb een sterke reuk. Volgens mij was er rond het lichaam van Samuel Ridderspoor helemaal geen parfumlucht.” Hij zweeg even. “Ik heb haar ook gevraagd om de bewijzen van chantage, gepleegd door Friedrich Heinrich von Bodenwerder mee te brengen.”
“Heeft ze dat beloofd?”
De Cock antwoordde wat onzeker.
“Ze zou kijken of ze er nog waren.”
Vledder keek hem verwonderd aan.
“Dat snap ik niet.”
De Cock reageerde geduldig.
“Toen ik vannacht na ons onderzoek in Bussum thuis kwam, heb ik haar uit bed gebeld. Ze schrok van de mededeling dat er een moordaanslag op Ridderspoor was gepleegd en ik realiseerde mij op hetzelfde moment dat wij gisteravond in Bussum een fout hebben begaan.”
“Een fout?”
De Cock knikte.
“Ik was gisteravond niet scherp genoeg. Wij koesterden al enige tijd verdenking tegen Petra van Sliedrecht. Toen wij in zijn huis de verdoofde Samuel Ridderspoor ontdekten, hadden wij onmiddellijk de wachtcommandant Recherche aan het Hoofdbureau moeten bellen met het verzoek om haar woning en ook het kantoor van de stichting in de gaten te houden om te zien of zij daar met een grote zwarte wagen uit Bussum arriveerde.”
Vledder knikte.
“Inderdaad…een gemiste kans.” De jonge rechercheur grijnsde.
“Dat jou dat als oude rot in het vak nog kan overkomen.”
De Cock reageerde niet.
Vledder schoof de mouw van zijn jasje iets terug en keek op zijn horloge.
“Ik ben bang dat jouw telefoontje bij onze Petra van Sliedrecht achterdocht heeft gewekt…dat je haar hebt gewaarschuwd. Volgens mij is ze gevlogen. Het is al zeven minuten over elf en…”
De jonge rechercheur zweeg.
De deur van de grote recherchekamer ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een struise vrouw.
Ze droeg een kakikleurig linnen jack met brede opgestikte zakken. Onder een pantalon van dezelfde stof staken haar voeten in grove wandelschoenen. Met grote, onvrouwelijke passen stapte ze naar het bureau van de grijze speurder, daar boog ze zich iets voorover.
“Sorry, dat ik te laat ben.”
Haar stem klonk wat schor.
Met een diepe zucht keek De Cock naar haar omhoog en gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
“Neemt u plaats,” sprak hij benepen.
Petra plofte onelegant op de stoel en sloeg haar knieën over elkaar.
“Ik kan u jammer genoeg de bewijzen dat wijlen Friedrich Heinrich von Bodenwerder Alexander de Rijke chanteerde, niet leveren.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Waarom niet?”
“Ik heb ze niet meer. Ik vond vanmorgen in het kantoor van de stichting de laden van mijn bureau opengebroken. Het materiaal dat ik over de chantage had verzameld, is verdwenen.”
“Waren er verder nog sporen van braak?”
Petra schudde opnieuw haar hoofd.
“De toegangsdeur tot het kantoor heb ik normaal met mijn sleutel kunnen openen. Ik heb geen beschadigingen aan de deur opgemerkt.”
“Wie heeft er verder nog een sleutel van het kantoor?”
“Alle bestuursleden van de stichting hebben een sleutel,” zei ze gelaten.
“De dader zou dus een lid van het bestuur moeten zijn?”
Petra knikte.
“Daar lijkt het op.”
De Cock veranderde van onderwerp.
“U was vannacht nogal geschokt door de poging tot moord op Samuel Ridderspoor.”
Petra zuchtte.
“Samuel is een van de weinige leden van het bestuur die ik nog vertrouw. Dat vertrouwen had ook Alexander de Rijke in hem. Hij had Samuel als zijn opvolger aangewezen.”
De Cock boog zich iets naar de vrouw toe.
“Vanaf de moord op Friedrich von Bodenwerder hebben wij u als verdacht beschouwd.”
Het gezicht van Petra betrok.
“Mij?”
De Cock knikte.
“Onze verdenkingen jegens u werden nog versterkt toen wij ook bij het lijk van Herman van Hogenbroek de geur van uw parfum opmerkten.”
Met haar bijna fosforescerende groene ogen wijd opengesperd keek Petra van Sliedrecht de oude rechercheur geschokt aan.
“Mijn parfum?”
De Cock knikte opnieuw.
“Ik heb een scherpe reuk…van kinds af aan. Ik kan geuren heel goed onderscheiden.” De grijze speurder pauzeerde even.
“U was verder ook de vrouw die ons, zowel bij de moord op Von Bodenwerder als bij de moord op Van Hogenbroek, naar de plek van het misdrijf dirigeerde. U wist blijkbaar al…uit eigen bevindingen…wat wij daar zouden aantreffen.”
Het bolronde gezicht van Petra van Sliedrecht onder haar strakke pony kleurde dieprood.
“Dat zijn gedachtespinsels.” reageerde ze bijtend. “Bijeengedroomde feiten zonder enige realiteit.” Ze zuchtte diep. Haar boezem deinde. “Het parfum dat ik gebruik is Epithal 6. Zeer geliefd onder het type vrouw waartoe ik mijzelf reken. Ik vermoed dat duizenden Nederlandse vrouwen dit parfum gebruiken. Wilt u mij op basis van deze parfumgeur van moord beschuldigen?”
De toon van haar betoog was cynisch.
De Cock keek haar onbewogen aan.
“Die parfumgeur,” sprak hij gedragen, “is niet de enige basis van onze verdenkingen. Zeker voor de moord op Von Bodenwerder had u een redelijk motief. U haatte die man. U haatte die man om zijn chantagepogingen, om het verdriet dat hij Alexander de Rijke aandeed. En uw liefde voor Alexander grensde aan devotie.”
Petra van Sliedrecht reageerde niet direct. Ze boog haar hoofd.
Het sluike haar van haar pony hing als een franje naar beneden. Toen ze weer opkeek had ze tranen in haar ogen.
“Devotie,” lispelde ze. “Dat was het…devotie. Ik hield van die man met geheel mijn hart, met geheel mijn ziel, met geheel mijn verstand.”
De Cock knikte.
“En het was die devotie, die u tot moord dreef.”
Ze reageerde plotseling fel.
“Ik heb Friedrich von Bodenwerder niet vermoord. Niet echt. Niet in werkelijkheid. Ik geef toe, heel in het geniep, diep verborgen in de bodem van mijn ziel, heb ik wel eens met de gedachte gespeeld om Von Bodenwerder uit het leven van Alexander te verwijderen, uit zijn omgeving weg te rukken.”
“Moord?”
“Ja.”
“Maar het is er niet van gekomen?”
Petra schudde haar hoofd.
“Ik heb met de moorden op Von Bodenwerder en Van Hogenbroek niets te maken. Dat ik u naar Von Bodenwerder dirigeerde, kwam voort uit mijn angst dat deze man Alexander ook na zijn dood nog iets zou aandoen. Van Hogenbroek wilde ik oproepen voor het bijwonen van een vergadering van het bestuur van de stichting. Toen hij niet reageerde, heb ik u dat gemeld.”
Petra zweeg. Ze strekte haar rug en bracht haar rechterhand naar haar borst.
“In mijn hart groeit angst,” sprak ze bevend. “Ik heb Charles van Lochem, een ander lid van het bestuur, een paar dagen geleden opgeroepen voor een vergadering. Ik heb hem vanmorgen thuis nog gebeld. Hij nam niet op.”
De Cock keek haar verbijsterd aan.
“U denkt…”
Petra van Sliedrecht knikte.
“Dat ook hij is vermoord.”