11

Gul nagewuifd door Smalle Lowietje verlieten de beide rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje op het hoekje van de Barndesteeg en sjokten verder over de natte Achterburgwal.

Twee bodempjes cognac Napoleon in bolle glazen vulden het bruisend bloed in hun aderen met een blijde warmte.

De drukte op de Wallen was inmiddels toegenomen. Het schuifelende leger van behoeftigen was in korte tijd aanzienlijk gegroeid.

Vledder zwaaide grijnzend naar de mannen die voor een exotisch hoertje in de rij stonden.

“Dat komt door de broeierige atmosfeer die er in de stad hangt,” concludeerde hij. “Dat is vaak het gevolg van een verrassende regen na warme dagen.” De jonge rechercheur lachte vrolijk. “Weet je hoe wij dat vroeger noemden?”

“Geen idee.”

“Pikstaanderig weer.”

De Cock reageerde niet op de uitdrukking van Vledder. Hij had ook geen belangstelling voor de bronstige mannen op de gracht.

Dat fenomeen kende hij. Na jaren dienst in de Warmoesstraat verbaasde het hem niet meer. Hij kende de entourage.

De oude rechercheur keek naar de druipende bomen aan de wallenkant. Na een lange reeks zomers zonnige dagen had zich een dicht wolkendek als een grauwe sluier over Amsterdam gespreid.

Er viel een fijne motregen, die de geluiden van de stad smoorde.

De Cock likte met het puntje van zijn tong speels een regendruppel van zijn bovenlip.

Vledder keek hem van terzijde aan. De lach was van zijn gezicht verdwenen.

“Wat doen we,” vroeg hij bezorgd, “met het verhaal van Smalle Lowietje?”

De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje iets naar voren.

“Het bezoek van Samuel Ridderspoor?”

Vledder knikte.

“Hij heeft duidelijk naar de mogelijkheid gezocht om een huurmoordenaar te contracteren.”

De Cock trok achteloos zijn schouders op.

“Gelukt?”

Vledder hield even zijn pas in.

“Ja,” riep hij ineens luid. “Ik ben geneigd om die vraag van jou met ‘ja’ te beantwoorden. Ik geloof echt dat het Samuel Ridderspoor uiteindelijk is gelukt zo’n huurmoordenaar te vinden.”

De Cock keek zijn jonge collega niet-begrijpend aan.

“Waar maak je dat uit op?”

Vledder ademde diep.

“Ondanks het feit,” legde hij geduldig uit, “dat Samuel Ridderspoor volgens Charles van Lochem uiterst fel en emotioneel reageerde toen het bestuur zijn uitverkiezing negeerde, acht ik de man zelf niet tot het plegen van een moord in staat.”

De Cock veinsde verwondering.

“Waarom niet?”

“Daar is hij volgens mij de man niet naar…klein, gezet, weinig atletisch. Maar volgens mijn informaties wel stinkend rijk.”

De Cock knikte begrijpend.

“Je bedoelt rijk genoeg om een moordenaar te huren?”

Vledder reageerde heftig.

“Precies. Rijk genoeg. Bovendien zijn de prijzen voor moord de laatste jaren sterk gekelderd. Een huurmoordenaar was voor hem de makkelijkste weg om zich van zijn rivaal, Herman van Hogenbroek, te ontdoen.”

De Cock keek hem vragend aan.

“En waarom moest ook Friedrich von Bodenwerder van het toneel verdwijnen?”

Vledder reageerde emotioneel.

“Von Bodenwerder hoorde, gezien zijn reputatie, in het bestuur van de stichting niet thuis. Dat was een algemene opvatting. Hij was de rotte appel.”

De Cock glimlachte.

“Rotte appel…motief voor een huurmoord?”

Het klonk cynisch.

Vledder zwaaide.

“Misschien komen we er nog eens achter dat Von Bodenwerder niet alleen Alexander de Rijke chanteerde, maar ook de steenrijke Samuel Ridderspoor.”

De Cock grijnsde.

“Dat is speculatief,” sprak hij smalend. “Voor die chantage hebben we geen enkele aanwijzing.”

Vledder bleef weer even staan.

“Wat weten we van de seksuele geaardheid van Samuel Ridderspoor?” riep hij fel. “Ik heb het nagetrokken. Samuel Ridderspoor is volgens het bevolkingsregister niet gehuwd en is ook nooit gehuwd geweest.”

“En?” vroeg Vledder, terwijl hij brede gebaren maakte.

“Misschien is hij een pedofiel en kwam regelmatig bij Von Bodenwerder en zijn jeugdige vriendjes over de vloer?”

De Cock keek Vledder onderzoekend aan…monsterde het felle rood van zijn gelaat. Het emotioaele betoog van zijn jonge collega had hem getroffen.

“Wat wil je?”

Vledder keek hem bewogen aan.

“Wat ik wil?”

De Cock knikte.

“Wat wil je ten aanzien van die Samuel Ridderspoor ondernemen?”

De jonge rechercheur weifelde.

“Ik…eh, ik wil met hem praten…vragen wat zijn bezoek aan Smalle Lowietje betekende…en in hoeverre hij betrokken is bij de moorden op Fredrich Heinrich von Bodenwerder en Herman van Hogenbroek.”

De Cock blikte op zijn horloge.

“Dat gaan we doen,” sprak hij instemmend. “Eerst even naar de Kit, kijken of er nog bijzonderheden zijn en dan halen we onze Golf op.”

Vledder keek hem argwanend aan.

“Nu…vanavond nog…naar Bussum?”

De Cock knikte.

“En als Samuel Ridderspoor bekent mag je hem arresteren.”

De Cock nam in de kantine van de Warmoesstraat snel een broodje gezond en kroop daarna aaast Vledder in de oude Golf. Het schemerde al toen ze vanaf de randweg in Amsterdam de Al richting Bussum bereikten. De motregen was opgehouden. Maar kort na het knooppunt Diemen kletterden ineens vette regendruppels op het dak van de Golf. Vledder zette de ruitenwissers aan.

De Cock liet zich onmiddellijk ver onderuitzakken. De oude rechercheur ontweek met zijn blikken de zwiepende ruitenwissers. Ze werkten op hem als een hypnose. Als hij bleef kijken kreeg hij de neiging om de bewegingen van de wissers met zijn hoofd te volgen tot hij er bij in slaap viel.

Door de felle regen viel de duisternis snel in. De Cock drukte zich iets omhoog.

“Weet je het huis van Samuel Ridderspoor te vinden?”

Vledder knikte.

“Feilloos. Ik heb het op de kaart nagekeken. Afslag Bussum volgen, dan naar rechts, vervolgens links naar de Brediusweg en weer rechts naar de Jan Toebacklaan. Daar moeten we zijn op nummer 217.”

“Heb je hem gebeld dat wij komen?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Dat leek mij niet verstandig.” Hij lachte. “Het moet een verrassing blijven.”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

“Jij doet vanavond bij hem thuis het verhoor.”

Vledder blikte opzij.

“Jij niet?”

“Het is jouw idee.”

“Jij gelooft niet in een huurmoordenaar?”

De Cock schudde zijn hoofd, maar gaf verder geen commentaar.

“Heb je het testament van Alexander de Rijke dat jij bij Van Hogenbroek hebt gevonden, al aan de rechercheurs van bureau Lijnbaansgracht afgegeven.”

Vledder knikte.

“Ze kwamen vanavond op de recherchekamer, net toen ik boven de post nakeek.”

“En?”

“Wat?”

“Nemen zij het onderzoek naar de moorden op Von Bodenwerder en Van Hogenbroek van ons over?”

Vledder lachte.

“Voor geen goud. Ze blijven erbij dat er tussen die moorden geen enkel verband bestaat.”

De Cock snoof.

“Ik had niets anders verwacht.” Hij zweeg even. “Konden ze al iets zeggen over de moordenaar van Alexander de Rijke…zijn achtergronden…zijn motief?”

Vledder gebaarde achteloos.

“Een milieuactivist, behorende tot de groep van Norman van Dijk, maar dat wisten we al.”

De Cock liet zich weer onderuitzakken. Even kauwde hij op zijn onderlip en keek toen schuin omhoog naar Vledder.

“Heb je al bericht van het laboratorium in Rijswijk over de vlek op het overhemd van Herman van Hogenbroek?”

“Ja.”

“Wat is het?”

“Geslagen eiwit.”

Verder zwegen ze tijdens de rit.

Vledder vond in Bussum zonder veel moeite de statige Jan Toebacklaan.

Nummer 217 bleek een grote villa niet een brede oprijlaan. De jonge rechercheur parkeerde de Golf een tiental meters voorbij de gemetselde stenen pilaren die het begin van de oprijlaan markeerden.

Ze stapten uit en slenterden waakzaam de brede, door hoge rododendronstruiken omzoomde oprijlaan op. Het was er aardedonker. Het grove grind knarste onder hun voeten. Vanuit een raam rechts van de toegang brandde achter gesloten gordijnen enig licht.

Voor de imposante toegangsdeur bleven ze even staan en luisterden. Buiten het ruisen van de regen was er geen enkel geluid in de omgeving waarneembaar.

Vledder vond rechts van die deur aan de muur een koperen bouton en drukte. In het inwendige van de villa klonk luid het ‘dingdong’ van een bel. Ze wachtten ruim een halve minuut.

Toen er geen reactie kwam, belde Vledder nog eens. Ook op het tweede bellen werd niet gereageerd.

Plotseling reed van achter de villa met hoge snelheid een grote zwarte wagen met gedoofde lichten de oprijlaan af. De banden gierden in de scherpe bocht naar de Jan Toebacklaan.

De Cock reageerde geschokt.

“Heb jij iets kunnen waarnemen?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Een grote zwarte wagen, meer kan ik er niet van zeggen. Ik heb geen kenteken gezien en ik heb ook geen glimp van de bestuurder kunnen opvangen.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Er klopt iets niet.”

Gehaast pakte hij uit een steekzak van zijn regenjas het apparaatje van Handige Henkie. Bij het licht van zijn zaklantaarn koos hij de juiste sleutelbaard en in luttele seconden had hij de zware toegangsdeur geopend en stapte naar binnen.

Vledder volgde.

De Cock nam in de hal de deur naar rechts, die naar het verlichte vertrek voerde. In het front van een monumentale schouw stond op een grote eikenhouten tafel een enkel glas. Er was niemand. Zijn intuïtie volgend sjokte de oude rechercheur door de villa op weg naar de keuken. Het licht van zijn zaklantaarn danste voor hem uit. In de keuken ving het dansende licht de gestalte van een man. Hij zat op een houten stoel met zijn ellebogen steunend op een ronde tafel. Het hoofd van de man hing voorover.

De Cock stapte voorzichtig naderbij. Toen de man even bewoog en kreunde, duwde de oude rechercheur het hoofd aan de kin iets omhoog. Hij scheen vol in zijn gezicht en herkende Samuel Ridderspoor.

De adem van Vledder kriebelde in zijn nek.

“Is hij dood?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Hij ademt, kreunt en hij heeft geen wurgkoord met stokjes om zijn nek.”

Vledder zocht en vond het knopje van het licht. Toen het aanfloepte keek Samuel Ridderspoor even lodderig op en liet toen zijn hoofd weer zakken.

De jonge rechercheur zuchtte.

“De man is verdoofd. Duidelijk. Ik ken de symptomen. Ik vermoed dat hem gammahydroxybutyraat is toegediend…die verrekte verkrachtingsdrug. Resten van dat gore spul zaten volgens het rapport van het laboratorium in Rijswijk ook in de glazen bij Von Bodenwerder en Van Hogenbroek.”

De Cock keek hem verwonderd aan.

“Heb je dat rapport al binnen?”

Vledder knikte.

“Het lag vanavond op jouw bureau. Ik heb het snel even ingekeken. Het zat bij het rapport over die grijze vlek op het overhemd van Herman van Hogenbroek.”

De Cock blikte om zich heen.

“We zullen de politie van Gooi- en Vechtstreek moeten waarschuwen en op hen moeten wachten voor tekst en uitleg. Wij mogen het onderzoek naar deze poging tot moord niet op ons nemen.”

“Dat is het volgens jou…poging tot moord?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Absoluut. Ons aanbellen heeft de moordenaar of moordenares gestoord. Dat heeft Samuel Ridderspoor het leven gered. Hij mag jou wel dankbaar zijn.”

“Waarvoor?”

De Cock glimlachte.

“Omdat jij vanavond zo vurig voor een huurmoordenaar pleitte, kwamen wij nu net op tijd.”

Vledder pakte glimlachend zijn mobieltje.

“Ik zal ze ook een ambulance laten sturen.”

De Cock wees naar de gebogen figuur.

“Komt hij weer bij?”

Vledder knikte.

“Maar dat kan nog wel even duren,” verzuchtte hij. “Soms komen ze pas na uren weer bij hun positieven. Ik hoop alleen dat hij zich dan nog iets herinnert…weet wie hij op bezoek heeft gehad.”

De Cock boog zich over de verdoofde Samuel Ridderspoor.

Daarna liep hij snuivend de keuken rond.

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Wat is er?”

De Cock zwaaide om zich heen.

“Ik mis het parfum van Petra van Sliedrecht.”