Nog een paasverhaal

Een parabel. Sam en Moos, of nog sterker: het gehele Israëlische volk zwierf veertig jaar door de woestijn.

Nog een parabel. Er was eens een pianist en een presentator. Rita Reys trouwde ermee en zo ontstond het trio Pim Jacobs. En dat trio werd beroemder en beroemder. Tot ze kwamen bij een groot bos.

En middenin dat bos woonde een familie: de familie Bos, bestaande uit meneer Bos, mevrouw Bos, en hun oude moeder mevrouw Bosma.

Op zekere dag zegt God uit de hemel, the Big Bos: “Ik geef ze m’n zegen. Kun je lachen.”

Zo gezegd, zo gedaan, hij geeft ze zijn zegen en hup, de familie Bos krijgt kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen. Afijn, de familie Bos had zich in een mum van tijd in het woud zo enorm uitgebreid dat je door al die Bossen de bomen niet meer zag.

En op zekere dag zegt mevrouw Bos tegen meneer Bos: “Meneer Bos, niet om het een of ander, maar het wordt hier een beetje krap.”

“Ja,” zegt meneer Bos, “en weet je ook hoe dat komt? Dat komt omdat de familie Jacobs naast ons is komen te wonen.”

“Precies,” zegt mevrouw Bos, “dat komt omdat de familie Jacobs naast ons is komen te wonen. Laten wij die eruitzetten.”

“Ja,” zegt meneer Bos, “laten we die eruitzetten.”

Dus die twee richten een kleine politieke partij op en dan lijkt het al heel veel op de situatie in ons land, want ook in ons land is zo’n kleine politieke partij, tenminste nog wel, die probeert om elke minderheid eruit te zetten. En ik weet ook niet precies wat die partij wil. Ze wil allemaal vrij twijfelachtige dingen, ze wil bijvoorbeeld dingen in de geest van: de dijken bij Zuid-Beveland doorsteken, zodat in ieder geval Zeeland al blank is en zo. Dat soort twijfelachtige dingen.

Maar goed, de familie Bos gaat naar de familie Jacobs en zegt tegen de familie Jacobs: “Familie Jacobs, niet om het een of ander, maar eh…moven!”

En Pim Jacobs zegt: “Nou, dat is wel goed.”

Want Pim is niet alleen iemand die daar niet moeilijk over doet, hij is ook niet iemand om lang op eenzelfde plek te blijven. Die wil d’r op uit, die wil de wijde wereld in.

Maar Rita Reys zegt: “Daar komt niks van in. Wij willen namelijk kinderen, hè Pim?”

En Pim denkt na en zegt: “Ja.”

Want Pim denkt: ook als ik kinderen wil, moet ik op Reys. Dus, die heeft zichzelf er mooi ingeluisd en zit een jaar later met zo’n klein zoontje op schoot. En hij zit weer een jaar later met nóg zo’n klein zoontje op schoot. En die beide zoontjes blijken later bijzonder muzikaal, zodat Pim er een beetje aan twijfelt of hij wel de echte vader is.

Op zekere avond zit de familie voor de buis op de bank, kinderen liggen in bed, Pa spitst zijn oren, springt van de bank op, rent de trap op naar boven, trekt de slaapkamerdeur van de kinderen open en dondert: “Is dat potverdikkeme nou een keer afgelopen of niet?”

En de kinderen met slaperige oogjes: “Laat ons nou toch een keertje slapen, Papa.”

“Ja, vinden jullie dat vervelend dat ik jullie wakker schreeuw?”

“Nou, één keertje gaat nog, maar het is nou al de derde keer. Hoe laat is het trouwens?”

“Hoe laat het is? De kleine wijzer staat op tien voor negen en de grote staat op vijf voor half elf.”

“Vertel je ons nog een verhaaltje?”

“Ik jullie een verhaaltje vertellen? Dat moet ik eigenlijk wel doen, hè? Ik heb jullie ook wakker geschreeuwd. Papa weet nog wel een heel mooi verhaal: Er was eens een pianist en een presentator…”

“Nee, niet wéér dat verhaaltje! Dat heb je nou al drie keer verteld en dat eindigt er elke keer mee dat jij de trap oprent en ons wakker schreeuwt. Doe maar een ander verhaal!”

“Dus niet van: Er was eens een pianist en een presentator? Dat is toch zo’n leuk verhaaltje, heeft Papa zelf bedacht. Maar ja, als jullie een ander verhaaltje willen, dan krijg je een ander verhaaltje. Nee, daar doe ik helemaal niet moeilijk over. Tenminste als je zeker weet dat je niet van: Er was eens een pianist en een…”

Ander verhaaltje: