Een Duitse soldaat die gevochten heeft in de Eerste Wereldoorlog meldt zich vrijwilig voor de Tweede, want hij vindt: op één been kun je niet lopen. Hij wordt gestuurd naar Noordafrika, en raakt bij dat geRommel daar zodanig gewond dat zijn linkerbeen moet worden geamputeerd. Vrijwillig laat hij ook zijn rechterbeen amputeren, want hij vind nou eenmaal dat je op één been niet kunt lopen.
In datzelfde Noordafrika is een Bedoeïen op weg naar zijn verzetsvrienden. Hij heeft afgesproken om drie uur. Bij de Fata Morgana. Onderweg passeert hij een Duitse bedelaar met beide beentjes eraf. Hij denkt: Potverdikkeme, beide beentjes eraf! Maar toch, bedelaars…hij vertrouwt ze niet. Laatst gaf hij een keer wat aan een blind iemand en die bleek later helemaal niet blind te zijn. Hij denkt, ja maar dit is toch wel iets anders. Maar toch, hij vertrouwt het niet, hij vertrouwt het niet. Daarom kijkt hij eerst even in de buurt rond, en jawel hoor! Vlak om de hoek liggen de beentjes wel!!
De Bedoeïen is best wel blij dat hij niets hoeft te geven aan die bedelaar, want hij heeft geen rooie piaster meer op zak. Gisteravond bij de bingo heeft hij vijftien piaster verloren. Heel typisch, hij kwam op de bingo met vijftien piaster, na een poosje had hij nog veertien piaster, toen had hij nog dertien piaster, toen had hij nog twaalf piaster, toen had hij nog elf piaster, toen had hij nog tien piaster, toen had hij nog negen piaster, toen had hij nog acht piaster, toen had hij nog zeven piaster, toen had hij nog zes piaster, toen had hij nog vijf piaster, toen had hij nog vier piaster, toen had hij nog drie piaster, toen had hij nog twee piaster, toen had hij nog een piaster, en zo voort.
Drie uur, nog geen Fata Morgana. Kwart over drie, nog geen Fata Morgana. Boem, knalt ie ertegen op.
Ook stom, hij had hem helemaal niet gezien. De deur van de Fata Morgana zwaait open en de verzetsleider zegt: “Kom d’r in! Je bent een beetje aan de late kant. Wij zijn daarom maar vast begonnen en wij hebben allemaal een schuilnaam uitgezocht. Mijn schuilnaam is Henk van Ulsen, dit is Vincent van Gogh en dat is Seth Gaaikema. Wat vind je ervan?”
“Nou,” zegt Pim Jacobs, “wat ik ervan vind? Ik vind het niet kloppen dat ik gisteravond niks heb gewonnen bij de bingo.”
“Ja, hoor es, het is oorlog, ik weet niet, of dit nou wel zo belangrijk is.”
“Nou, toch vind ik het niet kloppen.”
“Ja, wat doen wij daar nou mee? Luister eens, geluk is met de dommen, ja? Jij hebt pech gehad, dus ergens ben je heel slim.”
“Dat snap ik niet, dus dan had ik ook wel wat kunnen winnen.”
“Misschien had je een beetje je off-day, dat je niet helemaal lekker in je bioritme zat.”
Bioritme is waarschijnlijk wel bekend? Er was een behoorlijke tijd geleden zelfs een radioprogramma waarin het bioritme voor de volgende dag werd omgeroepen. Dat ging als volgt: “Met het oog op morgen. Morgen is het Goede Vrijdag. Mensen die geboren zijn op 25 december kunnen een negatieve dag verwachten.”
Bioritme.
Dan geven wij nu het woord aan Seth Gaaikema.
“Ja,” zegt Seth, “oorlog of niet, ik persoonlijk mag altijd graag in de politiek van alledag de humor zien. Vooral in de tijden dat het slechter gaat willen de mensen lachen. Dus, humor, wat vindt de groep ervan?”
En de groep denkt na: Humor, humor…en ja, Vincent van Gogh heeft er wel oren naar.
“Ja,” zegt Vincent, “daar zit wel wat in wat Seth zegt. Ik weet niet of jullie gisteravond de bonte dinsdagavondtrein hebben gehoord, maar daar zaten toch een paar goede bakken in, zeg.”
“Leuk,” zegt iedereen, “vertel eens!” Afijn, Vincent vertellen, iedereen lachen.
“Maar ja,” zegt Vincent, “er zaten ook een paar grappen in, die waren wel zo verschrikkelijk flauw…”
“Leuk,” zegt Seth Gaaikema, “vertel eens!”
Afijn, Vincent vertellen, Seth lachen.
“Maar ja,” zegt Vincent, “als ik mijn verhaal mag afronden, ik stel voor, dat een van ons morgen het Duitse kamp gaat opblazen.”
“Ja, is goed,” zegt een van hun. “Ja, is wel goed. Dat doe ik wel.”
Dus deze held gaat op pad en zit de volgende ochtend verstopt aan de rand van het Duitse kamp. Hij heeft zich verscholen achter een stel bosjes. Na twee uur komt hij even achter de bosjes tevoorschijn, want hij moet een plas. Komen er meteen twee Duitse soldaten op hem af en zeggen: “Ja, van Ulsen, d’r bij! Je bent er als de kippen bij!”
Zij nemen hem mee naar een klein kamertje en de ondervrager zegt: “Vertelt u mij alles wat u zich weet te herinneren.”
Het vervelende is dat Henk van Ulsen daar al een keer eerder moeilijkheden mee heeft gehad, want zoals u weet komt Henk van Ulsen uit Kampen. En ik weet niet of u Kampen kent, maar van Ulsen moest een keer voor radio Oost vertellen wat zijn vroegste jeugdherinneringen waren. Ik weet niet of u Kampen kent, maar heel Kampen zat aan de radio gekluisterd om goed in de gaten te houden wat Henk precies zou zeggen. Toen zei Henk dat hij zich nog heel goed kon herinneren dat hij voor de eerste keer klaarkwam op de Harley Davidson van zijn vader. Ik weet niet of u Kampen kent, maar een storm van telefoontjes bij radio Oost, uit Kampen, één iemand vond dat van Ulsen te ver was gegaan en de rest wilde weten wat het model motor was. Hij denkt: “Dat gebeurt mij niet weer, ik zeg mooi niks.”
“Nou, komt er nog wat van of niet?”
“Mag ik u eens wat vragen? Vindt u dit nou eigenlijk leuk werk?”
“Ja, wee’j wat ‘t is jong, ik bin allang blie da’k wat te doon heb. Ik kan nie in hoes zitten, wee’j wa. Ik mut wat te knooi’n hem.”
“En dat geblaf en dat geschreeuw van u, is dat nou werkelijk nodig?”
“Ja, ziet u, u moet het mij maar niet kwalijk nemen, maar ik heb vandaag ook een rotdag gehad. Ik had vandaag corvee en ik moest eten koken voor zeven verpleegsters plus mezelf. En of ik er rekening mee wilde houden dat Gabi vegetariër is. Ik denk: zeven verpleegsters plus mezelf, dus ik maak een macaronischotel voor acht personen. Normaal gesproken gooi ik daar dan acht ons gehakt door, maar omdat Gabi vegetariër is, gooi ik er nu maar zeven ons gehakt door. Dus toen we aan tafel gingen was de stemming al een beetje down. Tijdens de maaltijd beginnen de verpleegsters een gesprek over het determineren van ontlasting. Ik zeg: “Is dat nou eigenlijk niet vies? Ontlasting determineren.”
“Nee hoor,” zeggen ze, “valt reuze mee, wanneer je maar goed na afloop je handen wast. En je mond spoelt…dan is er niks aan de hand.”
“Ziet u, en dan moet u mij maar niet kwalijk nemen dat ik af en toe een beetje uit mijn slof schiet.”
“Dat wist ik niet.”
“Kon je ook niet weten.”
“Ja, dat weet ik wel, dat kon ik ook niet weten, maar nu ik het allemaal toch weet, wil ik er verder ook niet al te moeilijk over doen en ik zal het maar eerlijk vertellen. Ik was van plan dit kamp op te blazen en ik heb de explosieven, die ik bij me had in een onbewaakt ogenblikje verstopt in een verloren onsje gehakt, dat ik ergens zag liggen. Dus de explosieven die u zoekt, zijn verstopt in dat gehakt.”
Zegt die Duitser: “In was?”
“In das, eh, gehakt!” De Duitser verstond hem niet en Henk wist toch in een keer niet meer wat gehakt was in het Duits. Gehaktdag, dat wist hij nog wel, gehaktdag dat is Mittwoch, dus hij zegt: “Mittwoch, eh, Fleisch am Mittwoch…”
Geen flauw benul.
“Laat ik het anders proberen: gehakt! Een slager heeft vaak in de vitrine een bord met dat losse rooie spul en het wil nog wel eens gebeuren dat wanneer je wilt betalen, het geld per ongeluk uit je handen valt, precies terecht komt in het gehakt en dan kun je altijd zo leuk zeggen: “Kijk, het kwam van het GAK en het ligt in het g’hak.”
Geen flauw benul.
“Tja, heren, dan zit er toch niets anders op dan dat u er even een tolk bijhaalt.”
En nu valt het niet mee om in Noordafrika mensen te vinden die perfekt Duits én perfekt Nederlands spreken. Maar toevallig was er een Duitser die kende twee mensen die spraken perfekt Duits én perfekt Nederlands, de ene was een Duitser, de andere was een Nederlander, dus die soldaat zegt: “Ik haal ze wel even op. Ik ga wel even op pad. Ik ga wel even op zoevi.”
Zeggen die andere Duitsers: “Zoevi? Is dat niet Eskimoos?”
Verrek, denkt de soldaat, ik heb me met mijn Eskimoos mooi verluid. Hij springt door het raam, Henk van Ulsen er achteraan en al die Duitsers weer daarachter. Zegt Henk tegen die Duitse Eskimo: “Wat moeten wij nou doen?”
“Ja, volgens mij is er niets meer aan te doen. Wanneer ze ons te pakken krijgen, dan maken ze Hackfleisch van ons.”
“Wat maken ze van ons?”
“Hackfleisch. Eh, woensdag, vlees op woensdag.”
Nou ja, u weet eigenlijk zelf wel hoe het verhaal eindigt. Juni ‘44, begin van het einde, geallieerden landen op Normandi’é, één soldaat wordt al vóór de landing doodgeschoten. “Puh,” roept ie stervend, “dat noemen ze dan de langste dag!”
Mei ‘45, Hitler was al kompleet krankzinnig geworden, zo krankzinnig zelfs, dat de geruchten de ronde deden, dat hij boven op de puinhopen van Berlijn zou staan en riep: “Hé, kijk eens. Ru-zie, ru-zie.”
En nog iets later: