In de tuinen van Sevilla
beukt mijn hoofd een boom te barsten.
Snikkend zoen ik de platanen,
mijn gelaat doordrenkt van tranen.
In de tuinen van Sevilla
trilt de lucht en bloemen geuren.
De natuur in alle luister,
maar ik ween hier en ik fluister:
Leontien, Leontiene,
Uwe boezem zou ik ziene,
maar ik wacht hier al een week
die op zeven eeuwen leek.
Wrede wereld, kwaad van aard,
gij zult aanstonds aanschouwen
dat een zelfmoord wordt gebaard.
Doch niet dat zij er om zal rouwen
daar mijn trouw
met harer ontrouw paart.
Reeds een week geleden zou ik hier voor haar zingen:
“Mijn liefste vrouwtje,
schat, je bent mijn stoutste droom.”
Maar spoedig hang ik aan een touwtje
in de oudste boom.
Zeven dagen, zeven nachten was de honger naar Leontien
mijn enkel brood,
het water
is nu mijn dorsten naar de dood.
Want heeft de liefde geen hoop,
‘t is een mens voor de sloop.
In de tuinen van Sevilla
hangt er weldra een te sterven.
Helse zonnestralen zieden
bij een leven dat gaat vlieden.
In de tuinen van Sevilla
zal de wind mijn lippen strelen,
doet mijn laatste zucht verzaam’len
en mijn dode lippen staam’len:
Leontien, Leontiene,
Uwe boezem zou ik ziene,
maar ik wacht hier al een week
die op zeven eeuwen leek.
“Oehoe, hier ben ik al.”
Leontien, toch gekomen?
Schat, het werd de hoogste tijd!
“‘k Heb spijt, ik ben wat laatjes
maar ik had een lekke band.”
Praatjes! voor het vullen van die gaatjes
ben je toch geen week lang kwijt?
Daar viel zij door de mand
met haar lekke band.