Dichter

Een vrouw als jij

heb ik nog nooit gekend.

Sterker nog:

‘k zou niet weten wie je bent.

Tweede gedicht. Ik ben een tijdje getrouwd geweest. ‘t Was niet zo’n succes. Mijn vrouw wou op een gegeven moment wat anders.

Ik wil eens wat anders, zei zij

en richtte voor de verandering beide ogen op mij.

Ik dacht: wat is anders,

keek haar aan en zag:

mooi is anders.

Wij zijn veel te snel getrouwd. Ik herinner mij nog heel goed, de pastoor vroeg op een gegeven moment aan mij: “Neemt gij die en die tot uw vrouw?”

Ik zeg: “U bedoelt die naast me staat?”

“Ja, met dat witte jurkje aan.”

“En met zo’n toefje voor de kop?”

“Ja, met dat toefje voor de kop.”

Dus ik kijk haar zo eens aan. En het leek me eerlijk gezegd een beetje onnozel tiep. Dus ik zeg zo tegen die pastoor: “Ze lijkt mij niet erg nozel. Maar laten wij het maar proberen.”

“Nee,” zegt de pastoor, “het is de bedoeling dat u ja zegt en niet ‘Laten wij het maar proberen.”

“Juist.”

“Dus voor de tweede maal: Neemt gij die en die…”

“U bedoelt die…”

“Ja, witte jurkje aan, toefje voor de kop, struikje in de hand…neemt gij die tot uw vrouw, ja of nee?”

Ik denk ja, een beetje achterbaks lijkt ze mij ook. Ik zeg: “Pastoor, niet al te nozel, achterbaks, maar ja, ik wil ook geen spelbreker zijn. Laten wij het maar proberen.”

“Nee,” zegt de pastoor, “het is de bedoeling…”

Ik zeg: “O juist, het is de bedoeling dat ik ja zeg en niet laten wij het maar proberen.”

“Precies, dus voorde derde en laatste maal: Neemt gij die en die…”

Ik zeg: “U bedoelt die…”

“Ja, witte jurkje aan, toefje voor de kop, struikje in de hand, niet al te nozele blik in de ogen en ook nog van achter de elleboog…neemt gij die tot uw vrouw, ja of nee?”

Ik zeg: “JA!!!…laten wij het maar proberen.”

En zo koos ons huwelijksbootje het ruime sop. Jij in het vooronder en ik in het voorop. Wij zijn veel te snel getrouwd, veel te snel. We hadden al heel jong verkering. Zij raakte in verwachting en toen zei iedereen tegen ons: “Nu moeten jullie wel gaan trouwen.”

Dus toen hebben wij allebei een kontaktadvertentie geplaatst. Die van mij luidde: Jongeman zoekt langs deze onsympathieke weg dito vrouw. Ik kreeg daarop één reaktie van een vrouw die mij schreef: Laten wij afspreken in Hotel Royal. Ik ben een vrouw van dertig jaar oud, blond haar en twee meter veertig lang.

Je kunt me herkennen aan een rode roos. Dat van die rode roos had zij er niet bij hoeven zeggen…Goh, wat was dat mens dik! Maar eerlijk gezegd val ik wel op dik en ook voor de rest was het een plaatje. Echt, het was een plaatje. Haar haar, haar mond, haar gebit, het was een plaatje. Ja, dat is een woordspeling. Haar gebit was een plaatje noemen wij dichters woordspeling. Het is daarom ook niets geworden met dat plaatje. Zij is getrouwd met een disejockey, die gek was op woordspelingen. Ik bleef daarom nog steeds alleen en na verloop van tijd is uit die eenzaamheid als vanzelf het volgende gedicht ontstaan.

Almachtige Vader, Pappie,

schenkt u mij alstublieft een vrouw.

Wat zegt u?

Toet toet!

Dat is snel!