Vanessa zal ons trouwens wel redden als we ooit aangevallen worden. Ze is in ons gezin de schoonheid die gesprekken doet stokken. Sommige oude mannen proberen haar te kussen en vragen naar haar borsten en een van hen heeft haar aangedaan wat Fanie Vorster mij heeft aangedaan, alleen erger. Maar Vanessa kan zichzelf wel redden. De man heette Roly Swift en hij woonde met zijn vrouw in Umtali. Mama en papa lieten ons op een ochtend bij Roly Swift achter toen ze werk te doen hadden. Roly’s vrouw vergezelde mama en papa, die zeiden: ‘Wees aardig tegen meneer Swift terwijl we weg zijn.’
Roly was vóór de lunch al dronken, en hij begon Vanessa en mij door het huis achterna te lopen en hij kuste mij en probeerde me tegen de muur van de gang te drukken. Vanessa zei: ‘Laat mijn zus met rust.’ Roly lachte Vanessa uit en probeerde haar toen te kussen en stak zijn handen onder haar rok. Vanessa duwde hem weg, maar het had alleen maar tot gevolg dat Roly haar nog steviger probeerde vast te houden. Hij lachte, hoewel hij geen blije uitdrukking op zijn gezicht had en iets onder Vanessa’s rok aan het doen was waarvan ze een rood gezicht kreeg.
Ze zei: ‘Laat me met rust!’ Er waren tranen in haar stem.
Roly trok Vanessa een slaapkamer in waaruit ik de geluiden van een knokpartij hoorde komen, en vervolgens kwam Vanessa met slordige haren en verwarde kleren tevoorschijn. Ze greep mijn hand. ‘Snel, we gaan ervandoor.’
We renden naar buiten.
Vanessa zei: ‘Kom.’
‘En meneer Swift dan?’
‘En meneer Swift dan? Niks meneer Swift.’
Ze leidde me de weg over en klopte op de deur van een naburig wit huisje.
‘We moeten hier onderdak,’ zei ze tegen de verbijsterde dame die de deur opendeed.
Schoorvoetend liet de verbijsterde dame ons binnen. Ik hield Vanessa’s hand vast.
Vanessa schraapte haar keel en zei met luide, dappere stem: ‘We hebben nog niet geluncht.’
Er werd een lunch voor ons bereid en we mochten in het naburige witte huisje blijven totdat mama en papa terugkwamen en toen slopen we naar hun auto die in de oprijlaan van de Swifts stond geparkeerd, ineengedoken – alsof we onder vuur lagen – zodat Roly ons niet zou zien. Mama en papa stonden met opgewekt-natuurlijke stemmen met Roly te praten alsof Alles Normaal was hoewel Roly moest zeggen dat we naar de buren waren gelopen en Alles Niet Normaal was. Maar hij zei niet waarom we weggelopen waren.
‘Ah,’ zei papa toen hij ons plotseling bij de auto zag opduiken, ‘daar zijn jullie.’
Daar waren we. Ik had een vieze smaak in mijn mond en ik was misselijk. We stapten in, bezoedeld als we waren, en mama en papa reden stijfjes weg, als skeletten naar Roly grijnzend. Vanessa vertelde mama en papa wat er was gebeurd en ze zeiden: ‘Niet overdrijven.’ Vanessa had de gewoonte om in de verte te staren wanneer mama en papa niet luisterden. Ze staarde nu ook in de verte, alsof ze nergens om gaf.
Ze heeft de enorme ogen van onze grootmoeder van vaders kant geërfd; een flets, bijna glazig blauw, en ze kan als een kat haar ogen halfdicht doen en roerloos, onpeilbaar en afstandelijk worden. Ze heeft erg lang, dik blond haar dat ze in een polsdikke vlecht op haar rug draagt. Ze heeft volle lippen en een zeer trotse, zeer Afrikaanse houding (schouders naar achteren, lome manier van lopen, op het luie af) en ze luistert niet meer. Als een Afrikaan.
Mama zegt: ‘Waarom luisteren jullie verdomme niet?’ tegen de kok, het diensmeisje, de stalknecht en de tuinman, en ze zwijgen en je ziet dat ze zelfs nu niet luisteren.
Net als alle andere kinderen van boven de vijf in ons dal hebben Vanessa en ik geleerd het magazijn van een FN-geweer te laden, alle geweren in het huis te ontmantelen en schoon te maken, en uiteindelijk te schieten om te doden. Als we aangevallen worden, en mama en papa gewond of gedood zijn, zullen Vanessa en ik moeten weten hoe we onszelf moeten verdedigen. Mama en papa en al onze vrienden zeggen: ‘Vanessa is een Slome Tinus.’ Maar ik weet dat ze ongelijk hebben. Mama en papa zeggen dat Vanessa niet in staat zal zijn een geweer te hanteren. Ze zeggen dat ze te kalm is. Dan kennen ze Vanessa niet. Ze is geen Slome Tinus. Ze is een Rustig-Wachtende-Alerte Tinus. Ze is een Ziedende Tinus.
Ik wil op een legerjongen lijken, dus ik stort me enthousiast op het schoonmaken en laden van papa’s FN en mijn moeders uzi, maar de geweren zijn te zwaar voor me, zodat ik niet veel meer ben dan een wandelende tak die aan de kolf van een ratelend geweer bungelt. Ik moet het geweer tegen een muur laten steunen om te schieten, anders word ik omvergegooid door de terugslag. Ik mag met mijn moeders pistool schieten, maar zelfs dat knakt mijn pols en mijn hele arm gaat heen en weer door de schok van het schot.
Vanessa moet gedwongen worden het geweer te ontmantelen en schoon te maken. Ze is langzaam en onwillig, zelfs wanneer papa zijn geduld verliest en naar haar begint te schreeuwen en zegt: ‘In godsnaam, sta daar niet zo, doe iets! Stelletje-slappe-wijven-in-huis.’
Vanessa krijgt haar katachtig halfdichte, Afrikaans uitdrukkingsloze, niet-luisterende ogen.
‘Je moet leren hoe dit ding in elkaar zit,’ zegt papa. ‘Kom op, haal dat rotding uit elkaar.’
Vanessa beweegt zich langzaam, onwilligheid in persoon.
‘Nu moet je het weer in elkaar zetten,’ zegt papa, naar het geweer kijkend.
Vanessa kijkt papa met toegeknepen ogen aan. Ze zegt: ‘Dat doet Bobo maar.’
‘Nee, jij moet het leren.’
‘Ik doe het wel. Ik doe het wel,’ zeg ik. Ik wil het doen om papa te laten zien dat ik niet onderdoe voor een jongen. Ik wil geen stelletje-slappe-wijven-in-huis zijn.
‘Vanessa moet het leren.’
Maar Vanessa weigert resoluut het ding weer in elkaar te zetten. Het ligt in losse onderdelen vóór haar op een laken in de zitkamer en ze wil er geen geheel meer van maken. Papa geeft het op.
Ik zeg: ‘Ik doe het wel. Ik doe het wel.’ Mijn teveel aan gretigheid irriteert papa evenzeer als Vanessa’s gebrek aan gretigheid. Het is ook nooit goed.
Papa zegt: ‘Schiet op dan.’
Met mijn tong uit mijn mond doe ik mijn best om het goed te doen. Ik zet het geweer in elkaar.
Achter in de tuin, aan de andere kant van ons van schorpioenen vergeven zwembad, staat een enorm stuk karton waaruit een gebogen, rennende terrorist is gesneden (uitgerust met een door de Russen verstrekt uniform en dreigend met een AK 47); rondom zijn hart zijn een stel ringen aangebracht, als een diagram in een biologieboek. De bavianen die het graan stelen en op de vlucht slaan voor de gong in de hut van de bewaker, zien eruit als deze terrorist, met een lange hondenneus en een laag, hoekig voorhoofd.
Papa laat Vanessa zien wat ze moet doen. Hij bukt zich tot op haar hoogte: ‘Til de loop van het geweer op en leg hem op de muur, op deze manier. Ga stevig staan, benen uit elkaar. Hou je kin van de kolf vandaan, duw de trekker in – tel één-Zambezi, twee-Zambezi – laat los.’ Ik druk mijn handen tegen mijn oren en doe mijn ogen dicht. Het geluid van het geweer splijt de lucht en raakt me boven mijn buik. Dat is waar geweergeluiden belanden, met hun schreeuw de lucht uit je wegstotend.
Papa geeft Vanessa het geweer: ‘De terugslag slaat je tanden eruit, als je niet oppast,’ zegt hij. ‘Gebruik de muur om het geweer vast te houden. Goed? Maak je er geen zorgen over of je het doelwit raakt, probeer alleen geen gat te maken in de muur van het zwembad.’ We lachen.
Ik zeg: ‘Ja, Van, geen schorpioen neerschieten, hoor. Haha. Of een kikker.’
Papa zegt: ‘Zo is het. Laten we eerst eens kijken of je een schot kunt lossen zonder achterover te vallen.’
Vanessa neemt het geweer van hem over en haar ogen worden oppervlakte-kil, als water op het stuwmeer in de winter.
‘Nee, niet zo,’ zegt papa, ‘hier, gebruik de muur.’ Hij gaat achter haar staan om iets aan haar armen te veranderen. Hij wil het geweer boven op de muur zien te krijgen, maar voordat hij Vanessa heeft kunnen aanraken, knijpt ze in de trekker. Papa zet verschrikt een stap achteruit. Het geweer stoot omhoog. Mama zegt: ‘Zo meteen breekt het kind haar kaak.’ Vanessa luistert niet naar ons.
Ze schiet opnieuw op het doelwit. Ze heeft de rennende baviaan-terrorist één keer dwars door zijn neus geschoten en één keer dwars door zijn hart. Ze geeft het geweer aan papa terug.
‘Goed schot, Van!’ schreeuwen we allemaal tegelijk.
‘Waar heb je dat geleerd?’ vraagt papa.
Ik spring op en neer en wijs op het doelwit: ‘Je hebt hem gedood! Kijk, je hebt hem gedood!’
Vanessa’s gezicht blijft effen en uitdrukkingsloos, maar ze kijkt lange tijd naar het doelwit. En dan wendt ze zich met een lichte frons van ons af. Ik wil aan haar hand hangen maar ze schudt me ongeduldig af.
Ik zeg: ‘Sjonge man, Van. Je hebt hem op zijn sodemieter gegeven. Je hebt hem in één keer gedood!’
Mama zegt: ‘Dat mag je niet zeggen, Bobo.’
‘Wat?’
‘Je mag geen ‘sodemieter’ zeggen. Dat is plat.’
‘Oké.’ En dan: ‘Sjonge man, Van!’
Vanessa ziet er berustend uit en helemaal niet triomfantelijk. Ik zou willen dat ze glimlachte en blij was omdat ze de terrorist heeft gedood.
Ik zeg: ‘Laat mij het ook eens proberen, hé. Mag ik het ook eens proberen? Kijk Van, kijknaar mij.’
Maar ze heeft zich afgewend en loopt naar binnen. Een paar van de honden volgen haar.