Verkopen

Wat ik als kind niet kan kennen van Afrika (omdat ik geen herinnering heb aan een andere plek) is zijn geur; heet, zoet, rokerig, ziltig, scherp-zacht. Het is een geur als die van zwarte thee, gesneden tabak, een pas aangestoken vuur, oud zweet, jong gras. Wanneer ik jaren later het continent voor het eerst verlaat en in de vochtige wollen sok van Londen-Heathrow aankom, ben ik (zodra ik mijn hoofd buiten het intestinale proces van reizen steek) niet het meest onder de indruk van de aanblik, maar van de geur van Engeland. Hoe flauw-leeg die is; uitlaatgassen, beton, straat-nat.

Het andere wat ik niet kan kennen van Afrika voordat ik ben vertrokken (en het geluid van andere, koudere, rustiger, meer geïsoleerde plekken heb gehoord) is zijn lawaai.

Bij het krieken van de dag is er een explosie van dagvogels, een felle strijd om territorium, wijfjes en voedsel. Dat geklapper van vleugels en de geheime taal van vogels is zo’n vast achtergrondgeluid dat ik het begin te begrijpen. Als er een verandering van toon, een toenemende vogelactiviteit mijn leven van alledag binnendringt, weet ik dat er ergens een slang is, of ik kijk naar de hemel (zoals iemand werktuiglijk, bijna onbewust, de tijd op zijn horloge vergelijkt met de op de radio aangekondigde tijd) en zie inderdaad een havik zweven.

In het hete, langzame deel van de dag, wanneer tijd, zon en denken vertragen tot een slepend, oppervlakkig, bleek kruipen, is er het geluid van de hitte. De sprinkhanen en krekels zingen en zoemen. Verdrogend gras knispert. Honden hijgen. Er is het geluid van adem en ademhalen, van een hele wereld die is bezweken aan de apathie van de tropen. En om vier uur, wanneer de zon eindelijk is begonnen naar het westen te glijden en koele luchtgolven met de hitte worden gemengd, is er het schuifelende geluid van dieren die weer in actie komen om zich in veiligheid te brengen voor de nacht. Koeien loeien naar hun kalfjes; de hoge, honingzoete roep van de veedrijvers weerklinkt: ‘Dip! Dip-dip-dip’, terwijl ze de dieren naar de omheinde weiden drijven. Honden ontwaken uit de verdoving van de middagslaap en janken om uitgelaten te worden.

De nachtdieren (die het tijdens de schemering overnemen van de kwetterende, zich ter ruste begevende vogels) zagen en zoemen zo hardnekkig dat de menselijke hersenen gedwongen worden het lied in hartslag te vertalen. Nachtapen, uilen, nachtzwaluwen, jakhalzen, hyena’s; deze dieren hebben de woe-hoepende, verreikende, land-doorkruisende roep die de nacht een griezelig mysterie geeft. Kikkers kloppen; onmogelijk luid voor zo’n klein lijfje.

Er is maar één moment van absolute stilte. Halverwege de duisternis van de nacht en het licht van de ochtend verzinken alle krekels, vogels en andere dieren in een diepe stilte alsof hun het zwijgen wordt opgelegd door het ondoorgrondelijke van de zwartste tijd van de nacht. Dit is het moment dat we op de tabaksverkoopdag wakker schrikken van papa. Uit deze stilte maak ik op dat de dag nog niet aanbreekt, en dat het evenmin midden in de nacht is, maar dat het de tijdloze ruimte is, wanneer alle dingen heel diep in slaap zijn, wanneer hun bewaker het slaperigst is en wanneer de kans het grootst is dat terroristen (die weet hebben van dit feit) tot de aanval overgaan.

‘Kom op, wijfie.’ Papa schudt me aan mijn schouder.

Ik schrik wakker op de snelle, naar adem happende, plotseling alerte manier van alle mensen die een oorlog hebben meegemaakt (iets waar geen kruid tegen gewassen is, zelfs nu heb ik er nog last van).

‘Rustig maar, rustig maar,’ zegt papa (die natuurlijk aan een extremere versie lijdt van deze waar-is-het-gevaar-reactie op wakker geschud worden).

Vanessa wordt gewekt door mijn stille paniek. ‘Wat?’ Haar dringende gesis reikt tot de springerige zwarte schaduw van papa in het kaarslicht.

‘Tijd om op te staan.’

‘O.’ Ze laat zich weer in het kussen zakken.

‘Hier heb je thee.’ Papa laat Vanessa rechtop zitten en geeft haar een kop hete melkig-zoete thee.

‘Kom op, Bobo, thee.’ Maar ik ben al uit bed en aangekleed.

Ik heb met mijn pyjama over mijn meest-geschikt-voor-de-tabaksverkoopdag-kleren geslapen. Ik hoef alleen nog mijn thee te drinken. Ik heb al verscheidene boeken in een tas gestopt, samen met mijn tandenborstel, een stel extra kleren en een zaklantaarn die het niet meer doet (de batterijen hebben gelekt en hem om zeep gebracht). Ik zit in de naar plastic en vochtige hond stinkende auto, met stekende ogen van vermoeidheid, lang vóór de rest van het gezin. Ik schop verwachtingsvol met mijn voeten tegen de achterkantvan papa’s stoel.

Als we de hoofdweg inslaan, zal mama ons een banaan en een gekookt ei geven en mogen we slokjes thee nemen uit haar dampende kop (één slok maar, van de bodem, zodat we niet morsen) en dan zullen we slapen tot we in Rusape aankomen waar de hoge ochtendzon ons wakker zal schudden.

Vandaag zullen we op tijd bij de tabaksveilinghallen in Salisbury zijn voor het gratis ontbijt dat aan alle boeren, kopers en al het Tabex-personeel wordt verstrekt. Vandaag zal ik me ziek eten. Ik zal eten tot mijn buik zwelt van de vreugdevolle, ongewone misselijkheid van te veel. Het eten bestaat uit ei (gebakken ei, roerei, omelet), worst, gebakken tomaten, friet, bacon, en toast die druipt van de boter. Er zijn diverse soorten verpakte graanproducten: chocoladepopcorn, honingpopcorn, cornflakes, Pronutro, muesli. Er is Zambiaanse bruine pap, havermoutpap en maïspap. Er zijn enorme schalen met fruitsalade en zilveren bladen met kaas en crackers. Ik eet van alles wat en schep nog eens op en kan maar niet ophouden met eten, maar papa zegt: ‘Kom op, wijfie, nou moet je ophouden. Je maakt jezelf nog ziek.’

En dan begeven we ons in de veilinghal naar onze twee of drie rijen met tabak (in het gelid tussen gelijksoortige rijen van andere boeren). De bitter ruikende, in jute verpakte blokken van blad-op-blad gelegde tabak hebben de reis van Robandi naar hier wonderbaarlijk goed doorstaan. Ze zijn gesorteerd, in bundels gebonden en verpakt; eerste pluk, grotere bladeren, toppen, uitgedroogde bladeren, gevlekte bladeren, versnipperde bladeren. We staan ziek-gegeten naast onze oogst. Mama neemt mijn schouders in een felle, ringloze greep. Zij is de enige die niet heeft ontbeten. Ze heeft thee gedronken met snelle, nerveuze teugen terwijl ze herhaaldelijk een blik wierp op de klok boven de deur die toegang geeft tot de uitgestrekte veilinghallen, zo groot als vliegtuighangars.

De kopers lopen langs onze rij tabak.

Mama verstevigt haar greep. Ze fluistert: ‘Daar heb je ze.’

Papa staat nonchalant met zijn gewicht op één been geleund, als een paard in rust. Hij wendt zijn blik af, alsof de kopers tot een veelvoorkomende, nietszeggende vogelsoort behoren op een voor het overige veel opwindender safari.

Mama sist: ‘Probeer er hongerig uit te zien, jongens.’

Ik trek mijn buik zo veel mogelijk in en sper mijn ogen zo ver open als ik kan, zodat ze er hol en behoeftig uitzien. Vanessa laat haar hoofd op haar borst zakken en krimpt ineen van er-niet-willen-zijn.

Mama richt een felle, starre, angstaanjagende glimlach op de kopers. Haar blik zegt: ‘Doe ons een goed bod en u zult voor eeuwig met mijn liefde worden beloond. Doe ons alstublieft een goed bod. Alstublieft.’ Golven van angst zakken in mijn buik en kolken rond met de te vette overvloed van mijn pas genuttigde ontbijt.

We kijken geen van allen naar de andere boeren en hun gezinnen die eveneens met voelbare nervositeit bij hun balen staan te wachten.

De balen worden opengescheurd, bladeren worden eruit getrokken en onder de neus gehouden; de dun-geaderde oogst wordt tussen dikke vingers gewreven (vingers die schitteren van de gouden ringen, wat een van de vele dingen is waaraan je de kopers van de boeren kunt onderscheiden. Ik ken geen enkele boer die een ring draagt). Er wordt een prijs op een kaartje gekrabbeld. Papa wacht tot de kopers buiten gehoorsafstand zijn en fluistert dan tegen mama, op zachte, waarschuwende toon: ‘Kalm blijven. Hou je in,’ op de manier waarop hij tegen een zeurend dier zou praten.

Nu kijken mama, Vanessa en ik naar papa’s handen terwijl hij langs de rij loopt. Als hij akkoord gaat met de prijs die we per baal hebben gekregen, aarzelt hij, waarbij de vingers even boven het kaartje blijven hangen, en loopt daarna door, het kaartje intact latend. Die tabak zal worden meegenomen naar sigarettenfabrieken: vermaarde, goed vervoerde Rhodesische burleytabak, helemaal van onze gelukkige boerderij.

Als papa het niet eens is met het bod van de koper, verscheurt hij het kaartje. Deze balen zullen opnieuw worden ingepakt, in vrachtwagens worden geladen, en teruggebracht worden naar ongelukkig Robandi. Papa zal wachten en ze later in het seizoen proberen te verkopen, wanneer de kopers misschien wat hongeriger zijn naar tabak. Die balen zullen in de sorteerschuur liggen, aan de buitenlucht blootgesteld, waar vlagen stoom de bladeren in een subtiel evenwicht tussen zacht en beschimmeld zullen houden. Ze zullen papa’s woede wekken telkens wanneer hij ze ziet. Mama zal urenlang, tot haar vingers branden van de kleverige, vergelende aanslag van de bladeren, bezig zijn met het hersorteren en opnieuw in balen verpakken van de bladeren, in de bijgelovige veronderstelling dat een nieuwe presentatie misschien een betere prijs opbrengt.

Als papa kaartjes begint te verscheuren en zijn gezicht verkreukelt en ondoorgrondelijk wordt, beginnen we van lieverlee stil te vallen en te wensen dat we er niet waren. Maar als hij snel langs de rij tabak loopt en de kaartjes als smetteloze, prachtig gave geelgekleurde rechthoeken achterlaat, zijn we door het dolle heen. Vanessa en ik gaan uitzinnig, dwaas en luidruchtig tussen de balen door rennen en mama zegt niet: ‘Ssst meisjes! Gedraag je!’ En dan is papa de hele rij langs geweest en neemt hij zonder naar de andere boeren te kijken mama bij de hand en zegt: ‘Kom, Tub.’ Vanessa en ik volgen mama en papa op de voet. Zijn vingers hebben zich om de hare gevouwen. Tegen het einde van vandaag zal papa de dikke man met de vochtige lippen van Tabex hebben gesproken en zal mama haar ringen terug hebben en als we thuis zijn in Robandi zal ze ze poetsen met Silvo om de aanslag van schande en onbruik te verwijderen.

Papa glimlacht niet, laat tegenover de kopers niets blijken van een overwinning. Hij wacht tot we in de auto zitten en zegt dan tegen mama: ‘Billijke prijs.’

Dat betekent dat we niet alleen onze jaarlijkse en onvermijdelijke controle bij de tandarts in het vooruitzicht hebben, maar ook een stel nieuwe kleren, een nieuw paar schoenen, een bezoek aan de tweedehandsboekhandel, en thee en scones met aardbeienjam en dikke room in de tea-room van Meikles Warenhuis. We zullen de nacht doorbrengen in de verrukkelijke luxe van de stadswoning van een vriend, met haar besproeide tuin, kortgeschoren gazon, betegelde, wit-glanzende keuken, normaal doorspoelende wc’s en (het wonderbaarlijkste van alles) televisie. Wanneer onze tabak goed verkoopt, zijn we een dag lang rijk.

Maar of de tabak nu goed of slecht verkoopt, wanneer we naar Robandi teruggaan, gaan we terug naar rantsoenen en rantsoenpakketjes.