Balsem op de wonden

We witten de muren, reinigen de tapijten, gordijnen, meubels. Mama hangt schilderijen op, stalt haar boeken en snuisterijen uit en snijdt wilde planten af die ze op de veranda droogt en dan door het hele huis heen in vazen en potten zet, waar ze algauw plekken worden voor spinnenwebben. Adamson krijgt nieuwe uniformen en een paar nieuwe schoenen. Mama verzoekt hem in huis geen marihuana te roken. De moestuin wordt omgespit en herbeplant met tomaten, rapen, pompoenen, groene paprika’s, wortels, aardappels, sperziebonen, aardbeien en uien. De bloementuin wordt besproeid, bestrooid met tabaksrestjes en de rozen worden tot stekels gesnoeid. De klimmende bougainville, die is uitgedijd en verwilderd en die uit zijn boom op het huis dreigt te vallen (de boom in zijn val meeslepend), wordt bijgeknipt en uitgedund. De kamperfoelie op de garagemuur wordt met zorg weer tot leven gewekt en zijn zoete, oranje bloemen hangen als trossen piepkleine trompetten boven de ingang van de garage. De melkschuur, die omringd was door een diepe greppel van koeienstront, wordt schoongemaakt, en de magere, uitgemolken koeien worden gevoed en verwend tot hun huiden glanzen en hun melk dik, zoet en overvloedig is. We adopteren en kopen zoveel honden dat we er bijna over struikelen, we krijgen een wit katje dat we Percy noemen en de Duitsers schaffen (zoals beloofd) twee merries voor ons aan, waarvan één zwanger.

De boerderij zwicht voor de zachtzinnige discipline van zorgvuldig boeren. Uitgeputte weiden worden bemest en mogen dan braak liggen. Het vee wordt gewassen, onthoornd, geteld, gebrandmerkt, ingeënt en de onvruchtbare koeien worden uit de kudde geschift. De tabaksschuren worden opgelapt en waterdicht, luchtdicht en windbestendig gemaakt. De wegen worden genivelleerd en op sommige plaatsen worden gaten en zanderige stukjes gevuld met gemalen baksteen, zodat tractors en trailers niet op grote afstand van de boerderij vast komen te zitten. Het slib wordt uit de stuwmeren gegraven en langs de oevers worden zandzakken gelegd. Gordon vindt elders werk en de voertuigen van de boerderij rijden weer.

We hebben de hele ochtend paardgereden, de vlei over waar papa het planten van jonge, dunnekkige, grijsblauw-geschorste gombomen heeft georganiseerd. Het is een hete, schelle ochtend geweest; de zon is bleek en fel en zuigt de kleur uit de hemel. Mama heeft ontdekt dat de trailer waarin de rijen van verleppende gomzaailingen liggen, kapot is gegaan. Wanneer we terugkomen van onze rit, rijdt ze naar de werkplaats om een werktuigkundige in te schakelen. Ik zit in mijn rijbroek op de veranda. Paardenzweet prikt in mijn handen en mijn ogen branden van de hitte. Adamson komt uit de keuken schuifelen met een dienblad thee voor me. Een dikke joint hangt aan zijn onderlip en morst as en geurige vlokken wiet op de thee. Ik steek een sigaret op. ‘Dank je, Adamson.’

Ik kijk toe hoe de paarden de wei in drentelen. Ze vinden zanderige plekjes en werpen stofwolken op, rollen de hete ochtendrit van hun ruggen af, benen peddelend in de lucht. Er is een koor van zingende insecten en vogels; geel-gevederde wevervogels stormen uit de bougainville waar hun nesten hangen als piepkleine, ingewikkelde mandjes. De honden liggen plat op hun buik op de veranda, plassen speeksel vormend onder druppelende tongen. Ik duw Percy van mijn schoot. ‘Te warm, Perks,’ zeg ik tegen hem.

Ik drink mijn thee op en overweeg een tochtje naar het terrein waar papa in zijn kantoor zit en waar ik meestal wel werk kan vinden om mijn luxe-leventje en mijn dagelijkse portie sigaretten en bier te rechtvaardigen. Terwijl ik opsta, zie ik mama in de pick-up, terug van de werkplaats, de oprijlaan op komen scheuren. Er loopt een smalle, zanderige, drie kilometer lange weg tussen het huis en de werkplaats, en zo ver het oog reikt hangt er nu een koker van opgeworpen stof. Zelfs hiervandaan kan ik, als ik mijn hand boven mijn ogen houd tegen de zon, de pick-up schuddend over de ribbelige aangeslibde grond van de weg zien aankomen. De paarden schrikken en slaan op hol bij haar nadering. De honden springen van de veranda en rennen haar met de staarten overeind tegemoet.

Mama komt slippend tot stilstand voor de garage. Ik ren naar buiten om te kijken wat er is gebeurd. Ze stapt moeizaam uit en houdt iets in een zak op veilige afstand van zich af.

‘Snel, Bobo, haal een doos voor me.’ Mama schopt naar de honden die opspringen om haar levende bundeltje te onderzoeken.

We noemen hem Jeeves. Het is een Kaapse oehoe. De Zambianen hier zijn wat uilen betreft zeer bijgelovig. Ze geloven dat als een uil op een dak neerstrijkt en krast, een inwoner van het huis waarop de uil is neergestreken, zal sterven. Mama had Jeeves gevonden bij de werkplaats, poten samengebonden met ruw touw; hij werd als de hefschroef van een helikopter boven het hoofd van een jongeman rondgedraaid terwijl vrienden van de man in een kring om hem heen stonden en telkens juichten wanneer de uil op de grond neerstortte, zijn vleugels uitgespreid en slap.

Tegen de tijd dat mama schreeuwend van woede en afgrijzen het groepje van joelende toeschouwers was binnengerend, was de uil bedekt met stof, bloedde hij, en had hij één poot en één vleugel gebroken.

De tuinman werd opgedragen een enorme kooi in de tuin te bouwen, onder de schaduw van de boom. Jeeves werd in zijn nieuwe huis geïnstalleerd; het kon bogen op de dikke takken van dode bomen als roesten, een zacht groen tapijt van gazon en een kleine bakstenen kennel met een dak voor regenachtige dagen.

Jeeves is woedend. Hij kijkt ons vanaf zijn roest kwaad aan, voor een nachtdier hyperactief, waarbij zijn enorme gele ogen griezelig over ons heen glijden. Wanneer iemand zijn omsloten ruimte nadert, sist hij en klakt hij met zijn snavel. Zo nu en dan roept hij Voe-woe-hoe en dan huiveren de Zambianen en krommen hun schouders als tegen een prikkende stofstorm.

Mama probeert Jeeves brokken vlees te voeren. ‘Kom op,’ zegt ze tegen hem, ‘het is verdomme mijn beste steak.’ Maar Jeeves sist en kijkt dreigend en het vlees ligt onaangeroerd op zijn roest en verkleurt van rood naar bruin en dan naar grijs, tot het wordt weggehaald. Het personeel ziet mama’s handelwijze met lede ogen en van een afstand aan en mokt over de verspilling van vlees. Sommige kinderen die met hun moeders bij de achterdeur zijn gekomen voor de dagelijkse kliniek, bedekken hun monden met hun hemden en werpen snelle, steelse blikken op de ongeluksvogel. Hun moeders trekken hen naar zich toe en geven hun een klap.

Hij is er al drie dagen, en nog steeds wil de uil niet eten. Mama spit haar boeken door en ziet dat een uil van Jeeves’ soort in het wild insecten, reptielen, zoogdieren en andere vogels eet. Ze vormt de steaks tot het formaat van kleine zoogdieren en hagedissen en probeert ze levend te laten lijken door het vlees aan het uiteinde van een stok te prikken en het brokje rond de omsloten ruimte te laten schokken en rennen alvorens het trillend tot rust te laten komen bij Jeeves’ voeten. Hij knippert met zijn ogen en draait zijn hoofd dan helemaal weg van mama en haar aanbod.

Dus rijden we de boerderij af, de spoorlijn over en de richting van de hoofdweg op, naar Barry Shelton die een van de eerste jachtopzieners van het land is geweest; een legendarische gids en spoorvolger die soja- en maïsboer is geworden. We wachten terwijl zijn Zweedse vrouw thee inschenkt (ze biedt ons citroen óf melk aan en even zijn we verbijsterd, overrompeld door het idee dat iemand iets anders zou kunnen drinken dan sterke zwarte thee met volle, dikke melk erin). Marianne heeft een ommuurde tuin, zoals ze die, zo stel ik me voor, in Engeland hebben. Ze is slank en vegetariër en drinkt warm water met citroen in plaats van thee. Ze heeft onlangs een reis naar India gemaakt. We luisteren beleefd, geboeid, terwijl ze ons over haar avonturen daar vertelt.

Zo gaan de dingen in Afrika. We moeten het ritueel volgen. Er is geen directe manier om ter zake te komen. Of we nu zijn gekomen voor een reserveband voor de tractor of voor een of ander advies over het voeden van een gewonde uil, we ontwijken de zaak waar het om gaat. Er zijn in Mkushi geen telefoons die enigszins betrouwbaar functioneren, dus worden alle zaken op deze manier gedaan, bij de thee of soms bij whisky en bier. Sociaal contact is beperkt, kostbaar. We melken het uit, zwelgen erin. We baden in het gezelschap, in de vreemdheid van de geuren en gewoonten van het huis van een ander. We bewonderen de zonnebloemen die Marianne heeft gekweekt tegen haar muur van rode baksteen, we aanvaarden een tweede portie van de droge citroen-wortelcake. Mama praat over de moeilijkheid om fatsoenlijk meel te vinden. We stemmen erin toe boter voor meel te ruilen. Vlees voor rijst.

Ten slotte vertellen we het verhaal van Jeeves en het inmiddels dringende probleem om de uil aan het eten te krijgen. Barry rookt peinzend en glimlacht vriendelijk. ‘Nee, hij zal het vlees niet op die manier eten. Het moet bedekt zijn met haar.’ Barry vertelt ons dat de uil het haar op zijn prooi nodig heeft om het vlees te kunnen verteren.

Als we thuiskomen gaat mama (die golvend, dik, schouderlang, kastanjebruin haar heeft) in haar slaapkamer voor de spiegel zitten en knipt haar haar kort, helemaal tot op de nek. Het personeel is met stomheid geslagen als mama uit de kamer komt met in haar hand afgeknipte lokken die ze om brokken vlees wikkelt. ‘Vind je dit er als een muis uitzien?’ vraagt ze.

Ik schud mijn hoofd. ‘Niet echt.’

‘Denk je dat Jeeves het verschil zal zien?’

Ik zeg: ‘Waarschijnlijk wel.’

Mama zegt knarsetandend: ‘Je bent niet erg behulpzaam, Bobo.’

‘Ik kan niet geloven dat je je haar hebt afgeknipt.’

‘Wat kon ik anders doen?’

‘Een rat vangen,’ zeg ik.

‘Hoe dan?’

‘Ze stelen van Percy.’

Mama rolt met haar ogen.

‘Er zitten een paar in mijn kamer die vast niet zo moeilijk in het nauw te drijven zijn.’

‘Waarom probeer jij ze dan niet te vangen?’

‘Het is jouw uil,’ zeg ik.

We laten onszelf in de omsloten ruimte. Jeeves blaast zich op, klakt met zijn snavel en sist. Zijn gebroken vleugel hangt neer als een zware, over de schouder geslagen mantel en reikt tot over zijn voeten. Mama had geprobeerd de vleugel tegen Jeeves’ lichaam vast te zetten met verband, maar Jeeves had het verband aangevallen totdat mama, uit vrees dat Jeeves zichzelf zou verwonden, het verband had verwijderd. Mama spietst het in kastanjebruin haar gewikkelde vlees op haar aangescherpte stok en zwaait de stok naar Jeeves. ‘Gourmet,’ zegt ze tegen hem, ‘kom op, jongen.’Jeeves huivert. Ik lach. Mama kijkt kwaad naar me.

‘Hij huiverde,’ licht ik toe.

‘Hij schudde alleen maar zijn veren uit.’

‘In haren gewikkeld vlees. Getver.’ Ik zegt tegen Jeeves: ‘Ik kan het je niet kwalijk nemen. Ik zou het ook niet eten.’

Mama stuurt een boodschap naar de kinderen van de arbeiders. Ze betaalt vijf ngwee voor muizen, tien ngwee voor ratten. De knaagdieren hopen zich op op de achterveranda, waar ze worden geteld door Adamson, die de grijnzende kinderen betaalt. Hij legt de slappe rattenlijken (als oude grijze sokjes) boven op elkaar in de ijskast waar ze een bezoeker uit de stad die de keuken binnendwaalt op zoek naar een koud biertje, de stuipen op het lijf jagen.

Jeeves eet deze muizen. Hij wordt een dagdier. Hij wacht nu op Adamson, het enige lid van de staf dat er geen bezwaar tegen heeft de vogel te voeden, ‘s-Ochtends en ‘s-avonds komt Adamson gekromd de keuken uit met een dienblad vol muizen en ratten, zelf ook ogend als een grote, grijze uil, terwijl er een lange, in krantenpapier gedraaide joint aan zijn onderlip bungelt. Hij kijkt met toegeknepen ogen door de zoete, penetrante rook van zijn joint heen en praat zachtjes tegen de uil, die nu van het dienblad eet. Adamson wacht tot Jeeves uitgegeten is en sloft dan terug naar de keuken.

Hij is een man die zelf te veel pijn heeft gehad om de pijn van een medeschepsel te kunnen negeren. Zijn op twee na jongste dochter werd geboren met ernstige afwijkingen en leeft kruipend in de modder, met schuddend hoofd, vatbaar voor allerlei infecties – een voortdurende bron van pijn en zorg voor haar vader. En nu is zijn oudste dochter neergestoken door de veedrijver (die Doem ‘t Matter Dagga heet) en ze is dood. Ze is nog twee dagen en twee nachten blijven leven met een speer door haar middel (wij waren op het tijdstip van de moord in de stad bij een tabaksveiling) en ze stierf toen iemand eindelijk de moed had verzameld om de speer uit haar middel te trekken. Adamson vertelde mama dat de ingewanden van het meisje met de speer mee naar buiten kwamen en dat ze schreeuwend stierf.

Er is geen ongeluk meer dat een uil deze man kan brengen.

Ik zeg tegen mama dat ze iets aan haar haar moet doen.

‘Wat is er met mijn haar?’

‘Het ziet eruit alsof je door een grasmaaier bent overreden,’zeg ik.

Dus de volgende keer dat we in de stad zijn besteedt mama, tegen haar gewoonte in, tijd en geld aan zichzelf. Er zijn een paar Zambiaanse kappers in Ndola die volgens Marianne mazungu-haar kunnen knippen.

Papa, Vanessa en ik vinden een stukje schaduw waarin we onze jamsandwiches en gekookte eieren kunnen eten, en onze thermosfles koffie (bitter van het doorkeken en alleen drinkbaar met melkpoeder en lepels suiker) kunnen leegdrinken. We roken en papa leest de krant.

Wanneer mama opduikt zijn we even met stomheid geslagen.

‘Nou?’ zegt ze, knipperend in de hete middagzon. Ze heeft de bloemige, sterk chemische geuren van de kapper met zich meegebracht. De geur van de lotions die gebruikt worden om kroezig haar glad te strijken, om mazungu-haar te permanenten en te verven, om welk haar dan ook te reinigen en te verzorgen, zijn in haar kleren en haar huid gedrongen, en ze steekt af tegen de hete, zilte, naar stof ruikende Afrikaanse stad.

Haar haar is zeer kort geknipt, guitig, tot boven haar oren en stekelig kort bovenop. De kleur ervan is diep kastanjebruin: de lagen haar die zich jarenlang voor zon en wind hebben verscholen, zijn aan de oppervlakte gekomen. Haar ogen zijn licht en verrassend, ze lijken groter en doordringender dan ik ze me van een uur geleden herinner. Haar jukbeenderen zijn gebeeldhouwd en lopen uit in een volle mond (pas gestift). Mama is altijd tenger, atletisch, hard en gespierd geweest van jaren paardrijden, lopen en karig boerderijleven, maar het korte haar doet haar slanke bouw goed uitkomen.

Papa legt zijn krant langzaam neer en schraapt zijn keel.

‘Wat vind je ervan?’ zegt mama.

‘Heel netjes,’ zegt papa.

‘Je ziet er geweldig uit,’ zegt Vanessa.

Ik knik:’Gaaf.’

Mama glimlacht breed, verlegen.

‘Wie heeft er zin in een biertje?’ zegt papa.

Tegen de tijd dat we zover zijn om de stad te verlaten en naar de boerderij te gaan om voor het donker terug te zijn, zijn we allemaal lichtelijk middaghittedronken. Mama’s haar houdt zich goed onder de druk.