Mama zegt: ‘Denk erom dat je ‘s nachts niet onze slaapkamer binnen komt sluipen.’
Ze slapen met geladen geweren naast zich op de beddenkleedjes. Ze zegt: ‘Je mag ons niet laten schrikken als we slapen.’
‘Waarom niet?’
‘We zouden je kunnen doodschieten.’
‘O.’
‘Per ongeluk.’
‘Oké.’ Zoals de zaken staan lijkt de kans vrij groot dat ik expres word doodgeschoten. ‘Oké, ik zal het niet doen.’
Dus als ik ‘s nachts wakker word en mama en papa nodig heb, roep ik Vanessa, omdat zij niet gewapend is. ‘Van! Van, hé!’ sis ik door de kamer tot ze wakker wordt. En dan moet Van een kaars aansteken en me begeleiden naar de wc, waar ik bij het flakkerende gele licht slaperig een plas doe en Van de kaars omhooghoudt, op haar hoede voor slangen, schorpioenen en baviaanspinnen.
Mama doodt geen slangen omdat ze volgens haar de ratten uitroeien (maar ze heeft een nest babymuizen uit de stallen gered en ze in mijn kast laten opgroeien waar ze gaten hebben gevreten in de wintertruien van ons gezin). Mama doodt ook geen schorpioenen; ze vangt ze en laat ze vrij in het zwembad, en Vanessa en ik moeten het zwembad uitkammen voordat we kunnen zwemmen. We smijten de schorpioenen zo ver we kunnen over het bruine, verdorrende gazon, jagen de eenden en ganzen het water uit en laten ons dan heel voorzichtig in het zwembad zakken, waarvan de wanden begroeid zijn met groene, lange, zacht en inhalig wuivende algen. En mama doodt ook geen spinnen omdat dat volgens haar ongeluk brengt.
Ik zeg tegen haar: ‘We hebben nu al behoorlijk wat pech, dacht ik zo.’
‘Kun je nagaan hoe erg het zou zijn als we spinnen zouden doden.’
Tijdens het plassen houd ik mijn voeten van de vloer.
‘Schiet op, man.’
‘Oké, oké.’
‘Het lijkt de Victoria-waterval wel.’
‘Ik moest heel nodig.’
Ik heb mijn plas heel, heel lang opgehouden, onderwijl uit het raam turend om te proberen te raden hoe lang het nog duurt voor het ochtend is. Misschien kan ik het tot de ochtend ophouden. Maar dan zie ik dat de hemel de diep-zwarte tint heeft van het stille tijdstip van de nacht halverwege het ondergaan en het opkomen van de zon, wanneer zelfs de nachtdieren stil zijn – alsof ook zij, net als de dag-dieren, midden in hun werkdag een pauze nemen om te rusten. Ik kan Vanessa niet horen ademen, ze is haar diepe middernachtelijke stilte binnengegaan. Papa snurkt niet en schreeuwt ook niet in zijn slaap. De baby is nog in haar wieg, maar haar geur is warm en dierlijk van haar natte luier. Het zal nog lang duren voor het ochtend is.
Dan geeft Vanessa mij de kaars: ‘Jij moet nu voor mij op nikkeruitkijk gaan staan,’ en ze doet een plas.
‘Zie je wel, jij moest ook.’
‘Alleen omdat jij moest.’
Er waait een warme bries door het raam, doordat de koude dalende nachtlucht de hitte van de dag naar boven verplaatst. De bries heeft middaggeuren in zich gevangen; het overheersende zoetige van het loogveld, de groene zeep die uit het wasgoed is gevloeid en op de aangestampte rode aarde is terechtgekomen, de houtrook van de vuren die ons water verhitten, de gekookt-vleesgeur van hondenvoer.
We discussiëren over de voordelen van het doortrekken van de wc.
‘We mogen eigenlijk geen water verspillen.’ Zelfs als er geen droogte heerst, mogen we geen water verspillen voor het geval er op een dag wél droogte heerst. Papa heeft in elk geval gezegd: ‘Rustig aan met het wc-papier, meisjes. En die vervloekte wc niet de hele tijd doortrekken. Het loogveld kan het niet aan.’
‘Maar dat daar zijn twéé plassen.’
‘Nou en? Het is maar plas.’
‘Agh sis man, maar morgen zal het stinken. En jij hebt geplast als een paard.’
‘Daar kan ik niks aan doen.’
‘Trek jij maar door.’
‘Jij bent langer.’
‘Ik houd de kaars vast.’
Van houdt de kaars omhoog. Ik doe het toiletdeksel naar beneden, ga erop staan, til het blok hardhout op dat de stortbak bedekt en reik naar de ketting. Mama heeft een plaatje uit een seksblad op dit blok hardhout geplakt: een blonde vrouw met weinig kleren aan en borsten als naakte koeienuiers. Ze staat pruilerig, helemaal gekromd, in een vreemde verwrongen houding, alsof ze het in haar rug heeft. Wat misschien ook zo is, door het gewicht van de uiers. Het plaatje komt uit Scope.
We mogen Scope niet inkijken.
‘Waarom niet?’
‘Omdat wij niet van dat soort mensen zijn,’ zegt mama.
‘Maar wij hebben een plaatje uit Scope op het deksel van destortbak.’
‘Dat is een grapje.’
‘O.’ En dan: ‘Wat voor soort grapje?’
‘Hou op met dat gekwetter.’
Stilte. ‘Wat voor soort mensen zijn we dan?’
‘Wij zijn van de beste soort,’ zegt mama resoluut.
‘O.’ Zoals de melkkoeien en onze speciale, dure stieren (die Humani, Jack en Bulawayo heten).
‘En dat is beter dan rijk zijn,’ voegt ze eraan toe.
Ik kijk haar van terzijde aan, terwijl ik er even over nadenk. ‘Ik zou liever rijk zijn dan van de beste soort,’ zeg ik.
Mama zegt: ‘Iederéén kan rijk zijn.’ Alsof het iets is wat je kunt oplopen in de openbare toiletten van het warenhuis Okay Bazaar in Umtali.
‘Ja, maar wij niet.’
Mama zucht: ‘Ik probeer te lezen, Bobo.’
‘Kun je mij voorlezen?’
Mama zucht weer. ‘Vooruit,’ zegt ze, ‘één hoofdstuk dan.’ Maar pas rond theetijd kijken we op van De prins en de bedelaar.
De wc gorgelt en sputtert en dan komt er een stortvloed van water naar beneden, die de pot een beetje doet overstromen.
‘Sis man,’ zegt Vanessa.
Je weet nooit waar je aan toe bent niet deze wc. Soms weigert hij gewoon door te spoelen en dan weer is het zoals nu, water op onze voeten.
Ik loop achter Vanessa aan terug naar de slaapkamer. Het kaarslicht valt op zo’n manier dat we in duisternis lopen, verblind door de kaarsvlam, niet in staat onze voeten te zien. Dus krijgen we op hetzelfde moment koude rillingen, de terrorist-onder-het-bed-rillingen die de nekharen rechtovereind doen staan, en geven we ons over aan angst. De kaars waait uit. We schieten onze kamer in, springen op bed en trekken snel onze voeten in. We hijgen allebei, voelen ons dwaas en proberen onze ademhaling in bedwang te houden alsof we helemaal niet bang waren.
Vanessa zegt: ‘Er zit een terrorist onder je bed, ik kan hem zien.’
‘Niet waar, hoe kun je hem dan zien? De kaars is uit.’
‘Kzweertje.’
En ik begin te huilen.
‘Jeetje, ik maak maar een grapje.’
Ik ga nog harder huilen.
‘Sssst, man. Je maakt Olivia wakker. Je maakt mama en papa wakker.’
En dat is precies wat ik probeer te doen, zonder doodgeschoten te worden. Ik wil dat iedereen wakker wordt en lawaai maakt om de terrorist-onder-mijn-bed weg te jagen.
‘Hier,’ zegt ze, ‘je mag met Fred slapen als je ophoudt met huilen.’
Dus hou ik op met huilen en trippelt Vanessa de cementen vloer over en brengt me de kat, diep in slaap in een slakkenrolletje op haar armen. Ze legt hem op het kussen en ik leg een arm over het trillende, spinnende lijfje. Fred vindt mijn oorlel en begint te sabbelen. Hij heeft altijd op onze oorlellen gesabbeld. Ons haar is bij de oren tot dunne, slijmerige, verknoopte touwtjes gesabbeld.
Mama zegt: ‘Geen wonder dat jullie voortdurend wormenhebben.’
Ik lig met mijn armen over de kat, wakker en wachtend. De kamer vult zich met het Afrikaanse ochtendkrieken, lawaaierig van dieren, de bedienden, papa die wakker wordt en een tractor die ergens op de werkplaats sputterend tot leven komt. De bantammerhennen beginnen te kakelen en zich uit te rekken en tuimelen van hun roesten in de boom achter de badkamer om naar de weerspiegeling van zichzelf in het raam te pikken. Mama komt binnen, ruikend naar Vicks Vaporub, thee en warm bed, en tilt de slapende baby op naar haar schouder.
Ik hoor July de thee op de veranda klaarzetten en ruik de eerste, verse schroeilucht van papa’s ochtendsigaret. Ik zet Fred op mijn schouder en kom naar buiten voor de thee; sterk, zonder suiker en met een wolkje melk, zoals mama het lekker vindt. Fred krijgt een schoteltje melk.
‘Morgen wijfie,’ zegt papa, zonder naar me te kijken, rokend. Hij tuurt naar de heuvels in de verte, waar de grens tussen Rhodesië en Mozambique blauwgrijs oplost, zelfs in de vóór-wazige helderheid van de vroege ochtend.
‘Morgen, papa.’
‘Goed geslapen?’
‘Als een blok,’ zeg ik tegen hem. ‘Ji j?’
Papa gromt, wrijft met zijn voet zijn sigaret uit, drinkt zijn theekop leeg, zet zijn bush-hoed op zijn hoofd en stapt met grote passen het erf op. Hij wil zoveel mogelijk profiteren van het beetje frisheid dat de nacht voor ons heeft overgelaten om de toenemende kleffe hitte van de dag mee te bestrijden.