Malawi

Ten noorden van Zimbabwe (maar er niet aan grenzend) ligt een smal reepje land dat voor ruim eenvijfde bestaat uit een meer dat kan bogen op de grootste populatie tropische zoetwatervissen ter wereld. De hooglanden aldaar zijn doorspekt met rivieren en meren waarin vóór de Tweede Wereldoorlog Schotse fbrellen zijn uitgezet en waarin het nog steeds wemelt van hun nakomelingen. De lucht in Malawi is bijna overal waar je komt zilt en doortrokken van de geur van gerookte vis.

Om in Malawi te komen kunnen we de korte, gevaarlijke weg nemen of de lange, minder gevaarlijke weg. We kunnen ervoor kiezen deze weg te gaan: eerst in westelijke richting bij Chirundu Zimbabwe uit, dan noordwaarts door Zambia via de hachelijke Great East Road naar Chipata en ten slotte Malawi in – een reis van vier of vijf dagen op steeds slechter wordende wegen, maar zonder oorlog en met weinig bandieten op de wegen. We kunnen er ook voor kiezen oostwaarts te rijden door de Tete-corridor in Mozambique zodat we binnen een tijdsbestek van uren –  misschien een volle dag in Malawi zijn.

Onder normale omstandigheden zou de reis door Tete de verstandigste keus zijn. Maar dit is Afrika, dus bijna niets is normaal. Als we door Mozambique gaan, zullen we te kampen krijgen met landmijnen, Renamo-rebellen, bandieten en wegen die zo vergaan zijn dat ze slechter zijn dan de sporen ernaast, gevormd door vrachtwagens en trucks van het leger.

Mijn ouders zijn voor de verandering verstandig. Papa vliegt naar Malawi vanuit Zimbabwe, waarbij zijn vliegtuig (dat de kortste weg neemt) korte tijd ademloos boven de Tete-corridor hangt terwijl de passagiers angstig Carlsberg-lager drinken en uit de raampjes turen. Mozambique glijdt in en dan weer uit zicht; de jaren van wrede oorlog, verbrande dorpen, verkrachte vrouwen, kindsoldaten, afwezigheid van scholen en ziekenhuizen, en ondervoeding als gevolg van de strijd, lijken niet meer dan een tijdelijke inzinking door een op zichzelf staande turbulentie. Het vliegtuig landt in Blantyre – een vreemd Schots aandoende, naar Afrika ruikende stad – en papa wordt op het vliegveld opgewacht door een ongewoon lange, ongewoon donkere Afrikaan, die, zo blijkt, geen Malawiër is, maar uit Zimbabwe komt. Malawiërs hebben over het algemeen een roodachtige gelaatskleur en petieterige, regelmatige trekken. Papa’s chauffeur valt op: lang, slank en zwart, als een palmboom in een mopanewoud.

Mama neemt de lange omweg naar Malawi via Zambia, in de landrover, met de honden, de katten en al onze wereldse goederen. Oscar valt ergens bij de rivier de Kafue uit de landrover, en hoewel mama twee dagen lang naar hem roepend langs de rivier loopt, zien we hem niet meer terug. Ten slotte geeft ze wat geld aan een schoolmeester in een nabijgelegen dorp en zegt: ‘Als u mijn hond vindt, wilt u dan voor mij op hem passen?’

‘Hij heeft waarschijnlijk bier gekocht voor het geld,’ zegt papa naderhand.

‘Dat weet je niet.’

‘Dat hoor je inmiddels te weten.’

Malawi was vroeger het Nyasaland-protectoraat. Als wij in 1982 in het land aankomen wordt het geregeerd door een lilliputterdictator, dr. Hastings Kamuzu Banda. Hij is verschrompeld en heel oud, hoewel niemand mag weten hoe oud hij precies is. Zijn geboortedatum is een officieel staatsgeheim, maar de heersende opinie is dat hij mogelijk op zijn vroegst in 1898 en op zijn laatst in 1906 geboren is. Sommige onvoorzichtige mensen zeggen schertsend, schielijk fluisterend achter hun hand, dat Kamuzu Banda feitelijk dood is. Dat zijn lichaam op een batterij werkt door middel van afstandsbediening. Zij wijzen erop dat hij tenslotte weinig meer doet op het gebied van officiële staatszaken dan met een zebrastaart-vliegenmepper wuiven vanaf de trap die naar zijn privé-vliegtuig of persoonlijke helikopter leidt.

Maar de meeste mensen zorgen ervoor hun mond dicht te houden. Mama zegt: ‘Je moet nooit iets minachtends zeggen over de regering of de president.’

‘En als we alleen zijn dan?’

Mama zucht, alsof de dichte bevolking van Malawi lucht uit haar longen perst: ‘We zijn hier nooit alleen.’

Mensen die het niet eens zijn met Zijne Excellentie, de president-voor-het-leven en ‘Baas der Bazen’, worden vaak het slachtoffer van auto-ongelukken (hun lichamen mysterieus doorzeefd met kogels); of worden dood in hun bed aangetroffen ten gevolge van een hartaanval (hun lichamen mysterieus doorzeefd met kogels); of worden het slachtoffer van het eten van niet-helemaal-verse zeevis (hun lichamen mysterieus doorzeefd met kogels).

Opstanden onder leiding van Chipembere en Yatuta Chisiza worden in 1964 en 1966 neergeslagen. Chipembere sterft in ballingschap in de Verenigde Staten.

Dick Matenje (Banda’s vermoedelijke opvolger) sterftin 1983 onder mysterieuze omstandigheden.

Orton en Vera Chirwa krijgen levenslang voor het protesteren tegen een paar beleidsmaatregelen van Banda. Orton wordt vrijgelaten, maar wordt later in Zambia ontvoerd.

Dr. Attati Mpakati, leider van het Socialistische Verbond van Malawi, wordt in 1983 in Zimbabwe vermoord.

Dr. Hastings Kamuzu Banda is niet alleen president-voor-het-leven. Hij is ook minister van Buitenlandse Zaken, minister van Werk en Voedselvoorziening, minister van Justitie en minister van Landbouw. De luchthaven, de meeste grote wegen en openbare gebouwen, scholen en ziekenhuizen zijn vernoemd naar de president. Langs bijna alle hoofdwegen staan tientallen billboards met een foto van de president-voor-het-leven. Veel vrouwen dragen felgekleurde chitenges van stof om hun middel – als rokken – met een foto van Banda erop, een jongere Banda, wiens gezicht op ronde konten en opzwellende buiken glimt. Baby’s hangen in chitenge-draagdoeken die zijn versierd met het gezicht van de president, hun kleine gezichtjes uitpiepend boven de vreedzame, milde blik van de afbeeldingvan hun Grote Leider.

Wanneer we naar Malawi verhuizen, behoren de mensen in dit smalle strookje land tot degenen met het laagste inkomen per hoofd van de bevolking ter wereld. Hun aantal stijgt naarmate er meer vluchtelingen uit Mozambique over de grenzen binnenstromen om de schijnbaar eindeloze burgeroorlog van dat land te ontvluchten.

Via wegen die de pick-up van de ene naar de andere kant slingeren als betrof het een kleine boot, verhuizen wij naar een tabaksboerderij aan de oever van het Chilwameer, niet ver van het Malawimeer en de rivier de Shire, en ook niet ver van Mozambique. De boerderij, Mgodi (wat ‘Het Gat’ betekent), is een van de vele die het eigendom zijn van Zijne Excellentie de president-voor-het-leven. Het zou een glanzend voorbeeld moeten zijn van wat er kan gebeuren wanneer het de president behaagt zijn volk te helpen. Wanneer wij arriveren is het landgoed één grote puinhoop; overwoekerd door onkruid, corruptie, dieven, dreigende Grote Mannen, bevende Kleine Mannen, instortende werkplaatsen en uit elkaar vallende wegen. De hele boerderij siddert onder een verkruimelende infrastructuur. Het is een kleinere, besloten versie van de Malawische regering als geheel.

Er zijn duizend pachtboeren die ieder een halve hectare land huren waarop ze burleytabak moeten verbouwen die ze terug zullen verkopen aan het landgoed. Ze zijn ook verplicht op een afzonderlijke halve hectare land lapjes grond te gebruiken voor het verbouwen van maïs en groenten om zichzelf en hun gezinnen te voeden.

Naar de maatstaven van dit piepkleine, streng gecontroleerde, dichtbevolkte land is onze boerderij afgelegen. Het is ten minste een uur rijden naar Zomba, de dichtstbijzijnde stad. Zomba is gebouwd aan de rand van een spectaculair plateau waarop de president-voor-het-leven voor zichzelf een klein paleis heeft gebouwd (één van de vele verspreid over het land) en dat een plotse klimaatsverandering biedt. Het plateau, waarvan we de top bereiken door een weg op te kronkelen die je alleen in opwaartse richting mag berijden (om te vermijden dat bestuurders zonder rijbewijs illegaal naar beneden denderen), is beplant met verse, zoetruikende pijn- en dennenbomen. De grond daar is zacht en mossig, de lucht ijl en koel, en verfrissend door een bijna permanente veeg mist. De stuwmeren en stromen zitten boordevol forel, de wegen boven op het plateau zijn harde, rode, glibberige kleiwegen die tijdens de regenperiodes zo glad worden dat onze zware truck er slingerend vanaf glijdt, de greppel in. Als we vanaf het plateau de weg naar beneden afgaan, wordt de lucht steeds dikker totdat we, tegen de tijd dat we de stad bereiken, het tonicum van de top van het plateau, de koele, troostrijke, mossige stilte die daar heerst, bijna vergeten zijn.

Zomba heeft weinig aanbevelenswaardigs, en het enige waarin het zich onderscheidt van vele andere soortgelijke Afrikaanse steden, is het gesticht in de hoofdstraat. Voor de vluchtige toeschouwer wordt Zomba voornamelijk bevolkt door geesteszieke Malawiërs, uit het gesticht ontsnapte patiënten die door de bescheiden stad rennen in klein uitgevallen roze-, blauw- en witgestreepte pyjama’s.

Vanessa is inmiddels zestien en gaat naar een co-educatieve school in Blantyre waar het accent ligt op een vrolijke leeratmosfeer en waar de studenten aangemoedigd worden zich artistiek uit te drukken. Ik ben dertien en zit op de Arundel Middelbare School te Harare in Zimbabwe, waar van de studenten wordt verwacht dat ze zich in het geheel niet uitdrukken. Het is een uiterst competitieve privé-meisjesschool waar het accent ligt op een streng academisch programma en waar er van ons wordt verwacht dat we voor moeilijke examens slagen die uit Cambridge in Engeland worden toegestuurd.

Op onze school kunnen we niet bellen of gebeld worden behalve om tien uur op zaterdagochtend. Dan worden onze gesprekken afgeluisterd door een toezichthoudster en mogen we maar vijf minuten praten. Onze brieven die de school uitgaan, worden regelmatig gecensureerd. Onze brieven die de school binnenkomen zijn altijd onderworpen aan censuur. We mogen alleen bezoekers ontvangen die goedgekeurd zijn door de autoriteiten en die op een hoofdlijst voorkomen, en dan nog alleen tussen drie en vijf op zondagmiddagen. We moeten tweemaal per dag een kerkdienst bijwonen. Het dankgebed voor de maaltijd wordt in het Latijn opgezegd.

We mogen onze uniformen niet langer dan tweeënhalve centimeter onder de knie en niet korter dan tweeënhalve centimeter boven de knie dragen, gemeten bij een geknielde houding; we zijn verplicht de hele dag een uniform van enigerlei soort te dragen (er is een schooluniform, een zondags uniform en een activiteitenuniform), behalve gedurende enkele uren tussen badtijd en het moment dat de lichten uitgaan, wanneer we (sowieso) opgesloten zitten in een klaslokaal om ons huiswerk te doen. We moeten ons haar opsteken wanneer het onze kraag raakt. We moeten hooggetailleerde, langpijpige, dikke, bruine nylon onderbroeken dragen. We mogen niet praten nadat de lichten uitgegaan zijn of voordat om zes uur de bel rinkelt om ons te wekken. We moeten mensen die ouder zijn dan wij, leraren en bezoekers laten voorgaan.

We krijgen paklijsten uitgereikt. We moeten alles meebrengen (maar mogen niet meer meebrengen dan) wat er op de lijst staat. Drie schooluniformen, drie stellen burgerkleding, vijf onderbroeken, een zondagse jurk, twee paar Clark-veterschoenen, voor veel geld gekocht bij de dame op leeftijd (die mij vooroorlogs voorkomt, waarmee ik bedoel voor-Chimurenga) met schilferende, rozegepoederde wangen en een felblonde suikerspin in de schoenwinkel op de derde verdieping van Meikles in Harare. Nadat we de schoenen hebben gekocht, trakteert mama me op thee met scones, maar ik ben nauwelijks in staat te slikken bij het misselijkmakende vooruitzicht van school. En mama heeft ook een droge mond gekregen bij de gedachte aan al het geld dat we niet hebben, maar dat ze daarnet heeft uitgegeven.

In onze slaapzalen mogen we maar drie posters aan de muur hebben en vijf dingen op onze toilettafels. We mogen ons haar alleen zaterdagsochtends wassen. We mogen niet tv-kijken of naar de radio luisteren, op enkele uren in de weekends na. Als we betrapt worden op roken of drinken, of als we de orde verstoren, worden we van school verwijderd.

Op een avond, voordat de lichten uitgingen, verspreidde zich een gerucht door de kosthuizen (de gazons overspringend van huis naar huis) dat twee tienerjongens over het veiligheidshek waren geklommen en vrij rondliepen op het terrein van de Arundel Middelbare School. Alle kosthuizen werden onmiddellijk afgesloten, met ons erin, er werd appèl gehouden en we kregen de opdracht de lichten uit te doen en ons in het donker uit te kleden (zodat de bewuste jongens ons niet zouden zien terwijl we onze pyjama’s aantrokken). Hysterie sloeg over van slaapkamertje naar slaapkamertje, van slaapzaal naar slaapzaal. Verscheidene meisjes gooiden hun ondergoed en bh’s uit het raam. Eén meisje barstte in tranen uit en het gerucht ging dat een ander meisje daadwerkelijk flauwviel van opwinding.

Aan het eind van het schooljaar vlieg ik van Zimbabwe naar Kamuzu International Airport.

Ik word verwelkomd door een spervuur van borden.

Ik mag geen foto’s nemen van officiële gebouwen. Doe ik dat wel, dan is mijn arrestatie het gevolg.

Als ik een man ben, mag mijn haar niet over mijn kraag vallen. Mijn haar zal worden afgeknipt als het te lang is.

Als ik een vrouw ben, mag ik geen short, broek of rok dragen die de knieën bloot laat. Doe ik dat wel, dan is mijn arrestatie het gevolg.

Ik mag geen pornografie in het land invoeren. Doe ik dat wel, dan is mijn arrestatie het gevolg.

(De pornografiewetten zijn zo strikt dat zelfs de uit Zuid-Afrika geïmporteerde dozen met gezouten crackers worden gecensureerd. De welgevormde benen van de in bikini geklede vrouw op de doos met crackers zijn tot de knie zwart gemaakt met de markeerstift van een pornografieambtenaar.)

Ik mag geen drugs in het land invoeren. Doe ik dat wel, dan is mijn dood het gevolg.

Wanneer ik uit het vliegtuig stap, word ik verwelkomd door een klein leger van immigratiebeambten. Ik tuur over hun schouders om te zien of ik in het laatste gebouw kan kijken, maar er lijkt geen eind te komen aan de aankomstprocedures. Er zijn eindeloze rijen van beambten en achter hen hangen foto’s op posterformaat van de kleine dictator wiens huid, zie ik, glanzend is als mahonie. Zijn foto is geretoucheerd tot een eeuwige, strak glimlachende jeugd. Gewapende bewakers staan bij een indrukwekkende houten ingang, het zicht voorbij de posters benemend.

Mijn schoolkoffer word op een tafel gezet. Ik word bevolen hem open te maken.

Drie douanebeambten storten zich op mijn bescheiden stapel bezittingen.

‘Hebt u pornografisch materiaal?’ vraagt een beambte. Hij zwaait met zijn geweer achteloos naar mijn hartstreek.

‘Nee.’

Mijn schoolboeken worden opgediept, geopend, onderzocht. Bladzijden met biologie, wiskunde, scheikunde, Latijn en Frans worden zorgvuldig doorgenomen tot de beambte met een uitdrukking van weerzin op me afkomt en vraagt: ‘Hebt u drugs?’

‘Nee.’

De beambten vinden mijn doos tampons, openen de doos, wikkelen een paar tampons los en turen in de hulzen alsof het caleidoscopen zijn.

Ik kijk om me heen en hoop dat niemand naar me kijkt. Ik voel mijn gezicht gloeien. Maar bij iedereen worden de eigendommen op precies dezelfde manier bevoeld. Ik kan de oudgedienden van de nieuwelingen onderscheiden.

Terwijl de nieuwelingen blozen, zweten en zo nu en dan tegen hun behandeling protesteren, zijn de oudgedienden ontspannen. Ze kletsen tegen elkaar, roken sigaretten, negeren de beambten, zwaaien naar elkaar: ‘Waar ben jij geweest?’, ‘Hoe was jouw reis?’, ‘Kom je straks een biertje met ons drinken?’

‘Hebt u buitenlands geld?’ Mijn brookies en sportbeha, op een gênante manier niet kinderlijk maar ook niet helemaal volwassen, worden tevoorschijn gehaald en uitgeschud, alsof er geld uit hun plooien zou kunnen vallen.

‘Nee.’

De beambten fronsen argwanend hun wenkbrauwen: ‘Hoe wilt u dan rondkomen in ons land?’

‘Mijn vader en moeder,’ zeg ik, terwijl mijn stem hees wordt van de bijna-tranen.

Ik storm ademloos de dampende, vochtige lucht van de luchthaven binnen, waar mama, papa en Vanessa zich zijn gaan vervelen, wachtend tot ik op zou duiken. Mama zit te lezen, Vanessa is naar buiten gedwaald en doet een handstand op een lapje gras bij een bed met felgekleurde canna-lelies, papa zit te roken en naar het plafond te staren.

Onze brieven worden gecensureerd, knullig opengescheurd en gelezen door de vetvingerige immigratiebeambten bij het postkantoor, zodat ze tegen de tijd dat we ze krijgen vol vlekken, vingerafdrukken en kreukels zitten en ze naar gebakken vis, cola met broodjes, en chips (het kantoorvoedsel van Afrika) ruiken. We mogen alleen opbellen als de telefonist in Liwonde dienst heeft zodat onze telefoongesprekken afgeluisterd kunnen worden. Als de telefonist de rest van de dag vrij neemt, thuiszit met malaria of een begrafenis bijwoont, kunnen we niet opbellen.

Ik kan me niet herinneren dat iemand in dat huis een telefoontje pleegde of ontving. De telefonist van Liwonde en zijn gezin moeten wel een akelig slechte gezondheid hebben gehad.