We lopen zonder zaklantaarn in het donker achter papa aan naar huis, de zilveren glans van de zanderige weg in het maanlicht volgend. Ikvolg de rode punt van papa’s sigaret. Ik wil zijn hand vasthouden, maar hij is te verkrampt en stil en boos.
Als we de volgende ochtend wakker worden is papa vertrokken. Charlie Chilvers zegt dat hij naar het ziekenhuis van Mutare is gegaan om mama te bezoeken.
‘En de baby thuis te brengen?’
‘Ja hoor,’ zegt Charlie.
‘Heb jij een broer?’ vraag ik haar.
‘Ja – ’
‘Zusters?’
‘Een.’
‘Net als wij. Hé, je bent net als wij?’
Charliezegt: ‘Eet je pap op.’
‘Maar ik heb geen honger.’
‘Je hebt altijd honger.’
‘Is alles goed met de baby?’ zegt Vanessa.
‘Hm,’ zegt Charlie vaag.
‘Er is iets mis, hè?’
‘Waarom eet je je bord niet leeg?’ zegt Charlie.
Vanessa zucht en duwt haar bord van zich af. ‘Het is te warm om te eten,’ zegt ze.
Vanessa en ik zijn twee dagen bezig een babykamer te maken van de voorraadkamer aan het eind van de gang. We zetten de wieg klaar met de matras en wanneer we de dekens uitschudden ruiken ze naar Olivia. Babygeuren. We nemen de blikjes groenten en boenwas, de flesjes olie en shampoo, en de rollen reserve wc-papier van de planken en zoeken alle speelgoedbeesten die we hebben bij elkaar om ervoor in de plaats te zetten. Twee beren en een gebreide groene slang, een blauwe poedel en een gebreide bruine teckel die Olivia heeft gewonnen op de kermis van Umtali omdat ze zo mooi was in een mooie-babywedstrijd. Het kamertje ziet er nog steeds kaal en wit uit. We plakken uitgeknipte kalender plaatjes met plakband op de muur. De kalenders zijn ons toegestuurd door oma uit Engeland en tonen taferelen van de Schotse westkust of verschillende soorten paarden die elegant in groene velden staan.
Op de ochtend van de vierde dag zegt Charlie: ‘Jullie papa en mama zijn even met vakantie.’
‘Met de baby?’
‘Zonder ons?’
‘Ja.’
‘Waarheen?’
Charlie schraapt haar keel. Ze zegt: ‘Gewoon naar Inyanga.’
‘Gaan ze vissen?’
‘Zonder ons?’
‘Met de baby?’
Vanessa neemt me zo stevig bij de hand dat ik protesteer: ‘Auwie man, laat los.’
Ze zegt op een gevaarvolle toon, sissend alsof we in moeilijkheden zullen raken: ‘Laten we de babykamer leegmaken.’
‘Wat?’
‘Laten we alles eruit halen.’
‘Waarom?’
‘Hou je waffel, Bobo. Kun je je stomme waffel niet houden?’
Ik hou mijn stomme waffel en probeer te verhinderen dat de tranen zich vanonder mijn oogleden naar buiten wringen.
De volgende twee ochtenden zijn we bezig de babykamer leeg te maken.
‘Maar waar zal hij slapen?’
‘Hij komt niet thuis.’
‘Waar gaathij dan naartoe?’
‘Hoe kun je toch zo’n óén zijn?’ zegt Vanessa.
‘Ik ben geen oen.’ Ik begin te huilen.
‘Haal de blikken weer uit de keuken.’
Vanessa zet de blikken groente, de olie, het wc-papier weer terug. Ze stopt de speelgoedbeesten weg in een koffer die ze onder het bed schuift. Ze klapt de wieg op. Ze scheurt de plaatjes van de muur en verfrommelt ze tot een prop die ze in de vuilnisbak gooit.
Wanneer mama en papa thuiskomen zegt Charlie: ‘Ik ga even een ommetje maken.’
Mama en papa zien bleek als ze uit de auto stappen. Ik ren naar mama toe.
Papa zegt: ‘Voorzichtig.’
Mama loopt ineengedoken, alsof ze plotseling heel oud is geworden. Ze houdt haar handen op om me tegen te houden alsof ik een van de honden ben die tegen haar op wil springen. ‘Rustig aan,’ zegt ze. Ze buigt zich naar me over zodat ik haar op haar wang kan zoenen.
‘Waar is de baby?’
Vanessa zegt: ‘Jezus.’
‘We gaan naar binnen,’ zegt mama. Ze neemt me bij de hand naar haar slaapkamer en laat me op de rand van het bed zitten. Pas dan merk ik dat haar ogen glanzend en halfstok zijn, maar niet op een dronken manier. Dit is een diepgaander halfstok; diep genoeg om haar manier van lopen en praten te vertragen, maar niet zo diep dat ze gaat brabbelen en zingen. Ze geeft me een bruine canvas pukkel. ‘Kijk eens wat we voor je hebben gekocht.’
Ik kijk in de pukkel en begin te huilen: ‘Maar waar is Richard?’
‘Wie?’
‘De baby.’
‘Hij is hier niet.’
‘Is hij ziek?’
‘Hij…is weggegaan.’
‘Waarheen?’
Mama zegt: ‘Zo gaat dat wanneer je een kind krijgt in een vrij Afrikaans land. Een overheidsziekenhuis…’
Ik zeg: ‘Wat is er aan de hand?’
Vanessa staat bij de deur. Ze zegt: ‘Hij is dood, Bobo.’
De snik die uit me komt is martelend, zoals overgeven. Ik voel dat mijn gezicht en handen en de huid op mijn armen koud worden.
Mama wendt haar blik af alsof ik haar weerzin inboezem.
‘Hoe is het gebeurd?’ schreeuw ik.
Vanessa zegt: ‘Ssst.’
Ik richt me tot mama: ‘Hoe denk je dat ik me voel?’ vraag ik haar.
Ze kijkt me stomverbaasd aan: ‘Tja, hoe denk je dat ik me voel?’ vraagt ze. Ze laat zich op haar bed zakken, en uit de plotselinge manier waarop ze dat doet kan ik opmaken dat ze geen kracht meer heeft in haar benen.
Vanessa zegt: ‘Kom, Bobo. Laten we mama met rust laten.’
Mama is gaan liggen. Ze zegt: ‘Ik ben heel moe.’
Ik huil nog steeds luidruchtig, maar mama heeft haar ogen gesloten en ze is óf in slaap gevallen, óf ze doet alsof.
Vanessa trekt me weg.
‘Maar waarom hebben we dan geen begrafenis gehouden? Als hij dood was, zouden we een begrafenis hebben gehouden.’
‘Papa heeft hem net begraven.’
Ik schud mijn hoofd. We hebben een begrafenis gehouden voor Olivia. We houden begrafenissen voor alle honden en paarden die sterven. We zouden beslist een begrafenis houden voor een baby. ‘Misschien hebben ze hem afgestaan.’
‘Nee, dat hebben ze niet gedaan.’
‘Waar is zijn graf dan?’
‘Het is ongemarkeerd. Hij is begraven bij alle rotzooi van het ziekenhuis.’
‘Je liegt.’
‘Denk maar wat je wilt.’
De volgende dag omhelst Charlie Vanessa en mij en zegt: ‘Tijd om ervandoor te gaan.’
Papa brengt haar naar Masvingo en laat haar midden in de stad achter. Wanneer hij thuiskomt, laat hij de paarden naar het huis brengen en neemt hij me mee uit rijden tot het donker is, en het enige wat hij zegt, is: ‘Wie het eerst bij de landingsstrook is’ en ‘Wie het eerst bij de rivier is’ zodat we niet lang genoeg stapvoets gaan om te praten en de paarden glimmend van het zweet terugkomen en ik vol schrammen zit van schampende kameeldoorntakken.
‘s-Ochtends, wanneer mama alleen pillen heeft geslikt, is haar toestand redelijk; ze is heel slaperig, kalm, langzaam en bedachtzaam, zoals iemand die er niet zeker van is waar haar lichaam eindigt en de wereld begint, ‘s-Avonds neemt ze een paar borrels en nog wat pillen en dan nog wat borrels en dan begint het er allemaal wat minder goed uit te zien. Tegen zessen is ze zo dronken dat papa het bad voor haar laat vollopen en zegt: ‘Kom op, Tub, waarom ga je niet even in bad?’ En ze is gehoorzaam, verdoofd, en neemt een brandy mee in bad en ik kan haar zachtjes in zichzelf horen huilen. Dan komt ze drijfnat de woonkamer in, alleen in een handdoek gewikkeld, zodat papa de keuken ingaat en tegen Thompson zegt dat hij nu wel kan afnokken. Mama zet de oude Roger-Whitakerplaat op en gaat voor het raam staan waar ze haar weerspiegeling kan zien en ze danst voor zichzelf en zingt zachtjes: I’m gonna leave old London town, I’m gonna leave old Londen town…’ En de handdoek staat van achteren open en onthult haar naakte kont. Ik wijs en giechel en Vanessa bijt me streng toe: ‘Het is niet grappig.’
Ik proest het uit. ‘Wel waar,’ hou ik vol.
‘Niet waar. Mama heeft een Zenuwinzinking.’
‘O.’
Vanessa dekt de tafel voor de avondmaaltijd omdat Thompson niet uit de keuken kan komen als mama halfnaakt in de woonkamer staat. We eten impalasteak, aardappels en doperwten uit blik met een kop melk en Milo. Papa zegt: ‘Kom eten, Tub.’
Maar mama staat zingend te wiegen. Ze heeft de plaat weer van voren af aan opgezet. Het is de achtergrondmuziek van haar Zenuwinzinking. Papa dient het eten op. Hij zegt: ‘Rechtop zitten. Mond dicht als je kauwt.’
De rest van de vakantie gaat het elke avond zo.
Wanneer mama en papa ons aan het begin van het schooljaar terugrijden naar kostschool, vragen sommigen van de andere moeders aan mama waar de baby is. En ze turen naar Vanessa en mij, alsof wij de baby misschien achter onze rug verstopt hebben. Mama zegt: ‘We hebben hem verloren.’
‘O god, het spijt me.’
‘Ja.’ Mama’s ogen zijn glanzend-wezenloos. Ze houdt mijn hand zo stevig vast dat haar ringen in mijn vlees bijten. Ik klamp me ook aan haar vast. Wanneer ze me vaarwel kust, hult ze me kortstondig in de veilige, oude geur van Vicks Vaporub, thee en parfum, en pas als ik haar in de ogen kijk herinner ik me dat ze midden in een Zenuwinzinking zit. Ze zegt: ‘Flink zijn, hè?’
‘Jij ook.’
Ze glimlacht naar me.
Papa zegt: ‘Kom, Tub.’ Hij zegt tegen mij: ‘Kop op.’
‘Ja. Jij ookkop op.’