19

Brigadier-rechercheur D.D. Warren en rechercheur Bobby Dodge kwamen me om 11.43 uur halen. Ik hoorde hun snelle, doelgerichte voetstappen in de gang. Ik had een fractie van een seconde, die ik gebruikte om de blauwe knoop in het achterste gedeelte van de onderste la van mijn ziekenhuiskastje te verbergen.

Mijn enige verbinding met Sophie. Mijn enige overbodige herinnering dat ik het volgens de regels moest spelen.

Misschien kon ik een keer terugkomen om de knoop op te halen. Als ik geluk had, kon ik dat misschien samen met Sophie doen en konden we het oog van Gertrude in veiligheid brengen en weer aan het emotieloze poppengezicht vastmaken.

Als ik geluk had.

Ik was net op de rand van mijn bed gaan zitten toen het gordijn met een harde ruk werd opengetrokken en D.D. naast mijn bed stond. Ik wist wat er ging komen, maar toch moest ik op mijn onderlip bijten om mijn gil van protest te onderdrukken.

Het enige wat ik wil met kerst zijn mijn twee voortanden, mijn twee voortanden, mijn…

Te laat realiseerde ik me dat ik het liedje neuriede. Gelukkig scheen geen van beide rechercheurs het te horen.

‘Tessa Marie Leoni,’ begon D.D., en ik zette me schrap. ‘Je wordt gearresteerd wegens de verdenking van moord op Brian Anthony Darby. Ik wil je verzoeken te gaan staan.’

Meer voetstappen in de gang. Vermoedelijk de aanklager en zijn assistent, die het grote moment niet wilden missen. Of misschien een paar hoge pieten van de BPD, altijd in voor een foto die veel publiciteit kreeg. En waarschijnlijk ook een paar kopstukken van de staatspolitie. Die zouden mij, een jonge, mishandelde agente, nu nog niet laten vallen. Ze konden het zich niet veroorloven om zo ongevoelig te zijn.

Ik realiseerde me dat de pers zich nu ongetwijfeld verzamelde op de parkeerplaats, en ik was er zelf van onder de indruk hoe rustig en afstandelijk ik was terwijl ik ging staan en mijn polsen uitstak naar mijn collega’s. Shane zou zo wel komen, als vertegenwoordiger van de vakbond. En mijn advocaat. Of misschien zouden ze me treffen in het gerechtsgebouw, waar ik officieel zou worden beschuldigd van de moord op mijn man.

Ik had een flashback van de keer dat ik aan een keukentafel zat, met mijn haar dat nog nat was van het douchen en in mijn nek druppelde terwijl er een stevige rechercheur over me heen gebogen stond die telkens weer opnieuw aan me vroeg: ‘Waar had je dat pistool vandaan, waarom had je dat pistool meegenomen, wat bracht je ertoe om met dat pistool te schieten…’

Mijn vader, die onbewogen in de deuropening stond, met zijn armen over zijn vuilwitte T-shirt gekruist. En ik, die op dat moment al begreep dat ik hem kwijt was. Dat het niet meer uitmaakte wat ik antwoordde. Ik was schuldig, en ik zou altijd schuldig blijven.

Soms is dat de prijs die je voor liefde betaalt.

Rechercheur Warren las me mijn rechten voor. Ik zei niets; wat viel er nog te zeggen? Ze deed me handboeien om en wilde me al wegvoeren toen ze met het eerste probleem geconfronteerd werd: ik had geen kleren aan. Mijn uniform was meteen na mijn aankomst in het ziekenhuis in een zak gestopt en gemarkeerd als bewijs en gisteren afgegeven bij het forensisch laboratorium. En dus droeg ik alleen een operatiehemd, en zelfs D.D. begreep wat het politieke risico was wanneer iemand van de Bostonse politie werd gefotografeerd die een toegetakelde staatsagente meesleurde die alleen maar een operatiehemd droeg.

Zij en rechercheur Dodge gingen een eindje van mijn bed staan om snel met elkaar te overleggen. Ik ging weer op de rand van het bed zitten. Er was een verpleegkundige binnengekomen, die de ontwikkelingen bezorgd gadesloeg. Nu kwam ze naar mij toe lopen.

‘Hoofd?’ vroeg ze kortaf.

‘Dat doet pijn.’

Ze controleerde mijn hartslag, liet me met mijn ogen haar vinger volgen en knikte toen tevreden. Kennelijk had ik alleen maar pijn en was mijn toestand niet kritiek. Toen ze zich ervan had vergewist dat haar patiënt geen direct gevaar liep, verliet ze de kamer weer.

‘We kunnen geen gevangenispak gebruiken,’ zei D.D. zacht tegen Bobby. ‘Haar advocaat zal aanvoeren dat we de rechter hebben beinvloed als we haar in het oranje voorgeleiden. Met een operatiehemd hebben we hetzelfde probleem, maar dan omdat we overkomen als ongevoelige horken. We moeten kleren hebben. Een eenvoudige spijkerbroek en een trui, zoiets.’

‘Laat een agent langs haar huis rijden,’ mompelde Bobby terug.

D.D. keek hem even aan en draaide zich toen om om mij te bestuderen.

‘Heb je een favoriete outfit?’ vroeg ze.

‘Wal-Mart,’ zei ik terwijl ik opstond.

‘Wat?’

‘Er zit hier vlakbij een Wal-Mart. Mijn broekmaat is 36, truien medium. Ook graag ondergoed en sokken en schoenen.’

‘Ik ga geen kleren voor je kopen,’ zei D.D. koppig. ‘We halen wel wat bij jou thuis.’

‘Nee,’ zei ik, en ik ging weer zitten.

D.D. keek me kwaad aan, maar zij was degene die mij arresteerde, dus waar zou ze kwaad om moeten zijn? Ik wilde geen kleren van thuis, persoonlijke spullen die in de gevangenis van me zouden worden afgenomen en gedurende mijn hele verblijf zouden worden weggeborgen. Ik kwam daar nog liever aan in een operatiehemd. En waarom niet? Die aanblik zou me medelijden opleveren, en ik kon alle hulp gebruiken die ik maar kon krijgen.

Kennelijk bedacht D.D. dat ook. Er werd een geüniformeerde agent opgetrommeld die instructies kreeg. Hij knipperde nog niet eens met zijn ogen toen hij te horen kreeg dat hij vrouwenkleren moest gaan kopen. Hij verdween de gang op en liet mij weer alleen achter met D.D. en Bobby.

Het kon niet anders of er waren nog anderen in de gang. Zo groot waren ziekenhuiskamers niet, dus ze konden net zo goed op de gang wachten tot het spektakel begon.

Ik telde af, al wist ik niet tot wat.

‘Wat heb je gebruikt?’ vroeg D.D. opeens. ‘IJszakken? Sneeuw? Het is nogal eigenaardig, weet je. Ik zag gisteren die vochtige plek op de kelder vloer en vroeg me af wat het was.’

Ik zei niets.

Ze liep met half toegeknepen ogen naar me toe, alsof ze een bijzondere diersoort bestudeerde. Ik zag dat ze tijdens het lopen één hand over haar buik uitspreidde en de andere hand op haar heup hield. Ook viel me op dat ze een bleek zag en donkere kringen onder haar ogen had. Kennelijk hield ik de brave rechercheur ’s nachts wakker. Eén-nul voor mij.

Ik bekeek haar met mijn goede oog. Daagde haar uit om naar mijn gezwollen, auberginekleurige gezicht te kijken en een oordeel te vellen.

‘Heb je de patholoog wel eens ontmoet?’ vroeg D.D. Ze veranderde van tactiek en begon nu meer een gesprek. Ze kwam voor me staan. Vanuit mijn positie, zittend op de rand van het ziekenhuisbed, moest ik naar haar opkijken.

Ik zei niets.

‘Ben is goed. Een van de beste die we ooit hebben gehad. Misschien zou een andere patholoog het niet hebben gezien. Maar Ben is gek op details. Kennelijk werkt het bij het lichaam net als bij ander vlees. Je kunt het bevriezen en weer laten ontdooien, maar dan vinden er wel veranderingen plaats in de structuur. Hij had het gevoel dat er iets niet klopte met het vlees op de ledematen van je man. Daarom legde hij een paar monsters onder de microscoop, en ik begrijp geen reet van alle technische details, maar het komt erop neer dat hij een beschadiging op cellulair niveau vaststelde die optreedt als menselijk weefsel bevroren wordt. Je hebt je man doodgeschoten, Tessa. En toen heb je hem ingevroren.’

Ik zei niets.

D.D. boog zich dichter naar me toe. ‘Maar ik snap iets niet. Je wou duidelijk tijd winnen. Je moest iets doen. Wat, Tessa? Wat heb je gedaan terwijl het lichaam van je man bevroren in de kelder lag?’

Ik zei niets. In plaats daarvan luisterde ik naar een liedje in mijn hoofd. ‘Het enige wat ik wil met kerst zijn mijn twee voortanden, mijn twee voortanden, mijn twee voortanden…

‘Waar is ze?’ fluisterde D.D., alsof ze mijn gedachten kon lezen. ‘Wat heb je met je kleine meisje gedaan, Tessa? Waar is Sophie?’

‘Wanneer ben je uitgerekend?’ vroeg ik, en D.D. deinsde achteruit alsof ze was neergeschoten, terwijl Bobby twee meter verderop diep inademde.

Ik concludeerde dat hij het niet had geweten. Of misschien had hij het wel geweten maar tegelijkertijd ook niet, zoals dat soms gaat bij mannen. Dat vond ik interessant.

‘Is hij de vader?’ vroeg ik.

‘Hou je kop,’ snauwde D.D.

Toen herinnerde ik het me weer. ‘Nee,’ corrigeerde ik mezelf, alsof D.D. niets had gezegd. Ik keek naar Bobby. ‘Jij bent met een andere vrouw getrouwd, die van die zaak met die inrichting, een paar jaar geleden. En jij hebt nu een baby, hè? Dat heb ik nog niet zo lang geleden gehoord.’

Hij zei niets. Hij staarde me alleen maar aan met koele grijze ogen. Dacht hij dat ik zijn gezin bedreigde? Was dat ook zo?

Misschien had ik het gewoon nodig om over koetjes en kalfjes te praten, omdat ik anders allemaal verkeerde dingen zou kunnen zeggen. Ik had bijvoorbeeld sneeuw gebruikt, omdat dat makkelijk te scheppen was en geen tastbaar bewijs achterliet, zoals lege ijszakken. En Brian was zwaar, zwaarder dan ik had gedacht. Al dat trainen en gewichtheffen, alleen maar zodat ik samen met een huurmoordenaar twintig kilo extra gewicht de trap af kon zeulen, die geliefde, onberispelijke garage van hem in.

Ik had gehuild toen ik de sneeuw boven op het dode lichaam van mijn man schepte. De hete tranen vormden gaatjes in de witte sneeuw, en toen moest ik er meer sneeuw op scheppen, terwijl mijn handen de hele tijd onbeheersbaar trilden. Ik dwong mezelf geconcentreerd te blijven. Een schep vol sneeuw, toen een tweede, toen een derde. Er waren er drieëntwintig nodig.

Drieëntwintig scheppen sneeuw om een volwassen man te bedekken.

Ik had Brian gewaarschuwd. Ik had hem meteen verteld dat ik een vrouw was die te veel wist. Met een vrouw die weet wat ik allemaal weet, valt niet te spotten.

Drie tampons om de kogelgaten dicht te stoppen. Drieëntwintig scheppen sneeuw om het lichaam te verbergen.

Het enige wat ik wil met kerst zijn mijn twee voortanden, mijn twee voortanden, mijn twee voortanden…

Ik hou nog meer van jou, had hij tegen me gezegd terwijl hij stierf.

Stomme, zielige klootzak.

Ik zei niets meer. D.D. en Bobby bleven ook tien, vijftien minuten zitten zonder een woord te zeggen. Drie politiemensen die geen oogcontact maakten. Uiteindelijk vloog de deur met een klap open en kwam Ken Cargill binnenvallen. Zijn zwarte wollen jas fladderde om hem heen en zijn dunner wordende bruine haar zat in de war. Hij bleef staan, zag de handboeien om mijn polsen en wendde zich tot D.D. met alle woede van een goede advocaat.

‘Wat heeft dit te betekenen!’ schreeuwde hij.

‘Uw cliënt, Tessa Marie Leoni, is aangeklaagd in verband met de dood van haar echtgenoot, Brian Anthony Darby. We hebben haar haar rechten voorgelezen en wachten nu op vervoer naar het gerechtsgebouw.’

‘Wat is de aanklacht?’ wilde Cargill weten. Hij klonk oprecht verontwaardigd.

‘Moord.’

Zijn ogen werden groot. ‘Móórd? Denken jullie dat ze hem met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht? Zijn jullie gek geworden? Wie heeft opdracht gegeven tot die aanklacht? Hebben jullie de afgelopen tijd zelfs maar naar mijn cliënte gekéken? Het blauwe oog, het gebroken jukbeen en, o ja, de hérsenschudding?’

D.D. staarde hem alleen maar aan en richtte zich toen weer op mij. ‘Was het ijs of sneeuw, Tessa? Kom op, als je het niet aan mij wilt vertellen, doe het dan voor je advocaat. Vertel hem hoe je het lichaam hebt ingevroren.’

‘Wát?’

Ik vroeg me af of alle advocaten naar de toneelschool gingen of dat hun acteertalent was aangeboren, net als bij politieagenten.

De geüniformeerde agent was er weer. Hij was half buiten adem, dus kennelijk had hij het hele stuk door het ziekenhuis gerend, met de bovenmaatse Wal-Mart-tas in zijn armen. Hij duwde de tas in de handen van D.D., die Cargill mocht uitleggen waarom ik een nieuwe garderobe kreeg.

D.D. maakte mijn handboeien los. Ik kreeg de stapel nieuwe kleren aangereikt, zonder kleerhangers en andere scherpe voorwerpen, en mocht me in de badkamer terugtrekken om me om te kleden. De Bostonse agent had goed werk geleverd. Een spijkerbroek met wijde pijpen, zo stijf als een plank omdat hij zo nieuw was. Een groene trui met een ronde hals. Een sportbeha, eenvoudig ondergoed, eenvoudige sokken, stralend witte tennisschoenen.

Met langzame bewegingen trok ik de beha en de trui heel voorzichtig aan over mijn toegetakelde hoofd. De spijkerbroek ging makkelijker, maar het lukte me niet om mijn veters te strikken. Daarvoor trilden mijn vingers te erg.

Weet je wat het vooral zo moeilijk maakte om mijn man met sneeuw te bedekken?

Wachten tot hij was doodgebloed. Wachten tot zijn hart niet meer klopte en het laatste restje bloed tot stilstand was gekomen en was afgekoeld in zijn borst, omdat hij anders zou gaan druppelen. Hij zou een spoor veroorzaken, en zelfs als dat heel klein zou zijn en ik het zou schoonmaken met bleekmiddel, zou de luminol het aan het licht brengen.

Dus was ik gaan zitten, op een harde stoel in de keuken, waar ik een nachtwake hield waarvan ik nooit had gedacht dat ik die ooit zou moeten houden. En de hele tijd kon ik maar niet besluiten wat erger was. Een jongen neerschieten en op de vlucht slaan met het bloed nog aan mijn handen? Of een man doodschieten en gaan zitten wachten tot zijn bloed was opgedroogd zodat ik alles goed kon opruimen?

Ik had de drie kogelgaten in Brians borst als veiligheidsmaatregel dichtgestopt met een tampon.

‘Wat doe je?’ had de man willen weten.

‘Er mag geen bloedspoor komen,’ had ik rustig uitgelegd.

‘O,’ had hij gezegd, en hij had me mijn gang laten gaan.

Drie bloederige tampons. Twee voortanden. Grappig hoe die talis -mannen je kracht kunnen geven.

Ik neuriede het liedje. Ik strikte de veters van mijn schoenen. Toen stond ik op en nam nog één moment de tijd om mezelf in de spiegel te bekijken. Ik herkende mijn eigen spiegelbeeld niet. Dat misvormde gezicht, die uitgeholde wangen, dat slappe donkerbruine haar.

Ik bedacht dat het goed was dat ik me een vreemde voor mezelf voelde. Dat kwam goed uit voor alles wat op het punt stond te gebeuren.

‘Sophie,’ mompelde ik, omdat ik het nodig had om de naam van mijn dochter te horen. ‘Ik hou nog meer van jou, Sophie.’

Toen deed ik de badkamerdeur open en stak opnieuw mijn armen uit.

De handboeien waren koel en gleden met een klik om mijn polsen.

Het was tijd. D.D. aan de ene kant, Bobby aan de andere. Mijn advocaat sloot de rij.

We liepen de felwitte gang in, waar de aanklager zich van de muur af duwde, klaar om de optocht trots en triomfantelijk aan te voeren. Ik zag de luitenant-kolonel, die onbewogen en met een ondoorgrondelijke uitdrukking naar zijn geboeide agente keek. Ik zag andere mannen in uniform, namen die ik kende, handen die ik had geschud.

Ze keken me niet aan, dus deed ik ze een plezier door ook niet naar hen te kijken.

We liepen de gang door, naar de grote glazen deuren en de gillende meute journalisten die aan de andere kant stond te wachten.

Straal gezag uit. Laat ze nooit merken dat je ’m knijpt.

De deuren gleden open en de wereld explodeerde in een zee van witte lampen.