26

In het leven van elke vrouw doet zich een moment voor waarop ze beseft dat ze echt van een man houdt, maar dat hij het gewoon niet waard is.

Bij mij duurde het bijna drie jaar voordat ik dat punt met Brian had bereikt. Misschien waren er altijd al signalen geweest. Misschien was ik in het begin gewoon zo blij met een man als Brian, die heel veel van mij en Sophie hield, dat ik die signalen negeerde. Ja, hij had zijn buien. Na het eerste halfjaar, dat één grote huwelijksreis was, werd het huis zijn persoonlijke domein waar hij op een bijna ziekelijke manier alles precies inrichtte zoals hij het wilde, waar hij Sophie en mij elke dag weer de les las als we een kopje of een bord op het aanrecht lieten staan, of een tandenborstel niet terugzetten in de houder, of een krijtje op tafel lieten liggen.

Brian hield van precisie en zorgvuldigheid, sterker nog, hij kon niet zonder.

‘Ik ben heel precies, maar dat moet ook wel als je een technisch beroep hebt,’ zei hij. ‘Geloof me, je wil geen dam laten bouwen door een slordige ingenieur.’

Sophie en ik deden ons best. Ik hield mezelf voor dat ik compromissen moest sluiten. Dat was de prijs die je voor een gezin betaalde: je gaf een paar van je eigen voorkeuren op om de goede vrede te bewaren. Bovendien zou Brian weer weggaan, en dan konden Sophie en ik acht weken lang onbezorgd in het hele huis onze troep laten slingeren. Jassen over de keukenstoelen. Een stapel tekeningen en knutselwerkjes op de hoek van het aanrecht. Ja, we leefden ons helemaal uit als Brian op zee was.

Toen moest ik op een dag de loodgieter betalen en kwam ik tot de ontdekking dat onze spaarrekening helemaal leeg was.

Het is niet makkelijk om onder ogen te moeten zien dat je veel te goedgelovig bent geweest. Ik wist dat Brian naar Foxwoods ging. En specifieker: ik wist van de avonden waarop hij stinkend naar drank en sigaretten thuiskwam maar beweerde dat hij had gewandeld. Hij had verscheidene keren tegen me gelogen, en ik had het genegeerd. Als ik zou aandringen, zou ik ook een antwoord krijgen dat ik niet wilde horen. En dus drong ik niet aan.

Ondertussen gaf mijn man toe aan zijn innerlijke demonen en vergokte hij al ons spaargeld.

Shane en ik gingen de confrontatie met hem aan. Hij ontkende. Niet erg overtuigend, maar op een bepaald moment viel er weinig meer te doen of te zeggen. Het geld verscheen op een magische manier weer op de rekening en opnieuw stelde ik niet veel vragen, omdat ik niet wilde weten wat ik niet wilde weten.

Sindsdien zag ik mijn man als twee verschillende mensen. Je had goede Brian, de man op wie ik verliefd was geworden, die Sophie van school haalde en met haar ging sleeën tot ze rode wangen hadden van het lachen. Goede Brian maakte pannenkoekjes met stroop voor me als ik thuiskwam van mijn nachtdienst. Hij masseerde mijn rug, die pijn deed van het kogelvrije vest. Hij hield me in zijn armen terwijl ik sliep.

Dan had je slechte Brian. Slechte Brian schreeuwde tegen me als ik vergat het aanrecht schoon te vegen nadat ik de afwas had gedaan. Slechte Brian was kortaangebonden en afstandelijk en zapte niet alleen naar elk stoer mannenprogramma dat hij maar kon vinden, maar zette de tv harder als Sophie of ik probeerde te protesteren.

Slechte Brian rook naar sigaretten, drank en zweet. Hij trainde de godganse dag, met het fanatisme van een man die iets te vrezen had. Dan was hij weer dagen achter elkaar verdwenen – om tijd met de jongens door te brengen, beweerde slechte Brian, terwijl we allebei wisten dat hij er alléén op uit ging, omdat zijn vrienden hem al lang geleden hadden opgegeven.

Maar zo was slechte Brian. Hij kon zijn vrouw, de staatsagente, een leugen vertellen terwijl hij haar recht in de ogen keek.

Daardoor vroeg ik me altijd af: zou hij een andere echtgenoot zijn als ik een andere vrouw was?

Slechte Brian brak mijn hart. Vervolgens verscheen goede Brian dan weer lang genoeg om het goed te maken. Zo ging het telkens weer opnieuw; zo maakten we onze rit over de achtbaan van het leven.

Maar aan elke rit komt een einde.

Die van goede Brian en die van slechte Brian eindigden op precies hetzelfde moment, op de smetteloze vloer van onze keuken.

Slechte Brian kan mij of Sophie geen pijn meer doen.

Het zal nog wel een tijdje duren voordat ik goede Brian heb losgelaten.

Dinsdagochtend, zeven uur.

De vrouwelijke bewaarder begon met het tellen van de gevangenen en de afdeling kwam officieel tot leven. Erica was al een uur wakker en lag in de foetushouding heen en weer te schudden op haar bed, terwijl ze strak naar iets keek wat alleen zij kon zien en binnens -monds mompelde.

Ik gokte dat ze iets na middernacht in bed was gaan liggen. Ik had geen horloge om en er hing geen klok in de cel, dus moest ik schatten hoe laat het was. Dat gaf me de hele nacht iets te doen – ik denk dat het nu… negen minuten voor half drie, voor half vier, voor half vijf is.

Eén keer viel ik in slaap, en ik droomde over Sophie. We roeiden op een kolkende zee tegen de steeds hoger wordende golven in.

‘Bij me blijven,’ gilde ik tegen haar. ‘Bij me blijven, ik zal je beschermen!’

Maar haar hoofd verdween onder het zwarte water en ik dook en dook en dook, maar kon mijn dochter niet meer vinden.

Toen ik wakker werd, proefde ik zout op mijn lippen. Daarna sliep ik niet meer.

Je hoorde ’s nachts allemaal geluiden in de toren. Naamloze vrouwen die naamloze kreunende mannen opwonden. Het gerammel van buizen. Het gedruis van een enorm gebouw dat maar geen goede houding kon vinden. Ik had het gevoel dat ik in een of ander reusachtig beest zat dat me in het geheel had doorgeslikt. Ik legde voortdurend mijn hand tegen de muur, alsof de aanraking met de ruwe stenen me houvast gaf. Toen stond ik op om te plassen, omdat de beschutting van de nacht de meeste privacy bood.

De vrouwelijke bewaarder was bij onze cel aangekomen. Ze wierp een blik op de schuddende Erica en keek toen naar mij. Even kruisten onze blikken elkaar, een glimp van herkenning, voordat ze zich afwendde.

Kim Watters. Ze had een relatie met een van de jongens van het bureau en was een paar keer met de groep mee uit eten geweest. Natuurlijk. Bewaarder in de Suffolk County Jail. Nu wist ik het weer.

Ze liep naar de volgende cel. Erica schokte harder heen en weer. Ik staarde uit het getraliede raam en probeerde mezelf ervan te overtuigen dat het niets uitmaakte dat ik mijn eigen gevangenisbewaarder persoonlijk kende.

Half acht. Ontbijt.

Erica was opgestaan. Ze mompelde nog steeds en keurde mij geen blik waardig. Ze was geagiteerd. Haar hersenen waren helemaal naar de klote door de meth. Ze zou eigenlijk naar een afkickcentrum moeten. Wat zij nodig had was geestelijke verzorging, geen gevangenisstraf. Maar ja, dat gold voor de meeste gevangenen.

We kregen kleffe pannenkoekjes, appelmoes en melk. Erica deed de appelmoes over haar pannenkoekjes, rolde alles op tot één geheel en propte het in drie reuzenhappen naar binnen. Met vier slokken werkte ze de melk weg. Toen loerde ze naar mijn dienblad.

Ik had geen trek. De pannenkoekjes voelden als natte zakdoekjes op mijn tong. Ik staarde Erica aan en begon ze toch langzaam op te eten.

Erica ging op de wc zitten. Ik draaide me om om haar privacy te gunnen.

Ze lachte.

Later gebruikte ik mijn plastic tas om mijn tanden te poetsen en deodorant op te doen. Toen… Toen wist ik niet goed wat ik moest doen. Welkom op mijn eerste dag in de gevangenis.

Toen was het recreatietijd. De bewaarder deed onze deur open. Sommige vrouwen gingen hun cel uit, andere bleven binnen. Ik hield het niet meer uit. Het drie meter hoge plafond en het brede raam gaven de illusie van ruimte, maar het bleef een gevangeniscel. Ik had nu al een overdosis tl en smachtte naar natuurlijk zonlicht.

Ik liep naar het zitgedeelte in de gemeenschappelijke ruimte, waar zes vrouwen Good Morning America zaten te kijken. De toon van het programma was me veel te opgewekt, dus zocht ik mijn heil bij de vier ronde, zilverkleurige tafels waar twee vrouwen zaten te harten -jagen terwijl een derde zat te giechelen om iets wat alleen zij begreep.

Er ging een douche aan. Ik keek niet. Ik wilde het niet weten. Toen hoorde ik een raar geluid, alsof iemand tegelijkertijd in en uit probeerde te ademen.

Ik draaide me om. De bewaarder, Kim Watters, leek wel een dansje te doen. Haar lichaam hing in de lucht en haar voeten schoten heen en weer, alsof ze de grond probeerden te bereiken maar die niet konden vinden. Een reusachtige zwarte vrouw met lang donker haar stond achter haar, met een zwaar gespierde arm stevig om Kims luchtpijp geklemd, ook al krabde Kim met wilde bewegingen over de gigantische onderarm.

Ik deed een stap naar voren en onmiddellijk gilde Erica: ‘Pak dat vieze varken!’ Zes gedetineerden kwamen op me af.

De eerste klap kreeg ik in mijn maag. In een reflex spande ik mijn buikspieren, maakte een beweging naar links en plantte mijn vuist in een zacht, dubbelklappend middel. Nog een klap. Ik dook omlaag. Ik bewoog nu puur op intuïtie, want dáár trainden rekruten voor. Als je het onmogelijke telkens weer opnieuw doet, wordt het mogelijk. En beter nog: het wordt routine, wat betekent dat maanden- en jarenlang trainen je op een dag plotseling het leven kan redden, wanneer je dat het minst verwacht.

Opnieuw een harde klap tegen mijn schouder. Ze hadden het op mijn gezicht gemunt, mijn gezwollen oog en gebroken jukbeen. Ik bracht mijn beide handen in de klassieke bokshouding omhoog om mijn hoofd te beschermen terwijl ik me op de dichtstbijzijnde belager stortte. Ik sloeg een arm om haar middel en gooide haar achteruit naar de aanstormende meute. Twee vrouwen vielen in een wirwar van ledematen op de grond.

Geschreeuw. Pijn, woede, van hen, van mij, het maakte eigenlijk niet uit. Ik moest in beweging blijven, ik moest op mijn benen blijven staan, ik moest de aanval afslaan, want tegen een dergelijke overmacht kon ik niks beginnen.

Een scherpe steek. Er sneed iets in mijn onderarm terwijl ik opnieuw met een vuist tegen mijn schouder werd geraakt. Ik stapte weer opzij, stootte mijn elleboog in de maag van de belager en sloeg toen hard met de zijkant van mijn hand tegen haar keel. Ze ging neer en bleef liggen.

Ten slotte gingen de vier overgebleven vrouwen achteruit. Ik bleef ze in de gaten houden terwijl ik van alles tegelijk probeerde te verwerken. Waar waren de andere gevangenen? In hun cel? Hadden ze zich vrijwillig opgesloten zodat ze later niet in de problemen zouden komen?

En Kim? Ik hoorde achter me verstikte geluiden. Assistentie collega, assistentie collega, assistentie collega.

De noodknop. Die moest ergens…

Opnieuw probeerde iemand in mijn arm te steken. Ik maakte een slaande beweging, haalde uit met mijn been en raakte de vrouw tegen haar knie.

Toen gilde ik. Ik gilde en gilde en gilde; de woede en machteloosheid en frustratie die dagenlang opgekropt hadden gezeten kwamen eindelijk los uit mijn keel, omdat Kim doodging en mijn dochter waarschijnlijk al dood was en mijn man voor mijn ogen was doodgegaan, samen met goede Brian, en omdat de man in het zwart mijn dochter had meegenomen en alleen de blauwe knoop, het oog van haar lievelingspop, had achtergelaten en ik ze te grazen zou nemen. Ik zou het ze allemaal betaald zetten.

Toen kwam ik in beweging. Waarschijnlijk gilde ik nog steeds. Heel hard. En ik denk dat het een abnormaal geluid was, want mijn belagers trokken zich terug, en toen was ik degene die zich op hén stortte, met ontblote tanden en mijn handen tot harde vuisten gebald.

Ik kwam in beweging, ik schopte, ik stootte en ik haalde uit. Ik was weer drieëntwintig. Kijk, de Reuzendoder. Kijk, de echt pisnijdige Reuzendoder.

En mijn gezicht droop van het zweet en mijn handen dropen van het bloed en de eerste twee vrouwen lagen op de grond en de derde sloeg nu op de vlucht, ironisch genoeg in de richting van haar veilige cel, maar de vierde had een gepunte lepel en dacht dat ze daardoor veilig was. Ze had het vast al tegen agressieve klanten en boze pooiers opgenomen. Ik was maar een houterig wit meisje dat geen partij was voor iemand die zo gepokt en gemazeld was als zij.

Ik hoorde een rochelend geluid achter me. Het geluid van een stervende vrouw.

‘Kom dan!’ grauwde ik naar de gevangene. ‘Kom maar, hoer. Laat maar zien wat je in huis hebt.’

Ze stormde op me af. Het was gewoon zielig. Ik maakte een beweging naar links en gaf haar met gestrekte arm een harde klap tegen haar keel. Ze liet de lepel vallen en greep naar haar in elkaar gedrukte luchtpijp. Ik pakte de lepel op en sprong over haar heen.

Kims tenen dansten niet meer. Ze hing nog altijd in de lucht, met de donkere arm nog altijd om haar keel geslagen terwijl haar ogen glazig werden.

Ik liep om haar heen.

Ik keek op naar de grote zwarte vrouw die helemaal geen vrouw bleek te zijn, maar een man met lang haar die op een of andere manier op de afdeling had weten te komen.

Hij leek te schrikken toen hij me zag.

Dus glimlachte ik naar hem. En stak de gepunte lepel tussen zijn ribben.

Kim viel op de grond. De gevangene wankelde achteruit en greep naar zijn zij. Ik kwam op hem af. Hij draaide zich moeizaam om en probeerde naar de uitgang van de afdeling te vluchten. Ik schopte hem in zijn rechterknieholte. Hij struikelde. Ik schopte hem in zijn linkerknieholte. Hij ging tegen de grond, rolde op zijn rug en stak in een afwerend gebaar zijn handen op.

Ik boog me over hem heen, met de bebloede lepel in mijn hand. Ik moet er afschrikwekkend hebben uitgezien, met mijn handen waar het bloed van af druppelde, mijn toegetakelde gezicht en mijn ene goede oog, want de grote zwarte man piste in zijn oranje gevangenis -overall.

Ik hief de lepel.

‘Nee,’ fluisterde hij schor.

Ik stak de punt in zijn dij. Hij gilde. Ik draaide de lepel rond. Toen zong ik, zo hard dat de hele afdeling het kon horen: ‘Het enige wat ik wil met kerst zijn mijn twee voortanden, mijn twee voortanden, mijn twee voortanden…

De man huilde terwijl ik me over hem heen boog, zijn lange, donkere haarlokken naar achteren streek en als een minnaar in zijn oor fluisterde: ‘Zeg maar tegen de man in het zwart dat ik eraan kom. Zeg hem maar dat hij de volgende is.’

Ik draaide opnieuw met de lepel.

Toen ging ik rechtop staan, veegde de lepel af aan mijn broekspijp en drukte op de noodknop.

Ga je in de rouw als je wereld niet meer bestaat? Wanneer je op een bestemming bent aangekomen vanwaar je niet meer terug kunt?

Het interne bijstandsteam kwam de afdeling op gestormd. De hele gevangenis werd hermetisch afgesloten. Ik werd ter plekke geboeid, met trillende benen, opengehaalde armen en overal op mijn beide zijden en mijn rug nieuwe kneuzingen.

Kim werd weggebracht op een brancard. Ze was bewusteloos maar haalde wel adem.

Mijn vierde belager, de vrouw die voor de lepel had gezorgd, vertrok in een lijkzak. Ik keek toe hoe ze de zak dicht ritsten. Het deed me helemaal niets.

Erica snikte. Ze gilde en jammerde, en op een gegeven moment werd het zo erg dat ze werd afgevoerd naar de medische afdeling, waar ze een smak kalmerende middelen zou krijgen toegediend en in de gaten zou worden gehouden om te voorkomen dat ze zelfmoord pleegde. Andere gevangenen werden ondervraagd, maar zo -als altijd had niemand enig idee van wat zich zojuist had afgespeeld.

‘Ik was de hele tijd in mijn cel…’

‘Ik heb niet één keer naar buiten gekeken…’

‘Ik heb wel iets gehoord, maar…’

‘Zo te horen kreeg iemand er flink van langs…’

‘Ik heb er helemaal doorheen geslapen, meneer. Echt waar.’

De mannelijke gedetineerde vertelde echter aan iedereen die het maar horen wilde dat ik de engel des doods was en smeekte of ze me alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft bij hem uit de buurt wilden houden.

Ten slotte kwam de plaatsvervangend unitdirecteur voor me staan. Hij bestudeerde me lange tijd aandachtig en uit zijn gezichtsuitdrukking kon ik opmaken dat hij me maar een lastig geval vond. Hij had genoeg aan één woord om duidelijk te maken wat mijn straf zou zijn. ‘Afzondering.’

‘Ik wil mijn advocaat spreken.’

‘Wie heeft de bewaarder aangevallen, gevangene?’

‘Mrs. Doubtfire.’

‘Mrs. Doubtfire, meneer. En waarom heeft die gevangene bewaarder Watters aangevallen?’

‘Dat weet ik niet, meneer.’

‘Je bent nog geen vierentwintig uur in de gevangenis. Hoe kwam je aan dat wapen?’

‘Afgepakt van die hoeren die me probeerden te vermoorden.’ Ik wachtte even. ‘Meneer.’

‘Alle zes?’

‘Met de staatspolitie valt niet te spotten. Meneer.

Bijna glimlachte hij. Maar in plaats daarvan wees hij met zijn duim naar het plafond en de vele camera’s die daar hingen. ‘Weet je wat het is met de gevangenis? Big Brother kijkt altijd mee. Dus voor de laatste keer, gevangene: is er iets wat je me wilt vertellen?’

‘Mevrouw Watters mag me wel een bedankkaartje sturen.’

Hij sprak me niet tegen, dus misschien wist hij al meer dan hij liet merken. ‘Naar de medische afdeling,’ zei hij, wijzend op mijn opengehaalde onderarmen.

‘Ik wil mijn advocaat,’ herhaalde ik.

‘Je verzoek zal via de juiste kanalen worden doorgegeven.’

‘Heb ik geen tijd voor.’ Ik keek de unitdirecteur recht in de ogen.

‘Ik heb besloten volledig mee te werken met de Bostonse politie,’ verkondigde ik, zo hard dat iedereen het kon horen. ‘Bel rechercheur D.D. Warren maar en zeg dat ik haar naar het lichaam van mijn dochter zal brengen.’