16
Brian en ik hadden onze eerste grote ruzie toen we vier maanden getrouwd waren. In de tweede week van april had een onverwachte sneeuwstorm heel New England bedolven onder een dik wit pak. Ik had de nacht ervoor dienst gehad, en om zeven uur ’s morgens was de Mass Pike één grote chaos van aanrijdingen, verlaten voertuigen en radeloze voetgangers. We zaten er tot over onze oren in en de nachtdienst ging naadloos over in een dagdienst, ook al waren er extra agenten opgeroepen en waren de hulpdiensten vrijwel op volle sterkte actief. Welkom op de werkdag van een geüniformeerde agent tijdens een winterse noordooster.
Om elf uur ’s morgens, vier uur nadat ik normaal gesproken klaar was met mijn dienst, lukte het me om naar huis te bellen. Er werd niet opgenomen. Ik maakte me geen zorgen, omdat ik aannam dat Brian en Sophie buiten in de sneeuw speelden. Misschien waren ze aan het sleeën of maakten ze een sneeuwpop, of ze groeven naar paarse reuzenkrokussen onder de kristalblauwe sneeuw.
Tegen enen hadden mijn collega’s en ik de ergste ongelukken we -ten af te handelen, een stuk of dertig gestrande auto’s van de weg laten verwijderen en minstens twintig automobilisten weer op weg geholpen. Nu de Pike weer begaanbaar was, konden de strooiwagens eindelijk hun werk doen, wat ons eigen werk ook weer makkelijker maakte.
Eindelijk kon ik lang genoeg teruggaan naar mijn surveillancewagen om een slok koude koffie te nemen en mijn mobieltje te controleren, dat ik verscheidene malen aan mijn riem had voelen trillen. Ik zag nog net dat ik heel vaak was gebeld door mevrouw Ennis toen bij mijn schouder mijn pieper ging. Het was de meldkamer die me probeerde te bereiken omdat ze een dringend telefoontje wilden doorschakelen.
Mijn hartslag schoot omhoog. In een reflex pakte ik het stuur van mijn geparkeerde auto beet, alsof dat me houvast zou geven. Toen gaf ik door dat ze konden doorschakelen en hoorde ik de stem van mevrouw Ennis, die duidelijk in paniek was. Ze wachtte nu al langer dan vijf uur. Waar was Sophie? Waar was Brian?
Eerst begreep ik het niet, maar vervolgens werd het verhaal stukje bij beetje duidelijk. Brian had om zes uur ’s morgens, toen de eerste sneeuw begon te vallen, mevrouw Ennis gebeld. Hij had het weerbericht gezien en was, stuiterend van de adrenaline, tot de conclusie gekomen dat het een perfecte dag werd om te gaan skiën. Het kinder -dagverblijf van Sophie zou vast dicht blijven. Kon mevrouw Ennis misschien op haar passen?
Dat wilde mevrouw Ennis wel, maar ze zou er minstens twee uur over doen om hun huis te bereiken. Daar was Brian niet blij mee geweest. De wegen zouden alleen maar slechter worden, blablabla. Daarom bood hij aan om Sophie op weg naar de bergen bij mevrouw Ennis langs te brengen. Daar had mevrouw Ennis wel oren naar, omdat ze dan niet met de bus hoefde. Brian zou er tegen achten zijn. Mevrouw Ennis zou ontbijten terwijl ze op Sophie wachtte.
Maar nu was het half twee, en geen spoor van Brian en Sophie. Bij hen thuis nam niemand de telefoon op. Wat was er gebeurd?
Dat wist ik niet. Dat kón ik niet weten. Ik weigerde me in te beelden wat er allemaal gebeurd kon zijn. De manier waarop het lichaam van een tiener uit een auto gelanceerd en om een telefoonpaal geslingerd kon worden. Of de manier waarop de stuurkolom van een ouder type auto van vóór de airbag zich in de borstkas van een volwassene kon boren, zodat die roerloos bleef zitten en bijna leek te slapen in de stoel, tot je de bloeddruppel in zijn mondhoek zag. Of
het achtjarige meisje dat nog maar drie maanden geleden uit het geplette voorste gedeelte van een vierdeurssedan moest worden gesneden, terwijl de relatief ongehavende moeder naast de auto stond te gillen dat de baby had gehuild en dat ze zich alleen maar even had omgedraaid om te zien of alles in orde was…
Dat zijn de dingen die ik weet. Dat zijn de taferelen die ik me herinnerde terwijl ik mijn wagen startte, het zwaailicht en de sirene aanzette en me slingerend een weg naar huis baande, dat op een halfuur rijden lag.
Mijn handen trilden toen ik eindelijk tot stilstand kwam voor onze garage, met de neus van mijn wagen op de stoep en de achterkant half op de weg. Ik liet de verlichting aan, stapte zo snel ik kon uit de surveillancewagen en rende de besneeuwde trap op naar het donkere huis erboven. Toen mijn laars het eerste beijzelde stuk raakte, kon ik nog net de metalen reling vastgrijpen om te voorkomen dat ik op de straat onder me stortte. Toen was ik op de top van het heuveltje en duwde ik tegen de voordeur, terwijl ik met mijn ene hand mijn sleutels zocht en met de andere op de deur beukte, ook al maakten de donkere ramen allang duidelijk wat ik niet wilde weten.
Ten slotte wist ik met een scherpe draaiende beweging van mijn hand de sleutel in het slot te krijgen. Ik duwde de deur open…
Niks. Een lege keuken, een lege huiskamer. Daar bleef ik eindelijk even staan, haalde een paar keer adem om te kalmeren en herinnerde mezelf eraan dat ik een getrainde politieagent was. Minder adrenaline, meer intelligentie. Zo loste je problemen op. Zo hield je zaken in de hand.
‘Mama? Mama, je bent thuis!’
Mijn hart sprong zo ongeveer uit mijn borstkas. Ik draaide me nog net op tijd om om een glimp van Sophie op te vangen voordat ze zich in mijn armen wierp, me vijf of zes keer knuffelde en begon te kletsen over haar opwindende sneeuwdag. Het was zo’n enorme stortvloed van woorden dat ik weer helemaal versuft en verward raakte.
Toen drong het tot me door dat Sophie niet in haar eentje thuis was gekomen, maar dat er een buurmeisje in de deuropening stond. Ze stak ter begroeting een hand op.
‘Mevrouw Leoni?’ vroeg ze verlegen.
Het duurde even, maar uiteindelijk begreep ik wat er was gebeurd. Brian was wel degelijk gaan skiën. Maar hij had Sophie helemaal niet naar het huis van mevrouw Ennis gebracht. Hij was tijdens het in -laden van zijn spullen namelijk de vijftienjarige Sarah Clemons tegen -gekomen, die in het appartementencomplex naast ons huis woonde. Ze veegde de stoep voor het gebouw en hij sprak haar aan, en voordat ze het wist had ze toegezegd dat ze op Sophie zou passen tot ik thuiskwam, zodat Brian sneller de stad uit kon.
Sophie, die dol was op tienermeisjes, had dat een fantastische wijziging van de plannen gevonden. Blijkbaar hadden zij en Sarah de hele ochtend door de straat gesleed, sneeuwbalgevechten gehouden en afleveringen van Gossip Girl gekeken.
Brian had niet gezegd wanneer hij terug zou zijn, maar hij had Sarah laten weten dat ik vroeg of laat thuis zou komen. Sophie had mijn surveillancewagen de straat in zien rijden en dat was dat geweest.
Ik was thuis. Sophie was tevreden en Sarah was opgelucht dat ze haar onverwachte last kon overdragen. Ik wist vijftig dollar bij elkaar te scharrelen. Toen belde ik mevrouw Ennis, meldde me bij de meldkamer en stuurde mijn dochter, die helemaal opgefokt was van de warme chocolademelk en televisieprogramma’s voor tieners, naar buiten om een sneeuwpop te maken. Ik stond op het achterterras om haar in de gaten te houden terwijl ik voor de eerste keer probeerde Brian op zijn mobieltje te bereiken.
Hij nam niet op.
Vervolgens dwong ik mezelf mijn politieriem naar de wapenkluis in onze slaapkamer te brengen en het combinatieslot zorgvuldig op slot te draaien. Er zijn nog meer dingen die ik me herinner. Nog meer dingen die ik weet.
Sophie en ik wisten de avond door te komen. Ik kwam tot de ontdekking dat het mogelijk is dat je je man wilt vermoorden terwijl je toch een zorgzame moeder bent. We aten ’s avonds macaroni met kaas, deden een paar potjes Candy Land en toen deed ik Sophie zoals elke avond in bad.
Om half negen lag ze te slapen in haar bed. Ik ijsbeerde door de keuken, de huiskamer, de ijskoude serre. Toen ging ik weer naar buiten, in de hoop dat ik een beetje zou afkoelen door de sneeuw van het dak te harken en de trappen aan de zijkant van het huis sneeuwvrij te maken.
Om tien uur nam ik een warme douche en trok ik een schoon uniform aan. Mijn politieriem liet ik in de kluis liggen. Ik vertrouwde mezelf niet met mijn dienstwapen.
Om kwart over tien kwam mijn man eindelijk door de voordeur binnenlopen. Hij droeg een enorme tas en zijn ski’s. Hij floot een deuntje en bewoog met de elegante lenigheid die het gevolg is van een hele dag intens fysiek bezig zijn.
Hij zette zijn ski’s tegen de muur. Zette zijn tas op de grond. Gooide zijn sleutels op de keukentafel en begon zijn laarzen uit te trekken toen hij me zag. Hij leek eerst mijn uniform te zien, en toen schoot zijn blik automatisch naar de klok aan de muur.
‘Is het al zo laat? Jee, ik moet de tijd vergeten zijn.’
Ik staarde hem aan, met mijn handen tegen mijn heupen, de volmaakte belichaming van het zeikende viswijf. Het kon me geen reet schelen.
‘Waar heb jij in gódsnaam gezeten?’
De woorden kwamen er hard en afgemeten uit. Brian keek op en leek oprecht verbaasd. ‘Ik heb geskied. Heeft Sarah je dat niet verteld? Het buurmeisje. Ze heeft Sophie toch wel thuisgebracht?’
‘Beetje apart om die vraag nu te stellen, vind je niet?’
Hij aarzelde, minder zeker nu. ‘Is Sophie thuis?’
‘Ja.’
‘Heeft Sarah het goed gedaan? Ik bedoel, is alles goed met Sophie?’
‘Voor zover ik weet wel.’
Brian knikte en leek na te denken. ‘Dus… waarom zit ik dan in de shit?’
‘Mevrouw Ennis…’ begon ik.
‘Kut!’ riep hij uit, terwijl hij onmiddellijk overeind sprong. ‘Ik had haar moeten bellen. Dat had ik onderweg willen doen. Alleen waren de wegen echt een ramp, en ik moest twee handen aan het stuur houden, en tegen de tijd dat ik op de snelweg zat en de omstandigheden beter waren… O nee…’ Hij kreunde en liet zich weer op zijn stoel zakken. ‘Wat ontzettend stom van me.’
‘Je hebt mijn kind achtergelaten bij een vreemde! Je bent weg -gegaan om je te vermaken terwijl ik je hier nodig had. En je hebt een lief oud vrouwtje helemaal in paniek gebracht, waardoor ze de komende week waarschijnlijk twee keer zoveel medicijnen voor haar hart moet innemen!’
‘Ja,’ mompelde mijn man. ‘Ik heb er een potje van gemaakt. Ik had haar moeten bellen. Het spijt me.’
‘Hoe kon je?’ hoorde ik mezelf zeggen.
Hij ging verder met de veters van zijn laarzen. ‘Ik was het vergeten. Ik wilde Sophie afzetten bij mevrouw Ennis, maar toen kwam ik Sarah tegen en zij woont hier pal naast…’
‘Je hebt Sophie een hele dag bij een vreemde achtergelaten…’ ‘Ho ho, wacht even. Het was al acht uur. Ik ging ervan uit dat je elk moment thuis kon zijn.’
‘Ik heb tot over enen gewerkt. En ik zou nog steeds aan het werk zijn als mevrouw Ennis de meldkamer niet had gebeld en me had laten oproepen.’
Brian werd bleek en liet zijn laarzen voor wat ze waren. ‘Shit.’ ‘Zeg dat wel ja!’
‘Oké, oké. Ja. Absoluut. Het was ontzettend stom van me om mevrouw Ennis niet te bellen. Het spijt me, Tessa. Ik zal morgenochtend meteen contact met haar opnemen en mijn verontschuldigingen aanbieden.’
‘Je hebt geen idee hoe bang ik was.’ Ik kom het niet laten, ik móést het zeggen.
Hij antwoordde niet.
‘De hele weg hierheen. Heb jij wel eens de schedel van een klein kind vastgehouden, Brian?’
Hij zei niets.
‘Het is net alsof je rozenblaadjes in je handen hebt. De losse schedel delen zijn zo dun dat je erdoorheen kunt kijken, zo licht dat ze uit je handen waaien als je uitademt. Dat zijn de dingen die ik weet, Brian. Dat zijn de dingen die ik niet kan vergeten. En dat betekent dat je het níét verknalt bij een vrouw als ik, Brian. Je draagt mijn kind níét over aan een vreemde, je dumpt mijn dochter níét ergens zodat jij je lekker kunt vermaken. Je past goed op Sophie. Of je sodemietert op uit ons leven. Is dat duidelijk?’
‘Ik heb er een potje van gemaakt,’ antwoordde hij vlak. ‘Dat is me duidelijk. Is alles goed met Sophie?’
‘Ja…’
‘Kon ze het goed vinden met Sarah?’
‘Schijnbaar…’
‘En jij hebt mevrouw Ennis gebeld?’
‘Natuurlijk!’
‘Dan is alles uiteindelijk in elk geval goed afgelopen.’ Hij pakte zijn laarzen weer.
Ik liep zo snel de keuken door dat ik bijna van de grond kwam. ‘Je bent met me getróúwd!’ gilde ik tegen mijn kersverse echtgenoot. ‘Je hebt voor me gekózen. Je hebt voor Sophie gekozen. Hoe dúrf je ons zo te laten vallen!’
‘We hebben het over een telefoontje, Tessa. En ja, ik zal proberen het de volgende keer beter te doen.’
‘Ik dacht dat je dood was! Ik dacht dat Sophie dood was!’
‘Tja, nou, dan is het toch fijn dat ik eindelijk thuis ben?’
‘Brian!’
‘Ik weet dat ik er een potje van heb gemaakt!’ Hij vergat eindelijk zijn laarzen en stak zijn handen in de lucht. ‘Dit is nieuw voor me! Ik heb nooit eerder een vrouw en een dochter gehad, en het feit dat ik van je hou betekent nog niet dat ik me niet soms als een rund gedraag. Jezus, Tessa… Ik vaar bijna weer uit. Ik wilde me nog een laatste dag vermaken. Verse sneeuw. Skiën…’ Hij ademde in. Ademde uit. Stond op.
‘Tessa,’ zei hij, rustiger nu. ‘Ik zou jou of Sophie nooit opzettelijk kwaad doen. Ik hou van jullie allebei. En ik beloof dat ik het de volgende keer beter zal doen. Heb een beetje vertrouwen in me, oké? Dit is voor ons allebei nieuw en we zullen ongetwijfeld soms fouten maken, dus alsjeblieft… heb een beetje vertrouwen in me.’
Ik liet mijn schouders zakken. De vechtlust sijpelde weg. Ik liet mijn woede lang genoeg los om opgelucht te zijn dat mijn dochter niets was overkomen, dat mijn man ongedeerd was en dat de middag uiteindelijk goed was afgelopen.
Brian trok me tegen zich aan. Ik stond toe dat hij me omhelsde. Ik sloeg zelfs mijn armen om zijn middel.
‘Wees voorzichtig, Brian,’ fluisterde ik tegen zijn schouder. ‘Vergeet niet dat ik anders ben dan andere vrouwen.’
Voor één keer sprak hij me niet tegen.
Ik dacht terug aan dat moment in mijn huwelijk, en aan andere momenten, toen de verpleegkundige achteruit stapte en gebaarde dat ik mijn eerste wankele stap moest doen. Ik had om zes uur die ochtend droge toast gegeten zonder over te geven. Om half acht hadden ze me in de stoel naast mijn bed gezet om te zien hoe ik het er zittend vanaf zou brengen.
De eerste paar minuten had ik een stekende pijn in mijn schedel, maar die was afgezwakt tot een dof geraas. Mijn halve gezicht bleef gezwollen en gevoelig en ik stond wankel op mijn benen, maar verder had ik de afgelopen twaalf uur vooruitgang geboekt. Ik kon staan en zitten en droge toast eten. De wereld kon maar beter uitkijken.
Als een bezetene en ten einde raad wilde ik het ziekenhuis uitrennen, waar Sophie als door een soort wonder op de stoep op me stond te wachten. Ik zou haar in mijn armen heen en weer zwaaien. En ik zou haar knuffelen en kussen en tegen haar zeggen dat het me allemaal heel erg speet en dat ik haar nooit meer alleen zou laten.
‘Goed,’ zei de verpleegkundige kortaf. ‘Probeer die eerste stap maar eens.’
Ze bood me haar arm aan als steun. Mijn knieën trilden hevig en dankbaar legde ik een hand op haar arm.
Die eerste wankele stap deed me duizelen. Toen ik een paar keer met mijn ogen knipperde, verdween het gevoel van desoriëntatie. Omhoog was omhoog, omlaag was omlaag. Vooruitgang.
Ik ging stapje voor stapje vooruit, schokkerige bewegingen van mijn voeten die me langzaam maar zeker meenamen over het grijze linoleum, steeds dichter naar de badkamer toe. Toen was ik binnen en ik deed voorzichtig de deur achter me dicht. De verpleegkundige had toilet artikelen klaargezet waarmee ik me kon douchen. De tweede test van de dag – ze wilden zien of ik op eigen kracht kon plassen en douchen. Daarna zou de dokter me opnieuw onderzoeken.
En dan kon ik misschien, héél misschien, naar huis.
Sophie. Zittend op de vloer van haar kamer, omringd door geschilderde konijntjes en feloranje bloemen, spelend met haar lievelingspop met draadjeshaar. Mama, je bent thuis! Ik hou van je, mama!
Ik stond bij de wastafel en staarde naar mijn spiegelbeeld.
De huid rondom mijn oog was zo donker en opgezwollen dat het wel een aubergine leek. Ik kon amper mijn neusbrug onderscheiden, of de bovenste rand van mijn wenkbrauw. Ik dacht aan die scènes in de eerste Rocky-films, waarin ze zijn gezwollen vlees moesten opensnijden zodat hij iets kon zien. Misschien moest ik het maar eens proberen. De dag was nog jong.
Mijn vingers verplaatsten zich van mijn donkerblauwe oog naar de snee een centimeter of vijf daarboven, de korst die zich begon te vormen en aan mijn haarwortels trok. Toen ging ik naar de achterkant van mijn schedel, waar nog steeds die aanzienlijke bult zat. De plek was warm en deed pijn toen ik hem aanraakte. Ik liet mijn hand zakken en hield er de rand van de wastafel mee vast.
Maandagochtend acht uur.
Ik dacht opnieuw aan alle momenten die ik terug zou willen hebben. Aan de keren dat ik ja had moeten zeggen en de keren dat ik nee had moeten zeggen. Dan zou Brian nog leven en nu misschien zijn ski’s met was inwrijven voor zijn volgende grote avontuur. En Sophie zou thuis zijn, spelend op de vloer van haar kamer, met Gertrude naast zich en wachtend op mij.
Maandagochtend acht uur…
‘Schiet op, D.D. en Bobby,’ mompelde ik. ‘Mijn dochter heeft jullie nodig.’