21
Terwijl ik met mijn handen geboeid voor mijn middel voor hem stond, las de aanklager de aanklacht voor. Volgens hem had ik met voorbedachten rade en moedwillig mijn eigen man doodgeschoten. Bovendien waren er redenen om aan te nemen dat ik mogelijk ook mijn eigen dochter om het leven had gebracht. De aanklager wilde dat er, gezien de ernst van de beschuldigingen, geen borgsom werd vastgesteld.
Mijn advocaat, Cargill, protesteerde luidkeels. Ik was een goede staatsagent met een voortreffelijke staat van dienst. De bewijslast was onvoldoende, en het was absurd om te denken dat zo’n respectabele agent en toegewijde moeder zich tegen haar hele gezin zou keren.
De aanklager wees erop dat uit de ballistische kenmerken al was gebleken dat de kogels in de borst van mijn man uit mijn dienstwapen kwamen.
Cargill wierp mijn blauwe oog, gebroken jukbeen en hersenschudding in de strijd. Het was duidelijk dat iets me tot mijn daad gedreven had.
De aanklager wees erop dat dat misschien hout zou hebben gesneden als het lichaam van mijn man niet na zijn dood was ingevroren.
De rechter was duidelijk onthutst toen hij dat hoorde en keek geschrokken mijn kant op.
Welkom in mijn wereld, wilde ik tegen hem zeggen. Maar ik zei niets, toonde geen enkele emotie, omdat zelfs het kleinste gebaar, of het nu tevreden, kwaad of verdrietig zou zijn, tot hetzelfde resultaat zou leiden: hysterie.
Sophie, Sophie, Sophie.
Het enige wat ik wil met kerst zijn mijn twee voortanden, mijn twee voortanden, mijn twee voortanden.
Ik stond op het punt in zingen uit te barsten. En toen zou ik eenvoudigweg willen gillen, want dat was wat een moeder wilde doen als ze de dekens van het lege bed van haar kind terugsloeg. Ze wilde gillen, maar daar had ik nooit de kans voor gekregen.
Ik had beneden een geluid gehoord en weer gedacht dat het Sophie was. En ik was haar slaapkamer uit gerend, de trap af en de keuken in, en daar was mijn echtgenoot, en er was een man die een pistool tegen de slaap van mijn echtgenoot hield.
‘Van wie hou je?’ had hij gezegd, en in die korte tijd werd me de keuze voorgehouden. Ik kon doen wat me gezegd werd en mijn dochter redden. Of ik kon me verzetten en mijn hele gezin verliezen.
Brian staarde me aan en gebruikte zijn ogen om me duidelijk te maken wat ik moest doen. Want al was hij dan een zielige prutser, hij was nog altijd mijn echtgenoot en, nog belangrijker, Sophies vader. De enige man die ze ooit ‘papa’ had genoemd.
Hij hield van haar. Ondanks al zijn fouten en tekortkomingen hield hij van ons allebei.
Grappig toch hoe je dingen pas werkelijk waardeert als het te laat is.
Ik had mijn politieriem op de keukentafel gelegd.
En de man was naar voren gestapt, had mijn Sig Sauer uit de holster gegrist en had Brian drie keer in zijn borst geschoten.
Beng, beng, beng.
Mijn man stierf. Mijn dochter was verdwenen. En ik, de opgeleide politieagent, stond daar alleen maar, als verdoofd, met een gil die gevangen zat in mijn longen.
Ik hoorde de klap van een hamer.
Ik schrok zo dat ik weer helemaal bij de les was. Intuïtief schoot mijn blik naar de klok: 14.43 uur. Deed tijd er nog toe? Ik hoopte van wel.
‘De borgsom wordt vastgesteld op een miljoen dollar,’ verklaarde de rechter gedecideerd.
De aanklager glimlachte. Cargill trok een grimas.
‘Rustig blijven,’ mompelde Shane achter me. ‘Alles komt goed. Rustig blijven.’
Ik beloonde zijn platitudes niet met een antwoord. De vakbond van de staatspolitie had uiteraard geld beschikbaar om borgsommen te betalen, zoals er ook bijstand werd verleend als een agent juridische hulp nodig had. Helaas bedroeg dat potje van de vakbond bij lange na geen miljoen dollar. Voor zoveel geld was tijd nodig, om nog maar te zwijgen over het feit dat er een speciale stemming nodig zou zijn. En dat betekende waarschijnlijk dat ik pech had.
Alsof de vakbond de handen verder vuil wilde maken aan een vrouwelijke agent die werd beschuldigd van de moord op haar man en kind. Alsof mijn zestienhonderd mannelijke collega’s daar ooit vóór gingen stemmen.
Ik zei niets. Ik toonde geen emotie, omdat de gil weer in me opborrelde, een beklemmend gevoel in mijn borst dat steeds sterker werd. Ik wou dat ik het blauwe knoopje had, ik wou dat ik het had kunnen houden, omdat ik dan op een perverse manier helder had kunnen blijven denken. De knoop betekende Sophie. De knoop betekende dat Sophie ergens daarbuiten was, en dat ik haar alleen maar hoefde te vinden.
Een bewaker kwam aanlopen en legde zijn hand op mijn elleboog. Hij trok me naar voren en ik begon te lopen, de ene voet voor de andere, omdat dat was wat je deed, wat je móést doen.
Cargill kwam naast me lopen. ‘Familie?’ vroeg hij zachtjes.
Ik snapte wat hij bedoelde. Had ik familie die mijn borgsom kon betalen? Ik dacht aan mijn vader, voelde de gil in mijn borst omhoogkomen naar mijn keel. Ik schudde mijn hoofd.
‘Ik zal met Shane overleggen en je zaak voorleggen aan de vakbond,’ zei hij, maar ik kon voelen dat hij nu al zijn twijfels had.
Ik dacht terug aan mijn superieuren, die me niet eens hadden aan gekeken toen ik door de ziekenhuisgang liep. De walk of shame. De eerste van vele.
‘Ik kan vragen om een voorkeursbehandeling in de gevangenis,’ zei Cargill. Hij praatte nu snel, want we naderden de deur van de arrestantencel, waar ik officieel zou worden weggevoerd. ‘Je bent een agent van de staatspolitie. Als je daarom vraagt, geven ze je een eigen cel.’
Ik schudde mijn hoofd. Ik was al eens in de Suffolk County Jail geweest: de afdeling waar gevangenen in afzondering zaten opgesloten was de meest deprimerende van de hele gevangenis. Ik zou mijn eigen cel krijgen, maar dan zou ik ook drieëntwintig uur per dag opgesloten zitten. Geen voorrechten als een pasje voor de fitnessruimte of een uurtje in de bibliotheek, en geen gemeenschappelijke ruimte met een klein tv’tje en de oudste hometrainer ter wereld om de tijd mee te doden. Grappig om te bedenken welke spullen ik heel snel als luxeartikelen zou beschouwen.
‘Laat je anders medisch onderzoeken,’ zei hij op dringende toon. Dan zou ik op de medische afdeling terechtkomen.
‘Bij al die andere psychopaten zeker,’ mompelde ik, omdat de laatste keer dat ik in de gevangenis was geweest alle schreeuwlelijken daar hadden gezeten en vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week gilden tegen zichzelf, de bewaarders en de andere gevangenen. Ze hadden er natuurlijk alles voor over om de stemmen in hun hoofd te overschreeuwen.
We waren bij de arrestantencel aangekomen, waar de bewaker Cargill een doordringende blik toewierp. Heel even aarzelde mijn uitgeputte advocaat. Hij staarde me aan met iets van medelijden en ik wou dat hij dat niet had gedaan, want nu steeg de gil vanuit mijn keel bijna op naar mijn donkere mondholte. Ik moest mijn lippen op elkaar persen en mijn kaken op elkaar klemmen om te voorkomen dat hij me ontsnapte.
Ik was sterk. Ik was taai. Ik maakte hier niets mee wat ik niet al eerder had meegemaakt. Normaal gesproken was ik degene aan de andere kant van de tralies, maar dat waren details, details.
Cargill pakte mijn geboeide handen vast en kneep in mijn vingers. ‘Je kunt altijd om me vragen, Tessa,’ mompelde hij. ‘Je hebt het recht om te allen tijde met je advocaat te overleggen. Ik kom wanneer je maar wilt.’
Toen was hij weg. De deur van de arrestantencel ging open. Ik liep struikelend naar binnen en voegde me bij vijf andere vrouwen met net zo’n bleek en emotieloos gezicht als het mijne. Terwijl ik keek, liep een van hen wankelend naar de roestvrijstalen wc, trok haar zwarte spandex minirokje omhoog en begon te plassen.
‘Wat sta je nou te kijken, trut?’ vroeg ze gapend.
De celdeur sloeg met een klap achter me dicht.
Ik zal de schuifelgang van South Bay introduceren. Om deze aloude manoeuvre om naar de gevangenis getransporteerd te worden uit te voeren, moet een gedetineerde haar armen door de arm van de personen aan weerszijden van haar steken en vervolgens haar handen voor haar middel in elkaar klemmen. Daarna krijgt ze handboeien om haar polsen. Wanneer alle gedetineerden een ‘krakeling’ vormen met de vrouwen links en rechts van hen, worden de enkels op dezelfde manier geboeid en kan een rij bestaande uit zes vrouwen naar de politiebus beginnen te schuifelen.
Aan de ene kant van de bus zitten de vrouwen, aan de andere de mannen. De twee groepen worden van elkaar gescheiden door een doorzichtige plaat plexiglas. De vrouw met het gebleekte blonde haar naast me zat het grootste deel van de rit suggestieve bewegingen met haar tong te maken. De zwaar getatoeëerde zwarte man van ruim honderdtwintig kilo tegenover ons spoorde haar met zijn heupen aan.
Ik denk dat ze nog drie minuten nodig hadden gehad om hun transactie af te ronden, maar helaas voor hen waren we in de gevangenis aangekomen.
Het politiebusje reed naar binnen. Een enorme metalen garagedeur kwam ratelend naar beneden en werd hermetisch afgesloten. Toen pas gingen de deuren van het busje open.
De mannen stapten als eersten uit. Ze verlieten het voertuig als één lange rij geboeiden en gingen de toegangssluis in. Even later was het onze beurt.
Uitstappen was het moeilijkst. Ik voelde de groepsdruk om niet te struikelen of te vallen omdat ik dan de hele rij zou meesleuren. Ik viel toch al op doordat ik blank was en nieuwe kleren aanhad; de meeste medegedetineerden leken hun geld te verdienen in de seksen drugshandel. De schonere vrouwen werkten waarschijnlijk voor geld. De minder schone werkten voor drugs.
De meesten van hen waren de hele nacht op geweest, en te oordelen naar de verschillende geuren hadden ze het maar druk gehad.
Interessant genoeg haalde de vrouw met het oranje haar rechts van me haar neus op voor de specifieke geur van ontsmettingsmiddelen die mij omringde en mijn gloednieuwe spijkerbroek. Het meisje links van me (achttien, negentien jaar?) daarentegen bekeek aandachtig mijn zwaar gehavende gezicht en zei: ‘Geef hem de volgende keer gewoon zijn geld, schat, dan pakt hij je niet zo hard aan.’
Er gingen deuren open. We schuifelden de toegangssluis in. De deuren achter ons gingen dicht, de deuren links van ons gingen met een metalig geluid open.
Pal voor me zag ik de controlekamer, die werd bemand door twee bewaarders die een donkerblauw uniform droegen. Ik keek omlaag omdat ik bang was dat ik misschien een bekend gezicht zou zien.
We strompelden verder, schuifelden schouder aan schouder en heup aan heup door een lange gang met vaalgeel geschilderde mu -ren van betonnen blokken. We inhaleerden de scherpe geur die overal in overheidsinstellingen hangt: een combinatie van zweet, bleekmiddel en menselijke apathie.
We arriveerden bij het ‘smerige hok’, een ruimte die veel weg had van de cel in het gerechtsgebouw. Langs een van de muren stond een harde houten bank, en verder bevonden zich in het vertrek één metalen wc, een wasbak en twee telefoontoestellen. We kregen te horen dat we alleen collect call mochten bellen en dat de persoon die gebeld werd door middel van een automatisch afgespeelde boodschap te horen kreeg dat de oproep afkomstig was uit de Suffolk County Jail.
Onze boeien werden losgemaakt en de bewaarder vertrok. De metalen deur ging met een klap dicht, en dat was het dan.
Ik wreef over mijn polsen en zag toen dat ik de enige was die dat deed. Alle anderen stonden al in de rij voor een van de telefoons. Klaar om iemand te bellen die de borgsom wilde betalen.
Ik sloot niet aan in de rij. In plaats daarvan ging ik op de houten bank zitten om naar de hoeren en drugsdealers te kijken, die nog steeds meer mensen hadden die van hen hielden dan ik.
De bewaarder riep mijn naam als eerste. Ik wist dat het ging gebeuren, maar toch raakte ik even in paniek. Mijn handen grepen de rand van de bank vast. Ik wist niet of ik wel los kon laten.
Tot dusver had ik alles goed weten af te handelen. Maar nu het vervolg. Agent Leoni zou officieel ophouden te bestaan. Gevangene 55669021 zou haar plaats innemen.
Ik kon het niet. Ik vertikte het.
De bewaarder riep opnieuw mijn naam. Hij stond op de gang voor de metalen deur en staarde me door het raampje recht aan. En ik wist dat hij het wist. Natúúrlijk wist hij het. Er kwam een vrouwelijke staatsagent bij ze binnen. Er deden vast de sappigste roddels over me de ronde. Een vrouw die ervan beschuldigd werd haar man te hebben omgebracht en werd verdacht van het vermoorden van haar zesjarige dochter. Het soort gevangenen waar bewaarders in de regel een grondige hekel aan hadden.
Ik dwong mezelf overeind te komen van de bank.
Straal gezag uit, dacht ik, een beetje verwilderd. Laat ze nooit merken dat je ’m knijpt.
Ik wist de deur te halen. De bewaarder deed me handboeien om en legde zijn hand op mijn elleboog. Hij hield me stevig vast, zijn gezicht onbewogen.
‘Deze kant op,’ zei de bewaarder terwijl hij een ruk naar links aan mijn arm gaf.
We gingen terug naar de controlekamer, waar ik allerlei basale informatie moest geven: mijn lengte, gewicht, geboortedatum, namen van naaste verwanten, contactinformatie, adressen, telefoonnummers, bijzondere tatoeages enzovoorts. Toen namen ze een foto van me terwijl ik voor een muur van betonblokken stond en een bord vasthield met het nummer erop dat mijn nieuwe identiteit zou vormen. Het eindproduct werd mijn nieuwe identiteitskaart, die ik te allen tijde bij me moest dragen.
Weer de gang door. Weer een nieuw vertrek, waar ik mijn kleren uit moest trekken en poedelnaakt op mijn hurken moest gaan zitten terwijl een vrouwelijke bewaarder een zaklamp op al mijn lichaamsholten richtte. Ik kreeg een vaalbruin gevangenispak – één broek, één shirt – een enkel paar fletse witte sneakers, die ‘Air Cabrals’ werden genoemd als eerbetoon aan de sheriff, Andrea Cabral, en een doorzichtige plastic tas. In de tas zaten een doorzichtige tandenborstel ter grootte van een pink, een klein, doorzichtig flesje deodorant, doorzichtige shampoo en witte tandpasta. De toiletartikelen waren doorzichtig om het moeilijker te maken er drugs in te verstoppen. De tandenborstel was klein, zodat gevangenen er weinig aan hadden als ze er later een steekwapen van wilden maken.
Als ik meer toiletartikelen wilde, zoals conditioner, handcrème of lippenbalsem, dan moest ik die kopen in de gevangeniswinkel. Lippen balsem kostte 1 dollar 10, crème 2 dollar 21. Ik kon ook betere tennisschoenen kopen, die kostten tussen de 28 en 47 dollar.
Toen moest ik naar het kantoortje van de verpleegkundige. Ze controleerde mijn blauwe oog, mijn gezwollen wang en de snee in mijn hoofd. Toen moest ik de standaard medische vragen beantwoorden, terwijl ik werd ingeënt tegen tuberculose, altijd een belangrijk punt van aandacht in gevangenissen. De verpleegkundige nam uitvoerig de tijd voor de psychologische evaluatie, misschien omdat ze wilde proberen vast te stellen of ik het soort vrouw was dat onbezonnen dingen kon doen, zoals mezelf ophangen met te vaak gebleekte lakens.
De verpleegkundige tekende mijn medische beoordeling af. Vervolgens begeleidde de bewaarder me door de gang naar de liften. Hij drukte op de knop voor de negende verdieping, waar de vrouwen za -ten die nog berecht moesten worden. Er waren twee opties, afdeling 1-9-1 en afdeling 1-9-2. Ik kreeg 1-9-2.
Op deze afdelingen zaten tussen de zestig en tachtig vrouwen. Zestien cellen per afdeling. Twee of drie vrouwen per cel.
Ik werd naar een cel gebracht waar maar één andere vrouw verbleef. Erica Reed heette ze. Ze lag te slapen op het bovenste bed en had haar persoonlijke bezittingen uitgestald op het onderste. Ik mocht het me gemakkelijk maken op het slagersblok dat dienstdeed als bureau.
Zodra de metalen deur achter me in het slot viel, begon Erica op haar verkleurde nagels te bijten, waarbij een rij zwarte tanden zichtbaar werd. Een crystal meth-verslaafde. Dat verklaarde haar bleke, ingevallen gezicht en haar slappe bruine haar.
‘Ben jij de smeris?’ vroeg ze meteen, en ze klonk heel enthousiast. ‘Iedereen zei al dat er een smeris kwam! Ik hoop zo dat jij de smeris bent!’
Op dat moment besefte ik dat ik nog dieper in de problemen zat dan ik had gedacht.