38

Over sommige dingen kun je beter niet nadenken. Dat deed ik dus ook niet. Ik reed via de Mass Pike naar de 128, die ik in zuidelijke richting volgde, richting Dedham. Na nog eens twaalf kilometer en een aantal afslagen bevond ik me in een bosrijke omgeving met huizen. Oude huizen met veel grond. Zo’n plek waar mensen een trampoline in de voortuin hebben staan en waar de waslijnen in de achtertuin hangen.

Erg geschikt om een kind vast te houden, dacht ik, en toen stopte ik weer met denken.

De eerste keer reed ik het adres voorbij. Door de vallende sneeuw kon ik de huisnummers niet zien. Toen ik me realiseerde dat ik te ver was doorgereden, trapte ik op de rem en de oude pick-up slingerde over de weg. Ik gebruikte de draaiende beweging om te keren, een onbewuste reflex die mijn zenuwen kalmeerde en me weer tot rust bracht.

Training. Daar kwam het allemaal op aan.

Criminelen trainden niet.

Maar ik wel.

Ik parkeerde de wagen langs de weg. Vol in het zicht, maar ik moest er meteen mee weg kunnen komen. Ik had Brians Glock .40 achter mijn broeksband gestoken. Het legermes zat in een schede die je om de onderkant van je been kon binden. Ik gespte hem vast.

Toen laadde ik de riotgun. Als je een jonge, niet al te grote vrouw bent, is een riotgun altijd de beste optie. Je kunt er een buffel mee omver knallen zonder zelfs maar te hoeven richten.

Ik controleerde mijn zwarte handschoenen en trok mijn zwarte pet omlaag. Ik voelde de kou wel, maar als iets wat abstract en ver weg was. Ik hoorde vooral een hard stromend geluid in mijn oren, waarschijnlijk mijn eigen bloed dat door een stoot adrenaline door mijn aderen werd gepompt.

Ik gebruikte geen zaklamp. Ik wachtte tot mijn ogen zich hadden aangepast aan het donker dat je alleen op kleine wegen buiten de grote stad hebt, en liep toen zo snel ik kon het bos door.

Het voelde goed om in beweging te zijn. Na de eerste vierentwintig uur, waarin ik aan een ziekenhuisbed gekluisterd was geweest, gevolgd door nog eens vierentwintig uur in een gevangenis, voelde het fijn om eindelijk buiten te zijn, in beweging, en te doen wat er moest gebeuren.

Ergens voor me bevond zich mijn dochter. Ik ging haar redden. Ik ging de man om het leven brengen die haar had meegenomen. Dan gingen we samen naar huis.

Tenzij, natuurlijk…

Ik stopte weer met denken.

Het bos werd minder dicht. Opeens was ik in een besneeuwde achtertuin, en ik bleef stokstijf staan. Ik nam de lage, uitgestrekte ranch in me op die voor me opdoemde. Alle ramen waren donker, er brandde geen enkel licht om me te verwelkomen. Het was nu ver na middernacht. Een tijdstip waarop fatsoenlijke mensen sliepen.

Maar je kon niet zeggen dat mijn doelwit zijn geld op een fatsoen -lijke manier verdiende, of wel soms?

Ik vermoedde dat er verlichting hing die op beweging reageerde. Zodra ik dichterbij kwam, zouden er hoogstwaarschijnlijk schijnwerpers aan schieten. Waarschijnlijk zat er een beveiligingssysteem op de deuren en ramen. Op zijn minst de meest basale maatregelen om het huis te beschermen.

Het spreekwoord klopt: zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Enforcers die mensen afmaken,

verwachten zelf ook afgemaakt te worden en handelen daar ook naar.

Het was waarschijnlijk uitgesloten dat ik onopgemerkt het huis binnen kon komen.

Prima, dan lokte ik hem naar buiten.

Ik begon met de auto die op de oprit stond. Een zwarte Cadillac Esplanade met alle toeters en bellen. Maar natuurlijk. Het gaf me een heel voldaan gevoel de kolf van de riotgun door de ruit naast de bestuurdersplaats te rammen.

Het autoalarm loeide. Ik rende van de SUV naar de zijkant van het huis. Schijnwerpers schoten aan en overspoelden de tuin aan de voorkant en de zijkant van het huis met een verblindend wit licht. Ik ging met mijn rug tegen de zijkant van het huis staan, vanwaar ik de Cadillac kon zien, en schoof zo dicht mogelijk naar de achterkant van het huis, omdat ik vermoedde dat Purcell daar uiteindelijk tevoorschijn zou komen. Ik hield mijn adem in.

Een enforcer als Purcell zou niet zo stom zijn om in zijn onderbroek de sneeuw in te stormen, maar hij zou te arrogant zijn om iemand zomaar zijn auto te laten jatten. Hij zou komen. Gewapend. En waarschijnlijk dacht hij ook dat hij voorbereid was.

Het duurde een volle minuut. Toen hoorde ik aan de achterkant van het huis een hordeur zachtjes krakend opengaan.

Ik hield de riotgun losjes in de holte van mijn linkerarm. Met mijn rechterhand trok ik langzaam het legermes uit de schede.

Ik had nog nooit iemand met een mes vermoord. Het leek me erg heftig.

Ik stopte weer met denken.

Mijn gehoor had zich al aangepast aan het schrille geluid van het autoalarm. Dat maakte het makkelijker om andere geluiden op te pikken: het zachte geknars van de sneeuw toen mijn slachtoffer de eerste stap nam, en toen de volgende. Ik nam een seconde de tijd om achterom te kijken, voor het geval ze met z’n tweeën in het huis waren en er eentje vanaf de voorkant en eentje vanaf de achterkant aan kwam sluipen, om zo in een cirkel om het huis heen te lopen.

Ik hoorde maar één paar voetstappen, en daar richtte ik me nu op.

Ik dwong mezelf om adem te halen en inhaleerde de lucht diep in mijn longen. Ik vertraagde mijn eigen hartslag. Ik zag wel wat er ging gebeuren. Tijd om los te laten.

Ik ging op mijn hurken zitten, met het mes in de aanslag.

Er verscheen een been. Ik zag zwarte sneeuwlaarzen, een dikke spijkerbroek, de rode achterkant van een flanellen overhemd.

Ik zag een pistool dat tegen de onderkant van een dijbeen werd gehouden.

‘John Stephen Purcell?’ zei ik.

Een gezicht dat zich geschrokken naar me toe draaide, donkere ogen die zich opensperden, een mond die openging.

Ik staarde omhoog naar de man die mijn echtgenoot had gedood en mijn kind had ontvoerd.

Ik haalde uit met het mes.

Op hetzelfde moment dat hij het vuur opende.

Ze zeggen dat je het nooit met een mes tegen een vuurwapen moet opnemen.

Maar soms kan het wel. Purcell raakte me in mijn rechterschouder. Ik daarentegen sneed de hamstring van zijn linkerbeen door. Hij viel en schoot een tweede keer, in de sneeuw. Ik trapte het wapen uit zijn hand en richtte de riotgun op hem, en hij kronkelde over de grond van de pijn maar probeerde me niet aan te vallen.

Zo van dichtbij leek Purcell ergens tussen de vijfenveertig en vijfenvijftig te zijn. Een ervaren enforcer dus. Zo’n gast die al heel wat slachtoffers had bewerkt. Hij was duidelijk enigszins trots op zijn positie, want ondanks het feit dat zijn spijkerbroek donker werd van een grote stroom bloed, perste hij zijn lippen op elkaar en zei geen woord.

‘Ken je me nog?’ vroeg ik.

Hij moest even kijken en knikte toen.

‘Heb je het geld al uitgegeven?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Jammer, want dat was de laatste keer geweest dat je had kunnen winkelen. Ik wil mijn dochter.’

Hij zei geen woord.

Dus zette ik de loop van de riotgun tegen zijn rechterknieschijf – het been dat ik niet had uitgeschakeld. ‘Zeg maar dag tegen je been,’ deelde ik hem mee.

Zijn ogen werden groot. Zijn neusvleugels trilden. Zoals veel harde jongens was Purcell beter in uitdelen dan in incasseren.

‘Ik heb haar niet,’ zei hij met schorre stem. ‘Niet hier.’

‘Dat zullen we nog wel eens zien.’

Ik liet hem op zijn buik liggen, met zijn handen op zijn rug. Ik had een zak vol kabelbinders bij me, uit Shanes auto. Eerst bond ik Purcells polsen vast en vervolgens zijn enkels, ook al kreunde hij van de pijn toen zijn gewonde linkerbeen bewoog.

Ik zou iets moeten voelen, dacht ik gelaten. Triomf, wroeging, íéts. Ik voelde helemaal niks.

Ik kon er maar beter niet over nadenken.

Purcell was gewond en geboeid. Toch moest je de vijand nooit onderschatten. Ik klopte op zijn zakken en ontdekte een zakmes, een pieper en een stuk of tien losse patronen die hij kennelijk bij zich droeg om in noodgevallen te herladen. Ik stopte alles in mijn eigen zakken.

Toen, terwijl ik zijn pijnlijke grimas negeerde, sleepte ik hem met mijn linkerarm een paar meter door de sneeuw terug naar het trapje achter zijn huis, waar ik met een nieuwe kabelbinder zijn armen vastbond aan een buitenkraan. Na veel tijd en inspanning zou het hem misschien wel lukken zich te bevrijden, of zelfs om de metalen kraan af te breken, maar ik was niet van plan hem zo lang alleen te laten. Trouwens, met gebonden armen en benen en een doorgesneden hamstring zou hij niet ver kunnen komen.

Mijn schouder brandde. Ik voelde het bloed aan de binnenkant van mijn trui over mijn arm stromen. Het was een onaangenaam gevoel, net als water dat in je mouw loopt. Ik had de vage indruk dat ik te weinig oog had voor mijn verwonding. Dat ik er waarschijnlijk niet zo goed aan toe was. Dat zoveel bloedverlies waarschijnlijk erger was dan een beetje water in een mouw.

Ik voelde me merkwaardig vlak. Niet meer in staat om emoties en het ongemak van fysieke pijn te voelen.

Ik kon er maar beter niet over nadenken.

Behoedzaam ging ik het huis binnen, met het mes weer in de schede en de riotgun voor me uit. Ik moest de loop tegen mijn linker -onderarm laten rusten. Gezien mijn omstandigheden zou ik belabberd kunnen richten. Aan de andere kant: het was een riotgun.

Purcell had geen lichten aangedaan. Dat was eigenlijk wel logisch. Wanneer je van plan was in het donker op te duiken, zou je alleen je nachtzicht maar verpesten als je lampen aandeed.

Ik liep een donkere keuken in waar het naar knoflook, basilicum en olijfolie rook. Kennelijk hield Purcell van koken. Via de keuken ging ik naar een kamer waar twee grote ligstoelen en een gigantische tv stonden. Van daaruit kwam ik in een kleiner kamertje met een bureau en een heleboel boekenplanken. Een kleine badkamer. En vervolgens een lange gang met drie deuropeningen.

Ik dwong mezelf om adem te halen en zo voorzichtig mogelijk naar de eerste deur te lopen. Ik duwde net de deur een stukje verder open toen mijn broek begon te piepen. Ik dook meteen in elkaar en zwaaide de riotgun heen en weer, klaar om het vuur te openen op gedaanten die op me af kwamen stormen. Toen ging ik met mijn rug tegen de muur staan om me op te maken voor de tegenaanval.

Geen schaduw die me aanviel. Ik stak met een wild gebaar mijn rechterhand in mijn zak en haalde Purcells pieper tevoorschijn. Onhandig zocht ik de knop waarmee ik het ding kon uitzetten.

Op het allerlaatste moment keek ik op het schermpje. Er stond: Lyons X, Leoni!!

Shane Lyons is dood. Pas op voor Tessa Leoni.

‘Te laat en te weinig,’ mompelde ik. Ik stak de pieper weer in mijn zak en beëindigde mijn verkenning van het huis.

Niets. Niets, niets, niets.

Het had er alle schijn van dat Purcell een vrijgezellenleven leidde met een breedbeeldtelevisie, een

extra slaapkamer en een studie -kamertje. Toen zag ik de kelderdeur.

Mijn hartslag schoot weer omhoog. Ik voelde alles om me heen draaien toen ik de eerste stap in de richting van de deur deed.

Ik had veel bloed verloren. Ik raakte verzwakt. Ik zou moeten stoppen, de wond moeten verzorgen.

Ik legde mijn hand op de deurknop en draaide.

Sophie. Al die dagen, al die kilometers.

Ik trok de deur open en staarde het donker in.