32
Toen Juliana en ik twaalf waren, bedachten we een kreet: ‘Waar heb je vrienden voor?’ Die gebruikten we als een code: als we hulp nodig hadden, hoe gênant of radeloos ook, dan moest de ander ons helpen, want daar had je vrienden voor.
Juliana vergat haar huiswerk voor wiskunde te maken. Waar heb je vrienden voor, zei ze bij de kluisjes, en dan gaf ik haar snel mijn antwoorden. Mijn vader deed er moeilijk over dat ik langer op school wilde blijven om te sporten. Waar heb je vrienden voor, zei ik, en dan liet Juliana haar moeder bellen om tegen mijn vader te zeggen dat zij me thuis zou brengen, omdat mijn vader Juliana’s moeder nooit zou tegenspreken. Juliana werd verliefd op die leuke jongen uit onze biologieklas. Waar heb je vrienden voor? Ik ging in de lunchpauze naast hem zitten om erachter te komen of mijn vriendin een kans maakte.
Je wordt gearresteerd voor de moord op je man. Waar heb je vrienden voor? Ik zocht zaterdagmiddag Juliana’s nummer op, omdat mijn wereld instortte en ik me realiseerde dat ik hulp nodig had. Tien jaar later was er nog altijd maar één persoon die ik kon vertrouwen. Dus toen de man in het zwart eindelijk weg was en het lichaam van mijn man beneden in de garage onder de sneeuw had achtergelaten, zocht ik de nieuwe achternaam, het adres en het telefoonnummer van mijn vroegere beste vriendin op. Ik leerde de gegevens uit mijn hoofd zodat er niets op papier stond.
Kort daarna zette ik twee kleine bommen in elkaar. Vervolgens laadde ik alles in de Denali en ging op weg.
Ik wist toen al dat het mijn laatste handelingen als vrije vrouw waren. Brian had iets slechts gedaan, maar Sophie en ik waren de -genen die daarvoor gestraft gingen worden. En dus betaalde ik de moordenaar van mijn man vijftigduizend dollar om vierentwintig uur uitstel te krijgen. Die tijd gebruikte ik om vertwijfeld twee stappen voor te komen.
Zondagochtend kwam Shane en was het spel begonnen. Een uur later, helemaal aan gort geslagen en met een hersenschudding en een gebroken jukbeen, veranderde ik van een briljante strateeg in een zwaar mishandelde, versufte en verwarde vrouw, terwijl ik ergens in mijn achterhoofd de vage hoop hield dat ik me helemaal vergiste. Misschien was Brian wel niet voor mijn ogen gestorven. Misschien was Sophie wel niet uit haar bed gehaald. Misschien zou mijn wereld als door een wonder weer hersteld zijn als ik straks wakker werd, en had ik mijn man en mijn dochter weer bij me en hielden ze allebei mijn hand vast.
Dat geluk was me niet voor me weggelegd.
In plaats daarvan was ik tot maandagochtend gekluisterd aan een ziekenhuisbed. Toen werd ik gearresteerd door de politie en trad plan B in werking.
Alle telefoontjes die vanuit de gevangenis gepleegd worden, beginnen met de opgenomen mededeling dat het om een collect call gaat. Is de ontvanger bereid de kosten voor zijn of haar rekening te nemen?
Dat is de hamvraag, dacht ik toen ik maandagavond in de gemeen -schappelijke ruimte van de vrouwenafdeling stond en met trillende vingers Juliana’s nummer draaide. Tot mijn grote verbazing nam Juliana het telefoontje aan. Ik wil wedden dat ze zelf ook verbaasd was. En ik wil wedden dat ze er binnen een halve minuut spijt van had dat ze nee had gezegd.
Omdat alle uitgaande gesprekken werden opgenomen, hield ik het simpel.
‘Waar heb je vrienden voor?’ zei ik, terwijl mijn hart in mijn keel bonsde. Ik hoorde dat Juliana haar adem inhield.
‘Tessa?’
‘Ik kan wel een vriendin gebruiken,’ zei ik snel, voordat Juliana iets verstandigs deed, zoals ophangen. ‘Morgenmiddag bel ik weer. Waar heb je immers vrienden voor.’
Toen hing ik op, omdat ik tranen in mijn ogen had gekregen toen ik Juliana’s stem hoorde en je het je in de gevangenis niet kunt veroorloven om te huilen.
Nu rende ik met Fiskes mobieltje honderd meter over het besneeuwde weggetje, tot ik bij een enorme boom kwam. Ik dook weg onder de bescherming van de groene takken en belde zo snel ik kon Juliana’s nummer terwijl ik een kleine waterdichte tas tevoorschijn haalde die ik eerder onder de takken had verstopt.
‘Hallo?’
Ik praatte snel. Een routebeschrijving, gps-coördinaten en een lijst met benodigdheden. Ik had in de gevangenis vierentwintig uur de tijd gehad om mijn ontsnapping te plannen, en die had ik goed benut.
Aan de andere kant van de lijn protesteerde Juliana niet. Waar heb je vrienden voor?
Misschien zou ze de politie bellen zodra ze had opgehangen. Maar ik dacht niet dat ze dat zou doen. Want de laatste keer dat die woorden tussen ons waren gebruikt, was het Juliana geweest die ze had uitgesproken, terwijl ze me het pistool overhandigde dat zojuist een einde had gemaakt aan het leven van haar broer.
Ik legde Fiskes mobieltje neer en opende de waterdichte tas. Daar zat Brians Glock .40 in, die ik uit onze wapenkluis had gehaald.
Hij had hem niet meer nodig. Maar ik wel.
Tegen de tijd dat de zilverkleurige SUV op de hoofdweg langzaam tot stilstand kwam, was mijn zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon verdwenen en was ik schichtig en nerveus. Met het pistool in de zak van mijn zwarte jas en mijn armen om me heen hield ik me schuil aan de rand van het bos. Ik had het gevoel dat ik in het oog liep. Er kon nu elk moment een politiewagen voorbij scheuren. Als ik niet op tijd omlaag dook om me te verstoppen, zou de oplettende agent me in de smiezen krijgen en zijn auto keren, en dan was het voorbij.
Ik moest waakzaam zijn. Vluchten. Me schuilhouden.
Toen verscheen er in de verte een andere auto. Het licht van de koplampen sneed door het donker. De auto reed langzamer, onzekerder, alsof de bestuurder iets zocht. Ik zag geen sirenes op het dak, wat betekende dat het een gewone auto was en geen politiewagen. Nu of nooit.
Ik haalde diep adem en deed een stap in de richting van het asfalt. Het licht van de koplampen gleed over mijn gezicht en de SUV remde hard.
Juliana was er.
Zo snel ik kon ging ik op de achterbank zitten. Ik had de deur nog niet dichtgedaan of de auto schoot weg. Ik liet me op de vloer zakken en bleef daar.
Op de achterbank stond een kinderstoeltje. Het was leeg maar er lag een babydekentje overheen. Ik weet niet waarom dat me verbaasde. Ik had zelf een kind, dus waarom Juliana niet?
Als meisjes waren we van plan geweest met tweelingbroers te trouwen. We zouden naast elkaar gaan wonen en samen onze kinderen opvoeden. Juliana wilde drie kinderen, twee jongens en een meisje. Ik wilde er van allebei eentje. Zij zou thuisblijven om voor haar kinderen te zorgen, net als haar moeder. Ik zou de eigenaar worden van een speelgoedwinkel, waar haar kinderen natuurlijk gezinskorting zouden krijgen.
Naast het stoeltje lag een donkergroene plunjezak. Ik ging op mijn knieën zitten, waarbij ik ervoor zorgde dat ik niet zichtbaar was door de ramen, en ritste hem open. Alles waar ik om gevraagd had zat erin: schone kleren, allemaal zwart. Ondergoed. Een schaar, make-up, een zwarte pet en handschoenen.
Honderdvijftig dollar contant geld, in kleine coupures. Meer had ze op zo’n korte termijn waarschijnlijk niet bij elkaar kunnen krijgen.
Ik vroeg me af of dat nu veel geld was voor Juliana. Ik kende alleen het meisje dat ze was geweest, niet de echtgenote en moeder die ze was geworden.
Eerst haalde ik alle zwarte spullen uit de tas en legde die op de achterbank. Ik moest een beetje wurmen, maar uiteindelijk speelde ik het klaar om de oranje overall uit te krijgen en de zwarte spijkerbroek en een zwarte coltrui aan te trekken. Ik hield mijn haar bij elkaar en zette de zwarte honkbalpet op.
Toen draaide ik me naar de achteruitkijkspiegel om mezelf te bekijken.
Juliana staarde me aan. Haar lippen waren samengeperst en ze klemde haar handen zenuwachtig om het stuur.
Ze heeft net een baby, dacht ik meteen. Zo zag ze eruit: als een afgematte kersverse moeder die ’s nachts nog niet kon doorslapen en op het randje van uitputting was. Ze wist dat het eerste jaar zwaar zou zijn en kwam er tot haar verbazing achter dat het daarna nog zwaarder werd. Ze ontweek mijn blik en hield haar ogen op de weg gericht.
Ik ging op de achterbank zitten.
‘Dank je wel,’ zei ik ten slotte.
Ze gaf geen antwoord.
Zwijgend reden we veertig minuten verder. Het was eindelijk gaan sneeuwen, eerst zachtjes en vervolgens zo hard dat Juliana snelheid moest minderen.
Op mijn verzoek zette ze de radio aan om naar het nieuws te luisteren. Geen woord over agenten die bij een incident betrokken wa -ren geraakt, dus kennelijk hadden D.D. en haar team mijn kleine verrassing overleefd en ervoor gekozen de zaak stil te houden.
Zat wat in. Er was geen agent die wilde toegeven dat hij een gevangene was kwijtgeraakt, vooral niet als hij dacht dat die gevangene binnen de kortste keren in de kraag zou worden gevat. Rechercheur Warren wist niet beter dan dat ik te voet was, en waarschijnlijk betekende dat dat D.D. had gedacht me binnen een uur op te pakken.
Ik vond het niet erg om haar te moeten teleurstellen, maar ik was opgelucht dat iedereen ongedeerd was. Ik had mijn best gedaan om de bommen zo in elkaar te zetten dat ze achterwaarts zouden ontploffen, weg van het zoekteam en in de richting van de relatieve bescherming van de gevallen boom. Maar aangezien ik geen enkele ervaring had in het maken van explosieven, moest ik maar afwachten of ik in mijn opzet geslaagd was.
Zittend achter Fiske was ik heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees over wat er ging gebeuren.
De SUV remde opnieuw af. Juliana deed de richtingaanwijzer aan en maakte aanstalten om de snelweg af te slaan, Route 9 op. Ze had de hele rit langzamer gereden dan de maximumsnelheid en twee handen aan het stuur gehouden. De consciëntieuze bestuurder van een vluchtauto.
Nu zat ons avontuur er bijna op, en ik zag dat haar onderlip trilde. Ze was bang.
Zou ze denken dat ik mijn man had omgebracht? Zou ze denken dat ik mijn eigen dochter had vermoord? Ik zou mijn onschuld moeten betuigen, maar dat deed ik niet.
Als er iemand was die beter zou moeten weten, dan was zij het.
Nog twaalf minuten. Meer was er niet voor nodig om terug te reizen in de tijd, om terug te keren naar de oude buurt. Langs haar oude huis, langs het vervallen huis van mijn ouders.
Juliana keurde geen van de gebouwen een blik waardig. Ze zuchtte niet, werd niet nostalgisch, zei geen woord.
Nog twee laatste bochten en toen waren we er, bij de garage van mijn vader.
Ze ging aan de kant van de weg staan en deed de lichten uit.
Het sneeuwde nu echt stevig en de donkere wereld werd bedekt met een witte deken.
Ik pakte mijn laatste spullen bij elkaar en stopte ze in de plunjezak, die ik mee zou nemen. Geen bewijs achterlaten.
‘Als je straks thuiskomt,’ zei ik, met een stem die in de stilte verrassend luid klonk, ‘moet je ammoniak met warm water mengen en daar de auto mee afnemen. Daar krijg je de vingerafdrukken mee weg.’
Juliana keek me weer aan in de achteruitkijkspiegel maar bleef zwijgen.
‘De politie zal je vinden,’ vervolgde ik. ‘Ze zullen zich helemaal op ons telefoongesprek van gisteren storten, toen ik in de gevangenis zat. Het is zo ongeveer het enige spoor dat ze hebben, dus dat zullen ze volgen. Vertel gewoon de waarheid. Wat ik heb gezegd, wat jij hebt gezegd. Het hele gesprek is opgenomen, dus je vertelt ze toch niets nieuws, en we hebben niets gezegd waarmee je in de problemen kunt komen.’
Juliana keek me aan en bleef zwijgen.
‘Het zal ze een hoop tijd kosten om het gesprek van vandaag te traceren,’ zei ik. ‘We hebben alleen contact gehad met de gsm van iemand anders, en die ga ik met een snijbrander bewerken. Als ik de circuits eenmaal heb laten smelten, valt er niets meer te achterhalen, of in elk geval kost het ze veel te veel tijd. Je had overal wel kunnen zijn en van alles kunnen doen. Laat ze maar zweten.’
Ik twijfelde er niet aan dat ze het politieverhoor zou doorstaan. Dat had ze al eerder gedaan.
‘We staan quitte,’ zei ze opeens op vlakke toon. ‘Ik wil dat je me niet meer belt. We staan quitte.’
Ik glimlachte, oprecht bedroefd. We hadden tien jaar lang afstand gehouden. En dat zou zo zijn gebleven als die stomme man van me zaterdagochtend niet op onze stomme keukenvloer was doodgegaan.
Voor vriendschap had je alles over, dus had ik datgene gedaan waarvan ik wist dat Juliana het nodig had. Zelfs al deed het me pijn.
‘Ik zou het weer doen,’ mompelde ik, terwijl ik in de achteruitkijkspiegel haar blik ving. ‘Je was mijn beste vriendin, en ik hield van je en ik zou het weer doen.’
‘Heb je haar echt Sophie genoemd?’
‘Yep.’
Juliana Sophia MacDougall-Howe sloeg een hand voor haar mond. Ze begon te huilen.
Ik zwaaide de plunjezak over mijn schouder en stapte de sneeuw en het donker in. Het volgende moment startte de motor. Toen gingen de koplampen aan en reed Juliana weg.
Ik liep naar de werkplaats van mijn vader. Omdat er binnen licht brandde, wist ik dat hij op me wachtte.