Met twee volle boodschappentassen en een stokbrood onder m’n arm geklemd, loop ik langs mijn atelier op de begane grond, de trap op naar de keuken. De plastic hengsels snijden in mijn handen en het zweet gutst in straaltjes van mijn gezicht. Een verstandig mens doet dit in etappes, bedenk ik me. Zeker met zo’n slechte conditie als de mijne. Met enige schaamte denk ik aan de sportschoenen die al geruime tijd in de kast liggen, ongebruikt en smetteloos wit.
Wanneer de telefoon rinkelt, neem ik één grote stap om de laatste twee treden te overbruggen, waardoor ik bijna onderuit glijd. Ik kan me nog net met mijn volle gewicht tegen de muur drukken, maar het stokbrood valt zachtjes bonkend naar beneden. Terwijl ik me hardop vloekend verder haast, springt mijn antwoordapparaat aan.
“Hallo Manuela,” galmt het vanuit de huiskamer. Ik herken de stem van Allard, mijn galeriehouder. “Ben je thuis?”
Ik laat mijn boodschappen op de overloop liggen en trek een sprintje naar de telefoon.
“Allard!” roep ik hijgend in de hoorn.
“Rustig aan,” lacht hij. “Fijn dat ik je aan de lijn heb, ik heb goed nieuws.”
“Gaat het door?” vraag ik met bonzend hart. Over anderhalve maand valt er een gat van drie weken tussen twee exposities in en ik heb Allard bijna gesmeekt of ik die mocht opvullen.
“Ja, ik heb de knoop doorgehakt: jij krijgt je solo tentoonstelling.”
Yes! Dit is mijn grote kans. Niet gek voor iemand die net van de kunstacademie afkomt!
“En ik heb nog een nieuwtje,” vervolgt Allard. “Maan, houd je vast.” Hij laat een stilte vallen. “Er zijn vanochtend vier werken van je verkocht,” meldt hij dan triomfantelijk.
“In één koop?” vraag ik verbaasd. “Welke?”
“Twee van je vrouwelijke naakten, die op klein formaat, en de laatste twee stukken uit je CandyArt-serie, je snoepbeelden: Sweet dreams en EQ”
Sweet dreams is een gipsen buste van een vrouw, wier hoofd omcirkeld is met roze, rode en oranje draden. EQ is een afgietsel van twee borsten, waar op de plek van het hart concentrische draden in paars en wit zijn aangebracht.
De Candy Art-serie was mijn afstudeerproject Ik maakte afgietsels van vrouwenlichamen, die ik met behulp van een suikerspinmachine omwikkelde met draden in alle kleuren van de regenboog. Om de draden van suiker te conserveren, moesten er heel wat spuitbussen lak overheen en dan nog moeten ze voorzichtig vervoerd worden. Maar ze verkochten goed, met als resultaat dat ik wat aandacht van de media kreeg én werd opgenomen in de stal van Allard.
“Wie is de koper?” vraag ik nieuwsgierig.
“Daarop moet ik je het antwoord schuldig blijven. Hij of zij wil anoniem blijven. De transactie is zelfs via een tussenpersoon verlopen, iemand met een goede naam in de kunstwereld. Natuurlijk heb ik geprobeerd uit te vissen wie erachter zit, maar de tussenpersoon hield zich strikt aan zijn instructies.”
“Wat geheimzinnig.”
“Ja. Maar ik heb het vermoeden dat het om een verzamelaar gaat, die in jouw werk een potentiële investering ziet. Maan, dat betekent dat je op de kaart staat én dat de grote jongens nieuwsgierig naar je zijn.”
Mijn hart begint van opwinding nog harder te bonken.
“Jouw carrière krijgt een vliegende start, en dat is hoe ik het graag zie. Vooral als het om een protégé van mij gaat. Vanmiddag stuur ik meteen een persbericht de deur uit,” zegt hij voor hij ophangt. “Ik fax het je wel even.”
Allard heeft een gigantisch netwerk dat hij met zorg onderhoudt. Hij staat bekend als ‘de man die hypes kan creëren’. In het openbaar distantieert hij zich daarvan. “Hype?” roept hij vaak. “Hype is gebakken lucht, het gaat om kwaliteit en integriteit.” Maar volgens mij geniet hij in stilte van zijn imago én van de macht die dit met zich meebrengt.
Met een grote grijns op mijn gezicht berg ik de boodschappen op. Het stokbrood, dat op een zielige komma lijkt, gaat de vuilnisbak in. Dan vul ik de waterkoker, scheur met mijn tanden het plastic van een pak gevulde koeken en neem gretig een hap. Voor mij geen dieet. Nooit meer. Na verschillende afvalpogingen, waarbij ik weliswaar slanker werd, maar na een paar maanden molliger was dan ooit tevoren, omhelsde ik het motto: niks mis met een vrouwelijke vrouw. Dus gaat ook de tweede koek er zonder schuldgevoel achteraan. Eerst de harde randjes en als laatste het rondje zachte spijs.
Met een mok dampende thee loop ik naar de huiskamer en kijk tevreden rond. Naar de rode loungebank met roze kussens, het cirkelvormige glazen bijzettafeltje dat ik voor een prikje op Marktplaats.nl heb gekocht. De oude leunstoel die ik met koeienhuid heb laten bekleden, en daarboven de ovale spiegel met een gouden lijst, waarin een foto van Therese is gestoken. Therese, mijn tante, de jongere zuster van mijn vader, mijn steun en toeverlaat.
Tegen de crèmekleurige muur staat een antieke Chinese laktafel, afkomstig uit mijn ouderlijk huis. Er staat een foto van mijn ouders op. Mijn moeder draagt een rood mantelpakje met een vierkante hals, mijn vader is in zijn nette pak. Het is de laatste foto die van hen is gemaakt. Ze gingen naar een feestje. Een feestje waarvan ze nooit meer zijn thuisgekomen: ze werden aangereden door een vrachtwagenchauffeur die de macht over het stuur had verloren. Mijn moeder was op slag dood, mijn vader stierf in de ambulance op weg naar het ziekenhuis.
Ook al is het bijna tien jaar geleden, ik was pas zestien, herinner ik me de schok en het verdriet nog als de dag van gisteren. Het afschuwelijke gevoel dat mijn wereld, de wereld zoals ik die kende, op hield te bestaan.
Therese, die op vakantie was in New York, pakte het eerste vliegtuig terug naar Nederland. Ze nam haar intrek in mijn ouderlijk huis, omdat ze wilde dat ik in mijn vertrouwde omgeving kon blijven, en loodste me door de zwaarste periode van mijn leven.
Achteraf heb ik pas beseft wat een opoffering dat voor haar was. Therese was de vrijbuiter van de familie. Het ene moment ging ze naar Italië en sloot zich bij een commune aan, dan weer reisde ze een jaartje door Afrika, om vervolgens van de ene op de andere dag styliste in Parijs te worden. Therese durfde en kon alles, alleen was ze snel verveeld. Haar avonturen waren meestal van korte duur. Maar de taak die ze zichzelf ditmaal gesteld had, zorgen voor een puber die net haar ouders verloren had, hield ze wel vol. Ze kookte elke avond, nam me in haar armen als ik huilde en verdroeg geduldig mijn opstandige buien. Dat deed ze twee jaar lang, tot ik mijn diploma van de middelbare school had behaald en aangenomen werd op de kunstacademie. Toen pakte Therese haar eigen leven weer op en kocht ze een hotel op de Veluwe, Hotel Van Houten. En ik? Ik stond voor het eerst van mijn leven op eigen benen en veranderde van een tobberige puber in een jonge vrouw die beeldhouwde en schilderde dat de stukken eraf vlogen, naar wilde feestjes ging en vriendjes had.
Ik maak het mezelf gemakkelijk in mijn fauteuil, neem een slok thee en denk terug aan mijn vijfentwintigste verjaardag, nu een half jaar geleden. De dag dat het geld vrijkwam uit het fonds dat mijn ouders voor me hadden opgericht. Therese nam me mee uit eten en vroeg me of het onderhand geen tijd werd een eigen huis te kopen. “Je kan het je nu veroorloven, en die kleine, gehorige etage in de Baarsjes ben je allang ontgroeid. Dat is toch niets voor een volwassen vrouw!” Ze pakte een sigaar uit een zilveren koker, waarbij haar sluike donkere haar over haar schouder viel, om even later met een zucht van genot een rookwolk de lucht in te blazen.
De dag erna belde ik een makelaar en nog diezelfde week gingen Therese en ik met hem op pad. We bekeken Amsterdamse nieuwbouw aan het IJ, monumentjes in de Jordaan, doorzonwoningen in Slotervaart. En een heleboel’pandjes met mogelijkheden’, waar ik liever niet meer aan denk. Niets was naar mijn zin, ik begon er bijna wanhopig van te worden. Tot de makelaar de sleutel in het slot stak van een huis in een rustig hofje in de Pijp. Een hofje met banken, bomen en bloemperken met viooltjes en vergeet-me-nietjes. Een oase van rust in de drukke stad. Maar het was het huis zelf dat mijn hart stal. Het is niet eens groot, breed of diep, maar de gevel is begroeid met blauweregen, de houten deur bewerkt met ornamentjes en het portiek versierd met Portugese tegels. De begane grond en de drie etages erboven hebben bewerkte plafonds, en onder het vervuilde bloemetjestapijt en stoffige kokosmatten lagen de originele houten vloeren.
De zon die door de ramen naar binnen viel, voelde aangenaam op mijn gezicht en gaf het huis een knusse en lichte sfeer. Toen ik vanaf het balkon naar beneden keek, naar de verwilderde tuin die je via de begane grond én via een trap vanuit de keuken op de eerste etage kon bereiken, wist ik het zeker: hier wilde ik wonen.
“Het is wel erg groot voor jou alleen,” merkte Therese op. “Maar het kan geen kwaad om op de groei te kopen.” Ze knipoogde.
“Ik kan een etage verhuren,” bedacht ik hardop. “Dat geeft me een regelmatig inkomen, want dit huis zal een flinke bres in mijn bankrekening slaan.”
“Je gaat me toch niet vertellen dat je het huis in één keer wil betalen? Ddtmoet je nooit doen. Ben je helemaal!” riep Therese om vervolgens een verhaal over hypotheken en belastingvoordeel af te steken. “Misschien kunnen we nog onderhandelen over de prijs,” vervolgde ze met pretlichtjes in haar ogen. Ze keerde zich naar de makelaar en lachte hem allercharmantst toe. “Daar kan best wat af.”
Er volgden een paar maanden waarin elektriciens, loodgieters, stukadoors en timmermannen in- en uitliepen. Rommelige maanden vol puin en stof, en ik vroeg me regelmatig af waar ik aan begonnen was. Maar daarna werd het leuk. Echt leuk. De muren in de huiskamer werden roomwit en crème, die van mijn slaapkamer warm rood met goud, en de keuken lime. Ik zocht meubels uit, koos gordijnstof, schafte een kingsize bed aan, maakte draperieën voor het slaapkamerraam en ging me te buiten aan een keukengerei en zelfs een vaatwasmachine. In mijn atelier op de begane grond, liet ik daglichtlampen aanbrengen, voor sombere dagen en voor het geval ik ‘s-nachts wilde werken.
En zo werd mijn nieuwe huis langzamerhand mijn thuis.
∗
Ik ga schrijlings in mijn stoel zitten, laat mijn benen over de leuning bungelen en pak de telefoon. Uit mijn hoofd toets ik het nummer van Stef in. Stef, die ik al ken sinds we kleuters waren en samen in het opblaaszwembadje bij ons in de voortuin zaten. Toen we ouder waren, speelden we tikkertje op het schoolplein en indiaantje in het park. Heel even waren we high-school sweathearts, maar dat is alweer eeuwen geleden. Nu is hij mijn beste vriend.
“Stef. Ik heb geweldig nieuws,” roep ik uit.
“Hé, die Maan,” klinkt zijn zware stem. “Laat me raden. Je krijgt je eigen tentoonstelling?”
“Ja. Goed, hè? Allard heeft me net gebeld en…”
“Wow! Volgens mij ga je het helemaal maken,” roept hij. “Ik ben trots op je. Als je maar niet naast je schoe…”
“Laat me nou uitpraten,” val ik hem in de rede. “Er is nog meer. Er zijn vanochtend vier werken van me verkocht. Vier tegelijk!” Ik sluit mijn ogen en zie in gedachten feestelijk geklede mensen met een glas champagne in de hand, die bewonderend voor mijn werk staan. Juichende kritieken en uitnodigingen om in het buitenland te exposeren.
“Hé, Maan, Maaahaaaan!”
Ik schrik op uit mijn dagdroom.
“Mars roept Venus. Mars roept Venus. Even wat anders. Staat die etage van je nog leeg?”
“Er zijn een paar kandidaten. Een medium dat een huis met de juiste trilling zocht, een vrouw met een datingservice voor 65-plussers, en de voorzitter van de stichting Elvis is niet dood..”
“Echt?”
“Nee, gek! Natuurlijk niet.” Ik kan het niet laten hem te pesten.
Stef lacht zijn bulderende lach. Het kleine magere jochie van vroeger, van wie ik met gemak won met hardlopen en die ik tijdens het stoeien binnen een paar minuten tegen de grond werkte, is uitgegroeid tot een boom van een kerel, type sterke vent annex teddybeer.
“Ik heb misschien iemand voor je gevonden,” zegt de teddybeer.
Die ‘iemand’ blijkt een meisje te zijn dat Stef vandaag in de supermarkt tegen het lijf liep bij het prikbord. Stef heeft een eigen bedrijfje, hij verkoopt en repareert motoren en is altijd op zoek naar onderdelen voor oldtimers. Het meisje, dat Jessica bleek te heten, had net een advertentie opgehangen dat ze met spoed woonruimte zocht.
“Ze zag er zo ellendig uit dat ik een praatje met haar heb gemaakt, en ze vertelde dat haar vriend haar de bons heeft gegeven. Die vent is verliefd geworden op een ander,” legt Stef uit. “Maar ze lijkt me een aardige meid. Financieel zit het ook goed, ze vertaalt handleidingen voor printers en zo, dus ik heb haar jouw telefoonnummer en adres gegeven.”
“Want je had je goede daad vandaag nog niet gedaan?” Stef heeft de neiging om eerst te handelen en dan pas na te denken. Daar hebben we in de loop der jaren wel wat keren herrie over gehad.
“Eh, eh,”hakkelt hij.
Ik verlos hem uit zijn lijden. “Oké, wat mij betreft kan ze me bellen. En als ik haar sympathiek vind, wie weet…Dat zou me de kosten van een advertentie en heel wat tijd en moeite schelen. Dank je, Stef.”
“That’s what friends are for,” zingt hij opgelucht en vals. “Keep smiling, keep…”
De hoorn ligt amper op de haak of hij gaat alweer over.
“Goedemiddag,” zegt een stem.
Of het een mannen- of een vrouwenstem is, is moeilijk te bepalen, het klinkt ver weg, met een lichte echo als bij een satellietverbinding. Maar ik heb het vermoeden dat het iemand op hoge leeftijd is, aangezien de stem een beetje bibberig klinkt.
Er zal toch niets aan de hand zijn met Therese? Ze logeert deze week bij een vriendin in Saint Tropez. “Met wie spreek ik?”
“Ik kan mezelf niet bekend maken, maar u loopt gevaar.”
“Wat bedoelt u?” vraag ik verbaasd.
“Ik moet u waarschuwen,” gaat de stem verder. “Er is ooit iets vreselijks gebeurd in uw huis: een vrouw is daar een onnatuurlijke, zeer pijnlijke dood gestorven. Wees voorzichtig, het is er niet veilig.”
Voor ik ook maar iets terug kan zeggen, wordt er opgehangen.
Niet veilig? Een onnatuurlijke dood? Wat bezielt iemand om zo’n idioot verhaal te verzinnen? Ik haal mijn schouders op en besluit het bizarre telefoontje zo snel mogelijk uit mijn hoofd te zetten. In plaats van te piekeren over een anonieme beller, fantaseer ik liever over mijn anonieme verzamelaar.