25

Als ik Jessica’s voordeur open, voel ik me opgelaten. Stiekem. Eigenlijk is dit huisvredebreuk, een strafbaar feit. Stel dat ze plotseling thuiskomt? Dat is een risico dat ik dan maar moet nemen, bedenk ik. Dit is een noodsituatie. Ik moet weten waar ik aan toe ben, al is het alleen maar om mijn argwaan te ontzenuwen.

Waar zal ik het eerst zoeken? Mijn blik valt op haar bureau. Ik open de bovenste la die vol ligt met paperclips, gekleurde viltstiften en wat elastiekjes. Verder niets bijzonders.

De tweede gaat iets moeilijker open, maar met een beetje duwen en trekken lukt het. In deze la ligt een stapel bankafschriften. Jessica is niet bepaald ordelijk. Ik blader door en vind een brief. Wanneer ik ‘m openvouw, is duidelijk te zien dat-ie regelmatig gelezen is. Het papier is dun geworden, de vouwlijnen breken bijna. Onderaan staat ‘liefs, Alex’. Een brief van haar ex! Snel gaan mijn ogen over de regels.

“Ik hou van je en het spijt me dat ik vreemd ben gegaan. Maar je moet me ook niet zo buitensluiten. Ik weet dat je je schaamt over je verleden en je afkomst, maar in godsnaam, praat erover. Jij kan er toch niets aan doen dat je moeder in een inrichting zit omdat ze schizofreen is?”

In een inrichting? Schizofreen?

“Ik mis je, Jessica,” lees ik verder. “Kom alsjeblieft terug. Ik heb zo’n spijt van die affaire.”

Even weet ik niet wat ik hiervan moet denken. Maar dat Jessica niet eerlijk tegen me is geweest, is wel duidelijk. Ten eerste was Alex dus niet van plan haar op straat te zetten en ten tweede zit haar moeder niet in een verzorgingstehuis, maar in een psychiatrische inrichting. Dat is nogal een verschil. Mijn aanvankelijke schuldgevoel dat ik in Jessica’s privéspullen aan het rommelen ben, is verdwenen. Ik moet mezelf beschermen.

Wie is Jessica? Waar komt ze vandaan? Zijn er meer dingen waarover ze gelogen heeft? Ben ik op meerdere fronten om de tuin geleid? Ik plof neer op haar bureaustoel en bekijk de brief nog een keer, op zoek naar meer gegevens over Alex. Helaas ontbreekt zijn achternaam, evenals de datum. Nogmaals ga ik door de la in de hoop de envelop, of nog een brief, te vinden. Maar er ligt niets in dat meer licht op de zaak zou kunnen werpen.

Ik besluit haar laptop eens nader te bekijken. Gelukkig gebruikt ze geen wachtwoorden, waardoor ik zonder probleem haar e-mails kan inzien.

Ze hebben allemaal met haar werk te maken. Niets verdachts.

Natuurlijk niet! Mister X gebruikte immers een hotmailadres. Hoe kan ik zien of Jessica hotmail heeft bezocht? Ah, natuurlijk. Historie! Ik klik er met de muis op.

Wat raar, leeg! Wat heeft ze te verbergen?

Tijd voor een confrontatie. Ik pak mijn mobiel, kies Jessica’s nummer en krijg haar voicemail. “Bel me zo snel mogelijk terug,” spreek ik in. “Ik ben erachter gekomen dat je tegen me hebt gelogen. Ik weet dat je moeder in een inrichting zit en dat Alex je niet het huis uit heeft gegooid.”

Amper ben ik klaar met inspreken of mijn mobiel gaat over. Dat is wat je noemt een snelle reactie.

“Met Maan.”

Eerst blijft het stil.

“Jesse?” vraag ik aarzelend.

“Nee, stom kutwijf. Natuurlijk niet! Met Bas!” Hij heeft zijn stem weer vervormd. Daarna hoor ik een naar lachje. “Verrassing voor je, schatje, ik ben vlakbij. Je denkt toch niet dat een simpel alarmsysteempje me kan afschrikken? Nog even en ik kan je aanraken.” Weer dat nare lachje.

In paniek haast ik me naar beneden, naar mijn eigen etage. Hoor ik iets achter me? Mijn hart bonst zo luid dat het elk geluid zou overstemmen. Snel pak ik mijn tas van de keukentafel, graai mijn jas van de kapstok en maak dat ik wegkom. Het huis uit. Met een knal valt de buitendeur achter me dicht.

Op straat is het vreemd stil, er zijn geen voetgangers, geen fietsers. Er is niemand te bekennen. Ik zet het op een rennen, langs de huizen, voorbij de snackbar op de hoek. Die is nog open. Snel keer ik terug op mijn schreden, en glip naar binnen.

De jonge Marokkaanse eigenaar, met wie ik normaal gesproken altijd even een praatje maak, staat rustig achter de toonbank. Alsof de wereld vredig en normaal is. Voor hem is dat waarschijnlijk ook zo. Hijgend sta ik stil. “Mag ik hier misschien even naar het toilet?”

“Natuurlijk.” Hij wijst naar achteren. Naar de wc, die een verbouwde kast blijkt te zijn.

Ik ben van mijn leven nog nooit zo blij geweest met een kast. Ik ga op de dichtgeslagen wc-bril zitten, pak mijn mobiel en toets 112 in.

“112 Alarmcentrale, waarmee kunnen we u helpen?”

“Er wordt op dit moment in mijn huis ingebroken.”

De kalme stem vraagt mijn huisadres en automatisch geef ik de gevraagde informatie.

“We komen eraan.”

Helder nadenken nu. Wat moet ik doen?

Ik kies het nummer van Therese en wordt doorgeschakeld naar haar voicemail. Shit. Dan probeer ik Stef, die wel opneemt.

“Luister,” zeg ik met schorre stem als ik hem aan de lijn krijg. “Mister X zit in mijn huis. Het is Bas en hij heeft McDonalds vermoord!”

“Wat! Waar zit je?”

“In de snackbar bij mij op de hoek.” Panisch hijg ik in de hoorn. “Op de wc.”

“Ikben zo bij je, ikben vlakbij.”

“Of de politie komt. Of Stef,” zeg ik tegen mezelf. Als in trance deze zinnen herhalend, blijf ik op de wc zitten. Tot er gebrul van een motor klinkt, het geluid van Stefs oldtimer is zo hard dat ik het gemakkelijk vanuit mijn schuilplaats kan horen.

De snackbareigenaar verbaasd achterlatend, haast ik me naar buiten, naar Stef. Op hetzelfde moment rijdt een politiewagen de straat in en stopt voor mijn deur. Twee mannen in uniform stappen uit. Ik loop naar hen toe, terwijl Stef zijn motor op slot zet.

“Er is een vreemde man in mijn huis,” leg ik uit.

“We zullen het checken,” zegt een van de agenten. “Wilt u de deur voor ons opendoen?”

“Misschien is hij gevaarlijk,” waarschuw ik ze. “Ik word al een tijd gestalkt. Rechercheur Van Bensdorp zit op mijn zaak.” Ik rommel in mijn tas, maar ik kan zijn visitekaartje nergens vinden.

“Laten we eerst maar in uw huis gaan kijken.”

Terwijl de politieagenten mijn huis doorzoeken, vertel ik Stef nogmaals dat McDonalds vermoord is en hoe ik erachter ben gekomen dat Bas en mijn stalker dezelfde persoon zijn.

“Tyfus. Verdomde tyfus,” scheldt Stef. “Ik voel me zo machteloos, ik moet toezien hoe jij de ene klap na de andere krijgt.” Hij geeft een schop tegen de muur. “Sorry, Maan, dat moest er even uit. Ik hou me verder koest.”

“Vind jij dat ik alles aan die agenten moet vertellen?”

“Volgens mij kunnen we beter morgen bij die Van Bensdorp langsgaan. Dan kan je hem gelijk over McDonalds en Bas vertellen. Misschien kunnen ze via de e-mails van Bas de identiteit van Mister X nu wel achterhalen.” Hij knijpt in mijn hand.

Ik knijp hard terug en blijf zijn hand stevig vasthouden.

Na een kwartiertje komen de agenten weer naar buiten. “Niets of niemand te zien, mevrouw.”

“Dat kan niet!” roep ik.

“Toch is het zo. We hebben overal gekeken.”

“Is er echt niemand?” vraag ik nog een keer.

“Zeker weten.” Ditmaal voert zijn collega het woord. “Gelooft u ons maar. Iemand heeft u goed beetgehad. Misschien bent u de laatste rijd een beetje gespannen…”

“Logisch, ik word gestalkt.”

Stef valt me bij. “En niet zo zuinig ook.”

De agenten beloven een rapport te maken en dat aan Van Bensdorp te geven. Ze stappen in hun auto en rijden rustig weg.

Ik draai mijn gezicht naar Stef, die zijn schouders ophaalt. “Die klootzak heeft je gewoon de stuipen op het lijf willen jagen.”

“Nou, dat is ‘m dan goed gelukt,” mompel ik.

We drinken thee aan mijn keukentafel, nadat ik Stef de foto van McDonalds op de computer heb laten zien. Het kostte me moeite mijn hoofd niet af te wenden.

“Ik heb hier geen woorden voor,” zegt Stef met tranen in zijn ogen.

Vreemd genoeg kan ik niet meer huilen.

“Dat Bas in werkelijkheid jouw stalker is,” zegt Stef dan. “Wat ongelooflijk sluw!”

Ik knik alleen maar.

Als hij even later hoort wat ik tijdens mijn snuffelpartij in Jessica’s huis ontdekt heb, kijkt hij me aan alsof hem dat niet verbaast. “Het bevalt me niet dat ze zoveel leugens heeft verteld. Afgezien van dat gedoe met die zoen, waar ik niet blij mee was, vind ik ook dat ze nogal overdreven met je omgaat. Ze zit als een klit aan je vastgeplakt Soms irriteert ze me mateloos.”

Ik sluit mijn ogen. Ik ben moe. Moe van alles.

Mijn mobiel piept. Het is een SMS van Jesse. “Mijn moeder ligt in het ziekenhuis, ze heeft een hersenbloeding gehad, we praten later wel.” Ik laat Stef het bericht lezen. “Wat moet ik nou?”

“Geen idee,” zegt Stef. “Maar het lijkt me een goed plan als je met mij mee naar huis gaat. En we veranderen de code van je alarmsysteem.”

“Is dat niet te rigoureus? Dan kan Jessica er niet meer in. Stel dat haar moeder echt ziek is? Dan wil ik niet dat ze voor een gesloten deur staat.”

“Ik vind dat we het zekere voor het onzekere moeten nemen. Als ze contact met je opneemt, kan je haar meteen de nieuwe code vertellen. Ze heeft je heel wat uit te leggen.”

Dat kan ik niet ontkennen. Ik gooi wat kleding in mijn reistas, pak een foto van McDonalds en leg die samen met die van mijn ouders bovenop. Dan probeer ik Therese nog een keer te bereiken. Tevergeefs.

“Verdomme.” Stef laat er nog een paar hartgrondige vloeken op volgen.

De Norton sputtert Maar starten, ho maar.

“Zal ik mijn auto dan toch maar pakken?” stel ik met tegenzin voor. Ik ben eigenlijk te zenuwachtig om te rijden.

Stef schudt zijn hoofd. “Dat lijkt me geen goed plan.”

“Hé, Stef. Maan.”

Achter ons staat William een sigaret te roken. “Ruby vertelde me dat hier een politiewagen voor de deur stond. Toch niet iets ernstigs, hoop ik?”

“Dat is een lang verhaal,” zegt Stef. “Maar Maan en ik hebben nu een lift naar mijn huis nodig, mijn motor wil niet starten.”

“Geen probleem. Mijn auto staat een stukje verderop.” William wijst naar het einde van de straat. “Kom maar mee. Ik moet alleen even mijn autosleutels uit mijn colbertjasje halen. En ik heb nog een fles wodka staan, die neem ik mee voor jullie, jullie kunnen vast wel een hartversterkertje gebruiken.”

“Nou, daar zeg ik geen nee tegen.” Stef zet zijn motor weer op slot en legt er een extra ketting omheen.

Even later zitten we bij William in de auto. Stef brengt hem in vogelvlucht op de hoogte van de recente gebeurtenissen.

“Jemig, had ik maar geweten dat het zo erg was,” zegt William.

“Alsof jij niet al genoeg aan je kop hebt.”

“Maar toch, dan had ik een oogje in het zeil kunnen houden. Nou ja, ik ben blij dat ik jullie een lift kan geven.”

Het is rustig op de weg. Binnen een kwartier arriveren we bij Stefs huis. Hij woont in een laagbouwwoning, een hoekhuis in de Bijlmer.

Na een glas wodka wens ik Stef en William beiden welterusten en ga naar de logeerkamer. Terwijl ik hen op de achtergrond hoor praten, bel ik Therese nog een keer en krijg weer haar voicemail. Zal ik inspreken wat er gebeurd is? Nee, besluit ik. Ze zou zich alleen maar zorgen maken, terwijl ze niets kan doen. Dat wil ik haar besparen. En trouwens, dat McDonalds vermoord is, wil ik haar persoonlijk vertellen. Dus stuur ik haar een SMS dat ik bij Stef logeer en dat ik een paar dagen bij ga slapen, zodat ik uitgerust en fit op mijn eigen opening kan verschijnen.

Dan is Jessica aan de beurt. Ook bij haar slaat de voicemail aan. “Ik ben bij Stef,” spreek ik in. “Voor het geval je me niet kan bereiken.”

Dan begint de kamer om me heen te draaien. Het doet me denken aan die keer dat mijn amandelen verwijderd werden en ik een kapje over mijn gezicht kreeg. Geluiden lijken van ver te komen…