22

Het vuile sop verdwijnt met een kolkende beweging in de gootsteen. Ik ben nog steeds moe, ondanks mijn eerste goede nachtrust sinds weken. Maar mijn lichaam is nog zo gewend om op adrenaline door te gaan, dat ik mijn keuken, waar het vuil zich had opgehoopt, een grondige schoonmaakbeurt heb gegeven. Nu is het aanrecht leeg, het gasfornuis smetteloos en de overvolle vuilniszak vervangen. De gelakte houten vloer blinkt en ruikt schoonmaakmiddel-fris. Met een sponsje boen ik de kringen en vegen van de keukentafel en zet de pannen met de aangekoekte resten van de zuurtjes bij het vuil, daar valt toch geen eer meer aan te behalen. Alleen nog even de kattenbak verschonen en de etensbak van McDonalds vullen, dan ben ik klaar.

Met een blikje brokjes met zalmsmaak, daar is Mac dol op, loop ik naar het nisje tussen de gang en de keuken, waar in de ene hoek de kattenbak staat en in de andere zijn etensbak. Ik druk op het lichtknopje en zie dat het eten van McDonalds onaangeroerd is: de smeuïge brokjes zijn veranderd in een harde bruine korst. Raar, het is niets voor mijn vraatzuchtige kat om zijn eten aan zijn neus voorbij te laten gaan.

Verdomme! Gisteren ben ik vergeten zijn etensbak te vullen. Dat betekent dat hij dus al twee dagen niet heeft gegeten!

Wanneer heb ik Mac eigenlijk voor het laatst gezien? Tot mijn schaamte moet ik bekennen dat ik mijn kater zo schandelijk verwaarloosd heb, dat ik het niet eens precies meer weet.

Waarschijnlijk een paar dagen geleden. Vannacht lag hij ook niet op zijn vaste plekje op mijn voeteneind, maar daar heb ik niets achter gezocht Het komt wel vaker voor dat hij een nachtje de hort op is.

De vieze bak zet ik in de gootsteen, vul hem met heet water en loop met het blikje kattenvoer de tuin in om McDonalds te roepen. Gewoonlijk komt hij meteen aanrennen, maar dit keer niet. Mijn lapje grond doorkruisend, onder de struiken kijkend en in de andere tuinen turend, blijf ik roepen. Er klinkt geritsel in een boom en ik kijk hoopvol op. Maar het is een duif die zich, geschrokken van mijn aanwezigheid, uit de voeten maakt Zou Mac binnen zijn?

Ik doorzoek mijn huis en als ik hem dan nog niet vind, duik ik zelfs mijn kasten in, kijk onder de bank en kruip onder mijn bed. Mijn oren gespitst op het miniemste geluidje.

Is Mac de deur uitgeglipt om een ander onderkomen te zoeken? Dat is dan mijn eigen schuld. Terwijl ik bezig was met de Candy Cbthes, heb ik nauwelijks naar hem omgekeken. En hij heeft nog steeds de pest in over het hardboardplaatje op de voordeur. Ik kan het hem niet kwalijk nemen als hij is gaan kijken of het gras elders groener is. Het zou niet de eerste keer zijn. Vlak na onze verhuizing was hij zo van slag, dat hij ervandoor ging en bij een oude dame belandde, een paar huizen verder, die hem Gourmethapjes voerde. Tot ze erachter kwam dat ik zijn bazinnetje was en McDonalds terugbracht Maar bij haar kan hij nu niet zijn, ze is kortgeleden bij haar dochter ingetrokken.

Ik begin ongerust te worden. Zou Mister X hierachter zitten? Hij heeft mijn kat immers bedreigd. Nee! Laat ik nou niet gelijk aan het ergste denken. En het kattenluikje in de voordeur is dicht. Wacht! Er is nog een kans dat hij bij Jessica is. Ik loop naar boven en klop op haar deur. “Jesse, is McDonalds bij jou? Hij is nergens te bekennen.”

“Geen idee, maar kom binnen.”

Ik had niet verwacht dat ze me om de nek zou vallen, maar er kan zelfs geen glimlach af. Waarschijnlijk is ze nog steeds beledigd. Heel kinderachtig. Ze helpt me wel met zoeken, maar verder kan er geen boe of bah af. In stilte kammen we samen haar etage door.

Geen spoor van Mac. Zou hij dan toch naar buiten zijn geglipt? Toen ik naar de verfwinkel ging om malletjes uit te kiezen, was ik zo vermoeid, dat ik niet goed opgelet heb. Het is dus niet uitgesloten dat McDonalds ergens op straat rondzwerft.

“Ik ga bij de buren vragen of ze hem gezien hebben,” zeg ik tegen Jessica.

“Mijn moeder staat vandaag op mijn agenda, anders had ik best mee willen gaan.”

De onverschilligheid, echt of niet, druipt ervan af. Wat een trut!

Nadat ik het hofje door ben geweest, voorbijgangers heb aangesproken en McDonalds steeds weer beschreven heb, bel ik aan bij iedereen die een tuin heeft. Maar niemand heeft iets gezien of gehoord. Ik heb zelfs onder auto’s gelegen, wat me niet meer heeft opgeleverd dan een vuile spijkerbroek.

Ontmoedigd keer ik terug naar huis, ga naar het lakkastje met de foto van mijn ouders en de goudkleurige waxinehouder. “Mam, pap, help me alsjeblieft McDonalds terug te vinden,” zeg ik smekend. Het lijkt of mijn moeder me liefdevol toelacht. Een speling van het licht, ik weet het, maar toch doet het me goed.

Ik pak hun foto, druk ‘m tegen mijn borst en ga op de grond zitten. Mijn hoofd rust tegen het kastje en nu pas voel ik hoe moe ik ben. Moe is nog zwak uitgedrukt. Ik ben bekaf. Kapot.

“Ik wil McDonalds terug,” wens ik hardop. “En gewoon de telefoon op kunnen nemen zonder bang te zijn dat die rotzak aan de lijn hangt. Outlook openen zonder dat mijn hart als een gek tekeer gaat van de zenuwen. Ik wil niet meer wantrouwig hoeven te bedenken of een van mijn vrienden of kennissen besloten heeft mijn leven tot een hel te maken. Ik wil mijn oude, vertrouwde leventje terug. Mijn ‘simpel niets aan de hand’-leventje. Maar eerst McDonalds!”

De bel gaat. Allard zou om drie uur komen. Is het al zo laat? Dan heb ik hier ruim een halfuur gezeten! Snel zet ik de foto terug en ga met mijn vingers door mijn haar in een poging mijn woeste bos krullen enigszins te temmen.

“Maan, wat zie je er slecht uit!” is het eerste wat Allard tegen me zegt als ik de deur voor hem open. “Volgens mij heb je te hard gewerkt.”

“Nee, dat is het niet. Tenminste, niet alleen. McDonalds is weg.”

“Is hij de tuin weer onveilig aan het maken?”

“Dat hoop ik, maar ik vertrouw het niet helemaal, misschien heeft mijn stalker hem te pakken gekregen.”

“Moet je luisteren,” zegt hij streng. “Ik weet dat je een zware tijd achter de rug hebt, maar ik geloof echt niet dat iemand je kat kwaad zou doen.”

Ik ga niet op zijn woorden in, maar als Mister X het lef had om in te breken en mijn jurk te vernielen, waarom zou hij McDonalds dan geen kopje kleiner maken als hij de kans kreeg?

“Zullen we meteen maar naar je schilderijen gaan kijken?” stelt Allard voor. “Ik ben razend nieuwsgierig.”

Even later loopt hij enthousiast in mijn atelier rond. Vooral over de trouwjurk is hij lovend. “Dat wordt het topstuk van de collectie.” Hij kijkt nog een keer waarderend om zich heen. “Wat moet jij je afgebeuld hebben om dit zo snel voor elkaar te krijgen. Respect.” Hij loopt op me af en aait mijn wang. Dan buigt hij zijn gezicht naar de mijne en kust me zachtjes op mijn mond.

Help!

Voordat hij verder kan gaan, klinken er voetstappen achter ons. Ik kijk om en daar staat Jessica, haar armen over elkaar geslagen.

Opgelucht kijk ik haar aan. Tot ze haar mond open doet.

“Ik heb Maan geholpen om het smeltprocédé uit te zoeken,” zegt ze.

Wat flikt ze nou? Er valt een gênante stilte.

“Ze heeft gelijk,” zeg ik om de situatie te redden. “Allard, dit is Jesse. Zonder haar hulp had ik het niet gered.”

Allard haast zich naar Jessica om haar de hand te schudden.

“We zullen een bedankbordje voor Jesse maken,” zeg ik, terwijl ik de woede uit mijn stem probeer te houden.

“Dat hoeft niet, hoor,” zegt Jessica, alsof ze zelf geschrokken is van haar gedrag.

Ik negeer haar opmerking.

Allard, die zich niet bewust is van de spanning die in de lucht hangt, of geen zin heeft er aandacht aan te schenken na zijn mislukte poging me te kussen, begint de doeken van de muur te halen. “Laten we ze in de bus zetten.”

Jessica druipt af.

Na een halfuurtje op en neer lopen liggen alle schilderijen veilig verpakt in bubbeltjesplastic in de bus en is mijn atelier vreemd leeg.

“Mijn excuus, Manuela,” zegt Allard voor hij vertrekt. “Ik kon me even niet meer beheersen, ik vind je zo prachtig.”

Ik ben blij dat hij zich verontschuldigt, nu hoef ik hem geen tweede keer af te wijzen. “Maak je niet druk,” zeg ik. “Ik ben het al vergeten.”

Hij start de bus en rij dt weg.

Allard is amper uit het zicht of het geluid van een motor galmt door het hofje. Stefs oude Engelse motor.

“Was dat de bus van Allard?” vraagt hij zodra hij zijn helm heeft afgezet.

Ik knik. “Alle schilderijen zijn mee.”

“Dat gaan we vieren.” Hij tilt me op en draait een rondje met me. “Wat is er met jou? Je bent op tijd klaar voor de expositie, maar je kijkt niet bepaald blij.”

Boven, aan de keukentafel, vertel ik hem over de verdwijning van McDonalds, en dat ik de hele dag tevergeefs aan het zoeken ben geweest. Over het irritante gedrag van Jessica heb ik het niet, ze heeft vandaag al aandacht genoeg gehad.

“Shit,” zegt Stef. “Is dat monstertje echt nergens te bekennen? Je krijgt het wel voor je kiezen, zeg.”

“Ik ben bang, Stef.”

“Je bedoelt dat..”

“Inderdaad.”

“Kijk het nog een dagje aan. Hij is toch wel eens eerder weggeweest en toen bleek hij bij dat oude dametje te zitten.”

“Die mevrouw woont hier niet meer.”

Stef is even stil, dan kijkt hij me aan met een eureka-blik. “Maan, het kattenluikje in de voordeur is dicht. Stel nou dat McDonalds naar buiten is geglipt, hè, dan kan hij niet op eigen kracht terug.”

“Dat is waar.”

“Zie je wel. Misschien moeten we overal briefjes in de bus gooien,” stelt hij voor.

“Waar wachten we op? Kom op, we gaan aan de slag.”

In mijn werkkamer maken we posters op de pc. We zetten er een foto plus beschrijving van McDonalds op, en mijn adres en telefoonnummers.

Uiteindelijk printen we honderd posters en lopen samen door het hofje en de aangrenzende straten om de poster in de brievenbussen doen. Als we daarmee klaar zijn, voel ik me een stuk geruster. In ieder geval heb ik er nu alles aan gedaan om Mac terug te vinden.

Weer thuis plug ik de stekker van de telefoon in de contactdoos en haal het antwoordapparaat uit het nachtkastje. Voor eventuele reacties.

“Ik heb honger gekregen van deze klus, en jij hopelijk ook.” Stef houdt zijn rugzak omhoog. “Eigenlijk kwam ik om voor je te koken. Hierin zitten alle ingrediënten voor een groentelasagne.”

“Je wordt nog eens een echte keukenprins. Ik dacht dat jouw repertoire bestond uit barbecueën en roereieren bakken.”

“Je vergeet de sudderlapjes,” voegt hij eraan toe. “Ik ben de kampioen van de sudderlapjes. Naar een oud recept van jouw moeder.”

Stef heeft, toen hij een jaar of veertien was, een periode gehad dat hij niet uit mijn moeders keuken was weg te slaan. Op een dag wilde hij sudderlapjes leren maken. Mam deed alles stap voor stap voor en Stef schreef het als een ijverige student op. Ik zat mijn huiswerk aan de keukentafel te maken, terwijl zij aan het braden en sudderen sloegen. O, wat was mijn moeder dol op hem. Mijn vader trouwens ook, ze gingen samen wel eens vissen. Mannen onder elkaar. Hoelang zijn Stef en ik nou bevriend? Ik reken terug. 21 jaar. Sinds de kleuterschool. Vertederd kijk ik naar zijn lange postuur, zijn enigszins scheefstaande oren, de vertrouwde welving waar zijn nek in zijn achterhoofd overgaat. Als je hem daar kietelt, krijg je hem geheid op zijn knieën. Volgens mij ben ik de enige die dit weet.

“Voor ik het vergeet,” zegt Stef. “William was vanmiddag even bij me in de garage. Hij vroeg of je al klaar was met de Candy Cbthes. Hij heeft de zaag nodig, maar hij wilde je niet storen.”

“Dan moet dat ding zo snel mogelijk terug. Wacht, ik doe het nu meteen.” Ik spring op.

“Rustig aan, je hebt alle tijd. Ik moet toch eerst van alles voorbereiden en dan moet het gerecht nog een uur in de oven.”

Terwijl Stef zijn tas uitpakt, ga ik naar mijn atelier om de decoupeerzaag schoon te maken. Daarna doe ik hem netjes in de doos, samen met een extra pakje zaagjes. Terwijl ik een bedankbriefje schrijf, wordt er op de deur geklopt.

“Binnen,” roep ik.

Jessica staat in de deuropening. “Sorry, Maan, ik heb me belachelijk gemaakt toen Allard er was. Net als tijdens Stefs concert.” Haar grijze ogen staan vol tranen. “Ik besef dat ik me soms als een verwend kind gedraag. Ik voelde me afgewezen, omdat ik je niet mocht helpen, echt heel flauw van me. Het spijt me.”

“Het is jammer dat je je zo snel gekwetst en buitengesloten voelt, dat is helemaal niet nodig,” zeg ik, nog steeds boos.

“Ik weet het. Wil je alsjeblieft mijn excuses aanvaarden? Ik wil onze vriendschap niet kwijt!”

“Oké, zand erover.”

“Echt?”

Jezus. Haar stem klinkt als die van een meisje van zes in plaats van een vrouw van vierentwintig.

“Echt,” stel ik haar gerust, ook een beetje om er vanaf te zijn.

Met de decoupeerzaag onder mijn arm, sta ik voor de deur van Ruby en Wüliam. Als ik op de bel druk, duurt het even voor er een reactie komt Ze zijn toch wel thuis? Ik doe een stap naar achteren en zie dat er licht brandt.

“Hallo?” klinkt Ruby’s stem uit de intercom.

“Ik ben het. Maan.”

“Een ogenblik.”

Wanneer Ruby de deur opent, lijkt ze verdomd veel op een vogelverschrikker. Haar haren staan alle kanten uit, alsof ze net uit bed is gestapt. Misschien is dat ook wel zo, want ze draagt een duster.

Zonder iets te zeggen, gaat ze de gang in. Ik volg haar en bots bijna tegen haar op wanneer ze plotseling halt houdt en zich omdraait. Ze grist de decoupeerzaag uit mijn handen.

“Bedankt voor het lenen,” zeg ik.

“Laat maar,” onderbreekt ze me. “Spaar me je plichtplegingen en sta me niet zo stom aan te staren, mens. Ik weet heus wel dat je achter mijn man aanzit!”

“Wat?” roep ik verbaasd. “Hoe kom je daar nou bij?”

“Hou je mooie praatjes maar voor je. Dacht je nou echt dat je mij om de tuin kon leiden? Miss Hotshot, met je kunstwerken en je dure kleertjes. Ik weet heus wel dat je mij maar een gewone huisvrouw vindt en dat je medelijden met me hebt. Maar William is van mij, hoor je! Van mij!”

Ze denkt werkelijk dat ik het op William voorzien heb. “Hoe kan je zoiets van me denken?” vraag ik zachtjes. “We zijn vriendinnen.”

Ruby lacht schamper. “Vriendinnen? Wij? Dat dacht ik ook, tot ik je doorkreeg.”

“Ik heb echt niets met jouw man. Ruby, heb je pillen geslikt?”

“O, gaan we op die toer. Ach, die arme Ruby, die moet naar de psychiater. Hou je bezorgde nonsens maar voor je. Eruit!”

Dit kan niet waar zijn. Ik waag nog een poging. “Ruby, alsjeblieft. Luister naar me.”

“Wegwezen, en niet meer terugkomen. Ik hoef jou nooit meer te zien.”

Als een geslagen hond druip ik af.

“Je gelooft nooit wat er net gebeurd is,” zeg ik tegen Stef als ik weer thuis ben.

“Wat!” roept Stef wanneer hij mijn verhaal aangehoord heeft. “Het klinkt alsof ze helemaal de weg kwijt is.”

“Zou Claartje thuis zijn?” vraag ik me hardop af. “Daar moet je toch niet aan denken!”

Stef pakt zijn mobiel. “Dit moet William weten, dan kan hij ingrijpen.”

“Ik ga nog even de tuin in.” Met een vers blikje kattenvoer ga ik naar buiten. Al roepend en lokkend maak ik weer een rondje. Geen spoor van mijn kater. Waar zou hij toch zijn? “Ik mis je,” zeg ik voor me uit.

Misschien komt het omdat er de laatste tijd zo veel nare dingen gebeurd zijn, dat ik moe ben en geschrokken van Ruby’s houding, maar het is of iets in mij ‘weet’ dat ik McDonalds nooit meer terug zal zien. Ik heb door de dood van mijn ouders geleerd dat het leven van het ene op het andere moment kan veranderen. Dat je iets of iemand die je dierbaar is, in een fractie van een seconde kan verliezen. Alleen voelde ik me toen niet angstig en bedreigd. Zoals nu.

Een borrel. Ik wil een borrel. Ik ga naar binnen en schenk twee glazen whisky in. Ik zet er eentje naast Stef op het aanrecht, hij is druk in een pan aan het roeren, en van de andere neem ik een ferme slok.

“Was je op zoek naar Mac?” vraagt Stef.

“Ja.”

Na een blik op mijn gezicht én de whisky weet hij genoeg. Hij vraagt niet verder.

“Heb je William nog te pakken gekregen?”

“Ja. Hij gaat direct naar huis, naar Ruby. Claartje is gelukkig bij een vriendinnetje, daar kan ze blijven logeren.”

“Heeft William nog wat over mij gezegd?”

Stef legt zijn hand op mijn schouder. “Maan, volgens William heeft Ruby al eerder aan hem laten blijken dat ze niet dol op je is. Zacht uitgedrukt. Ze is er op een of andere rare manier van overtuigd geraakt dat jij achter haar rug William probeert te versieren.”

“Maar dat is niet zo!”

“Iuurlijk niet.” Stef klinkt verontwaardigd. “William heeft haar ervan verzekerd dat jij nog nooit avances hebt gemaakt, maar ze wil het niet geloven.”

“Wat moet ik hier nou mee?”

“Niets. Je kan niets doen, alleen maar afwachten. Maar ik heb wel een ander plan, tenminste, als je dat goedvindt.”

Nieuwsgierig kijk ik hem aan.

“Zullen we voor we gaan eten wat bloemen uit de tuin plukken en die bij de foto van je ouders leggen?”

Ik sla mijn arm om zijn middel. “Je bent een kanjer.”

“Zeg dat nog eens!”