21

Het fietsenrek voor het politiebureau is vol, dus zoek ik mijn heil bij een lantaarnpaal. Met wat geduw en getrek, gelukkig is mijn ketting lang genoeg, lukt het me mijn fiets vast te zetten. Net als ik mijn tas openrits om mijn sleuteltje op te bergen, gaat mijn mobiel.

“Hallo, Manuela, met Anneke van Duin, Politie Amsterdam.”

Eindelijk!

“En?” vraag ik hoopvol.

“Helaas,” zegt Anneke. “We hebben de identiteit van jouw stalker niet kunnen achterhalen, hij heeft consequent een prepaid telefoon gebruikt. Soms zie je wel eens dat zo’n man een vergissing begaat, maar daar is deze blijkbaar te slim voor.”

“Verdomme,” roep ik, om me daarna gelijk te verontschuldigen. “Sorry, jij kan er ook niets aan doen.”

“Geeft niet, ik begrijp het wel, en ik vind het heel naar voor je. Ik hoop dat Van Bensdorp meer voor je kan doen.”

“Van Bensdorp?” vraag ik.

“Dat is de rechercheur die op jouw zaak zit, vanwege de inbraak in je huis. Hij is erg goed.”

“Toevallig sta ik net voor het bureau,” zeg ik.

“Dan zul je hem zo wel ontmoeten. Zeg, Manuela, heb je mensen om je heen waar je op terug kan vallen? Dat is belangrijk, want dit is te zwaar om in je eentje te dragen.”

“Dat zit wel goed,” antwoord ik. “Ik sta er niet alleen voor.”

“Daar ben ik blij om. Let goed op jezelf,” zegt Anneke voor ze ophangt.

Ik heb zin om een potje te stampvoeten. Nu komt er nog geen eind aan de terreur. Ik wist dat de kans klein was, maar ik had zo gehoopt dat de politie uit zou vinden wie Mister X in werkelijkheid is. Zodat ik eindelijk door kan gaan met mijn leven. Ik ben bijna vergeten hoe het is om ontspannen te zijn, om niet steeds een blik over mijn schouder te werpen als ik buiten ben. Met mijn linkerhand tast ik in mijn jaszak, naar de pepperspray. Het busje dat als een talisman gaat waar ik ga. Het is ondertussen al net zo gewoon om het op zak te hebben als mijn paspoort en mijn portemonnee.

Nadat ik me bij de receptie heb gemeld en mijn envelop met notities heb afgegeven, wacht ik op een plastic stoel in de gang en kijk naar de posters aan de muur om de tijd te doden. Er hangt een affiche van slachtofferhulp, een wervingsfolder voor stadswachten en een foto van een vrouw waaronder Vermist staat.

Zo te zien is de foto een vergroting van een pasfoto, waardoor de vrouw met haar starre blik eerder een crimineel dan een slachtoffer lijkt. Beloning €5000 staat onder de beschrijving van haar uiterlijk, haar kleding en de plaats waar ze het laatst gesignaleerd is. De gedachte dat ze misschien niet eens meer leeft, geeft me een heel naar gevoel.

“Goedemiddag.” Voor me staat een mollige veertiger met alerte oogjes. Hij geeft me een ferme handdruk. “Rechercheur Van Bensdorp. Loopt u even met me mee?”

In zijn kantoor, een sober hokje, ligt de inhoud van mijn envelop al op tafel. Er staan aantekeningen in de marge.

“Koffie?” vraagt Van Bensdorp.

“Graag.”

Hij schenkt twee grote mokken met een Ajax-embleem voor ons in en schuift een plastic beker, gevuld met suikerzakjes, melkpoeder en roerstaafjes, naar me toe. “Ik heb uw notities gelezen, maar ik wil het verhaal graag nog eens uit uw mond horen. Begint u maar gewoon bij het begin, bij het eerste telefoontje.”

Terwijl ik praat, knikt Van Bensdorp me bemoedigend toe en stelt af en toe een vraag. De rest van de tijd schrijft hij driftig in zijn notitieblok.

“Dit is een hele vervelende situatie,” zegt hij als hij uiteindelijk zijn pen neerlegt. “Maar ik heb begrepen dat uw huis nu goed beveiligd is?”

“Ja.”

“Heeft u sindsdien nog last gehad? Een telefoontje, een brief, een e-mail of een andersoortig bericht?”

“Niets.” Nu is het mijn beurt om vragen te stellen. “Hebben jullie misschien al iets ontdekt?”

Dat is helaas niet het geval. “We zijn er hard mee bezig,” verzekert Van Bensdorp me, “alleen hebben we weinig bruikbare aanwijzingen. Uit het onderzoek naar de telefoontjes is niets gekomen, dat heeft u vast al van mevrouw Van Duin gehoord.”

Ik knik bevestigend.

“De voetafdrukken in uw atelier waren van sportschoenen van het merk Nike, maat 44. Een veel voorkomende mannenmaat.”

In het depot van Allards galerie zijn vingerafdrukken genomen, omdat het om diefstal van een kunstwerk ging, maar die bleken alleen van Allard en zijn medewerkers te zijn. “De dief had waarschijnlijk handschoenen aan,” aldus Van Bensdorp.

“Bent u ook achter de e-mailtjes aangegaan?” vraag ik. “De mailtjes die naar mij en mijn galeriehouder zijn gestuurd?”

“Daar hebben we een mannetje op gezet. De mailtjes bleken verstuurd te zijn vanuit een groot internetcafé.”

Moedeloos zak ik dieper in mijn stoel.

Van Bensdorp slaat zijn notitieblok dicht. “Is er misschien iemand die u verdenkt?”

“Ik kan niemand bedenken, hoewel ik soms bang ben dat het een bekende is,” geef ik toe. “Maar de stem op het bandje van mijn antwoordapparaat klinkt op geen enkele wijze vertrouwd.”

“U bedoelt het bandje waarop hij masturbeert?”

Ik knik.

“Dat heb ik ook beluisterd,” vervolgt Van Bensdorp. “Dat telefoontje moet heel gênant voor u zijn geweest. En de stem is zodanig vervormd dat we er niets aan hebben in het onderzoek. Maar om nog even terug te komen op mijn vraag: volgens onze ervaring gaat het in dit soort gevallen vaak om iemand uit de persoonlijke omgeving van het slachtoffer.” Hij blijft me strak aanstaren, alsof hij denkt dat ik iets achterhoud.

“Ik heb echt geen flauw vermoeden wie het is, anders had ik dat allang gezegd,” zeg ik kribbig.

Zijn blik wordt weer vriendelijk. “Voorlopig kunnen we niets voor u doen, maar ik zal af en toe een patrouillewagen langs uw huis laten rijden. Hopelijk schrikt dat die man af.”

Van Bensdorp brengt me naar de uitgang en geeft me zijn visitekaartje met het verzoek contact met hem op te nemen als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.

Met het gevoel dat ik mijn tijd verspild heb, loop ik naar mijn fiets.

Na mijn bezoek aan het politiebureau race ik terug naar mijn hofje, verwissel mijn fiets voor mijn auto en sla voedsel in voor twee weken. Ik koop kilo’s zuurtjes en minttoffees, vijftien pannen met antiaanbaklaag en een paar kookwekkers. Als laatste ga ik naar een cadeauwinkel en kies een goudkleurige waxine-houder uit en neem er een doos waxinelichtjes bij.

Als ik bepakt en bezakt weer thuis kom, bel ik gelijk Therese en Stef om ze te vertellen over het telefoontje van Anneke en mijn bezoek aan de politie. Ze zijn net zo teleurgesteld als ik dat er zo weinig, of beter gezegd niets, uit het onderzoek is gekomen.

“Wat ga je nu doen?”vraagt Therese.

“Aan de slag voor mijn tentoonstelling.”

Zowel Therese als Stef doet er niet moeilijk over dat ik de komende tijd niet bereikbaar ben en alleen voor noodgevallen de mobiel aanhoud. In tegenstelling tot Jessica hebben ze wel vaker meegemaakt dat ik geen tijd voor ze had omdat ik een snel naderende deadline moest halen.

“Wil je me elke dag een SMS sturen?” vraagt Therese. “Anders heb ik geen rust. En neem vitaminepillen.”

Stef wenst me sterkte en komt nog even terug op mijn adoptie. “Ik weet dat je het er nog niet over wilt hebben, maar ik ben er helemaal kapot van, Maan. Hoe moet jij je dan niet voelen? Bel me als het je te machtig wordt, oké?”

Na mijn gesprekjes trek ik het snoer van de telefoon eruit en berg het antwoordapparaat op in mijn nachtkastje. Daarna ga ik naar mijn werkkamer. Om te voorkomen dat mijn kwelgeest zich via de pc aan me opdringt, maak ik een mailadres aan bij Yahoo en stuur daarvandaan een mailtje naar Bas. Met de uitleg dat Outlook ongeopend blijft tot mijn schilderijen af zijn.

Vervolgens loop ik met de glanzende houder naar het Chinese lakkastje waarop de foto van mijn ouders staat, veeg een laagje stof van het glas en geef ze beiden een kus. Ik doe een lichtje in de houder en steek het aan. Hun gezichten glanzen in het zachte licht.

Dan begint mijn race tegen de klok.

Met een grote thermoskan zwarte koffie naast me en Nelly Furtado in de cd-speler, schilder ik voor de tweede keer het portret van Jessica, geholpen door de digitale foto’s en mijn geheugen. Tussendoor smelt ik zuurtjes, waarbij ik voor elke kleur een andere pan gebruik. Dat scheelt weer schoonmaken en schrobben. Ik maak de ontwerpen op maat, zaag mallen en giet ze zelf, wat me steeds makkelijker afgaat.

Binnen een dag zit ik in een roes. Telkens als ik een nieuw kledingstuk op een doek bevestig, krijg ik een enorme kick. Mijn ‘collectie’ groeit gestaag. Ik voel me ontwerpster en coupeuse tegelijk. Ik word helemaal vrolijk van een rode bikini met grote oranje stippen en een paarse korte jurk met uitwaaierend rokje. De oranje footballoutfit is geestig en een knalroze mantelpakje à la Chanel, waar ik aanvankelijk over twijfelde, pakt in het echt heel goed uit.

Alles draait om mijn schilderijen, ik gun mezelf maar een paar uur slaap per etmaal en af en toe een snelle hap. Verder leef ik in mijn eigen wereld van vorm en kleur, een wereld waarin stalkers en adoptie niet bestaan. Afgezien van de dagelijkse SMS naar Therese en een paar spaarzame maatjes tussen Bas en mij, die als fotograaf alles snapt van deadlines, heb ik geen sociaal contact.

Jessica heeft zich niet meer laten zien. Snapt ze hoe belangrijk het voor me is om nu mijn privacy te hebben? Of is ze nog kwaad? Het spijt me voor haar, maar ik heb nu geen tijd voor moeilijke gesprekken. Er is geen minuut, zelfs geen seconde te verliezen.

Ik heb een missie.

Twee weken later – ik ben een paar kilo afgevallen en mijn armen zijn gespierd van het roeren en zagen – hangt mijn atelier vol geklede dames. Het Ujkt wel een modeshow. Ik ben bezig met de eindspurt, het laatste kledingstuk: de bruidsjapon. Met de deegroller heb ik, na eerst alle papiertjes van de minttoffees afgepeld te hebben, een grote witte plak gemaakt. Die is eerst op het schilderij gedrapeerd, het grove werk, zogezegd. Nu zijn de verfijningen aan de beurt: met witte zuurtjes leg ik ‘kant’ over de jurk. Daarvoor gebruik ik mallen uit de verfwinkel: rozen en blaadjes voor de rok. Ruitjes voor het bovenlijfje.

Geconcentreerd giet ik een hartje, wanneer ik de brievenbus hoor klepperen. Er valt iets op de mat. Wat raar! De post is vanochtend vroeg toch al bezorgd?

De haartjes op mijn armen gaan rechtop staan. Haastig loop ik naar de deur. Daar ligt een grote envelop zonder postzegel, waarop mijn naam in grote hanenpoten is geschreven.

Voorzichtig scheur ik de envelop open. Er zit een stevig vel papier in. Het is een kinderlijke tekening van mijn huis, compleet met de nieuwe smeedijzeren hekjes. Onderaan de tekening staat groete van claartje.

Opgelucht laat ik mijn adem ontsnappen en grinnik vertederd.

Met de tekening in mijn hand ga ik naar de huiskamer, naar het Chinese kastje, en zet het kunstwerk van Claartje naast de foto van mijn ouders. Daarna pak ik een nieuw waxinelichtje en doe het in de houder. Ik zorg ervoor dat er altijd een kaars brandt. Mijn eigen ritueel.

Vervolgens ga ik weer naar mijn atelier. De witte massa in de pan is nog vloeibaar en ik ga door met hartjes gieten. Tot mijn mobiel gaat. Het nummer van Allard verschijnt op de display. Ah, Allard. Die wil waarschijnlijk weten of ik op schema lig. Hij moet maar even wachten, eerst moet die pan leeg.

Een kwartier later bel ik Allard terug.

“Alle schilderijen zijn klaar,” ben ik zijn vraag voor. “Op de bruidsjapon na, maar die is waarschijnlijk vanavond af. Of op zijn laatst vannacht.”

“Dat doet mij deugd,” zegt Allard. “Zal ik morgenmiddag langskomen? Dan neem ik de bus mee en kunnen de doeken meteen naar de galerie. Schikt het om drie uur?”

“Prima.”

Ik hang op en ga zonder pauze verder met de bruidsjurk. Wanneer hij af is, kijk ik op de klok. Twee uur ‘s-nachts. Ik heb twaalf uur aaneen gewerkt en ben beverig van vermoeidheid, maar de bruidsjurk is waanzinnig mooi geworden. Trots bekijk ik hem van een afstandje. Net echt.

Als ik ooit trouw, laat ik ‘m in stof namaken. Zal ik mijn camera pakken en een foto van de jurk naar Bas mailen? Nee, besluit ik. Ik wil hem niet het gevoel geven dat ik de kerkklokken al hoor luiden.