13

In mijn adressenboekje zoek ik het nummer van Anneke van Duin op.

Wanneer ik haar aan de lijn krijg en mijn naam zeg, herkent ze me meteen. “Hoe gaat het met je?” vraagt ze.

“Niet zo goed. Ik wil nu wel aangifte doen.”

Ze luistert naar mijn samenvatting van de laatste gebeurtenissen, die eindigt met ‘de telefoonseks’.

“Dat gaat wel ver,” laat ze zich ontvallen. “Staat zijn masturbatie-actie nog op je antwoordapparaat? Zo ja, bewaar dat bandje. Dat kunnen we later misschien gebruiken.” Dan vraagt ze me de data en tijdstippen waarop hij belde.

Gelukkig heb ik haar raad opgevolgd en ze in een schriftje genoteerd, dus ik kan ze zo opnoemen. Ik geef haar mijn telefoonnummer en ook mijn volledige naam, adres en geboortedatum.

“Hoefik dan niet naar het politiebureau te komen?”

“Eigenlijk wel, maar ik heb alle gegevens nu toch voor me. Het kan even duren,” zegt ze. “Maar je hoort zo snel mogelijk van ons. Ondertussen wens ik je sterkte, en pas goed op jezelf.”

Ik weet niet of de politie mijn beste vriend is, maar Anneke vind ik verdomd sympathiek.

In de keuken doet Therese honing in haar muntthee. De damp slaat er nog vanaf. “En?”

“Geregeld. Ze gaan er achteraan.”

“Ik moet naar het hotel. Kan ik jou hier met een gerust hart achterlaten?” vraagt Therese me over haar kopje heen aankijkend.

“Ja, natuurlijk.” Ik wijs op de pepperspray die op de keukentafel ligt. “Die hou ik buitenshuis bij de hand. Binnen is het veilig.” Ik zorg ervoor dat mijn toon zo luchtig mogelijk blijft, anders is Therese in staat haar tenten bij mij op te slaan. “En we zijn hier met z’n tweeën in huis, Jessica is er ook nog.”

Mijn tante heft haar ogen naar het plafond. “Die is zo instabiel als de pest. Weet je nog dat we het gisteren hadden over een psycholoog voor Ruby? Nou, ik denk dat Jessica er ook wel eentje kan gebruiken. Haar gedrag is nogal onvoorspelbaar. Dat ze zich zo aan Stef opdrong, vond ik ronduit vreemd, en dan dat geschreeuw in die taxi. Heel onbeschaafd.”

“Mij heeft het ook geïrriteerd, maar ze heeft haar excuses aangeboden,” neem ik het voor haar op. “Ze kan gewoon niet tegen drank.” Wanneer ik benadruk dat Jessica op extreem lullige wijze aan de kant is gezet door de man die ze het meest vertrouwde, lijkt Therese niet onder de indruk.

“Dat weet ik al, maar dan nog.”

“En haar moeder zit al jaren in een verzorgingstehuis omdat ze dement is.”

Dat lijkt Therese iets milder te stemmen.

“En ze heeft een goed hart,” ga ik verder. “Ze staat altijd klaar om me te helpen. Als je ziet hoe hard ze met die tengere armpjes in die pan met zuurtjes stond te roeren.” Dan gooi ik mijn sterkste troef op tafel. “Toen jij haar leeftijd had, was je ook niet bepaald stabiel.” Met mijn handen maak ik het aanhalingstekengebaar in de lucht.

Therese lacht. “Die is raak! Ik slaagde er altijd in, gewild of ongewild, om de boel op stelten te zetten. Altijd de eerste die naakt het zwembad indook. Je vader heeft me heel wat keren uit de penarie gehaald.”

Thereses eerlijkheid weet me telkens weer te ontwapenen. Zij zal zich nooit beter voordoen dan ze is, daarvoor is ze te recht door zee.

“Je ziet een beetje pips.” Therese schenkt ons beiden nog een kop thee in. “Heb je vannacht wel goed geslapen? Niet meer aan die afschuwelijke man gedacht?”

“Welnee, geen seconde.”

Niets is minder waar. Omdat de slaappillen op waren, heb ik uren wakker gelegen, me afvragend wie Mister X in godsnaam zou kunnen zijn. Iemand die ik ken? Iemand uit mijn eigen omgeving? Ik kwam tot de conclusie dat hij een vreemde moet zijn. Vervormd of niet, zijn stem klinkt op geen enkele manier vertrouwd. Maar het is wel iemand die bekend is met mijn werk. Misschien heeft hij een tentoonstelling gezien en een ongezonde belangstelling voor mij ontwikkeld? Wie weet heb ik ooit zelfs een praatje met hem gemaakt tijdens een opening! Dat hij ook het lef heeft gehad om zomaar de galerie en het depot van Allard binnen te dringen, geeft aan dat hij hondsbrutaal is en niet bang om risico’s te nemen. Dat laatste baart me nog de meeste zorgen.

Therese haalt me uit mijn sombere overpeinzingen. “Zou het een ex van je kunnen zijn?”

“Een ex? Nee. Uitgesloten.” Ik heb alleen wat korte relaties gehad en niet één daarvan is op vervelende wijze beëindigd.

“Is er iemand die zich de laatste tijd een beetje raar gedragen heeft?”vist Therese door.

“Niet dat me is opgevallen.”

“We hebben dus geen enkele aanwijzing,” stelt Therese vast. “Nog niet.” Er ligt een bezorgde trek om haar mond. “Ik vind het echt niet prettig jou hier achter te laten. Mocht het nodig zijn dan hevelen we jou en je hele atelier over naar Van Houten.”

Verrast kijk ik haar aan. “Dat is nogal een onderneming, al die schilderijen, mijn verf en dan heb ik het niet eens over mijn zuurtjessmelterij. Daar zal je keukenpersoneel vast niet blij mee zijn.”

Therese werpt me een blik toe waaruit blijkt dat dit haar geen snars kan schelen. “Luister, Maan. Ik heb momenteel twee prioriteiten: dat jij veilig bent én dat je de deadline van je tentoonstelling haalt. Dit is je grote kans.”

Beneden slaat de voordeur in het slot. Dat moet Jessica zijn, ze zou vandaag bij haar moeder op bezoek gaan. In plaats van haar gewoonlijk zo lichte tred, klinken haar voetstappen zwaar. En traag. Geen goed teken. Als ze de overloop bereikt heeft, steek ik mijn neus om de hoek en vraag of ze ook thee wil.

“Graag.” Jessica laat zich op een keukenstoel neerploffen. “Met een berg suiker.”

“Had je moeder een slechte dag?”

Ze kijkt verdrietig. “Zo zou je het kunnen noemen. Ze herkende me niet en begon te huilen, omdat ze dacht dat ik haar pop wilde afpakken. Vroeger had ze nog wel eens een helder moment, maar dat komt bijna niet meer voor.”

“Wat vreselijk voor je moeder. En voor jou.” Ik schenk thee voor haar in en doe er drie klontjes suiker in.

“Ja, heel naar.” Ook Therese is vol medeleven.

Zou mijn pleidooi voor Jessica gewerkt hebben?

“Heb jij vannacht geen last gehad van het lawaai?” vraagt Therese even later aan Jessica.

“Lawaai? Welk lawaai?”

“Maans stalker had een bronstige bui,” vervolgt Therese. “Hij was zichzelf aan het bevredigen. Maar op het moment dat hij een orgasme kreeg, heeft Maan haar fluitje in de strijd geworpen en zijn gehoorzenuw een enorme beschadiging toegebracht. Hopelijk is de schade deze keer blijvend.”

“Dat ik dat niet heb gehoord! Nou, dié zit nu waarschijnlijk bij de KNO-arts. Net goed.”

Therese heft haar kopje. “Laten we hopen dat hij zijn lesje geleerd heeft.”

Zelf heb ik geen enkele illusie dat hij van plan is me met rust te laten, en van al dat gepraat erover word ik alleen maar nerveus. “Gaan jullie mee naar mijn atelier?” stel ik daarom voor. “Ik heb een verassing voor jullie.”

Vanochtend, in alle vroegte, heb ik de rode jurk op Jessica’s portret bevestigd. Het rood is fel en tegelijkertijd enigszins doorzichtig. Het heeft iets, ja, iets lekkers, het nodigt uit tot aanraken. Om je tong erlangs te laten gaan.

Met z’n drieën gaan we naar beneden, waar ik Thereses naaktportret uit voorzorg tussen een paar andere doeken tegen demuuruit het zicht heb gezet.

Over het portret van Jessica hangt een laken. Met een dramatische zwaai trek ik het weg, als bij een officiële onthulling. “Voile.”

“Wat mooi!” Op Jessica’s gezicht breekt een hartverwarmende glimlach door. “Dit is helemaal te gek. Maan, je maakt mijn hele dag weer goed.”

Therese kijkt aandachtig naar het doek met het glanzende rode vlak. Dan steekt ze beide duimen op. “De tegenstelling tussen de verf en de glanzende laag snoep is intrigerend. Erotisch zelfs.”

Jessica kijkt van het schilderij naar haar grijze joggingbroek. “Misschien moet ik een rode jurk kopen?”

“Het aanschaffen van wat vrouwelijke kleding lijkt me sowieso een goed idee,” zegt Therese. “Die jurk met die spaghetti-bandjes, die je tijdens het concert van Stef aan had, stond je uitstekend.”

“Over kleren gesproken.” Ik pak de eerste schetsen van de Candy Clothes erbij, ook vanochtend gemaakt, en toon ze aan mijn gretige publiek. Een paarse avondjurk met blote buik, een gele hotpants, heel jaren zeventig, en een oranje voetbaltenue met de opdruk FC Candy. De volgende uit de stapel is een ontwerp voor een wit verpleegsterspakje, waarvan de bovenste knopen uitdagend openstaan.

Therese lacht. “Ga zo door. Wordt mijn mantelpak de volgende?” Ze kijkt op haar horloge. “O jee, ik moet ervandoor. Mijn nieuwe hotelmanager zit op me te wachten, we moeten het een en ander doornemen.”

Zou ze hem al veroverd hebben?

Mijn tante geeft me een knipoog.

Ja, dus.

“Hou me op de hoogte.” Thereses toon is weer ernstig. “Zorg dat je die spray altijd bij je draagt, en je weet: één telefoontje, en we verhuizen de boel.” Ze kust mijn wang, een vleugje van haar parfum waait in mijn neus. Coco van Chanel.

“Spray?” vraagt Jessica. “Waar heeft Therese het over?’ ‘O, niets.” Ik heb geen zin er nog één woord aan vuil te maken.

Verdomme, die blaren op mijn duim en wijsvinger beginnen nu toch wel erg pijn te doen. Er moet toch een andere manier zijn om die mallen uit te snijden? Ach, natuurlijk. Een decoupeerzaag. Stom dat ik daar niet eerder aan heb gedacht. Stef heeft er vast en zeker eentje. Ik probeer hem thuis en op zijn mobiel te bereiken. Geen gehoor.

Dan ga ik er zelf maar een kopen, ik heb zo’n ding gewoon nodig. Ik schiet mijn jas aan, pak mijn tas en ga naar buiten, naar mijn fiets.

Verdomme! Twee lege banden. Ik ga door mijn knieën om te checken of de ventieltjes er nog in zitten. Nee. Een of andere onverlaat heeft ze eruit gehaald.

Achter me klinken voetstappen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik leren mannenlaarzen naderen, mijn hand gaat onmiddellijk naar de pepperspray in de zak van mijn jas. De voetstappen komen dichterbij en ik schiet omhoog.

Voor me staat William. Oef, gelukkig. Ik laat de spray weer los en begin van pure opluchting te ratelen. “Wat goed dat ik je toevallig tegenkom. Sinds het concert heb ik zo vaak aan jullie gedacht. Hoe gaat het met Ruby? Heeft ze nog last gehad van hyperventilatie?”

Moet ik hem vertellen over Ruby’s wantrouwige houding die avond na het concert? Beter van niet, William heeft immers al genoeg aan zijn hoofd en die paranoïde kant van Ruby heeft hij vast vaker te zien gekregen dan hem hef is.

“We zijn vanochtend naar de huisarts geweest.” William doet zijn bril af en poetst hem op. Zonder dat lullige ziekenfondsmodelletje is hij eigenlijk best aantrekkelijk. “Hij heeft haar kalmerende tabletten gegeven en een verwijsbriefje voor een psycholoog. Ruby komt er wel bovenop.” Hij wijst naar mijn lege fietsbanden. “Hulp nodig?”

“Nee, ik moet alleen even twee nieuwe ventieltjes pakken en dan als de sodemieter naar een bouwmarkt om een decoupeerzaag te kopen.”

“Je kan die van ons wel lenen. Die gebruiken we toch bijna nooit.”

Dankbaar neem ik zijn aanbod aan en loop achter William aan hun huis in. Binnen ligt Ruby duf op de bank. Op de tafel naast haar ligt een doosje van de apotheek. Diazepam staat erop. Ze reageert niet op onze komst.

“O, liefje toch,” zegt William bezorgd, terwijl hij zich naar haar toebuigt en haar wang streelt. “Maan is hier, ze wil graag onze decoupeerzaag lenen. Dat is toch wel goed, hè?”

Ruby reageert nog steeds niet In plaats daarvan sluit ze vermoeid haar ogen.

“Ik ga de zaag pakken, houd jij ondertussen een oogje op Ruby?”

Ik knik. Voorzichtig ga ik op de rand van de bank zitten, het leer kraakt onder mijn billen. Zachtjes leg ik mijn hand op haar schouder.

“Laat los!” Haar stem klinkt schor.

“Wat?”

“Laat los!” zegt ze nogmaals en ze draait zich op haar zij, haar rug demonstratief naar me toe.

Dit lijkt een herhaling van haar gedrag op het bankje voor de kroeg, na haar aanval van hyperventilatie. Heeft ze het nu weer benauwd of is dit iets persoonlijks? Omdat ik niet weet wat ik anders moet doen, blijf ik zitten en zorg ervoor dat er voldoende afstand tussen Ruby en mij blijft.

Tegenover me aan de wand hangt een uitvergrote foto, een vakantiekiekje van Ruby en William, ieder aan een rietje zuigend uit één cocktailglas. Ruby ziet er gelukkig uit. Jong, ontspannen, stralend. Dit is de Ruby die ik ken, niet de vrouw die als een zielig hoopje mens op de bank ligt, zo stil en afwerend.

De tranen prikken in mijn ogen, ik kan ze nog net binnenhouden als William de kamer inkomt en me een rechthoekige doos in mijn handen duwt.

Als hij ziet hoe Ruby erbij ligt, schrikt hij zichtbaar. “Maan,” fluistert hij, “ik geloof dat je beter kan gaan.” Hij loodst me naar de gang. “Irek het je niet aan als ze onaardig tegen je gedaan heeft, dat schijnt bij haar toestand te horen. Ze bedoelt het niet zo.”

Met de doos stevig onder mijn arm geklemd, wil ik de deur dichtdoen. Achter me klinkt gehuil. Het gehuil wordt harder en gaat over in gebrul. Jezus, is dat Ruby? Ze klinkt als een gewond dier.

Geschokt ga ik naar huis.