Om tien uur ‘s-ochtends ligt Therese nog in bed. Ik zit aan een stevig ontbijt van gebakken eieren met spek en koffie. Veel koffie, want ik ben duf en bekaf. Niet vanwege een overmaat aan drank, ik heb me gisteren ingehouden omdat ik van plan was vandaag met de zuurtjes te experimenteren. Maar het nare telefoontje van mijn stalker bleef maar door mijn hoofd spoken. Hij moet me wel gevolgd zijn, bedacht ik, hoe moest hij anders weten dat ik in die kroeg was? Dat betekent dat hij weet waar ik woon en dat maakt me bang. Na uren woelen ging ik mijn bed uit, controleerde de sloten voor de tweede keer en zocht in mijn medicijnenkastje naar een stripje slaappillen. Er zat er nog eentje in en daarmee was ik binnen een paar minuten onder zeil. Tot de wekker onverbiddelijk afging.
Er klinken voetstappen op de trap. Dat moet Jessica zijn. Nee hè, ik heb nu geen zin in gezelschap.
“Maan?” Aarzelend komt Jessica binnen, bleek en katerig. “Ik eh…Ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden. Voor mijn uitbarsting in de taxi en…nou, gewoon voor mijn stomme gedrag.” Er verschijnen rode blosjes op haar gezicht. “Het is geen excuus, maar ik had te veel gedronken. Daarom werd ik een beetje vervelend.”
Een beetje vervelend? Wat een understatement.
Ik maak een armgebaar naar een van de stoelen en schenk haar zonder iets te zeggen een kop koffie in, die ze snel achterover slaat.
“Stef zal me wel een raar wijf vinden,” gaat Jessica verder. “En volgens mij denkt Therese er ook zo over.”
“Welnee, joh. Therese vind niets raar en Stef zal allang blij zijn als je niet boos meer bent.” Daar ben ik niet helemaal zeker van, maar als ze zich verder koest houdt, loopt het waarschijnlijk wel los.
“Vind je dat ik Stef even moet bellen om me te verontschuldigen?”
Dat is werkelijk het stomste wat ze doen kan. “Stef ligt nu zijn roes uit te slapen, die kun je beter niet storen.”
Begrijpelijk dat ze haar verhaal kwijt wil, maar ik heb nu geen tijd voor emotioneel gedoe, ik heb wel wat anders aan mijn hoofd: een stalker die niet van wijken weet, én een tentoonstelling die af moet. Ik sta op. “Sorry, Jessica, ik moet nu echt aan het werk. Zuurtjes smelten.”
“Weet ik, ik had toch beloofd je te helpen? Even snel een boterham, wat paracetamol en dan sta ik tot je beschikking.”
De rest van de ochtend proberen Jessica en ik verschillende manieren uit om rode zuurtjes te smelten. En dat blijkt niet mee te vallen. We verknallen twee pannen en bijna de magnetron, maar uiteindelijk komen we uit op een au bain-marie-constructie waarbij de keiharde substantie langzaam stroperig en vloeibaar wordt. Mits je blijft roeren en regelmatig water toevoegt Het kost behoorlijk veel tijd en is zo arbeidsintensief als de pest, maar ik ben allang blij dat het lukt.
“Maan, als jij naar je atelier gaat, neem ik het smelten wel voor mijn rekening,” biedt Jessica aan. “Dan kan jij gaan ontwerpen.”
“Zeker weten?”
“Ja, met een kater als de mijne, is roeren in een pan het enige dat mijn hersenen aankunnen.”
Voordat ze van gedachten verandert, haast ik me naar mijn atelier en zet een cd op, waarvan Bas me een fragment had gestuurd en die ik meteen heb gekocht: Aimee Mann. ‘Meiden-muziek met ballen’.
Ik pak een rol doorzichtig papier, knip een groot stuk af en hang het over het portret van Jessica. Met tape zet ik het vast op de achterkant van de lijst. Daarna ga ik druk in de weer met ontwerpen, verscheuren én opnieuw ontwerpen. Mijn angsten en problemen verdwijnen, in ieder geval tijdelijk, naar de achtergrond. Mijn werk vergt zoveel concentratie dat er geen ruimte is om aan iets anders te denken.
Pas na verschillende pogingen – er gaan heel wat papier en tape doorheen – begint het ergens op te lijken en ligt de omtrek van een korte strapless jurk voor me. Nadat ik die uitgeknipt en rood heb geverfd, houd ik de papieren jurk voor het schilderij om het effect te bekijken. Het ziet er spetterend uit. Ik kan niet wachten tot de echte zuurtjesjurk erop zit.
Oké, stap twee. Met een vlijmscherp chirurgisch mesje een mal snijden uit een van de platen hardboard die ik nog in de kast heb staan. Maar eerst wil ik weten hoe het met Jessica en de zuurtjes gaat.
Wanneer ik de keuken instap, komt de zoete walm me al tegemoet Nieuwsgierig kijk ik in de pan op het fornuis, waarin Jessica met een geconcentreerde frons op haar gezicht aan het roeren is. “Het gaat lukken, maar het duurt nog wel even voor dit allemaal gesmolten is.”
Mijn laatste beetje irritatie jegens Jessica ebt weg. “Dank je wel. Dit scheelt me zoveel extra werk.”
“Kleine moeite,” zegt Jessica. “Ik heb zoveel aan jou te danken. Een dak boven mijn hoofd, en wat voor dak. Ik woon in een geweldig appartement én ik ben ongelooflijk blij met jouw vriendschap. Het is fijn iets terug te kunnen doen.”
Waarom gaat ze nou op die toer? Gisteren dat gejengel en nou weer dat overdreven dankbare. Jessica huurt een etage bij me en daar betaalt ze voor. Punt. We kunnen het goed met elkaar vinden. Punt.
“Zeg, niet zo overdrijven, hoor!”
De scherpe ondertoon lijkt haar totaal te ontgaan. Of ze negeert het, dat kan ook. Onverstoorbaar giet ze nog een beetje water in de pan.
Dan valt mijn oog op de theekop van Therese, een wedgwoodkopje dat ze uit haar hotel meegenomen heeft. “Is Therese wakker?” vraag ik hoopvol.
“Niet meer, ze heeft thee gedronken en daarna is ze weer naar bed gegaan, ze zei dat ze nog lang niet uitgeslapen was.”
Ik heb haar dus net gemist. Verdomme, nu moet ik tot vanmiddag wachten.
∗
Wat een klus, dat snijden van die mal. Het kost zoveel kracht dat er blaren op mijn duim en wijsvinger verschijnen. Met een paar pleisters eromheen werk ik stug door: dit gaat me lukken!
Als de mal bijna klaar is, komt Therese, na een klopje op de deur, binnen. “Goedemorgen, werkbij.” Ze werpt een blik op de rode jurk van papier die nog op het schilderij van Jessica zit. “Dat ziet er spannend uit. Stoor ik?”
“Nee hoor.”
Therese gaat op de sofa zitten. “Ondanks Jessica’s gedrag, heb ik me gisteren boven verwachting vermaakt, maar ik geloof dat ik nogal wat gemist heb. Wat was er aan de hand met die leuke buurvrouw van je?”
Ik vertel haar dat Ruby een miskraam heeft gehad, dat ze nog steeds van slag is en gisteravond begon te hyperventileren. “Ze gedroeg zich zo vreemd. We kunnen het meestal prima samen vinden, maar gisteren werd ze opeens wantrouwig, op het vijandige af. Misschien is dat mijn eigen schuld, want ik begon over professionele hulp en dat viel helemaal verkeerd.”
“Arme vrouw, een kind verliezen is vreselijk,” zegt Therese. “Het kost veel tijd om over zo’n verlies heen te komen, heb maar een beetje geduld met haar.”
Net als ik haar over Mister X wil vertellen, roept Therese dat ze haar beautycase uit de auto moet halen. “Ik heb een nieuw merk multivitamine ontdekt en voor jou ook een pot gekocht. Ik ben zo terug.”
Wanneer ze mijn atelier weer binnenstapt, houdt ze een vaas met een enorm veldboeket voor zich uit. “Kijk eens wat er voor je deur stond! Die aanbidder van jou zet er vaart achter. Wat een doorzetter, het tweede boeket in twee dagen. Attent hoor. Waar wil je die vaas hebben?” vraagt Therese. “Hier in het atelier?”
“Ja. Zit er een kaartje bij?”vraag ik.
“Hier heb ik het.” Therese houdt een wit kaartje dicht bij haar gezicht. Ze is te ijdel om een bril te nemen.
“Ik weet heus wel dat je de tekst al uit je hoofd kent Vertel.”
Ze schraapt haar keel. “‘Voor een prachtige vrouw’ staat er. Het is met een typemachine getikt of op een printer afgedrukt. Dat valt me tegen, zoiets persoonlijks schrijf je toch zelf?”
“Staat er geen naam van een bloemist bij?” vraag ik dringend.
“Nee, alleen die woorden: ‘Voor een prachtige vrouw’.”
Ik pak het kaartje uit haar handen en draai het om. Dan zie ik de tekst ‘Niet meer fluiten, jij!’ staan. Ik zak door mijn benen en begin als een kind te huilen.
Therese schrikt. “Kind toch, is er iets aan de hand?”
Ik knik. “O, Therese, je moest eens weten.” En dan vertel ik haar wat ik de laatste tijd te verduren heb gehad. Tot het telefoontje van gisteren aan toe. “Hij wist waar ik was, hij wist zelfs wat ik aanhad,” zeg ik angstig.
Therese trekt wit weg. “Och, mijn hemel. Waarom heb je me dit niet eerder verteld?”
“Eerst leek het me beter die man zo weinig mogelijk aandacht te schenken, vervolgens stelde ik het uit omdat ik je niet ongerust wilde maken. En gisteren gaf Jessica haar one-woman-show, en daarna was je bekaf.”
Ze pakt mijn hoofd liefdevol in beide handen. “Maan, voor jou ben ik nooit te moe. Ook al heb ik je niet persoonlijk gebaard, voor mij ben je mijn kind. Als iemand aan jou komt, komt-ie aan mij. Je mag zoiets belangrijks nooit meer voor me achterhouden.”
In haar armen huil ik zachtjes, terwijl ze me heen en weer wiegt.
Therese vindt dat ik alsnog aangifte bij de politie moet doen.
“Hij weet nu toch waar je woont, je hebt niets meer te verliezen.”
Dat is waar. “Ik zal morgen die agente bellen die me de tip van het fluitje gaf,” beloof ik.
“Misschien moet ik een bodyguard voor je huren?” stelt Therese voor.
“Nee!” Daar moet ik echt niet aan denken.
“Een privédetective dan? Die kan je op afstand volgen en zo misschien die vreselijke man in zijn kraag grijpen.”
“Dan voel ik me helemaal zo gevangen.”
Therese pakt haar tas en haalt er een busje pepperspray uit. “Dan wil ikdat je dit continu bij je draagt.”
“Hoe kom je daar nou weer aan?” roep ik. “Dat is toch illegaal?”
“In Frankrijk niet.” Ze geeft me een knipoog.
“Niet dat ik het niet wil hebben…”
“Heel verstandig,” zegt ze. “En zei je nou dat Stef je sloten gecheckt heeft?”
“Ja, en die waren goed. Kwaliteitsspul noemde hij het.”
“Dat is in ieder een geruststelling.”
Ik pak het veldboeket op. “Maar eerst gaat dit in de prullenbak. Nee, sterker nog, het moet naar de vuilcontainer. Mijn huis uit!”
“Dat doe ik wel,” biedt Therese aan. “En vannacht blijf ik hier logeren.” Ze verlaat het atelier en neemt het boeket met zich mee.
Vastbesloten om mijn tentoonstelling door niets en niemand te laten verpesten, pak ik mijn tekenblok en kleurpotloden om Candy Clothes te schetsen, maar voordat er iets op papier staat, belt Stef me op mijn mobiel.
“Maan, even snel, want we moeten de bandbus terugbrengen. Moet ik Jesse mijn excuus aanbieden? Niet dat ik iets verkeerds gedaan heb, maar ik heb geen zin in gedonder.”
“Ze schaamt zich dood, dus zij zal jou waarschijnlijk eerst haar excuses aanbieden.” Even overweeg ik hem ook over de bloemen te vertellen, maar ik heb nu geen zin meer om erover te praten. Een andere keer, besluit ik.
Ik ga naar de keuken en overhandig Jessica de telefoon. “Stef,” fluister ik en neem het roeren over.
De rode massa is zowaar in beweging gekomen.
Vijf minuten later staat Jessica weer voor mijn neus. “Niets meer aan de hand. De lucht is volledig geklaard,” zegt ze en ze wijst naar de pan. “En volgens mij zijn de zuurtjes eindelijk vloeibaar.”
We proberen de zoete vloeistof eerst in het kleine malletje te gieten dat ik hiervoor snel uitgesneden heb. Wanneer de dunne laag eenmaal uitgehard is, krijgen we het echter niet van de hardboardplaat af die we als ondergrond hebben gebruikt.
“Misschien moeten we die plaat invetten?” bedenkt Jessica. “Of bakpapier erop doen. Heb je dat ergens liggen?”
We herhalen onze poging, nu mét bakpapier, en ditmaal laat het gietseltje met gemak los. Dus storten we ons op het echte werk engietendemal van de rode jurk.
∗
Het is donker buiten. Na een afhaalmaaltijd van de Chinees heeft Therese zich teruggetrokken in de logeerkamer met een boek, is Jessica naar haar eigen etage vertrokken en ligt ‘de rode jurk’ uit te harden. Ik zit in mijn werkkamer achter de pc. Tijd voor Bas.
“Heb griep, hoge koorts. Lig in bed.”
“Arme jongen, zal ik virtuele kippensoep voor je maken?” mail ik terug. “Een washandje op je voorhoofd leggen? Ijs voor je halen? Een kusje erop?”
Ik schrijf nog wat over het experiment met de rode jurk, het concert van Stef – geen woord over mijn stalker, daar wil ik hem niet mee afschrikken – en log uit. De telefoon rinkelt, ik leun achterover en pak de hoorn van de haak.
Stilte. Dan hoor ik zachtjes iemand ademhalen.
Mijn hart slaat een slag over.
“Een veldboeket voor een straatmadelief,” zegt de stem die ik ondertussen uit duizenden herken.
Opeens word ik woedend. Woest. “Wie ben jij, ziekelijke ellendeling?” schreeuw ik mijn frustratie eruit. “Dacht je dat een zielenpiet als jij me bang kon maken? Mooi niet! Schijtbak, je durft niet eens te zeggen wie je bent. Lekker anoniem blijven, hè.”
Ik knal de hoorn op de haak. Zo, deze reactie had hij vast niet verwacht. Even voel ik me heel sterk Ik lust ‘m rauw.
Therese, die me heeft horen schreeuwen, komt binnenrennen in haar nachtpon. “Wat is er? Is het die man?”
“De enige echte. Maar ik heb hem verrot gescholden, dat zal hem leren, die klootzak. Is-ie nou helemaal?”
“Goed zo, je moet je niet laten intimideren.” Ze geeft me een klopje op mijn schouder. “Zeg, Maan, zijn alle ramen en deuren al op slot?”
“Zeker weten. De gordijnen zijn ook dicht.”
“Prima. Dan zetten we die nare kerel nu uit ons hoofd. Bedtijd. Red je het of wil je dat ik bij jou in bed kruip?”
“Dat hoeft niet. Je bent immers vlakbij.”
“Welterusten, lieverd.” Gapend verdwijnt Therese naar de logeerkamer.
Voor het geval die rotzak nog een keer belt, ga ik op zoek naar het fluitje dat ik uiteindelijk in de keukenla vind, het touwtje zit er nog aan. Ik hang het om mijn nek. En nu ik toch klaarwakker ben, kan ik net zo goed in het atelier gaan kijken of de zuurtjesjurk al hard genoeg is.
Even later hang ik nieuwsgierig boven de mal met inhoud die mooi rood en glanzend is. Voorzichtig druk ik er met mijn vinger op. Keihard. Perfect. Hopelijk blijft de jurk niet aan het bakpapier plakken. Voorzichtig, zodat er niets scheurt of breekt, ga ik aan de gang. Een mesje bij de hand. De mal gaat gemakkelijk los, ik hoef het mesje maar twee keer te gebruiken. Missie gelukt.
Ik ga naar mijn slaapkamer. “Mammie wordt modeontwerpster,” fluister ik net in McDonalds’ vachtje, als de telefoon alweer rinkelt.
‘Onbekend’ staat er op de nummermelder.
“Dit is het antwoordapparaat van Maan, spreek in na de piep,” klinkt mijn eigen stem door de kamer.
Er klinkt gekreun, gehijg en nog meer gekreun.
Gadverdamme, hij is aan het masturberen. Zijn adem gaat steeds sneller. Fascinatie en walging strijden om voorrang. Een vreemde die seks met mij heeft, of beter gezegd, met het beeld van mij in zijn hoofd.
Hij slaakt een kreet. “Ja, o lekker, lekker.”
Op zijn moment suprème neem ik de hoorn van de haak, zet het fluitje aan mijn mond en blaas zo hard ik kan.
“Au, godverdomme,” mompelt mijn hijger. Hij laat de hoorn op de haak vallen.
Coïtus interruptus. Dat zal hem leren!
“Wat krijgen we nou weer?” Therese staat in de deuropening.
“Luister.” Ik druk op de playknop van het antwoordapparaat.
Met grote ogen luistert Therese naar het bandje. Wanneer het fluitje klinkt, houdt ze haar handen voor haar oren en gaat op de rand van mijn bed zitten. “Wat een smeerlap. En hij is ook nog een slechte minnaar. In twee minuten klaar.”
We proesten het uit.
“Eigenlijk is dit helemaal niet grappig,” zeg ik dan. “Het is triest. En ziek.”