19

Ik heb een plekje gevonden in de luwte van een dennenboom, aan de rand van het terrein van het hotel, uit het zicht van de andere gasten. Ik lig op mijn rug in het gras en staar naar de lucht. Het begint al te schemeren.

Het is of de bodem onder me vandaan is geslagen. Geadopteerd, zeurt het in mijn hoofd. Je bent geadopteerd.

Mijn verleden lijkt één grote leugen. Het is alsof mijn herinneringen door een lachspiegel gereflecteerd worden en me inhalen. Mijn vader, die me leerde fietsen. Mam, die me ‘s-avonds voor het slapengaan een verhaal voorlas. Er dwarrelen zoveel gedachten en beelden door mijn hoofd, dat het uit elkaar lijkt te spatten.

Kon ik maar met mijn ouders praten. Biologisch of niet, ze waren verdomme mijn ouders! Maar dat gaat niet meer, nooit meer! Ik rol mezelf op tot een balletje en dan komen de tranen. “O, ik mis jullie zo. Ik mis jullie zo verschrikkelijk.” Ik huil tot mijn keel rauw is en het snot uit mijn neus druipt.

Uitgeput blijf ik liggen en denk aan de rest van het gesprek met Therese.

“Je moeder kon geen kinderen krijgen,” had ze gezegd. “En daar hadden je ouders veel verdriet van, ze wilden zo graag een gezin. Je moet niet vergeten dat er in die tijd medisch gezien nog niet zoveel mogelijkheden waren als nu.”

Ze overhandigde me een Kleenex die ik gedachteloos tot een prop kneep.

“Dus toen zich op een dag een vrouw in onze kennissenkring aandiende, die zwanger was en haar baby door omstandigheden niet kon houden, grepen ze die kans met beide handen aan.” Therese kwam naast me zitten. “Ze hebben die vrouw in huis genomen en ze waren bij de bevalling. Je moeder was de eerste die je vasthield. Ze straalde van geluk.”

Ik keek naar mijn knokkels die wit waren van het knijpen. “Waren ze van plan me ooit te vertellen dat ik…?” Ik kreeg het woord ‘geadopteerd’ niet over mijn lippen.

“Ja, als je achttien was, maar daar hebben ze nooit de kans voor gekregen, vanwege het ongeluk.” Ze viel even stil. “En ik vind het heel erg, dat ik je dit nu moet vertellen.”

“Waarom vertel je het me dan?” riep ik. “Ik wil dit helemaal niet weten.”

“Dat begrijp ik, lieverd, maar ik had geen keus…”

Ik gaf haar de kans niet om uit te praten. “Hoezo geen keus?”

“Je biologische moeder heeft contact met mij opgenomen,” legde ze uit. “Ze wil je ontmoeten, dus moest ik zorgen dat ik haar vóór was.”

“Ik wil niets van die vrouw weten!” schreeuwde ik. “Helemaal niets.”

“O, Maantje, ik vind het zo ergdat je leven alweer op z’n kop wordt gezet. Zeker nu je al zoveel aan je hoofd hebt.”

“Die vrouw heeft geen enkel recht op mij. Ik wil haar niet ontmoeten!” Ik gilde het bijna uit.

“Ik zal ervoor zorgen dat ze uit je buurt blijft, dat ze je met rust laat. Dat beloof ik je.”

“Goed.” Toen keek ik naar Therese, haar zongebruinde armen naast de mijne, die bleek zijn en vol sproeten. Naar haar bruine haar, zo anders dan mijn rode krullen. Op dat moment sloegen mijn stoppen door. “Maar dan zijn wij ook geen echte familie!”hoorde ik mezelf krijsen.

Toen rende ik naar buiten.

Het is bijna donker. Langzaam kom ik overeind. Zo’n honderd meter achter me zit Therese op de grond. Ze staat op, veegt wat grassprietjes van haar broek en loopt langzaam naar me toe. Ze ziet de vraag in mijn ogen.

“Ja, ik was hier al de hele tijd,” zegt ze. “Ik heb vanuit het raam gezien waar je heen ging en ben je gevolgd. Maar ik wist dat ik je met rust moest laten.”

Er staat zoveel liefde en pijn op haar gezicht te lezen, dat ik in haar armen duik. “Ik hou van je, Therese.”

“Ik ook van jou.” Therese, trotse Therese, legt haar hoofd op mijn schouder. Haar tranen druppen op mijn huid.