26

Wanneer ik bijkom, voelt mijn hoofd aan als een dot watten. Er kriebelt iets op mijn wang. Mijn ogen kunnen maar een klein beetje open en er schijnt vaag licht onder aan mijn blikveld. Jezus, ik ben geblinddoekt!

Mijn tong is gezwollen, mijn mond kurkdroog. Wanneer ik probeer te slikken, lukt dat niet. Hoe kan dat nou? Dan pas besef ik dat er iets in mijn keel zit. Een prop. Ik schreeuw geluidloos en schiet overeind, om net zo hard weer terug te veren, terwijl de pijn venijnig door mijn enkels en polsen snijdt.

Ik lig hier hulpeloos als een baby. Met een prop in mijn mond, geblinddoekt en vastgebonden. Heeft mijn stalker me eindelijk te pakken gekregen?

De angst maakt dat er gal uit mijn maag omhoog komt, zuur en bitter tegelijk. Mijn middenrif trekt zich samen, ik moet overgeven.

Nee! Niet overgeven. Dan stik je in je eigen kots.

Ik doe een ademhalingsoefening. Drie tellen inademen, zes tellen uit. Langzaam trekt de neiging tot braken weg. Zwetend lig ik na te hijgen. Dan hoor ik vanuit een andere ruimte zachtjes een stem. Ik spits mijn oren. Die stem ken ik.

Laat dit niet waar zijn. Laat dit alsjeblieft niet waar zijn!

Het is Stefs lage basstem.

Is Stef mijn stalker? Stef? Nee! Dat kan niet! Dat kan gewoon niet! Maar hoe komt het dan dat ik hier vastgebonden hg en zijn stem hoor? Alleen die van hem? En volgens mij heb ik vanuit Stefs logeerkamer toch echt gehoord dat William en Stef afscheid namen.

Het is weer stil. O Stef. Mijn beste vriend. Ik kan het nog steeds niet geloven. Hoe is het mogelijk dat het lieve jochie dat altijd gewonde dieren wilde redden, dat nooit een vlieg kwaad deed, zo veranderd is? Hoe kan het dat ik nooit iets vreemds aan hem gemerkt heb? Het is of mijn wereld, tenminste, dat wat er nog van over was, instort.

Er klinken voetstappen. Ze komen dichterbij en stoppen naast me. Dan hoor ik wat geschuifel, het scheuren van papier, en iets dat me doet denken aan een nagel die tegen glas tikt. Onmiddellijk daarna voel ik een gemene steek in mijn arm. Iemand geeft me een injectie! In een poging me los te rukken lukt het me een centimetertje of wat omhoog te komen, meer bewegingsruimte heb ik niet. Er stroomt iets kouds door mijn aderen en ik zak weer weg in een onnatuurlijke slaap.

Ik kom bij bewustzijn omdat iemand iets onder mijn neus houdt Het is penetrant en het stinkt.

“Ik zal je blinddoek eraf halen.”

De stem van William! Redding! Eindelijk redding!

Met tedere vingers wordt de doek voor mijn ogen verwijderd. Om aan het licht te wennen, knipper ik met mijn ogen. Na een paar seconden zie ik dat het schemerlampje brandt, voor de rest is de kamer donker. Het is de logeerkamer van Stef.

Opgelucht staar ik in het gezicht van mijn buurman.

“Zo, dat is een stuk beter, hè?” Hij glimlacht geruststellend.

Ik maak keelgeluiden om hem eraan te herinneren dat die vervelende prop in mijn mond zit. Die moet hij er nog uit halen. En die touwen om mijn polsen en enkels – goedkoop sisal-touw zie ik nu – moeten ook weg.

William buigt zich naar me toe. Zijn glimlach verandert in een grijns. “Mijn borsten zijn groot en zacht, er zitten sproetjes op.” Hij piept in een poging een vrouwenstem te imiteren. “O, Bas, ik ben zo opgewonden.”

Deze zinnetjes komen me maar al te bekend voor.

“Ik kan geen genoeg van je krijgen,” gaat William door. Hij lacht alsof het om de mop van de eeuw gaat. “Wat ben jij makkelijk om de tuin te leiden. Stom wijf.” Geamuseerd leunt hij achterover op zijn stoel. “Als je belooft je gedeisd te houden, haal ik die prop eruit.”

Ik knik.

William haalt eerst iets weg, wat een rode wollen das blijkt te zijn, dan trekt hij ruw de prop uit mijn mond.

Ik wil vragen waarom hij me dit aandoet, maar er komt alleen wat geschraap uit. Mijn keel voelt ruw als schuurpapier.

William houdt me een glas water voor, waaruit ik een gulzige slok neem. Voor ik verder kan drinken, haalt hij het glas weg. “Eerst alsjeblieft zeggen.”

“Alsjeblieft.” Het klinkt schor.

“Goed zo.” Hij voert me de rest van het water, zet het lege glas op het nachtkastje en bekijkt me alsof ik een vlinder ben. Opgeprikt in een lijstje.

“Waarom…”

“Kop dicht. En van Stef hoefje geen hulp te verwachten. Die is onder zeil. Godsamme, zeg, wat duurde het lang om hem knock-out te krijgen. Waarschijnlijk omdat hij zo groot is. Ik geloof dat ik zijn glas wel zes keer opnieuw in heb moeten schenken. Een cocktail van wodka en valium.” Weer die rottige grijns. “Ach ja, op internet is tegenwoordig alles te krijgen. Seks en pillen.”

Jezus! Stef ligt dus ook ergens vastgebonden. Dan was het niet zijn stem die ik hoorde, maar het bandje van zijn antwoordapparaat! Ik begin te huilen. Van angst. Van spijt dat ik eerst Jessica en daarna Stef verdacht heb. Van pure verwarring.

“Waarom doe je dit?” stamel ik. “Waarom?”

William springt op. “Houd je rotkop!” Hij pakt mijn gezicht beet, waarbij hij hardhandig in mijn kaken knijpt. “Open die mond!” Hij duwt die vieze prop weer diep in mijn keel en knoopt de rode das stevig om mijn mond.

William is volkomen gestoord. Knettergek. En ik ben aan hem overgeleverd.

Hij duwt mijn hoofd op het kussen en komt naast me liggen. Traag streelt hij mijn haar, alsof er niets aan de hand is, alsof we op een deken in de zon liggen te picknicken. Zijn plotselinge stemmingswisselingen zijn angstaanjagend. “Ik heb je zoveel te vertellen,” zegt hij. Zijn stem is bijna teder.

Het lijkt me het beste om geen weerstand te bieden. Misschien kan ik erachter komen waarom William het op mij voorzien heeft, en hem hopelijk zover krijgen me los te laten.

Ondertussen aait hij maar door, ontwart een krul met zijn vingers. Het kost me moeite het gelaten te ondergaan en mijn walging te verbergen.

Hoe gevaarlijk is William? Hij heeft McDonalds gedood.

Zou hij bij mij ook zo vergaan?

Ik ga mijn mogelijkheden na. Om tot de trieste conclusie te komen dat ik niets kan doen. Behalve afwachten.

“Ruby is een beetje overstuur, dat onnozele vrouwtje van me. Sinds die miskraam is ze zo beïnvloedbaar, ik kan haar alles wijsmaken.” Hij lacht. Een misselijk, gemeen lachje. “Bijvoorbeeld dat wij een verhouding hebben. En dat je mij, vanaf de eerste dag dat je naast ons kwam wonen, achter haar rug om probeerde te versieren. Brave borst als ik ben, ging ik natuurlijk pas na lang aandringen van jouw kant voor de bijl. Nou, daar werd ze toch verdrietig van. Dat mens is veel te gevoelig.”

Arme Ruby.

En wat een klootzak is William om zijn vrouw die het al moeilijk genoeg heeft, zo te kwellen. Maar nu snap ik in ieder geval waarom ze zich tegen me keerde.

“Zo.” Hij stopt abrupt met het strelen van mijn haar. Hij geeft er nu venijnige rukjes aan. “Dat doet zeker pijn, hè?”

Dat doet het inderdaad.

“Zo, waar was ik gebleven?” Hij blijft eindelijk van me af. “O ja, jij wilde weten waarom je hier bent, overgeleverd aan mijn goede zorgen.” Hij glimlacht me nu weer toe.

Dan hoor ik een zoevend geluid.

Mijn gezicht brandt. William heeft me geslagen!

Hij haalt uit en slaat me nogmaals met de vlakke hand. “Alles is jouw schuld. Jij hebt mijn hele leven vergald.”

Waar heeft hij het over?

In zijn ogen verschijnt pure, onversneden haat. “Ik zal het je nooit vergeven. Ik zal je alles afnemen, zoals je mij alles hebt afgenomen.”

Ik krijg het vermoeden dat hij me met iemand verwart. We kennen elkaar amper een halfjaar.

Hij haalt een stapeltje foto’s uit de binnenzak van zijn jasje en houdt me er eentje voor. Daarop staat een man van een jaar of veertig met een klein jongetje op zijn knie.

“Dit ben ik met mijn vader. Zie je hoe ongelukkig hij kijkt? Een week later pleegde hij zelfmoord, hij heeft zichzelf opgehangen. Ik heb hem gevonden. Bungelend aan een touw op zolder. Niet prettig voor een kind, hè?”

Ik kan niets zeggen door de prop in mijn mond, dus ik maak mijn ogen groot en probeer hem troostend aan te kijken, hopend dat hij erin tuint.

“Hoe durf je medelijden met mij te hebben,” roept hij echter woedend. Hij aait de foto van zijn vader en gaat verder met zijn monoloog. “Mijn moeder hield niet van hem. Ze hield ook niet van mij. Ze gaf geen zier om ons. Maar ze hield wel van dat andere kind. Die vuile hoer heeft een affaire gehad met een getrouwde man voor ze mijn vader ontmoette. En dan nog zwanger ook. Wat heb ik een hekel aan wijven die hun kind weggeven en daar de rest van hun leven over mekkeren.” Zijn gezicht wordt een kwaadaardig masker. “En maar treuren. Tranen met ruiten huilde ze. Over dat kind. Allemaal krokodillentranen. Mij zag ze niet staan. Toen mijn vader begraven was, stuurde ze me meteen naar een kostschool. Denk je dat ik een fijne jeugd heb gehad? Nou, denk je dat?”

Ditmaal krijg ik een stomp in mijn buik. Zo hard dat ik bijna het bewustzijn verlies. Het duurt even voor ik me hiervan hersteld heb.

William kijkt ondertussen met zichtbaar plezier toe. “Je weet best waar ik het over heb,” zegt hij zachtjes. “Wie denk je dat dat kind was?” Dan wordt zijn stem hoog en schel. “Nou, wie denk je dat dat kind was? Het kind van de alom gerespecteerde Garucci? De Anna Garucci, die haar zoon al die jaren links heeft laten liggen, die zelfs haar eigen kleinkind niet kent.”

Anna Garucci? Is William de zoonvan Anna?

William houdt me een volgende foto voor. Daarop staan twee vrouwen, hun armen om elkaar heen. Ze lachen naar de camera. Het duurt even voor ik ze herken. De ene vrouw is Anna, de ander Therese, met een grote hoed op en een jaren zeventig-zonnebril. Een piepjonge Therese.

O, mijn god.

“Die vrouw heeft alles geregeld.” William priemt met een vinger naar Thereses gezicht. “Met haar reken ik ook nog af. Net zoals ik met die kutkat van je heb gedaan. Maar jij bent het eerst aan de beurt. Zusje van me.”

Zusje?

Therese die ‘alles’ geregeld heeft?

Er begint me iets te dagen.

William wijst naar de buik van Anna. “Daar zat jij in. Ze had je moeten laten aborteren. Maar dat druiste tegen mevrouws ethiek in,” zegt hij smalend.

Is Anna Garucci mijn biologische moeder? En William mijn halfbroer?

“Ah, zo te zien begint het tot je door te dringen,” sneert hij. “Ik heb je direct herkend, want Anna kreeg af en toe een foto van jou toegestuurd. Dat deed die Therese. En die foto’s koesterde ze, dat zielige oude wijf. En maar denken dat ze die foto’s veilig opgeborgen had. Maar ik wist waar ze lagen en ik heb ze vaak bekeken. Je bent weinig veranderd, je bent nog even lelijk.”

Mijn hoofd tolt.

William stopt de foto’s weer in de zak van zijn colbertje. “En Anna, de egocentrische Anna, is op zoek naar haar bastaardkind. Omdat ze zo’n spijt heeft. Maar ze geeft geen zier om wat ze mij heeft aangedaan. Ik ben toch ook haar kind?”

William begint te huilen. Een paar seconden maar. Dan verschijnt als van de ene op de andere seconde de William, zoals ik hem heb leren kennen. Rustig en kalm. De William, die vriendelijk, beschaafd en enigszins toonloos praat.

“Ik heb mijn moeder ruim een maand geleden opgezocht. Op aanraden van Ruby. Ruby vond dat ik het met haar moest goedmaken.” William schraapt zijn keel. “En denk je dat ik ook maar iets van een excuus kreeg? Welnee, mijn moeder,” hij spuugt het woord bijna uit, “mijn moeder, het rotwijf, gaat haar testament veranderen. Ze wil jou erin opnemen. Dat kan ik natuurlijk niet toestaan.”

Er klinkt gebonk. Waar komt dat vandaan? De voordeur? O, laat dat alsjeblieft het geval zijn.

William lijkt zich niet meer van mij of zijn omgeving bewust. “Ik ga mijn erfenis niet met je delen. Mooi niet, ik heb er elke cent van verdiend.” Hij barst weer in huilen uit. “Ik ben haar enige, echte kind. Jij telt niet.”

Het gebonk wordt harder. Ja, het komt inderdaad uit de richting van de voordeur.

Voor mijn ogen verandert William in een kind, met bijbehorend stemmetje. “Mammie, hou alsjeblieft van me. Ik doe zo mijn best.”

Nu klinkt er luid gekraak. Harde voetstappen. De deur van de slaapkamer vliegt open.

Van Bensdorp staat met getrokken pistool in de deuropening.

William merkt het niet eens. Hij is op de grond gaan zitten, zijn handen voor zijn ogen geslagen. “Mammie,” huilt hij. “Mammie.”

Van Bensdorp komt de slaapkamer binnen, gevolgd door een blonde agent. Ze rennen op William af, overmeesteren hem en doen hem handboeien om.

“Zet hem maar vast in de politiewagen,” zegt Van Bensdorp. “Maar let goed op hem. Hij is nu zo mak als een lammetje, maar dat kan elk moment omslaan. Ondertussen kijk ik hier nog even rond.”

Een andere man, in de felgekleurde kleding van een ambulancebroeder, komt naar me toe. Voorzichtig maakt hij de rode das los, haalt de prop uit mijn mond en knipt het touw, waarmee mijn armen enbenen vastgebonden zijn, door.

Wanneer ik mijn vingers probeer te bewegen, lukt dat niet. Ze zijn gevoelloos, net als mijn armen en benen.

“Je bloedcirculatie moet weer op gang komen,” legt de broeder uit terwijl hij mijn handen masseert.

In de gang hoor ik een bekende stem.

Jessica!

Ze dringt zich naar binnen, op de voet gevolgd door Therese.

“Je bent veilig,” zegt Jessica. “Het is voorbij.”

“Maan, kindje van me.” Therese rent op me af.

De ambulancebroeder stapt opzij, zodat ze me kan omhelzen. “Mag ik er nog even bij, mevrouw?” vraagt hij even later. “Even kijken of alles in orde met haar is.” Er gaat een stethoscoop op mijn borst, mijn bloeddruk wordt opgenomen. “Alles is goed. Denk jedat je overeind kan komen? Voorzichtig, hoor.”

Als ik ga zitten, word ik onmiddellijk draaierig.

Gelukkig houdt de broeder me stevig bij de arm. “Je hebt te lang in één houding gelegen. Probeer je handen nu nog eens te bewegen.”

Mijn polsen tintelen en als ik mijn vingers beweeg, zijn ze stijf, maar er zit beweging in.

De man masseert nu mijn enkels en voeten. “Voor alle zekerheid nemen we je mee naar het ziekenhuis. Blijf rustig oefenen. Over een kwartier kan je proberen te gaan staan. Maar alles kalm aan, hè.”

“Dank je wel,” mompel ik. Jezus, wat voel ik me slap.

Jessica komt naast me zitten.

“Het spijt me, Jesse,” zeg ik. “Het spijt me zo dat ik je verdacht heb. Kun je me alsjeblieft vergeven?”

Jessica’s lippen trillen. “Ik snap wel waarom je me verdacht. Ik had vanaf de eerste dag eerlijk tegen je moeten zijn, maar ik durfde je de waarheid over mijn moeder niet te vertellen. En ik weet niet hoe je erachter kwam dat Alex me terug wilde, maar hij kreeg pas spijt toen zijn nieuwe vlam hem verlaten had.”

Ik pak haar hand. Dat gaat nog een beetje moeizaam – mijn hele lichaam is nog stijf – maar het lukt.

“Maar jouw wantrouwen heeft je wel gered,” vervolgt Jessica. “Omdat ik het huis niet in kon, moest ik wel naar Ruby en William toe.”

“Naar Ruby en William?”

“Ja, want ik had het telefoonnummer en het adres van Stef niet.”

Van Bensdorp steekt zijn hoofd om de deur. “Jan, er is nog een patiënt, een man, en ik krijg hem niet goed wakker. Snel!”

Terwijl de broeder zich de kamer uit haast, vraagt hij Therese en Jessica goed op me te letten.

Stef!

In alle consternatie ben ik Stef vergeten. Ik sta op, om prompt door mijn benen te zakken. Jessica en Therese vangen me op, nemen me tussen hen in mee naar Stef, die op zijn eigen bed ligt. Stukken touw liggen in een hoopje naast hem op de grond.

Van Bensdorp, die bij zijn bed staat, houdt ons tegen. “Even uit de buurt blijven.”

Stef ligt er bewegingloos en bleek bij.

“Hij is toch niet dood, hè?” vraag ik angstig.

Een geruststellend blik. “Nee, maar hij gaat steeds weer onder zeil.”

“Maan?” Stefs stem klinkt zacht.

Dan laat Van Bensdorp me begaan. “Ik ben bij je,” zeg ik.

Stefs ogen vallen weer dicht.

“Kijk, dat bedoel ik nou,” zegt Van Bensdorp. “Hij moet meteen naar het ziekenhuis.”

Van buiten klinkt geschreeuw. Krankzinnig keihard geschreeuw.

Is dat William? Vol walging keer ik me af.

“Godverdomme, ik houd hem niet,” roept iemand. “Die vent is zo sterk als een beer.”

Weer kijk ik om. Vanuit Stefs slaapkamer zijn de voordeur en een stukje van de straat zichtbaar.

De deur van de politiewagen staat open en William rent de weg op, mijn blikveld uit. Twee seconden later hoor ik het oorverdovende geluid van gierende banden. Een klap en brekend glas.

“Godverdomme,” roept iemand. “Bel nog een ambulance.”