Niet zo lang geleden was ik in Parijs met mijn tamelijk verbazingwekkende en uiterst knappe Scottish Fold kat, Norton. We waren uit eten met Danielle, een oude vriendin van me die in het 17de arrondissement woont, en haar dochter, Priscilla. Ik leerde Priscilla kennen toen ze vier was en de enige Engelse zin die ze kende, was: “lek ben dol op ze Bieg-Mac Amburgair.” Die avond dat we uit eten gingen, was Priscilla geen vier meer. Ze was drieëntwintig, sprak vloeiend Engels en wilde ons meenemen naar een restaurant waar haar vriend werkte. Wat betekent dat ik al behoorlijk antiek begin te worden (om maar te zwijgen van dikker rond het middel).
Tussen haakjes, ik zeg ‘we’ en ‘ons’ omdat niemand bijzonder opgetogen was om alleen mij te zien. Norton was de ster-attractie. Danielle had heel duidelijk gesteld dat ze zeker blij zouden zijn als ik meekwam, maar ze waren vooral geïnteresseerd in mijn grijze makkertje als hun voornaamste disgenoot. Danielle liet me zelfs weten dat de eigenaresse van het restaurant, toen ze hoorde over Norton en zijn avonturen al reizend over de hele wereld, erop had gestaan dat Ie chat kwam eten als haar zeer speciale gast.
Toen we bij het restaurant aankwamen, de Bistro d’ Albert, een charmant en ideaal eethuis zoals dat alleen in Frankrijk voorkomt, werd Norton begroet op de wijze waarop, naar ik me voorstelde Eisenhower werd ontvangen toen hij op de Champs Elysées aankwam, direct na D-Day. Zoals altijd kreeg hij zijn eigen stoel, waarin hij zich heel gerieflijk installeerde. De eigenaresse, een typische blonde Française van ergens-over-deveertig voor wie je heel gelukkig de rest van je leven zou geven om alleen maar een glimlach van haar te krijgen, glimlachte overdadig. Maar niet tegen mij. O nee. Ze glimlachte tegen mijn onschuldig kijkende bontvriendje, die – en dat weet ik zeker – om mij te ergeren, snorde als een motorboot, op zijn rug rolde en de eigenaresse en al haar oogverblindende serveersters bijna smeekte bij hem te komen om hem op zijn buik te kriebelen – wat ze natuurlijk deden. Ondertussen deed ik moeite een kir te bestellen, maar het lukte me niet om iemand zelfs rnaar naar mij te laten kijken.
Ten slotte wijdden de serveersters zich weer aan hun gewone taken en gingen ze aan het werk, en het diner kreeg zijn normale verloop. De drie mensen hadden een verrukkelijke fles wijn bij hun niertjes – de specialiteit van het huis – en de kat was druk in de weer met wat gegrillde kip en een kommetje melk.
Een van de meest bevredigende dingen aan Europa is dat dieren daar met een enorm respect worden behandeld. Je kunt het allerbeste, duurste restaurant van Parijs binnengaan en bijna zeker heeft iemand zijn of haar hond meegenomen om te eten.
Niemand kijkt ervan op, niemand vindt het vreemd. De algehele opinie is dat een hond net zo veel recht heeft om bij Robuchon te eten als elk ander mens. Die avond in Bistro d’ Albert brachten vijf mensen hun hond mee. Wat betekende dat op een zeker moment – ik geloof dat het tijdens de kaasgang was – Norton van zijn lait froid opkeek en vijf honden van verschillend formaat en temperament in een kring om zijn stoel zag zitten. Een van hen gromde. Een ander raapte zijn moed bij elkaar, stak zijn neus in Nortons snuit en snuffelde bijzonder irritant. De honden schenen de mening toegedaan dat Parijse restaurants hun domein waren en dat katten moesten blijven waar ze hoorden – opgerold bij de open haard in een huis van rond de eeuwwisseling of rondsluipen door een tuin op zoek naar smakelijke muizen. Ze hoorden zeker niet daar waar ze nota bene konden wedijveren om genegenheid en helemaal niet in de buurt van de boeuf bourguignon. Heel even verstijfde het vertrek. Ik wist niet of ze in Frankrijk ooit van Gunfight at O.K. Corral hadden gehoord – maar ik had een gevoel dat dat snel zou gebeuren. Behalve dat Norton in de vrede handhavende rol van Wyatt Earp vastberaden naar zijn kring potentiële kwelgeesten keek, waarbij hij ze elk, een voor een, recht in de ogen keek en zich toen weer rustig aan het eten van zijn kip en het likken van zijn melk zette. Toen één hond blafte om iets meer aandacht op te eisen, was Norton klaar met zijn laatste stukje kip en wierp de blaffer een medelijdende blik toe alsof hij wilde zeggen: “Alsjeblieft. Dit is Frankrijk. Je verveelt me. Heb je je Sartre dan niet gelezen?”
Dat was het eind van de confrontatie. Ontmoedigd liepen de honden terug naar hun respectieve baasjes en gingen onder hun eigen tafels zitten in de hoop een hapje eten te krijgen nu hun uitdaging beantwoord was.
De rest van het eten verliep tamelijk rustig tot het tijd werd voor het dessert. Danielle, Priscilla en ik bestelden onze mousse en ons gebak en toen die werden opgediend, verscheen de kok uit de keuken met een grote schaal ijs. Priscilla had tegen hem gezegd dat Norton een ijsfanaat was.
“Diet ies voor ze onkelooflijke kat,” zei hij tegen me. “Ik heb chocolat kemaakt – zijn lievelingsais.”
Goed, Norton houdt van chocolade-ijs, dat is zeker. Maar hij is ook heel kieskeurig. Hij houdt van het merk Ben & Jerry’s. Dat van Haagen-Dazs krijgt een tien-plus. Hij eet yoghurt- en melkijs, maar alleen in geval van nood. Krijgt hij wat magere-yoghurtijs met chocoladesmaak, dan keert hij het na één likje vol walging de rug toe, waardoor je het gevoel krijgt alsof je net een chili-dog aan de koningin van Engeland hebt aangeboden.
De kok stak een lepel in zijn ijs en hield die Norton voor. Gretig nam de kat een lik, aarzelde, dacht even na over wat hij net had gegeten – en draaide de kok minachtend zijn rug toe. Ik kreeg ogenblikkelijk visioenen dat de kok een handschoen te voorschijn zou halen, me ermee zou slaan en me zou uitdagen voor een duel – en daarmee zat ik er niet zo ver naast, “et ies niet mokelijk,” zei hij tegen me, totaal overstuur. “Ons ais ies voortreffelijk.”
“Dat geloof ik zeker,” beaamde ik. “Hij zit waarschijnlijk vol.”
“Maar Priscilla zei teken me dat ‘ij dól ies op ais.”
“Waarom probeert u hem niet nog een likje te geven?” stelde ik voor hoewel ik mijn kat goed genoeg kende om te weten dat dat een nutteloos gebaar zou zijn. Inmiddels was de eigenaresse bij het tafeltje gekomen om te zien wat het probleem was. Toen ik het uitlegde, zag ik oprecht pijn in haar ogen.
“We ‘ebben nok nooit in alle jaren klakten ge’ad,” zei ze tegen me. “Diet ies onke’oord.”
“Laat hem nog eens proeven,” drong een serveerster aan.
Dus de kok hield hem een tweede keer de lepel met het spul voor. Norton likte voorzichtig, keek naar de bruine klodder en als katten hun hoofd kunnen schudden – en ik ben er voor honderd procent zeker van dat de mijne het kan – schudde hij zijn kop. Bekijk het was het wat hij in essentie zei.
Zo eindigde het etentje. De kok beende gekrenkt en beledigd terug naar de keuken. De eigenaresse maakte op een kille manier duidelijk dat de kat nog niet half zo bijzonder was als men haar had laten geloven. En ik was er behoorlijk zeker van dat de volgende keer dat ze in de Larousse de omschrijving voor ‘Amerikaanse Red Neck’ zouden geven, mijn foto ernaast zou prijken.
Ik nam Norton in mijn armen, probeerde uit te vinden hoe ik een kat de begrippen van tact en eten uit beleefdheid kon uitleggen, gaf het op en stopte hem terug in zijn linnen schoudertas, zijn favoriete manier van vervoer.
Toen we de deur uitliepen, trok een van de serveersters me opzij.
“Uw klaine kat,” zei ze, “ij had kelaik.”
Ik keek haar nieuwsgierig aan en ze legde het me uit.
“De kok, ‘ij heeft een ‘oeveel’eid ais kemaakt ‘et was niet koed,” ging ze verder. “Hij dakt de kat wat te kunnen waismaken en het zo kwait te raken.” Ze legde haar hand boven op Nortons kop en kriebelde hem, iets dat bij zijn top-drie genietingen behoort. “Dat ies een ‘eel indrukwekkende kat,” zei ze, “en zijn smaak ies soe-pairb.”
“Daar heb ik nooit aan getwijfeld,” zei ik tegen haar en keek met net iets van ontzag naar mijn ‘klaine kat’. Hij keek me weifelend aan. “Eerlijk,” zei ik tegen hem en legde mijn hand op mijn hart. “Ik heb geen moment aan je getwijfeld.”
Een kat thuis