Janis en ik keerden naar huis terug met de vraag hoe we ons vroegere leven weer zouden oppakken. Onze carrières waren vaag – haar sabbatsjaar was voorbij en ze moest zien uit te vinden of er inderdaad wel een baan op haar lag te wachten; ik moest besluiten of ik al dan niet terugkeerde naar het bedrijfsleven – evenals onze woonaf spraken, onze relatie en alle soorten van andere losse einden.
Norton hoefde geen van deze vragen te beantwoorden. Hij keerde terug als een ander mens (ik weet dat dat niet helemaal juist is, maar het klinkt veel beter dan “als een andere kat”). Hij keerde terug en merkte dat hij een beroemdheid was geworden.
Kort nadat we terug waren gekomen in New York waren Norton en ik alweer op weg, reizend naar Los Angeles voor zaken en toerend door het land voor de publiciteit van de paperbackuitgave van De kat die naar Parijs ging.
De eerste aanwijzing die ik kreeg dat in het jaar dat we weg waren geweest roem een bepaalde Scottish Fold had bereikt, kwam in Boston. Norton en ik zaten in de lobby van het Four Seasons, terwijl we geïnterviewd werden door een verslaggever van een Bostonse krant. Plotseling kwamen drie vrouwen voorbij – een vrouw van in de vijftig en haar twee dochters van in de dertig – en de moeder bleef plotseling staan, draaide zich om en staarde ons recht aan.
“O, mijn god,” zei ze langzaam. “Is hij dat?”
Een kort, schitterend ogenblik dacht ik natuurlijk dat ze mij bedoelde. “Ja, inderdaad.”
“Is dat Norton?” piepte ze en kwam aangesneld om hem te aaien.
Toen ik bekende dat het dier dat nu luid op zijn rug lag te snorren inderdaad Norton was, riep ze haar twee dochters erbij om met hem kennis te maken. Het bleek dat zij het boek een jaar eerder had gelezen en aangezien ze veel reisde, had ze steeds als ze onderweg was haar ogen opengehouden voor je-weet-wel.
“Ik wist het dat ik hem een dezer dagen tegen zou komen,” zei ze dweperig. “Denkt u dat hij ons ooit op de Cape zou willen komen bezoeken?”
Dit was beslist niet zijn enige contact met Fold-groupies. Toen ik – neem me niet kwalijk – bij Books & Company in Dayton, Ohio, verscheen, kwam er een vrouw naar ons toe die me verlegen vertelde dat ze meer dan honderdvijftig kilometer had gereden alleen maar om Norton te ontmoeten. Aangezien ze van zo ver was gekomen, stelde ik de twee aan elkaar voor en liet hen voor een paar minuten alleen. Toen hun babbeltje voorbij was, scheen de vrouw helemaal niet teleurgesteld. Ze had in feite een grote glimlach op haar gezicht. Ik heb geen idee waar ze het over hebben gehad en ik besloot dat ik het maar beter niet kon weten.
In Detroit werd hij op het vliegveld herkend. Toen we aan boord van het vliegtuig stapten, kwam een vrouw naar ons toe en vroeg of dat de vreemde kat was die naar Parijs was geweest.
Toen ik dat bevestigde, vroeg ze of zij zijn handtekening kon krijgen. Ik probeerde haar uit te leggen dat hij, hoewel hij een heel slimme kat was, niet echt een pen kon vasthouden en kon schrijven. Om haar niet al te zeer teleur te stellen, vertelde ik haar dat hij beslist zijn naam kon spellen, maar dat het probleem was dat hij geen duim had. Dat scheen haar tevreden te stemmen.
In Los Angeles vertelde een piccolo van het Four Seasons mij een fantastisch verhaal. Hij zei dat hij, toen hij twee vrouwen naar hun kamers begeleidde, hen had horen praten over een boek dat zij hadden gelezen over een uiterst opmerkelijke kat.
“Dames,” had hij tegen hen gezegd. “Neem me niet kwalijk dat ik me met uw gesprek bemoei, maar hebt u het over Norton Gethers?”
Verbouwereerd zeiden ze dat het zo was. “Maar hoe wist u dat?” had een van hen hem gevraagd.
“Omdat hij hier logeert,” had de piccolo geantwoord. “Ik ken hem. Dit is Nortons voorkeur-hotel.”
Norton en ik waren in Los Angeles om te praten over de verkoop van de filmrechten van ons boek. In het begin waren behoorlijk wat producenten en regisseurs erin geïnteresseerd. Er werd veel gesproken over Mei Gibson als mij (een natuurlijke keuze, dacht ik zo) en Michelle Pfeiffer als Janis (een natuurlijke keuze, meende zij). Norton was moeilijk te casten – ik dacht dat ze misschien een hond moesten nemen die kon imiteren – maar dat was niet echt mijn probleem. We brachten de lijst terug tot vijf producenten en toen namen die vijf het idee mee naar hun respeaieve filmstudio’s. En toen kregen we met wat problemen te maken.
De eerste produktiebaas die me belde, was van 20th Century Fox. “Het bevalt me,” zei zij. “Maar ik vind het een beetje poezelig. Leg me eens uit hoe je dit omzet in film.” Dus dat deed ik. Ik ging door scène een, scène twee en scène drie. Ik vertelde haar hoe ik de karakters had ontwikkeld en ik vertelde precies welke rol de kat zou spelen. “Het bevalt me nog steeds,” zei ze toen ik uitgesproken was. “Maar ik vind het nog steeds een beetje poezelig. Is het mogelijk dat we er een soort van thriller-element aan toe kunnen voegen?”
“Zoiets als Kat-ontmoet-Clint-Eastwood-gedoe?” zei ik. “Dirty Norton?”
“Dat is interessant,” zei ze. “Dat is een heel interessante benadering.”
“Voor mij niet,” zei ik tegen haar en hing op.
De volgende producente met wie ik te maken kreeg was van Warner Brothers. Ook zij had het gevoel dat het idee iets te poezelig was voor film. Dus ik ging door hetzelfde gedoe heen, vertelde haar hoe het werkte en zij zei: “Het bevalt me. Maar denk je dat het mogelijk is de kat te laten praten?”
“Je bedoelt zoals in Look Who’s Meowing?”
“Precies,” zei ze.
“Ik hang nu op,” zei ik.
De derde persoon werkte bij de Imagine-filmstudio. We gingen door dezelfde woordenwisseling heen – Zij: te poezelig; ik: zo moet je het doen – en toen dat allemaal gedaan was, hadden we de volgende memorabele woordenwisseling: “Ik vind het prachtig,” zei ze tegen me. “Echt waar.” (Belangrijk terzijde: de zin ‘Ik vind het prachtig’ betekent absoluut niets.
Studiobazen willen dat jij hen ziet zitten, dus ze zeggen je nooit recht in je gezicht dat iets volgens hen slecht is. Daarna weigeren ze gewoon je telefoontjes te beantwoorden, waardoor je de hint krijgt dat ze niet met je in zee willen gaan.) “Maar,” ging ze verder, “je moet me met één ding helpen.”
“Alles,” beloofde ik.
“Wat moet ik doen als mijn baas mijn kantoor binnenkomt en vraagt: “Wat is het verschil met Turner en Hootch?” ‘Je bedoelt de politie-thriller van Tom Hanks over een smeris en zijn hond?” vroeg ik.
“Eh-eh,” zei ze.
“Nououou…da’s een moeilijke,” beaamde ik. “Wat dacht je ervan hem te zeggen dat dit géén politie-thriller is en géén hond?”
“Ik weet niet of ik dat wel zal doen,” zei ze.
Toen belde ik mijn agent en vertelde hem dat ik geen enkel gesprek meer wilde voeren over het verfilmen van mijn boek. Dus Norton zou nooit zijn pootafdruk in het cement vóór Grauman’s Chinese Theater krijgen – maar daar konden we mee leven. In ieder geval ik.
Dit wil niet zeggen dat hij werd genegeerd door zijn bewonderende publiek. We hebben in al die tijd zo’n duizend brieven ontvangen van mensen die De kat die naar Parijs ging hebben gelezen. Met zekere regelmaat zegt iemand wel dat hij het een leuk boek vond. Meestal stellen mensen vragen over Norton.
Of prijzen hem alleen maar. Sommige mensen sturen hem cadeautjes. Norton heeft zijn eigen kattepaspoort ontvangen (een populair nieuw produkt, zo is me verteld), hij kreeg een in eigen beheer uitgegeven gedichtenbundel die aan hem was opgedragen, en hij kreeg een aantal geïnspireerde gedichten toegestuurd, heel keurig ingelijst. Eén vrouw stuurde hem een pakje waarin een paar blikken Pounce zaten, een prachtig zoutvaatje (vraag het mij niet – ik doe alleen maar verslag van de feiten!), een kerstboomversiering en een foto van haar auto waarvan zij dacht dat hij het wel interessant zou vinden die te zien.
Veel mensen sturen foto’s van hun katten. Ik ben blij te melden dat ze gewoonlijk aanheffen met de woorden: “Beste Norton, ik weet dat mijn kleine (vul maar in: Bloemetje, Reus of Freek) niet zo knap is als jij, maar…”
De meeste brieven zijn werkelijk heerlijk. Een heleboel mensen waren ontroerd door het verhaal van de dood van mijn vader en wilden mij laten weten dat ze door mee te leven met mijn verdriet zij met het hunne werden geholpen. Veel brieven begonnen met zinnen als “Beste Peter en Norton, mijn excuses voor de joviale aanhef, maar ik heb het gevoel jullie allebei nu zo goed te kennen. Jullie lijken oude kennissen.” Veel brieven waren verbazingwekkend genoeg alleen maar geadresseerd aan Norton, Sag Harbor, New York. Vraag me niet hoe het postwezen ze wist te bezorgen, maar ze kwamen aan.
Norton en ik kregen brieven van mensen van negentig die me lieten weten dat mijn boek hen had geïnspireerd nog een laatste kat te nemeq, voor ze zouden sterven; vrouwen die half-suggestieve foto’s stuurden of suggesties deden samen met de uitnodiging om wanneer we maar wilden langs te komen (mijn favoriete verleidelijke tekst kwam van een vrouw die haar brief afsloot met: “Ik heb altijd een blik Pounce bij de hand. Een in de keuken en een in de slaapkamer. Jullie zijn welkom ze allebei te nuttigen.” Ik weet niet hoe dat met u zit, maar een blik Pounce met garnalensmaak naast het bed windt mij op!); brieven van mensen met aids die me vertelden dat hun katten hun enorm soelaas en liefde boden; en een buitengewoon ontroerend telefoontje van een vrouw die een achterlijke dochter had en me vertelde dat de enige keren dat haar dochter glimlachte, was als ze naar de foto van Norton op de cover van ons boek keek.
Sommige mensen schreven heel welsprekend over hoe ontroerd ze waren door mijn relatie met Norton en door zijn unieke persoonlijkheid. Andere schreven alleen maar om me te vertellen dat mijn gevoelens voor Norton hen deden beseffen hoe zeer zij van hun eigen katten hielden.
Ook kreeg ik een aantal boze brieven en telefoontjes. Een aantal mensen maakte zich bezorgd dat ik mijn kat in te veel gevaarlijke situaties bracht (wat ik niet doe, eerlijk waar) en een man schreef me een bijzonder nare brief, waarin hij me vertelde dat mijn interessante leven nog geen reden was een boek te schrijven waardoor duidelijk werd hoe saai zijn eigen leven was.
De Amerikaanse dierenbescherming nam contact met me op.
Ze brachten een boek uit met foto’s van beroemde dieren. Zou Norton ermee instemmen mee te doen? Het was voor een goed doel, dus ik stemde ermee in. Toen belden ze terug en zeiden dat de persoon die de leiding had over het project net mijn boek had gelezen – en hij was geschokt te merken dat ik Norton ijs en puddingbroodjes liet eten. Hij vond dat zo beledigend dat hij niet wilde dat Norton met zijn boek in verband werd gebracht.
En mensen vragen zich nog af waarom die organisaties zo’n moeite hebben met het krijgen van donaties.
Mijn twee allerliefste brieven kwamen van jonge meisjes (nee, niet wat jullie denken!).
Een was van een dertienjarige uit Greater Manchester, Engeland. Nadat ze me verteld had dat De kat diejtaar Parijs ging haar allerliefste lievelingsboek was, voegde ze er zulke juweeltjes aan toe als: “We hebben een kat die Floyd heet en hij is precies Norton, behalve dat hij (i) blauwe ogen heeft, (2) hij geen Scottish Fold is en (3) hij niet zo slim is.” Afgezien daarvan, precies hetzelfde. Mijn Engelse fan vertelde me ook dat ze het boek ‘beschouwde als een van de meest fantastische moderne boeken die ooit waren geschreven’. Ach ja, De gebroeders Karamazow, The Great Gatsby en De kat die naar Parijs ging, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.
Maar de allerbeste kwam van een elfjarig meisje uit Colorado.
Haar brief begon als volgt: “Beste meneer Gethers, ik wil u alleen maar zeggen dat uw boek een van de absoluut beste boeken is die ik óóit heb gelezen (en geloof me ik lees bijna alles). Ik ben verliefd op Norton!” Ook moest ze dit zeggen, wat ik heel erg leuk vond: “Om u de waarheid te zeggen, toen ik uw boek net kreeg (met Kerstmis) dacht ik dat het weer zo’n saai boek zou zijn (zoals wij kinderen over het algemeen krijgen). Maar dat was beslist niet zo!” Maar wat haar brief zo gedenkwaardig maakte, was haar spelling. Onder de verkeerd gespelde woorden: naaien (naden), geloof (gelof), gewoonlijk (gewoonlik), gewoonlijk (gewonelijk), beslist (beslisd), nietwaar (nietwar), perfect (pervekt), schrijven (schreiven) en alsjeblieft (asjeblief). Aan het eind voegde ze deze twee heerlijke zinnen eraantoe: “P.S. Ik bewonder uw werk omdat ik ook schrijver wil worden en ik hoop dat ik net zo goed word als u. P.P.S. Sorry dat mijn speling niet zo goed is.”
∗
Een van de meest verbazingwekkende neveneffecten van schrijven over mijn kat, is hoe geïnteresseerd mensen zijn in Norton.
Ze zijn hem gaan beschouwen als lid van hun eigen gezin. Het aardige is: mensen schijnen hem te waarderen. Ze ‘krijgen’ dat wat hem zo bijzonder maakt. Een ander voor mij verbazingwekkend ding is hoe belangstellend mensen voor mijn leven zijn geraakt. Het is een vreemde ervaring jezelf open te stellen voor honderdduizend mensen of zo, terwijl je heel persoonlijke verhalen vertelt over alles: van idioot hardop spreken tegen een kat tot aan het omgaan met de dood van een van de ouders.
Maar heel plotseling merk ik dat Norton en ik dit soort van vreemde (soms heel vreemde!) zeer uitgebreide familie door het hele land hebben. Eigenlijk over de hele wereld. Als we onderweg zijn, of via brieven of zelfs tijdens zo heel af toe een verdwaald telefoontje, hebben de mensen de neiging antwoorden te willen op dezelfde vragen. Ik denk dat het misschien niet zo’n slecht idee is die hier allemaal te beantwoorden. Niet alleen bespaart het u de tachtig cent voor een postzegel, het bespaart mij het verliezen van mijn stem tijdens de volgende tournee.
De meest gestelde vraag – gewoonlijk gesteld door vrouwen met ongetrouwde dochters van dertig – is: “Zijn u en Janis al getrouwd?” Het antwoord is nee. We woonden samen in het jaar dat we in Frankrijk waren en afgezien van de verschillende momenten per week dat we elkaar wilden vermoorden (vooral als zij weigerde het open pak melk terug te zetten in de koelkast) ging het goed. Maar ik schijn niet het soort voor trouwen te zijn (of zelfs maar samenwonen) en zij ook niet. We zijn ook allebei kinderen van de jaren zestig en we delen dezelfde mening over het huwelijk: het is niets meer dan een stukje papier en relaties hoeven niet gelegaliseerd te worden, willen ze goed zijn.
Maar de allerbelangijkste reden is – aangezien u zo nieuwsgierig bent – en ik besef dat het een karakterzwakte is, dat ik denk dat er een redelijke kans bestaat dat ik op een goede dag ofwel Sarah Jessica Parker ontmoet, Michelle Pfeiffer, of Katie Couric, Uma Thurman of Sandra Day O’Connor (goed, goed, ik geloof niet écht dat zij op de lijst van sexy vrouwen thuishoort, maar ik wil niet dat mensen denken dat ik oppervlakkig ben) en als dat gebeurt, denk ik niet dat ik mezelf ertoe kan brengen de woorden te zeggen: “Hai, dat is mijn vrouw.”
De tweede vraag die het meest gesteld wordt: “Hoe oud is Norton?” Zie hier al zijn belangrijke gegevens: tegen de tijd dat dit boek uitkomt, is hij tien. Ik verwacht dat hij er minstens nog tien jaar zal zijn (en elke keer dat ik een artikel zie in een krant of tijdschrift over een kat van tweeëntwintig, lees ik het hardop aan hem voor). Hij weegt acht pond en drie ons, is nog steeds in een behoorlijk goede conditie, heeft een uitstekende gezondheid (hij is twee keer ziek geweest voor zover ik me kan herinneren en beide keren was het een soort van verkoudheid) en ja, hij houdt ervan samen met mij te reizen. Ik begin eraan te denken nog een kat te nemen. Ik denk dat het goed zou zijn voor hem; het zou hem helpen jong te blijven. Maar ik ben nog steeds te zelfzuchtig om dat te doen. Reizen met twee katten zou te omslachtig worden. Misschien over een paar jaar als Norton echt traag wordt en het reizen hem minder plezier verschaft.
In afnemende volgorde zijn dit de andere vragen waaronder ik gewoonlijk wordt bedolven:
3. Hebben katten een paspoort nodig? Nee. Voor internationale reizen hebben ze alleen maar een inentingsbewijs nodig. Ze moeten hun prikken een week voor vertrek naar Europa krijgen – en zorg ervoor het bij te houden omdat je bij terugkomst naar Amerika moet kunnen aantonen dat die prikken niet langer dan een jaar geleden zijn gegeven. Een dierenarts weet precies welke injecties hij moet geven en welke papieren nodig zijn.
4. Hoe gaat het met je moeder? Fantastisch. Ik heb net een feestje ter ere van haar zeventigste verjaardag gegeven in Spago (Norton ging niet mee maar hij stuurde wel een telegram). Ze is bezig met het schrijven van twee nieuwe kookboeken, reist voortdurend en heeft het zo druk dat het haar moeite kost meer dan twee minuten stil te zitten, en over het algemeen is ze heel gelukkig.
5. Geeft u mijn katteboek uit? Nee.
6. Wilt u mijn katte boek lezen? Nee, tenzij ik moet.
7. Hebben katten last van jetlag? Denk na. Katten slapen de héle tijd. Ze zijn niet lang genoeg wakker om last te krijgen van jetlag.
8. Waarom gedraagt mijn kat zich anders dan Norton? Ik heb geen idee. Praat u voortdurend tegen hem, aait u hem onophoudelijk, geeft u hem alles wat hij wil op elk moment dat hij wil, verwent u hem met de beste hotels over de hele wereld?
Dat kan er iets mee te maken hebben.
9. Wordt De kat die naar Parijs ging ooit verfilmd? En speelt Norton daarin zichzelf? Geloof het of niet, na de nachtmerrie van proberen het boek te verkopen toen het net uitkwam, ziet het ernaar uit dat alles gaat lopen. Het boek is gekocht door Paramount en het filmscript is in de maak. Norton speelt beslist niet zichzelf. Daar heb ik de grens getrokken en heb gevraagd om een stuntkat. Maar we moesten onlangs naar Los Angeles voor een filmonderhandeling. Norton en ik gingen naar de bijgebouwen van de studio voor onze vergadering. (Het leuke van naar bijgebouwen van Paramount gaan, zijn de namen van de gebouwen. Je kunt rond een vergadertafel zitten in het Bob Hope-gebouw of langs het Edith Head-kostuumgebouw wandelen. Als je het liever wilt, kun je ook afspreken in het Ernst Lubitsch-complex, op de hoek van de Rudolph Valentino-gebouw, in de Mary Pickford-vleugel of mijn favoriet – en daar had ik mijn afspraak – in het Jerry Lewis-gebouw.) We ontmoetten het hoofd dat belast was met het project en de producenten van de film. Toen we binnenwandelden, denk ik dat ze allemaal een beetje zenuwachtig waren dat Norton een afknapper zou blijken te zijn. Maar zoals gewoonlijk was hij allesbehalve dat. Tijdens het eerste deel van de onderhandeling zat hij naast me op de bank, vervolgens, toen hij een beetje verveeld raakte door te horen dat al die verhalen over zijn leven voor de zoveelste keer herhaald werden, ging hij op verkenning uit.
Eerst nam hij het reusachtige kantoor van de producent op, snuffelde aan de verschillende kasten, planken en tafels. Toen sprong hij op het bureau en snuffelde daar rond, waarschijnlijk in een poging een glimp van het contract op te kunnen vangen om te zien of hij iets over het script te zeggen had. Toen, terwijl we het verhaal van de film doornamen, ging Norton naar de gang en stelde zichzelf voor aan de verschillende secretaresses en schrijvers in hun aangrenzende kantoren. Tegen de tijd dat hij terugkwam, was het script klaar om te worden geschreven en ik vermoed dat de baas van Paramount erover dacht Norton te laten schitteren in de remake van Gejaagd door de wind. De producent dacht er ook over, als het ooit zover zou zijn, het Witte Huis als locatie te gebruiken. Ik denk dat hij dacht dat we een hoge waardering van Socks kunnen krijgen. Mijn hoop is voornamelijk dat Norton de eerste kat is die uitgenodigd wordt voor een staatsiebanket. Of dat hij een soort van officiële vermelding krijgt (al is het maar in een poesie-album).
10. Gaat u nog een boek schrijven over Norton? Nee. Ik denk dat dit het is. Het wordt tijd om mijn eigen leven weer op te pakken als mens die in staat is op zijn eigen twee benen te staan (of bijna) en om mijn kat terug te laten keren naar zijn eigen anonieme, hoewel toch buitengewone, leven.
∗
Het eerste boek dat ik schreef over Norton eindigde met de dood van mijn vader. Gelukkig voor mij eindigt dit boek niet met iets dat ook maar enigszins zo dramatisch of traumatisch is. Maar dat betekent niet dat het leven verder een gladde koers zal en kan varen.
De kat die naar Parijs ging eindigde ermee met dat verder iedereen nog lang en gelukkig leefde. Maar natuurlijk, niet iedereen leeft écht nog lang en gelukkig. Dingen gebeuren.
Dingen veranderen.
Dat maakt het leven interessant, hoewel niet altijd zinnig.
Maar om te stelen van een behoorlijk respectabele dichter veranderen de meeste dingen met een zucht in plaats van met een donderslag.
Mijn vader is nu drieëneenhalf jaar dood en de pijn is zeker weggeëbd, maar het is een vreemd iets te beseffen dat zijn dood me met een permanente triestheid heeft achtergelaten. Er is een prachtig gedicht van Gerard Manley Hopkins dat getiteld is ‘Margaret lijd jij?’ Het handelt ogenschijnlijk over de smart die iemand voelt over een geliefde die sterft, maar het gaat in werkelijkheid over het feit dat hetgeen we voelen verdriet om onszelf is. Dat we allemaal huilen om onze eigen sterfelijkheid.
Terwijl ik in alle oprechtheid kan zeggen dat ik mijn vader elke dag mis op allerlei kleine manieren – ik denk er voortdurend aan hoe mooi hij een bepaalde film of boek zou hebben gevonden of hoe graag ik zijn mening had willen horen over iets of hoe gelukkig hij geweest zou zijn dat Clinton de verkiezingen won – weet ik dat iets van het verdriet dat ik voel om mezelf is.
Ik herinner me hoe ontdaan ik was toen mijn grootvader stierf.
Aan de andere kant is natuurlijk de pijn van mijn vaders dood nog steeds een wond, misschien niet meer zo rauw maar nog steeds gevoelig. En dan denk ik – oo – raad eens wie de volgende is?
Dus gelukkig zijn er geen recente sterfgevallen geweest dezer dagen, maar desalniettemin is er nog steeds verdriet. Ik merk dat ik huil bij films waar ik in het verleden nooit om gehuild zou hebben. En net zo vaak merk ik dat ik zelfs huil bij slechte komische tv-series die draaien om het onderwerp verlies (en geloof me, er is iets loos als je huilt om een herhaling van Family Ties wanneer Alex naar de universiteit gaat). Er is niets aan te doen. Het heeft geen invloed op mijn leven. Ik heb net zoveel lol als ik altijd heb gehad. Ik lach nog net zoveel als altijd. Het is alleen maar dat het leven, naarmate iemand ouder wordt, iets en onontkoombaar triester wordt.
Relaties veranderen ook.
Ik ben natuurlijk nog steeds gek op mijn moeder. Ze is de meest toffe moeder die je maar kunt hebben. Maar hoewel ze prachtig met haar weduweschap omgaat, is ze toch zenuwachtiger over dingen dan vroeger. Ze heeft haar hele leven voor mijn vader gezorgd. Nu is er een leegte. Ze heeft iets en iemand anders nodig om voor te zorgen. Ik merk dat ik heel wat minder geduldig ben in haar buurt, dat ik geïrriteerd raak over praktisch niets.
Dit heeft niets met haar te maken. Ze nog steeds fantastisch.
Het heeft alles te maken met mijn reactie op het feit dat zij ook ouder wordt en niet – hetgeen tot de onmogelijkheden behoort – dezelfde persoon is als die ze vroeger was.
Ik geloof dat ik het niet leuk vind als dingen veranderen, hoewel ik nog een manier moet ontdekken om ervoor te zorgen dat het niet gebeurt.
Mijn broer, Eric – degene die ervoor verantwoordelijk is dat ik Norton kreeg – en ik praten niet meer met elkaar. Ik meende dat hij een puinhoop van zijn leven maakte en maakte de vergissing dat tegen hem te zeggen in niet mis te verstane bewoordingen. Hij was er net zo zeker van dat ik het mis had. Ook dat het mij niets aanging, wat in retrospect moeilijk te betwisten valt. Dus in een bijzonder pijnlijke discussie maakte hij me duidelijk dat, hoewel we op een gegeven moment toen we jonger waren heel erg bevriend met elkaar waren, onze levens niet langer met elkaar te maken hadden.
Ik kom uit een familie die extreem hecht was en liefhebbend.
En we zijn mijn hele leven aan elkaar verknocht geweest. Dat fundament heeft altijd een groot deel van mijn identiteit bepaald. Maar op een gegeven moment, onverbiddelijk lijkt het, zijn die familie en dat fundament geërodeerd. De familie bestaat niet meer. Het is voorbij en dat is een verandering waaraan je je niet anders dan zeer moeizaam en op pijnlijke wijze moet leren aanpassen.
Vriendschappen veranderen ook. Het was interessant om de reacties te zien toen Janis en ik naar Frankrijk vertrokken. Veel van mijn relaties zijn beroepsmatig. Als uitgever koop ik boeken van agenten, ik werk nauw samen met schrijvers. Toen ik er eenmaal uitstapte als hoofd van de zaak, was het opmerkelijk om te zien welke agenten niet meer belden omdat zij besloten dat ik niet langer van nut was en welke schrijvers plotseling beseften dat er misschien iemand was die een heel wat voordeliger eetgezelschap zou kunnen zijn. Sommige mensen, denk ik, namen het me kwalijk dat ik werkelijk probeerde de kwaliteit van mijn leven te verbeteren. Sommige besteedden er zelfs geen aandacht aan en richtten zich eenvoudig op iemand anders die hen meer zou kunnen helpen.
Zelfs persoonlijker vriendschappen gingen door veranderingen heen. Sommige heel goede vrienden namen het ons kwalijk dat we weggingen, begrepen niet waarom we nieuwe vriendschappen en nieuwe ervaringen wilden. Ze hadden het gevoel dat ons vertrek een soort van afwijzing was. Dus zeer tot mijn verbazing waren bepaalde relaties anders geworden, een paar subtiel, een paar niet, om redenen die buiten mijn macht lagen evenals buiten mijn begrip.
Een grote verandering door mezelf bewerkstelligd, is dat ik mijn vlucht uit het bedrijfsleven definitief heb gemaakt. Kortgeleden kreeg ik de kans terug te keren naar het grote uitgeverswerk en een heel groot bedrijf te leiden. Dat zou heel wat prestige betekend hebben en meer geld dan ik ooit had gedacht te zullen verdienen. Maar na een kwellende week van me zorgen maken over mijn toekomst en dromen over een groter huis in de Provence dan ik me zou kunnen permitteren, zei ik de baan af. Ik besloot hierin mijn kat te volgen en zo onafhankelijk mogelijk te blijven. Misschien dat ik er spijt van krijg – heb het zelfs al zo nu en dan – maar toen ik ten slotte het aanbod afwees, was het alsof een last van vijfhonderd kilo van mijn schouders werd genomen. Dit is een voorbeeld waarbij de verandering misschien ten goede is.
Janis en ik zijn niet erg veranderd. We hebben nog steeds onze gescheiden flats en onze gescheiden levens, toch hebben we ook ons leven samen. We schijnen het allemaal op deze manier prettig te vinden. Is het permanent? Verandert er niets aan? Ik heb geen flauw idee. Maar we zijn samen door te veel heen gegaan en houden veel te veel van elkaar om zelfs maar iets anders te bedenken. Het zit wel goed.
Maar, zoals het leven ons steeds weer toont, dingen veranderen.
Behalve een ding.
Ik heb er lang over nagedacht wat het nou is wat van katten katten maakt en waarom onze relatie met katten zo bijzonder is. Ja, ze zijn buitengewoon in hun wijsheid en hun onafhankelijkheid en hun schoonheid. Ja, ze verschaffen troost en gezelschap en natuurlijk lol. Maar het is meer. Ik denk dat katten stabiliteit geven.
Katten veranderen niet.
Zeker worden ze ouder en zeker gaan ze dood, maar terwijl ze hier zijn, zijn ze wat ze zijn en dat is alles.
Ja, Norton heeft nu iets van reuma en kan niet meer zo soepel op de keukenkast springen als vroeger. En ja, zo nu en dan springt hij al helemaal niet meer omdat hij meent het niet te halen – en dat breekt mijn hart zo ongeveer. En ik geloof dat hij wat meer slaapt dan gewoonlijk en hij is lang niet meer zo gretig om met me mee te gaan wandelen – hij blijft liever thuis en spaart zijn energie.
Maar elke ochtend ligt hij onder mijn wang als ik wakker word.
Elke dag op het moment dat ik mijn benen uit bed zwaai en mijn voeten de grond raken, miauwt hij om eten.
Als ik ‘s-avonds thuiskom, staat hij bij de voordeur te wachten zodra ik mijn sleutel in het slot steek.
Als ik thuis zit te werken, weet ik dat ik me alleen maar iets naar links hoef te draaien en hij ligt uitgestrekt op de rug van de bank, bakkend in die zon die door het raam van de woonkamer naar binnen valt.
Er is absoluut niets wat ik kan doen – of ooit zou doen – waardoor hij niet meer van me zou houden. En omgekeerd. Er is niets anders meer in het leven waar je dat van kunt zeggen.
Ik ben niet oud, en hij ook niet, maar we worden ouder. Nog niet zo lang geleden werd ik veertig en Norton werd tien. Om het te vieren gingen Janis en ik met een paar van onze beste vrienden naar New Orleans. We aten beignets en broodjes met oesters en obscene hoeveelheden rivierkreeft en dronken een heleboel gekruide Cajun martinis en vierden wat een verrekt goed leven was geweest en dat, naar ik hoop, zelfs nog beter zal worden. We logeerden in een prachtig klein hotel in de Franse wijk dat Het Lamothe Huis heette. Toen ik belde om te reserveren, vroeg ik de manager die Brant heet, of ik mijn kat mee kon brengen.
“Het spijt me heel erg,” zei hij, “maar we laten geen huisdieren toe.”
“Weet u, het is mijn verjaardag,” begon ik uit te leggen. “En Norton, mijn kat, gaat zo’n beetje overal mee naartoe waar ik naartoe ga en dit gaat een groot feest worden en…”
“Uw kat is Norton?” vroeg Brant over de telefoon.
“Ja,” zei ik, een beetje uit mijn evenwicht gebracht.
“O, Norton is welkom,” vertelde hij me toen zakelijk. “Norton is anders.”
Dus Norton kwam mee. Hij bakte in de zon op het erf van het hotel, kreeg poedersuiker over zich heen terwijl hij beignets in Café du Monde at, sjanste met het hotelmeisje en had over het algemeen een goede tijd terwijl we allebei overstapten naar een volgende fase in ons leven.
En naarmate ik ouder word, lijkt het alsof ik minder weet, maar één ding weet ik wèl: de volgende belangrijke dag van mijn leven, waarom of waar die ook is, zal Norton er ook bij zijn – om het te vieren, om eraan deel te nemen, om alles te doen wat hij maar besluit. Maar hij zal erbij zijn.
Dat zal nooit anders worden.