Janis en ik hebben allerlei dingen geleerd van dat jaar dat we in Frankrijk woonden.
We leerden over wijn. We leerden te koken en een vreemde taal te spreken. We leerden een evenwicht te vinden tussen werken en leven. We leerden een heleboel dingen in verhouding zien.
Norton leerde ook iets, iets wat we net ontdekten.
In ons huis in Sag Harbor sluit onze slaapkamerdeur op twee manieren. Het zijn in werkelijkheid twee deuren die midden in de doorgang tegen elkaar aansluiten. Aan een ervan zit op taillehoogte een haakje dat je vast kunt zetten op de andere deur, waardoor beide deuren wel sluiten, maar ietwat slapjes. Vervolgens is er onder aan een van de deuren een grendel die je naar beneden moet schuiven en die in een holte in de vloer past.
Dat zekert beide deuren evenals onze privacy.
Gewoonlijk sluiten we de slaapkamerdeur niet of doen hem zelfs maar dicht, behalve wanneer we gasten te slapen hebben omdat onze tweede slaapkamer heel dichtbij is. Ik vind het niet erg achter gesloten deuren te zitten en Janis ook niet. Maar Norton bevalt het maar niks.
Hij moet iets van ruimtevrees hebben. Bijna de hele nacht brengt hij bij. ons in bed door, maar ik denk dat hij wenst dat het uit eigen vrije wil is omdat, zodra de deur op slot zit, Norton uit bed springt en besluit dat hij uit de begrenzingen van de kamer moet ontsnappen. Dit is een van de weinige keren dat hij niet zijn zin krijgt. Als de deur op slot zit, blijft hij op slot. Zijn kattebak is boven, hij heeft water boven – er is geen noodzaak voor hem weg te gaan. Dus hij blijft, al is het tegen zijn wil.
Dat wil zeggen, tot voor kort.
Voor we naar Frankrijk vertrokken, kon Norton geen oplossing bedenken voor het systeem van de twee sloten. Maar zodra we terug waren, deed hij iets dat zelfs ik een beetje beangstigend vond.
Op een nacht hadden we gasten, dus de deur was op slot. Ergens rond twee uur in de ochtend hoorde ik een krabbend geluid. Ik probeerde het zo goed mogelijk te negeren, maar na een minuut of twee bleek dat onmogelijk, dus ik boog me uit het bed om te zien wat er in ‘s hemelsnaam gaande was.
Wat er gaande was, was dat Norton probeerde de vergrendeling in de vloer met zijn poot omhoog te krijgen. Ik zag hem ernaar klauwen, een keer, twee keer, drie keer. Bij de zesde of zevende keer kreeg hij hem te pakken en tilde hem uit het gat.
Toen sprong hij vier of vijf keer recht omhoog tot het hem lukte het haakje op taillehoogte – dat beide deuren gesloten hield – op te wippen en maakte dat ook open. Nadat al het moeilijke werk was gedaan, duwde Norton zacht zijn kop tegen een van de deuren, zwaaide hem wijdopen en stapte toen nonchalant de gang op en verdween.
Op dat moment was Janis ook klaar wakker en staarde naar onze kleine kat.
“Je denkt toch niet…” begon ze tegen me.
“Ik denk het wel,” zei ik op gedempte toon tegen haar.
We hoefden niets meer te zeggen. We dachten allebei terug aan een moment in Frankrijk. In het stadje Sancerre, bij een wijngaard. Het was het moment dat Norton die verbazingwekkende hond op zijn achterpoten zag staan, hem de deurknop zag omdraaien en de deur openen als hij erin of eruit wilde gaan.
Dat was het enige dat mijn kat in Frankrijk overweldigd schijnt te hebben. Het was de enige keer dat hij een dier iets had zien doen dat hij zelf niet kon.
“Ik geloof het niet,” sputterde Janis. “Dat kan hij zich niet meer herinneren. En zelfs als hij dat wel kon, zou hij dat verband niet kunnen leggen…ik bedoel, hij kan niet gewoon die hond hebben gezien en…ofwel?”
“Geloof me,” zei ik, knikkend terwijl haar stem wegstierf. “Ik ken mijn kat.”
EOF