De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“Liquidatie…jij was al bang dat dit met Richard Verhoeven zou gebeuren.”
Vledder knikte.
“Niet vreemd. Het lag volgens mij ook een beetje in de lijn van de verwachtingen.”
“Hoe bedoel je?”
Vledder spreidde zijn handen.
“Herinner jij je nog onze kennismaking met Felix de Waard?”
“Waarachtig wel. Vanmiddag…onmiddellijk na de mededeling van Gabriëlle dat haar broer werd vermist.”
“Precies.”
De jonge rechercheur wees voor zich uit.
“Toen jij er bij hem op aandrong om wat openhartiger te zijn en eerlijk en precies te vertellen wat hij wist, was zijn reactie: ‘Ik voel er niets voor om net als Jean-Baptiste de Boyer te worden geliquideerd.’”
De Cock staarde even voor zich uit.
“En toen ik hem vroeg of wij verder nog medewerking van hem konden verwachten, antwoordde hij: ‘Te gevaarlijk. Ik heb het leven nog te lief.’”
“Dat bedoel ik,” zei Vledder.
“Felix de Waard nam de dreiging van een liquidatie wel degelijk serieus.”
Hij gebaarde naar de dode man voor hem op de vloer.
“Als die zo voorzichtige Felix de Waard, de vriend van Gabriëlle, straks verneemt hoe na Boyer nu ook deze Richard Verhoeven om het leven is gekomen, klapt hij helemaal dicht.”
De Cock grijnsde.
“Tenzij,” sprak hij langzaam, “wij Felix de Waard de duimschroeven aanleggen.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ho ho, dat mag niet meer,” reageerde hij lachend.
“De tortuur is uit een grijs verleden.”
De Cock gniffelde.
“Ik bedoel dat niet letterlijk. Ik denk aan figuurlijke duimschroeven.”
De oude rechercheur streek peinzend met zijn pink over de rug van zijn neus.
“Ik heb het idee,” formuleerde hij bedachtzaam, “dat die voorzichtige Felix de Waard zo veel wetenschap bij zich draagt, dat hij ons precies zou kunnen vertellen wat er in de boezem van de stichting speelt.”
Vledder keek hem schuins aan.
“Denk jij echt,” vroeg hij gespannen, “dat De Waard exact weet wie voor die verschrikkelijke liquidaties in dit enge kantoor verantwoordelijk is of zijn?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Het is een inschatting,” antwoordde hij voorzichtig.
“Meer niet.”
Vledder grijnsde breed.
“Intussen zal onder de leden van de Stichting wel zijn uitgelekt dat Verhoeven bij ons aan de Warmoesstraat uitgebreid over de fraude van Edward van Ravensburg heeft verklaard.”
De Cock gniffelde.
“Volgens Van Ravensburg gonsde het onder de leden van de geruchten.”
“Hoe dan ook,” gromde Vledder, “de openbaringen van Verhoeven leidden tot zijn dood.”
“Gezien de uitlatingen van Felix de Waard…een voor de hand liggende conclusie.”
“Dat betekent dat het absoluut geen zin heeft om bij die man nadere uitleg te vragen.”
“Hoe zei hij dat ook weer?” vroeg De Cock.
“Te gevaarlijk. Ik heb het leven nog te lief,” citeerde Vledder. De Cock wierp opnieuw een blik op het lijk aan zijn voeten. Hij sloeg met zijn vuist in de palm van zijn andere hand.
“Als de dood van Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven beide liquidatiemoorden zijn,” sprak hij geërgerd, “dan moet er toch iemand in de Stichting van de Gouden Harten zijn die het bevel tot die liquidaties geeft. Iemand draagt daarvoor toch de verantwoording?”
Vledder trok zijn schouders op.
“Julius Spencer?”
“Ik kan mij vergissen, maar die man dicht ik dat niet toe. Spencer is geen krachtfiguur, geen echte, strakke leider. Edward van Ravensburg noemde hem zelfs een sukkel.”
“We kunnen toch proberen,” zei Vledder geërgerd, “om die sukkel aan de praat te krijgen. Officieel is hij de leider van de club.”
De Cock liet het onderwerp rusten. Hij gebaarde met een draaibeweging van zijn hand naar de dode Richard Verhoeven op de vloer.
“Heb je nog aan hem gevoeld, wat is zijn temperatuur?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Daar ben jij beter in dan ik. Ik heb niet graag contact met lijken.”
De Cock hurkte bij de dode neer en voelde met de rug van zijn rechterhand aan de wang. Met zijn mond halfopen keek de grijze speurder omhoog.
“Hij is nog warm,” zei hij verrast.
“Volgens mij is hij nog geen uur dood.”
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
“Weet je dat zeker?”
Met krakende knieën kwam De Cock overeind.
“Dat schat ik zo.”
De oude rechercheur zweeg even. Hij blikte onrustig, niet-begrijpend om zich heen.
“Waar blijft de meute?” vroeg hij.
“Die lui hadden hier toch allang moeten zijn.”
Hij keek opzij naar Vledder.
“Heb jij de meute niet gewaarschuwd?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik ging ervan uit dat de wachtcommandant dat wel had gedaan.”
De Cock gebaarde geïrriteerd.
“Zoek dat uit en breng dan die twee interieurverzorgsters naar huis. Dat heb ik beloofd.”
De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.
“En vraag hun onderweg hoe laat ze vanavond hier in het gebouw kwamen…zo exact mogelijk…of ze daarna onmiddellijk dat lijk hebben ontdekt of dat ze eerst nog een poosje hebben gewerkt voor ze naar het kantoor gingen.”
Vledder knikte gedwee.
“Ik begrijp het. Een dicht benaderd tijdstip van overlijden kan later voor ons onderzoek en de bewijsvoering belangrijk zijn.”
“Precies.”
“Wat doe jij intussen?”
De Cock zuchtte.
“Ik vang de meute wel op. Die zullen niet blij zijn op dit uur.”
Bram van Wielingen kwam met dreunende tred het kantoor binnen. Zijn gezicht stond op storm.
“Dit heb je mij nog nooit eerder geflikt.”
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
“Wat?”
“Twee moorden op één dag.”
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
“Aan mijn handen kleeft geen bloed. Twee moorden op één dag is ook mij te veel. Maar het is al een nieuwe dag, als je goed op je horloge hebt gekeken.”
“Dat maakt het nog veel erger. Nachtbraker.”
Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje redelijk bruusk op een bureaustoel.
“Had je na die eerste moord vanmiddag de tent hier niet kunnen sluiten?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Daar zag ik vanmiddag geen reden toe.”
Hij gebaarde naar de dode man op de vloer.
“Dan hadden ze hem gewoon ergens anders vermoord.”
Van Wielingen wees naar de uitgestoken rechterhand van het slachtoffer.
“Weer zo’n prutserig klein rood hartje.”
De Cock knikte.
“En weer eenzelfde soort stiletto in zijn rug.”
“Weer dezelfde dader?”
“Absoluut.”
“Weet je al wie hij is?”
De Cock glimlachte.
“Volgens de vette kwabben in zijn nek is het Richard Verhoeven, een vooraanstaand lid van de Stichting Gouden Harten.”
“Dat slachtoffer van vanmiddag was toch ook lid van die stichting?”
“Ja.”
“Wat doen die lui…elkaar afmaken tot het een Stichting Dode Harten is?”
“Daar lijkt het op.”
De fotograaf pakte de fraaie Hasselblad uit zijn aluminium koffertje en monteerde een flitslicht.
“Heb je nog bijzondere wensen?”
“Hetzelfde recept als vanmiddag. Maak eerst maar een paar plaatjes van de situatie zoals wij het slachtoffer hebben aangetroffen…met zijn platte bek pal op de vloer. Daarna kantelen wij hem een beetje, zodat je ook zijn gezicht kunt fotograferen.”
De oude rechercheur draaide zich om. In de deuropening van het kantoor stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.
De Cock liep met een brede glimlach op de dokter toe.
“Alles goed?” vroeg hij belangstellend. Dokter Den Koninghe blikte om zich heen.
“We waren hier vanmiddag toch ook al?”
In zijn stem trilde verwondering. De Cock wees naar het slachtoffer op de vloer.
“Dit is de tweede vandaag.”
Dokter Den Koninghe liep op de dode toe en boog zich over hem heen. Hij wees naar het heft van de stiletto.
“Ik ben met hem gauw klaar. Hij is dood.”
“Volgens mij nog niet zo erg lang,” antwoordde De Cock. Dokter Den Koninghe knielde bij het slachtoffer.
“Mag hij even op zijn rechterzij? Ik kan zijn gezicht zo niet zien.”
De Cock blikte naar Van Wielingen.
“Heb je al genoeg plaatjes van hem?”
“Ja.”
“Help dan even mee. Voorzichtig. Met de stand van die stiletto in de rug mag niets gebeuren. Dan krijg ik morgen problemen met de patholoog-anatoom. Dokter Rusteloos is streng in die dingen.”
Toen De Cock en de fotograaf het lijk iets hadden gekanteld, keek de oude lijkschouwer in het gelaat van de dode, voelde aan zijn wangen en betastte zijn kin. Met krakende knieën kwam hij omhoog.
“Je hebt gelijk. De temperatuur van de man is nauwelijks gedaald. Ik schat het tijdstip van overlijden op ongeveer één à twee uur geleden. Zeker niet langer.”
Bram van Wielingen nam snel een foto van het gezicht van het slachtoffer. Daarna kantelden hij en De Cock het lijk weer in zijn oorspronkelijke positie.
De grijze speurder bleef geduldig naast dokter Den Koninghe staan wachten tot die zijn ziekenhuisbrilletje met zijn pochet had schoongewreven.
Toen hij de ceremonie had voltooid, wees de oude lijkschouwer opnieuw naar de stiletto.
“Kijk eens in de kring van je verdachten naar iemand met een medische opleiding. Dat mes is met dodelijke precisie naar het hart gebracht.”
De Cock glimlachte.
“U sprak vanmiddag van een toevalstreffer.”
“Maar twee toevalstreffers op één dag…daar geloof ik niet in.”
Dokter Den Koninghe lichtte tot afscheid zijn groen uitgeslagen garibaldihoed, draaide zich om en liep het kantoor uit. De Cock keek hem na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn Hasselblad behoedzaam in zijn koffertje teruglegde.
“Ben je klaar?”
Van Wielingen knikte.
“Ik heb alles. Morgenochtend heb je een dubbele reportage op je bureau.”
De fotograaf nam afscheid en De Cock wenkte de broeders naderbij.
“Laat hem op zijn buik liggen.”
De oudste broeder glimlachte.
“Ik weet het. Dokter Rusteloos wil niet dat die wond in zijn rug wordt beschadigd.”
De broeders drapeerde een laken om het corpulente lijf van Richard Verhoeven. De canvas flappen lieten ze hangen.
Zacht wiegend droegen ze hem het kantoor uit. De Cock vond het niet meer zo komisch als bij het eerste slachtoffer van die dag.
Vledder stond ineens naast hem. Hij wees naar de vertrekkende broeders van de Geneeskundige Dienst.
“Je bent hier klaar?”
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge.
“Het is waarachtig na middernacht,” verzuchtte hij.
“Dit is toch te gek. Ik heb in mijn lange loopbaan bij de recherche nog nooit zo’n idiote dag meegemaakt…twee moorden op dezelfde dag en op dezelfde plek.”
Vledder keek hem peilend aan.
“Zal ik je naar huis brengen?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik wil na al die ellende een afzakkertje.”
Vledder lachte.
“Ik herken dat…jouw dorstige keel snakt naar het fluweel van een zacht cognacje.”
“Precies.”
“Kan het nog?”
De Cock schonk hem een blijde glimlach.
“Net. Lowietje is tot één uur open.”
Nadat De Cock met zijn geliefde apparaatje van Handige Henkie het pand aan de Brouwersgracht degelijk had afgesloten, stapte hij naast Vledder in hun oude Golf. Na een korte stilte zei Vledder opgewekt: “Lowie is geen automatiek, maar hij heeft wel lekkere snacks.”
“Heb je die twee keurige interieurverzorgsters netjes thuisgebracht,” vroeg De Cock onverstoorbaar. Vledder knikte.
“Ze waren erg behulpzaam. Vooral die Greet Meier is een bijdehante tante. Ze zijn vanavond na hun laatste klus op de Vijzelgracht samen met de tram naar het Stationsplein gereden.”
“En vandaar?”
“Te voet naar de Brouwersgracht.”
“Hoe laat kwamen ze daar aan?”
“Greet Meier schatte dat ze er ongeveer om negen uur waren. Ik heb de tijdstippen, voor zover de vrouwen zich dat herinnerden, genoteerd. Ik zal ze morgen in een proces-verbaal verwerken. Ik weet alleen niet of we er veel aan hebben.”
“Hoe bedoel je?”
Vledder maakte een handgebaar.
“Toen ze dus zo omstreeks negen uur bij de Gouden Harten kwamen, hebben ze eerst de vergaderzaal een goede beurt gegeven. Daarna zijn ze pas naar het kantoor gegaan.”
“En vonden daar het lijk van Richard Verhoeven.”
“Precies.”
De Cock zuchtte.
“Ik begrijp het. Het exacte tijdstip van het ontdekken van het lijk is niet vast te leggen.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Je kunt het die twee vrouwen niet kwalijk nemen. Ze hadden, net als wij, een werkzame dag achter de rug.”
Even zweeg hij.
“Ik heb wel een nieuwtje voor je.”
“Dat is?”
“Ze hebben een man gezien.”
De Cock keek hem gespannen aan.
“Wat?”
Vledder knikte.
“Toen ze op de Brouwersgracht het pand van de stichting naderden, zagen ze een man weglopen. Ze konden niet met zekerheid zeggen of die man uit het pand kwam. Daarvoor was de afstand te groot.”
De Cock schudde bedroefd zijn hoofd.
“Jammer.”
“Maar naar jouw schatting van het tijdstip van overlijden van Richard Verhoeven lijkt mij die man toch wel belangrijk…zit hij dicht bij het moment van de daad. Bovendien…”
De Cock interrumpeerde.
“Heb je een signalement?”
Vledder liet het stuur van de Golf even los en spreidde zijn handen.
“Dat wil ik net zeggen: bovendien droeg hij een wijde zwarte cape met capuchon.”