Vledder keek De Cock verschrikt aan.
“Ze hebben die Gabriëlle meegenomen…liggend op een brancard.”
In zijn stem trilde verwondering.
“Is het zo ernstig?”
De Cock tuitte zijn lippen.
“De broeders van de Geneeskundige Dienst achtten het beter haar even voor controle aan het AMC* te presenteren.
≡ Academisch Medisch Centrum.
Ze vonden dat het te lang duurde voordat Gabriëlle weer geheel tot haar positieven kwam.”
Vledder gniffelde.
“Ik zag het helemaal niet zo ernstig in. Ik dacht dat het een gewone appelflauwte was, misschien zelfs gespeeld.”
De Cock gromde.
“Dat die griet juist tijdens mijn verhoor in katzwijm moet vallen,” sprak hij geërgerd.
“Ik verwachtte dat niet. Ik heb ook niets aan haar gemerkt. Haar ogen werden wel zo groot als schoteltjes, maar mijn mededeling dat haar broer zo veel geld op zijn rekening had staan, moet haar hebben geraakt als een mokerslag.”
Vledder keek hem aan.
“Begrijp jij dat?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Ik weet niet welke associaties die mededeling bij haar teweeg hebben gebracht…welke gedachte zij daar op dat moment aan heeft verbonden. Het was blijkbaar een schok, die ze niet heeft kunnen verwerken.”
Op het gezicht van de oude rechercheur kwam een venijnige trek.
“Die stomme griet is mij gewoon ontglipt.”
Vledder keek hem verrast aan.
“Zolang ik je ken, is dit voor het eerst dat ik jou iets onaardigs over een mooie vrouw heb horen zeggen. Dat is niet gewoon. In de regel neem jij zulke wezens volledig in bescherming.”
De Cock knikte.
“Terecht. Als ik iets voor hen kan doen, zal ik dat niet nalaten.”
Vledder keek hem schuins aan.
“Vanwaar eigenlijk die voorkeur?”
De Cock glimlachte.
“Ik ben voorkomend jegens alle vrouwen, in welke situatie ik hen ook aantref. Dat is mijn instelling al vanaf het moment dat ik uit mijn moeders schoot rolde.”
“Dat lijkt mij rijkelijk vroeg.”
De Cock negeerde de opmerking.
“Absoluut mooie vrouwen dragen door hun schoonheid een extra noodlot met zich mee.”
“Wat voor een noodlot?” vroeg Vledder fronsend. De Cock spreidde zijn handen.
“Ze hebben óf een verhouding met een verkeerde man, óf ze zijn ermee getrouwd. Mooie vrouwen zijn door hun emotioneel vreemde keuzes vaak diep ongelukkig.”
“Statistisch bewezen?” grijnsde Vledder. De Cock maakte een schouderbeweging.
“Ik heb het nooit in statistieken verwerkt gezien. Het is gewoon mijn jarenlange ervaring als rechercheur. Schoonheid is voor een vrouw lang niet altijd een zegen.”
De oude speurder schudde zijn hoofd.
“Ik bedoelde ook helemaal niets onaardigs jegens Gabriëlle. De broeders van de Geneeskundige Dienst hebben een enorme ervaring. De flauwte van Gabriëlle was beslist echt…geen vlucht voor nog komende vragen in mijn verhoor. Het is feitelijk mijn eigen schuld.”
“Hoezo?”
De Cock zuchtte.
“Ik heb de verkeerde volgorde gekozen. Ik had eerst iets over die rode hartjes moeten vragen. Het was stom om eerst over het enorme geldbedrag op de bankrekening van haar broer te beginnen.”
Vledder leunde op een elleboog en keek hem verrast aan.
“Waarom was die volgorde verkeerd?”
De Cock snoof.
“Luister goed, Dick,” sprak hij nadrukkelijk, “Je moet vragen over geldzaken in een verhoor van getuigen en verdachten altijd voor het laatst bewaren.”
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
“Waarom?”
De Cock trok een ernstig gezicht.
“Dan is je hoofd als verhorend rechercheur verder leeg en kun je jezelf volledig op dat belangrijke onderwerp concentreren…dan kun je er ook voldoende tijd voor uittrekken. In de regel is geld de wortel van het kwaad. Wees als rechercheur altijd uiterst alert wanneer bij een misdrijf geld een rol speelt.”
“Zoals bij de Stichting Gouden Harten.”
“Zeker. Volgens een vaderlands spreekwoord is geld een sleutel die op alle sloten past. Geld stinkt niet. Voor geld kan men zelfs de duivel laten dansen.”
Vledder trok zijn neus op.
“Ook de politie?”
“Dans jij voor geld?” reageerde De Cock met een gestrekte wijsvinger.
“Ik ben de duivel niet,” grijnsde Vledder. De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“We kennen in onze taal ook de kreet: geld dat stom is, maakt recht wat krom is.”
Vledder knikte.
“Je bedoelt, met geld is alles mogelijk…ook een dansende rechercheur.”
De Cock stak gebarend zijn wijsvingers omhoog.
“Precies. Geld is een vloek. Vrijwel alle misdaden vinden hun oorsprong in geld of bezit. Alleen de Koninklijke Nederlandse Munt denkt positief over geld. Haar lijfspreuk luidt: Het geld hier uit metaal verkregen zij nooit ten vloek doch steeds ten zegen.”
Vledder schoof zijn onderlip naar voren.
“Waar jij het allemaal vandaan haalt? Maar het is een mooie spreuk.”
De oude rechercheur grinnikte.
“Ik vermoed dat de Nederlandse Munt die spreuk heeft bedacht om in ieder geval haar eigen product een beter aanzien te geven.”
“Ik zou nu wel een paar muntjes in mijn hand willen hebben. En die zou ik bij de automatiek in de muur stoppen. Mijn maag rammelt namelijk!”
De grijze speurder keek op de klok boven de toegangsdeur tot de recherchekamer.
“Je hebt gelijk. Het is bijna halfelf. We stoppen ermee. Ik ga naar huis. Ik vind het mooi voor vandaag. Wij zijn wel niet zo veel opgeschoten, maar het was toch een welbestede dag. Bel nog even met het AMC en vraag hoe het met Gabrièlle gaat, of ze al naar huis is. Ik wil morgen graag nog met haar over de rode plastic hartjes praten.”
Voordat Vledder het toestel naar zich toe had kunnen trekken, rinkelde de telefoon. De jonge rechercheur boog zich loom naar voren en pakte de hoorn op.
De Cock lette scherp op zijn gelaatsexpressies. Hij kende de reacties van zijn collega. Verschrikt zag hij toe hoe het gezicht van de jonge rechercheur verbleekte.
Met trillende handen legde Vledder de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem gespannen aan.
“Wie was het?”
Vledder zuchtte.
“De wachtcommandant beneden.”
“En?”
“Hij heeft zojuist een telefoontje gekregen van een nerveuze interieurverzorgster. Ze heeft samen met haar vriendin in het kantoor van de Stichting Gouden Harten aan de Brouwersgracht een dode man aangetroffen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Vermoord?”
Vledder knikte.
“Een groot mes in zijn rug.”
Vledder startte de motor en zette de ruitenwissers aan. In de gutsende regen reed hij hun Golf vanaf de steiger achter het politiebureau naar de Oudebrugsteeg. De regen roffelde krachtig op het dak. Om een blik op de zwiepende ruitenwissers te ontwijken, liet De Cock zich ver onderuitzakken. Vanaf de Oudebrugsteeg nam Vledder een scherpe, bijna haakse bocht rechts naar de rijbaan van het Damrak. De motor bonkte een luid protest. De oude Golf heeft kreunende ingewanden, dacht Vledder, net als ik.
De Cock klemde zijn oude lijf met moeite vast aan zijn stoel. Wat verkreukeld keek hij met een verwijtende blik schuin omhoog.
“Hé, hé,” bromde hij geschrokken.
“Doe kalm aan. Dood is dood. Onomkeerbaar. Daar verander jij niets meer aan. En voor de kans dat de dader nog ter plekke is, kun je beter in de Staatsloterij spelen.”
Vledder nam gedwongen wat gas terug. Voor het stoplicht bij de Prins Hendrikkade stond een rij wachtende auto’s. De Cock drukte zich iets omhoog en voelde of zijn ruggengraat geen averij had opgelopen. Daarna keek hij naar de spiegelende lichtreclames in het natte asfalt. Geamuseerd blikte hij opzij naar de opgewonden Vledder, die foeterde omdat de file niet opschoot. De Cock grinnikte.
“We hadden beter kunnen lopen.”
Vledder maakte een hoofdbeweging voor zich uit.
“In die gutsende regen? Het enig positieve zou zijn dat ik onderweg een broodje had kunnen nemen. Maar we zouden nat zijn geweest tot ons hemd voor we de Brouwersgracht hadden bereikt.”
De Cock gromde.
“Het wordt tijddat je een behoorlijke regenjas koopt en een hoed of een pet om je kop droog te houden.”
Vledder keek hem vernietigend aan.
“Ik ben geen oude man, zoals jij.”
De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.
“Ik zie mij al in een stijve regenjas met zo’n bezopen hoedje op mijn kop. Meneer de rechercheur. Mijn leren jack is van alle jaargetijden.”
De Cock liet het onderwerp rusten.
Het verkeer in de binnenstad zat muurvast. Weer of geen weer, dag of nacht. Het duurde bijna een halfuur voor ze met hun Golf eindelijk de Brouwersgracht hadden bereikt. Voor nummer 713 troffen ze in de deuropening van het gebouw van de Stichting Gouden Harten twee verkleumde vrouwen. De Cock en Vledder liepen op hen toe. De jongste van de twee vrouwen deed een stap naar voren en trok een brede grijns.
“Ik begrijp nu,” sprak ze schamper, “waarom er in Amsterdam zo veel moorden worden gepleegd. Voor dat jullie er zijn…”
Ze maakte haar zin niet af, omdat De Cock een verontschuldigend gebaar maakte.
“We zaten vast in de file.”
De jonge vrouw grinnikte.
“Files,” sprak ze minachtend.
“Ook jullie schuld. Moeten jullie het verkeer beter regelen.”
De Cock negeerde de opmerking.
“Waarom zijn jullie nog zo laat aan het werk?” vroeg hij. De jongste vrouw nam weer het woord.
“Wij twee…Mien en ik…hebben samen een piepklein bedrijfje…schoonmaken. We werken vaak voor de heer Spencer van de Gouden Harten. We hebben ook de sleutel van dit gebouw. Vanmiddag belde hij op en vroeg of wij de vergaderzaal nog even onder handen wilden nemen. Morgenmiddag is hier een bijeenkomst.”
“En toen?”
“We hadden nog wat andere klussen, die hebben we eerst afgemaakt. Dit karweitje voor de Gouden Harten hebben we voor het laatst bewaard.”
De jongste vrouw wees naar de Golf.
“Worden we straks ook thuisgebracht? Met dat onderzoek van jullie zal het wel een latertje worden.”
De Cock knikte.
“Wij brengen u naar huis. Maar wijs ons eerst de plek waar u het slachtoffer heeft aangetroffen.”
De vrouw wees naar Mien.
“Blijf jij maar zolang in de vergaderzaal. Ik loop wel even met ze mee naar kantoor.”
De Cock schonk haar een glimlach.
“Wie bent u?”
“Greet…Greet Meier.”
“Mijn naam is De Cock met ceeooceekaa,” antwoordde De Cock.
Greet spreidde haar handen.
“Wist ik toch…van de televisie. Als ik vroeger op vrijdagavond niks had te klussen, keek ik altijd.”
Ze blikte naar hem op.
“Komen we nu in de krant?”
“Dat hoeft niet.”
Greet schudde haar hoofd.
“Dat mag niet. Ziet u, Mien en ik werken zwart. En als wij van die paar stuivers die wij met hard buffelen verdienen ook nog eens belasting moeten betalen, dan kunnen we ons boeltje wel aan de kapstok hangen.”
Vledder glimlachte.
“Wij zijn niet van de belasting.”
Greet Meier ging de rechercheurs voor naar het zwarte gordijn achter de katheder. Ze schoof het opzij en wees naar de open deur.
“Daar ligt hij. In het kantoor. Mien en ik zijn niet verder geweest dan hier. Daar bij de deurstijl is het knopje van het licht. Toen zagen we hem liggen met dat grote mes in zijn rug. Voor ons was het al direct duidelijk: die vent is dood.”
“Jullie zijn niet naar binnen gegaan?”
Greet grijnsde.
“We wilden geen sporen vernielen.”
“Jullie hebben hem niet herkend? Ik bedoel, jullie hebben het slachtoffer nooit eerder gezien?”
Greet schudde haar hoofd.
“Zo nauw hebben we niet gekeken. We waren allebei toch wel aardig geschrokken. Tja, je komt als werkster niet elke dag een lijk tegen.”
“Welke telefoon hebben jullie gebruikt?”
Greet wees achter zich.
“Daar in de vergaderzaal is ook een telefoon. Daarvandaan heb ik de Warmoesstraat gebeld.”
“Kennen jullie buiten de heer Spencer nog andere leden van de Gouden Harten?”
“We handelen alles met de heer Spencer af. Die betaalt ons eenmaal in de maand…contant. En als wij hier schoonmaken, dan is er nooit iemand.”
De Cock knikte begrijpend en stapte het kantoor binnen. Het slachtoffer lag op vrijwel dezelfde plek als waar de rechercheurs eerder op die dag het lichaam van Jean-Baptiste de Boyer hadden aangetroffen.
Ook deze man lag op zijn buik. Zijn benen iets uit elkaar. De rechterarm stak naar voren met de palm van de hand omhoog. In de rug tussen de schouderbladen stak tot aan het heft een slanke stiletto.
Vledder hurkte bij de man neer.
In de palm van de uitgestoken rechterhand ontdekte hij een klein rood plastic hartje. De jonge rechercheur hijgde.
“Net zo’n hartje als bij Jean-Baptiste de Boyer.”
De Cock zuchtte.
“Hetzelfde type slanke stiletto. Ongetwijfeld ook dezelfde moordenaar.”
Vledder keek omhoog.
“Ik kan zijn kop niet goed bekijken. Zal ik zijn gezicht iets draaien, zodat ik kan zien wie hij is?”
“Niet nodig.”
Vledder reageerde verrast.
“Niet nodig?”
“Ik weet wie hij is.”
Vledder keek De Cock verwonderd aan.
“Hoe?”
De Cock gebaarde naar het slachtoffer.
“Dat corpulente lijf…dat gladgekamde geelblonde haar en de diepe plooien in zijn vette nek. Het kan niet missen. Het is zonder twijfel Richard Verhoeven.”
Vledder kwam overeind.
“De man die ons alles over de fraude van Edward van Ravensburg vertelde?”
“Precies.”
Vledder gleed met zijn tong over zijn droog geworden lippen.
“Verschrikkelijk. Koelbloedig geliquideerd…om zijn openhartigheid…”