5

Toen een zichtbaar teleurgestelde Richard Verhoeven met zijn corpulente habitus de recherchekamer had verlaten, trok Vledder een grijns op zijn gezicht. Hij wees naar de deur.

“Wordt hij straks geliquideerd?”

“Dat hoop ik niet,” sprak De Cock grinnikend.

“Ik heb voorlopig aan één geheimzinnige moord bij die Gouden Harten meer dan genoeg.”

Vledder gniffelde.

“Volgens de verhalen van Felix de Waard zou zijn liquidatie nu toch moeten volgen.”

De Cock kneep zijn ogen even dicht.

“Ik heb eerlijk gezegd,” verzuchtte hij, “ook met verbazing naar die Richard Verhoeven geluisterd. Over een geheimzinnige fraudezaak, waarover geen enkel lid van de Stichting Gouden Harten ook maar iets aan de openbaarheid mocht prijsgeven, vertelt hij hier zonder enige terughoudendheid.”

“En naar het schijnt met volledig medeweten van directeur Julius Spencer, de absolute oppergod van de Gouden Harten,” zei Vledder. De Cock knikte.

“Het lijkt erop dat na de moord op Jean-Baptiste de Boyer in de boezem van de Gouden Harten iets is gekanteld, dat men een andere tactiek is gaan volgen.”

“Waarom denk je dat?”

“Dat kan ik nu nog niet zeggen,” sprak De Cock hoofdschuddend.

“Met uitzondering van de knappe Gabriëlle van de Kraaienhoek, zijn de lieden die wij tot nu in deze zaak hebben gesproken, allemaal een beetje glibberig en een tikkeltje onbetrouwbaar.”

Vledder grijnsde.

“Een tikkeltje, zeg je? Dat is nog voorzichtig uitgedrukt. Naar mijn gevoel is een ‘tikkeltje’ in dit geval een zwaar understatement, om het in goed Nederlands te zeggen.”

De Cock glimlachte.

“Je hebt gelijk. Ik weet bijvoorbeeld niet wat ik van Felix de Waard moet denken. Hij spreekt over leden van de Gouden Harten die niet meer om vrijwillige giften vragen, maar die giften grofweg opeisen.”

Vledder grijnsde.

“Door middel van chantage.”

De Cock knikte.

“Dan heeft hij het over een serieuze bedreiging met liquidatie van mensen die de geheimhouding over een ernstige fraudezaak zouden verbreken, en bij ons komt Richard Verhoeven, een soort bestuurslid van de Gouden Harten, de hele fraudezaak volledig uit de doeken doen.”

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“De Waard had wel gelijk, dat Jean-Baptiste de Boyer in de club van de Gouden Harten werd verdacht van het plegen van fraude.”

“Let wel,” zei De Cock, “dat Felix de Waard de man was die terecht suggereerde dat de vermiste Jean-Baptiste de Boyer vrijwel zeker was vermoord.”

Vledder zuchtte.

“Hij weet beslist meer. Die man kent blijkbaar verborgen achtergronden. Na de ultieme openbaring van Richard Verhoeven moeten wij die Felix de Waard nog eens stevig aan de tand voelen. Volgens mij kan hij zich nu vrijer en openhartiger uitlaten over zijn ervaringen in de club van de Gouden Harten.”

De Cock tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd.

“Weet je wat ik vreemd vind.”

“Nou?”

“Dat ze bij de Stichting Gouden Harten in zake frauduleus handelen de methode-Edward van Ravensburg kennen, en toch niet kunnen bewijzen dat Jean-Baptiste de Boyer van die methode gebruik heeft gemaakt.”

“Blijkbaar is de boekhouding van de stichting niet helemaal waterdicht,” zei Vledder.

“De Stichting Gouden Harten rammelt volgens mij aan alle kanten.”

De Cock sloeg met de vlakke hand op zijn bureau.

“Dat mag je wel zeggen.”

“Ik hoop waarachtig niet,” sprak De Cock ernstig, “dat het gedrag van deze stichting systematisch is voor alle organisaties die voor goede doelen werken.”

Vledder grijnsde breed.

“Stichting Gouden Handen,” sprak hij op plechtige toon, “is, zoals vaak in dergelijke branches, de gebruikelijke rotte appel in een volle mand met overigens puntgaaf en ongeschonden fruit.”

De Cock strekte met een ernstig gezicht zijn geopende rechterhand naar Vledder uit.

“Amen.”

Enkele seconden na dit ‘het zei zo’ van De Cock stond Vledder op uit zijn bureaustoel en liep slungelig naar de kapstok. De Cock keek hem verwonderd na.

“Waar ga jij heen?” vroeg hij.

Vledder deed een paar sierlijke passen achterwaarts en draaide zijn bovenlichaam naar De Cock.

“Naar de Haarlemmerweg 1210.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat is daar?”

Vledder draaide zich nu helemaal om en glimlachte.

“Voordat iemand hem een dodende stiletto in zijn rug duwde, woonde daar ene Jean-Baptiste de Boyer. Ik wil zijn computer openen om te zien of daarin iets over die fraudezaak van Edward van Ravensburg is opgenomen.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Hoe kom je daar binnen?” vroeg hij zoet grijnzend. Vledder begreep hem verkeerd. Hij wees naar de computer op zijn bureau.

“Dat jij niets van dat apparaat weet is gewoon stom. Jij had je daarin allang moeten bekwamen. Iedereen surft tegenwoordig op internet. Kinderlijk eenvoudig. Voor mijn neefje van dertien is het zijn enige amusement.”

De jonge rechercheur keek De Cock olijk aan.

“Ik kan ook aardig met zo’n computer overweg. En niet alleen dat gehannes hier op het bureau, met stomme rapporten en processen-verbaal.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat bedoel ik niet,” reageerde hij wrevelig.

“Computers interesseren mij niet. Dat is het gevolg van mijn handicap. Mijn vingers zijn te dik voor een toetsenbord. Alleen al met mijn twee middelvingers druk ik met één enkele tik zes toetsen tegelijk in. En dat kunnen die stomme computers niet verdragen. Dan braken ze volslagen onzin uit.”

Vledder lachte.

“Met die twee klauwen als ruwe kolenschoppen hadden ze jou vroeger bij de politie nooit moeten aannemen.”

“Waarom niet?”

“Ik wed dat je ook nooit met die ouderwetse schrijfmachines overweg hebt gekund.”

De Cock trok een gek gezicht.

“Die rammelkasten waren aan mij niet besteed,” gaf hij volmondig toe.

“Gelukkig heb ik er altijd voor kunnen zorgen dat ik leerlingen had met slanke rappe vingers, die razendsnel over de toetsen vlogen.”

“En die liet je het schrijfwerk doen?”

De Cock grinnikte.

“Vledder, hoe raad je het?”

“Jij misbruikt de gave van anderen.”

“Dat is de kunst.”

“De Cock, hou op, we dwalen steeds verder van ons onderwerp af met je stomme typemachines en jouw onmogelijke handen met vingers als winterwortelen. We hadden het over de computer in de woning van Jean-Baptiste de Boyer.”

“Precies,” knikte De Cock.

“Als jij de woning van Jean-Baptiste de Boyer wilt binnendringen om die computer te bekijken, zal je toch gebruik moeten maken van dat door jou zo gehate apparaatje van Handige Henkie.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik heb dat verdomde apparaatje van jou niet nodig.”

De Cock keek hem verwonderd aan.

“Nee? Heb je dan een gerechtelijk bevel tot huiszoeking?”

“Nee.”

“Wat dan?”

Dick Vledder stak zijn rechterhand in een zak van zijn jack en bracht tussen duim en wijsvinger een sleutel omhoog.

“Kijk eens, de originele sleutel van de woning van Jean-Baptiste de Boyer. Heel legaal gevraagd aan en gekregen van zuster Gabriëlle van de Kraaienhoek.”

“Wanneer?”

“Toen ik haar zei dat ik wel eens een kijkje wilde nemen in de woning van haar broer om te zien of daar mogelijk aanwijzingen waren die verband hielden niet zijn geheimzinnige verdwijning.”

De Cock keek hem bewonderend aan.

“Handig.”

Vledder glimlachte.

“Dat ben ik…soms.”

Haarlemmerweg 1210 bleek een oud huis met drie verdiepingen. De buitendeur stond open en gaf toegang tot een klein portaal.

De Cock keek langs de smalle trap omhoog.

“Waar?” vroeg hij benepen.

Vledder wees uitnodigend voor zich uit richting trap.

“Boven, derde etage,” sprak hij vrolijk.

“Goed voor je conditie. Een paar pondjes vet kun je wel missen.”

Zuchtend en steunend trok De Cock zijn negentig kilo aan de vettige trapleuningen omhoog. Op het portaal van de tweede verdieping bleef hij zwaar hijgend staan. Hij gebaarde in de richting van Vledder.

“Ga jij maar. Jij hebt de sleutel van de woning.”

“En jij?”

De Cock klopte op zijn borst.

“Ik neem vijf minuten om mijn geschonden ademhaling weer op peil te brengen.”

Toen de oude rechercheur met een nauwelijks herstelde longcadans de woning op de derde verdieping had bereikt, vond hij Vledder in de gezellig ingerichte woonkamer al achter het verlichte scherm van een computer.

De Cock blikte om zich heen. Wat hem opviel was een uitbundige hoekbank met een reeks opzichtige roze kussens met een rechthoekige glanzende glazen tafel ervoor. Door het raam achter die bank had hij een prachtig uitzicht over het oude Westerpark. Aan de wanden hingen een paar opmerkelijke fotostudies van spiernaakte jongemannen. Een deur aan de achterzijde van het woonvertrek leidde naar een ruime slaapkamer met een onopgemaakt tweepersoonsbed. Er hing een muffe slaapgeur. De Cock inspecteerde de kasten. De scherpe blik van de grijze speurder kon geen dissonanten in het gebruikelijke patroon van kledingkasten ontdekken. Hij sloeg de kastdeuren weer dicht. Ook in de nachtkastjes aan het hoofdeinde van het bed trof hij geen bijzonderheden.

De oude rechercheur liet zich op zijn knieën zakken en gluurde onder het bed. Bijna aan het voeteneinde stond een bruine kartonnen doos. Hij trok de doos naar zich toe en lichtte het deksel op. Tot zijn verbazing trof hij in de doos tientallen roodplastic hartjes met een metalen kettinkje, eindigend in een metalen ring. De hartjes waren kennelijk bedoeld als sleutelhanger. Hij nam een hartje uit de doos, kwam moeizaam overeind en liep terug naar de woonkamer. Hij hield het hartje bengelend voor de neus van Vledder.

De jonge rechercheur keek hem verrast aan.

“Hoe kom je daar aan?”

De Cock duimde over zijn schouder.

“In de slaapkamer onder het bed ligt een kartonnen doos vol met die hartjes.”

Vledder ademde diep.

“Zo’n rood plastic hartje, maar dan zonder kettinkje en ring had de vermoorde Jean-Baptiste de Boyer in de palm van zijn uitgestoken rechterhand.”

De Cock bekeek het hartje.

“Je kunt het hartje makkelijk losmaken van het metalen kettinkje en de ring.”

Vledder nam het hartje van De Cock over.

“Het moet toch iets te betekenen hebben. Is het een symbool, een aanwijzing? Ik heb me bij de ontdekking van het lijk van Jean-Baptiste al afgevraagd hoe dat hartje in zijn hand terecht was gekomen.”

De Cock knikte.

“Je bedoelt, óf door hemzelf meegenomen óf door een ander in zijn hand gedrukt.”

“Precies.”

De Cock wees naar het hartje.

“Gezien deze vondst lijkt het erop dat het hartje uit de eigen voorraad van Jean-Baptiste kwam.”

Vledder hield het hartje omhoog.

“Wat doen we ermee?”

De Cock spreidde zijn handen.

“We nemen die doos mee naar de Kit. We kunnen proberen de herkomst van de hartjes te achterhalen. Misschien dat iemand ons kan vertellen waarom Jean-Baptiste de Boyer die hartjes in voorraad hield.”

De grijze speurder zweeg even.

“Een vermoord en dubieus lid van de Stichting Gouden Harten,” sprak hij traag, “heeft een doos bloedrode hartjes in voorraad.”

Hij schudde zijn hoofd.

“Dat kan geen toeval zijn. Daar zit beslist een gedachte achter.”

Vledder wees naar het verlichte scherm van de computer.

“Volgens Gabriëlle, zijn zuster, leefde Jean-Baptiste van zijn opbrengsten als auteur. Voor zover ik dat uit zijn bestanden kan opmaken, heeft hij twee thrillers geschreven en was hij met zijn derde bezig. Van die twee eerste boeken zijn er iets meer dan vijfduizend verkocht.”

De Cock gniffelde.

“Geen vetpot.”

“Dus kan je beter je hele leven bij de politie blijven werken?” grapte Vledder terug.

“Absoluut.”

Vledder wreef zijn duim en wijsvinger over elkaar en zei: “Maar hij heeft wel meer dan vijfhonderdduizend euro op zijn bankrekening.”

“Vijfhonderdduizend?”

De Cock liep naar de computer.

“Vijfhonderdduizend…een half miljoen. Ik kan je het laten zien.”

De Cock snoof.

“Methode-Edward van Ravensburg?”

Vledder trok zijn schouders op.

“Het geld staat gewoon op zijn eigen naam.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Is er een testament?”

“Dat kan ik in zijn computer niet zien.”

De Cock zette zijn handen in zijn zij.

“Wie erft dat geld?”

“Volgens de gegevens van de burgerlijke stand, die ik heb opgevraagd, leven zijn ouders niet meer en heeft hij slechts één zuster.”

Vledder keek triomfantelijk.

“Gabrièlle!” riep De Cock uit.

“Precies.”

De Cock kneep zijn ogen even dicht.

“Een motief voor moord van een half miljoen…”

Vledder reageerde niet. Hij wees weer naar het scherm en grinnikte minachtend.

“Er is nog iets…Ik heb in zijn bestanden op deze computer reeksen foto’s van naakte jongens ontdekt…soms in beschamende standjes.”

De jonge rechercheur draaide wat ongemakkelijk met zijn schouders.

“Het is mij wel duidelijk.”

“Wat?”

“Jean-Baptiste de Boyer was pedofiel.”