13

De Cock keek met een scheef hoofd naar Vledder, die druk was achter zijn computer.

“Heb je van Julius Spencer de ledenlijst van de Stichting Gouden Harten gekregen?”

“Ja.”

“Ook de namen van oud-leden?”

“Ja. Een complete lijst. Directeur Spencer had aanvankelijk nog wat bedenkingen.”

“Welke?”

“Hij wilde voor alles voorkomen dat de lijst zou worden gepubliceerd. Toen ik hem verzekerde dat dit niet zou gebeuren, stemde hij uiteindelijk toe dat ik het gehele ledenbestand kopieerde.”

De Cock glimlachte.

“Mooi. We moeten die lijst maar eens doornemen en kijken wat voor figuren we tegenkomen.”

Vledder gniffelde.

“Crimineeltjes met gouden harten.”

De oude rechercheur lachte.

“Die zijn er toch. Ik hoop in ieder geval op blijde verrassingen.”

Hij stak zijn hand omhoog.

“Heb je ook de naam van die vent die vanmiddag het kantoor aan de Brouwersgracht binnenstormde?”

“Ja baas,” knikte Vledder quasi-gedwee.

“George Peter de Vries,” las hij hardop, “oud 58 jaar, van beroep boekhouder, al sinds de oprichting trouw en toegewijd lid van de Stichting Gouden Harten.”

“Waar woont hij?”

“Hier in Amsterdam aan de Haarlemmer Houttuinen nummer 610.”

“Wat een opgewonden standje,” reageerde De Cock.

“Die George Peter De Vries had wel een bloedhekel aan de vermoorde mannen. Dat stak hij niet onder stoelen of banken. Hij was zo woest dat hij ze zelf wel van kant had willen maken. Zij vormden, vond hij, de schande van de stichting.”

Vledder wees naar zijn computer.

“Doen we nog wat met zijn verklaring?”

De Cock trok zijn brede schouders op.

“Niet veel. Voorlopig. Hij beticht Boyer en Verhoeven van chantage. Hij had van een paar bevriende pedofiele mannen gehoord dat zij door die twee werden afgeperst. Maar de namen van die vriendjes wilde hij niet noemen.”

Vledder ademde diep.

“Dan hebben wij geen zaak. Bovendien zijn de dode daders niet meer vervolgbaar. We kunnen de verklaring van George Peter de Vries gewoon verscheuren.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Wacht even, hou die verklaring van George Peter de Vries maar netjes in je computer. Misschien komt die verklaring ons later nog eens van pas. Ik heb wel degelijk belangstelling voor de pedofiele mannen die door de vermoorden werden gechanteerd.”

“Waarom?”

De Cock gebaarde.

“Wanneer men een slachtoffer tot op het bot chanteert, kweekt men een moordenaar.”

Vledder keek hem verrast aan.

“Je bedoelt dat de chanteurs allebei best eens door een gechanteerde pedofiel kunnen zijn vermoord?”

“Dat zou kunnen. Wanneer een gechanteerde man geen uitweg meer ziet en niet meer aan de eisen van zijn afperser kan voldoen, zal hij uiteindelijk uit nood zijn kwelgeest om zeep helpen. Daarvan ken ik wel een paar voorbeelden.”

Vledder grijnsde.

“Hoe vinden wij zo’n gekwelde pedofiel?”

De Cock wreef zich achter in de nek.

“Het is uiterst moeilijk om dat wereldje binnen te dringen. Dat lukt je als rechercheur bijna nooit. Pedofielen houden hun geaardheid zo veel mogelijk verborgen. Gechanteerde pedofielen doen vrijwel nooit een officiële aangifte.”

Vledder glimlachte.

“Is de kreet van George Peter de Vries voor ons een doodlopende weg?” sprak hij hoogdravend.

“Brengt de schande van de stichting ons geen stap verder?”

De Cock zuchtte.

“Felix de Waard sprak al over chantage in de stichting. Dat is nu door de kreet van De Vries min of meer bevestigd.”

De oude rechercheur zweeg even.

“Heb je al iets gehoord van onze zedenpolitie…of ze nog iets met de bestanden uit de computer van Jean-Baptiste de Boyer hebben kunnen uitrichten?”

“Ik heb nog niets van ze gehoord,” antwoordde Vledder.

“Dat kan ook bijna nog niet. Ze hebben die computer nog maar net in hun bezit.”

Hij grinnikte jongensachtig.

“Je brengt mij anders wel op een idee.”

De Cock lachte.

“Het idee…of in het huis van de vermoorde Richard Verhoeven wellicht ook een computer staat?”

Vledder knikte.

“Ik zou daar graag in willen neuzen. Wie weet wat dat oplevert. Een rijk gevulde bankrekening…horden naakte jongens.”

De jonge rechercheur maakte een mismoedig gebaar.

“Van de woning van de vermoorde Boyer had ik een sleutel.”

De Cock gebaarde achteloos.

“We komen er toch wel in.”

“Met jouw apparaatje?” vroeg Vledder met een bedenkelijk gezicht.

De Cock krulde zijn lippen.

“Bijvoorbeeld,” beaamde hij gnuivend.

“Ik denk dat we dat omstreden apparaatje niet nodig hebben. Ik ben ervan overtuigd dat Emmanuel Verhoeven ons zonder enig bezwaar zal toelaten om de computer van zijn broer te bekijken.”

Hij zweeg even.

“Het lijkt mij trouwens wel zinvol om niet alleen de computer, maar de hele woning van Richard Verhoeven grondig te bekijken. Bij Jean-Baptiste hebben we ze niet gevonden.”

“Wat?”

“De compromitterende foto’s waarmee de pedofielen werden gechanteerd.”

Met Vledder aan het stuur van hun oude Golf reden ze van de houten steiger achter het politiebureau weg. Een bleek, waterig zonnetje meldde de komst van striemende regenbuien uit een snel naderende depressie, maar het was nog droog. De Cock blikte opzij.

“Heb je het adres van wijlen Richard Verhoeven?”

Vledder knikte.

“Ik heb het opgezocht. Prinsengracht 804. Het zal wel een oud grachtenpand zijn.”

Ondanks het intensieve stadsverkeer bereikten ze voorspoedig de Prinsengracht en vonden daar – een mirakel – nog een ruime parkeerplaats aan de wallenkant tussen de bomen. Ze stapten uit en keken omhoog.

Vledder kreeg gelijk. Perceel Prinsengracht 804 was een fraai grachtenpand met een karakteristieke trapgevel en een breed bordes, bereikbaar via twee brede hardstenen trappen. De Cock hees zijn negentig kilo aan de trapleuning omhoog. Vledder volgde met een aanmerkelijk lichtere tred. Boven op het bordes bleven ze even staan en bezagen de ingang. Rechts naast de glimmende donkergroene toegangsdeur hing aan de muur een glimmend gepoetste koperen plaat met zonder enige toevoeging Emmanuel Verhoeven in zwarte verzonken letters. De Cock drukte op een sierlijk omlijste koperen bouton onder de naamplaat.

In het inwendige van het pand luidde een bel. Het duurde ruim een minuut, toen na veel gerammel met sloten de zware toegangsdeur werd geopend. In de deuropening stond Emmanuel Verhoeven. Hij droeg een groengevlekte spijkerbroek met daarop, verrassend, een witzijden blouse. Hij keek onderzoekend van De Cock naar Vledder en terug.

“Hebben jullie de dader al?” vroeg hij nieuwsgierig. De Cock schudde zijn hoofd.

“We doen ons best,” sprak hij verontschuldigend.

“Uiteraard doen we ons best. En we hopen op uw toestemming om in de woonvertrekken van uw broer Richard te mogen kijken. Wellicht vinden wij daar sporen of aanwijzingen in de richting van de dader.”

Verhoeven knikte en deed een stap opzij.

“Kom erin.”

De Cock wees naar de koperen plaat aan de muur.

“Ik mis de naam van uw broer.”

“Dit is mijn huis,” glimlachte Verhoeven.

“Door mij gekocht en betaald, en niet het huis van mijn broer.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Hij stond hier wel ingeschreven?”

Verhoeven knikte weer.

“Maar Richard heeft van mij nooit de sleutel van dit pand gekregen.”

De Cock keek hem verrast aan.

“Waarom niet?”

Het gezicht van Emmanuel Verhoeven versomberde.

“Ik kende de geaardheid van mijn broer en wilde per se voorkomen dat hij ongezien jonge knapen mee naar zijn vertrekken nam.”

“Kreeg uw broer nooit bezoek?”

“Ik hield dat zo veel mogelijk tegen. Zijn vriend, de vermoorde Jean-Baptiste de Boyer, is hier een paar maal geweest. Ook Julius Spencer, directeur van de Stichting Gouden Harten, heb ik een keer toegelaten.”

“Niemand meer?”

“Nee.”

“U hield uw broer onder toezicht, zogezegd?”

“Dat waren mijn condities toen Richard vroeg of hij hier mocht komen wonen.”

De Cock knikte begrijpend.

Samen met Vledder stapte hij langs Emmanuel de ruime hal in.

Emmanuel deed de zware deur achter zich dicht en wees naar een met roze marmer beklede gang.

“Aan het einde van de gang,” legde hij uit, “is een trap naar boven. Ik weet niet wat u van plan bent, maar ik verzoek u aan de situatie, de aankleding van de vertrekken, niets te veranderen. Ik wil ze ter nagedachtenis aan mijn broer in de staat houden zoals Richard ze bewoonde.”

“Dat beloven wij,” zei De Cock plechtig. Emmanuel Verhoeven bleef weifelend staan.

“Ik heb u dit nog niet verteld. Het is tijdens ons onderhoud in uw bureau aan de Warmoesstraat ook niet ter sprake gekomen.”

“Wat?” vroeg De Cock. Emmanuel spreidde zijn lange armen.

“Mijn broer Richard beschikte over veel geld,” sprak hij zorgelijk.

“Hoeveel?”

“Ik heb zijn bankrekening nooit gezien,” sprak Emmanuel, “en hij wilde met mij niet over geld praten. Maar zijn uitgavenpatroon verbaasde mij. Hij reed altijd in dure auto’s en hield lange vakanties op dure cruiseschepen.”

De man zuchtte diep.

“Indien u tijdens uw onderzoek aanwijzingen vindt over zijn vermogen,” ging hij verder, “dan wil ik als enige erfgenaam niets van dat vele geld hebben. Volgens kleeft daar namelijk een luchtje aan.”

“U bedoelt dat het niet eerlijk is verkregen?”

“Precies. Er werd in de Stichting Gouden Harten aardig gesjoemeld met geld.”

De Cock glimlachte.

“U kunt aan dat oneerlijk verkregen geld toch een positieve kleur geven.”

“Hoe?”

“Door het een goede bestemming te geven. Bijvoorbeeld een instelling die met daadkracht het leed van minderbedeelden verzacht.”

Emmanuel Verhoeven keek hem vernietigend aan.

“Maar niet,” sprak hij fel, “via die verdoemde Stichting Gouden Harten.”

Ze lieten Verhoeven staan, liepen de marmeren gang in en namen de trap naar de eerste verdieping.

In een ruim vertrek met een hoge zoldering, met uitzicht op de gracht, blikte De Cock verwonderd om zich heen. Het vertrek had een bijna identieke aankleding als de kamer in de woning van Jean-Baptiste de Boyer. Ook hier stond een uitbundige hoekbank met een opzichtige reeks roze kussens achter een rechthoekige glanzende glazen tafel.

Ook hingen aan de wanden een paar opmerkelijke fotostudies van spiernaakte jongemannen.

Een deur aan de achterzijde van het woonvertrek leidde naar een ruime slaapkamer met een niet opgemaakt tweepersoonsbed. Er hing een muffe slaapgeur.

De Cock inspecteerde de kasten. De scherpe blik van de grijze speurder kon ook hier geen dissonanten in het gebruikelijke patroon van kledingkasten ontdekken. Wel viel het hem op dat Richard Verhoeven over een groot aantal kostuums beschikte, waarvan vele uit fondantkleurige stoffen waren gesneden. Hij sloeg de deuren van de kasten weer dicht. Ook in de nachtkastjes trof hij geen bijzonderheden.

De oude rechercheur liet zich op zijn knieën zakken en gluurde onder het bed. Tot zijn teleurstelling was daar niets wat zijn aandacht vroeg. Kreunend kwam hij overeind. Plotseling stormde Vledder de slaapkamer binnen. Zijn gezicht zag rood. Hij gebaarde opgewonden.

“Kom mee,” riep hij hijgend.

“Ik heb in zijn computer gekeken. Ik heb even door zijn bestanden gesurft. Je weet niet wat je ziet.”

De Cock grijnsde.

“Naakte knapen,” reageerde hij niet-geïnteresseerd.

“Ook.”

“Wat nog meer?”

Vledder wenkte ongeduldig.

“Kom kijken.”

De jonge rechercheur liep de slaapkamer uit. De grijze speurder volgde schoorvoetend.

Een vertrek aan de achterzijde van het pand met het uitzicht op een prachtige tuin, was ingericht als kantoor. In een open kast stonden enige ordners. Op een imposant bureau stond een computer met een groot plat beeldscherm.

Vledder ging in de bureaustoel achter de computer zitten. Hij keek even op.

“Die jonge knapen wil je niet zien?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik vond als kind die naakte jongens in het gemeentelijk badhuis al verschrikkelijk.”

Vledder wees.

“Kijk.”

Op het scherm verscheen een jonge knaap, omarmd door Jean-Baptiste de Boyer. De Cock boog zich naar het scherm.

“Heb je daar nog meer van?”

Vledder knikte. Hij liet een volgend beeld zien. Het was een foto van de corpulente Richard Verhoeven, die de penis van een jonge knaap betastte. De Cock keek gespannen toe.

“Gaat dat zo door?”

Vledder schoof een volgend beeld op het scherm. Een man met een naakte jongen op zijn schoot. De jonge rechercheur wees.

“Weet je wie dat is?”

De Cock knipperde met zijn ogen.

“Dat is…eh dat is,” stamelde hij, “de fraudeur Edward van Ravensburg.”

Vledder knikte geboeid.

“Duidelijk. Die drie hebben elkaar met een paar jonge knulletjes op de foto gezet.”

De Cock bleef rechtop staan. Geschrokken. Zijn gezicht zag bleek. Het duurde even voor hij de beelden van het scherm had verwerkt.

“Heb je…eh, heb je het adres van die Edward?” vroeg hij wat beverig. Vledder knikte.

“Ik heb het wel ergens genoteerd.”

De Cock wees naar het scherm.

“Kun je die drie foto’s nu direct downloaden…zo heet dat toch?”

“Printen, bedoel je, De Cock,” zei Vledder lachend. Toen maakte hij een gebaar alsof hij het hele beeldscherm wilde oppakken.

“Moeten we die hele computer niet in beslag nemen?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat komt nog. Dat kunnen we ook door de zedenpolitie laten doen. We gaan eerst met die drie foto’s naar de woning van Edward van Ravensburg.”

“Om wat te doen?”

De Cock ademde diep.

“Om te zien of hij nog leeft.”

Vledder keek zijn oude collega verwonderd aan.

“Of hij nog leeft?” vroeg hij ongelovig. De Cock knikte.

“Als ik de situatie goed inschat, dan loopt zijn leven ernstig gevaar.”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Omdat hij, zo nu blijkt, een relatie had met Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven?”

“Om meer.”

Nadat Vledder de drie foto’s had geprint, pakte hij zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn jack.

“Edward van Ravensburg woont aan de Middenweg, nummer 812.”

“Dat is in Oost. Start jij vast de wagen, dan neem ik nog even afscheid van Emmanuel.”

Vledder sprintte voor hem uit.

Toen De Cock seconden later bij hem in de politieauto zat, keek Vledder hem vragend aan.

“Weet je wel wat je doet?”

De Cock knikte.

“Edward van Ravensburg waarschuwen dat zijn leven wordt bedreigd.”

“Door wie?”

“Dat weet ik nog niet. Rij nu maar.”

Hoewel De Cock altijd waarschuwde wanneer Vledder in het verkeer risico’s nam, liet hij hem nu begaan. In ruim twintig minuten hadden ze de Middenweg bereikt.

Edward van Ravensburg was niet thuis. Vledder keek De Cock aan.

“En nu?”

“Naar de Brouwersgracht.”

“Het gebouw van de Stichting Gouden Harten?”

De Cock knikte.

“En hou het tempo er in.”

Binnen een kwartier waren ze op de Brouwersgracht. Ze stapten uit en De Cock pakte het apparaatje van Handige Henkie uit de zak van zijn regenjas. De oude rechercheur stuntelde bij het vinden van de juiste sleutelbaard. Het duurde langer dan gewoonlijk voor hij het slot had geopend. Via de vergaderzaal renden ze naar het kantoor.

De Cock deed het licht aan. Verbijsterd bleef hij staan, met Vledder, die bijna tegen hem was opgebotst, naast zich. Voor hen op de vloer lag een man op zijn buik. Zijn benen iets uit elkaar. De rechterarm stak naar voren met de palm van de hand omhoog. In zijn rug tussen de schouderbladen stak tot aan het heft een slanke stiletto.

De Cock hurkte bij de man neer. In de palm van zijn rechterhand zag hij een klein, rood, plastic hartje. Vledder ademde zwaar.

“Het is Edward van Ravensburg.”

“Ja.”

“Geliquideerd?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Uit wraak vermoord.”