De Cock keek de man naast zijn bureau geschrokken aan.
“De vermiste Jean-Baptiste de Boyer is vermoord?”
Op dat moment kwam Vledder de recherchekamer weer in. Hij trok zijn wenkbrauwen hoog op bij wat hij hoorde.
Felix de Waard knikte naar De Cock.
“Dat geloof ik stellig. Om duidelijker te zijn: ik weet het wel zeker.”
De Cock trok zijn gezicht strak. Lichtelijk verstoord keek hij naar Vledder en weer terug naar De Waard.
“Een nogal boude bewering,” reageerde hij streng.
“Heer De Waard, ik neem aan dat u geen loze kreten slaakt. Dat zou in deze omstandigheden volkomen ongepast zijn.”
De oude rechercheur zweeg enige seconden.
Vledder begreep door de snelle blik van zijn oude collega dat hij beter wat langer weg had kunnen blijven. Hij sloop naar zijn bureau en luisterde gespannen naar het verdere verhoor.
“Uw bewering heeft een redelijke basis?” ging De Cock door.
De Waard knikte.
“Absoluut,” antwoordde hij rustig.
“Wat heeft het voor zin om nonsens uit te kramen. Ik ga ervan uit dat men Jean-Baptiste de Boyer heeft omgebracht en dat zijn lijk een dezer dagen wel ergens zal opduiken.”
De Cock keek hem scherp aan.
“Wie is ‘men’?”
De Waard haalde zijn schouders op en wuifde voor zich uit.
“Mensen van de club.”
De Cock snoof minachtend.
“Gouden Harten?”
“Precies. Mensen van de Gouden Harten.”
“Een vriendenclub,” sprak De Cock spottend, “een idealistisch groepje dat probeert het goede in de mensen te ontdekken en dat te verheffen. Dat zijn, als ik mij goed herinner, uw woorden.”
De Waard schudde misnoegd zijn hoofd.
“Er zijn in de loop der tijd vreemde elementen in de club geslopen.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Welke?”
De Waard keek om zich heen.
“Het werven van fondsen,” formuleerde hij toen voorzichtig, “vereist een uiterst subtiele aanpak. Je moet mensen overtuigen van het belang van hun gift, hun het gevoel geven dat zij daarmee een God welgevallig werk doen.”
“En?”
“Wat bedoelt u?”
De Cock tikte met zijn vingers op zijn bureaublad.
“Er zijn in de loop der tijd elementen in de club geslopen, die de subtiele aanpak van het fondsen werven verstoren?”
Felix de Waard knikte.
“Dat bedoel ik, ja. Er zijn tegenwoordig leden van de club die niet meer om een gift vragen.”
“Wat dan?”
“Ze eisen het.”
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
“Eisen het?” herhaalde hij. De Waard knikte opnieuw.
“Zonder meer.”
“Hoe kunt u dat verklaren?” vroeg De Cock, waarbij hij even met een verbaasd gezicht naar Vledder keek. De Waard zuchtte diep.
“Ik durf het haast niet te zeggen…chantage.”
“Chantage?” reageerde De Cock verrast.
“Pure chantage,” bevestigde Felix de Waard. De Cock grijnsde.
“Hoe kun je nu,” vroeg hij ongelovig, “op iemand die bereid is om geld voor een goed doel te schenken, chantage plegen?”
Felix de Waard toonde weer zijn parelwitte tanden.
“Door hem eerst in een positie te manoeuvreren waardoor hij chantabel wordt.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Hoe,” vroeg hij dwingend, “hoe manoeuvreer je mensen zodanig dat zij chantabel worden? Welke praktijken worden daarvoor in de club toegepast?”
“Het is niet aan mij om daarover uitspraken te doen,” zei De Waard hoofdschuddend.
“Ik voel er niets voor om net als Jean-Baptiste te worden geliquideerd.”
“Daar bent u bang voor?”
“Als men erachter zou komen dat ik de bron ben, dat ik het was die hun praktijken in de openbaarheid bracht…dan is het gevaar voor liquidatie njet denkbeeldig.”
Om tijd te winnen en zijn gedachten te kunnen ordenen, streek de oude rechercheur langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus.
“Was…eh, was Jean-Baptiste de Boyer,” vroeg hij voorzichtig, “wellicht tegen de chantagepraktijken van de club en werd dat zijn ondergang?”
Felix de Waard schudde zijn hoofd.
“Ik geef geen antwoord op uw vraag,” reageerde hij strak, bijna nors.
“Als het lichaam van Jean-Baptiste uiteindelijk wordt gevonden en hij blijkt vermoord te zijn, dan wordt dat uw onderzoek. Dan is het aan u om het motief voor de moord te zoeken.”
“Van u kan ik verder geen medewerki ng meer verwachten?” sprak De Cock, die begreep dat De Waard zijn zegje had gedaan.
“Te gevaarlijk. Ik heb het leven nog te lief.”
De Waard stond op van zijn stoel en zonder een woord van afscheid liep hij bijna sluipend naar de deur van de grote recherchekamer.
De Cock kwam overeind. In een flits besloot hij om Felix de Waard terug te roepen…om uit hem te persen wat hij wilde weten, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Traag zakte de oude rechercheur in zijn bureaustoel terug en krabde zich enige tijd achter in zijn nek. Daarna keek hij terneergeslagen op naar Vledder.
“Omina sunt aliquid.”
De jonge rechercheur likte aan zijn droog geworden lippen.
“Ik geloof waarachtig,” sprak hij ernstig, “datje gelijk krijgt. Jouw omen, jouw duistere voortekenen hebben je niet bedrogen.”
Toen na een aanvullende verklaring ook Gabriëlle van de Kraaienhoek uit de grote recherchekamer was verdwenen, schoof Vledder zijn computer iets opzij.
“Wat een verhaal, De Cock. Wat gaan we doen?” vroeg hij grijnzend.
“Zoeken we naar het lijk van Jean-Baptiste de Boyer?”
“Een onmogelijke opgave,” zei De Cock met een glimlach.
“Bovendien zinloos. We weten niet eens of Jean-Baptiste de Boyer werkelijk dood is. En waar moeten we zoeken? We kunnen moeilijk in al onze grachten gaan dreggen.”
Vledder grijnsde.
“En in het IJ.”
De Cock kauwde op zijn onderlip.
“Ik ben wel benieuwd naar wat er zich in de boezem van die Gouden Hartenclub afspeelt.”
“Felix de Waard sprak van chantage.”
“Maar hij gaf daar geen uitleg van,” vulde De Cock aan.
“Zou Felix de Waard werkelijk bang zijn om te worden geliquideerd?” vroeg Vledder met een vies gezicht. De Cock tuitte zijn lippen.
“Als…als hij een tipje van die chantagesluier zou oplichten…”
Hij maakte zijn zin niet af.
“Geloof je dat?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Ik ken de club van de Gouden Harten niet. Ik heb er geen begrip van welke verhoudingen daar heersen. Ik weet niet wie de scepter zwaait en hoe groot de macht van zo’n leider is. Het is wel vreemd dat een zakenman als Felix de Waard daarover zo terughoudend is.”
Vledder maakte met zijn vuisten bewegingen alsof hij tegen een boksbal sloeg.
“Je had De Waard over dat onderwerp wat feller moeten aanpakken.”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Ik was ook wel van plan om hem door te zagen,” verdedigde hij zich, “maar ik had het gevoel dat ik toch niet verder zou komen. Je kunt iemand niet dwingen opening van zaken te geven als hij dat niet wil. Je zag zelf dat hij niet van plan was meer te zeggen.”
“Klopt, maar het is wel jammer.”
De Cock plukte aan zijn neus.
“Wij hebben als rechercheurs zo onze beperkingen,” sprak hij grijnzend.
“En de tortuur* is al jaren geleden van ons menu geschrapt.”
≡ Martelingen om verdachten en getuigen tot spreken te dwingen.
“Huh, waar beginnen we dan?” reageerde Vledder ongeduldig.
“Of blijven we hier met de armen over elkaar zitten tot het lijk van Jean-Baptiste ergens opduikt?”
Het klonk spottend.
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dick, ga jij eerst eens beneden naar de wachtcommandant en zet een uitgebreid signalement van Jean-Baptiste de Boyer op de telex.”
“Telex, ja hoor, en ik zal de postduiven op de Dam ook vragen het bericht rond te vliegen. De Cock, hadden we niet ook nog zoiets als ons intranet en voor de rest van de wereld internet? En zou ik dat niet hier, via mijn eigen computer kunnen doen?”
“Had je nog wat?”
De Cock was geïrriteerd. Hij had sowieso een hekel aan vernieuwingen, en om daar door Vledder, zijn leerling, op gewezen te worden, ging hem te ver.
“Jij?” vroeg Vledder.
“Ja.”
De Cock wees omhoog.
“Dan ga je boven naar de administratie en kijkt of daar iets bekend is van die Gouden Hartenclub. Het interesseert me waar en wanneer de leden van de club hun bijeenkomsten houden.”
Vledder kwam slungelig, met zwaaiende armen, in de recherchekamer terug.
“De Gouden Harten,” sprak hij met gespeelde somberheid, “is bij ons in de administratie opgenomen als een stichting.”
“Wat voor stichting?”
De Cock was nog steeds chagrijnig.
“Een stichting met als doelstelling geld in te zamelen om goede doelen te steunen.”
“Dat wisten we al,” klonk het kortaf. Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Meer hebben we niet, De Cock. Als plaats van vestiging staat het adres Brouwersgracht 713 vermeld. Maar we kennen geen leden en weten niet waar en wanneer er bijeenkomsten worden gehouden.”
“Is er iets bekend van malversaties of andere onregelmatigheden?”
“Niets. Sinds de oprichting van de club, nu negen jaar geleden, zijn er geen mutaties meer. Ik denk dat onze medewerkers daar nooit meer zijn gaan kijken…geen onderzoek hebben gedaan of er inderdaad goede doelen werden gesteund en op welke wijze de club aan fondsenwerving deed.”
De Cock maakte een schouderbeweging.
“Onze medewerkers zijn ook overbelast.”
Vledder steunde met gestrekte armen op zijn bureau. Hij zweeg een tijdje en schudde toen zijn gebogen hoofd.
“Ik krijg het idee dat sommige verenigingen voor goede doelen schimmige organisaties zijn.”
De Cock lachte kort.
“Laten ze het niet horen.”
Vledder hief zijn hoofd.
“Als die Gouden Hartenclub,” sprak hij ferm, “inderdaad aanhoudend chantage pleegt om fondsen te werven, dan heb ik gelijk.”
“Dat hebben we nog niet bewezen.”
Vledder zuchtte.
“Ik voel dat er toch een luchtje zit aan die club.”
De Cock stond van zijn stoel op en liep naar de kapstok. Vledder kwam hem na.
“Waar ga je heen?”
De Cock draaide zijn hoofd naar Vledder.
“Naar de Brouwersgracht…of denk je dat je de oplossing uit dat kastje op je bureau kunt halen, uit je in-ter-net…”
Het klonk triomferend: hij stond quitte.
Vanuit de Warmoesstraat liepen ze naar de Oudebrugsteeg, staken de rijbaan van het Damrak over en sloften verder naar de Nieuwendijk. De Cock gebaarde om zich heen.
“Het was hier op de Nieuwendijk vroeger altijd gezellig,” riep hij opgetogen.
“Een drukte van belang. Aan deze smalle straat waren wel vier bioscopen gevestigd en die werden alle vier ‘s middags en ‘s-avonds druk bezocht.”
Vledder bromde. Hij voelde dat hij op het bureau te ver was gegaan tegen zijn oude collega. Maar hij kon het plagen niet laten.
“De mensen hoeven nu de straat niet meer op. Ze kunnen de films thuis op de televisie bekijken, zelfs op de computer.”
De Cock reageerde niet.
Aan het einde van de Nieuwendijk staken ze de brug over naar de Haarlemmerstraat. Langs het gebouw van de voormalige West–Indische Compagnie liepen ze naar de Herenmarkt. De Cock duimde over zijn schouder.
“Hier lagen,” riep hij enthousiast, “in 1628 de schatten opgeslagen van de Spaanse Zilvervloot van Piet Hein. Toen betekende ons land nog iets, we leefden in de Gouden Eeuw.”
Vledder snoof verachtelijk.
“Zonder AOW, geen WW en geen WAO. Alleen een kleine bevoorrechte groep mensen leefde in welstand.”
De Cock deed er het zwijgen toe. De oude rechercheur was een man vervuld van vaderlandsliefde, die het verleden altijd door een roze bril bekeek.
Vanaf de Herenmarkt sloften ze zwijgend naar de Brouwersgracht.
Nummer 713 was in het straatgedeelte waar vroegere pakhuizen waren omgebouwd tot appartementen. Naast een groengelakte toegangsdeur hing een koperen plaat met in verzonken zwarte letters Gouden Harten.
De Cock voelde aan de zware deurknop en keek naar Vledder.
“Op slot. Ik zie ook geen deurbel.”
De oude rechercheur tastte in de zak van zijn regenjas naar het apparaatje dat hij eens van zijn vriend en voormalig inbreker Handige Henkie had gekregen toen die zich tot het smalle pad der deugd bekeerde. Vledder zag zijn bewegingen.
“Je gebruikt het niet,” siste hij tussen zijn tanden.
“Stel dat er criminelen tot die club van Gouden Harten behoren, lui die tot liquidatiemoorden in staat zijn, dan krijgen we daar groot gelazer mee. Het is midden op de dag. Iedereen kan ons zien.”
De Cock keek onbewogen naar hem op, bestudeerde het apparaatje en koos met kennersblik uit het koperen houdertje de juiste sleutelbaard. In luttele seconden had hij de zware deur ontsloten. Met zijn knie drukte hij die verder open en ging naar binnen.
Vledder volgde met een bevend hart en duwde de deur snel achter zich dicht.
Het was aardedonker. Nergens was een raam. De Cock pakte zijn zaklantaarn en knipte die aan. De ovale lichtbundel voor hem bescheen drie deuren. De Cock koos voor de middelste. Die deur leidde van de hal naar een vrij brede ruimte, waar rijen stoelen spookachtig opdoemden uit de duisternis; ze leken te bewegen doordat De Cock met zijn zaklantaarn in het rond scheen.
Ook hier was geen enkel raam waardoor het daglicht naar binnen kon dringen.
De Cock draaide zich al schijnend om naar Vledder.
“In dit zaaltje worden kennelijk de bijeenkomsten van de club gehouden. Daar in het midden staat een katheder met een microfoon.”
Vledder zuchtte.
“Laten we in hemelsnaam teruggaan en de deur achter ons sluiten. Het lijkt mij geen goed idee om hier onbevoegd rond te struinen.”
De Cock draaide zich weer terug en liep rustig door de ruimte. Hij liet het licht van zijn zaklantaarn langs de rijen stoelen en de muren glijden.
Vledder liep onwillig achter hem aan.
“Wat zoek je?”
“Aanwijzingen.”
“Waarvoor?”
“Hier moet toch ergens een vertrek zijn waar kantoor wordt gehouden…waar ze hun ledenbestand en andere administratie bijhouden.”
Het geluid van zijn stem klonk hol in de donkere ruimte.
“Misschien is dat niet hier. Misschien worden hier alleen bijeenkomsten gehouden.”
Vledder hoopte dat ze snel zouden vertrekken uit deze sinistere zaal.
“Dat geloof ik niet.”
De oude rechercheur liep verder met zijn zaklantaarn de ruimte in. Achter de katheder hing een zwart gordijn. Hij schoof het opzij en ontdekte een dichte deur. Opnieuw pakte hij zijn inbrekersapparaatje en zocht de juiste sleutelbaard. Toen hij de deur had ontsloten duwde hij die met zijn knie verder open. Het licht van zijn zaklantaarn gleed over kasten en computers. Ineens deinsde de grijze speurder geschrokken achteruit. Het ovaal van zijn zaklantaarn hield het lichaam van een man gevangen. Hij lag op zijn buik. Zijn benen iets uit elkaar. De rechterarm stak naar voren met de palm van de hand omhoog. In de rug tussen de schouderbladen stak tot aan het heft een slanke stiletto.
De Cock hurkte bij de man neer. In de palm van zijn rechterhand ontdekte hij een kleine rood plastic hartje. Vledder ademde in zijn nek.
“Probeer eens in zijn gezicht te schijnen.”
De Cock hield de zaklamp op de grond en bescheen het gezicht van de man.
Vledder bukte zich en hijgde.
“Het is Jean-Baptiste de Boyer.”
De Cock knikte.
“Geliquideerd.”