Uiteindelijk is het de dood die moet zegevieren.
Hij speelt alleen eventjes met zijn prooi, alvorens hem te verzwelgen.
Net als een kat met een muis.
Wie van ons is de echte kater?
Jij hebt in elk geval geen zeven levens meer.
Vier heb je er al verspeeld!
De inhoud stond goed in het fotografische geheugen van de commissaris geprent. De brief lag nog op zijn kantoor. In zijn zak had hij een kopie.
Dit keer was hij op het hoofdbureau bezorgd, niet bij hem thuis. Net als de talloze andere anonieme brieven die vrijwel dagelijks bij de post zaten en waarin allerlei meldingen, bedreigingen en beschuldigingen stonden die te maken hadden met echte, maar veel vaker met denkbeeldige misdrijven, was ook deze gewoon volgens het protocol behandeld en daarna bij hem terechtgekomen omdat hij aan hem persoonlijk gericht was.
Ferrara had hem onmiddellijk in verband gebracht met de andere twee. Instinctief, zonder aanwijsbare reden. Deze was anders, zowel van vorm als van inhoud, want hij bevatte geen uit de krant geknipte letters en was evenmin op de computer getypt, maar met de hand geschreven: in zijn ogen een duidelijk teken dat de moordenaar steeds meer zelfvertrouwen kreeg en de uitdaging niet uit de weg ging.
Hij had geen enkele twijfel meer. Die drie moorden waren ontsproten aan een en hetzelfde brein, dat zijn dood als einddoel had en een spoor van lijken wilde achterlaten. In de brief stond duidelijk dat er al een vierde was, of zou komen. Daarna nog twee. Ten slotte hijzelf.
Het viel niet te zeggen of dit brein hetzelfde was dat achter het Monster en zijn medeplichtigen had gezeten, maar hij had het gevoel dat hij dat kon uitsluiten.
Dat de moordenaar precies op dat moment zijn nieuwe misdaad zou kunnen begaan, maakte de lucht in de blauwe Alfa 166 die hem samen met de hoofdcommissaris naar het kantoor van de officier bracht, nog verstikkender. Ze waren ieder afzonderlijk door Gallo persoonlijk vriendelijk uitgenodigd voor een spoedvergadering. Een uitnodiging waaraan Ferrara zich vanwege de hiërarchische verhoudingen niet had kunnen onttrekken en die Riccardo Lepri voor geen goud had willen missen. Uit de toon van de officier had hij opgemaakt dat die nog steeds kwaad op de commissaris was en hij stond te springen om een scène bij te wonen die wel eens historie zou kunnen gaan schrijven.
“Ik zie dat je in gedachten verzonken bent,” zei hij tegen Ferrara terwijl ze op de Via Cavour reden. Hij had erop gestaan dat ze met zijn auto gingen, met het excuus dat hij alleen vertrouwen had in zijn eigen chauffeur. In werkelijkheid wilde hij gewoon gezien worden in de meest luxueuze wagen die er maar beschikbaar was. “Problemen?”
Zijn toon was zoals altijd rustig en hartelijk. Maar het gezicht van de hoofdcommissaris stond gespannen, zijn wangen leken wel erg paars en zijn ogen waren roodgeaderd. Hij had de avond tevoren zeker veel gedronken, dacht hij.
“Niet meer dan anders,” antwoordde Ferrara laconiek.
“Denk je dat de officier slecht nieuws heeft?”
“Het zal niet veel goeds zijn. Dit soort onverwachte vergaderingen zijn er niet om complimenten uit te delen en promoties aan te kondigen.”
“Eh, nee,” zuchtte Lepri berustend, bijna alsof hij het gedoodverfde slachtoffer was.
De rest van de rit naar het OM op het Piazza della Repubblica zwegen ze, ieder verdiept in zijn eigen gedachten.
Toen ze uitstapten en alleen waren, zei Lepri: “Volg mijn raad op, Ferrara, en laat de zaak van het Monster rusten. Van dat onderzoek krijg je niets dan last. Als de officier erover begint, bagatelliseer het dan maar en laat merken dat je het druk hebt met de laatste moorden, waaraan je trouwens zelf meer tijd moet besteden in plaats van alles te delegeren, als ik dat mag zeggen…”
Ferrara gaf geen antwoord. Die woorden, die duidelijk een waarschuwing vormden voor een ophanden zijnde institutionele aanvaring, ergerden hem alleen maar.
Ze werden niet naar het kantoor van de officier gestuurd, maar moesten plaatsnemen in een vergaderruimte. Die was ruim en goed verlicht, met muren die deels schuilgingen achter een elegante lambrisering en voor de rest versierd waren met fresco’s die reikten tot aan het hoge plafond, dat ook beschilderd was met allegorische tafereeltjes. Het scherm aan de wand voor de grote vergadertafel en de projector ertegenover detoneerden bij de plechtige, antieke sfeer.
Behalve de officier waren er nog vijf mannen en twee vrouwen aanwezig. Ferrara kende de drie substituut-officieren Luigi Vinci, Guido Fornari en Anna Giulietti al, evenals commissari Alessandro Polito en Stefano Carracci, respectievelijk hoofd van de recherche van Bologna en directeur van de Centrale Operationele Dienst in Rome, waar de activiteiten van alle rechercheteams van Italië gecoördineerd werden.
De vijfde man en de tweede vrouw had hij nog nooit gezien.
Ze hadden allemaal iets berouwvols; de mannen droegen een jasje en een stropdas en de vrouwen hadden strenge mantelpakjes aan met slechts hier en daar een kleuraccent.
Het was erger, veel erger dan Ferrara had kunnen bevroeden.
“Welkom,” begroette Gallo hen met een innemende glimlach. “Ik geloof dat bijna iedereen elkaar kent. Voor degenen die nog niet de kans hebben gehad om kennis te maken,” voegde hij er, duidelijk bedoeld voor de mannen die als laatsten waren binnengekomen, aan toe, “dit zijn professor Stefania Prestigiacomo, hoogleraar gedragspsychologie aan de universiteit van Florence, en professor Guido Marescalchi, hoogleraar forensische psychopathologie aan de La Sapienza-universiteit in Rome. Dit zijn hoofdcommissaris Riccardo Lepri en de heer Michele Ferrara, hoofd van het rechercheteam,” stelde hij ook de laatste twee voor aan de twee professoren.
“Gaat u zitten,” vervolgde hij.
Ze liepen allemaal naar de stoelen om de tafel alsof ze al plaatsen toegewezen hadden gekregen, merkte Ferrara, die plaatsnam op een van de stoelen die nog vrij waren aan een uiteinde van de tafel. Professor Prestigiacomo ging aan het hoofd van de tafel zitten, voor een laptop die was aangesloten op de projector. De officier bleef rechts van haar staan.
“Voordat we met de vergadering beginnen, wil ik graag uitleggen waarom de heren Polito en Carracci hier zijn. Polito heeft belangstelling voor het onderwerp seriemoorden in zijn hoedanigheid als verantwoordelijke voor het rechercheteam van Bologna waar, zoals jullie weten, sinds enkele maanden prostituees worden vermoord, vermoedelijk door een en dezelfde dader. Omdat ik wist dat hij de kwestie wil uitdiepen, heb ik hem gevraagd de vergadering bij te wonen om te kijken of hij er iets van op kan steken of ons op de een of andere manier van dienst kan zijn. Commissaris Carracci is hier als observator en heeft de taak verslag uit te brengen aan het hoofd van de politie en aan het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar men zich ernstige zorgen maakt over het groeiende probleem. Natuurlijk kan hij ook specialistische technische en persoonlijke steun bieden, als jullie dat nodig vinden.
Zoals ik al impliceerde is deze vergadering bedoeld om ons een beter beeld te kunnen vormen van de criminele figuur die we onder de noemer seriemoordenaar scharen. Preciezer geformuleerd: een accurate beoordeling van de voorvallen die hier in Florence hebben plaatsgevonden, in het gebied dat onder onze bevoegdheid valt, in het licht van de hypothese van de heer Ferrara, die stelt dat het hier inderdaad gaat om misdrijven die gepleegd zijn door een seriemoordenaar.”
“Een van de hypotheses,” benadrukte de commissaris.
“Uiteraard,” gaf de officier toe. “Maar u bent deskundig op dit gebied. U hebt al eerder met soortgelijke gevallen te maken gehad, of vergis ik me nu?”
“U vergist u niet, meneer de officier.”
“Dus uw hypothese moet ergens op gebaseerd zijn. Hoe groot is volgens u, op basis van uw ervaringen, de kans dat de moorden op Micali, Lupi en Bianchi gepleegd zijn door een en dezelfde dader, dus door een seriemoordenaar?”
“Honderd procent…” Er steeg een verbaasd gemompel op na die besliste uitspraak. Gezien de inleiding, die iedereen heel voorzichtig had geleken, klonk deze uitspraak wel heel overdreven, misschien zelfs provocerend.
“Honderd procent kans dat het om een en dezelfde dader gaat,” preciseerde Ferrara onverstoorbaar. “Vijftig procent dat we te maken hebben met een zogenaamde seriemoordenaar.”
De officier trok zijn wenkbrauwen op.
“Als er sprake is van één moordenaar, zou ik zeggen dat we zonder meer over een seriemoordenaar praten. Tenzij u, zonder dat wij daarvan op de hoogte zijn, bewijs hebt dat er, afgezien van hun homoseksualiteit, een verband bestaat tussen de slachtoffers dat duidt op een of andere intrige of een afrekening. De homoseksualiteit van de slachtoffers is tot nu toe de enige gemeenschappelijke factor die we hebben en die de hypothese van een seriemoordenaar kan staven. Zo is het toch, professor Prestigiacomo?”
De vrouw knikte alleen maar. Ze wilde niet als bliksemafleider fungeren voor de spanning tussen de twee mannen.
“Ik heb alleen bewijs dat het om één moordenaar gaat…” liet Ferrara weten.
“Aanwijzingen en vermoedens, als ik me niet vergis. Geen bewijs. Maar laten we ordelijk te werk gaan en terugkeren naar het onderwerp van deze vergadering, dan kunnen we daarna de aanwijzingen bestuderen,” kapte de officier hem af.
“Het is geen…” probeerde de commissaris, terwijl hij in zijn zak zocht naar de kopie van de brief die hij die ochtend had ontvangen.
“Alles op zijn tijd, alstublieft, meneer Ferrara. We komen er wel op terug. Het doel van deze vergadering is orde te scheppen in dat wat we weten en proberen tot iets te komen wat op een zekerheid lijkt. Daarom heb ik de twee professoren ook gevraagd te komen. Ik zou hen graag willen laten beginnen, zodat zij de uitgangspunten kunnen formuleren waarover u daarna kunt discussiëren. Ga uw gang, professor.”
De vrouw stond op. Ze was dik, klein, goedverzorgd, met een haviksneus, zwart gepermanent haar en een tikkeltje te veel make-up.
Ze schraapte haar keel en wisselde een blik van verstandhouding met haar collega.
De Kater voelde hoe zijn haren rechtovereind gingen staan en kromde zijn rug. In de verdediging, klaar voor de tegenaanval.
“Het lijkt me handig om de indeling uit 1988 te gebruiken van voormalig special agent R.K. Kessler, die daarna directeur is geworden van de Forensic Behavioral Service in Virginia. Hij maakte onderscheid tussen twee soorten seriemoordenaars: de georganiseerde en de ongeorganiseerde.”
Vervolgens somde ze de eigenschappen van beide types op, waarbij ze benadrukte dat de georganiseerde seriemoordenaar zijn slachtoffers altijd selecteerde op basis van bepaalde elementen zoals leeftijd, uiterlijk, levensstijl, ras of dat soort zaken, terwijl de ongeorganiseerde volstrekt willekeurig te werk ging.
“In dit geval,” preciseerde ze, “zou homoseksualiteit wel eens de gemeenschappelijke factor kunnen zijn, zoals de heer Gallo al opmerkte.”
Tevreden gebaarde de officier dat ze verder moest gaan.
“Het komt erop neer dat het profiel van een typische georganiseerde seriemoordenaar een uiterlijk normaal mens is, met een gemiddeld of bovengemiddeld IQ, afkomstig uit de middenklasse van de bevolking. Ze komen vaak uit een gezin waar ze het enige of het oudste kind waren en weinig liefde kregen.”
“Dat is dus het moeilijkst herkenbare type,” merkte commissaris Polito op.
“Inderdaad,” beaamde de hoogleraar.
Ferrara keek op zijn horloge. Terwijl zij over grootse systemen praatten, liep de moordenaar vrij rond en kwam hij misschien zelfs in actie.
Dit ongeduldige gebaar ontging de officier niet, maar hij zei er niets van.
“Voordat ik op de eigenschappen van het tweede type kom, wil ik u graag een schema laten zien waarin de verschillen puntsgewijs worden weergegeven.”
De vrouw zette de projector aan en drukte op enkele toetsen van haar computer, waarna er op het scherm een schema verscheen waarin de eigenschappen van beide types vermeld stonden.
“Zoals u ziet, handelen ongeorganiseerde seriemoordenaars naar aanleiding van een plotselinge impuls, zonder iets te plannen. De keuze voor het slachtoffer is willekeurig en het verrassingselement is de gemene deler van de aanvallen. Het geweld vindt onmiddellijk plaats en leidt snel tot de dood. Sadistische seksuele handelingen, zoals verminking, verwijdering van ingewanden en ejaculatie in de lichaamsopeningen, worden meestal post mortem verricht.”
Professor Prestigiacomo zweeg even.
“Vragen?” vroeg Gallo.
“Is die indeling niet een beetje achterhaald?” vroeg commissaris Ferrara. “Volgens mij is er sindsdien heel wat geschreven over seriemoordenaars, vooral in Amerikaanse boeken, waarin dit onderscheid maar al te vaak belachelijk wordt gemaakt.”
“Als u op Silence of the Lambs doelt,” antwoordde de professor, “dan kan ik daarover meepraten; ik heb het boek gelezen en vond het erg spannend. Het is een geweldige thriller. Niettemin is het fictie. Wij moeten ons aan de wetenschappelijke feiten houden. En aan de werkelijkheid, zoals u. Voor een schrijver is het eenvoudig om de schuldige te vinden: hij heeft hem zelfbedacht! Maar wij en u hebben dat aanzienlijke voordeel niet. Wij moeten hem zien te vinden. Met dat doel is de indeling die we nu bekijken tot stand gekomen. Die is bedoeld om uw werk te vergemakkelijken,” besloot ze bits.
“Het spreekt voor zich,” zei professor Marescalchi in een poging de gemoederen te sussen, “dat elke indeling naar mentale eigenschappen en menselijke gedragingen altijd leidt tot beperkende resultaten die nooit volledig van toepassing kunnen zijn op afzonderlijke individuen. Na afloop van zowel het wetenschappelijke als het speurdersonderzoek wordt het volgens ons echter noodzakelijk om te ontdekken om welk type moord het gaat, om zo in enige mate te kunnen bepalen welke preventieve, repressieve en therapeutische maatregelen we moeten treffen.”
“Als het tenminste om een seriemoordenaar gaat,” merkte Luigi Vinci, een van de substituut-officieren, op. “Dat lijkt me inderdaad nog geen vaststaand feit.”
“Misschien is het handiger om een indeling van de slachtoffers te maken, aangezien dat het enige is wat we hebben,” opperde commissaris Polito.
“De doden gedragen zich allemaal hetzelfde: ze zijn heel stil…” grapte commissaris Carracci.
“Rustig, rustig. Daar komen we nog op. Op de slachtoffers, bedoel ik. En daarna zullen we aan de hand van wat we vandaag gaan horen, bekijken of we wel of niet met een seriemoordenaar te maken hebben,” zei de officier. “Eerst wil ik horen wat professor Marescalchi te zeggen heeft over de motieven die deze mensen tot hun daad drijven. Daarna tellen we alles bij elkaar op.”
“Vanuit gedragsoogpunt worden seriemoordenaars ingedeeld in vijf soorten: de ‘visionair’, de ‘missionaris’, de ‘hedonist’, de ‘machtswellusteling’ en de ‘lustmoordenaar’,” stak de Romeinse hoogleraar meteen van wal.
Het was een lange man van rond de zestig, bijna kaal, op een kroon van wit haar na. Zijn aristocratische, zongebruinde gezicht was vertrouwenwekkend en hij gedroeg zich zelfverzekerd. Hij droeg een bril met een dun, gouden montuur.
“De visionaire seriemoordenaar voert zijn daden uit naar aanleiding van ‘stemmen’ die hij tijdens hallucinaties hoort, of van bepaalde visioenen. Over het algemeen is de ‘stem’ die hem bevelen geeft die van Satan of God, en krijgt hij ook instructies over de uitvoering van de moord.”
Ferrara moest meteen denken aan de priester uit Greve, Don Sergio. Zijn alibi, dat alleen werd bevestigd door een andere priester, was een van de zwakste in de zaak-Micali. Seriemoordenaar of niet, het zou interessant zijn om te weten waar hij was geweest op het tijdstip van de andere moorden.
“De missionaris,” vervolgde de hoogleraar, “is van mening dat hij een missie moet volbrengen, wat vaak inhoudt dat hij de wereld wil behoeden voor mensen die hij als ‘uitschot’ beschouwt, zoals homoseksuelen of prostituees—en dat is in Bologna het geval, commissaris Polito—of ook wel zwervers, zwarten, verslaafden, enzovoort.
Een typisch voorbeeld van zo’n soort seriemoordenaar is Pedro Alonzo Lopez, een eenendertigjarige Colombiaanse straathandelaar.”
“De zogenaamde ‘wurger van de Andes’?” vroeg de hoofdcommissaris.
“Precies. Heeft maar liefst driehonderdtien moorden op zijn geweten. Honderd mishandelde kinderen in Peru, evenzoveel in Colombia en honderdtien in Ecuador. Maar dat weet u wellicht beter dan ik. Wat misschien niet iedereen weet is dat Pedro Alonzo Lopez tijdens zijn bekentenis vertelde dat hij zich een soort bevrijder voelde die de kinderen uit het lijden van hun aardse leven verloste.”
De twee vrouwen rilden van afschuw, maar ook de mannen voelden zich ongemakkelijk.
Guido Marescalchi liet zijn woorden even inwerken en hervatte toen zijn verhaal.
“De hedonist onderscheidt zich doordat hij bijzonder veel genoegen schept in zijn daad. In het Engels worden ze thrill killers genoemd: moorden vormt voor hen een bron van intens genot, een soort ‘emotioneel orgasme’ dat vergelijkbaar is met het gevoel van een gokker die wacht op de grote klapper.
Voor de machtswellusteling is de moord het gevolg van het verlangen om totale controle over een ander individu uit te oefenen. De opperste macht over leven of dood is zijn drijfveer. In dat geval hebben daden als sodomie, verkrachting en verminking van genitaliën geen erotische lading, maar duiden ze op het diepe verlangen om totale macht en psychofysische controle over het slachtoffer te hebben.
Volgens enkele gezaghebbende deskundigen kan de categorie van de ‘machtswellusteling’ soms in verband worden gebracht met de vijfde categorie, die van de ‘lustmoordenaar’. Voor de lustmoordenaar is het hoofddoel echter niet het uitoefenen van macht, maar haalt hij zijn voldoening puur uit de seksuele daad.”
En met die woorden sloot hij zijn verhandeling af.
“Nu laat ik graag de heer Ferrara aan het woord, met het verzoek de moorden op Micali, Lupi en Bianchi in dit referentiekader te plaatsen en te kijken of de typologie van de seriemoordenaar erop van toepassing lijkt te zijn,” zei de officier uitnodigend.
De commissaris beschreef gedetailleerd wat er op de diverse plaatsen delict was aangetroffen en concludeerde kritisch: “De enige constanten bij de drie delicten zijn de homoseksualiteit van de slachtoffers, wat zou kunnen duiden op een seriemoordenaar van het type missionaris, en het bijzonder grove geweld waarmee de moordenaar zich op het voorste deel van het lichaam en in het bijzonder het gezicht heeft gestort, wat doet denken aan een ongeorganiseerde seriemoordenaar. Voor de rest verschillen de misdrijven in uitvoering—twee met een mes: het eerste en het derde, en een met een pistool: het tweede—en ook wat omgeving betreft, ook al lijken de eerste twee deels op elkaar omdat ze beide hebben plaatsgevonden op een openbare, commerciële locatie en er bij beide ook nog in hoge mate sprake was van religieuze elementen, terwijl het derde in een privéappartement is gepleegd.”
“Dus het derde kan vanwege de uitvoering wel in verband worden gebracht met het eerste, maar niet met het tweede,” merkte mevrouw Giulietti, een mooie vrouw van rond de vijftig, bedachtzaam op, “en het eerste kan vanwege de omgeving wel in verband worden gebracht met het tweede, maar weer niet met het derde…”
“Dat, en laten we dat niet vergeten, duidelijk een seksuele lading had, die bij de andere twee ontbrak,” benadrukte de officier.
“Het lijkt eenvoudiger om ze te beschouwen als drie opzichzelfstaande gevallen, al is het moeilijk om bepaalde toevalligheden te accepteren,” opperde de directeur van de COD. “Of ze in elk geval zo te behandelen.”
“Zouden het hoofd van de politie en het ministerie dan geruster zijn?” vroeg substituut-officier Anna Giulietti.
“Ze zouden in elk geval minder bang zijn,” zei commissaris Carracci met een grijns.
“Als het een seriemoordenaar is,” zei professor Prestigiacomo, “wordt de hypothese dat het gaat om het ongeorganiseerde type gestaafd door het feit dat het lijk steeds in het zicht wordt achtergelaten. En tevens de vele slachtoffers die in relatief korte tijd zijn gemaakt. Dat zou de taak van de rechercheurs toch aanzienlijk moeten vergemakkelijken, vindt u niet?”
Dus was het tot op dat moment ontbreken van resultaten een onvergeeflijke smet, dacht Ferrara, vol bewondering voor de nonchalante onverschilligheid waarmee de vrouw dat korte lijf van haar stevig posteerde. En hij zag dat de officier vol overtuiging knikte.
“Aan de andere kant,” schoot Alessandro Polito hem te hulp, “heeft de moordenaar in alle drie de gevallen een eigen wapen gebruikt en dat weer meegenomen, en dus geen wapens die toevallig voorhanden waren. Bovendien is hij direct vertrokken nadat hij zijn daden had gepleegd, en dat zijn allebei kenmerken van een georganiseerde seriemoordenaar.”
Iedereen zweeg om daar even over na te denken.
“Naar aanleiding van de werkwijze bij de laatste moord kan niet worden uitgesloten dat het om een ‘machtswellusteling’ gaat, dat blijkt wel uit dat stuk ijzerdraad om de nek, en in dit geval kunnen we ook te maken hebben met een lustmoordenaar,” zei professor Marescalchi na een tijdje.
“In tegenstelling tot de andere,” merkte Anna Giulietti, nog steeds bedachtzaam, op. “Het lijkt onmogelijk dat ze door één dader zijn gepleegd of dat er zelfs maar één motief aan ten grondslag ligt. Tegelijkertijd is het moeilijk om daar niét aan te denken.”
“Dat ben ik met u eens, het is echt een hersenkraker,” moest professor Prestigiacomo toegeven. “Door wat er nu gezegd is, kan ik niet met zekerheid bevestigen dat het om een seriemoordenaar gaat. Er zijn te veel tegenstrijdige elementen.”
“En de hypothese van satanische riten?” vervolgde de officier.
“Die zou ik laten vallen,” zei Ferrara.
“Maar u was juist degene die daarmee op de proppen kwam! En iedereen weet dat u zich de laatste tijd vaker met dat onderwerp bezighoudt,” merkte Gallo korzelig op.
“Bij andere zaken,” antwoordde Ferrara kortaf.
“En die rozensteel dan? Of de verbrokkelde sigaar?”
“Zoals u al zei, waren dat waarschijnlijk verwijzingen naar mij. Dat is de manier waarop de moordenaar mij wil laten merken, en niet voor het eerst, dat ik er direct bij betrokken ben.”
“Wat wilt u daarmee zeggen?” vroeg de officier. Ook de anderen leken nieuwsgierig.
“Dit,” antwoordde hij, terwijl hij eindelijk de brief uit zijn zak haalde die hij al eerder had willen laten zien. “Hij is vanochtend bezorgd op het hoofdbureau en was aan mij geadresseerd.”
De brief ging van hand tot hand.
Een sombere stilte daalde in de kamer neer.
“Bent u…de Kater?” vroeg professor Prestigiacomo met een vleugje sympathie in haar stem, wat de spanning nog meer verhoogde.
“Ja,” gaf de commissaris toe.
“Dat weet iedereen op het hoofdbureau,” voegde Lepri er, op zijn goedmoedige manier, grijnzend aan toe.
“Ook in Bologna,” merkte Polito geamuseerd op. Het was voor het eerst dat die bijnaam zo openlijk in een officiële sfeer ter sprake kwam.
“U zei dat het niet de eerste keer was. Hebt u er nog meer ontvangen?” vroeg Carracci.
“Bij de eerste twee misdrijven heb ik anonieme brieven ontvangen die als een ‘waarschuwing’ bedoeld waren, maar die waren anders dan deze, heel anders. Ze zijn bij mij thuis bezorgd en ik heb er weinig aandacht aan geschonken; iedereen krijgt ze wel eens en er lopen zo veel gekken rond op deze wereld, maar nu…” bagatelliseerde Ferrara.
“Hebt u ze nog?” vroegen de twee professoren bijna in koor.
“Ja.”
“We moeten ze door deskundigen laten onderzoeken. We vragen van alle drie een handschriftanalyse en een decodering aan,” bood de officier aan. “Uiteraard krijgt ook u daar een kopie van,” zei hij tegen de twee hoogleraren.
“Komt het door deze brief dat u zo zeker weet dat het om een en dezelfde moordenaar gaat?” vroeg mevrouw Giulietti.
“Of moordenares. Ja, inderdaad,” beaamde Ferrara.
“Dat lijkt me overtuigend,” gaf de vrouw toe.
“Mij ook,” steunde de andere substituut-officier haar.
Ze wachtten allemaal op het commentaar van de officier.
“Ik begrijp het niet…” zei Gallo met gefronst voorhoofd. “Hier wordt gesproken over vier levens. Vier levens die al verspeeld zijn. Als het een verwijzing is naar de moorden waar we ons nu mee bezighouden, moeten het er dan geen drie zijn?”
“Al sinds we binnenkwamen, verwacht ik dat de vergadering elk moment onderbroken kan worden. Ik ben bang dat het niet lang zal duren voordat het vierde delict wordt gemeld,” antwoordde Ferrara.
“Als dat het geval is, zal ik u alleen maar gelijk kunnen geven,” concludeerde Gallo. “Maar als er iets gebeurt, verzoek ik u dringend ons onmiddellijk te waarschuwen. Als ik er niet ben, moet u precieze aanwijzingen geven aan degene die dan wél dienst heeft, zodat die persoonlijk naar de plaats delict kan gaan.” Volledig ten gunste van de substituut-officieren.
Ferrara was onder streng toezicht geplaatst. Dat was dus al vanaf het begin het doel van deze hele poppenkast geweest, zei hij kwaad bij zichzelf.
De blauwe Alfa 166 had het gerechtsgebouw tien minuten eerder verlaten. Nu zaten ze op slechts enkele minuten van het hoofdgebouw vast in het verkeer.
“Zou het ergens toe leiden?” vroeg de hoofdcommissaris.
“Wat?” vroeg Ferrara, die in gedachten verzonken was.
“Deze vergadering. Die twee professoren waren niet onsympathiek. Wel een taaie, die Prestidiacono…of Prestigiacomo, hoe heet dat mens in godsnaam? Maar uiteindelijk heb je volgens mij een goede indruk gemaakt.”
Niet dat het de commissaris iets kon schelen.
“Ik weet het niet. Er zijn dingen gezegd die misschien wel nuttig zouden kunnen zijn. We zullen zien, het hangt ervan af hoe het onderzoek verloopt.”
“En dat leidt momenteel maar in één richting?”
“Eén hoofdrichting. Maar dat is niet de enige. We mogen nooit iets uitsluiten. Ook niet dat het, hoe onwaarschijnlijk ook, misschien toch om afzonderlijke delicten gaat. Ik zal verschillende teams op verschillende mogelijkheden zetten. Dat kan niet anders.”
De politieauto had zich inmiddels door de verkeersdrukte heen geworsteld en reed al door het hek van het voormalige gekkenhuis.
“Mijn complimenten, trouwens,” zei de hoofdcommissaris welgemeend.
“Waarvoor?”
“Voor de manier waarop je Gallo het hoofd bood, allemachtig!” riep Lepri lachend uit terwijl ze uit de auto stapten.
Vrolijk. Joviaal. Gezelligheidsdier als altijd.
Terwijl er in Florence een moordenaar rondliep.
En dat wisten ze.
Ferrara groette hem met een hoofdknikje, zijn ogen donker onder zijn zwarte, gefronste wenkbrauwen.
“En doe de groeten aan je vrouw!” hoorde hij achter zich roepen terwijl hij de trap al op liep.
“Die priester, Don Sergio…of hoe heet hij? Waar hangt die uit?”
“Hij zal wel in Greve zijn, of niet?”
“Je zult een excuus moeten verzinnen om hem naar me toe te brengen. Of misschien is het toch beter als ik er zelf heen ga…Het is zaak om hem niet wantrouwig te maken na al die tijd.”
“Denkt u weer dat hij er iets mee te maken heeft?”
“Nee, ja, ik weet het niet. Het is allemaal zo onduidelijk. Maar iets zegt me dat ik daar moet beginnen. Bij de eerste moord. En bij de laatst overgebleven verdachte.”
Ze zaten in zijn kantoor. Rizzo zat voor hem met het dossier van de moord op Micali nog in zijn hand. Ferrara kauwde op een halve Toscaanse sigaar terwijl hij met zijn aansteker zat te spelen en niet wist of hij die nu wel of niet zou gebruiken.
“Kan ik iets doen?” vroeg Rizzo.
Ferrara zweeg peinzend. Toen keek hij hem recht aan en knipoogde. Als een kater.
“Een espresso voor me halen, vind je dat vervelend?”
De jongere commissaris stond op en legde het dossier voor zijn meerdere op het bureau.
Hij verliet de kamer.
Hij had een agent kunnen sturen, maar dat deed hij niet. Hij bracht de koffie die dag liever zelf naar Ferrara.
Hij vond het helemaal niet vervelend om een vriend een dienst te bewijzen.
Om zes uur verliet het hoofd van de recherche het bureau.
Hij was lopend.
De Via Zara, de Santa Reparata, de Sant’Orsola, het Piazza del Mercato, de Borgo La Noce, de prachtige San Lorenzo. Daarna de Via de’ Conti, een klein stukje Via de’ Cerretani, de Via de’ Rondinelli en ten slotte de Via de’ Tomabuoni, waar hier en daar op de stoep een hoopje confetti lag.
Boekhandel Verga.
Hij ging naar binnen.
“Hoi, Rita,” groette hij. “Is Massimo er?”
“In z’n kantoor. Zit aan z’n pijp te lurken.”
“Slechte bui?” vroeg hij. Hij kon maar niet wennen aan Rita’s Florentijnse uitdrukkingen.
“Bereslecht.”
“Heb je weer ontdekt dat de mannen allemaal hoerenjongens zijn en de vrouwen…?”
“Erger nog. ‘k Heb ontdekt dat ie er weer minstens een heeft versierd en er ook een wil dumpen. Die Venetiaanse, weet u?”
Ferrara glimlachte. Het was fijn om weer eens iets normaals te horen.
Hij liep de trap op en klopte op de deur van zijn vriend.
“Binnen!”
De kamer zag blauw van de rook. Massimo Verga zat te lezen en hield een lange, bruine, lichtgebogen pijp tussen zijn tanden.
“Waar zijn de brandblussers?” vroeg Ferrara.
“Die heb ik gebruikt om Lucrezia’s vurige geest te blussen.”
“Heb je eindelijk iemand gevonden die je aankan?”
“Kom op, zeg, hou je niet van den domme. Ik weet heus wei dat Rita je alles al verteld heeft. Dat mens is een wandelend roddelblad.”
“Alleen als jullie onenigheid hebben.”
“Ik heb onenigheid. Zij niet. Zij vindt alles best. Snap je dat nou?”
“Met jou in de buurt? Eerlijk gezegd niet. Of ze is een heilige, of je gaat uiteindelijk met haar trouwen.”
De boekhandelaar rilde.
“Ander onderwerp.”
“Met alle plezier. Ik moet je iets laten zien. Weer zo’n ‘raadsel’.”
“Bedoel je nog een dreigbrief?”
“Kijk zelf maar.”
Toen hij uitgelezen was, liet Massimo Verga een lange fluittoon horen.
“Je zit in de nesten, vriend.”
“Dat wist ik ook al zonder jouw gewaardeerde consult.”
“Erger dan je denkt. Je geheime bewonderaar haalt zelfs Schopenhauer erbij! Een groot filosoof, wel een tikkeltje zwartgallig.”
“Wat bedoel je?”
“De eerste zinnen. Tot aan ‘verzwelgen’. Regelrecht van Schopenhauer overgenomen. De rest heeft hij er zelf bij verzonnen en is nogal banaal. Maar het betekent wel dat die vriendelijke schrijver van gecodeerde berichten belezen is. En ik zou zeggen dat hij ook een aardig verfijnde smaak heeft. Wat je van jou niet kunt zeggen, als ik zo vrij mag zijn. Dus zit je in de nesten.”
“Omdat hij intelligenter is dan ik?”
“Dat weet ik niet. Ik ken die vent niet. Maar hij is er duidelijk van overtuigd dat het zo is. Hij vindt het leuk om met je te spelen, als een kat met een muis. Dat zegt hij ook.”
“Dus dat vind jij ook? Dat het een regelrechte uitdaging is?”
“Heel openlijk. Overduidelijk. Hij geeft je ook nog twee punten voorsprong, zo sterk voelt hij zich. Nog twee levens en dan ben jij aan de beurt, zegt hij.”
“En hij schrijft ook nog met de hand, zonder zich druk te maken over onze handschriftanalyses.”
“We kunnen wel zeggen dat we te maken hebben met iemand met een bovengemiddeld IQ, afkomstig uit een goed milieu, die nauwkeurig en geordend is, en misschien een psychopaat mag zijn, maar dan wel een scherpzinnige en sluwe, die ook nog eens een uitgekookte strateeg is. Tenzij je Napoleon wilt arresteren, ben je weer terug bij af.”
“Bedankt voor je opbeurende woorden.”
“Dat ben ik je verplicht.”
Ze zwegen.
Massimo maakte van de gelegenheid gebruik om zijn pijp, die uit was gegaan, weer aan te steken.
Ferrara had de moed niet om hetzelfde te doen.
“Ik zit te denken…”
“Wat?” vroeg de commissaris.
“Aan het raadsel uit de vorige brief. ‘De laatste brief zal de eerste zijn’, weet je nog? Dat hebben we nog niet opgelost.”
“Misschien is hij ook intelligenter dan jij.”
“Dat is zeker. Maar ik ben niet degene die hij uit de weg wil ruimen.”
“Zeg je er niet ‘gelukkig maar’ bij?”
“Nu geen grapjes maken, Michele. Het is die vent menens. Ik weet niet of deze nieuwe boodschap ons kan helpen om die andere te begrijpen. Wat betekent het dat de laatste de eerste zal zijn? De hoeveelste is dit, de derde?”
“Ja.”
“Dus de laatste zal waarschijnlijk de zevende zijn. En hij heeft er eentje overgeslagen, wil dat dan zeggen dat die post mortem aankomt?”
“…”
“Dat is zijn bedoeling, dat wil hij! Maar jij pakt hem eerder.”
“Ik hoop het.”
“Laten we daarvan uitgaan. Dus de eerste is niet verstuurd, omdat daarin staat wat hij van plan is. De details over hoe hij bij jou wil uitkomen. En na jouw dood stuurt hij die dan als laatste sneer naar de autoriteiten om te laten zien hoe slim hij is geweest. De eerste maakt het plaatje compleet; het is het van tevoren beraamde plan, tot het laatst toe nauwgezet uitgevoerd en als laatste verstuurd. Dus: ‘De laatste zal de eerste zijn’. Geniaal, toch?”
“Ongelofelijk! Maar het is een hypothese, misschien klopt er wel helemaal niets van.”
“En je hebt er alleen iets aan als je het geluk hebt een gedetailleerd plan te vinden om het hoofd van de recherche uit de weg te ruimen, en ook nog degene die het geschreven heeft.”
“Het is niet veel, maar het is een begin.”
Toen hij de boekhandel verliet, was het al donker.
Een jongetje dat verkleed was als kater, met lange zwarte snorharen op zijn wangen getekend, gooide hem een handje confetti toe en rende toen weer snel naar zijn moeder.
Het was de laatste dag van carnaval.
Het feest was al voorbij, en hij had niet eens in de gaten gehad dat het reeds begonnen was.