Het nieuws werd die avond in alle journaals uitgebreid gebracht, maar Ferrara zag het niet.
Hij hoorde het de volgende ochtend pas op de radio. De zaak kreeg, vanwege het bijzondere karakter, de leeftijd en de schoonheid van de slachtoffers en vanwege de smeuïge details, die de politie niet had willen vrijgeven maar waar de journalisten lucht van hadden gekregen en waar ze gretig allerlei vage toespelingen op maakten en zo inspeelden op de morbide nieuwsgierigheid van het publiek, landelijke bekendheid en werd zelfs in Florence breed uitgemeten, naast de reeks moorden die de stad op zijn kop hadden gezet.
Op kantoor las hij de krantenberichten en halverwege de ochtend voelde hij zich geroepen om Polito te bellen.
“Lelijke zaak,” zei hij.
“Dat kun je wel zeggen. Nog nooit zoiets gezien. Een afgrijselijk schouwspel. Het meest beangstigende is nog wel dat Valentina Preti niet in dat appartement is vermoord. Er zijn daar geen bloedsporen van haar gevonden, maar wel in haar auto, die voor het huis stond. Ze was al minstens acht uur dood. Het lijkt bijna wel alsof de moordenaar haar daarheen heeft gebracht om iets in haar te stoppen…” Hij bracht hem op de hoogte van de bijzonderheden waarover niets in de krant stond, omdat de journalisten niet over die informatie beschikten. “Kun je je iets voorstellen dat nog macaberder en walgelijker is?”
Ongemakkelijk antwoordde Ferrara: “Ik benijd je niet. Alsof je niet genoeg hebt aan die mafkees die prostituees vermoordt; hier zat je niet bepaald op te wachten. We zijn er allebei mooi klaar mee. Lekker beroep hebben wij!”
“Als het een beetje meezit, kunnen we deze zaak snel oplossen. We hebben een getuige die misschien belangrijk is.”
“Mazzelaar. Heeft die het zien gebeuren?”
“Nee, het is een bewoonster van hetzelfde complex, die gisteravond een onbekende heeft binnengelaten. Het was donker en ze kon het niet zo goed zien, maar we weten dat hij lang en blond is, een Amerikaans of Engels accent heeft en zijn zonnebril zelfs ‘s nachts ophoudt. Een knappe jongen, volgens de getuige. Ze dacht dat hij een afspraakje had, omdat hij een boeketje in zijn hand had, dus heeft ze hem nietsvermoedend binnengelaten. We hebben alle bewoners gisteravond al ondervraagd, maar niemand heeft toegegeven hem te kennen, laat staan hem te hebben binnengelaten. Maar goed, als het de minnaar van een getrouwde vrouw is, zal die dat natuurlijk niet meteen tegen ons zeggen, vooral niet als haar man erbij zit,” zei hij er geamuseerd achteraan. “Hoe dan ook, we werken aan zijn compositietekening.”
“Uitstekend spoor! Hou me op de hoogte, hè? Als ik je kan helpen, zeg je het maar.”
“Natuurlijk. Sterkte.”
‘s-Middags kreeg hij een telefoontje van Massimo Verga.
“Is er iets gebeurd?” vroeg Ferrara. Massimo stoorde hem zelden op kantoor.
“Nee, niets. Ik wil je alleen iets vertellen. Dat meisje dat in Bologna vermoord is, je weet wel…”
“Cinzia Roberti?”
“Nee, die andere, Valentina.”
“Ja?”
“Nou, ik moet de hele dag aan haar denken. Ik wist zeker dat ik haar al eens gezien had, en nu weet ik het weer. Ik heb haar volgens mij ook nog een oud boek geleend, de Necronomicon van Abdul al-Azraq, dat ze nooit heeft teruggebracht. Niet dat het veel waard was, begrijp me goed.”
“Kende je haar?” vroeg Ferrara verbaasd.
“Niet echt. Ze kwam vorig jaar op 1 oktober bij me in de winkel, precies op de dag dat Stefano Micali werd vermoord, weet je nog? Door dat vreemde toeval had ik het idee dat ik je moest bellen. Ook omdat ze me had verteld dat ze kunst-, muziek- en theaterwetenschappen studeerde in Bologna, maar dat ze erover dacht om naar Florence te komen om colleges over volkstheater in de renaissance te volgen. Op de universiteit zullen ze wel iets over haar weten, toch?”
“Dat is een uitstekende suggestie, ik zal het aan Polito, het hoofd van de recherche in Bologna, doorgeven; die houdt zich met de zaak bezig. Hij zal je dankbaar zijn. Was ze echt zo mooi?”
“Nou en of.”
“En daar kon jij geen weerstand aan bieden, hè? Was ze alleen? Je zult wel een beetje met haar geflirt hebben, stel ik me zo voor,” zei Ferrara schertsend.
“Zonder er veel van te verwachten, hoor. Inmiddels ben ik ook als latin lover aan pensioen toe. Ik moet plaatsmaken voor de jongeren, ahum. Ze kwam in haar eentje de winkel binnen, maar was samen met een gozer in een waanzinnige Porsche, een patser die om zeven uur ‘s-avonds nog steeds zijn zonnebril ophad. Zo’n lange, blonde vent die volgens de laatste mode gekleed was, je kent dat wel. Wat kan een arme, oude Siciliaan daartegen beginnen, hoe sterk en…”
Ferrara luisterde al niet meer, getroffen als hij was door die korte beschrijving. Zijn woorden waren vrijwel identiek aan die van Polito.
“Wacht even, heb je hem goed gezien? Kun je hem iets beter beschrijven?”
“O jee, ik heb niet zo veel aandacht aan hem geschonken, ik had meer oog voor dat meisje, dat moet ik toegeven, het arme kind…Maar Rita heeft hem een pen verkocht en heeft hem ongetwijfeld beter gezien dan ik.”
“Verbind me met haar door.”
“Is het zo belangrijk?”
“Verbind me door, Massimo.”
Hij popelde van ongeduld terwijl hij wachtte tot hij Rita aan de lijn kreeg.
“Goeienavond, commissaris, hoe gaat het?”
“Rita, herinner je je die man nog die op 1 oktober bij jullie in de winkel was om een pen te kopen? Hij was samen aan komen rijden met een mooi meisje…”
“Valentina Preti, het arme kind, ik heb het gelezen. Zegt u ‘t maar, commissaris, ik ben een en al oor.”
“Herinner je je hém nog?”
“Hoe zou ik hem nou kunnen vergeten, commisaris. Keiharde ogen had ie, koud, ijskoud.”
“En verder? Kun je hem omschrijven?”
“Minstens één meter tachtig lang, atletisch gebouwd, blond, kortgeknipt haar, volgens mij geblondeerd, heel lichtgrijze ogen, buitenlands accent, Engels of Amerikaans, dat weet ik nooit. Ik zou zeggen Amerikaans. Hij kleedde zich elegant, hij was duidelijk rijk, dat zag je ook aan z’n auto. Die had ie minstens een halfuur voor de deur laten staan en die bekeuring kon ‘m niks schelen…”
Dit kon niet waar zijn. Hij kon zijn oren niet geloven. Zo veel geluk in één keer, dat had hij nog nooit gehad.
“Welke…” zei hij aarzelend, alsof hij aan de roulettetafel op het punt stond te winnen en zeker wist dat het balletje op het juiste nummer zou vallen, maar bang was dat hij er op het laatste moment toch weer uit zou schieten, “welke bekeuring?”
“Voor fout parkeren! Pal voor de deur van de winkel had ie hem gezet, zo arrogant! Als de parkeerwachters niet waren gekomen, had ik zelf de politie gebeld! Dat ie een lul is, moet ie zelf weten, maar doen waar je zin in hebt omdat je toevallig wat centen hebt, nee, dat gaat er bij mij niet in!”
“Dank je wel, Rita. Als je hier was, had ik je een zoen gegeven.”
“Kom maar langs wanneer u wilt, commissaris. Dat laat ik me geen twee keer zeggen!”
Ferrara belde Serpico en gaf hem opdracht direct contact op te nemen met de leiding van Parkeerbeheer en alle gegevens op te vragen. In de tussentijd riep hij Rizzo bij zich en bracht hem op de hoogte.
De auto was in een mum van tijd opgespoord.
Binnen een kwartier had de inspecteur alle gegevens verzameld en kwam hij naar het kantoor waar de twee commissarissen zaten.
“De overtreding is gerapporteerd op 1 oktober 1999 om 18.40 uur en het betrof een Porsche Carrera met kenteken AP 286 XS die fout geparkeerd stond. Het voertuig, dat in Florence geregistreerd is, staat op naam van een zekere Lorenzo Ricciardi, woonachtig in Florence in de Via della Campora 36, in Bellosguardo.”
“Ricciardi? Zoals de antiquair?” vroeg Ferrara opgewonden.
“Inderdaad!” riep Rizzo uit. “Dat is de achternaam van de vorige eigenaar van de winkel waar Alfredo Lupi is vermoord; het is die man die is omgekomen bij die brand in zijn villa, die volgens mij ook in Bellosguardo stond.”
“Laat uitzoeken of het familie is. En stuur meteen een team naar het huis van die Ricciardi, om hem onopvallend in de gaten te houden. Ik bel de officier om toestemming te vragen voor het aftappen van zijn telefoon; Sergi, ga jij na of hij een mobiele telefoon heeft.”
Zodra de mannen weg waren, belde Ferrara mevrouw Giulietti.
Direct daarna belde hij Polito.
“Ik heb die blonde kerel voor je gevonden,” zei hij triomfantelijk. “En hoe ongelofelijk het ook klinkt, het zou best eens kunnen dat we twee vliegen in één klap slaan. Hij heet Lorenzo Ricciardi. Hij woont in Florence, ik laat zijn huis al in de gaten houden. Als je morgen kunt komen, gaan we hem samen een bezoekje brengen.” Polito zweeg perplex.
“Maar hoe heb je dat nou voor elkaar gekregen?”
“Dat leg ik je morgen wel uit, maar geloof me, het is zeker. Kom je?”
“Natuurlijk, wat denk je? Maar waarom ga je er niet meteen naartoe?”
“Ik heb een huiszoekingsbevel nodig en dat kunnen ze me niet eerder dan morgenochtend geven. Maar maak je geen zorgen, het huis wordt geobserveerd. Breng de foto’s van de lichamen en het ballistisch rapport voor me mee. Iets zegt me dat we daar iets interessants uit kunnen halen.”
De volgende ochtend, zaterdag, de vrije dag van de huishoudster, hoorde Ferrara dat het al die tijd donker was geweest in het huis en dat er niemand in of uit was gegaan. De Porsche had de hele tijd op de oprit gestaan.
“Heb je de foto’s bij je?” vroeg hij aan Polito, die klokslag negen uur bij hem op kantoor was.
“En het rapport, kijk maar.”
De commissaris spreidde de foto’s op tafel uit en concentreerde zich op de portretten, die hij met een sterk vergrootglas bekeek. Omdat hij wist wat hij zocht, had hij de A die het gezicht van Cinzia Roberti ontsierde zo gevonden, al was hij deels verborgen onder de andere verwondingen. Toch stond hij perplex. Hij had verwacht die letter ergens op het lichaam van Valentina Preti te zullen vinden, omdat die eerder vermoord was, en een r op het andere meisje.
Dat kleine detail stoorde hem, maar desondanks bestond er nu echt geen enkele twijfel meer. Het was bijna halftien, het tijdstip waarop hij de vergadering had gepland.
“Is er iets?” vroeg Polito.
“Nee, laten we gaan,” antwoordde Ferrara. “Het heeft geen zin om nog langer te wachten.”
De vergaderzaal van de recherche was te klein om iedereen te kunnen herbergen en Ferrara had besloten de briefing in de zaal op de tweede verdieping te houden, die eigenlijk alleen voor grote gelegenheden werd gebruikt, vooral door de hoofdcommissaris. De ruimte that zo’n tweehonderd vierkante meter, was modern ingericht, met aan de wanden historische doeken die in bruikleen gegeven waren door Monumentenzorg.
Ferrara nam samen met Rizzo en Polito plaats aan de lange vergadertafel en vóór hen gingen dertig agenten en inspecteurs op de voorste rijen stoelen zitten. Dankzij de hulp van Carracci, die Ferrara de avond ervoor had gebeld, waren er ook enkele scherpschutters uit Rome gekomen. Ze maakten deel uit van de NOCS, de Italiaanse veiligheidsdienst, de trots van de politie vanwege de risicovolle manier waarop ze vaak ingrepen. Het personeel van de NOCS, een orgaan dat beroemd is geworden door allerlei belangrijke operaties, waaronder de bevrijding van de Amerikaanse generaal James Lee Dozier op 28 januari 1982, is getraind in het schieten met geweren en pistolen, in het precisiewerk en vooral in speciale bestormingstechnieken. Ze onderscheiden zich van de anderen door hun speciale zwarte overalls en hun atletische, imposante lichamen.
Een agent van de technische recherche was bezig de projector naar het midden van de zaal te schuiven, in de richting van een wit scherm dat rechts van de lange tafel met de drie commissarissen hing.
Het doel van de bijeenkomst was het tot in de kleinste details voorbereiden van de inval in de villa in Bellosguardo, door deze te bestuderen aan de hand van foto’s die vanuit een helikopter waren gemaakt en de kadastrale kaarten die binnen korte tijd op het scherm geprojecteerd zouden worden.
Ferrara nam het woord.
Hij begon met het uitleggen van de aard van de operatie en het doel: de villa binnenvallen en een gevaarlijke moordenaar oppakken.
Op het scherm verscheen een panoramafoto van de villa, die omgeven werd door een grote tuin en beschermd werd door een muur.
“Kijk, dit is de plek waar het om gaat,” zei hij. “Elke kant van de muur moet worden gedekt voordat we naar binnen gaan.” Hij liep naar het scherm om met een houten aanwijsstok de betreffende posities aan te duiden. “Inspecteur Venturi, die al een onderzoek ter plaatse heeft gedaan, zal de agenten indelen: een aan elke kant. De mannen moeten een positie innemen waardoor ze onderling continu oogcontact kunnen hebben.
Wanneer ze in positie staan, zal ik aanbellen bij de poort. Als er wordt opengedaan, ga ik met een geblindeerde wagen naar binnen, samen met de commandant van de NOCS en twee van zijn mannen, akkoord?”
“Zeker,” antwoordde de commandant meteen zelfverzekerd.
“Ik niet,” wierp Polito tegen.
“Waarom niet?”
“Ik wil ook mee,” zei hij slechts.
Daar had hij geen ongelijk in. Het ging om een misdrijf dat onder zijn bevoegdheid viel, al bevonden ze zich hier in het rechtsgebied van Ferrara.
“Oké.”
“En als er niet wordt opengedaan?” vroeg de commandant van de NOCS.
“Dan maken we het ijzeren hek open dat toegang geeft tot het pad met bomen erlangs; ik wijs het nu aan. Aan een koevoet hebben we genoeg. Maar we moeten het wel meteen doen; elke seconde telt, want we moeten hem verrassen. We hebben toestemming van de officier om geweld te gebruiken en schade aan te richten als iets ons in de weg staat om de huiszoeking uit te voeren. Vragen?”
Niemand vroeg iets. Hij zag alleen instemmend geknik.
“Als we eenmaal in de tuin zijn, heeft iedereen een duidelijke taak. We verspreiden ons, waarbij we zorgen dat we elkaar in het oog houden, en jullie gaan naar de villa toe volgens mijn orders. Niemand, en ik herhaal, niemand mag op eigen houtje iets doen, is dat duidelijk?”
Iedereen knikte.
Ferrara gaf de agent van de technische dienst een knikje en deze liet de volgende afbeelding zien: een close-up van de villa.
“Kijk, dit is de voordeur, de hoofdingang; er is er nog een aan de achterkant, bijna recht ertegenover, maar die zie je niet op deze foto. Hier bellen we nog eens aan, en als er niet onmiddellijk gereageerd wordt, forceren we ook deze. Mocht hij gepantserd zijn…”
“Dan grijpen wij in. Met explosieven. Het is een kwestie van seconden,” zei de commandant van de NOCS alsof het van tevoren was ingestudeerd.
“Perfect. Dan komen we nu op het moeilijkste deel en ik vraag jullie om goed op te letten, want hier mag niet de kleinste fout worden gemaakt,” zei Ferrara op ferme toon. “Als we eenmaal binnen zijn, moeten zes agenten met nachtkijkers en geweren direct hun positie innemen, twee per verdieping, om onmiddellijk de gangen te inspecteren en meteen daarna dekking te geven aan hun collega’s die belast zijn met andere taken.”
Ferrara, Rizzo en Polito, die ieder de leiding over een team hadden, zouden een inval doen in de kamers op alle drie de verdiepingen, zodat alle ruimtes tegelijkertijd konden worden geïnspecteerd. Ferrara op de benedenverdieping, Rizzo op de eerste en Polito op de tweede.
Terwijl Ferrara de werkwijze in de villa uitlegde, liet de technicus op het scherm de beelden zien van de kadastrale kaarten met de interne structuur en de indeling van de kamers.
“Deze gegevens zijn heel belangrijk,” hervatte Ferrara zijn verhaal. “Om onderling te kunnen communiceren, gebruiken we draagbare radio’s met oordopjes, die we op een speciaal kanaal afstemmen, zodat we niet kunnen worden afgeluisterd door oren waar het niet voor bestemd is.”
Daarbij dacht hij aan journalisten, die op hun redactie via een scanner de politiekanalen beluisterden, zodat ze meteen op de hoogte waren van wat er gebeurde. Hij wilde niet dat hierover gesproken werd.
“Blijft er iemand buiten de villa staan?” vroeg Rizzo.
“Eén man aan elke kant, om te controleren of iemand iets uit het raam gooit, ons van achteren beschiet of probeert te ontsnappen. We hebben al mensen buiten de muur staan, maar het is beter om de villa ook van dichtbij in de gaten te houden.”
“En de helikopter?” vroeg Polito.
“Ik zal aan de commandant van de luchtmobiele brigade vragen om die klaar te zetten. Als we hem nodig hebben, kan hij direct opstijgen. Hij kan hier binnen enkele minuten zijn, als het moet.”
De vergadering was ten einde. Er viel niets meer te zeggen.
In kleine groepjes liepen ze naar beneden, waar ze op de binnenplaats in diverse politiewagens en een burgerauto gingen zitten. Ze droegen allemaal kogelvrije vesten en hielden hun wapens in de aanslag. Sommigen legden mitrailleurs en Mió’s aan, anderen hadden een dodelijk pompgeweer.
Terwijl ze de trap af liepen, fluisterde Polito in Ferrara’s oor: “Ik had niet zo’n overmacht aan mankracht verwacht. Ik dacht dat we met zijn tweeën zouden gaan, misschien met nog wat agenten. Stel nu dat Ricciardi er niet is en dit halve leger ziet als hij thuiskomt? Is dat geen risico?”
“Nee. Als hij zover komt, zit hij al in de val. Er is maar één toegangsweg en daar bevinden zich mannen in burger, die onherkenbaar zijn. Als hij daar eenmaal op rijdt, kan hij niet meer weg. Als hij echter wél binnen is, kunnen we nooit genoeg voorzorgsmaatregelen nemen. Dan is hij in het voordeel omdat hij in de beschermde omgeving van de villa zit, en als wij alleen met zijn tweeën zouden komen, zouden we wel een heel gemakkelijk doelwit vormen, denk je ook niet?”
Polito knikte.
Om geen aandacht te trekken van burgers en vooral niet van journalisten verlieten de auto’s en het busje met korte tussenpozen het hoofdbureau.
Op de plaats van bestemming aangekomen ging Ferrara meteen naar een van de mannen die op wacht stonden.
“Geen nieuws?”
“Niets, chef. Het huis lijkt onbewoond. Geen enkel teken van leven binnen.”
Ferrara belde twee keer aan, maar er kwam geen respons. Hij liet het hek forceren. Alles verliep volgens plan. Ze vielen de tuin binnen en kwamen bij de voordeur, die inderdaad gepantserd bleek. De agenten van de NOCS bliezen hem op en binnen luttele minuten stonden de mannen binnen in de villa.
De portofoons begonnen meteen te kraken. Alle boodschappen die werden uitgewisseld kwamen op hetzelfde neer: in de kamers was niemand te bekennen. Geen enkel vuurgevecht dus, en ook geen enkele vluchtpoging en geen enkele arrestatie. Nul komma nul.
De nadere inspectie van de ruimtes verliep dan ook veel minder gespannen.
Ze deden de lichten aan, behalve op vrijwel de hele eerste verdieping, waar de kamers niet gerestaureerd bleken te zijn na de brand, op een na. Daar deed het licht het wel.
“Chef, u moet even hierheen komen,” hoorde Ferrara in zijn oor.
Het was Rizzo. Hij moest op de eerste verdieping zijn. Nu brandde er ook licht op de gangen en in het trappenhuis. Alles was helder verlicht.
“Pas op daar, Sergi,” zei Ferrara, ervoor wakend dat hij niet op een trapje stapte dat besmeurd was met donkerrode vlekken, die veel weg hadden van opgedroogd bloed. “Laat één man buiten staan om te voorkomen dat niemand erlangs kan.”
“Chef, ik heb hier iets interessants. Volgt u mij maar,” zei Rizzo, die hem tegemoetkwam zodra hij bij het begin van de gang was.
“Wat dan?”
“Komt u maar, dan zult u het zien. We zijn er bijna.”
Hij volgde hem naar de enige kamer op de hele verdieping die nog intact was.
“Kijkt u maar.”
Het waren bloedvlekken.
Hij kreeg niet de kans er een opmerking over te maken, want Polito kwam eraan.
“Op de bovenverdieping woonde Valentina Preti. Al haar spullen liggen daar.”
Maar dat was nog niet alles.
De portofoon van Ferrara kraakte.
De commandant van de NOCS had de ingang naar de kelder gevonden.
“Komt u eens kijken, commissaris. Meteen.”
Gevolgd door de anderen haastte Ferrara zich de trap af. Mannen van de NOCS wezen hem de weg. Ze daalden de keldertrap af en bleven meteen staan toen ze in de grote, ondergrondse bakstenen ruimte kwamen.
“Wat moet dat verdomme voorstellen?” riep Polito uit.
Midden in de ruimte stond een primitieve houten driepoot, die uitliep in een piramidevormige wig met een scherpe punt. Iets erboven hing een ijzeren ring die op zijn plaats werd gehouden door kabels die aan de muren verankerd waren, en aan het plafond hing een koord loodrecht op de punt van de wig.
“Laten we plaatsmaken voor technici van de forensische dienst, jongens,” zei Ferrara. “De villa moet van onder tot boven worden uitgekamd.”
Hij was duidelijk teleurgesteld.
Na een nauwgezette huiszoeking zou wel aan het licht komen wat dat mysterieuze mechanisme was en zouden er ook belangrijke zaken gevonden worden om de moordenaar nog beter te kunnen identificeren. Hij zou er zelf kalm en methodisch op toezien. Maar hij had een belangrijke slag verloren. Zoals zijn vriend Massimo al had gezegd na het bestuderen van de brieven, had hij hier te maken met een moordenaar die bovengemiddeld intelligent was. En het kwam er eigenlijk op neer dat hij hem had laten ontkomen. Hadden ze hem na maandenlang onderzoek eindelijk in hun zak, en nu liet hij hem tussen zijn vingers door glippen!
Hij dacht weer aan de ‘tip’ die hij aan de Egyptische journalist had gegeven en kon zichzelf wel voor zijn kop slaan.
De jacht