5

In beslag genomen door het onderzoek naar het Monster en de moord op Lupi had Ferrara nog geen kans gehad de anonieme boodschap aan zijn vriend Massimo te laten zien.

Dat deed hij de laatste zaterdag van die ijzig koude januarimaand voordat hij naar Sicilië ging. Buiten de boekhandel werden de voetgangers door de regen gedwongen om in de winkels en de portieken van de huizen te schuilen of, als ze écht door moesten lopen, gebruik te maken van de ‘hondenparaplu’s’, zoals ze in Florence zeggen wanneer wandelaars zich zo dicht mogelijk tegen de muren aandrukken om zo te profiteren van de beschutting van de uitstekende daken.

“Ik ben niet goed in puzzelen,” gaf de boekhandelaar toe, nadat hij er lang op had zitten studeren terwijl hij rustig aan zijn zwarte pijp zat te lurken, die versierd was met een zilveren ring. “Misschien zou je het kunnen vragen aan de makers van kruiswoordraadsels die bij de krant werken. Die hebben waarschijnlijk wel een e·mailadres en vinden het geweldig als iemand met zulke problemen als jij contact met ze opneemt!”

“Ik dacht het niet,” sputterde de commissaris tegen. “Dit lijkt me niet bepaald een spelletje.” Hij aarzelde en zei toen: “Het is niet de eerste die ik ontvangen heb.”

“Ah, misschien helpt dat. Wat stond er in de andere?”

“Het was er maar eentje. Om eerlijk te zijn weet ik niet eens of ze wel met elkaar in verband staan. Die was heel anders. Het leek meer op een dreigbrief. Ken je het Latijnse gezegde ‘Memento mori’?”

“Meer niet?” vroeg Massimo peinzend.

“Zegt het je iets?”

“Nou en of. Het is trouwens ook de titel van een prachtige roman, nog wel van een bijna-stadsgenote. Ze is Engelse, maar woont al eeuwen in de buurt van Arezzo; Muriel Sparks. Een tijdje geleden kwam ze hier af en toe langs, een heerlijke vrouw! Als je beter naar me luisterde, zou je het weten. Je moet dat boek absoluut lezen. Als we straks naar beneden gaan, krijg je van mij een exemplaar. Service van de zaak, want zelf koop je het toch nooit. Petra misschien wel, maar die zou het toch van me cadeau krijgen. Laat haar het ook lezen, ik weet zeker dat ze het mooi vindt.”

“Laat maar zitten, Massimo. Ik heb er toch geen tijd voor, dat weet je.”

“Flauwekul! Dat is echt een smoes van luiaards en onwetenden. Als je iets echt wilt, maak je er tijd voor, zo is het gewoon. Churchill las nog terwijl de Tweede Wereldoorlog in volle gang was, en ook Agnelli, de directeur van Fiat, leest. Met alle respect, ik denk niet dat een commissaris van de recherche het drukker heeft dan die twee.”

“Oké, je hebt gelijk, zoals altijd. Maar jij hebt het al gelezen; denk je dat de sleutel van mijn mysterie erin te vinden is?”

“Dat kun je beter aan de schrijfster vragen. Maar pas nadat je het gelezen hebt, alsjeblieft!” antwoordde hij provocerend. Toen, serieus nu, voegde hij eraan toe: “Maar er is nog iets, en dat lees ik terug in beide boodschappen. Ze bevatten allebei iets religieus. ‘De laatsten zullen de eersten zijn’ is een uitspraak uit het evangelie en ‘Memento mori’ is het motto van een religieuze orde, de trappisten. Misschien wil je belager je gewoon bekeren…”

Het was uiteraard een grapje, maar als het zijn bedoeling was om Ferrara een beetje op te vrolijken, lukte dat niet.

Moeten we terug naar Don Sergio? dacht de commissaris bij zichzelf.

“En de wereld van de brieven?” vroeg hij in plaats daarvan.

“Dat is mijn universum. En daarom zit ik er ook mee: ik kom er maar niet achter wat ermee bedoeld wordt. Wat wil dat zeggen: de eerste zal de laatste zijn? Dat dit de eerste is en je geen andere meer zult ontvangen, waardoor de hypothese dat er een verband zou bestaan meteen is uitgesloten? Maar wat heeft dat voor zin? Als het echter allebei vruchten van dezelfde geest zijn, dan heeft de schrijver er lol in om logische paradoxen te gebruiken. Want een ‘eerste’ bestaat niet als er niet ten minste een ‘tweede’ is, denk je ook niet? Dat zou dus betekenen dat we te maken hebben met iemand die behoorlijk scherp en intelligent is. In dat geval zal het niet eenvoudig zijn om de boodschap te ontcijferen. Misschien verwijst hij naar elementen waar wij nog niets van afweten. Wat erop neerkomt dat je er nog meer kunt verwachten.”

En ook nog meer moorden? vroeg de commissaris zich af.

Het antwoord liet niet lang op zich wachten.

Zondagmiddag 6 februari had Lapo Vanni, de bewoner van een appartement in de Via de’ Cerchi, een straatje in het centrum dat parallel loopt aan de drukke en chaotische Via dei Calzaiuoli, na zijn terugkeer van een tiendaagse vakantie een vieze geur geroken die afkomstig was uit het appartement van zijn buurman. Nadat hij herhaaldelijk op de deur had gebonsd zonder dat er iemand opendeed, had hij besloten de politie te bellen.

Er waren meteen een paar rechercheurs op afgestuurd, die de brandweer om assistentie hadden gevraagd. Die had geconstateerd dat het raam dat op straat uitkeek volgens de regels was afgesloten en zelfs was beveiligd met ijzeren tralies, en had de voordeur geforceerd. Niemand twijfelde er op dat moment meer aan dat ze een dode zouden aantreffen, die misschien wel zo plotseling was overvallen dat hij niet eens meer kans had gezien om om hulp te roepen. Maar op het lijk dat ze daadwerkelijk vonden, waren ze niet voorbereid.

Op het bed zagen ze, in verregaande staat van ontbinding, het volledig naakte lichaam van een man die werd geïdentificeerd als de eigenaar van het appartement. Het was een eenkamerappartement, maar wel mooi ingericht. Slechts enkele smaakvolle, dure meubels.

Ferrara kwam aan toen de mannen al aan het werk waren met een groepje van Moordzaken. Meteen daarna arriveerden ook de lijkschouwer, zoals gewoonlijk dokter Leone, en het personeel van de forensische dienst. In het appartement had hij eveneens de officier van justitie aangetroffen, die ook nu weer had besloten om zich er persoonlijk mee te bemoeien. Na de ervaring in Como was Ferrara daar niet bepaald enthousiast over.

Ze droegen allemaal overschoenen, die de technische recherche hun gaf zodat ze de plaats delict niet zouden bevuilen.

Uit de persoonsgegevens van de man, die tweeëndertig was geweest, werd helemaal niets duidelijk. De naam Francesco Bianchi was onbekend in de databank van de politie. Nog niet eens een aangifte van het verlies van zijn paspoort. Nul komma nul. Uit de wijze waarop de moord gepleegd was, kon Ferrara echter heel wat opmaken. Op een paar kleinigheidjes na was dit een exacte kopie van de moord op Micali.

Het eerste verschil was de gebroken steel van een roos naast het lijk, het tweede de resten van een sigaar die was verbrokkeld op de bebloede lakens en het derde een stuk ijzerdraad ter hoogte van de nek, dat in de vorm van een strop was geknoopt, waaronder een niet al te grote, maar wel diepe snee te zien was. Verder zaten er op het lichaam, dat geknield op de grond zat met de romp achterover op het bed, twee diepe wonden in de rug en nog een paar in de linkerbovenzij, die duidelijk zichtbaar werden toen Leone het lijk omdraaide, en talloze andere op het gezicht, op een vreemde wijze geconcentreerd, zoals ook bij Micali het geval was geweest. Ook op de armen zaten verwondingen. Ze waren allemaal toegebracht met een steekwapen.

“Is het mogelijk het tijdstip van de dood vast te stellen?” vroeg de commissaris weinig hoopvol.

“Aan de staat van ontbinding te zien is het zeker dagen geleden, waarschijnlijk zelfs behoorlijk veel dagen. Op dit moment is het nog moeilijk te zeggen hoeveel. Dat kan ik wel vrij nauwkeurig bepalen als ik autopsie heb verricht,” antwoordde Leone, zoals te verwachten viel.

De lucht in die kleine ruimte was nog steeds niet te harden. De brandweermannen hadden meteen na binnenkomst het raam dat op straat uitkeek helemaal open moeten zetten om frisse lucht binnen te laten komen. Maar de geur van de dood bleef hardnekkig hangen.

“Nog nooit zoiets gezien,” voegde Leone eraan toe, terwijl hij zich tot de officier en Ferrara wendde, die van dichtbij toekeken hoe hij de verwondingen op het stoffelijk overschot onderzocht.

“Het lijkt wel een scène uit een spannende erotische verhouding,” merkte Ferrara op, terwijl hij om zich heen keek en in gedachten de positie van het lichaam, de schemerlamp die met een rode lap was afgedekt, de sporen van wierook, de rode roos in de kristallen vaas op de achttiende-eeuwse secrétaire en de vrijwel lege fles champagne op het nachtkastje met elkaar in verband bracht.

“Waarbij waarschijnlijk ook de moordenaar betrokken was,” zei de officier.

“Ja,” zei de commissaris, die echter aan iets anders leek te denken.

“En als dat bevestigd wordt, kan dat ons werk vergemakkelijken, nietwaar?” vroeg Gallo, die de leiding had over het onderzoek en al ongeduldig begon te worden, wat trouwens heel gewoon was in dit soort bijzondere omstandigheden.

“Zou kunnen. Maar laten we die rozensteel niet vergeten. Zoals u weet is de rode roos een element dat veelvuldig gebruikt wordt bij de riten van zwarte magie. In de vaas staan er zes. Met die steel naast het lichaam zijn dat er zeven in totaal. Een magisch getal. Dan hebben we nog die verbrokkelde sigaar…”

“Dat is een verwijzing naar u,” onderbrak de officier hem duidelijk geërgerd. Hij deelde de belangstelling van de commissaris voor satanische verschijnselen niet en was bang dat Ferrara ook deze moord bij zijn onderzoek naar het Monster wilde betrekken en zo de nachtmerrie die de stad in zijn greep had gehouden weer zou oprakelen.

“We kunnen het lijk laten weghalen. Mijn werk zit erop. Voor vandaag, althans. Morgen kijken we wel wat de autopsie oplevert,” zei Leone tegen de officier die, voordat hij met de arts mee naar buiten liep, Ferrara instructies gaf om een rapport op te maken en alle formaliteiten te regelen.

Het was de beurt aan de commissaris om het appartement te doorzoeken: een slaapkamer, een keukentje en een badkamer. Maar eerst moest hij wachten tot de technische recherche klaar was met het sporenonderzoek.

De technici in hun witte pakken waren al begonnen met het onderzoeken van alle hoeken en gaten en elk voorwerp dat ze tegenkwamen. Ze hadden verschillende vingerafdrukken genomen, vooral van de kristallen glazen die op het nachtkastje naast de fles champagne stonden, en van de doortrekker van het toilet. Ze hadden zorgvuldig monsters genomen van de bloedvlekken die ze in de wastafel in de badkamer hadden aangetroffen en die erop leken te duiden dat de moordenaar na zijn daad het mes had afgespoeld, dat overigens niet was gevonden.

Toen de forensisch onderzoekers klaar waren, was het de beurt aan Ferrara’s mannen, die een minutieuze doorzoeking uitvoerden.

De operatie nam weinig tijd in beslag, ook omdat er maar weinig spullen waren. De kamer leek meer op een tijdelijk logeeradres dan op een vaste woonruimte. Ze vonden niets bruikbaars.

Ferrara besloot terug te gaan naar het hoofdbureau om aan zijn verhoren te beginnen. Lapo Vanni werd uitgenodigd om met hen mee te gaan, evenals de andere bewoners die op die dag thuis waren.

“Hoe hebt u het stoffelijk overschot ontdekt?” vroeg hij toen ze op zijn kantoor waren.

“Ach, ik heb het niet echt ontdekt. Ik rook de stank. Ik kwam thuis na een vakantie van tien dagen en rook een vieze geur die uit het appartement van mijn buurman kwam.”

“Was er niemand in uw huis tijdens uw afwezigheid?”

“Nee. Ik woon alleen. Ik ben weduwnaar en heb een zoon die in Frankrijk werkt. Ik ben de afgelopen dagen bij hem geweest.”

“Wanneer bent u vertrokken?”

“Tien dagen geleden, zoals ik al zei.”

“En hebt u toen u vertrok uw buurman nog gehoord of gezien?”

“Nee. Toen ik wegging, wist ik niet of er iemand in zijn appartement was, maar ik denk van niet. Die Francesco Bianchi kwam maar af en toe, bijna altijd in het weekend.”

“Hoe gingen jullie met elkaar om?”

“Eigenlijk helemaal niet. Misschien omdat hij er niet permanent woonde. We groetten elkaar die zeldzame keren dat we elkaar tegenkwamen op de trap of de overloop.”

“Wat weet u van hem?”

“Weinig tot niets. Alleen dat hij in Siena woonde, waar hij kunstgeschiedenis gaf aan een kunstopleiding. Ik weet ook dat hij dat eenkamerappartement zo’n vier jaar geleden heeft gekocht omdat hij dol was op Florence en hier graag kwam, zodra zijn werk dat toeliet. Dat heeft hij me tenminste een keer gezegd op een van die zeldzame momenten dat we enkele woorden hebben gewisseld.”

“En u, hoe lang woont u al in de Via de’ Cerchi?”

“Mijn hele leven. Het was het huis van mijn ouders.”

“Dus u kent Bianchi al sinds hij hier vier jaar geleden kwam wonen. Vier jaar is niet weinig. Het is maar een klein gebouw waar u woont, en het is niet normaal dat u in al die tijd niet verder bent gekomen dan de gebruikelijke beleefdheden, vindt u wel?”

“Toch is het zo, commissaris. Ik begrijp dat het vreemd overkomt, maar u moet wel bedenken dat Bianchi geen vaste bewoner was, zoals ik al zei. Voor hem was dit een tweede huis.”

“Hebt u hem wel eens met iemand samen gezien? Een familielid, een vriend of een andere buurman?”

“Nee. Ik heb hem altijd alleen gezien en ik weet zeker dat niemand van de andere bewoners bij hem op bezoek ging. Dan had ik dat wel geweten, want met hen sta ik op uitstekende voet.”

“Denkt u nog eens goed na. Weet u absoluut zeker dat u hem nooit met iemand anders hebt gezien? Geen man en geen vrouw? Meestal wordt zo’n eenkamerappartement door een man toch als liefdesnestje gebruikt, dacht u ook niet?”

“Ja, dat zal wel. Maar ik zweer u dat ik hem nooit in gezelschap heb gezien. Ik heb altijd gedacht dat hij nooit getrouwd is geweest en zelfs geen vriendinnetje had; hij wekte bij mij de indruk dat hij een echte wetenschapper was.”

“Meneer Vanni, ik denk dat we elkaar later nog een keer moeten spreken. Kijkt u in de tussentijd of u nog iets anders te binnen schiet. Want eigenlijk hebt u ons niets verteld, dat beseft u toch wel?” sloot Ferrara lichtelijk geïrriteerd af. “U hebt wel begrepen wat we graag zouden willen weten, lijkt me.”

“Ja, ik snap het. Maar ik geloof echt dat ik u niet kan helpen. Ik heb in de wandelgangen gehoord dat hij af en toe thuiskwam in gezelschap van andere mannen, die jonger waren dan hij en, laten we zeggen, tot een lagere sociale klasse behoorden. Ik heb er niets over gezegd omdat het maar geruchten zijn, misschien zelfs roddels, en daar hou ik niet van. Ik weet niet eens meer van wie ik het heb gehoord.”

“Probeert u het zich te herinneren.”

Het getuigenverhoor werd afgesloten.

Ook de weinige overige bewoners, die in de tussentijd door andere agenten waren verhoord, waren met niets bruikbaars op de proppen gekomen. Het was net of die man nooit in dat gebouw had gewoond. Een volkomen onbekende. Of liever gezegd, iemand die door de anderen genegeerd werd en op zijn beurt de anderen negeerde.

Het was vreselijk laat geworden en Ferrara besloot naar huis te gaan, waarbij hij de zich verdringende journalisten alleen de laconieke woorden ‘Geen commentaar’ meegaf.

De volgende dag was het een gekkenhuis op het hoofdbureau, wat de commissaris een ironische speling van het lot leek omdat het gebouw oorspronkelijk echt een gekkenhuis was geweest: het destijds beroemde Hospitaal van Bonifazio, het eerste psychiatrische ziekenhuis in de moderne zin van het woord, dat tussen het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw was gebouwd.

De oorzaak van de chaos stond in de kranten, die zonder veel onderscheid de laatste paar delicten aan de inefficiënte werkwijze van de politie toeschreven en openlijk kritiek hadden op een stadsbestuur dat misdadigers, onderwereldfiguren en moordenaars de vrije hand gaf en geen bescherming bood aan eerlijke burgers.

Ze waren vooral boos op de Kater, die ze het voordeel van de twijfel hadden gegeven door de hypothese te accepteren dat antiquair Salustri, die was opgepakt wegens heling, waarschijnlijk ook de moordenaar was, waardoor de zaak in de Via Santo Spirito als gesloten kon worden beschouwd, althans met het oog op de openbare orde.

In sommige kranten werd ook nog melding gemaakt van het misdrijf in Greve, maar de meeste concentreerden zich op de moorden op Bianchi en Lupi, waarbij de laatste op bijzonder venijnige wijze werd opgerakeld vanwege de versie die de commissaris had gegeven en die nu bijna doorgestoken kaart leek om de publieke opinie af te leiden van wat er werkelijk aan de hand was in de stad. Beide moorden waren in hartje centrum gepleegd, in wijken waar veel toeristen kwamen, en dat met een tussenpoze van slechts iets meer dan een maand.

De hoofdcommissaris was zijn gebruikelijke flair kwijt en liep van het ene kantoor naar het andere, op zoek naar antwoorden die niemand hem kon geven. De perskamer zat stampvol en de persvoorlichter, die met vragen werd bestookt, moest moeite doen om de journalisten in bedwang te houden. De commissarissen deelden bevelen uit aan hun ondergeschikten om hen maar bezig te houden en dat ook naar buiten toe duidelijk te laten zien; politiewagens reden continu af en aan.

Ferrara riep onmiddellijk Rizzo, Sergi, Violante, Venturi en Ascalchi bijeen voor een bijzondere vergadering die de hele ochtend zou duren en sloeg de deur van zijn kantoor hard dicht, nadat hij strenge instructies had achtergelaten dat ze absoluut niet gestoord mochten worden. Zelfs niet door de hoofdcommissaris.

“Laat Leone me bellen zodra hij klaar is met die autopsie. Ik wil het meteen weten, zonder het rapport af te wachten. Hetzelfde geldt voor de forensisch onderzoekers,” zei hij tegen inspecteur Venturi.

“Ik ga er meteen mee aan de slag,” gehoorzaamde deze, terwijl hij de telefoon oppakte.

“Heren,” begon Ferrara, zonder te wachten tot Venturi klaar was, “we hebben resultaten nodig. En snel ook. Zoals jullie gezien hebben, neemt de pers geen halve maatregelen. Ik wil dat zo veel mogelijk manschappen zich met deze zaak gaan bezighouden. Vierentwintig uur per dag. Is dat duidelijk?”

Het was duidelijk. De aanwezigen knikten. Allemaal, behalve Rizzo.

“En het onderzoek naar het Monster dan?” vroeg hij perplex.

“Ga verder met de lopende activiteiten, maar geef de moord van gisteren prioriteit. We evalueren nu samen de onderzoekshypotheses. De feiten zijn bekend. Wie ze nog niet kent, moet de kranten maar lezen.”

Weer knikten ze instemmend.

“Heeft iemand een idee?”

Gianni Ascalchi schraapte zijn keel. “Volgens mij is het een seksueel getint misdrijf.”

“Als dat zo is, moeten we erachter komen of Bianchi slachtoffer is geworden van een erotisch spelletje of dat er iets anders aan de hand is, weet ik veel, een wraakactie die te maken heeft met perverse seks of chantage…” merkte Rizzo op.

“Venturi, trek zijn banktransacties na. Het is hoe dan ook duidelijk dat het privéleven van die man binnenstebuiten moet worden gekeerd. Verder nog iemand?”

“De esoterische sfeer,” opperde Serpico.

“Perfect. Dat is een tweede spoor dat we kunnen volgen. Die twee kunnen natuurlijk ook met elkaar verweven zijn.”

“De werkwijze vertoont veel overeenkomsten met de zaak-Micali. En in beide gevallen gaat het om homo’s,” deed Rizzo opnieuw een duit in het zakje.

“Precies. En dat biedt ons weer een onrustbarend scenario. De journalisten doen er nu al alles aan om de drie misdrijven met elkaar in verband te brengen. Als dat verband er werkelijk is, hebben we hier vrijwel zeker te maken met een seriemoordenaar.”

Dat woord, dat eigenlijk al vanaf het begin van de vergadering in de lucht had gehangen en in de kranten al impliciet werd gesuggereerd, deed iedereen verstommen. De uiterst complexe, nog niet gesloten zaak van het Monster hing als een molensteen om hun nek. Ook daarbij waren ze uitgegaan van een seriemoordenaar en daar werkten ze nu, jaren later, nog steeds aan!

Het begrip was zo’n beetje tot de jaren tachtig onbekend geweest in de annalen van de Italiaanse politie, maar leek zich daarna als een olievlek te hebben uitgebreid. Iedereen had het erover, in thrillers werd erover geschreven, kranten en tv berichtten er exclusief over en de politie zwoegde moeizaam voort om bekend te raken met het fenomeen, met behulp van deskundigen van de Amerikaanse FBI, die al veel verder was in het bestuderen ervan.

Maar ze wisten allemaal dat een seriemoordenaar juist doordat hij in zijn eentje werkte zo moeilijk te pakken was.

Als ze echt met zo iemand te maken hadden, zag de situatie er niet bepaald rooskleurig uit.

“De moord op Lupi hoort niet in het rijtje thuis. Dat was een keurig getrouwde man met een zoon,” protesteerde hoofdinspecteur Violante.

“Vergeet de bijzondere verwondingen niet, inspecteur. Ik heb de zaak, misschien per abuis, als gesloten beschouwd met de arrestatie van Salustri, maar officieel is hij dat niet. Ik denk dat je het onderzoek weer moet hervatten en het privéleven van Alfredo Lupi maar eens moet omspitten. Temeer daar…”

Ferrara vond het tijd worden om zijn mannen op de hoogte te brengen van de anonieme brieven die hij had ontvangen. Ze vormden een zwakke, misschien inconsistente aanwijzing, maar samen met de wrede verwondingen die aan het lichaam van Francesco Bianchi waren toegebracht, die niet veel verschilden van die van de andere twee vermoorde mannen, vormden ze nu een element waar ze niet aan voorbij mochten gaan.

De reactie van zijn mannen was zoals hij had verwacht, inclusief de verholen verwijten dat hij hen niet op de hoogte had gebracht van de bedreiging, maar hij wilde liever niet uitleggen waarom hij had besloten om er tot dan toe over te zwijgen.

“Toch is er geen derde brief, maar wel een derde misdrijf,” merkte Ascalchi op.

“Misschien vond de moordenaar die verbrokkelde sigaar wel afdoende. Ook dat is een boodschap. Maar eerlijk gezegd weet ik het niet en misschien heb je wel gelijk. Misschien is het maar een theoretische constructie waardoor we alleen maar afdwalen, dus laten we er niet te veel belang aan hechten. Laten we ons aan de feiten houden.”

“Lupi was geen homo,” hield Violante vol, wellicht omdat het hem dwarszat dat hij weer tot over zijn oren in deze zaak zou zitten.

“Maar het is wel zeker dat vooral de tweede brief alle schijn heeft van een uitdaging aan de politie, wat typerend is voor seriemoordenaars, die altijd denken dat ze gewiekster en intelligenter zijn dan wij,” zei Rizzo, en weer daalde de stilte neer in het kantoor van commissaris Ferrara.

Het telefoontje van Leone kwam kort na het middaguur. De uitslag van de autopsie bevestigde enkele hypotheses waaraan ze hadden gewerkt, maar bracht ook nog wat bijzonderheden aan het licht die wel eens van doorslaggevend belang zouden kunnen zijn.

Allereerst was de doodsoorzaak vastgesteld en ook vrij precies de datum en het tijdstip van overlijden. De dood was veroorzaakt door ‘verstikking door verwurging’ en het slachtoffer had alcohol en drugs gebruikt. De messteken, vijfendertig maar liefst, waren niet dodelijk geweest, evenmin als de twee verwondingen aan de rug, al waren die behoorlijk diep. Het misdrijf had tussen negen en twaalf ‘s-avonds plaatsgevonden, vier dagen voor de ontdekking ervan: op woensdag 2 februari 2000. Uit de reconstructie van de moord was gebleken dat het slachtoffer eerst in de rug was gestoken, vervolgens was gemarteld en daarna was gewurgd en gedood. Een ware foltering.

“Tot slot,” zei Leone ter afsluiting van het telefoongesprek, “heb ik in de anus sporen van sperma aangetroffen, naast olie- en vaselineresten.”

Meteen daarna kwam het telefoontje van de forensisch onderzoekers. Alle vingerafdrukken die in het appartement waren gevonden, bleken van het slachtoffer, behalve die op een van de champagneglazen en de doortrekker van het toilet. Een vergelijking met de vingerafdrukken in het bestand van veroordeelden had echter niets opgeleverd. Ook het bloed in de wastafel bleek van het slachtoffer te zijn, wat bevestigde dat de moordenaar het mes had afgespoeld nadat hij het gebruikt had.

In de daaropvolgende dagen begonnen ze een steeds duidelijker beeld van Francesco Bianchi te krijgen.

Hij was een homo en kwam uit de hogere klasse. Hij woonde in Siena, maar kwam regelmatig in het weekend naar Florence; dat hadden zijn zus en een neef, die bij hem woonden, bevestigd.

Zij hadden ook verklaard dat Francesco Bianchi op zondag 30 januari was vertrokken om voor enkele dagen, misschien een week, naar Florence te gaan tijdens een korte verlofperiode die hij had opgenomen om aan een aantal van zijn kunsthistorische onderzoeken te kunnen werken. Ze hadden erbij gezegd dat hun verstandhouding de laatste tijd was verslechterd wegens onenigheid over een erfenis, waardoor ze hadden gedacht dat die onderzoeken slechts een voorwendsel waren om van huis weg te kunnen en na te denken over wat hij moest doen.

Dat was ook de reden dat ze hem niet hadden gebeld en ook niet verbaasd waren geweest dat Francesco op zijn beurt ook niets van zich had laten horen. Van zijn vrienden of kennissen in Florence wisten ze niets, niet eens dat hij ze had.

Toch voelde Ferrara intuïtief dat ze juist in Florence moesten zoeken. Ze konden niet uitsluiten dat hij een vriendje uit Siena had meegenomen en daarom had hij de plaatselijke politie gevraagd om daar ook zo veel mogelijk onderzoek te doen. Wel wat bezwaard, want de professor had zijn reputatie in zijn eigen stad hoogstwaarschijnlijk smetteloos willen houden en Florence uitgekozen om zijn ware seksuele geaardheid te uiten, wat werd onderstreept door de aankoop van het appartement en door alle roddels.

De commissaris had de zaak doorgespeeld aan Serpico en hem toestemming gegeven om ook arrestaties te verrichten en onderzoek te doen in de Florentijnse homoscene, die vooral geconcentreerd was in het Parco delle Cascine, het treinstation Santa Maria Novella en een pornobioscoop in het zuidelijke deel van de stad, dat sinds enige tijd een vaste ontmoetingsplaats was voor dubieuze afspraakjes.

Dagenlang hield de recherche zich vooral bezig met allochtonen, die vanwege hun lage financiële eisen het meest door homo’s bezocht werden.

Jongeren zonder vaste verblijfplaats en zonder werk, vrijwel stuk voor stuk illegaal. Arme stakkers die zich, gedreven door hun ellende, leenden voor het bevredigen van de wensen en niet zelden ook van de perversiteiten van hun ‘weldoeners’, in ruil voor een maaltijd, een tweedehandskledingstuk, een telefoontje naar hun familie in hun vaderland vanuit het huis van de homo, of zelfs alleen maar een douche.

Niemand die Francesco Bianchi herkende, of hem wilde herkennen, van de foto die ze lieten zien.

Ferrara had bij Telecom ook de gebruikersgegevens van het slachtoffer in zijn appartement in Florence opgevraagd, in de ‘hoop op het spoor te komen van een contactpersoon door wie hij in de juiste richting zou zoeken. Datzelfde had hij gedaan met de telefoon in het huis van Bianchi’s zus in Siena.

Er was echter niets van betekenis uit gekomen.

Uiteindelijk was alleen het onderzoek naar de spermasporen uit de anus nog van enig belang. Uit de labanalyses van de forensisch onderzoekers was het genetische profiel van een persoon gerold. Dat bleef echter een abstract gegeven. Want bij wie hoorde het nu eigenlijk? Ze hadden werkelijk in de verste verte geen vermoeden dat enig houvast kon bieden.

Aan het eind van de week leken ze op een dood spoor te zijn aanbeland. Alleen de pers werd feller naarmate de dagen verstreken. De commissaris begon te vrezen dat ze gelijk hadden.

Dat werd ook gedacht in de hoogste regionen van het hoofdbureau, waar op datzelfde ogenblik de officier en de hoofdcommissaris druk bezig waren de feiten zo realistisch mogelijk weer te geven.

“Het lijkt erop dat de Kater er ditmaal niet bepaald blijk van geeft dat hij de neus van een speurhond heeft,” zei Gallo, die er helemaal niet blij mee was dat hij blijkbaar als eerste alles op zijn bordje geschoven kreeg.

“Bepaalde onderzoeken vergen veel tijd, dat weten we,” was het zwakke verweer van Riccardo Lepri, dat hij vervolgens meteen tegensprak. “Maar tijd hebben we nu juist niet. Twee moorden in één maand, in hartje centrum, en we hebben niet eens een aanwijzing, een vermoeden, iets om aan de pers te geven…”

“Misschien heb ik tot nu toe geduld gehad. Ferrara heeft een uitmuntende staat van dienst en een respectabele carrière, maar hij is niet meer wat hij geweest is. Die obsessie met opdrachtgevers en zwarte magie doen hem nog eens de das om.”

“Ook ik heb gezegd dat hij voorzichtiger moet zijn en niet zomaar wat moet zitten gissen, geloof me. Voor je het weet zit je in een lastig parket en die verhaaltjes van hem zijn gewoon onzin en grotendeels nergens op gebaseerd. En intussen verknoeien we onze tijd.”

“Bovendien blijven de echte moordenaars vrij rondlopen.”

“En dan hebben we ook nog…” De hoofdcommissaris zweeg en liet zijn blik afdwalen naar het prachtige fresco dat het plafond van zijn overdadige kantoor sierde. Dat was een van die privileges waarmee een overheid van een onvergelijkbaar en wereldlijk kunstzinnig patrimonium haar meest gezaghebbende dienaren kon bedanken.

“Ook nog…?” spoorde Gallo hem aan.

“Die televisie-uitzending. Ik hoop niet dat hij het in zijn hoofd haalt zichzelf als een soort held aan het publiek te presenteren, alsof hij ver boven ons verheven is.”

Ze hadden het over een vraaggesprek over het Monster in een populaire talkshow, waaraan Ferrara vorige zomer had deelgenomen, samen met een psychiater, een bekende criminoloog, een onderzoeker van de universiteit, die gespecialiseerd was in occulte wetenschappen—vandaar dat ze het nu hadden over de nieuwe weg die de commissaris was ingeslagen—en, om de uitzending wat kleur te geven, een jonge, zeer knappe actrice die de rol van politieagente speelde in een populaire soap. Een stukje populariteit voor het hoofd van het rechercheteam, dat een tikkeltje terughoudend was geweest, waaruit een goed verstaander kon opmaken dat de cirkel bijna rond was. Een stukje populariteit dat hem door zijn superieuren niet in dank werd afgenomen.

“Als hij zo graag een ster wil zijn, had hij beter acteur kunnen worden, beste Lepri. Het OM van Florence heeft serieuzere zaken aan zijn hoofd. Ferrara moet zich maar aanpassen. En snel een beetje.”

“Wat doen we nu?”

“Nog niets. Maar als hij niet gauw met resultaten komt, weet ik wat me te doen staat.”

De hoofdcommissaris dacht na.

“Ik ga wel met hem praten,” zei hij.

“Doe dat maar, als u wilt. Maar ik waarschuw u: als er niets verandert, zal ik een negatief advies geven over zijn promotie naar een hogere rang, of zelfs erger dan dat.”

“Is dat niet wat overdreven? Ferrara is gewoon een wetsdienaar, net als wij…”

“Juist daarom moet hij in het rechte spoor blijven.”

“In welk opzicht?”

“Kom op, dat heb ik u net gezegd. Ferrara denkt alleen maar aan die zaak van het Monster, zelfs na al die jaren nog. Bij het OM komt hij bijna nooit en als hij zijn gezicht al laat zien, sluit hij zich op in het kantoor van de collega die de zaak behandelt. Ik heb hem onlangs alleen maar gezien vanwege die Salustri, en toen heeft hij me, zoals bleek helemaal voor niets, naar de grens laten reizen. De andere officiers komen bij mij klagen omdat ze het gevoel hebben dat ze geen contactpersoon meer hebben op het hoofdbureau!”

“Ik begrijp het. Ik zal zien wat ik kan doen om hem weer bij de les te krijgen.”

“Doet u dat, maar laat één ding duidelijk zijn: of Ferrara wordt weer hoofd van de recherche, en dan bedoel ik het héle rechercheteam, of ik zie me genoodzaakt direct het hoofd van politie aan te schrijven met het verzoek hem uit zijn functie te ontheffen.”

Zondag was hoofdinspecteur Violante op kantoor.

Over een paar maanden ging hij met pensioen en hij kon bijna niet wachten om te vertrekken. Hij had zijn hele leven bij de politie gewerkt en dat had hem maar weinig voldoening geschonken. Zijn zoons, die pubers waren geweest in de jaren tachtig, hadden snel geld verdiend en hielden zich nu in bepaalde kringen op, en ze hadden er nooit een geheim van gemaakt dat ze zich schaamden voor hun vader, die nooit meer was geworden dan een eenvoudige werknemer in overheidsdienst.

Hij niet. Hij had zich nooit geschaamd, en al verlangde hij ernaar nu eindelijk uit te kunnen rusten, toch wilde hij zijn werk tot het eind toe goed volbrengen. In tegenstelling tot wat veel collega’s van hem dachten, dat wist hij heus wel.

Hij had besloten van de relatieve rust van de zondag te profiteren om het dossier van Lupi nog eens door te nemen en een voor een alle uitslagen, getuigenverklaringen en rapporten te lezen.

Het verslag van de agent die op 24 januari dienst had gehad in de centrale wierp voor hem nieuw licht op de zaak.

Die dag was er een anoniem telefoontje binnengekomen. Die ontbreken nooit na een moord en zijn vrijwel altijd het werk van ziekelijke leugenaars. Maar bij gebrek aan serieuze onderzoekselementen moesten alle mogelijkheden worden bekeken, zodat later niet gezegd kon worden dat er iets over het hoofd was gezien.

De anonieme beller had de naam Antonio Gori doorgegeven, vertelde dat het een vriend van de overledene was en raadde de politie aan om maar eens goed na te gaan wat voor ‘bijzondere relatie’ die twee met elkaar gehad hadden.

Het gesprek was niet opgenomen omdat de centrale nog niet was voorzien van apparatuur, maar de agent had wel een gedetailleerd verslag geschreven, waarin hij duidelijk had gemaakt dat de anonieme beller had volgehouden dat die vriendschap behoorlijk ambigu was. Het ging hier dus uitgerekend om de homoseksualiteit die Violante ten overstaan van iedereen zo koppig had uitgesloten.

Violante voelde zich echt een idioot omdat hij dat verslag over het hoofd had gezien en het niet aan Ferrara had laten zien. Het kon het werk van een leugenaar zijn, maar het was ook heel goed mogelijk dat het echt waar was.

Zijn enige rechtvaardiging was dat het anonieme telefoontje was binnengekomen toen de jacht op Antonio Salustri in volle gang was, die vrijwel zonder enige twijfel was beschouwd als Lupi’s moordenaar. Het leek op dat moment om een zaak van de onderwereld te gaan.

Maar gerechtvaardigd of niet, hij was een idioot geweest.

Idioot, maar oprecht, en hij zou het nooit in zijn hoofd halen om het te verzwijgen. Een mens, of die nu bijna met pensioen gaat of niet, is altijd verantwoordelijk voor zijn eigen daden en daar moet hij zich ook altijd van bewust zijn. Ook een politieagent. Juist een politieagent. Hoe zou je anders ooit iemand anders in de boeien kunnen slaan?

“Mijn complimenten, Violante! Uitstekend werk!” riep Ferrara op maandagochtend 14 februari uit.

Hij was echt tevreden. En verwonderd. Hij had ontdekt dat dat bijziende, onbeduidende mannetje dat voor hem stond en dat hij maar al te vaak als nietsnut had beschouwd, eigenlijk tot die groep behoorde waarvan niemand weet of wil weten dat het hele overheidsapparaat erop steunt.

“Voordat je Gori hierheen laat komen, moet je eerst alle mogelijke vooronderzoeken gedaan hebben.”

“Dat heb ik inspecteur Venturi al laten doen, commissaris.”

Ferrara bekeek hem weer met respect. Hij zou het nog jammer gaan vinden dat hij hem met pensioen had laten gaan.

De twee dagen daarna had inspecteur Venturi ontdekt dat Alfredo Lupi en Antonio Gori elkaar inderdaad al enige tijd regelmatig ontmoet hadden.

Op dat moment besloot Ferrara hem te ondervragen. Diezelfde dag nog, woensdag de zestiende, ‘s-Avonds. Hij wilde meteen antwoorden hebben en een eventueel alibi natrekken, omdat de rechter nooit zou toestaan dat ze een telefoon zouden afluisteren op basis van een anoniem telefoontje, dat niet eens was opgenomen. Dat was geen gegronde reden. Het was zelfs bijna niets.

“Goedenavond, commissaris!”

Antonio Gori was klein, gladgeschoren, goed gekleed en had parfum op, maar gedroeg zich niet verwijfd.

“Goedenavond! Gaat u zitten. In die stoel, alstublieft.”

“Vanwaar deze oproep? En nog wel op dit tijdstip? De agent die me uitnodigde om naar het hoofdbureau te komen, heeft me niets uitgelegd. Hij zei alleen dat u me wilde spreken.”

“Dat klopt. Ik moet u enkele vragen stellen en een verbaal opmaken van uw verklaring.”

“Een verbaal?” vroeg de man verbaasd.

“Kende u Alfredo Lupi?” kapte Ferrara hem af. “Voordat u antwoordt, wil ik u duidelijk maken dat we u niet zomaar hebben gebeld. We hebben informatie die ons naar u heeft geleid.”

“Ik wist het, ik wist het!” De man haalde moedeloos zijn schouders op. “Ja, ik kende die arme Alfredo en ik ben vreselijk verdrietig om wat er gebeurd is.”

“Waarom bent u dan nooit spontaan naar ons toe gekomen?”

“Waarom? Moest dat dan? Maar ik heb niets…”

“Hoe hebt u elkaar leren kennen?” vervolgde Ferrara onverstoorbaar.

“Dat was drie jaar geleden…”

Hij stokte.

“Geen paniek, meneer Gori! Spreekt u gerust vrijuit. Vertel ons de waarheid, als u niets te verbergen hebt.”

“Dat is het niet. Ik heb niets te verbergen. Het is alleen moeilijk uit te leggen.”

“Rustig maar. We zijn allemaal volwassen, dus spreek vrijuit. Wees niet bang. We beschuldigen u nergens van, maar zoals ik al zei, hebben we u niet voor niets hierheen laten komen. We weten iets, en we wachten nu op een bevestiging, op duidelijkheid.”

“Mag ik u vragen om alles wat ik u vertel vertrouwelijk te houden en het vooral niet aan mijn familie te vertellen?”

“Ik beloof u dat ik zal doen wat ik kan. Erewoord.”

“Ik heb Alfredo leren kennen toen ik reageerde op een advertentie in een plaatselijke krant, met de tekst: ‘Man van in de dertig zoekt actieve vriend, vaste aanstelling, identiteitskaart…’ of iets van die strekking. We hebben afgesproken op het Piazza Liberta. We besloten elkaar nogmaals te ontmoeten, omdat we ons allebei meteen fysiek sterk tot elkaar aangetrokken voelden. Bij die eerste gelegenheid vertelde hij me dat hij graag de rol van de vrouw speelde, wat prima bij mijn seksuele voorkeur paste. We spraken weer af voor een week daarna, bij de tolpoort van de afslag Florence-Zuid.

Eerst verliep de relatie moeizaam, omdat Alfredo alleen binnenshuis met me naar bed wilde uit angst dat hij door anderen gezien zou worden als we het in de auto zouden doen.

Daarom besloten we onze gezinnen erbij te betrekken, zodat het net leek of we gewoon vrienden waren. Mijn vrouw en die van hem werden hartsvriendinnen en Alfredo en ik zagen elkaar steeds vaker. We hebben met zijn allen vele buitenlandse reizen gemaakt. Geen van onze gezinsleden heeft ooit een vermoeden gehad van onze verhouding.

De eerste reis maakten we samen, naar Roemenië, waar we voor het eerst echt met elkaar naar bed zijn geweest. Dat gebeurde later wel vaker, in de periode dat we elkaar zagen. In het weekend gingen we vaak naar Cortina, waar ik een eenkamerappartement heb. Daar waren we ook een paar dagen geweest vlak voordat hij vermoord werd.”

“En hij heeft u niets in vertrouwen verteld? Had hij ernstige problemen? Was hij ergens bang voor? Probeert u het u te herinneren, dit is het moment om alles te vertellen wat u weet.”

“Helaas weet ik niets. Hij heeft niet gezegd dat hij bang was of zich zorgen maakte, hij kwam heel normaal op me over; rustig als altijd. Ik kan niet bedenken wie hem zou kunnen doden, en ook niet waarom. Daarom ben ik ook niet naar u toe gekomen. Ik zou u graag helpen de moordenaar te vinden, want Alfredo was een dierbare vriend die ik erg mis, maar ik weet gewoon niets.”

“Dank u wel. U kunt gaan.”

Ferrara vroeg de officier onmiddellijk toestemming om Gori’s telefoon af te tappen. Gallo, die opgelucht was dat er weer iets gebeurde, had er geen enkele moeite mee om dat met spoed te regelen. Daar had hij ook een goede reden voor: het ging nu niet meer om een anoniem telefoontje, maar om feiten die snel opgehelderd moesten worden. Ook in het belang van de ondervraagde, wiens verklaring nog geverifieerd moest worden.

Dat was ook de reden dat de commissaris hem nog niet had gevraagd wat hij op de ochtend van 31 december gedaan had. Het was beter om dat, indien nodig, pas te doen nadat er onderzoek was verricht en de telefoon was afgetapt.

Twee agenten werden naar Cortina gestuurd om onderzoek te doen naar het laatste uitstapje van de minnaars, andere gingen discreet na hoe het zat met overige bijzondere vrienden van Gori, en verder werden zijn vrouw en, opnieuw, de weduwe van Lupi verhoord.

Het leidde allemaal nergens toe. Het aanvankelijke optimisme maakte met het verstrijken van de tijd geleidelijk plaats voor een sfeer van gefrustreerde berusting.

Antonio Gori bleek nergens iets mee te maken te hebben en Lupi’s vrouw wist niets van het dubbelleven van haar man; Ferrara keek ook wel beter uit dan het haar te vertellen, omdat hij ervan overtuigd was dat die duistere kant van het leven van haar man haar verdriet alleen maar zou vergroten.

Op maandag 21 februari, toen ‘die Romein’ hem ervan op de hoogte bracht dat er in Bologna weer een prostituee was afgeslacht, besefte het hoofd van het rechercheteam dat het enige feit dat na al deze ophef boven tafel was gekomen, was dat het slachtoffer homo was geweest. En die ontdekking had verregaande consequenties.

In Florence liep, net als in Bologna, een seriemoordenaar rond.

Gianni Ascalchi vatte de situatie samen met een grove mop in zijn dialect, die nog lang daarna herhaald zou worden op het hoofdbureau: “Kolere, wat een ellende! De Bolognezen slachte hun kippetjes af, de Florentijnen snijen in hun poten, ‘k was beter af geweest as ik in Rome was gebleve!”

Die nacht sliep Valentina slecht.