1

Lorenzo Ricciardi had het artikel van Ahmed Farah gelezen in de trein die hem direct na de laatste moord naar Florence bracht.

Hij zat in de eerste klas in een bijna lege coupé en glimlachte bitter. Het plan was in de war geschopt en moest worden herzien. Niet vanwege het artikel van de journalist, dat hoogstwaarschijnlijk doorgestoken kaart was, maar door een onverwachte zwakte van hem. Een vrouw nog wel, ironisch genoeg.

Valentina…

Hij liet zich met zijn ogen dicht tegen de rugleuning zakken. Hij was verdrietig, moe en leeg.

Hij had nooit liefde gekend totdat hij haar had ontmoet. Hij was altijd verstoken gebleven van de liefkozingen van een moeder of een diepgaande relatie met een man of een vrouw. Valentina was met verwoestende kracht zijn leven binnengestormd, en dat uitgerekend op de dag waarop hij was begonnen met de uitvoering van het plan dat hij tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten tot in de puntjes had voorbereid en geperfectioneerd, waarbij hij Ferrara er als laatste en definitieve schakel aan toe had gevoegd toen hij de televisie-uitzending had gezien waarin die als een gek had staan rondschieten en hij had begrepen dat hij degene was waar het allemaal mee begonnen was.

Het lot speelde vreemde spelletjes, dacht hij.

De afspraak in Greve had zijn alibi moeten zijn in het onwaarschijnlijke geval dat ze hem zouden verdenken. De ontmoeting met dat mooie meisje zou hebben verklaard waarom hij precies op de dag van de dood van Stefano in het stadje was geweest. Maar het was het begin geworden van een grillig avontuur met trieste afloop.

Hij had oprecht van haar gehouden, maar had nooit kunnen toestaan dat ze zijn wraakproject zou dwarsbomen, het plan dat werd geleid door de Heer en dat in naam van de goddelijke en de aardse Vader werd uitgevoerd.

Het was hem niet licht gevallen om te laveren tussen de kille uitvoering van de misdrijven en haar warme omhelzingen. Het was misschien wel onvermijdelijk dat het zo zou eindigen. Maar daarom deed het hem niet minder verdriet.

Nu was dat hoofdstuk voor altijd gesloten en moest hij zich bezighouden met de rest van het plan.

Zijn geest, die versuft was door de trieste herinneringen en het monotone geschommel van de trein, werd weer scherp en helder.

De journalisten kennende, zou het nieuws over zijn ophanden zijnde aanhouding wel sterk overdreven zijn. De politie kennende, zou het zelfs wel eens een opgezet plannetje kunnen zijn. Toch leek het hem hoe dan ook raadzaam om geen risico’s te nemen.

Hij zou niet teruggaan naar huis.

Het enige wat hij bij zich had waren de Beretta, het mes, wat geld en het opschrijfboekje met zijn dagboek, dat nu bijna voltooid was. De witte bladzijden die er nog over waren, had hij gereserveerd voor de nauwkeurige beschrijving van de martelingen waaraan hij Ferrara zou blootstellen.

Het was absoluut een probleem om nu even geen voet meer in zijn huis te zetten. Vanaf dit moment kon hij uiteraard geen creditcards meer gebruiken en ook geen geld opnemen, want daarmee zou hij verraden waar hij was. Hij moest zich zien te redden met wat hij op zak had. Zonder in het oog te springen, zo anoniem mogelijk. Het zou het beste zijn om een tijdje te verdwijnen, totdat hij zeker wist in hoeverre het nieuws op waarheid berustte, zodat hij zijn strategie kon aanpassen.

Hij wist wat hem te doen stond.

Op station Santa Maria Novella aangekomen, stapte hij de trein uit en begaf zich naar de toiletten, waar hij zijn zonnebril in de vuilnisbak gooide en zijn contactlenzen uitdeed. Zijn lichtbruine ogen waren nu niet meer ijskoud. Toen ging hij lopend naar het oostelijke deel van de stad, waar hij de scooters in de gaten hield, op zoek naar een makkelijke prooi.

Hij vond een rode Ciao die te oud was om hem met een extra ketting op slot te zetten, en eigende zich die moeiteloos toe. Het achterlicht was kapot, maar als hij er alleen overdag mee zou rijden, zou dat geen problemen opleveren.

Nog steeds in oostelijke richting bewegend stopte hij in een dorpje voor Pontassieve en ging een klein kapperszaakje binnen.

“Hoe wilt u het hebben?” vroeg de kapper toen hij in de stoel ging zitten.

“Geschoren. Helemaal kaal,” antwoordde hij in vloeiend Italiaans, waarmee hij het Amerikaanse personage dat hij zich had aangemeten om eventuele politieonderzoeken te dwarsbomen, voor eeuwig achter zich liet. Als ze de compositietekening van een blonde buitenlander hadden verspreid, wat waarschijnlijk was nadat hij was gezien door die vrouw in Bologna, zou niemand aandacht aan hem besteden en zou hij zich gemakkelijker kunnen bewegen. Als zijn haar weer aangroeide, zou het de natuurlijke kastanjebruine kleur hebben.

In het volgende dorpje kocht hij in een grote zaak een gevoerd windjack en bergschoenen.

Het vooruitzicht om een paar nachten in de buitenlucht te moeten doorbrengen, schrikte hem niet af.

Ferrara draaide het paspoort van Lorenzo Ricciardi, dat tijdens de huiszoeking in beslag was genomen, telkens rond tussen zijn vingers.

Er waren alweer zeven dagen verstreken.

Al het belangwekkende materiaal dat in de villa was aangetroffen, was naar het bureau gebracht om door de forensische dienst en zijn mannen te worden onderzocht. De commissaris werd continu op de hoogte gehouden van de laatste ontwikkelingen en op dit moment lagen de vergrote foto’s van het onderzoek uitgespreid op zijn bureau.

Toch wist hij niet zeker of het moment was aangebroken.

Hij was er wonderwel in geslaagd de pers in het ongewisse te laten en voelde dat het raadzaam was om Lorenzo Ricciardi niet op het laatste moment te alarmeren. Daar had hij anders over gedacht toen ze nog niet wisten wie de moordenaar was, om hem zo te dwingen op de een of andere manier tegen de lamp te lopen—wat misschien wel de verkeerde beslissing was geweest; die twijfel vrat nog steeds aan hem—maar nu ze zijn identiteit kenden, zou het wel eens averechts kunnen werken.

Hij wilde zich echter niet nog een keer vergissen en voor het eerst in zijn leven wist hij niet wat hij nu moest doen.

Ook het idee dat de moordenaar inmiddels naar het buitenland kon zijn gevlucht, zat hem dwars. Dat was gewoon een kwestie van gezond verstand. Als hij wist dat hij betrapt was, waarom zou hij dan in Italië blijven om te wachten tot hij gepakt zou worden?

Direct na de inval hadden ze de luchthavens en de grensposten in de gaten laten houden, maar voor iemand die zo intelligent was als Lorenzo Ricciardi zou het kinderspel zijn om hen om de tuin te leiden. Als hij al niet eerder de benen had genomen, meteen nadat hij Cinzia had vermoord. Vanaf dat moment waren ze immers elk spoor van hem kwijtgeraakt.

Op het bureau waren de meesten ervan overtuigd dat hij naar het buitenland was gevlucht. Het leek wel of Ferrara de enige was die dat niet wilde accepteren. Het paspoort dat hij als een soort bezweringsritueel maar tussen zijn vingers bleef draaien was het enige, zwakke, bewijs om zijn koppige overtuiging te staven.

De dagen daarvoor had hij zijn frustratie vooral op Rizzo en mevrouw Giulietti afgereageerd, door de eerste te bestoken met verzoeken om nog diepgaander onderzoek te verrichten en de tweede te overstelpen met verordeningen tot inbeslagnames, controles van bankgegevens en zelfs internationale onderzoeken. Maar terwijl ze allebei steeds sceptischer werden, bleef Ferrara’s nervositeit groeien.

Er was inmiddels een week verstreken zonder dat er iets was gebeurd; zeven dagen vol vergelijkend onderzoek en nauwgezette controles, die Ferrara met koortsachtige volharding had geleid. Agenten, gewapend met de foto van Ricciardi, hadden zo discreet mogelijk rondgekeken bij treinstations, bushaltes en taxistandplaatsen en in grote warenhuizen, boekwinkels, apotheken, sigarenwinkels en bars in zowel Bologna als Florence.

Er was geen rijbewijs uitgegeven op naam van Lorenzo Ricciardi, die dus gebruik moest maken van een internationaal rijbewijs dat hij in de Verenigde Staten had aangevraagd, en hij had ook geen wapenvergunning. Het eigendom van de villa was overgedragen aan een Zwitserse financieringsmaatschappij die niet de minste informatie vrijgaf over haar cliënt, die niemand binnen het bedrijf blijkbaar persoonlijk kende. Alle transacties, verklaarden de medewerkers die ze telefonisch hadden gesproken, waren vanaf het begin via een bank op de Bahama’s gelopen en daar zou het alleen maar moeilijker zijn om zinvolle informatie los te peuteren.

Het mobiele nummer werd ook in de gaten gehouden, maar het toestel was niet meer in gebruik, en bij de bank die de creditcard had uitgegeven waarmee de man het bureau had betaald dat hem aan zijn huishoudster had geholpen, was sinds 16 maart geen enkele transactie meer binnengekomen. Nenita, de Filippijnse, wist nog minder van haar werkgever dan zij. Wat al niet veel was.

De meest relevante gegevens die ze in het huis hadden gevonden, hadden te maken met de zes jaar die Lorenzo Ricciardi in de Verenigde Staten had doorgebracht, waar hij was afgestudeerd in de filosofie en tevens een master in de journalistiek had gevolgd, met uitstekende resultaten. Een deel van de opleiding bestond uit een onderzoek naar de onderzoeksprocedures en—methoden die de FBI gebruikte om seriemoordenaars op te sporen en op te pakken, een onderwerp dat toen erg populair was. Dankzij de bemiddeling van zijn docenten was het hem gelukt korte tijd aan de Academie van Quantico te verblijven, waar klaarblijkelijk ook de foto was genomen die hij boven zijn bureau had gehangen, en waarop hij kastanjebruin haar had in plaats van blond, wat Ferrara niet was ontgaan. Hij had de cursus met goed gevolg doorlopen en zijn docenten hadden hem bejubeld vanwege zijn enthousiasme en belangstelling en vanwege zijn geweldige onderzoeksresultaten.

Samen met de uitgebreide bibliotheek over het onderwerp bewezen deze getuigschriften onomstotelijk dat Lorenzo Ricciardi zich in de materie had gespecialiseerd voordat hij tot de praktijk overging, al was het dan aan de verkeerde kant van de wet, en wel met een kennis van zaken waardoor hij met gemak een spelletje kon spelen met de rechercheurs, door elk misdrijf zo op te zetten dat het leek alsof er een seriemoordenaar aan het werk was geweest en de politie daarmee op een spoor werd gezet dat niets te maken had met de werkelijke motieven van de moordenaar.

Motieven die tot dusver nog steeds een raadsel waren.

“Dit zat er in de videorecorder van Ricciardi,” zei Rizzo, die samen met Gianni Fuschi van de forensische dienst binnenkwam en hem een videoband liet zien.

Ferrara keek Fuschi vragend aan.

“Ik heb hem net onderzocht. Kijk maar, het is heel interessant.”

“Stop hem er maar in,” zei Ferrara tegen Rizzo.

Links van het bureau stonden, op een laag tafeltje onder het raam, een televisie en een videorecorder, waar zijn plaatsvervanger de band nu in deed. Op het scherm waren de beelden te zien van de uitzending waarin Ferrara over het Monster vertelde.

“Ik zie het, nou en?” vroeg de commissaris ongeduldig.

“Wacht even,” zei Gianni Fuschi.

Kregelig volgde hij de uitzending, waaraan hij geen goede herinneringen had, totdat de technicus de band stopzette tijdens de ‘levensloop’, op het moment dat de commissaris op het gebouw schoot waar de bazen van de ‘ndrangheta een bijeenkomst hadden.

“Goed gemikt, commissaris! Ik wist niet dat je zo goed kon schieten; je houdt er toch niet van om gewapend rond te lopen? Onze chef is niet zo fanatiek met de wapens, hè, Rizzo?”

“Nou, hij is inderdaad niet al te gedisciplineerd, dat kun je wel zeggen,” beaamde zijn plaatsvervanger serieus. “Hij houdt zich ook niet aan de plicht om altijd een pistool op zak te hebben en op de schietbaan zien we hem maar heel af en toe, en dan alleen als hij met iemand wil praten…”

“Zijn jullie gekomen om mij in de zeik te nemen of hebben jullie ook nog iets serieus te melden?” viel Ferrara uit, niet alleen uit zijn hum door hun geintjes maar vooral vanwege die biografie, die een idee was geweest van de regisseur en waar die hem niet eens toestemming voor had gevraagd; hij was er volledig door overvallen. Dat hij er nu weer naar moest kijken, wekte alleen maar zijn irritatie.

“Ik heb er wel iets over te zeggen,” antwoordde de technicus van de forensische dienst, die stond te kijken van de in zijn ogen overdreven reactie van zijn vriend.

“En dat is?”

“Allereerst het etiket,” zei Fuschi, terwijl hij de band uit de videorecorder haalde en hem aan Ferrara gaf. Op het etiket stond: FERRARA.

“Ik begrijp het,” mompelde de commissaris. “FERRARA, NIET HET MONSTER of zoiets, wat voor de hand liggender was geweest, gezien het andere materiaal over seriemoordenaars dat we in de villa hebben gevonden…”

“Precies. En dat is nog niet alles: de band is meermalen bekeken, ik zou zelfs durven zeggen: op het obsessieve af. En de gedeeltes die het meest zijn afgespeeld, zijn niet die waar de deskundigen van alles vertellen over seriemoordenaars of waar die actrice uit die politieserie te zien is en naar wie ik ook best wat vaker zou willen kijken, maar die waar jij in close-up te zien bent en waar je te zien bent in dat schietincident.”

“Het lijkt wel of de moordenaar u in zijn geheugen wilde prenten en u wilde bestuderen terwijl u in actie was,” concludeerde Rizzo.

“Dat zou kunnen, aangezien ik een van zijn doelwitten ben,” beaamde de commissaris afwezig. Hij dacht ergens anders aan. Aan de nacht waarin hij rekenschap had afgelegd aan zichzelf. “Denk je,” vervolgde hij, schijnbaar zonder enige aanleiding, “dat die schietpartij voorkomen had kunnen worden?”

“Hoe dan? Het was de enige mogelijkheid om te voorkomen dat ze via de achteruitgang naar buiten zouden gaan en om te zorgen dat ze in de val liepen, of niet soms?”

“Maar er is een dode gevallen.”

“Kom op, chef! Als we ons elke keer schuldig moeten voelen wanneer er iemand het loodje legt…Hoeveel doden vallen er niet aan onze kant?”

“Ik laat jullie lekker met zijn tweet jes filosoferen. Mijn bijdrage heeft dus weinig opgeleverd. Het is nog steeds niet duidelijk wat die Ricciardi nou eigenlijk wil. Maar jullie wilden nu eenmaal weten met wie jullie te maken hadden, toch?” zei Gianni Fuschi, die opstond en wegliep.

“Maar wat weten we nu eigenlijk van hem?” zei Ferrara na een tijdje, bijna in zichzelf. Alleen Rizzo en hij zaten nog op zijn kantoor.

“In elk geval dat hij goed op de hoogte is, maar zeker geen beroepsmoordenaar is,” merkte zijn plaatsvervanger op.

“Een autodidact. Met de slimheid van een intelligent iemand en de naïviteit van een brutale amateur. Een echte moordenaar had nooit op zijn eigen naam een opzichtige auto als een Porsche gekocht. En was zeker nooit zo stom geweest om een bekeuring wegens foutparkeren aan zijn broek te krijgen!”

“Hij heeft zeker een keer een les gemist,” zei commissaris Rizzo bij wijze van grap, misschien wel de eerste grap sinds Ferrara hem kende.

Ferrara keek hem stomverbaasd aan.

“Hoe dan ook, hij is bij niemand in dienst en maakt ook geen deel uit van een bende, dat zou hij nooit uithouden.”

“Het is iemand die iets heeft tegen homo’s én tegen u, commissaris. Ik zie het verband niet, maar blijkbaar heeft hij geen vertrouwen in de politie. Een andere verklaring kan ik niet bedenken.”

“Maar er bestond zeker wel een verband,” zei de commissaris bij zichzelf en hij werd innerlijk weer verscheurd. Was het mogelijk dat…?

“In elk geval,” riep zijn plaatsvervanger hem weer bij de les, alsof hij zijn gedachten had gelezen, “zie ik niet in waarom we nog bang voor hem zouden moeten zijn. Die vent zit natuurlijk allang in Zuid·Amerika of in Australië, of god mag weten waar. Legt u zich er maar bij neer, chef.”

“Nee. Ik kan nu niet opgeven. Desnoods ga ik naar Zwitserland, de Verenigde Staten of de Bahama’s, maar ik moet en zal die Ricciardi vinden. Hem of zijn vermogen; als we daar de hand op kunnen leggen, kunnen we hem in elk geval beperken in zijn bewegingsvrijheid. Die arme Giulietti zal niet meer weten waar ze het zoeken moet als ze al mijn internationale aanvragen onder ogen krijgt!”

“Ja, ja! Als het op die manier moet, kunt u het volgens mij beter opgeven,” merkte de ander gelaten op.

“Nee. Vergeet niet dat het laatste slachtoffer ondergetekende is. Hij kan me wel voor mijn huis opwachten en me vanavond nog neerschieten, dat weten we toch niet?”

In werkelijkheid maakte hij zich daar totaal geen zorgen over. Sterker nog, hij gaf de voorkeur aan een directe en snelle confrontatie boven dit afmattende afwachten tijdens allerlei verwoede, nergens op gebaseerde acties en beangstigende vragen die niet beantwoord werden. Maar zijn instinct zei hem dat het zo niet zou gaan; hij zei het alleen maar omdat hij wist dat het Rizzo niet onberoerd zou laten.

“Wat moet ik doen?” antwoordde die, inderdaad meteen weer op zijn hoede.

“De jacht onverminderd voortzetten. Concentreer je op de banken. We moeten zien uit te vissen of hij hier in Italië nog andere rekeningen heeft lopen. Ik heb het gevoel…”

“Ja?”

Ferrara aarzelde.

“Ach, ik blijf maar denken dat hij niet gevlucht is. Dat hij zich ergens schuilhoudt, maar dan hier, vlak bij ons. Al lijkt vluchten naar het buitenland waarschijnlijker, toch denk ik niet…En bovendien…”

Hij aarzelde weer. Hij dacht na.

“Bovendien wdt?” drong Rizzo aan.

Ferrara zweeg nog steeds en kauwde afwezig op een Toscaanse sigaar, die hij niet aanstak.

“Die twee meisjes,” zei hij uiteindelijk. “Daar snap ik niets van. Ze komen op mij over als een valse noot in een verder vlekkeloze partituur, op die stommiteit met die Porsche na. Waarom zou hij eerst achter elkaar vier homo’s vermoorden, steeds met voldoende tijd ertussen om elke moord zorgvuldig voor te kunnen bereiden, en dan heel haastig ineens twee vrouwen ombrengen, waarbij hij zich ook nog eens vertoont aan een bewoonster van het gebouw waar hij de lijken achterlaat? En waarom zou hij de een verminken en de ander niet? En waarom zou hij er een in zijn huis laten, als gast, en niet als gevangene, zoals de huishoudster heeft bevestigd? Geloof je ook niet dat er iets is gebeurd wat hij niet had voorzien?”

“Toch stond er bij Cinzia Roberti ook een letter in haar gezicht gekerfd, die hebt u zelf ontdekt. Dat bewijst dat ze wel deel uitmaakte van zijn plan. Misschien was Valentina Preti per ongeluk ergens getuige van waardoor ze hem in verband kon brengen met het misdrijf en moest hij haar wel uit de weg ruimen.”

“Eerder dan het andere meisje?”

“Als hij wist dat Valentina Preti hem onmiddellijk zou kunnen identificeren als hij Roberti vermoordde, waarom niet?”

“Da’s waar,” erkende Ferrara, die onwillekeurig even in zijn eigen dialect verviel. “Maar zal ik je eens wat zeggen? Ik geloof er geen snars van.”

Later, toen Rizzo weg was, kreeg hij van de centrale een telefoontje door van het aartsbisdom.

“Goedemiddag, commissaris,” begroette de beleefde stem van monseigneur Federici hem. “Stoor ik?”

“Helemaal niet! Waarmee kan ik u van dienst zijn?”

“Eigenlijk ben ik degene die ü van dienst moet zijn, weet u nog? Of is het niet meer nodig? Vraagt u me niet hoe ik het weet, maar u hebt de schuldige gevonden, nietwaar? Dus heeft die arme Don Sergio Rotondi er helemaal niets mee te maken, zoals ik al dacht…”

“U hebt gelijk. Ik zat op het verkeerde spoor, maar…”

“U hoeft zich niet te verontschuldigen, commissaris. U hebt alleen uw plicht gedaan, dat wilde u toch zeggen? En u hebt het goed gedaan, zoals gewoonlijk. Maar u wilde Don Sergio hoe dan ook ontmoeten, klopt dat? Wilt u dat nog steeds?”

Hij vroeg het bijna wrevelig.

“Ik weet het niet. Nu niet, later misschien,” antwoordde de commissaris, die zich niet wilde laten afleiden van de jacht waar hij zich nu mee bezighield.

“Het zou jammer zijn. Als u ertoe besluit, moet u weten dat Zijne Eminentie uw aanvraag heeft aangehoord en u toestemming heeft gegeven voor een onderhoud met Don Sergio, die ingesloten zit in de abdij van San Benedetto in Bosco. Don Sergio is al op de hoogte gebracht en is er op aandringen van de kardinaal mee akkoord gegaan om u te ontmoeten en zijn gelofte van zwijgzaamheid te doorbreken.”

“Wilt u Zijne Eminentie namens mij bedanken? Ik zal het niet vergeten.”

“Maakt u zich geen zorgen. Zoals ik u al eerder heb gezegd, is het ons een waar genoegen onze schuld in te lossen, als dat mogelijk is.”

Na het gesprek voelde de commissaris zich toch enigszins ongemakkelijk. Waarom had monseigneur Federici, hoewel hij wist dat het inmiddels geen zin meer had, hem toch gebeld om een geheim te onthullen waar de Kerk eigenlijk liever over zweeg? Alleen om hem te laten weten dat de Kerk bereid was hem te helpen? Hij weigerde te geloven dat het om zo’n kleingeestige reden zou gaan; als praktisch ingesteld man leek die hem in geen verhouding te staan tot het offer van de onthulling. Maar dat was niet alles. Er was nog iets, alleen kon hij er de vinger niet op leggen.

Hij onderbrak zijn gedachten chagrijnig, om zich weer bezig te houden met de zaak die als een last op zijn schouders lag.

De jaren daarna zou commissaris Ferrara in gedachten nog regelmatig teruggaan naar de tweede buitengewone toevalligheid in deze ingewikkelde zaak, om tot de conclusie te komen dat het toeval, dat hem al een keer had geholpen dankzij Massimo Verga en Rita Senesi, soms een van de beste bondgenoten van een rechercheur is.

Hij had de hoorn nog maar net op de haak gelegd of de telefoon ging alweer over.

“De heer Mazzorelli voor u,” zei de telefoniste.

“Die ken ik niet,” antwoordde de commissaris kortaf. Hij had geen zin in nog een telefoontje van een of andere vervelende klier die alleen zijn tijd maar verknoeide. “Kun je hem niet doorverbinden met een inspecteur?”

“Hij vroeg naar u, commissaris. Hij is de nieuwe directeur van de gevangenis.”

“Verbind maar door,” zei hij gelaten, in de verwachting dat hij weer een of ander verzoek of een klacht van een gedetineerde zou moeten aanhoren.

“Goedemorgen, commissaris. Het is me een eer kennis met u te maken. Ik ben sinds enige tijd hierheen overgeplaatst, maar hoop nog vaak met u te mogen samenwerken.”

“Wat kan ik voor u doen?” kapte Ferrara de beleefdheden af.

Als Mazzorelli al van slag was door dat niet al te warme onthaal, liet hij daar in elk geval niets van merken.

“Een gedetineerde heeft gevraagd om een gesprek met u. Ik had gedacht hem zelf maar te begeleiden, zodat ik de gelegenheid heb u te ontmoeten. Natuurlijk moet het gesprek geautoriseerd worden door het OM, maar wat mij betreft kan het wanneer u tijd hebt.”

“Om welke gedetineerde gaat het?”

“Antonio Salustri. Hij zegt dat hij informatie heeft over een zekere Ricciardi.”

De ergernis, de woede en zelfs de vermoeidheid van de afgelopen paar dagen waren als sneeuw voor de zon verdwenen. De adrenaline stroomde plotseling door Ferrara’s lijf en hij ging rechtop zitten. Hij keek op zijn horloge en berekende hoeveel tijd het hem zou kosten om toestemming te krijgen van de officier, die ongetwijfeld al op de hoogte was, want de directeur zou hem nooit gebeld hebben zonder het gesprek eerst aan te vragen bij het OM. Tegelijkertijd pakte hij zijn sigarendoos en zijn aansteker van zijn bureau en haalde hij zijn pistool, dat hem irriteerde als hij het de hele tijd droeg, uit de bovenste la.

“Komt het u uit als ik er over een uurtje ben?”

Hij kon de tevreden glimlach om de mond van de gevangenisdirecteur bijna door de telefoon heen zien.