1

Michele Ferrara en zijn vrouw liepen Placido Domingo in de Cavalleria rusticana mis, evenals het vuurwerkspektakel dat de Oostenrijkse hoofdstad verlichtte.

Ze verlieten Wenen enkele uren voor middernacht en sloegen de jaarwisseling waar de hele wereld op wachtte over: het moment waarop het oude millennium werd afgesloten en vol verwachting een nieuw werd ingeluid.

Twee moorden op één dag waren voor de commissaris te veel om in het buitenland te kunnen blijven. Over de eerste werd hij laat in de ochtend van de 31e geïnformeerd door Rizzo, en over de tweede even na zevenen ‘s-avonds door Moschino, de inspecteur van Monumentenzorg. Hij had het eerst beschikbare vliegtuig geboekt, een vlucht van Wenen naar Milaan met Lufthansa. Op luchthaven Linate waren ze opgehaald door een politieauto die ter beschikking was gesteld door het hoofdbureau in de Via Fatebenefratelli en op zaterdag 1 januari waren ze even voor tweeën thuisgekomen.

Om twaalf uur hadden ze, samen met de chauffeur, met lauwe champagne in plastic bekertjes geproost in de bar van een benzinestation in de buurt van Parma. Ferrara had het voor zichzelf niet zo erg gevonden, maar had wel enorm te doen met die arme agent, die zijn best deed om de schijn op te houden dat hij vrolijk was, terwijl hij intussen waarschijnlijk aan zijn vriendin dacht, die nu zonder hem aan het feesten was.

Petra was zoals altijd een schat geweest en had de chauffeur overstelpt met cadeautjes die ze zo goed en zo kwaad als het ging uitzocht in de winkel van het benzinestation, nadat ze met typisch vrouwelijke nonchalance had uitgevogeld van welke muziek, boeken, drank hij hield en zelfs welk mobieltje hij had, waarvoor ze allerlei accessoires kocht.

Ze hadden weinig geslapen, maar voor de commissaris was het meer dan genoeg.

De tien dagen die ze in Wenen hadden doorgebracht hadden hun goedgedaan. Massimo was optimaal in vorm en was in het gezelschap geweest van een nieuwe vriendin, Lucrezia, een Venetiaanse van in de veertig die knap en sympathiek was en zelfs Petra voor zich had weten te winnen. Natuurlijk hadden ze een bezoek gebracht aan het Prater, het museumkwartier, het Keizerlijk Paleis, het kasteel en het park van Schönbrunn, die nog fascinerender werden door de anekdotes en achtergrondinformatie waarmee de boekhandelaar nu eens een schilderij, dan weer een raam van een gebouw en vervolgens een perspectief toelichtte. Ze hadden gedineerd en gedanst tijdens een boottocht over de Donau, gelachen terwijl ze over de bruggen liepen en op straat grapjes gemaakt over het slechte weer en de ijzige kou. Ze waren vooral getroffen geweest door het bijzondere, dynamische contrast tussen de oude stad en de nieuwe, gewaagde architectuur. Een contrast dat in Florence, de historische stad bij uitstek, waarschijnlijk nooit mogelijk zou zijn, maar dat bovendien niet te vergelijken was met welke andere stad in Italië dan ook.

Ferrara had vanaf de eerste dag gemerkt hoezeer hij dit uitstapje nodig had gehad. Het was allemaal niet gelopen zoals hij wilde en zijn humeur was steeds slechter geworden naarmate het jaar zijn einde naderde. Geen noemenswaardige vooruitgang in de zaak van het Monster, geen enkel spoor van de anonieme schrijver van de dreigbrief aan zijn adres en slechts doodlopende spoortjes in het onderzoek van Rizzo. De moord op Micali leek inmiddels voorbestemd om een omvangrijk dossier te worden in het toch al uitpuilende archief van onopgeloste zaken.

En een smet op zijn carrière.

Zaterdag was hij om acht uur op kantoor.

De kranten, die netjes opgestapeld lagen tussen het computerscherm en de printer op de tafel die aan de linkerkant haaks op zijn bureau stond, besteedden ruimschoots aandacht aan de moord van de vorige ochtend en veel minder aan die van de avond, die ze al als opgelost beschouwden.

FLORENCE, ECHTGENOTE MET MESSTEKEN OMGEBRACHT kopte La Nazione ergens op de middenpagina’s. Er volgde een kort artikel.

Op de laatste dag van het jaar is in Florence een echtelijk misdrijf aan het licht gekomen: een man met psychische problemen heeft zijn vrouw met messteken om het leven gebracht en daarna enkele dagen bij het lijk gewaakt. Het slachtoffer is Lina Pini, 75 jaar oud, die samen met haar man V.R., ook 75 jaar, in de Via del Confine in de buitenwijk Coverciano woonde. De moord werd ontdekt door het rechercheteam dat op de avond van 31 december was ingeschakeld nadat familieleden van het stel alarm hadden geslagen omdat de telefoon van het oudere echtpaar maar niet werd opgenomen. Volgens de eerste bevindingen was Pini al enkele dagen dood en heeft haar man, die enkele oppervlakkige steek-wonden in zijn borst had, die wellicht veroorzaakt zijn door een poging tot zelfmoord, al die tijd bij haar gezeten. De man is gearresteerd op verdenking van moord en is overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij is opgenomen met het oog op zijn psychische toestand.

Heel anders van aard waren de schreeuwende koppen die betrekking hadden op de moord in de ochtend, waar de voorpagina’s mee vol stonden.

MOORD TUSSEN ANTIEKE MEUBELS

DE DOOD KOMT DE WINKEL BINNEN

SLACHTPARTIJ IN HET HART VAN SAN FREDIANO

VERMOORD ONDER EEN ZEVENTIENDE-EEUWSE CRUCIFIX

Kort samengevat kwam het erop neer dat in alle artikelen beschreven werd dat het misdrijf vroeg in de ochtend had plaatsgevonden, direct nadat de winkel in de Via Santo Spirito was opengegaan. Een jonge verkoper, Alfredo Lupi, die kortgeleden tweeëndertig was geworden en er al een tijdje werkte, was vermoord. Getroffen door twee schoten uit een vuurwapen en talloze messteken waarmee zijn lichaam was toegetakeld en zijn gezicht vreselijk was verminkt. Geen ooggetuigen. Het leek erop dat de moord binnen enkele minuten gepleegd was. Over het motief en de dader werd niets vermeld.

Daarna volgden interviews met vrienden en bekenden van het slachtoffer. Ze waren het er allemaal over eens dat het onbegrijpelijk was dat er zo’n bloedbad was aangericht bij een eerlijke, actieve harde werker die toegewijd was aan zijn gezin en een jonge vrouw en zoon achterliet.

Ferrara pakte de telefoon. Hij vroeg de telefonist wie zich bezig had gehouden met de twee zaken. Hij werd doorverbonden met Alfonsi, die naar de Via del Confine was gegaan, en vroeg Serpico naar zijn kantoor te komen, omdat die samen met hoofdinspecteur Violante, die op dit moment afwezig was, in de Via Santo Spirito was geweest.

“Zeg het eens, chef,” zei Alfonsi toen de telefonist hem had doorverbonden.

“Die moord van gisteravond. Is de zaak echt gesloten?”

“Ik zou zeggen van wel, en zo denkt de rechter er ook over. Het was de echtgenoot, die arme oude man. Volgens mij is er geen twijfel mogelijk.”

“Ik geloof je. Laat het dossier naar me toe sturen. Ik wil er even een blik op werpen voordat ik het definitieve rapport onderteken.”

“Tuurlijk, chef.”

De commissaris hing op en stak zijn eerste Toscaanse sigaar van die dag op.

Serpico had niet veel toe te voegen aan wat er in de kranten stond.

“Toen we naar de plaats delict waren gegaan hebben we, na het vinden van het lijk, allereerst de winkeliers uit de buurt ondervraagd en Luisa Conti, de zesentwintigjarige vrouw van het slachtoffer, op het hoofdbureau laten komen om het eerste verhoor af te handelen,” vertelde hij op geforceerd officiële toon.

“Rustig, Sergi. Vertel het maar in je eigen woorden.” De inspecteur bloosde. Hij streek met zijn hand door zijn lange, krullende haar, verplaatste zijn gewicht naar zijn andere been en vervolgde met een diepe zucht: “Er valt eigenlijk niet zo veel te vertellen, chef. Ze was helemaal kapot van het nieuws. Voor haar was de moord op haar man onbegrijpelijk. Absurd. Ze bleef maar zeggen dat het niet waar kon zijn, dat het allemaal een boze droom was. Het arme mens; het is een frêle, piepjonge vrouw, bijna een meisje nog. Volgens haar kon haar man geen vijanden hebben, hij was echt een familieman. Zij denkt dat het een gek geweest moet zijn of dat haar man voor iemand anders is aangezien. Dat weet ze zeker, want ze kende haar man door en door. Ze zijn praktisch samen opgegroeid, ze hebben al op heel jonge leeftijd verkering gekregen…En zowel voor hem als voor haar was het de eerste en enige liefdeservaring.”

“En ook de winkeliers hebben niets opgeleverd, hè?”

“Niets. Niemand heeft de moord zien gebeuren. Toch is het om die tijd in die straat een drukte van belang en lopen er allerlei mensen rond. Maar goed. We hebben zijn werkgever ondervraagd, een zekere Antonio Salustri, maar ook daar kwam niets uit. Niets dan lof over zijn werknemer, die zijn werk goed, standvastig en vakkundig deed; hij vertrouwde hem volkomen. Maar verder niets. Niemand heeft ook maar iets gezien. Of niemand wil iets zeggen.”

“Kom op, Sergi, we zijn hier niet op Sicilië of in Calabrië.”

“U zegt het, chef…”

Ferrara wist waar hij op doelde. De politie was zich er zeer goed van bewust dat juist in de antiquairswereld elementen rondliepen die banden hadden met de Calabrese maffia. Maar het was gevaarlijk om overhaaste conclusies te trekken.

“En weet u trouwens van wie die winkel was voordat de huidige eigenaar hem overnam?” voegde de inspecteur eraan toe.

“Nee, vertel eens.”

“Van Ricciardi.”

Gualtiero Ricciardi was tussen eind jaren zestig en midden jaren negentig een van de belangrijkste kunst- en antiekhandelaren van Florence geweest en had een aanzienlijk fortuin vergaard. Hij was samen met zijn vrouw om het leven gekomen in een verzengende brand die de hele villa waarin ze lagen te slapen vrijwel had verwoest. Het was naar alle waarschijnlijkheid het werk geweest van een pyromaan, die nooit gepakt was. Op die dag kwam er echter plotseling een einde aan een reeks minder zware brandstichtingen die tussen ‘93 en ‘95 in de stad waren gepleegd. Onder die omstandigheden was dan ook veelvuldig gehamerd op de rol van de onderwereld, gezien het feit dat Ricciardi er altijd van verdacht was banden te onderhouden met de Calabrese maffia, wat echter nooit was bewezen.

Ook niet na zijn dood.

“Ik snap het. Is er verder niets? Zijn de resultaten van de autopsie en de vingerafdrukken al binnen?”

“Die heeft hoofdinspecteur Violante allemaal. Ik heb hem laten weten dat hij hierheen moet komen.”

“Waar is hij?”

“Eh…hij is volgens mij even een espresso gaan drinken.”

Ferrara glimlachte. Koffiepauze was een gewoonte die alle Italianen gemeen hadden, of ze nu uit het noorden of het zuiden kwamen; dat kon je niemand kwalijk nemen.

“Hij kan u ook meer vertellen over mevrouw Nucci, de enige getuige die mogelijk iets gezien heeft. Hij heeft haar ondervraagd, ik weet niet zo goed wat ze heeft gezegd…”

Alsof hij het gehoord had, klopte hoofdinspecteur Violante zachtjes op de deur.

“Binnen!” riep Ferrara.

Fabio Violante wekte met zijn gemiddelde postuur en zijn onopvallende, onverzorgde uiterlijk niet bepaald de efficiënte indruk die Ferrara van zijn mannen verlangde. Maar hij moest het nog maar even met hem uitzingen, in afwachting van het pensioen waar de man zo vurig naar verlangde.

Hij hield een tamelijk versleten map van donkerbruin leer in zijn hand.

“Als je het over de duvel hebt…” verwelkomde Ferrara hem.

Violante keek niet-begrijpend van de een naar de ander. Zijn slechte gehoor was ook niet bepaald bevorderlijk voor een goede verstandhouding met zijn collega’s.

“Ga zitten, inspecteur. Sergi vertelde me net over uw ondervraging van…hoe heet ze?”

“Laura Nucci,” herhaalde Serpico.

“Laura Nucci, Florentijnse, eenenveertig jaar oud, secretaresse in een polikliniek recht tegenover de ingang van de antiekhandel, op de tweede verdieping,” dreunde Violante bijna mechanisch op. “Ze vertelde me dat ze kort daarvoor op kantoor was gekomen; het was ongeveer halfnegen. Toen ze de luiken voor een van de ramen die op de straat uitkijken opendeed, zag ze iemand de antiekwinkel binnengaan. Ze omschreef hem als een lange man van ongeveer één meter tachtig, met een atletisch figuur en kort blond haar. Meer kon ze niet zeggen, want ze heeft hem alleen van achteren gezien. Heel eventjes maar. Ze zei echter wel dat ze de indruk had dat het licht in de antiekzaak nog niet aan was en dat de verkoper dus duidelijk nog niet klaar was met het openen van de winkel.”

“Meer niet?”

“Nee, meneer de commissaris.”

“Is het autopsieonderzoek al klaar?”

“Het is nog niet compleet, maar ik heb de eerste bevindingen bij me,” zei Violante, terwijl hij de map opendeed en er twee dossiers uit haalde, die hij op het bureau legde. “En ook het rapport van de forensische dienst.”

“Bedankt. Jullie kunnen nu gaan.”

Ferrara pakte het eerste dossier, een verslag van het onderzoek ter plaatse van het Openbaar Ministerie, met als bijlage het rapport van de lijkschouwer, dat als volgt begon:

In mijn hoedanigheid van deskundige, belast met de autopsie op het lichaam dat d.d. 31 december 1999 werd aangetroffen in de Via Santo Spirito nummer 25 rood in San Frediano, rapporteer ik hierbij de resultaten van mijn eerste onderzoeken.

Hierna volgde de beschrijving van het lijk, de kleding en de aangetroffen sporen. Vervolgens was er een opsomming van de talloze verwondingen, twee van het vuurwapen en vele andere van het blanke wapen, die gedetailleerd werden omschreven volgens vastgestelde anatomische criteria. Alle verwondingen waren geconcentreerd aan de voorkant van het lichaam, behalve de enige twee dodelijke die afkomstig waren van de projectielen die zich in de rug hadden geboord.

Het tijdstip waarop de dood was ingetreden kon worden vastgesteld tussen halfnegen en kwart voor negen ‘s-morgens en ook was duidelijk dat dit onmiddellijk was gebeurd. Als oorzaak werd genoemd: ‘een fatale, onomkeerbare stilstand van het hart en de ademhalingsorganen’, die het gevolg was van het traumatische letsel dat was veroorzaakt door het vuurwapen. De verwondingen door het blanke steekwapen, negenendertig in totaal, waren daarna toegebracht en bevonden zich voornamelijk in het bovenste deel van het lichaam, vooral in de hals en het gezicht. Ze waren opvallend en ongebruikelijk en bevonden zich in een hoge concentratie zeer dicht op elkaar. Andere waren meer geïsoleerd en waren toegebracht op de rechterarm.

Uit de analyse van de maaginhoud was niets interessants naar voren gekomen. Het slachtoffer leek geen drugs te gebruiken en zijn gezondheidstoestand leek voordat de dood intrad volkomen normaal geweest te zijn.

Het rapport ging vergezeld van enkele foliovellen van het hoofdbureau. Daarop had Violante zo nauwkeurig mogelijk en met een overdaad aan details de reconstructie van het misdrijf beschreven, samen met zijn observaties ter plaatse en de resultaten van het deskundigenonderzoek.

Violante veronderstelde dat het slachtoffer op dodelijke wijze in de rug was aangevallen en dat de dader links achter hem had gestaan. Toen Alfredo Lupi op de grond was gevallen, was hij hard met zijn hoofd op de vloer terechtgekomen, had hij zijn lichaam omgedraaid en had de moordenaar vol woede op zijn borst ingestoken. Aan de voorkant van het lichaam waren de verwondingen veel minder bloederig dan aan de achterkant, wat erop duidde dat ze in de laatste fase van de aanval waren toegebracht, zelfs nog nadat het slachtoffer zijn laatste adem al had uitgeblazen.

Ferrara deed het dossier dicht en ging verder met het volgende, waarop stond: HOOFDBUREAU VAN POLITIE FLORENCE—REGIONAAL KANTOOR Technische Recherche—Technische bevindingen, met onderaan een rechthoekig stempel met de tekst ORIGINEEL VOOR JURIDISCHE AUTORITEITEN.

Het bevatte tientallen foto’s en twee bladzijden met slechts summier wat getypte tekst. Er waren op de plaats delict geen bruikbare sporen aangetroffen, buiten die van het slachtoffer, en ook in de buurt van het lijk waren geen belangwekkende elementen gevonden. Het enige positieve resultaat was afkomstig van het ballistisch onderzoek: het gebruikte wapen was een Beretta 92, uitgerust met demper.

Dat was echter wel een wapen dat tamelijk veel gebruikt werd. Bijna legendarisch. Het werd gebruikt door veel politiemensen over de hele wereld en zelfs door het Amerikaanse leger, omdat het zo stabiel en precies was tijdens het schieten. Het is een semi-automatisch wapen waarvoor normaal gesproken de dodelijke 9mm-Parabellum-munitie wordt gebruikt. Model 92F wordt gebruikt door de Italiaanse politie, zowel door de carabinieri als door de staatspolitie. En door een aanzienlijk deel van de onderwereld.

Te algemeen gebruikt om de moordenaar gemakkelijk op het spoor te komen, dacht Ferrara.

Op de foto’s was vanuit verschillende invalshoeken te zien hoezeer het gezicht van het slachtoffer was toegetakeld, en verder waren er vergrotingen van de plaats delict met het lijk nog op de grond in de houding waarin het gevonden was, en opnames van de buitenkant van de winkel en van de voorwerpen die er te koop waren, waaronder de crucifix uit de zeventiende eeuw waarvan een van de kranten melding had gemaakt, maar die zich helemaal niet zo dicht in de buurt van het lijk bevond. Ongeveer in het midden van de ruimte stond ook nog een grote achttiende-eeuwse kast, parallel aan de ingang, waardoor er twee vrijwel even grote ruimtes ontstonden, die van buitenaf gezien grotendeels aan het zicht onttrokken waren. Zoals de kranten al hadden vermeld was het lijk achter de kast gevonden door twee Franse toeristen die wat wilden rondsnuffelen, ook al was de winkel nog helemaal niet open.

Toen hij uitgelezen was, vond de commissaris het tijd om in beweging te komen. De Kater komt in actie, zei hij met een vleugje kokette ironie bij zichzelf.

Het was een winkel met slechts één buitenlamp en een grote etalage die beveiligd was met een metalen rolluik dat horizontaal voor driekwart openstond. De rechter had hem telefonisch toestemming gegeven om de zegels te verwijderen en hij ging alleen naar binnen, terwijl er een agent op wacht stond.

Binnen was het verrassend groot. De eerste ruimte was ongeveer acht bij twintig meter en werd in twee min of meer gelijke stukken verdeeld door de zware achttiende-eeuwse kast, en direct links naast de ingang leidden vier treden naar de tweede, iets kleinere ruimte, die eigenlijk meer een achterkamer was.

Ze stonden allebei volgepropt met meubels, schilderijen, beelden en allerlei uiteenlopende voorwerpen, van kristallen glazen en zilveren theepotten tot koperen soeplepels en vergulde lijsten. Overal rommel en de geur van stof en vocht. En van de dood.

Ferrara deed het licht aan. Een porseleinen ransuil keek hem vorsend aan.

Terwijl hij in zijn hoofd aantekeningen maakte van de aanwezige voorwerpen, ging hij naar het achterste deel van de grootste ruimte, achter de kast.

Op de vloer waren nog de contouren te zien die met krijt om het lijk waren getrokken voordat het werd weggehaald. Tegen de zijwand, ongeveer anderhalve meter bij de krijtstrepen vandaan, stond een bureau dat vol lag met ordners, facturen en papieren. Hij liep erheen en observeerde het zonder iets aan te raken. Er was niets bijzonders dat zijn aandacht trok, maar toch bleef hij er enkele minuten staan en nam alles in zich op, tot in de kleinste donkere hoekjes die zijn ogen vanaf die plek konden onderscheiden. Zich inleven in de omgeving, de geuren en de sfeer opsnuiven en het gevoel krijgen dat het slachtoffer gehad moest hebben vlak voordat zijn leven beëindigd werd, was voor Ferrara meer waard dan alle rapporten bij elkaar, hoe gedetailleerd en nauwkeurig die ook mochten zijn.

Tien minuten later verliet hij de winkel. Hij liet de boel opnieuw verzegelen en stuurde de agent terug naar het hoofdbureau, waarna hij Petra met zijn mobiel belde om te zeggen dat hij niet thuis kwam lunchen. Hij bleef nog lang naar de straat staan turen.

De Via Santo Spirito, die in het verlengde ligt van de Borgo San Frediano en na de kruising met de Via Maggio overgaat in de Borgo Jacopo, is een nauw steegje in de wijk Oltrarno, die met al zijn winkeltjes en ambachtswerkplaatsen zo geliefd is bij toeristen die de Ponte Vecchio over lopen omdat er zo veel antiekzaakjes te vinden zijn. Ook die zaterdag was het in de wijk een komen en gaan van nieuwsgierigen, ondanks de intense kou en de grauwe dag.

Het slechte weer, dat inmiddels al weken aanhield, leek niet beter te worden met de komst van het nieuwe jaar.

De commissaris hield zijn blik gericht op de gebouwen aan de overkant van de winkel, alsof de gevels hem konden vertellen wat ze gezien hadden. Hij bekeek aandachtig de doorgebogen deur van rossig hout die bezaaid was met ijzeren sierknoppen, het kleine winkeltje aan de linkerkant en aangrenzend de groene deur met daarnaast een marmeren plaat waarop stond: POLIKLINIEK VOOR FYSIOTHERAPIE—2e VERDIEPING.

Juist op die tweede verdieping meende hij voor een raam iemand te zien bewegen, en hij drukte op de bel onder het bordje van de polikliniek.

Hij hoorde een zoemer en de deur klikte open.

Hij ging naar de tweede verdieping.

Daar werd hij verwelkomd door een vrouw van een jaar of veertig die een bril droeg met een nepschildpadmontuur en er verder mager en gewoontjes uitzag.

“Ik ben op zoek naar mevrouw Laura Nucci.”

“Dat ben ik.”

“Commissaris Ferrara van de recherche. Sorry dat ik zomaar binnen kom vallen, maar vanaf de straat kreeg ik de indruk dat er iemand was en dus…”

“Ik maak van deze feestdag gebruik om wat achterstallig werk te doen,” legde de vrouw uit.

“Mag ik u wat vragen stellen?”

“Natuurlijk, loopt u maar mee.”

Hij liep achter haar aan naar de verlaten receptie.

“Ik weet dat u al een verklaring hebt afgelegd bij hoofdinspecteur Violante, maar ik zou u graag nog wat meer willen vragen. Wie weet, misschien zijn u in de tussentijd nog andere dingen te binnen geschoten. Vindt u het vervelend als we weer bij het begin beginnen?”

“Welnee. Ik ben allang blij dat ik iets kan doen. Ik heb hem gezien, die man die de winkel binnenging, maar…”

“Laten we alstublieft de juiste volgorde aanhouden. Vanaf het begin.”

“Ja, natuurlijk, u hebt gelijk, uiteraard, neem me niet kwalijk…Goed, ik had net de voordeur van de polikliniek geopend. Toen ik binnen was heb ik mijn tas op het bureau gelegd, dat daar, en heb ik het raam opengedaan dat op de straat uitkijkt. Het raam en de luiken, uiteraard. Dat doe ik elke morgen als ik op kantoor aankom, om het licht binnen te laten en even te luchten, uiteraard. Uit het raam zag ik dat er iemand de winkel binnenging. Ik zag hem van achteren, slechts een paar seconden, en dat kleine beetje dat ik gezien heb, heb ik in mijn verklaring vermeld. Helaas kan ik me werkelijk niets anders herinneren.”

“Hoe laat was het?”

“Het zal ongeveer halfnegen geweest zijn.”

“Goed. En toen?”

“Ik ben achter mijn bureau gaan zitten om met mijn werk te beginnen, uiteraard, zonder verder nog naar het raam te gaan, totdat ik de politieauto’s hoorde stoppen, die inmiddels met gillende sirene aan waren komen rijden. Pas toen kwam ik erachter dat die verkoper vermoord was.”

“En tussen het moment waarop u het raam opendeed en het moment waarop de politie kwam, hebt u niets ongewoons gehoord?”

“Nee, uiteraard niet. U hebt zelf gezien hoe rumoerig de straat is, al is het dan een steegje met eenrichtingsverkeer. Of misschien juist daarom…En dan ging ook nog steeds de telefoon, kwamen de eerste patiënten binnen en klonk om de haverklap het geluid van rotjes die de jongens in de straat uiteraard voor de lol afstaken…”

“Kende u het slachtoffer?”

“Alleen van gezicht. Maar hij leek me een keurige, welgemanierde en aardige man. Dat was uiteraard alleen maar een indruk.”

“Uiteraard,” wilde de commissaris herhalen, maar in plaats daarvan zei hij: “Oké, nu even terug naar het begin. Graaft u eens diep in uw geheugen en probeert u nogmaals zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven hoe degene die u naar binnen zag gaan eruitzag.”

“Zijn lengte viel me op en ook zijn lichaamsbouw, uiteraard. Hij was lang, dat weet ik zeker, wel één meter tachtig. Een mooi lichaam, slank en atletisch. Vrij kort haar, althans, zo leek het van achteren; wel een volle bos, maar die raakte de kraag van zijn jasje niet. Hij droeg donkere kleding en ik had de indruk dat hij heel jong was, maar dat hij duidelijk niet hier uit de buurt kwam.”

“Hoe weet u dat zo zeker?”

“Door zijn manier van kleden. De jongeren hier dragen allemaal een spijkerbroek en een windjack, alsof het een uniform is. Deze jongeman had echter een pak van mooie snit aan, elegant, misschien zelfs zwart. Hij droeg geen overjas en ook geen regenjas.”

“Bedoelt u een smoking? Of een pij, zo een die priesters dragen? Je ziet tegenwoordig niet meer zo veel zwarte kleding, ofwel?”

“Nee, nee. Volgens mij niet. Het was zeker geen smoking, en ook geen pij, zou ik zeggen…hoewel, nu ik erover nadenk kan ik geen van beide uitsluiten. En ik ben er ook niet helemaal zeker van dat het zwart was, zoals ik al zei. Het kan ook donkergrijs geweest zijn, of donkerblauw. De straat ligt in de schaduw, dat weet u, en op dat tijdstip valt het uiteraard niet mee om het goed te kunnen zien.”

“Maar u weet wel zeker dat het een man was?”

“Dat wel. Als het een vrouw was geweest, was ze wel heel lang en atletisch en had ze zich uitstekend vermomd moeten hebben!”

“Toch kunnen we ook dat niet uitsluiten,” reageerde de commissaris, zogenaamd in zichzelf. “Had hij blond of donker haar? Glad of krullend?”

“Golvend, blond. Dat heb ik al verteld, dat staat absoluut in mijn getuigenverklaring.”

“Zeker, maar zo werkt het nu eenmaal, het spijt me. Ik vraag u nog een beetje geduld te hebben. Nog meer bijzonderheden? Droeg hij bijvoorbeeld een bril?”

“Dat kon ik niet zien. Zoals ik al zei, ik heb hem maar kort en vluchtig gezien. Ik hou me niet zo met anderen bezig, uiteraard,” antwoordde de vrouw, die misschien haar geduld begon te verliezen.

“En uiteraard was dit het raam, of niet soms?” flapte hij eruit.

“Inderdaad,” antwoordde de vrouw kortaf; ze had ongetwijfeld aangevoeld hoe provocerend zijn opmerking was.

Ferrara ging bij het raam staan en keek naar de winkel. Het zicht was uitstekend en je kon duidelijk zien of het licht in de winkel aan was of niet. Vanaf die hoogte kon het perspectief echter bedrieglijk zijn en was het niet eenvoudig om in te schatten hoe lang iemand was.

Was die vrouw maar wat nieuwsgieriger van aard, dacht hij. Of had ze het raam maar enkele minuten later geopend, als die persoon naar buiten was gekomen…

“Bedankt voor alles,” zei hij bij wijze van afscheid. “Doet u geen moeite, ik weet de weg.”

Flink ingepakt in zijn jas en zijn sjaal liep hij met stevige tred door de Via Santo Spirito en ging de eerste bar annex sigarenwinkel in die hij zag. Het was bijna één uur en het was er bomvol met toeristen en klanten uit de wijk.

Aan de tafeltjes en aan de bar werd druk gepraat en het voornaamste onderwerp was de moord op Alfredo Lupi.

“Ik heb altijd gedacht dat hij niet te vertrouwen was,” zei een elegant geklede vrouw.

“Hij was wel een beetje vreemd, dat lijdt geen twijfel. Maar ik heb hem een paar keer gesproken en hij leek me een goede vent,” antwoordde haar vriendin.

“Volgens mij hield hij zich bezig met louche zaakjes,” bemoeide een man zich ermee. “Dat gebeurt steeds vaker in deze buurt.”

“Kruimeldief, je moet niets stelen, want de grote dieven laten je kelen,” zei de barman, die een oud Toscaans gezegde aanhaalde.

“Een bier en een broodje,” bestelde de commissaris.

“Met ham en kaas?”

“Ja, graag. Kende u die jongeman die ze vermoord hebben?”

“Hij kwam hier wel eens eten, net als iedereen.”

“Wat was het voor een man?”

“Gewoon. Stilletjes, op zichzelf. Ik geloof niet dat hij hier vrienden had, ik heb hem nooit in het gezelschap van anderen gezien.”

“En is u hier de laatste tijd niets vreemds opgevallen? Onbekende lui of zo?”

“Wat wilt u, er komen hier altijd vreemde mensen. Buitenlanders, Italianen, allemaal toeristen. Bent u journalist?”

“Nee, alleen nieuwsgierig.”

Hij ging naar de kassa, kocht twee dozen Antico Toscano-sigaren, betaalde en vertrok.

Het regende niet, dus besloot hij te voet te gaan, door de Via Tomabuoni, San Lorenzo, het Piazza Mercato en de Via Santa Reparata. Een halfuurtje lekker lopen.

Midden op de Santa Trinita-brug bleef hij staan om te kijken wat de regenval van de afgelopen tijd met de rivier de Arno had uitgericht. Het water stroomde snel en leek overal doorheen te lopen. Maar niet door de mysteries waarin Florence zich maar bleef hullen.

Rare stad, Florence, peinsde hij. Het is een van de mooiste en meest geliefde steden ter wereld, rijk aan historie en kunstschatten, en ze biedt zich aan haar bezoekers aan als een genereuze courtisane. Maar hoewel ze zich aan de ene kant opdoft en openstelt, verschuilt ze zich aan de andere kant achter de dikke deuren van haar patriciërswoningen, gehecht als ze is aan een intimiteit die niet geschonden mag worden. Dus vragen we ons af wat er verborgen ligt binnen die muren; herinneringen aan heimelijke gebeurtenissen, aan bedrog en complotten waarmee ons verleden doorspekt is.

De twee gezichten van Florence hadden hem al vanaf het eerste moment dat hij er aankwam betoverd en, dat wist hij zeker, dat zou zo blijven tot aan het einde van zijn dagen. Wat niet lang meer zou zijn als het aan een zeker iemand lag.

Wie weet, dacht hij, zou ook zijn dood, die met die Latijnse aansporing was aangekondigd, straks behoren tot die mysteries die in deze stad verborgen lagen en waarvan slechts kleine spoortjes aan de oppervlakte kwamen, als om de wereld eraan te herinneren dat het kwade, alleen het kwade, onsterfelijk is en zich niet laat uitroeien. Of je je nu verheven voelt boven de maagdelijke, pure gratie van de Venus van Botticelli of probeert de loodzware David van Michelangelo te verpletteren.

Terug op het hoofdbureau liet hij Rizzo bij zich roepen.

“Welkom terug, chef,” begroette die hem zodra hij in zijn kantoor stond. “Hoe was het in Wenen?”

“Een droom. Alweer voorbij. Leuk begin van het nieuwe millennium, hè?”

“En we hebben het oude zo prachtig afgesloten…” reageerde Rizzo laconiek; zijn humeur leek niet onder te doen voor dat van Ferrara.

“Niets nieuws over de moord op Micali, als ik het goed begrijp.”

“Nul komma nul. We hebben alles uitgeplozen wat er maar uit te pluizen viel. Zijn bijzondere vriendschappen, zijn bankrekening, zelfs zijn relatie met leveranciers. We hebben het appartement waar hij woonde binnenstebuiten gekeerd en alle adresboekjes en schrijfblokken onderzocht. We hebben de buren gehoord, maar niemand heeft ook maar enig idee of vermoeden.”

“En het alibi van de priester? Houdt dat nog steeds stand?”

“Tot nu toe wel; de pastoor heeft bevestigd dat ze tussen een en twee samen de administratie hebben doorgenomen en dat hij hem daarna kaarsen voor het altaar heeft laten halen. We hebben niemand gevonden die dat zou kunnen weerspreken. Ook over de vermeende homoseksualiteit van Don Sergio zegt niemand een woord en er is geen manier om het te bewijzen. Eerlijk gezegd, chef, sta ik op het punt om het op te geven. Met alles wat er nu gebeurt, kan ik niet aan de gang blijven om het mysterie op te lossen van, sorry dat ik het zeg, een flikker om wie toch niemand treurt.”

“Dat is de keerzijde van ons beroep, Rizzo. We hebben nooit tijd om ons te concentreren op één zaak, er is altijd wel iets anders te doen…Maar opgeven, nee. Onopgeloste zaken mogen nooit gesloten worden. Je moet ze altijd ergens in je achterhoofd houden. Soms komt er na maanden of jaren ineens nog een aanwijzing bovendrijven, en o wee als je er niet op tijd bij bent om die op te pikken. En dat niemand om hem treurt is niet waar. De stad treurt om hem, al weet ze het niet. Bovendien loert de angst altijd onder de oppervlakte, vergeet dat niet. Want er loopt hier ergens een moordenaar rond. Misschien was het een ‘incident’, als we het zo mogen noemen, en gebeurt het niet nog eens. Maar laten we niet vergeten hoe Micali is gedood, hoe de moordenaar tekeer is gegaan. Er is iets te veel geweld gebruikt om aan te nemen dat het alleen ging om het vereffenen van een rekening tussen die twee. Dat gevoel heb ik tenminste.”

“Ik ook. Maar wat moet ik dan? Hopen dat de moordenaar opnieuw toeslaat? En hoe vaak dan?” vroeg hij wrang.

“Hou je ogen goed open. Dat is alles wat ik vraag. Wat weet je van die twee moorden van gisteren?”

“Alles. Ik ben met Alfonso naar die oude man geweest, we zijn net terug. Hij heeft een volledige bekentenis afgelegd, die arme kerel…Die zaak is inmiddels naar de rechter. De tweede moord is een ander verhaal. Dat zou wel eens net zo’n mysterie kunnen worden als die op Micali.”

“Ook in dit geval heeft de moordenaar met een mes het gezicht en het bovenlichaam van het slachtoffer toegetakeld.”

“Maar het wapen waarmee hij gedood werd, was een pistool. En het homoseksuele element ontbreekt, terwijl dat volgens mij op de een of andere manier ten grondslag ligt aan de moord op Micali. Alfredo Lupi was getrouwd en had een zoontje.”

“Helemaal waar, en ook ik ben van mening dat het eerste misdrijf iets te maken heeft met het feit dat hij homo was. Laten we Violante en Serpico erbij roepen en proberen dat punt nader uit te werken. Zij zijn toch in de Via Santo Spirito geweest?”

“Prima, ik regel het wel.”

Terwijl ze zaten te wachten, vroeg Ferrara aan Rizzo wat hij met kerst en oud en nieuw had gedaan, en deze stond op het punt te antwoorden, toen de telefoon ging.

“Een zekere Beccalossi,” zei de telefonist. “Hij vroeg naar u of naar commissaris Rizzo.”

“Beccalossi? Wie mag dat dan wel zijn?”

“De eigenaar van de winkel waar Micali werkte,” fluisterde Rizzo hem toe, terwijl zijn ogen oplichtten door zijn plotseling gewekte belangstelling.

“Verbind maar door,” zei Ferrara, die de luidspreker aanzette.

“Hallo?”

“U spreekt met commissaris Ferrara.”

“Sorry, wat zei u?”

“Ik heb de luidspreker aangezet zodat ook commissaris Rizzo, die hier naast me zit, kan meeluisteren,” verduidelijkte de chef van de recherche, want dat was hij verplicht volgens de regels met betrekking tot de bescherming van de privacy.

“U klinkt heel ver weg.”

Leve de technologie!

“Maakt u zich geen zorgen, ik versta u prima. Zegt u het eens.”

“Goed, het zal wel niets belangrijks zijn, hoor…maar u zei dat ik moest bellen als…Nou ja, ik heb ontdekt dat er toch iets weg is uit de winkel. Ik heb net de inventaris van vorig jaar opgemaakt en nu blijkt dat er zo’n klein, zwart opschrijfboekje met een gouden kruisje erop is verdwenen. Op de dag voor de dood van Micali waren er nog tweeëntwintig, dat heeft hij in het grootboek geschreven; hij was heel precies. Daarna heb ik er nog vier verkocht en er is er een onder het lichaam van die arme Stefano terechtgekomen, zoals u zich ongetwijfeld zult herinneren. Maar er zijn er nu nog maar zestien over.”

“Ik begrijp het. Dank u wel. Verder nog iets?”

“Nee, niets. Kan het van belang zijn?”

“Alles kan van belang zijn. Heel hartelijk dank. En aarzelt u niet om weer te bellen als u nog iets te binnen schiet. U bent ons zeer behulpzaam geweest.”

Hij hing op. Hij herinnerde zich hoe de technische recherche erin was geslaagd om uit de plassen bloed iets op te vissen dat op het eerste gezicht een kleine bijbel of een gebedenboek leek. Een notitieboekje, een eenvoudig notitieboekje met blanco pagina’s.

De twee commissarissen wisselden een moedeloze blik. De lichtjes in de ogen van Rizzo waren alweer gedoofd.

“Laten we uitgaan van het motief. Er is altijd een motief, al is het nog zo goed verborgen. Misschien gewoon een vlaag van pure waanzin, maar iets beweegt de hand van de moordenaar. Als het motief eenmaal duidelijk is, is dat al het halve werk,” begon Ferrara.

Ze zaten weer om de rechthoekige vergadertafel, die bij de muur tegenover het bureau stond.

“Volgens mij kunnen we roof of het werk van een malloot uitsluiten,” zei hoofdinspecteur Violante. “De portefeuille van het slachtoffer was niet aangeraakt en er is ook niets weggenomen uit de kassa van de winkel.”

“Bovendien waren er te veel verwondingen voor een dief of een gek,” beaamde Rizzo, die eraan toevoegde: “Misschien is het het werk van een godsdienstfanaat of een psychopaat, wie weet van iemand die de antiekwinkel is ingegaan omdat een van de religieuze voorwerpen uit de etalage hem deed denken aan een nachtmerrie die hem al een tijdje achtervolgde. En eenmaal binnen zag hij in het slachtoffer de incarnatie van zijn kwelling en daarom heeft hij hem met grof geweld dodelijk verwond.”

“Onwaarschijnlijk, te ver gezocht, meer iets uit een roman, maar ik sluit niets uit,” zei Ferrara. “Het is een hypothese waarmee het misdrijf in de Via Santo Spirito in verband kan worden gebracht met dat in Greve. Ook daar is iemand gedood die in een winkel met religieuze voorwerpen werkte. Alleen strookt het pistool dat in deze zaak is gebruikt niet met de hypothese van een plotselinge drang tot moord. Toch verwerp ik het idee niet dat er een fanatiek religieuze moordenaar rondloopt, die zelfs een pistool heeft om zich te verdedigen.”

“Volgens mij was Alfredo Lupi het beoogde slachtoffer,” deed Rizzo opnieuw een duit in het zakje. “Het moet voorbedachten rade zijn. We moeten het privéleven van het slachtoffer aan een nader onderzoek onderwerpen om te zien of hij echt geen vijanden had.”

“Oké. En jij, Sergi, hoe denk jij erover?”

Serpico was tot dan toe stil geweest, omdat hij zich een beetje opgelaten voelde tegenover zijn superieuren. Ferrara was zich daarvan bewust en wilde hem aanmoedigen, terwijl hij wel wist welke hypothese zijn voorkeur had.

“Ik ben het met jullie eens, maar…” Hij aarzelde. “Nou ja, ik zou de onderwereld die zich hier in Florence en vooral in San Frediano bezighoudt met antieke voorwerpen niet uitsluiten. Chef, laten we niet vergeten dat de winkel ooit van Ricciardi is geweest en dat een of andere onderwereldfiguur zich daar ongetwijfeld heeft opgehouden. Misschien was het slachtoffer op de hoogte van een geheim, dat hij misschien wel toevallig heeft ontdekt, en heeft hij dat met zijn leven moeten bekopen.”

“Perfect. Het lijkt me dat we nu voorlopig meer dan genoeg hebben. Laten we de taken verdelen: Rizzo houdt zich bezig met het privéleven van Lupi, Violante met de religieuze kant, en Sergi en ik concentreren ons op de onderwereld, om te beginnen met de informanten. Wie weet krijgen we dit keer wél een goede tip.”

Hij wist net als alle andere politiemensen dat het merendeel van de opgeloste zaken te danken was aan de informanten van de politie, van wie niet zelden een carrière afhing.

Na het verdelen van de taken bleef Ferrara nog enkele uren op kantoor. Hij ondertekende het rapport waarmee de zaak van de twee oudjes in Coverciano werd gesloten, bestudeerde een aantal dossiers die op zijn bureau lagen, maakte voor de procureur een verslag over de zaak-Lupi en deed nog wat kleine klusjes.

Hij kwam pas na negenen thuis. Zoals in het verleden zo vaak het geval was geweest, was 1 januari voor hem gewoon de zoveelste werkdag.

Petra wachtte goedgehumeurd op hem en had het eten al klaar: gegratineerde sardines uit de oven, een gerecht waar de commissaris dol op was. Hij vond haar goede humeur echter nogal misplaatst toen ze hem een nieuwe anonieme boodschap liet zien, die ze had aangetroffen tussen de post die zich had opgestapeld tijdens hun verblijf in Wenen.

Misschien kwam het door haar praktische aard of door de tijd die inmiddels zonder consequenties was verstreken dat Petra de gewelddadige inhoud van de vorige boodschap had verwerkt en dit soort brieven nu beschouwde als labiele fratsen die niet al te serieus moesten worden genomen. Deze was bovendien zowel heel anders van toon als van vorm dan de vorige.

Er zaten geen rode vlekken op en de tekst was met een laserprinter vervaardigd. Er stond:

GEACHTE MENEER DE KATER,

WIST JE DAT IN HET DODENRIJK DE LAATSTEN DE EERSTEN ZIJN, MAAR IN HET BRIEVENRIJK DE EERSTE OOK DE LAATSTE IS? OF KUN JE ALLEEN MAAR TOSCAANSE SIGAREN ROKEN, ZIELIG MANNETJE?

Meer niet. Geen enkele directe bedreiging.

Het was ook nog mogelijk dat de twee brieven niets met elkaar te maken hadden, hoewel het Ferrara niet ontging dat het wel erg toevallig was dat ze hem allebei gestuurd waren na een bijzonder wrede en mysterieuze moord. Aan de andere kant had de laatste op elk moment tijdens hun afwezigheid bezorgd kunnen zijn en hoefde hij niet per se iets te maken te hebben met het misdrijf van de vorige dag. Het was trouwens ook helemaal niet gezegd dat de voorgaande iets te maken had met de zaak-Micali.

Hij besloot dezelfde handelwijze aan te houden als hij ook zijn mannen altijd opdroeg.

Deze nieuwe brief liet hij liever niet onderzoeken door zijn vriend Fuschi van de technische recherche. Hij kon zich maar al te goed herinneren hoe die hem met een vreemde blik had aangekeken toen hij hem de resultaten van de analyse van de vorige boodschap was komen brengen.

“Ik wilde ze je zelf brengen,” had Fuschi de maandag na de moord gezegd, nadat hij uiting had gegeven aan zijn persoonlijke verdriet over de 3-1-uitslag waarmee A.C. Roma de Florentijnen had vernederd, en aan zijn verontwaardiging over Trapattoni en Cecchi Gori.

“Ik heb er geen geschreven rapport van gemaakt, omdat het niet officieel was.”

“Dank je.”

“Graag gedaan. Hoe dan ook, er valt niet veel te zeggen. Het papier is algemeen verkrijgbaar A4, de bloedvlekken zijn gemaakt met rode verf, een soort die in alle kleuren te krijgen is, de lijm vind je in alle kantoorboekhandels. Er zat geen enkele vingerafdruk op, niet achter de letters, niet op de lijm en niet op het papier. Helemaal niets.”

“Oké. Dank je wel.”

En toen had Fuschi hem met die vreemde blik aangekeken.

“Heb je het wel goed begrepen?”

“Zeker, ik snap het.”

“Er waren geen vingerafdrukken.”

“Ik heb je wel gehoord, ik ben niet doof.”

Hij had zijn rug gerecht.

“Goed dan, jij bent de politieman. Ik vraag me alleen oprecht af hoe het mogelijk is dat die van de dode er niet op zaten, want die zal het papier toch wel hebben aangeraakt…”

“En de moordenaar zal ze er daarna wel hebben afgeveegd,” had Ferrara zich verdedigd.

“In plaats van de brief gewoon weg te gooien? Hij neemt de tijd om ze af te vegen, met het risico dat iemand de winkel binnenkomt? Waarom? Om iedereen te laten weten dat hij hem bedreigd heeft?”

“Laat toch zitten, het is aan mij om dat soort problemen op te lossen,” had Ferrara kortaf gezegd. Maar hij was zich ervan bewust dat hij niet bepaald een goed figuur had geslagen.

Hij kon dit raadsel nu beter voorleggen aan Massimo, die wel van puzzelen hield, bedacht hij.

Met het voornemen om bij zijn vriend de boekhandelaar langs te gaan zodra die terug zou zijn uit Wenen, zette hij een cd op met aria’s die gezongen werden door Natalie Dessay, de nieuwste ontdekking van Petra, en besloot de avond af te sluiten in gezelschap van de muziek en zijn vrouw.