Ferrara liep zogenaamd toevallig de perskamer in. De enige die er zat was Ahmed Farah, een van oorsprong Egyptische verslaggever van de Nazione. Hij was nog jong, maar wel heel goed.
“Nog nieuws, commissaris?”
“Niets, alles gaat z’n gangetje,” antwoordde hij. Toen, alsof hij zich bedacht, zei hij: “Nee, niet waar, kom eens mee.”
In de gang legde hij een arm om zijn schouders en fluisterde hem op samenzweerderige toon toe: “Kun je een geheim bewaren?”
“Natuurlijk, dat is mijn vak.”
“Uiteraard. Jij bent de enige aan wie ik het vertel, maar het mag nu nog niet naar buiten worden gebracht. We zijn erachter van wie de vingerafdrukken zijn en hebben ook de resultaten van het DNA-onderzoek van de spermasporen die in het lichaam van Francesco Bianchi zijn aangetroffen,” zei hij. “En een supergetuige,” verzon hij erbij.
“Wie?”
“Het spijt me, maar dat mag ik echt niet zeggen. Ik moet hem beschermen, dat begrijp je toch wel? Dus hoewel ik je vertrouw…”
“Ik begrijp het.”
“Hoe dan ook, het is nu alleen nog een kwestie van tijd. Zorg dat je er klaar voor bent, dan krijg je van mij de scoop van je leven.”
“Dank u wel, commissaris. Dus jullie weten wie het is?”
Ferrara bleef staan.
Hij deed alsof hij diep nadacht.
“Dat kan ik je echt alleen vertellen als het onder ons blijft.”
Ahmed antwoordde met een brede glimlach.
“En onthou dat ik je niets heb verteld,” voegde de commissaris eraan toe voordat hij weer naar zijn kantoor ging.
“Geen woord, chef,” bevestigde de Egyptenaar, die zijn hakken tegen elkaar sloeg en een militaire groet uitbracht.
Het was een gewaagde, riskante zet. Als de moordenaar het gevoel kreeg dat ze hem op de hielen zaten, zou hij zich gedeisd kunnen houden om zo de kans te verkleinen dat hij gepakt werd. Maar in dat geval zou Ferrara zich tenminste getroost voelen bij de gedachte dat hij een paar levens had gered, wat veel belangrijker voor hem was dan het oppakken van de dader. Bovendien zou hij het onderzoek voortzetten, want de moordenaar zou zich niet eeuwig koest houden. Die had het op hem gemunt en zou hem niet zomaar laten gaan, daar was hij zeker van.
Het was echter ook mogelijk dat de dader de uitvoering van zijn plan met hernieuwde ijver zou voortzetten, en dan was de kans groot dat hij fouten zou maken. Op die tweede hypothese, die volgens hem realistischer was, mikte de commissaris.
Het was nu ook het juiste moment.
Het publiek en de politie waren veel meer op hun hoede na de laatste moord. Er heerste een sfeer van wantrouwen die het de moordenaar moeilijk zou maken. Vooral in de homowereld was men bang, en hij had gehoord dat de vluchtige ontmoetingen in de Cascine sterk waren afgenomen. Door de moordenaar snel te dwingen aan een ontmaskering te ontsnappen, manoeuvreerde Ferrara hem in een nadelige positie.
Na het derde onbeantwoorde telefoontje had Cinzia Roberti na een kwartier wanhopig een SMS’je gestuurd:
WRM GEEN ANTW? MOET JE SPREKEN. SPOED. DIE MAN IS NIET MIKE ROSS. PAS OP. BEL ME.
De man met de ijskoude ogen wikkelde Valentina’s levenloze lichaam in een deken.
Haar mobieltje was blijven overgaan en uiteindelijk klonk het signaal van een berichtje. De man las het met een berustende grimas.
Hij zocht in Valentina’s tasje naar de sleutels van de Panda en legde het lijk moeiteloos over zijn schouder. Hij ging de trap af en liep naar de auto. De kofferruimte van de Porsche was te klein en hij kon absoluut niet de weg op met dat lastige pakketje op de stoel naast hem. Het voertuig van het meisje was veel geschikter, ook omdat hij liever geen bloedvlekken op de leren bekleding van zijn Porsche wilde achterlaten.
Nadat hij het lichaam had opgeborgen, ging hij het huis weer in. Hij douchte lang, kleedde zich om en verbrandde de kleren die hij aan had gehad zorgvuldig. Daarna schonk hij zichzelf een half glas whisky in, dat hij leegdronk terwijl hij naar de tragische klanken van Après une lecture du Dante van Franz Liszt luisterde. Toen trok hij een paar autohandschoenen aan en verliet het huis.
De zon verdween achter de horizon terwijl de Panda het hek van de villa passeerde en in de richting van de snelweg reed.
Mevrouw Adele Spizzichino kwam die avond laat thuis. Ze woonde in hetzelfde gebouw als Cinzia Roberti en terwijl ze de huissleutels uit haar tas haalde, kwam er een lange, blonde jongeman aan, die vreemd genoeg op dat tijdstip nog een zonnebril droeg. Toch had hij iets gedistingeerds; zijn glimlach was innemend en in zijn ene hand hield hij een boeketje rozen en tulpen.
Toen ze de deur opendeed, zag ze dat de man de namen naast de bellen stond te lezen.
“Wilt u naar binnen?” bood ze hoffelijk aan, zonder ook maar in de verste verte het idee te hebben dat dit individu wel eens snode plannen kon hebben.
“Dank u, heel aardig van u,” zei de jongeman met een licht Engels accent, dat in haar ogen zijn goede indruk alleen maar bevestigde.
Met atletische passen liep de jongeman de trap op, terwijl Adele Spizzichino, die op de bovenste verdieping woonde, de lift nam. Heeft zij even geluk! dacht ze, niet wetend naar wie die knappe jongen precies onderweg was, maar hoe dan ook jaloers op de vrouw die op hem wachtte.
Halverwege de trap hoorde de man de lift omhooggaan, en hij liep terug. Hij ging weer naar de begane grond en liep de trap af naar de kelder. De voordeur zat niet op slot en hij ging de donkere, vochtige gang in om een rustig plekje te zoeken, waar hij ging zitten en geduldig afwachtte, met zijn lange mes in zijn hand voor het geval dat er iets zou gebeuren.
Cinzia Roberti was in diepe slaap. Ze was uitgeput, bang en verdoofd omdat ze te veel gerookt en gedronken had. Valentina had niet gereageerd op de berichtjes en telefoontjes waar ze haar de hele middag mee had bestookt. Ze voelde zich machteloos. Ze kon de ouders van Vale in San Vigilio niet bellen, omdat die niets af wisten van haar verhuizing naar Florence en ze hen alleen maar ongerust zou maken. Ze kon haar niet opzoeken in Florence, want haar vriendin had nooit verteld waar ze woonde, alleen dat ze een mooi appartement had in een grote villa met uitzicht op de hele stad. Te weinig.
Dus kon ze alleen nog maar terugvallen op haar mobieltje, waar ze veelvuldig gebruik van maakte, maar dat volkomen nutteloos was gebleken op het moment waarop ze het het hardst nodig had.
Rond etenstijd had ze een fles whisky opengemaakt en een lange joint gedraaid, in de hoop dat ze haar angst zo tijdelijk naar de achtergrond kon verdringen. Later was ze bijna op de tast naar de slaapkamer gegaan, waar ze haar kleren had uitgetrokken en naakt in bed was gaan liggen. Huilend.
De onrustige slaap die erop volgde was gekweld en diep. Zo diep dat ze niet wakker werd door de droge klik van het slot in het holst van de nacht.
Ze merkte zelfs niet hoe het lemmet met geweld haar linkerschouder en bovenste wervels openreet, waardoor haar hart meteen ophield met kloppen.
Ze gleed vanuit haar slaap direct de dood in.
De man sloot de rolluiken zorgvuldig en deed het licht aan. Het meisje lag roerloos stil en het bloed stroomde rijkelijk uit de opening die het mes had gemaakt: ze was dood.
Hij draaide haar om.
Hij bestudeerde haar langdurig en vroeg zich af wat ‘zijn’ Valentina toch had gezien in dat magere, hoekige lijf met die kleine, obsceen kinderlijke borstjes.
Hoe langer hij naar haar keek, hoe meer hij van haar walgde en hoe meer hij weer werd gegrepen door die onstuitbare, intense en absolute haat jegens homoseksuelen die hem steeds vaker met vernietigende kracht overviel. Tot nu toe waren het steeds mannen geweest. Maar ook deze verachtelijke slet, die hem de enige liefde van zijn leven had afgenomen, was niets meer dan dat: een vuile homo.
Naast haat voelde hij een blinde woede in zich opwellen en hij begon op het lichaam in te hakken zoals hij dat ook bij de anderen had gedaan.
Ze maakte geen deel uit van zijn plan, maar het plan was bij dezen gewijzigd.
Het was drie uur ‘s nachts. Te vroeg, ofte laat; niemand zag hoe de man uit de Panda die geparkeerd stond voor het gebouw waar Cinzia Roberti woonde, een zwaar pakket haalde en dat naar binnen bracht. En niemand zag hoe diezelfde man bijna een uur later weer naar buiten kwam en in de richting van het station liep.