Nadat hij broeder Attanasio had vermoord, had Lorenzo Ricciardi eerst de bloedsporen van zich afgewassen en was hij vervolgens naar zijn cel gegaan om de weinige spullen die hij bij zich had te pakken, evenals zijn kleren, die hij tijdens zijn verblijf in de abdij had vervangen door een pij. Daarna was hij rustig en ongestoord naar buiten gegaan.
Hij kon nog steeds niet geloven hoeveel geluk hij had. Zodra hij de broeder had gezien, had hij hem herkend, al had die ouwe hem niet herkend met zijn geschoren hoofd en zijn volwassen uiterlijk. Hij vond het ongelofelijk, hij was er zo zeker van geweest dat Attanasio het klooster had verlaten na zijn anonieme aangifte, en dat het moeite zou kosten hem te vinden. Omdat hij een van de laatsten van zijn lijstje was, had hij er nog niet veel moeite voor gedaan.
Toen hij Cinzia had gedood, had hij haar met een A gemarkeerd en bedacht dat hij broeder Attanasio wel kon overslaan. De derde r had hij voor Don Sergio gereserveerd. Maar toen hij erachter kwam dat Attanasio nog in de abdij was, leek het hem logisch dat het originele plan best iets kon worden herzien, en had hij deze onverwachte wending snel toegeschreven aan goddelijke interventie, waardoor hij de juiste weg weer kon inslaan en duidelijk voor ogen had wat de volgende schakel van zijn missie was. Hij had geen enkele twijfel en boog graag voor de wens van God.
Natuurlijk kon hij nu niet meer terug naar de villa. Zijn vlucht stond gelijk aan een bekentenis, maar hij kon moeilijk hier blijven en afwachten tot het klooster werd overspoeld door politieagenten. De teerling was inmiddels geworpen en hij zou de laatste stappen zetten in de race tegen de klok. Eerst Greve in Chianti om Don Sergio te grazen te nemen, en ten slotte Ferrara. Hij moest nog bedenken aan wie hij zijn laatste brief zou richten; met een spottende glimlach bedacht hij dat hij misschien wel met een lijk te veel zou blijven zitten!
Daarna mochten ze hem arresteren, of wat hem betrof doden, dat interesseerde hem geen zier. Als zijn taak erop zat, zou zijn leven toch geen zin meer hebben nu hij Valentina kwijt was.
Hij had zich rotgetrapt om de Ciao aan de praat te krijgen, maar de motor had geweigerd. Nadat hij het een paar keer opnieuw had geprobeerd, had hij de scooter op de grond gesmeten en was gaan lopen. Hij kende het bos al van kinds af aan en wist ook hoe hij de route kon afsnijden, dus zou het hem weinig moeite kosten de weg te bereiken voordat de politie, die nu wel door de kloosterlingen gewaarschuwd zou zijn, zou arriveren.
Met zijn pistool in de hand had Ferrara eindelijk het gevoel dat hij de broeders kon beschermen en voor één keer had hij waardering voor het ding. Hij was nog steeds op zijn hoede, al was hij door het feit dat Ricciardi nog niet op hem had geschoten wel geneigd om te denken dat die niet meer in de buurt was, maar in het bos was verdwenen, waar hij moeilijker te pakken zou zijn.
Hij stond op het punt om terug te gaan, toen de poort openging en de prior naar buiten kwam met een behoorlijke groep broeders, van wie Ferrara er een groot aantal al in het bos had ontmoet en die alleen wat eenvoudige stokken en machetes bij zich hadden.
“Ga terug!” schreeuwde hij geërgerd.
Ze gehoorzaamden niet.
“Hij is te voet gevlucht,” zei broeder Anselmo toen hij de scooter op de grond zag liggen. “Hij kan nooit ver komen. De broeders vinden hem wel.”
“Nee,” protesteerde Ferrara. “Die vent is gevaarlijk en gewapend. Mijn mannen kunnen hier elk moment zijn.”
Maar de broeders gingen al op weg.
“U kunt ze toch niet tegenhouden,” zei de prior eenvoudigweg. “Ze moeten hem vinden. Het kan ‘s nachts gevaarlijk zijn in het bos, die jongen kent de risico’s niet. Het heeft veel gesneeuwd en de wolven zijn uitgehongerd; ze bewegen zich in roedels en dat is al jaren niet gebeurd.”
De commissaris rende hen achterna en sloot zich bij hen aan. Het zou arrogant geweest zijn om de leiding te nemen, al was hij de enige met een vuurwapen.
Die mannen kenden het terrein. Ze liepen rustig over de zandweg en zagen in de schemering sporen die hij nooit had kunnen onderscheiden.
“De avond valt over niet al te lange tijd,” merkte een van de broeders op. “‘s-Nachts is dit het rijk van de wilde zwijnen en vooral van de wolven,” herhaalde hij de woorden van de prior. “Er zijn zo’n twintig soorten en in deze tijd van het jaar zijn het niet bepaald vriendelijke beesten.”
Behoedzaam maar zelfverzekerd gingen ze verder.
“Hier,” zei een andere broeder plotseling. Hij had langs de kant van de weg wat braamstruiken gezien waarvan de takken kortgeleden opzij gerukt waren.
Daar gingen ze het bos in.
Ze liepen nog een halfuur door het dichte struikgewas en kwamen af en toe weer op de weg uit, om die vervolgens weer te verlaten. In de sneeuw waren duidelijk voetstappen te zien, dus wisten ze dat ze op het juiste spoor zaten. Moeilijker was het op plekken waar de sneeuw was verdwenen en ze op een laag dennennaalden liepen.
Ferrara hield zijn horloge in de gaten en verwachtte elk moment de rotorbladen van de helikopters te horen, gevolgd door het geronk van de motoren van de politiewagens, maar alles wat hij hoorde waren de geluiden van het bos en het gehuil van de wolven, aanvankelijk ver weg, maar na verloop van tijd steeds dichterbij.
Toen klonk er een schot.
Ferrara reageerde razendsnel en schoot meteen terug, in de hoop de voortvluchtige niet te doden.
“Die kant op!” schreeuwde een broeder.
Geen van hen was gewond.
Plotseling viel de duisternis in.
De broeders streken lucifers af en hielden ze bij de stokken, die onmiddellijk vlam vatten. Het dichte bos werd opeens verlicht door toortsen.
“Kijk, bloed!” wees een andere broeder toen ze bij de plek kwamen vanwaar het vuur was geopend.
“U hebt hem waarschijnlijk verwond,” zei een derde broeder tegen de commissaris. “De wolven zullen de geur ruiken, we moeten haast maken.”
“Hij is gewapend, hij zal zich verdedigen. Jullie mogen jezelf niet verder in gevaar brengen. Hij heeft ons al eerder beschoten en met die toortsen zijn we een makkelijk doelwit,” zei Ferrara in een poging hen tot een beetje voorzichtigheid te manen, maar de broeders leken totaal niet bang te zijn voor hun eigen hachje.
“Hier,” wees er een op nog meer bloed.
Ze maakten nu snel voort en Ferrara probeerde hun dekking te geven door zo goed mogelijk om zich heen te kijken.
Er volgde niet nog een schot waardoor ze zich konden oriënteren, maar wel het agressieve gegrom van kwaadaardige wolven. Het schot kwam pas daarna, en kort daarop volgde er nog een en vervolgens klonk er een doordringend gejammer.
Ze renden eropaf. Ze vonden het met bloed bevlekte kadaver van een beest, waarna het gegrom van de dieren intenser werd en hun richting op kwam.
De roedel was groot en stortte zich op de man die op de grond lag.
“Pas op!” waarschuwde Ferrara de broeder die de leiding had.
Hij schoot. Een van de beesten werd recht tussen zijn ogen, die schitterden in het donker, geraakt en de andere reageerden door hun prooi los te laten. Hij schoot nogmaals, en een tweede wolf viel neer.
“Kijk uit!” schreeuwde hij terwijl hij het derde schot loste. De rest van de roedel keerde zich nu tegen hen.
De broeders verdedigden zich met hun machetes moeiteloos tegen de aanval en het duurde niet lang of de weinige wolven die er nog waren, sloegen ook op de vlucht.
Ferrara en de broeders liepen naar Lorenzo Ricciardi toe en bogen zich over diens gehavende lichaam. Hij ademde nog. Met één hand omklemde hij zijn Beretta en uit een van zijn zakken stak een opschrijfboekje met een leren omslag met een gouden kruis erop.
Toen pas klonk het langverwachte lawaai van de helikopters, en enkele seconden daarna werd de omgeving verlicht door een krachtige lichtbundel. Het duurde zeker een uur voordat de ambulance kwam om Lorenzo Ricciardi, aan wie de broeders eerste hulp hadden verleend, op te halen.
Een uur waarin Rizzo de hele operatie leidde en Ferrara tijd had om na te denken. Hij vroeg zich af of hij er goed aan had gedaan om de identiteit en de compositietekening van de verdachte niet openbaar te maken. Zoals altijd in dit soort gevallen was daar geen eenduidig antwoord op te geven. Als hij het wél gedaan zou hebben, had Ricciardi waarschijnlijk nooit zijn toevlucht gezocht bij broeder Anselmo en zou hij broeder Attanasio misschien niet gedood hebben. Misschien, want de man was geslepen genoeg om toch naar de abdij gekomen te zijn, als hij dat gewild had. Aan de andere kant was de moordenaar, juist omdat hij het gevoel had gehad dat ze hem niet op het spoor waren, vol vuur doorgegaan met zijn wraakactie en was hij juist daardoor gepakt.
Een schrale troost. De laatste schakel van de ketting was inmiddels al bijna bereikt. Lorenzo Ricciardi had al zijn kwelgeesten vermoord, behalve Don Sergio, maar die had zichzelf veroordeeld tot vrijwillige opsluiting. En hijzelf dan, de laatste schakel van een tragedie die in Reggio was ontstaan en die was gecultiveerd binnen de muren van een klooster. Maar Ferrara dacht niet meer aan zichzelf. Zijn gedachten gingen uit naar die twee arme meisjes die niets met het hele verhaal te maken hadden gehad.
Welke rol zij hadden gespeeld, ontdekte hij die nacht thuis, toen hij het dagboek las dat begon met de beangstigende biecht: “In Uw naam, Vader, heb ik gedood…”