7

Na een duidelijke afspraak met Margje van Medemblik dat zij De Cock zou inlichten wanneer haar directeur Casper van de Broek zich weer zou melden, namen de rechercheurs vriendelijk afscheid van de knappe secretaresse en verlieten het kantoor. Het was gaan regenen. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. In gedachten verzonken slenterden de rechercheurs vanaf de smalle Hartenstraat terug naar de Keizersgracht en stapten daar in hun oude Golf.

Met zijn handen aan het stuur leunde Vledder iets voorover, maar startte de motor niet. De Cock keek hem van terzijde aan.

“Wil je hier overnachten?”

vroeg hij spottend. Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik denk na.”

De Cock gniffelde.

“Het zal eens tijd worden.”

schamperde hij quasi.

“Je laat het denkwerk meestal aan mij over.”

Vledder negeerde de opmerking. Hij verschoof iets op zijn zitplaats en keek naar De Cock.

“Volgens mij,” sprak hij somber, “is die Casper van de Broek na zijn moord op Charles de Rusconie gevlucht en verblijft hij ergens in het buitenland.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat geloof ik niet.”

“Waarom niet?”

“Dat is niet slim.”

Vledder keek De Cock verwonderd aan.

“Hoezo…niet slim?”

De Cock spreidde zijn handen in een weids gebaar.

“Vluchten is schuld bekennen.”

Vledder gromde.

“Vluchten is ook een manier om uit handen van de politie te blijven. Het feit, dat hij zich niet bij zijn secretaresse meldt, kan erop duiden dat hij zijn huidige verblijfplaats niet wil prijsgeven.”

De Cock blikte opzij.

“Meen je oprecht,” vroeg hij nadrukkelijk, “dat Casper van de Broek zijn voormalige opdrachtgever heeft vermoord?”

Vledder zuchtte.

“Via Marinus Veldhuizen kwam hij in het bezit van de metalen tentharing die hij als moordwapen gebruikte.”

“Het motief voor de moord?”

“De ruzie over zijn aandeel in het enorme vermogen van Charles de Rusconie.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat is voor Casper van de Broek geen geldig motief. Hij eiste van Charles de Rusconie een deel van zijn vermogen. Om hem te dwingen dat deel te geven, dreigde hij met het openbaar maken van de frauduleuze wijze waarop De Rusconie zaken deed. Dat is chantage.”

“En?”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Geloof me; een chanteur doodt nooit zijn slachtoffer. Daar is hij niet bij gebaat. Integendeel. Hij hoopt dat hij zo lang mogelijk in leven blijft. Van een dode man valt niets meer te halen.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Moet ik hieruit opmaken,” formuleerde hij voorzichtig, “dat naar jouw mening Casper van de Broek niets met de moord op De Rusconie van doen heeft?”

“Precies.”

Vledder keek hem schuins aan.

“Je bent nogal zeker van je zaak.”

“Dat ben ik ook,” sprak De Cock instemmend.

“Ik heb in het verleden veel strafzaken contra chanteurs behandeld. Ik was daar goed in. Maar onder hen heb ik nooit een moordenaar aangetroffen.”

De oude rechercheur zweeg even en kauwde op zijn onderlip.

“Ik ben bang dat ik weet waarom Casper van de Broek niets van zich laat horen.”

“En dat is?”

“Wacht maar af.”

Vledder startte de motor.

“Terug naar de Kit?”

De Cock schudde zijn hooid.

“We gaan naar de Kromme Waal.”

Vledder reageerde verrast.

“De Kromme Waal?”

“Ja.”

“De woning van Casper van de Broek?”

De Cock knikte.

“Nummer 1120.”

Het was nat, stil en donker aan de Kromme Waal. Het leek alsof een gedeelte van de straatverlichting was uitgevallen. De regen had de mensen van de straat verdreven. Er was op de hele gracht geen hond te zien. Ver weg klonk het gieren van een tram door de bocht. De Cock keek even omhoog. Slechts uit een enkel raam scheen wat licht. Aan de walkant, zo ontdekte hij even later, scharrelden in de regen een paar grote zwarte ratten. De Cock wees ernaar en Vledder huiverde.

“Daar ga ik niet parkeren.”

De jonge rechercheur reed door. Nabij de Waalsteeg vond hij voor hun oude Golf nog een plekje aan de gracht tussen de bomen. Ze stapten uit en liepen in een rustig tempo verder de stille gracht af.

Perceel 1120 bleek een sierlijk grachtenpand. Zonder een souterrain en bordes maar met een fraaie trapgevel. De Cock bekeek de monumentale groengelakte toegangsdeur. Er waren, zo constateerde hij, geen sporen van braak of verbreking. Rechts naast de deursponning hing een blankgelakt houten naambord met Casper van de Broek in strakke zwarte letters. Onder het naambord glom een koperen bouton. De Cock drukte en in het inwendige van het pand klonk een bel. Vledder grijnsde.

“Waar ben je in godsnaam mee bezig?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Niet in Gods naam.”

Vledder wuifde naar de monumentale deur.

“Die vent is niet thuis…zit met z’n kont ergens in het buitenland.”

De Cock ademde diep.

“Dat vraag ik mij af.”

“Waarom?”

“Omdat ik dat niet geloof.”

Vledder reageerde kribbig.

“Hij zou toch met vakantie zijn?”

“Hij zou zich ook met zijn secretaresse in verbinding stellen,” antwoordde De Cock even kribbig. Daarna belde hij voor de tweede keer en toen ook hierop niet werd gereageerd, pakte hij uit een steekzak van zijn vale regenjas het apparaatje, dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die bewust voor het smalle pad der deugd koos. Het was een koperen houdertje met daarin een keur van dunne blankstalen sleutelbaarden. Vledder reageerde geschrokken.

“Wat wil je?”

De Cock keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.

“Wat denk je? Naar binnen. Waar heb ik anders dat apparaatje voor nodig?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Dat is inbraak.”

Het klonk wat paniekerig.

“We hebben hier niets te zoeken. Ik heb jou al zo vaak gewaarschuwd. Wij krijgen door dat ellendige apparaatje van jou nog eens een hoop gedonder.”

“Ik red mij er wel uit.”

Vledder zuchtte.

“Voor wat jij nu wilt doen, hebben we wettelijk een officieel bevel tot huiszoeking nodig.”

De Cock trok zijn gezicht strak.

“Zo’n bevel hebben wij niet,” reageerde hij grimmig.

“En via de legale weg zullen wij dat ook nooit krijgen. Geen officier van justitie zal zich eraan wagen om in deze situatie een bevel uit te schrijven.”

De oude rechercheur monsterde het slot van de deur en koos met kennersblik uit het houdertje de juiste sleutelbaard. Het duurde even, luttele seconden, toen had de grijze speurder de deur van het slot en drukte hij die met zijn knie verder open. De deur gaf toegang tot een ruime hal. De Cock pakte zijn zaklantaarn en bekeek de deuren, die op de hal uitkwamen. Vledder kwam morrend achter hem aan.

“Ik ben nu medeplichtig,” lamenteerde hij, “aan een pure huisvredebreuk.”

De Cock knikte.

“Je bent braaf.”

Eenmaal binnen duwde de jonge rechercheur, nog steeds mopperend, met zijn elleboog de zware toegangsdeur in het slot.

“Je moet dat apparaatje weggooien,” snauwde hij.

“Het behoort niet tot jouw uitrusting.”

De Cock negeerde de opmerking. Het gezeur van zijn collega begon hem te vervelen. Hij besloot zich er niet meer aan te storen. De oude rechercheur koos een van de deuren die op de grote hal uitkwamen. Toen hij die had geopend, bleef hij staan. Vledder kwam naar hem toe.

“Vertel nu eens…wat zoek je hier?”

De Cock antwoordde niet. Hij snoof een paar maal.

“Ruik jij niets?”

Vledder gromde.

“Het stinkt hier.”

“Precies,” reageerde De Cock, “het stinkt hier. En ik ken die lucht.”

Hij liep de gang achter de deur in. Het lichtovaal uit zijn zaklantaarn gleed langs een eikenhouten lambrisering. Links van de gang stond een deur halfopen. De onaangename lucht was hier nog indringender.

De Cock drukte met zijn knie de deur verder open en ging het vertrek binnen. Het licht van zijn zaklantaarn dwaalde door een ruime kamer. Plotseling stokte de adem in zijn keel. Binnen de lichtkring van zijn zaklamp ontwaarde hij het lichaam van een man. Hij hing ver voorovergebogen in een fauteuil met zijn hoofd haast tussen zijn knieën.

De Cock liep voorzichtig naderbij. Hoog in de rug van de man, een paar centimeter naast de wervelkolom, stak een vreemdsoortig wapen. De oude rechercheur herkende de metalen tentharing van het type dat Marinus Veldhuizen had uitgevonden. Vledder hijgde in zijn nek.

“Een tweede moord,” riep hij geschrokken. De Cock knikte traag.

“Duidelijk. Na het verhaal van Margje van Medemblik, dat zij nog steeds niets van haar directeur had gehoord, lag het ook min of meer in de lijn der verwachtingen. Daarom wilde ik beslist naar binnen.”

“Wie is het?”

De Cock gaf geen antwoord.

“Wij hadden,” sprak hij weifelend, “aan Margje van Medemblik een foto van haar directeur moeten vragen.”

Vledder stootte hem in het donker van terzijde aan.

“Casper van de Broek?”

De Cock maakte een keelgeluid.

“Al dagen geleden vermoord. De geur van ontbinding dampt van hem af.”

Om geen argwaan te wekken wilde De Cock de verlichting in het pand voorlopig niet gebruiken. Met zijn zaklantaarn bekeek de oude rechercheur het slachtoffer van alle kanten. Het was in alle opzichten een perfecte kopie van de moord op Charles de Rusconie.

Vledder stootte hem opnieuw aan.

“Zal ik de meute waarschuwen?”

De Cock dacht even na.

“Doe maar.”

Vledder bleef staan.

“Hoe…eh,” vroeg hij angstig, “hoe verantwoorden wij onze aanwezigheid hier?”

De Cock gromde.

“De buitendeur stond op een kier,” sprak hij docerend.

“Uit nieuwsgierigheid gingen wij naar binnen en vonden een stinkend lijk. Zo simpel.”

Vledder trok een grijns.

“Zo simpel,” herhaalde hij.

Voordat de jonge rechercheur kon weglopen, greep De Cock hem vast. Zijn scherpe gehoor had ergens in het pand een geluidje opgevangen.

“Blijf hier,” gelastte hij bijna fluisterend.

“Buiten morrelt iemand aan de voordeur.”

De oude rechercheur vatte Vledder bij zijn arm en geleidde hem naar de scharnierzijde van de kamerdeur. Met hun rug tegen de muur bleven ze staan luisteren.

Het geluid van schuifelende voetstappen klonk vanuit de gang. De kamerdeur waaierde naar hen toe en ineens baadde het vertrek in een zee van licht. Iemand had een schakelaar beroerd. Een zwaargebouwde man in een druipende regenjas liep met slepende tred verder de kamer in. Hij liep naar de dode in de fauteuil. Met zijn rug iets gekromd bleef hij verbijsterd staan.

“Casper…mijn god…Casper.”

De Cock deed een stap naar voren en kuchte. Vledder kwam naast hem staan.

De man draaide zich met een ruk verschrikt om. Het regenwater glom op zijn brede gezicht en zijn donkere haren plakten op zijn voorhoofd. Met grote starende ogen keek hij van De Cock naar Vledder en terug.

“Wat…eh, wat doet u hier?”

stamelde hij. In zijn stem trilde angst.

De Cock reageerde niet direct. Hij monsterde de bonkige gestalte van de man. Op basis van zijn houding en gelaatstrekken schatte hij hem op achter in de dertig. De oude rechercheur gebaarde naar de dode man in de fauteuil.

“Het behandelen van een moord,” sprak hij vriendelijk, “behoort tot onze beroepsbezigheden.”

Hij pauzeerde even voor het effect.

“Mijn naam is De Cock met…eh, ceeooceekaa.”

Hij duimde opzij.

“Dat is mijn gewaardeerde collega Vledder. Wij zijn in Amsterdam als rechercheurs verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.”

“Recherche?”

“Exact…recherche. En wie bent u?”

De houding van de man veranderde. De angst gleed van zijn gezicht.

“Ik ben Samuel Plasmans,” reageerde hij rustig. De Cock liep een stap dichter naar hem toe.

“Hoe kwam u hier binnen? Wij hadden de buitendeur in het slot gedrukt.”

Samuel Plasmans tastte naar een zak van zijn regenjas. De Cock maakte een afwerend gebaar en liep nog dichter op de man toe.

“Ik wil dat uw beide handen voor mij zichtbaar blijven. Ik wil niet het risico lopen dat u een wapen trekt.”

Plasmans maakte een verontschuldigend gebaar.

“Ik heb een sleutel van dit pand. Die wilde ik u even laten zien.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“In welke hoedanigheid heeft u een sleutel van dit pand?”

Plasmans duimde over zijn schouder naar de dode in de fauteuil.

“Ik heb hier geruime tijd met Casper van de Broek samengewoond. Het waren misschien wel de gelukkigste jaren van mijn leven,” sprak hij timide.

“U vormde een paar?”

Samuel Plasmans knikte.

“Twee jaar geleden ben ik naar Parijs vertrokken. Casper had een nieuwe vriend…vele jaren jonger dan ik. Voor hem heb ik het veld geruimd.”

“Bezield van wrange gevoelens?”

Plasmans schudde zijn hoofd.

“Zulke dingen gebeuren…net als bij hetero’s. Het is zinloos om daar problemen over te maken. Casper en ik zijn dan ook als goede vrienden uit elkaar gegaan. We hadden nog regelmatig contact. Dat is ook de reden dat ik nu hier ben.”

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

“Hoezo?”

Samuel Plasmans zuchtte.

“Casper vertelde mij enige tijd geleden al dat er scheurtjes vielen in de relatie met zijn nieuwe vriend. Er ontstonden strubbelingen. Zijn nieuwe vriend verlangde steeds meer geld van hem…terwijl er tussen Casper en mij nooit financiële perikelen waren.”

Plasmans zweeg. Hij draaide zich om en keek naar de dode man in de fauteuil.

“Arme Casper,” sprak hij somber.

“Zo’n verschrikkelijke dood heeft hij niet verdiend.”

De Cock wenkte Vledder naderbij.

“Waarschuw de meute…ontvang ze en doe de gebruikelijke huiszoeking. Probeer morgenochtend dokter Rusteloos zover te krijgen dat hij morgen een gerechtelijke sectie op beide slachtoffers verricht; Charles de Rusconie en deze Casper van de Broek. Dat scheelt in tijd.”

De jonge rechercheur keek hem verwonderd aan.

“En jij?”

De Cock antwoordde niet. Hij legde zijn hand vertrouwelijk op de schouder van Samuel.

“Kent u in dit pand een ruimte waar wij ons gesprek nog even kunnen voortzetten? Ik bedoel…zonder de aanblik van de dode Casper?”

Plasmans knikte.

“Mijn kamer. Casper van de Broek heeft die voor mij gereserveerd gehouden. Hij wilde er geen andere bestemming aan geven.”

Ze verlieten de kamer van de moord. Samuel Plasmans leidde De Cock naar een ruime kamer aan de andere kant van de gang. Het zag er gezellig uit, met een groot tweepersoons bed en een vriendelijk zitje van ruime fauteuils om een ronde tafel. Samuel deed zijn natte regenjas uit en veegde met zijn zakdoek het water uit zijn gezicht.

Ze namen tegenover elkaar plaats. De Cock boog zich iets naar de grote man toe.

“Wanneer bent u uit Parijs vertrokken?”

“Vanmiddag.”

“Waarom?”

“Omdat ik bang was dat er iets met Casper was gebeurd.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Dat verwachtte u?”

“Min of meer.”

“De moord op uw vriend verraste u niet?”

Samuel wreef met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht.

“Casper was bang. Echt. Ik ken hem te goed om dat niet te onderkennen. Zijn nieuwe vriend bleek verslaafd aan cocaïne. Hij had zijn baan als procuratiehouder opgezegd en zijn houding ten opzichte van Casper werd steeds dreigender. Casper vroeg mij of hij een paar dagen bij mij in Parijs mocht logeren…om even aan de druk van zijn nieuwe vriend te ontkomen.”

“En?”

“Dat heb ik hem uiteraard toegezegd.”

“Hij kwam niet?”

Samuel Plasmans schudde zijn hoofd.

“Hoewel wij geen vaste datum hadden geprikt, werd ik toch ongerust…ook omdat Casper niet reageerde op mijn telefoneren. Ik belde zijn secretaresse en die zei mij dat Casper een paar dagen vakantie had genomen, maar tegen zijn gewoonte in, niets van zich had laten horen.”

Dat was duidelijk voor De Cock.

“Voor u reden om naar Amsterdam te reizen?”

vroeg hij.

“Ja.”

“Hoe heet die nieuwe vriend van Casper?”

“Maurice Grotebroek.”

“Waar was hij procuratiehouder?”

“Bij bij de BV Vrijgevochten, hier in Amsterdam.”

De Cock keek hem met grote ogen aan.

“Het bedrijf van Charles de Rusconie.”

Samuel Plasmans knikte.

“Daar had Casper hem leren kennen.”