Toen De Cock de volgende morgen om vijf over half tien – volgens de oude rechercheur toch nog vrij vroeg – de grote recherchekamer binnenstapte, zat Vledder achter zijn computer. De snelle vingers van de jonge rechercheur dartelden speels over het toetsenbord. Eerst toen De Cock tegenover hem achter zijn bureau plaatsnam, liet hij zijn vingers even rusten en keek op.
“Ik heb je gisteravond niet meer teruggezien,” sprak hij met een licht verwijt. De Cock glimlachte.
“Ik heb Samuel Plasmans te voet naar hotel Krasnapolsky gebracht. Hij heeft nog steeds een eigen kamer in het grachtenhuis van Casper van de Broek. Maar daar wilde hij na de dood van zijn vriend niet blijven slapen.”
“Vandaar Krasnapolsky,” reageerde Vledder begrijpend.
“Heb je dat stuk echt gelopen?”
vroeg hij daarna met een trek van medelijden op zijn gezicht. De Cock ging daar niet op in.
“Plasmans is van plan om in Amsterdam te blijven tot aan de begrafenis van Casper van de Broek,” ging hij onverstoorbaar verder.
“Daarna gaat hij terug naar Parijs.”
“Heb je zijn adres daar?”
De Cock knikte.
“Vanaf Krasnapolsky ben ik naar de Warmoesstraat gewandeld. Jan Rozenbrand, de wachtcommandant, heeft ervoor gezorgd dat ik met een surveillancewagen thuis werd gebracht.”
Vledder grinnikte en boog zich toen iets naar voren.
“Ik had stiekem gehoopt dat jij gisteravond nog even naar mij zou komen kijken.”
De Cock zijn jonge collega schuins aan.
“Waren er problemen?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Bram van Wielingen, de fotograaf, hij was een beetje vervelend. Hij zeurde dat het al zo laat was…hij lag al in bed…ook zijn vrouw werd wakker. Enfin, je weet hoe hij is. Jij kent zijn jeremiades*.
≡Jammerklachten, naar de klaagliederen van de bijbelse profeet Jeremia.
Verder vroeg iedereen naar jou. Vooral dokter Den Koninghe, de lijkschouwer; hij vond het merkbaar vervelend dat jij er niet was.”
De Cock glimlachte.
“We kennen elkaar al zo lang. Heeft dokter Den Koninghe nog iets gezegd over de stank…de staat van ontbinding van het lijk?”
Vledder knikte.
“Hij schatte dat Casper van de Broek ongeveer een week geleden werd vermoord. Hij merkte nog op dat Charles de Rusconie en Casper van de Broek vermoedelijk op dezelfde dag werden omgebracht…en wel door dezelfde dader.”
De jonge rechercheur lachte.
“Garanties voor deze fabelachtige stelling kon hij niet geven.”
De Cock gniffelde.
“Dokter Den Koninghe is altijd erg voorzichtig in zijn uitlatingen. Heb je vanmorgen al contact gehad met dokter Rusteloos?”
Vledder knikte opnieuw.
“De patholoog-anatoom had er geen bezwaar tegen dat hij vanmiddag twee gerechtelijke secties achter elkaar moet doen. Ik mocht zelfs kiezen welk lijk het eerst aan de beurt kwam. Ik heb voor Charles de Rusconie gekozen.”
De jonge rechercheur opende een lade van zijn bureau, nam daaruit twee metalen tentharingen en schoof die De Cock toe.
“Ik heb op jouw verzoek huiszoeking in dat pand aan de Kromme Waal gedaan. Deze jongens vond ik in het bureau van Casper van de Broek.”
De Cock bekeek de haringen.
“Vrijwel zeker de twee tentharingen die Marinus Veldhuizen hem heeft meegegeven.”
Vledder grijnsde.
“Casper van de Broek had ze dus niet nodig om er een moord mee te plegen.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb er ook nooit in geloofd dat hij ze daarvoor zou gebruiken. De moordenaar van Casper van de Broek nam zijn eigen tentharing mee.”
Vledder pakte de twee metalen haringen van het bureau van De Cock en schoof ze terug in een lade van zijn bureau.
“Ik zal de herkomst van deze twee tentharingen in mijn procesverbaal verantwoorden,” verduidelijkte hij.
“Heel goed.”
De jonge rechercheur keek op.
“Heeft het verdere verhoor van Samuel Plasmans nog iets opgeleverd?”
“Zeker,” sprak De Cock nadrukkelijk.
“De nieuwe vriend van Casper van de Broek bleek achteraf ernstig verslaafd aan cocaine. Hij had voor die verslaving steeds meer geld nodig, ook al omdat hij zijn baan als procuratiehouder had opgezegd.”
Vledder grijnsde.
“Casper van de Broek had beter bij zijn oude vriend kunnen blijven.”
De Cock knikte.
“Maar in de liefde,” verzuchtte hij, “tellen verstandelijke overwegingen vaak niet.”
“Jammer.”
De Cock lachte.
“Praat over dat onderwerp eens met jouw vriendin Adelheid van Buuren.”
Vledder grijnsde.
“Ik kijk wel uit. Je weet hoe scherp mijn Adelheid kan reageren.”
De Cock trok zijn gezicht weer in een ernstige plooi.
“Casper van de Broek ervoer de houding van zijn nieuwe vriend op den duur als beangstigend en bedreigend, maar hij durfde hem de toegang tot zijn huis niet te weigeren. Hij belde Samuel Plasmans en vroeg of hij een paar dagen bij hem in Parijs mocht komen logeren, om even aan de verslaving en de psychische druk van die nieuwe vriend te ontkomen.”
“En?”
“Er werd geen datum geprikt.”
Vledder kneep zijn wenkbrauwen samen.
“Casper kwam niet?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Toen Casper thuis geen telefoon opnam en Margje van Medemblik, zijn secretaresse, vertelde dat haar directeur al een paar dagen met vakantie was, werd Samuel ongerust.”
“En reisde naar Amsterdam.”
“Ja, en wij waren er beiden getuige van hoe hij zijn oude vriend daar aantrof.”
“En die nieuwe vriend?”
vroeg Vledder. De Cock zuchtte.
“Volgens Samuel Plasmans is zijn naam Maurice Grotebroek. Casper van de Broek heeft hem als procuratiehouder leren kennen bij de BV Vrijgevochten.”
“Toen hij nog juridisch adviseur van de BV was?”
“JA.”
Vledder keek hem geschrokken aan.
“De zaak van Charles de Rusconie.”
De Cock verbeterde.
“De zaak van wijlen Charles de Rusconie.”
Vledder sloeg zijn rechterhand voor zijn mond.
“Bij die firma liggen ook de beruchte tentharingen van Marinus Veldhuizen.”
De Cock leunde iets achterover in zijn stoel.
“Hoe laat is de sectie?”
“Vanmiddag om twee uur.”
De Cock snoof.
“Met twee secties achter elkaar zit je minstens tot vijf uur aan dokter Rusteloos vast.”
Vledder knikte.
“Dan zit ik,” verzuchtte hij, “na het beëindigden van de secties op weg terug naar de Kit onherroepelijk opnieuw vast in de stad…file.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Het leed van de files.”
Hij wees voor zich uit.
“Denk er wel aan dat wij om acht uur Boris van der Putten, de stalker van Charlotte van Hoogendoorn, hebben ontboden.”
Vledder glimlachte.
“Onze dartele weduwe.”
“Ja ja,” zei De Cock.
“Ik had toch graag dat jij bij het verhoor van die stalker aanwezig bent.”
“Dat moet lukken, ondanks de file. En wat ga jij doen vanmiddag?”
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
“Ik denk dat ik een bezoek ga brengen aan het kantoor van de BV Vrijgevochten aan de Nassaukade.”
“Waarom?”
De Cock plukte even aan zijn neus.
“Ik ben nieuwsgierig.”
“Waarnaar?”
“Misschien kan André van Giesbeek, de nieuwe beheerder van Vrijgevochten mij iets vertellen over de persoonlijkheid en de hoedanigheid van Maurice Grotebroek, voormalig procuratiehouder en de nieuwe vriend van wijlen Casper van de Broek. Hij zal de liefde tussen die twee hebben zien opbloeien. Misschien weet hij ook iets van de strubbelingen die nadien zijn ontstaan.”
Vledder knikte begrijpend.
“De intense spanningen tussen de twee homo’s zouden heel goed tot moord hebben kunnen leiden. Ik vermoed dat de cocaïneverslaving van die Maurice Grotebroek daarbij een cruciale rol heeft gespeeld.”
“Precies, en als wij het tijdstip van de moord een week terug schuiven, dan kan dat zijn op het moment dat Casper van de Broek naar Parijs wilde al reizen.”
Vledder spreidde zijn handen.
“Zullen we,” riep hij enthousiast, “alvast zijn opsporing verzoeken?”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Terzake moord?”
“Ja.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat is een wilde greep. We kunnen zo’n verzoek tot opsporing niet wettelijk onderbouwen.”
De mond van Vledder zakte plotseling iets open. Voor de tweede keer die dag sloeg de jonge rechercheur zijn hand voor zijn mond.
“Dat…eh, dat ben ik vergeten,” stamelde hij. De Cock keek hem geschrokken aan.
“Wat?”
“Jij had vanmorgen onmiddellijk jouw opwachting moeten maken bij commissaris Buitendam. Hij heeft mij dringend bevolen om jou dat mede te delen.”
Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.
“Kom binnen, De Cock,” sprak hij geaffecteerd, “en ga zitten.”
Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving. De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk bleef hij staan. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.
“Als het u hetzelfde is…ik blijf liever staan.”
Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.
“Zoals je wilt.”
Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats.
“Jij en Vledder hebben de moord op Charles de Rusconie in behandeling?”
opende hij. De Cock knikte.
“Charles de Rusconie…bij leven eigenaar en beheerder van de BV Vrijgevochten, een gigantisch bedrijf gericht op vrijetijdsbesteding.”
De commissaris glimlachte.
“Precies, die man bedoel ik.”
De Cock wuifde voor zich uit.
“Vledder en ik zijn er inmiddels van overtuigd,” ging hij rustig verder, “dat de man of de vrouw, die Charles de Rusconie vermoordde, ook verantwoordelijk is voor de moord op Casper van de Broek…bij leven juridisch adviseur van Charles de Rusconie. Deze twee moorden tonen eenzelfde modus operandi.”
Commissaris Buitendam kuchte.
“Mijn interesse gaat uit naar de moord op Charles de Rusconie. Hebben jullie al enige vorderingen gemaakt? Zijn er aanwijzingen in een bepaalde richting?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dit is pas de tweede dag,” sprak hij verontschuldigend.
“We hebben nog geen enkel idee in welke richting wij de dader moeten zoeken.”
De commissaris schraapte zijn keel.
“Ik…eh, ik zou je adviseren,” sprak hij geaffecteerd, “om vooral aan de moord op die Charles de Rusconie de nodige aandacht te besteden.”
De Cock keek zijn chef verwonderd aan.
“Moet ik aan de moord op Casper van de Broek dan maar achteloos voorbijgaan?”
De commissaris maakte een afwerend gebaar.
“Nee, nee, zo bedoel ik dat niet. Die zaak verdient ook jullie aandacht, maar Charles de Rusconie is…was een broer van een officier van justitie.”
De Cock trok zijn neus iets op.
“Broer van een officier van justitie?”
In zijn stem vibreerde de twijfel. Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd.
“Weliswaar niet in ons arrondissement, maar elders in het land. Patrick de Rusconie nam gisteravond laat nog contact met mij op. Hij verzocht mij om aan de gruwelijke moord op zijn broer meer dan de gebruikelijke aandacHt te schenken en desnoods extra personeel in te zetten om het onderzoek te bevorderen. De officier van justitie zou de gedachte niet kunnen verdragen dat de moord op zijn broer onopgelost zou blijven.”
De Cock gniffelde.
“Een slecht nest.”
“Wat bedoel je?”
vroeg de commissaris uit de hoogte. De Cock trok een grijns.
“Het nest waaruit die Patrick de Rusconie is ontsproten, was volgens mij niet zo best. Het gevoel van rechtvaardigheid, bijvoorbeeld, was bij broer Charles bepaald niet sterk ontwikkeld. Zijn manier van zakendoen was op z’n minst discutabel.”
De oude rechercheur spreidde zijn handen.
“En de manier,” ging hij dreunend verder, “waarop die Patrick de Rusconie u benadert om extra aandacht voor het onderzoek naar de moord op zijn broer te vragen, getuigt ook al niet van goede smaak.”
De commissaris kwam briesend overeind.
“Dat beoordeel jij niet,” snauwde hij. De grijze speurder schudde zijn hoofd.
“En zo’n man,” vroeg hij met een tinteling van ongeloof, “is officier van justitie?”
Commissaris Buitendam antwoordde aiet. Hij kwam woedend achter zijn bureau vandaan. Er flikkerde vuur in zijn ogen en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn rechterarm met uitgestoken wijsvinger naar de deur.
“Eruit.”
De Cock ging.
Toen de oude rechercheur zich in zijn stoel liet zakken, keek Vledder hem onderzoekend aan.
“Was Buitendam kwaad?”
“Waarover?”
“Dat je zo laat was?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Daarover niet.”
“Wat dan?”
De Cock zuchtte.
“Wij moeten de moord op Charles de Rusconie zo spoedig mogelijk oplossen.”
“Waarom?”
“Een broer van hem is officier van justitie.”
“Het is niet waar?”
zei Vledder ongelovig grinnikend.
De Cock trok zijn schouders iets op.
“Het schijnt zo. Ene Patrick de Rusconie heeft gisteravond laat nog de commissaris gebeld met het verzoek het onderzoek naar de moord op zijn broer voorrang te verlenen. Desnoods moesten we daarvoor extra personeel inzetten. En je weet…als Buitendam een officier van justitie aan de telefoon heeft, krijgt hij subiet knikkende knieën.”
“Dat heb je hem verweten?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb alleen gezegd dat het gevoel van rechtvaardigheid bij Charles de Rusconie niet sterk was ontwikkeld.”
“Dat een broer van Charles een rechtvaardige officier van justitie was, trok jij in twijfel?”
“Min of meer.”
Vledder schoot in de lach.
“En toen joeg hij jou zijn kamer uit?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Voor Buitendam geldt: abundat dulcibus vitiis.”
“Latijn?”
De Cock knikte.
“Abundat dulcibus vitiis: hij is rijk aan sympathieke tekortkomingen.”