Toen De Cock en Vledder hun onderzoek in de oude Oldenburger Bank aan de Prinsengracht hadden afgerond, reden ze met hun Golf terug naar de Kit. De stemming was ver beneden peil. De nieuwe moord had hun aanvankelijk optimisme in rouw gedompeld. Al hun hoopvolle verwachtingen om de klus nog voor de komende Kerstdagen te klaren, waren volledig weggevaagd. De zaak leek ondoorgrondelijker dan ooit. De Cock blikte opzij.
“Jij gaat morgenochtend om negen uur direct door naar de gerechtelijke sectie?”
Vledder knikte.
“Dat heb ik met dokter Rusteloos afgesproken.”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Als de patholoog-anatoom klaar is met zijn snijwerk, verzamel dan de gebruikte stiletto’s. Volgens mij zijn ze van hetzelfde fabrikaat. Misschien kunnen we er achter komen, waar de moordenaar de wapens heeft gekocht. Als hij of zij ze alledrie tegelijk heeft ingeslagen, dan moet dat een verkoper zijn opgevallen.”
Vledder grinnikte.
“Ik denk toch niet dat hij of zij zo stom is. Bovendien behoeft men ze niet in Nederland te hebben gekocht. Stiletto’s zijn overal te koop.”
De Cock trok zijn schouders op.
“Gelukkig voor ons maken moordenaars soms stomme foutjes. Uiteindelijk moeten we zelfs de kleinste mogelijkheid uitbuiten.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik zou er niet veel van verwachten,” sprak hij somber. De Cock negeerde de opmerking.
“Je moet zien dat je dokter Rusteloos morgen zover krijgt dat hij ook het derde lijk, het lijk van Gerrit Jan Valkkoog onder handen neemt.”
“Heet hij Gerrit Jan?”
De Cock knikte.
“Ik vond in het kantoor waar de moord werd gepleegd de naam en het telefoonnummer van een employé…ene Arnold Jansen. Die man heb ik gebeld. Hij schrok niet eens van het feit dat zijn chef was vermoord.”
Vledder lachte.
“Misschien gaf het die man wel een gevoel van opluchting. Een Mister Bulderbas als directe chef lijkt mij geen garantie voor een optimaal werkklimaat.”
“Volgens die Arnold Jansen stond G.J. voor Gerrit Jan. Het signalement dat hij van Valkkoog gaf klopte. Uiteraard moeten we nog een officiële confrontatie verrichten om de identiteit van het slachtoffer wettelijk vast te stellen. We zullen vanavond nog zijn familie moeten waarschuwen”
“Wanneer wil je het doen.”
“Wat?”
“De confrontatie.”
“Als jij dokter Rusteloos bereid vindt om morgenochtend ook het slachtoffer Valkkoog gelijk met de anderen te behandelen, dan in hemelsnaam maar na de sectie. Vraag in dat geval of de patholoog-anatoom het lijk van Gerrit Jan Valkkoog een beetje christelijk achter wil laten.”
“Wat bedoel je met christelijk?” vroeg De Cock wat wrevelig.
“Dat de mensen niet direct zien dat het lijk al is opengepeuterd.”
“En als ze oplettend zijn en ze zien het wel?”
De Cock zuchtte.
“Dat heb ik in het verleden een paar keer meegemaakt. Het geeft vaak strubbelingen.”
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
“Wat voor strubbelingen?”
“Nabestaanden willen soms weten of er geen organen of andere delen van het lichaam zijn verdwenen.”
Vledder reageerde fel.
“Onzin. Volslagen onzin. Dood is dood. En of er nu later een orgaantje meer of minder in de kist zit, dat is toch niet belangrijk?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Geen onzin,” reageerde hij streng.
“Men moet rekening houden met de diepere gevoelens van mensen. Mensen hebben vaak moeite met het idee dat men uit het lichaam van iemand organen wegneemt. Dat geldt ook henzelf. Het aantal mensen bijvoorbeeld, dat zich bij codicil bereid verklaart om na hun dood organen af te staan, is vrij gering.”
“Stom. Ik heb zo’n codicil altijd bij me.”
“En dan nog iets. Er zijn onder ons nog heel veel lieden die heilig in een wederopstanding of reïncarnatie geloven. Reïncarnatie betekent letterlijk weer vlees worden. Men gelooft in de opstanding van de doden aan het einde der tijden…het definitieve gericht van God over de mensen…beter bekend als het laatste Oordeel. En bij dat laatste Oordeel wil men met een gaaf en verheerlijkt lichaam voor God verschijnen.”
Vledder gniffelde.
“Daar mag niets aan ontbreken.”
De Cock keek hem bestraffend aan.
“De meeste christelijke theologen,” sprak hij ernstig, “achten de reïncarnatie in strijd met de nieuwtestamentische leer van de verrijzenis van het lichaam en het toekomstige oordeel Gods over goed en kwaad. Maar er zijn ook mensen die daar een andere mening over hebben.”
Vledder zuchtte.
“Ik zal erop wijzen dat dokter Rusteloos de lijken netjes dient achter te laten.”
In zijn stem trilde toch iets van spot. De Cock bemerkte het maar reageerde niet. Hij draaide zich iets naar zijn jonge collega toe.
“Volgens mij heeft de dader op het toebrengen van de dodelijk steek vooraf geoefend.”
Vledder keek hem verward aan.
“Geoefend?”
De Cock knikte.
“Bij de drie slachtoffers zijn de verwondingen met een dodelijke precisie uitgevoerd: iets links van de ruggengraat en exact tussen twee ribben door. Op deze wijze is trefzeker het hart geraakt zonder dat het wapen op ribben of ruggengraat is afgeketst.”
“Ben je daarvan overtuigd?”
“Leg mijn theorie morgenochtend aan dokter Rusteloos voor. Misschien dat hij tijdens de sectie daar aanwijzingen voor kan vinden.”
“Heb je daar wat aan?”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“Een bevestiging van mijn theorie dat de moorden door dezelfde man of vrouw zijn gepleegd.”
“Daar moeten we vanuit gaan.”
“Absoluut. Hoe je het ook wendt of keert, de moorden lijken op elkaar als drie druppels water.”
Vledder trok een ernstig gezicht.
“Het betekentdat je ook voor Gerrit Jan Valkkoog een verband moet vinden tussen Egbert van Loosduinen en Charles van Coldenhoven.”
“Dat verband is er!” riep De Cock opgewonden.
“Waar?”
“Denk aan het briefje dat wij onder het lijk van Gerrit Jan Valkkoog aantroffen.”
“Leg eens uit?”
De Cock glimlachte.
“Vraag één: waarom is het briefje niet ondertekend?”
“Geen idee. Vergeten.”
De Cock grijnsde.
“Heel simpel, omdat het slachtoffer ook zonder een ondertekening wel wist van wie het briefje afkomstig was.”
“Dat vermoed je?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat weet ik vrijwel zeker. Het duidt op meer dan een zakelijke relatie tussen het slachtoffer en de schrijver of schrijfster van het briefje.”
De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.
“En dan nog iets: waarom vestigt de briefschrijver of briefschrijfster de aandacht op Daniël van Nuenen, een man die bij de IJsselsteinse Bank werkt en mogelijk niets met de Oldenburger Bank heeft te maken?”
Hij zweeg even.
“En wat is de reden,” ging hij verder, “waarom briefschrijver of briefschrijfster aan Gerrit Jan Valkkoog vraagt of hij ermee instemt om zijn of haar bedenkingen aan de recherche bekend te maken? Vraag: in hoeverre was Gerrit Jan Valkkoog betrokken bij de gepleegde moorden?”
Vledder grinnikte.
“Ik heb voor jou nog een paar veel indringender vragen: wie is die geheimzinnige briefschrijver of -schrijfster en wat weet hij of zij omtrent de moorden wat wij nog niet weten?”
Toen De Cock de volgende morgen niet meer dan vijfentwintig minuten te laat de grote recherchekamer binnenstapte, vond hij Vledder niet op zijn vertrouwde plekje achter zijn computer. De oude rechercheur ervoer het als een vreemde schok. Ineens besefte De Cock in alle duidelijkheid hoe hij zijn jonge collega miste. Door de jaren heen was hij aan hem verknocht geraakt. Ondanks hun verschil in leeftijd, hun verschil van inzicht, hun soms botsende tegenstellingen, vormden zij toch een eenheid, een duo dat – zo werd de oude rechercheur zich bewust – tot nu toe uiterst succesvol was geweest. Hij kon zich in hun samenwerking geen grote misstap voor de geest halen. Terwijl hij nog mijmerde over zijn relatie met de jonge Vledder, kwam tot zijn verbazing commissaris Buitendam de grote recherchekamer binnenstappen. Hij liep tot aan het bureau van De Cock en wenkte.
“Gaje even mee?”
Het klonk autoritair.
De politiechef draaide zich om en liep weer de kamer af. De Cock stond van zijn stoel op en volgde gedwee. Buitendam bleef op de gang even staan.
“Ik heb vanmorgen al een paar maal naar je gebeld.”
De Cock knikte traag.
“Ik was te laat.”
“Waar is Vledder?”
De Cock trok zijn gezicht strak.
“Die probeert op Westgaarde drie gerechtelijke secties bij te wonen,” antwoordde hij sober.
Buitendam liep door naar zijn eigen kamer en nam achter zijn bureau plaats. Hij gebaarde naar De Cock.
“Kom binnen en ga zitten.”
De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
“Ik blijf liever staan.”
Buitendam kuchte.
“Zo je wilt.”
Hij zweeg even voor het effect.
“Ik wil met je praten over die drie moorden. Ze hebben bij de respectievelijke banken nogal wat beroering gewekt. De directies maken zich zorgen. Men heeft mij benaderd met het verzoek om aan de moorden zo min mogelijk ruchtbaarheid te geven. Het kan het imago van de banken schaden.”
De Cock grijnsde.
“En dat is voor u belangrijker dan het ontmaskeren van de dader?”
Buitendam schudde zijn hoofd.
“Uiteraard niet,” reageerde hij getroffen.
“Het vinden van de moordenaars heeft de hoogste prioriteit. Het is natuurlijk onze plicht om de daders te ontmaskeren. Maar moorden in de boezem van een bank zijn een uiterst gevoelige materie.”
De Cock gromde.
“Die gevoeligheid interesseert mij voor geen stuiver!” riep hij opstandig.
“De IJsselsteinse Bank moet een personeelsbeleid voeren waarin moorden en zelfmoorden niet kunnen voorkomen.”
Buitendam brieste.
“Dat beleid bepalen wij niet.”
De Cock knikte.
“Maar wij worden wel geconfronteerd met de kwalijke gevolgen daarvan.”
Buitendam keek hem achterdochtig aan.
“Volgens jou zijn de moorden het gevolg van een verkeerd gevoerd personeelsbeleid?”
De Cock tuitte zijn lippen.
“Zo ongeveer.”
“Dat kun je waarmaken?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Hoe kan ik deze zaak snel tot een goed einde brengen als de directie van IJsselsteinse Bank weigert mij informatie over het personeel te verschaffen?”
Buitendam glimlachte.
“Een beslissing van onze officier van justitie, meester Medhuizen.”
“U moet met meester Medhuizen in gebed gaan en hem bewegen die beslissing onmiddellijk ongedaan te maken. Hij moet de directie van de IJsselsteinse Bank bevelen mij de benodigde inlichtingen te verschaffen.”
Buitendam keek hem verrast aan.
“Jij wilt,” sprak hij met een zweem van ongeloof, “dat ik stappen onderneem om een eenmaal genomen beslissing van een officier van justitie te bekritiseren…zeggen dat het anders moet?”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“En het liefst onmiddellijk. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat in deze affaire nog meer slachtoffers vallen.”
Buitendam schudde zijn hoofd.
“Dat doe ik niet,” reageerde hij nukkig. De Cock snoof verachtelijk. De oude rechercheur voelde hoe een wilde woede in zijn aderen kroop.
“Dan doe ik het,” sprak hij fel.
“Ik wil exact weten welke mensen er bij de IJsselsteinse Bank op de afdeling effecten werken. En wat wellicht belangrijker is: de mutaties van de afgelopen jaren.”
Commissaris Buitendam kwam uit zijn stoel overeind.
“Ik verbied je,” sprak hij geschrokken, “om meester Medhuizen lastig te vallen.”
De Cock ademde diep. Hij stak gebarend zijn wijsvingers omhoog.
“Als ik,” sprak hij kalm en uiterst gedecideerd, “met ingang van vandaag, van de IJsselsteinse Bank niet de informatie verkrijg die ik meen in dit onderzoek nodig te hebben, dan zoek ik morgen contact met de media en stel u en meester Medhuizen persoonlijk aansprakelijk voor een mogelijk volgende moord.”
Het leek alsof er iets in Buitendam knapte. Zijn vaal gezicht zag ineens purper. Zijn neusvleugels trilden en een ader klopte in zijn hals. Bevend strekte hij zijn rechterarm naar de deur.
“Eruit!”
De Cock ging.
Tœn De Cock terugliep naar de grote recherchekamer, zag hij op de bank voor de toegangsdeur een vrouw zitten, die hij onmiddellijk herkende. Op het moment dat de vrouw hem in het oog kreeg, stond ze van de bank op en liep naar hem toe. De oude rechercheur glimlachte.
“Mevrouw Marga ter Braak,” riep hij verrast.
“Wat verschaft mij het genoegen van uw komst?”
Marga ter Braak keek hem ernstig aan.
“Ik wil even met u praten.”
De Cock leidde haar de grote recherchekamer binnen en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
“Steek van wal,” moedigde hij aan. Mevrouw Ter Braak verschoof iets op haar stoel.
“Ik heb ontslag genomen.”
“Bij de IJsselsteinse Bank?”
“Ja.”
“Waarom?”
Mevrouw Ter Braak schonk hem een matte glimlach.
“Na de moord op Egbert van Loosduinen had ik op kantoor geen leven meer.”
“Hoe bedoelt u?”
“Toen Egbert nog leefde, kon ik op zijn bescherming rekenen.”
De Cock glimlachte.
“Het ontbreken van zijn bescherming…was dat de reden van uw ontslag?”
Marga ter Braak schudde haar hoofd.
“Dat niet alleen. Ik werd na zijn dood door de anderen op kantoor volkomen genegeerd. Men deed of ik niet meer bestond. Niemand keek naar mij, niemand sprak meer tegen mij. Het werd mij eenvoudigweg onmogelijk gemaakt om mijn werk te doen.”
“Plotseling?”
Mevrouw Ter Braak knikte.
“Ik vermoed dat het personeel te weten is gekomen dat mijn aanklacht tegen Derk van Nuenen vals was. Dat ik niet door hem werd verkracht, zoals ik in opdracht van Van Loosduinen tegen iedereen had gezegd.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“Buiten Egbert van Loosduinen…wie wist er nog meer dat die aanklacht van u vals was?”
Mevrouw Ter Braak keek naar hem op.
“U…u en uw assistent. Ik heb het aan u opgebiecht.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Mijn collega en ik hebben dat niet openbaar gemaakt. Het was niet nodig. Zelfs tegen Cynthia hebben wij daarover met geen woord gerept.”
De oude rechercheur zweeg even.
“Wist Cynthia van uw beschuldiging, dat u door haar man was verkracht?”
“Iedereen wist dat. Ik had de opdracht van Van Loosduinen om het aan eenieder te vertellen.”
“Hoe reageerde Cynthia?”
“Lauw. Heel lauw. Ze trok achteloos haar schouders op en liep van mij weg.”
“Vreemd, als je man van verkrachting wordt beschuldigd?”
“Maar Cynthia is een koele kikker,” zei mevrouw Ter Braak.
“IJskoud. Uiterlijk onbewogen. Ze is ook zeer intelligent en zeer geslepen. Zelfs Van Loosduinen heeft haar nooit goed durven aanpakken. Wat mij persoonlijk erg verbaast, is dat zij nooit de naam van haar man heeft aangenomen. Zij bleef voor ons Cynthia de Vries.”
Ze ademde diep.
“Als Cynthia,” ging ze met stemverheffing verder, “onmiddellijk na de zelfmoord van haar man heeft geweten, vermoed, of tot de innerlijke overtuiging is gekomen dat ik haar man in opdracht van Van Loosduinen valselijk van verkrachting had beschuldigd, dan…”
Ze maakte haar zin niet af. De Cock keek haar secondenlang zwijgend aan.
“Beschuldigt u,” vroeg hij traag, “Cynthia van de moord op Egbert van Loosduinen?”
Marga ter Braak knikte.
“Als ze alles heeft geweten…ja.”
“In opdracht van wie?”
“Wat bedoelt u?”
De Cock strekte beschuldigend zijn wijsvinger naar haar uit.
“Van wie,” vroeg hij scherp, “heeft u de opdracht gekregen om dit keer Cynthia te beschuldigen?”
Marga ter Braak reageerde ineens fel.
“Niemand!” schreeuwde ze.
“Niemand. Ik vertolk mijn eigen gedachten. Ik zei u al: Cynthia is een geslepen vrouw, uiterst geraffineerd. Ze heeft na de dood van haar man contact gezocht met Daniël van Nuenen.”
“Familie van Derk?” vroeg De Cock overbodig. Mevrouw Ter Braak schudde haar hoofd.
“Geen familie. Daniël van Nuenen is een woesteling die Van Loosduinen al een keer naar de keel heeft gegrepen. Iedereen is een beetje bang voor hem.”
“U ook?”
Mevrouw Ter Braak knikte.
“Die Daniël van Nuenen riep mij de dag na de dood van Van Loosduinen bij zich en zei mij in het bijzijn van alle andere personeelsleden onomwonden dat ik door mijn vals gezwets de dood van die jongen op mijn geweten had.”
“Hoe reageerde u?”
“Ik vroeg aan Klein-Westinge om ontslag.”