Vledder hield van opschieten. De jonge rechercheur foeterde op de trage files, die zijn drang tot voortgang belemmerden. Uit woede bonkte hij met zijn vuisten op de rand van het stuur.
“Het wordt hoog tijd,” snauwde hij, “dat we bij de recherche helikopters krijgen.”
“Een soort traumaheli voor spoedeisende gevallen,” mompelde De Cock.
De jonge rechercheur knikte.
“Precies, zoiets. En op ieder dak van de stad een plek om te landen.”
Het drukke verkeer hinderde De Cock niet. Hij blikte rustig om zich heen. De straatverlichting, zo constateerde hij, brandde al. Hij schoof de mouw van zijn regenjas terug en keek op zijn horloge. Het was kwart over zes. De oude rechercheur trok een somber gezicht.
“Een moord,” gromde hij, “uitgerekend op de kortste dag van het jaar.”
“Is dat vandaag?”
De Cock knikte.
“Eenentwintig december.”
De oude rechercheur zweeg een tijdje.
“Deze nieuwe moordzaak,” gromde hij na een poosje, “komt mij feitelijk niet erg gelegen. Ik had dit keer wel eens een paar rustige kerstdagen willen beleven…met een dineetje en zo, buitenshuis.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ds ben er ook niet blij mee. Ik zou de kerstdagen bij de ouders van Adelheid doorbrengen.”
De Cock blikte glimlachend opzij.
“Is het nog steeds aan met Adelheid van Buuren?”
Vledder knikte nadrukkelijk.
“We kunnen het best vinden samen. Ze heeft al gevraagd of ik bij haar wil komen wonen.”
“En?”
Vledder maakte een grimas.
“Ik moet er nog even over denken. Het gaat zo stormachtig.”
Hij boog zich met glinsterende ogen naar De Cock.
“Weet je dat ze volgend jaar naar de recherchecursus gaat? Ze is er nu al vol van. Laatst betrapte ik haar erop, dat ze een boek van Baantjer zat te lezen.”
De Cock lachte.
“Je hebt het haar toch niet verboden?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik heb Adelheid alleen gezegd, dat het geen lesmateriaal is.”
Ze sukkelden traag verder in het drukke verkeer. Vledder blikte opzij.
“Misschien hebben we een keer geluk.”
“Waarmee?”
“Deze moordzaak…belt de dader straks of wij hem even willen komen ophalen.”
De Cock lachte.
“Zoveel geluk is mij nog nooit overkomen.”
Op de Herengracht parkeerde Vledder hun Golf achter een surveillancewagen met zwaailicht. De twee rechercheurs stapten uit. Een jonge agent liep op De Cock toe en tikte tegen zijn pet.
“Het is duidelijk moord,” zei hij wat nerveus.
“Ik heb via de wachtcommandant de meute al voor u gewaarschuwd.”
Hij schuifelde voor de rechercheurs uit naar het bankgebouw.
“Mijn collega Rozenbrand is nog binnen,” riep hij terwijl hij zich half omdraaide.
“Hij neemt de naam en een verklaring op van de schoonmaker die de dode man in de stoel achter zijn bureau heeft aangetroffen.”
De Cock knikte goedkeurend.
“Waar is het?”
“Op de eerste etage, afdeling effecten.”
De oude rechercheur keek de agent verrast aan.
“Hoeweet je dat het de afdeling effecten is?”
“Dat staat op de deur.”
Vanuit de helverlichte hal beklommen ze een brede marmeren trap naar de eerste etage. Nabij de toegangsdeur tot de afdeling effecten stond politieman Rozenbrand in gesprek met een man in het uniform van een schoonmaakbedrijf. De Cock liep op het tweetal toe. Rozenbrand wees naar de schoonmaker.
“Hij heeft het lijk aangetroffen.”
De Cock knikte.
“Maak van zijn verklaring een klein proces-verbaal en leg dat straks op mijn bureau.”
Hij wendde zich tot de schoonmaker.
“Hoe lang werkt u hier al?”
“Twee jaar.”
“Hoe laat begint u hier ‘s-avonds?”
“Zes uur.”
“Hoe laat sluit de bank?”
“Gewoonlijk om vijf uur en nog geen tien minuten later is al het personeel vertrokken. Behalve dan de mensen die overwerken.”
De Cock keek om zich heen.
“Wordt er nu ergens in het gebouw overgewerkt?”
De schoonmaker schudde zijn hoofd. Hij duimde over zijn rug.
“Ik denk dat vanavond alleen die dode man zat over te werken.”
Vledder gniffelde.
“Dan kwam er niet veel uit zijn handen.”
De Cock keek hem bestraffend aan en wendde zich weer tot de schoonmaker.
“Kent u die dode man?”
“Ik heb niet verder gekeken. Ik deed de deur van het kantoor open en toen zag ik hem zitten met een mes in zijn rug. Ik heb de deur meteen weer dichtgedaan en heb de politie gebeld. Ze hebben mij altijd gezegd dat je in zo’n geval beter niets kunt aanraken.”
“Braaf,” sprak De Cock en glimlachte. Daarna zweeg hij even.
“Hebt u buiten die dode man nog iemand anders in het gebouw aangetroffen?”
“Niet aangetroffen…wel gehoord.”
“Wat hebt u gehoord?”
“Snelle voetstappen op het marmer in de gang. Voetstappen van een vrouw.”
“Van een vrouw?”
De man maakte een beweging met zijn handen.
“Het korte snelle tikken van hoge hakken op het marmer. Moet absoluut een vrouw zijn geweest.”
“Wanneer was dat.”
“Een paar minuten voordat ik die dode man ontdekte.”
“U hebt geen gezicht…geen gestalte gezien.”
De man schudde zijn hoofd.
“Ik heb alleen die vluchtende voetstappen gehoord.”
De Cock legde vertrouwelijk zijn rechterhand op de schouder van de man.
“Bedankt.”
De schoonmaker bleef staan.
“Mag ik uw naam, dan kan ik het geval aan mijn chef melden. Dan weten ze wie het onderzoek doet.”
“Rechercheur De Cock.”
De man lachte.
“Met ceeooceekaa?”
“Precies.”
De Cock keek naar Rozenbrand.
“Dat van die vluchtende voetstappen, zet dat straks ook even in jouw verbaal.”
De Cock drukte de deur van de afdeling effecten met zijn elleboog verder open en liep het ruime vertrek binnen. Vledder volgde.
Links van hen aan een fors bureau hing een wat gezette man voorovergebogen in zijn stoel. Zijn voorhoofd rustte op het bureaublad. Uit zijn rug stak het heft van een stiletto. De Cock liep om het bureau heen en keek vanaf de andere zijde naar de dode. Onder dun blond vlashaar schemerde een roze hoofdhuid.
Vledder boog zich iets over de man heen. Daarna keek hij naar De Cock op.
“Het is Van Loosduinen,” sprak hij hees.
“God straft onmiddellijk.”
Bram van Wielingen, de politiefotograaf, stapte dreunend het kantoor binnen. Hij zwaaide ter begroeting naar De Cock en zette zijn aluminium koffertje op een van de bureaus.
“Je hebt mazzel,” jubelde hij.
“Ik was met de wagen in de Hartenstraat toen het bericht over deze moord binnenkwam. Bijna om de hoek. Je had anders minstens een uur op mij moeten wachten. Het verkeer zit muurvast.”
“En de dactyloscoop?”
Bram van Wielingen spreidde zijn handen.
“Ik weet niet waar Ben Kreuger uithangt. Hij was naar een bankoverval ergens in Zuid. Maar dat is alweer een tijdje geleden.”
De fotograaf blikte om zich heen.
“Een chic kantoor.”
De Cock gebaarde naar de dode.
“Die ziet er niet zo chic meer uit.”
Van Wielingen reageerde niet. Hij klapte zijn koffertje open, nam daaruit een fraaie Hasselblad en monteerde een flitslicht.
“Heb je nog bijzondere wensen?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“De gebruikelijke plaatjes.”
Van Wielingen keek op de dode neer.
“Weet je al wie hij is?”
De Cock knikte.
“Ik heb hem bij leven al ontmoet: heer Egbert van Loosduinen, chef van deze afdeling effecten, en volgens zijn personeel een pesterige ploert.”
De fotograaf glimlachte.
“Dan staan ze morgenochtend te juichen.”
Bram van Wielingen flitste zijn eerste plaatje. De Cock draaide zich om. In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard tussen hen in. De Cock liep blij op hem toe. De grijze speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groenuitgeslagen garibaldihoed. De oude rechercheur begroette hem allerhartelijkst en begeleidde hem naar de dode in zijn stoel.
“U bent er gauw. Geen last gehad van het verkeer?”
Dokter Den Koninghe schudde zijn hoofd.
“Ondanks onze verharde maatschappij met louter egoïsten…de sirene van een ambulancewagen doet nog steeds wonderen.”
“Gelukkig.”
De kleine lijkschouwer monsterde de stiletto in de rug van het slachtoffer. Hij keek naar De Cock op.
“Die smerige dingen hebben soms een lemmet van wel zeventien centimeter. Ik denk dat zijn hart is geraakt.”
De Cock knikte begrijpend.
“Inwendige bloeding.”
Dokter Den Koninghe gebaarde naar de dode.
“Ik wil toch zijn gezicht even zien.”
De Cock wenkte Vledder naderbij. Samen trokken ze het slachtoffer omhoog.
De kleine lijkschouwer keek in de dode ogen, voelde aan het gezicht en betastte de kin.
“Laat hem maar weer zakken,” sprak hij vriendelijk.
“Ik heb het al gezien.”
Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock kende de bewegingen en wachtte gelaten.
“Hij is dood,” sprak de lijkschouwer laconiek.
“Dat begreep ik,” reageerde De Cock simpel. De dokter wees op de dode.
“Nog niet zo lang. Ik schat hooguit een uur. Zijn lichaamstemperatuur is nog hoog.”
De Cock knikte instemmend.
“Dat klopt wel,” sprak hij kalm.
“Om tien minuten over vijf, toen zijn personeel het kantoor verliet, moet hij nog hebben geleefd.”
De lijkschouwer zette zijn bril weer op en plooide zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.
“Er is nog geen spoor van een rigor mortis. Zelfs niet aan de kaak.”
Dokter Den Koninghe lichtte tot afscheid zijn uitzonderlijke garibaldihoed, draaide zich om en liep het kantoor uit. De Cock keek hem enige ogenblikken na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn Hasselblad behoedzaam in zijn koffertje teruglegde.
“Ben je klaar?”
Bram van Wielingen knikte. Hij wees naar de dode man.
“Toen jullie hem omhoog hielden, heb ik ook zijn gezicht nog even meegenomen. Wat een kop.”
Hij trok een vies gezicht en schudde zijn hoofd.
“Mijn vriend niet.”
“Ook niet van mij.”
Van Wielingen pakte zijn koffertje.
“Morgenochtend heb je de plaatjes op je bureau.”
Zwaaiend liep hij het kantoor uit. De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst.
“Vervoer hem op zijn buik,” instrueerde hij.
“En laat dat mes in zijn rug zitten, dat heeft dokter Rusteloos graag.”
De broeders knikten als een tweeling. Ze namen de dode man van zijn stoel en legden hem op hun brancard. Gewoontegetrouw drapeerden ze een laken over de dode heen. De uitstekende stiletto met het laken erover gedrapeerd gaf een vreemd, bijna lachwekkend effect. De Cock wendde zich tot Vledder.
“Wacht jij op de dactyloscoop? Ik ga terug naar de Kit…te voet.”
Toen de grijze speurder een kwartiertje later de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem vanachter de balie. De Cock liep op hem toe.
“Als je weer een moord voor mij hebt.” grinnikte hij, “ga ik gillen.”
De wachtcommandant lachte.
“Er zit boven een heer op je te wachten.”
“Wat voor een heer.”
Jan Kusters gebaarde.
“Hij wenst een onderhoud met jou inzake die moord in de IJsselsteinse Bank.”
“Over die moord in de IJsselsteinse Bank?” reageerde De Cock ongelovig.
“Wist hij dat al?”
De wachtcommandant knikte.
“Duidelijk.”
“Hoe lang zit die heer hier al?”
Jan Kusters keek op zijn polshorloge.
“Een minuut of vijf. Hij kwam hier nogal kwaad binnen.”
De Cock bestormde opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.
Op de bank bij de toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat een man. Toen hij de oude rechercheur in het oog kreeg stond hij op en liep op hem toe. De Cock nam de man in zich op. Hij schatte hem op rond de vijftig jaar. Hij droeg een fraaie, iets getailleerde mantel in effen antracietgrijs. Onder zijn kin bolde een witzijden sjaal. De man nam zijn Edenhoed af en bleef voor de grijze speurder staan.
“U…eh, u bent rechercheur De Cock?”
De oude rechercheur knikte.
“De Cock, met ceeooceekaa.”
De heer keek hem strak aan.
“Mijn naam is Van Klein-Westinge,” sprak hij geaffecteerd.
“Arnold van Klein-Westinge. Ik behoor tot de directie van de IJsselsteinse Bank. Ik voer onder meer het beheer over de gebouwen van de bank. De directeur van ons schoonmaakbedrijf belde mij om te vertellen dat een van zijn werknemers een vermoorde man in het kantoor van de afdeling effecten had aangetroffen en dat u het onderzoek naar dat misdrijf leidde.”
De Cock knikte.
“Dat klopt.”
De heer Van Klein-Westinge maakte een armgebaar.
“Ik wens over die moord te worden ingelicht.”
De Cock liep langs de man heen en ging hem voor naar de grote recherchekamer waar hij hem op de stoel naast zijn bureau liet plaatsnemen.
“Waarom hebt u zich na dat bericht van de directeur van uw schoonmaakbedrijf niet naar de bank gespoed?”
Arnold van Klein-Westinge reageerde geïrriteerd.
“Dat heb ik gedaan,” antwoordde hij fel.
“Maar voor de ingang van de bank stonden twee politiemannen met een surveillancewagen en die weigerden mij toe te laten.”
De Cock glimlachte.
“Ik vermoed dat ze mij mijn werk in alle rust hebben willen laten uitvoeren.”
Van Klein-Westinge negeerde de opmerking.
“Wie is het slachtoffer?”
De Cock antwoordde niet direct.
“De afdeling effecten valt onder uw beheer?”
Van Klein-Westinge knikte.
“Ik ken de afdeling effecten als mijn broekzak. Ik ben daar vroeger chef geweest. Het was te verwachten dat ik die afdeling toegewezen kreeg toen ik tot directielid werd benoemd.”
“Dezelfde functie die de heer Egbert van Loosduinen tot voor kort vervulde?”
Van Klein-Westinge keek hem verrast aan.
“Tot…eh, tot voor kort?”
De Cock knikte.
“Egbert van Loosduinen,” sprak hij kalm, “werd vanavond zittend achter zijn bureau vermoord. Iemand stak hem een stiletto in zijn rug.”
De mond van Arnold van Klein-Westinge viel halfopen.
“Mijn…mijn hemel,” stamelde hij.
“Egbert.”
De Cock keek hem schuins aan.
“U kent hem goed?”
Van Klein-Westinge knikte traag. Zijn gezicht zag grauw.
“Wij…wij,” sprak hij slikkend, “hebben nog gezamenlijk op de afdeling effecten gewerkt.”