Vledder reageerde heftig.
“Dat kan natuurlijk niet, wat die Josefien van Dalen ons voorschotelt. Van Nuenen uit de Planciusstraat stierf twee dagen geleden. Hij kan onmogelijk Van Coldenhoven hebben vermoord.”
De Cock glimlachte om de reactie van zijn jonge collega.
“Denk nu eens even goed na,” sprak hij vriendelijk.
“De Van Nuenen die Josefien van Dalen bedoelt, moet een andere Van Nuenen zijn dan de man die een paar dagen geleden zelfmoord pleegde.”
Vledder keek hem beteuterd aan.
“Een andere Van Nuenen?”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“Je hebt niet goed geluisterd. Josefien van Dalen sprak over een mislukte reis naar Spanje van een man met zijn vrouw en kinderen. Cinderella…Cynthia de Vries en Hendrik van Nuenen waren nog maar pas getrouwd en hebben geen kinderen. Er moet dus ergens in de Planciusstraat nog een andere Van Nuenen wonen.”
Vledder boog berouwvol zijn hoofd.
“Je hebt gelijk. Ik was weer eens te voorbarig.”
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
“Deze zaak begint ook langzaam mijn zenuwen te kietelen.”
Hij keek naar De Cock op.
“Hoeveel dagen hebben we nog voor de kerst?”
De oude rechercheur glimlachte.
“Jij wilt met de kerst naar de ouders van Adelheid van Buuren.”
Vledder knikte.
“Ik wil ze wel eens van nabij meemaken.”
“Bekijk vooral haar moeder goed.”
“Waarom vooral de moeder?”
“Beo oud Chinees spreekwoord zegt: Kijk eerst naar de moeder voor je haar dochter trouwt”
“Waarom?”
“De kans is groot, dat die dochter later op haar moeder gaat lijken. Danweet je zo ongeveer wat je in de toekomst te wachten staat.”
De Cock stond van zijn stoel op. Hij slofte naar de kapstok en begon zich in zijn regenjas te wurmen.
“Waar gaan we heen?” vroeg Vledder.
“Naar de Planciusstraat. Ik wil nog eens met Cynthia praten en misschien vinden we ene Van Nuenen als belager van Charles van Coldenhoven.”
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder liep terug en nam de hoorn op. Na een paar seconden legde hij de hoorn neer.
De Cock liep op hem toe.
“Wat is er?”
“Beneden aan de balie staat Sylvia van Dijk. Ze wil met je praten.”
“Laat maar komen. Zo krijgen we alle betrokkenen op een presenteerblaadje aangeboden.”
Ze kwam heel schuchter en fragiel de grote recherchekamer binnen en liep schoorvoetend in de richting van De Cock. Met zijn regenjas nog aan keek de oude rechercheur vanuit zijn stoel naar haar op. Hij schatte haar op even over de twintig. Ze droeg een felrood jack, met daaronder een nauwsluitende zwarte pantalon. Haar hooggehakte laarsjes tikten op het marmoleum. Bij De Cock bleef ze staan en wees naar de stoel naast zijn bureau.
“Mag ik daar bij u gaan zitten?”
De grijze speurder knikte.
“Neemt u plaats,” reageerde hij simpel. Ze liet zich op de stoel zakken, maakte haar jack los, staarde strak voor zich uit en friemelde aan een zijden sjaaltje om haar hals. De Cock nam haar nauwkeurig op. Ze had een fijn, lief gezichtje, een mooi gevormde mond en grote helblauwe ogen. Van haar donkerblonde haren hingen een paar slierten piekend langs haar wangen. Haar tong gleed langs haar lippen zonder lipstick. De oude rechercheur wachtte geduldig. Na luttele seconden zei hij: “Ik neem aan dat u mij iets komt vertellen?”
Ze knikte en draaide haar hoofd in zijn richting.
“ft ben Sylvia van Dijk,” sprak ze zacht.
“Ik werk bij de IJsselsteinse Bank, afdeling effecten. Mijn collega Peter Nagele heeft mij alles uitvoerig verteld.”
“Wat?”
“Dat hij mij had gezien toen ik ‘s-avonds uit de bank vluchtte.”
“En?”
“Dat hij daarna de bank is binnengegaan om de heer Van Loosduinen te vermoorden. Hij wilde hem wurgen met een koord. En dat hij in ons kantoor een dode Van Loosduinen vond met een stiletto in zijn rug.”
Sylvia van Dijk likte aan haar lippen.
“Peter Nagele zei dat u zijn verhaal niet geloofde, dat u dacht dat hij de moord had gepleegd. Toen…eh, toen werd hij bang en heeft hij tegen u gezegd, dat hij mij uit de bank had zien komen.”
Ze keek De Cock hoofdschuddend aan.
“Dat had Peter niet willen doen. Hij wilde mij niet beschuldigen. Als u zijn verhaal had geloofd, dan had hij nooit mijn naam genoemd…had hij nooit gezegd dat hij mij uit de bank had zien vluchten.”
De Cock tikte met zijn wijsvinger tegen zijn borst.
“Het is dus alles mijn schuld?” vroeg hij rustig. Sylvia snikte. Uit haar blauwe ogen rolde een traan.
“Het is…eh, het is alles de schuld van die rotvent…die gemene rotvent. Dat ze hem hebben vermoord, heeft hij aan zichzelf te wijten. Eenieder bij ons op kantoor had een pest aan Van Loosduinen. Hij had het ook altijd op mij voorzien. En ik vond hem zo’n engerd.”
De Cock zweeg. Hij keek toe hoe ze met een minuscuul zakdoekje haar tranen droogde.
“Wat deed u die avond op de bank?”
Sylvia keek naar hem op.
“Overwerken.”
“Met Van Loosduinen?”
“Dat wist ik niet. De stond ook niet op het rooster. De stond op het rooster voor de volgende dag. Kort voor vijf uur riep Van Loosduinen mij bij zich en zei dat ik die avond moest overwerken.”
“En?”
“Toen het vijf uur was ging ik gewoon door met mijn werk. Het zal ongeveer kwart over vijf zijn geweest toen Van Loosduinen ons kantoor binnenstapte en aan zijn bureau ging zitten.”
“Werken?”
Sylvia knikte.
“Ik voelde mij helemaal niet op mijn gemak, zo alleen met die vent in een leeg kantoor. Ik hield hem angstvallig in het oog.”
Ze zweeg even.
“Van…eh, Van Loosduinen,” ging ze hakkelend verder, “werkte lange tijd gewoon door, hij deed net of ik er niet was. Het zal ongeveer zes uur zijn geweest toen hij van zijn stoel op stond en naar mij toe kwam. Ik zag aan hem dat hij wat van mij wilde. Zijn ogen stonden zo raar. Normaal vlucht ik voor hem altijd naar het toilet. Daar kan ik de deur op slot doen en voel ik mij veilig. Maar nu kwam hij zo naar mij toe, dat ik die kant van het toilet niet uit kon. Er bleef voor mij maar één vluchtweg over…het kantoor uit, de gang op en weg…weg uit de bank…weg van die enge vent.”
De Cock keek haar strak aan.
“Toen u,” vroeg hij dwingend, “uit het kantoor van de afdeling effecten vluchtte, leefde Van Loosduinen nog?”
Sylvia knikte nadrukkelijk.
“Hij leefde, natuurlijk leefde hij. Ik zie zijn grijnzende kop nog voor me.”
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“U hebt hem niets aangedaan?”
Sylvia schudde haar hoofd.
“Ik ben bang voor hem.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“De heer Van Loosduinen heeft u niet zo belaagd dat u…voor uzelf…geen andere uitweg zag, dan hem een stiletto in zijn rug te duwen.”
Er kwamen weer tranen in haar blauwe ogen.
“Nee, nee!”
Ze gilde.
“Ik heb hem niets gedaan. Ik heb nooit een wapen bij me…geen stiletto. U moet mij geloven. Toen ik voor hem wegvluchtte, was hij springlevend.”
“Kwamhij una?”
Sylvia spreidde haar handen.
“Dat weet ik niet,” antwoordde ze jammerend.
“Ik heb niet omgekeken. Ik ben gewoon weggerend, weggerend zo hard ik kon.”
De Cock knikte begrijpend.
“Hebt u de deur van het kantoor achter u gesloten?”
Ze schudde haar hoofd.
“Nee. Ik heb ook de deur van de bank niet achter me dichtgedaan. Ik was in paniek.”
“Hebt u buiten op de gracht Peter Nagele gezien?”
Sylvia schudde opnieuw haar hoofd.
“Ik had nergens oog voor. Ik dachtalleen: weg…weg van de bank…weg van die vent.”
“Bent u de volgende morgen gewoon naar kantoor gegaan?”
“Ik wilde niet,” zei Sylvia met een zucht, “ik wilde niet meer naar de bank, niet meer naar die enge vent.”
Ze pauzeerde even.
“Ik woon nog thuis bij mijn ouders,” ging ze rustiger verder.
“Ik heb mijn moeder verteld van mijn vlucht uit de bank. Zij raadde me aan om gewoon naar mijn werk te gaan en net te doen alsof er niets was gebeurd.”
“En dat hebt u gedaan?”
“Ja.”
De Cock bracht zijn beminnelijkste glimlach.
“Als ik je zeg dat ik je geloof, ben je dan gerustgesteld?”
Sylvia keek met een betraand gezicht naar hem op.
“Gelooft u Peter ook?”
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
“Daarover,” antwoordde hij vriendelijk, “moet ik nog even nadenken.”
Vledder keek zijn oude leermeester aan.
“Daar zit bijna niets tussen.”
De Cock knikte.
“Je bedoelt tussen de vlucht van Sylvia van Dijk en de komst van Peter Jan Nagele.”
“Een kwestie van seconden.”
“Langer,” sprak De Cock traag.
“Ja, zeker meer dan seconden. Sylvia van Dijk moet de gang uitlopen, de marmeren trap afdalen, de hal door gaan en bereikt dan pas de gracht. Peter Jan Nagele moet dezelfde weg afleggen, maar dan in tegenovergestelde richting. Die twee zaken bepalen tezamen de tijd.”
“We moeten dat eens uittesten.”
“Een reconstructie?”
Vledder knikte.
“Met dezelfde personen. Je moet bedenken dat Sylvia van Dijk gedurende haar vlucht voortdurend in galop was.”
“Hoeveel tijd schat je?”
“Twee, drie minuten?”
De Cock grijnsde.
“Om iemand een stiletto in zijn rug te duwen heb je maar weinig tijd nodig.”
“Maar die dader moet toch ergens vandaan komen?” reageerde Vledder fel.
“Hij of zij moet ook ongezien weer verdwijnen. Als Peter Jan Nagele de waarheid spreekt dan moet hij de moord bijna hebben zien plegen…met de dader zijn geconfronteerd.”
De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip.
“En als dat zo is. Als Peter Jan Nagele getuige was van de moord?”
“Dan heeft hij tegen ons gelogen.”
“Waarom?”
“Omdat hij de dader kent en hem of haar in bescherming wil nemen. Net zoals hij Sylvia van Dijk aanvankelijk in bescherming nam.”
“Ergo?”
Vledder gromde.
“We moeten Peter Jan Nagele nog eens ernstig aan de tand voelen.”
“Hoe laat is de sectie?”
“Er is vandaag geen sectie. Dokter Rusteloos had een volle agenda. Twee secties kon hij niet inpassen.”
“Wanneer dan?”
“Morgenochtend om negen uur. Ik ga van huis uit rechtstreeks naar Westgaarde.”
De Cock stond van zijn stoel op, liep naar deMpstok en greep zijn hoedje.
Vledder volgde hem.
“Waar gaan we heen?”
De Cock glimlachte.
“Cinderella…Cynthia de Vries, daarom had ik mijn jas al aan.”
Cynthia de Vries zag er vermoeid uit. Haar gezicht zag bleek en ze had kringen onder haar ogen. Ze droeg een grove slobbertrui en een groene, te wijde spijkerbroek. Mode en chic waren aan Cynthia niet besteed.
De Cock ging in een fauteuil tegenover haar zitten.
“Er is,” opende hij, “een dag na de dood van Derk veel gebeurd.”
Cynthia knikte.
“Egbert van Loosduinen is dood. Ze hebben mij daarover gebeld.”
“Wie?”
“Peter Nagele. Hij vertelde mij dat hij al geruime tijd met het plan rondliep om Van Loosduinen te vermoorden en dat de dood van Derk voor hem de directe aanleiding was om nu zijn plan uit te voeren.”
De Cock veinsde verbazing.
“Werd Van Loosduinen door Peter Nagele vermoord?”
Cynthia schudde haar hoofd.
“Volgens Peter was Van Loosduinen al dood. Er stak een stiletto in zijn rug.”
“Peter Nagele was dus de dader niet?”
“Nee.”
“Wie wel?”
Cynthia keek hem onbevangen aan.
“Geen flauw idee.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“Heb je er al over nagedacht,” vroeg hij vriendelijk, “waarom Derk zelfmoord pleegde?”
Cynthia knikte traag.
“Ik heb fouten gemaakt,” an twoordde ze rustig.
“Eerstens heb ik ba karakter, de geestelijke weerstand van Derk verkeerd ingeschat. Ik heb nooit gedacht dat hij tot zelfmoord in staat was.”
De Cock gebaarde in haar richting.
“Ten tweede?” vroeg hij hard.
“Ik heb beslist wel opgemerkt wat Van Loosduinen met Derk deed, hoe hij hem pestte. Ik heb Derk steeds voorgehouden dat hij zich daarvan niets moest aantrekken.”
De Cock keek haar beschuldigend aan.
“Waarom heb je ons niet meteen gezegd dat Derk door zijn chef werd gepest. Waarom heb je ons niet direct verteld dat Van Loosduinen zich jegens jou ongewenste intimiteiten veroorloofde. Al die dingen heb ik vandaag van anderen moeten horen.”
Cynthia maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik zat in een moeilijk parket,” sprak ze moedeloos.
“Ik wilde de toekomst van Derk niet in de waagschaal stellen.”
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
“De toekomst van Derk?”
Cynthia knikte.
“Derk stond op het punt om bij de bank genomineerd te worden voor een bevordering.”
“En Van Loosduinen had daarbij een vinger in de pap. Ik bedoel: het hing mede van hem af of die bevordering ook werkelijk zou plaatsvinden?”
Cynthia knikte opnieuw.
“Bovendien stond ook mijn positie ter discussie. Ik werkte al langer bij de IJsselsteinse Bank dan Derk en had nog dit jaar recht op bevordering.”
Ze schudde haar hoofd.
“Achteraf is het dat alles niet waard geweest. Ik had Van Loosduinen op zijn vette bek moeten timmeren toen hij aan mij zat, net zoals ik dat vroeger eens heb gedaan.”
De Cock kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind. Hij ging voor haar staan en legde zijn rechterhand vertrouwelijk op haar schouder.
“Praat jezelf geen schuldgevoelens aan,” sprak hij hoofdschuddend. Zijn toon was ernstig.
“Dat is een nodeloze kwelling. Jij hebt geen schuld aan de dood van Derk. Prent dat goed in je hersenen. Ik heb in mijn lange rechercheleven vele zelfmoorden moeten onderzoeken. Mijn ervaring is, dat zelfmoorden vaak worden gepleegd om bij de nabestaanden gevoelens van schuld te kweken. Jij bent nog jong. Er komt beslist nog wel eens een man in je leven…een geestelijk sterkere vent.”
De oude rechercheur liet zich weer in zijn stoel zakken. Hij dacht na. Had hij haar dit alles wel mogen zeggen? Was het niet te voorbarig geweest om zo’n voorspelling te doen? Hij schudde deze gedachten van zich af en vroeg: “Ken jij ene Charles van Coldenhoven?”
Cynthia schudde haar hoofd.
“Ik ken hem niet, maar ik heb die naam wel eens horen noemen.”
“Door wie?”
“Dat weet ik niet.”
“Waar?”
“Bij ons op kantoor.”
“Ik welke verband?”
Cynthia trok haar schouders op.
“Geen idee. Het is wel een naam die in je geheugen blijft hangen.”
“Volgens mijn inlichtingen,” veranderde De Cock plotseling van onderwerp, “moet hier in de Planciusstraat nog een Van Nuenen wonen.”
“Een paar huizen verderop.”
“Ken je hem?”
“Uiteraard.”
“Hoe bedoel je?”
“Hij werkt bij ons op kantoor.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Afdeling effecten van de IJsselsteinse Bank?”
“Ja.”
“Familie van Derk?”
Cynthia schudde haar hoofd.
“Ook een heel andere man. Veel wilder, veel agressiever dan Derk.”
“Vriend van Van Loosduinen?”
Er brak iets van een glimlach bij Cynthia door.
“Vaa Loosduinen had op kantoor geen vrienden. Alleen jaknikkers.”
“Die van Nuenen is geen jaknikker?”
Cynthia schudde grijnzend haar hoofd.
“Integendeel. Hij en Van Loosduinen hadden vaak hooglopende ruzie. Ik was er een keer bij dat hij Van Loosduinen naar zijn keel greep. Als anderen niet hadden ingegrepen, had hij hem vermoord.”