Vledder keek De Cock verwijtend aan. Op zijn gezicht lag onbegrip.
“Je liet haar gaan?”
De Cock knikte.
“Ik voel er niet veel voor,” legde hij uit, “om iets tegen Marga ter Braak te ondernemen. Eerstens is dat juridisch gezien niet zo eenvoudig. Bovendien is zij naar mijn gevoel meer slachtoffer dan dader.”
Vledder grinnikte vreugdeloos.
“Zij strooide toch vrijwillig de leugen rond, dat zij door Hendrik van Nuenen was verkracht?”
De Cock knikte opnieuw.
“Let wel. Op verzoek van haar chef, de heer Van Loosduinen. Hij is de kwade genius in deze affaire. Onbegrijpelijk dat hij Marga naar ons stuurde. Hij is blijkbaar zeker van zijn overwicht.”
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
“Je bedoelt zijn bedekte bedreiging, dat Marga ter Braak haar baan bij de bank zou kwijtraken?”
“Precies,” zei De Cock.
“Die bedekte bedreiging was de reden waarom Marga op het verzoek van Egbert van Loosduinen inging en het praatje rondstrooide dat zij door Hendrik van Nuenen was verkracht.”
“Is dat geen laster?” vroeg Vledder. De Cock schudde zijn hoofd.
“Een vervolging ter zake een lasterlijke aanklacht gaat in dit geval niet op. Er is geen schriftelijke klacht ingediend of aangifte gedaan.”
“Men kan toch niet ongestraft leugens over iemand verspreiden?”
“Het kan smaad zijn.”
Vledder stak zijn rechterwijsvinger omhoog.
“Je bedoelt: opzettelijk iemands eer of goede naam aantasten door de tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven.”
De Cock glimlachte.
“Heel goed,” riep hij opgetogen.
“Jij hebt tijdens jouw opleiding niet zitten suffen.”
Vledder negeerde de opmerking.
“De eer en de goede naam van Hendrik van Nuenen werden toch aangetast!” riep hij opstandig.
“Op aanstichten van Van Loosduinen heeft Marga die Hendrik van Nuenen verkrachting ten laste gelegd en hem daarbij letterlijk de dood ingejaagd.”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Dat is een bloot vermoeden. Meer niet.”
Vledder knikte begrijpend.
“Je bedoelt, dat de directe relatie tussen de dood van Hendrik van Nuenen en de valse beschuldiging van Marga ter Braak niet is te bewijzen?”
“Zo is het,” sprak De Cock instemmend.
“Wanneer Hendrik van Nuenen een afscheidsbrief had nagelaten waarin hij naar die valse beschuldiging ter zake verkrachting verwees en dat die valse beschuldiging de reden was van zijn zelfmoord, dan hadden we wellicht een kans om tegen het duo Van Loosduinen en Ter Braak iets te ondernemen. Hoewel…”
De oude rechercheur maakte zijn zin niet af. Vledder keek hem aan.
“Nu niet?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Smaad is een absoluut klachtdelict. Hendrik van Nuenen is dood. Hij kan formeel geen aangifte met verzoek tot vervolging meer doen.”
“Dit is toch te gek,” riep Vledder verbolgen.
“Volgens mij een lacune in de wet. Je zou zo’n vent als Van Loosduinen op de pijnbank moeten kunnen leggen.”
De Cock lachte.
“Dick, het spijt me voor je, maar de tortuur is afgeschaft. Onze verdachten zijn geen biechtkinderen meer, zoals ze vroeger werden genoemd. Wij mogen hen niet op de pijnbank leggen, vriendelijk radbraken of hem de duimschroeven aandraaien.”
“Jammer.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Gelukkig. Als de tortuur nog bestond, had ik nooit rechercheur willen worden.”
Vledder keek hem strak aan.
“Wat ga je nog doen?”
De Cock ademde diep.
“We kunnen middels commissaris Buitendam de affaire aan onze officier van justitie voorleggen. Misschien dat hij een mogelijkheid tot vervolging ziet. Maar ik ben bang dat het weinig uithaalt.”
“Waarom?”
De Cock zuchtte.
“Hoe bewijs je in dit geval bijvoorbeeld het kennelijk doel daaraan ruchtbaarheid te geven! Als ik jou vertrouwelijk een leugen vertel en jij vertelt die leugen later weer vertrouwelijk als waar gebeurd door…is dat ruchtbaarheid volgens de wet? Daar ben ik niet zo zeker van.”
Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd.
“Kan die Van Loosduinen ongestraft op zo’n vuile lage gemene manier met zijn personeel omgaan? Dat is naar mijn gevoel toch onrechtvaardig.”
“Ik zal hem bij mij laten komen om te vragen of het waar is wat Marga ter Braak ons heeft verteld en wat de drijfveer van Van Loosduinen was om Hendrik van Nuenen valselijk van een verkrachting te beschuldigen. Hij moet zich daarbij toch iets hebben voorgesteld?”
“Zijn dood.”
De Cock keek Vledder ongelovig aan.
“De dood van Van Nuenen? Op basis van een vals gerucht? Nee, dat lijkt mij te ver gezocht. Je kunt de geestelijke weerbaarheid van iemand niet inschatten. Dat is onmogelijk. Je kunt moeilijk stellen dat Van Loosduinen wist dat zo’n valse beschuldiging tot de zelfmoord van Van Nuenen zou leiden.”
“Kunnen we dat niet waarmaken?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Onmogelijk.”
“We moeten toch wat proberen.”
“Misschien komen er bij een nader verhoor van Van Loosduinen andere zaken aan het licht…zaken die mogelijk wel te bewijzen zijn.”
“Verwacht je dat?”
“Niet echt. Bij de gesprekken die Van Loosduinen met Marga over deze affaire heeft gevoerd, zijn beslist geen getuigen geweest. En je kunt moeilijk verwachten dat Van Loosduinen ons gaat verklaren dat het zijn doel was om Hendrik van Nuenen tot zelfmoord te drijven.”
Vledder keek zijn oudere collega verward aan.
“Hoe kan jij,” riep hij verwijtend, “over deze zaak zo koel en analyserend praten? Dit vreet toch aan je!”
De Cock knikte traag.
“Je hebt gelijk, dit vreet aan je. Maar als politieman heb je je nu eenmaal aan de wet te houden. Het is niet voor de eerste keer dat ik ambtelijk ben geconfronteerd met gemene treiterpraktijken op de werkvloer. Ik ken de juridische beperkingen.”
Vledder toonde een droeve grijns.
“Ik heb mij nog nooit zo opgefokt en machteloos gevoeld. Eerst dacht ik met een afgesloten zaak te maken te hebben. Maar nu…Ik zie die arme Hendrik van Nuenen nog bengelen aan de hanenbalk in dat kleine zolderkamertje. Verschrikkelijk. Als ik naar mijn gevoelens zou luisteren dan…”
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Vledder ademde diep en riep toen: “Binnen.”
Het klonk wat rauw.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Ze droeg een felrode regencape met capuchon.
Toen ze haar capuchon afdeed, gleed een weelde van lichtblond haar golvend tot op haar schouders. Op haar korte rode laarsjes met hoge hakken schreed ze naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan. Haar knap gezicht stond ernstig.
“Ik heb gehoord,” sprak ze zacht, “dat Derk zich van het leven heeft beroofd. Het heeft bij ons een schok teweeggebracht. We zijn er kapot van.”
Ze blikte op haar polshorloge.
“Ik had nu na kantoortijd rechtstreeks naar huis moeten gaan, maar ik wilde eerst met u praten. Ik moet iets kwijt voor ik er in stik.”
De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
“Neemt u plaats.”
Ze ging zitten en maakte haar cape los. De Cock boog zich iets naar haar toe.
“Met Derk bedoelt u Hendrik van Nuenen?”
Ze knikte.
“Wij noemden hem altijd Derk.”
“Wie zijn ‘wij’?”
“Het personeel van onze afdeling…de afdeling effecten van de IJsselsteinse Bank.”
“En wie bent u?”
Er gleed een blos over haar gezicht.
“Carolien…Carolien de Graaf.”
De grijze speurder glimlachte.
“Ik ben rechercheur De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”
Hij gebaarde naar zijn jonge collega.
“En dat is Vledder, mijn assistent. Hij luistert altijd mee.”
Carolien de Graaf wierp een korte blik op Vledder, maar wendde zich onmiddellijk weer tot De Cock.
“Ik begrijp het best.”
“Wat?”
“Dat Derk zich van het leven heeft beroofd. Het is de schuld van die ploert.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Ploert?”
Carolien knikte nadrukkelijk.
“Onze chef,” sprak ze verbeten.
“De weledele heer Van Loosduinen. Hij heeft die arme jongen wat gepest. Ontzettend. Ik had het niet gepikt. Ik had hem op zijn vette smoel getimmerd.”
De Cock glimlachte.
“Hoe lang is dat al gaande?”
“Het is pas goed begonnen toen Cynthia met Derk trouwde. Vanaf dat moment was gewoon het hek van de dam.”
De Cock veinsde onbegrip.
“Wat had dat huwelijk ermee te maken?”
Het gezicht van Carolien betrok.
“Van Loosduinen is een oude vrijgezel. Hij heeft altijd geprobeerd om Cynthia te versieren. Het is hem nooit gelukt. Cynthia lachte hem altijd vierkant uit wanneer Van Loosduinen haar met zijn praatjes benaderde.”
“U bedoelt te zeggen, dat Van Loosduinen Derk pestte omdat Cynthia hem had afgewezen?”
Carolien de Graaf knikte nadrukkelijk.
“Alsof die arme jongen er wat aan kon doen dat Cynthia haar keuze op hem had laten vallen.”
Ze wond zich zichtbaar op. Er verschenen blosjes op haar wangen.
“Die Van Loosduinen is zo’n griezel, zo’n kwal. Vaak sloeg hij zijn arm om Cynthia heen of hij kneep even in haar buste. Altijd juist als Derk in de buurt was. Die jongen vrat zich op, maar durfde nooit iets te zeggen.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“Heeft Derk zich wel eens bij u beklaagd over het gedrag van Van Loosduinen?”
“En niet alleen bij mij!” riep Carolien geëmotioneerd.
“Derk heeft ook bij anderen zijn nood geklaagd. Het leek soms wel op een samenzwering. Er zijn er bij ons meer die de pest aan Van Loosduinen hebben. Sommigen kunnen zijn bloed wel drinken. Mijn vriendin Sylvia van Dijk bijvoorbeeld. Dat arme kind wordt voortdurend door hem belaagd. Als Van Loosduinen bij haar in de buurt komt, vlucht ze naar het toilet.”
Ze zuchtte omstandig.
“En dan Peter Nagele.”
De Cock keek haar aan.
“Peter Nagele?”
Carolien knikte.
“Die zei laatst over Van Loosduinen: die vent wacht er gewoon op dat ik hem vandaag of morgen van kant maak.”
De Cock zette zijn tanden even in zijn onderlip en nam een kleine pauze.
“Er…eh, er gaan,” formuleerde hij voorzichtig, “bij jullie op de afdeling praatjes rond.”
“Dat is op elk kantoor.”
De Cock negeerde de opmerking.
“Is het waar…heeft Derk ongeveer een maand geleden tijdens overwerk Marga ter Braak verkracht?”
Carolien kwam wild van haar stoel overeind.
“Dat is een leugen…een gore, gemene leugen.”
Ze schreeuwde het uit.
“Marga liegt. Ze is door Van Loosduinen opgestookt. Die twee werken al jaren samen. Ze bekonkelen het doen en laten bij ons op de afdeling.”
De Cock beduidde haar weer te gaan zitten.
“Je sprak over een soort samenzwering. Welke rol speelde Cynthia daarin?”
“Cynthia hield zich overal buiten.”
De Cock ademde diep.
“Blijkbaar wist het gehele personeel bij jullie op de afdeling dat Derk door Van Loosduinen werd gepest en getreiterd. Wist Cynthia dit niet?”
Carolien gaf geen antwoord. Ze liet haar hoofd zakken en friemelde aan een knoop van haar cape.
“Wist Cynthia dit niet?” herhaalde De Cock dwingender.
“Had zij oogkleppen op?”
“Natuurlijk wist Cynthia dat,” antwoordde Carolien rustig.
“Deed zij niets om haar man te beschermen?”
“Ik denk dat ze bang was dat zij en Derk hun baan bij de bank zouden verliezen.”
“En daarom zweeg ze?”
“Precies.”
“Heeft Van Loosduinen u wel eens lastiggevallen?”
“Een paar maal.”
“Nog?”
Carolien de Graaf schudde haar hoofd.
“Ik heb me enige weken achtereen na kantoortijd door mijn vriend laten afhalen.”
Ze lachte blij en haar ogen schitterden.
“Hans is een boom van een vent, judokampioen.”
De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus.
“En als Van Loosduinen het nog eens bij u zou wagen?”
“Hans maakt hem af. Dat heeft hij hem ook gezegd. Sindsdien loopt Van Loosduinen met een boogje om mij heen.”
Ze siste tussen haar tanden.
“De lafbek.”
“Wat een bende op dat kantoor. Wat een sfeer. Je moet er toch niet aan denken dat je in zo’n ambiance dag in, dag uit, zou moeten werken,” sprak Vledder. De Cock glimlachte.
“Ik nam ontslag.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik begrijp de rol van die Cynthia niet,” verzuchtte hij.
“Ze was volkomen op de hoogte van de pesterijen door Van Loosduinen. Ze moet hebben geweten dat haar man zich daarover bij andere leden van het personeel had beklaagd. Ze moet hebben geweten dat haar man ernstig gebukt ging onder dat getreiter. Maar tegenover ons heeft ze er met geen woord over gerept. Ze klaagde alleen over het feit dat hij bijna niet tegen haar sprak. Terwijl ze drommels goed wist waarom haar Derk zo zwijgzaam, was.”
De Cock wreef met zijn hand over zijn breed gezicht.
“Ik denk dat zij zich schuldig voelde.”
“Aan dat getreiter?”
De Cock knikte.
“Cynthia was er min of meer de oorzaak van. De pesterijen begonnen pas goed toen zij met Derk trouwde.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik kan haar gedrag niet waarderen. Ze stond nog steeds toe dat Van Loosduinen haar zo nu en dan betastte.”
De Cock kwam uit zijn stoel overeind.
“Mijn keel dorst naar een cognackie.”
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder reikte ver over zijn bureau en nam de hoorn op. Naar een paar seconden legde hij de hoorn op het toestel terug en keek omhoog.
“Niks cognackie.”
“Wat?”
Vledder wees naar beneden.
“Het was de wachtcommandant. Hij heeft alvast een surveillancewagen naar de Herengracht gestuurd. Hij wil dat wij onmiddellijk volgen.”
“Onmiddellijk?”
“Ja.”
“Waarom?”
“Er is een telefoontje van een schoonmaker van een gebouw binnengekomen. Die schoonmaker heeft een dode man aangetroffen in zijn stoel achter zijn bureau.”
“En?”
“Een stiletto in zijn rug.”
“Waar op de Herengracht?”
“Nummer dertienhonderdzeventien.”
De mond van De Cock viel halfopen.
“Dertienhonderdzeventien?” herhaalde hij geschokt. Vledder keek hem verward aan.
“Wat is er?”
“Dat…eh, dat is het gebouw van de IJsselsteinse Bank.”