1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat schoof zijn draaistoel wat naar achteren. Hij woelde met zijn dikke vingers door zijn grijze haren, bracht een brede grijns op zijn gezicht en zuchtte diep.

“Ik denk dat ik vandaag of morgen mijn auto wegdoe,” sprak hij gelaten.

Vledder, zijn trouwe assistent, keek hem vanachter zijn computer schuins aan.

“Rij jij nog steeds in die oude kever van je?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Sinds ik weer een hond heb, rij ik – je voelt je prettiger – in een Peugeot vier-nul-zes break. Achterin staat zijn kennel.”

“Wat heb je tegenwoordig voor een hond? Als ik me goed herinner had je vroeger een boxer.”

De Cock knikte met een somber gezicht.

“Die boxer heb ik laten inslapen. Hij was doof, bijna blind en zijn achterpoten spoorden niet meer. Vaak ging hij spontaan overstag.”

De somberheid vergleed van zijn gezicht en maakte plaats voor een glimlach van vertedering.

“Ik heb nu een peper-en-zoutkleurige middelslag schnauzer. Een reu. Een pure macho, een boender, echt de schrik van de buurt. Maar voor mij, voor mij een schat van een beest. Echt. Ik kan met hem lezen en schrij ven.”

Hij grinnikte jongensachtig.

“Nou ja, het schrijven gaat wat moeilijk. Maar verder beleef ik veel plezier aan mijn Nassa.”

“Nassa?”

De Cock knikte.

“Zo heet hij: Nassa. Als ik een dag vrij ben rij ik naar het strand en maak lange wandelingen met hem langs de vloedlijn.”

Vledder lachte.

“Toch wil jij je Peugeot wegdoen?”

De Cock knikte vaag.

“Ik denk erover.”

“Waarom?”

De Cock maakte een triest gebaar.

“Ik durf de weg bijna niet meer op.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Dat meen je?”

“Ik word de laatste tijd steeds banger voor het gros van mijn medeweggebruikers. Ze jagen me soms de stuipen op het lijf. Ze hangen bijna op mijn achterbumper, toeteren als ik te langzaam rij, toeteren als ik te snel rij, razen links en rechts aan mij voorbij, kruisen op een levensgevaarlijke manier voor mij langs, verheffen hun vuist, twijfelen zichtbaar aan mijn verstandelijke vermogens en belagen mij met obscene gebaren.”

“Dat is tegenwoordig toch heel normaal,” zei Vledder. De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is voor mij een puur schrikbeeld. Ik word daar niet vrolijk van. Soms voel ik me een soort dorpsgek op wielen.”

De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.

“En naar mijn mening,” ging hij rustig verder, “verdien ik dergelijke bejegeningen niet. Ik rij nooit harder dan is toegestaan, en ook verder houd ik mij zo veel als doenlijk aan de spelregels van het verkeer.”

Vledder grinnikte.

“Dat is het. Dat hoort niet meer. Het wordt van jou als weggebruiker niet meer verwacht dat je je in het verkeer netjes gedraagt. Fatsoenlijk gedrag is een nostalgische bezigheid…niet meer van deze tijd. Als jij wilt blijven rijden, dan zul je je aan het huidige gedragspatroon in het verkeer moeten aanpassen.”

De Cock brieste.

“Nooit!”

Vledder trok zijn schouders op.

“Doe dan je auto maar weg.”

Het klonk als een oordeel. De jonge rechercheur boog zich vervolgens iets naar voren.

“Ben jij,” vroeg hij ongelovig, “vroeger op school nooit met je braafheid gepest?”

“Ik was niet zo braaf. En ik ben nog steeds niet zo braaf. Ik hanteer alleen een aantal principes, die ik in het leven waardevol vind. En daarbij behoort onder meer een goed en fatsoenlijk gedrag op de weg,” reageerde De Cock verontwaardigd.

“Heer in het verkeer.” – De Cock glimlachte.

“Een politiekreet uit de jaren vijftig. Toen vond men het treitergedrag in het verkeer al verwerpelijk.”

Hij zweeg even.

“Er waren op de school waar ik zat,” ging De Cock verder, “ook van die klieren die bepaalde kinderen pestten. Toen ik zo’n gepest jochie eens in bescherming nam, richtten zij hun treitergedrag op mij.”

De oude rechercheur stak zijn grote handen met dikke vingers vooruit.

“Ik had toen al van die kolenschoppen.”

Vledder gniffelde.

“En daar kon je zo goed mee overweg?”

De Cock grijnsde.

“Ik heb ze één voor één afgeranseld. Nooit geen last meer gehad.”

“Dat heet tegenwoordig mishandeling.”

De Cock knikte.

“Toen ook. Maar een robbertje eerlijk vechten behoorde tot je opvoeding. Daar nam niemand aanstoot aan. En met een blauw oog behoefde je niet naar de intensive care.”

Vledder boog zich weer over naar De Cock.

“Je bedoelt, dat er bij zo’n robbertje vechten geen stiletto’s of vlindermessen werden getrokken?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Die dingen bestonden voor ons niet. Wij hadden nooit van vlindermessen of stiletto’s gehoord. Revolvers kenden we alleen van de cowboyfilms in de bioscoop. Een kaartje op zaterdag- en woensdagmiddag kostte toen slechts een dubbeltje. Ik herinner me dat nog levendig. Ik was gek op die cowboyfilms. Het wereldbeeld dat in die films werd getoond, was rechtlijnig en verrassend eenvoudig. Daar hield ik toen al van. De held droeg een witte hoed, was gladgeschoren en had een parelend gebit. De boeven droegen zwarte hoeden, hadden een stoppelbaard en verrotte tanden. En de held won. Zonder mankeren.”

De grijze speurder lachte vrolijk.

“In mijn jonge jaren bij de politie had men nog prachtige signalementen. Daar kon je nog eens iets mee. Een gezochte moordenaar of dief had bijvoorbeeld een bochel, een pukkel op zijn neus, een bult boven zijn rechteroog, een scheve kaak of een hazenlip. Dat soort kenmerken zie je niet meer. De plastische chirurgie heeft het voor ons niet makkelijker gemaakt.”

Vledder keek hem verrast aan.

“Stonden dergelijke kenmerken,” vroeg hij verwonderd, “vroeger in een verzoek tot opsporing?”

De Cock gniffelde.

“Het was een buitenkansje. Men zag in het openbaar veel meer mismaakte mensen dan nu. Ze hadden vaak bijnamen die met hun mismaaktheid te maken had: de bochel, de kromme, de manke, de schele. Het was…”

De Cock stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: “Binnen!”

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte haar rond de vijfentwintig jaar. Ze was lang, slank en blond. Ze droeg een blauwe spijkerbroek waarvan de pijpen waren omgeslagen, daarboven een onflatteus donkerblauw duffels jack met borduursels. Op een paar zware wandelschoenen dreunde ze dichterbij. Voor het bureau van De Cock bleef ze staan.

“Kent u mij nog?”

De oude rechercheur monsterde haar gelaatstrekken, trok een denkrimpel in zijn voorhoofd en doo 1de secondenlang op de rommelzolder van zijn herinnering. Tot zijn spijt vond hij haar niet. De jonge vrouw glimlachte.

“Het is ook alweer jaren geleden,” sprak ze vergoelijkend.

“Ik was toen achttien. Ik werd voortdurend lastiggevallen door een al wat oudere man, die mij overal volgde. Een hardnekkige stalker. U hebt die man toen voor mij opgespoord.”

“En?”

Ze glimlachte.

“Na dat onderhoud met u was het afgelopen. Ik heb hem nooit meer gezien.”

De Cock stak plotseling zijn armen omhoog en lachte blij. Zijn rommelzolder gaf een herinnering prijs.

“Cinderella.”

De jonge vrouw schudde haar hoofd.

“Cynthia…Cynthia de Vries.”

De Cock wuifde.

“Voor mij was je Cinderella. Ik herinner het mij weer. Die man kreeg het behoorlijk benauwd toen ik een banvloek over hem uitsprak.”

De grijze speurder gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

“Ga zitten. Is er weer een man die je voortdurend lastigvalt?”

Cynthia de Vries nam plaats. Haar gezicht versomberde.

“Het is nu wat anders. Ik heb een probleem. Ik kom er alleen niet uit. Toen dacht ik aan u.”

De Cock glimlachte.

“Problemen zijn er om uit de wereld te worden geholpen.”

Cynthia knikte.

“Ik hoop dat u wat voor mij kunt doen. Ik heb er eerst over gedacht om er met mijn vader over te praten, maar die goeie man is zo’n binnenvetter.”

Ze hield haar hoofd iets schuin.

“Ik heb meer vertrouwen in u.”

De Cock toonde zijn beminnelijkste glimlach.

“Ik ben een en al oor.”

Cynthia ademde diep.

“Ik…eh, ik ben nu bijna anderhalfjaar getrouwd met Hendrik, Hendrik van Nuenen. Derk – zo noem ik hem – is een lieve, zachte jongen. Ik heb hem op kantoor leren kennen. Heel vreemd. We werkten al enkele jaren samen op dat kantoor. We ontmoetten elkaar op de werkvloer vrijwel elke dag een paar maal, en opeens zag ik hem, klaar en helder. Ik wist het. Zonder twijfel. Hij is het. Een maand later zijn we getrouwd. Ik hou veel van Derk. Echt.”

Haar ogen vulden zich met tranen.

“Daarom doet het mij zo pijn dat ik hem niet kan helpen. Hij iaat dat gewoon niet toe. En ik zie toch dat hij het moeilijk heeft.”

“Waarmee?”

Cynthia maakte een hulpeloos gebaar.

“Dat weet ik juist niet,” sprak ze jammerend.

“Derk wil er met mij niet over praten. Als ik het hem vraag, dan zegt hij dat er niets aan de hand is. Maar dat is niet waar. Er is met hem wel degelijk wat aan de hand. Derk is plotseling zo gesloten, zo in zichzelf gekeerd. Het is duidelijk dat hij ergens over piekert, dat er iets is wat hem dwars zit.”

De Cock knikte begrijpend.

“Wanneer heb je dat voor het eerst bij hem opgemerkt?”

“Een maand of twee geleden.”

“Voor die tijd was hij niet zo?”

Cynthia schudde haar hoofd.

“Hij was altijd opgewekt, vrolijk, joviaal en hij babbelde honderduit.”

“Is er twee maanden geleden iets gebeurd?”

“Tussen Derk en mij? Nee.”

“Iets in de familie…op kantoor?”

Cynthia schudde opnieuw haar hoofd.

“Niets wat zijn veranderd gedrag kan verklaren.”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Met welke gedachte in je hoofd ben je naar mij toe gekomen?”

Cynthia liet haar hoofd iets zakken. Haar lange blonde haren gleden als een gordijn voor haar gezicht.

Toen ze weer opkeek, sprak ze zacht:

“Ik hoopte dat u bereid zou zijn om eens met hem te praten.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Verwacht je dat jouw Derk tegenover mij wel openhartig zal zijn?”

“Zeker.”

De Cock zuchtte.

“Dit is meer een geval voor een psychiater.”

Cynthia de Vries knikte.

“Ik heb Derk al eens voorgesteld om naar een psychiater te gaan, maar dat vertikt hij.”

“Komt er neerslachtigheid in zijn familie voor…mensen met ziekelijke depressies?”

“Dat weet ik niet. Ik ken ze nog zo kort.”

De Cock wreef over zijn kin.

“Weet Derkdat je hier bent?”

Cynthia schudde haar hoofd.

“Het leek me niet verstandig om hem te vertellen dat ik uw hulp wilde inroepen. Ik wilde ook niet het risico lopen dat hij het mij zou verbieden.”

De Cock keek omhoog naar de klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was half elf. Hij nam een kleine pauze voor innerlijk beraad.

“Waar wonen jullie?”

“In de Planciusstraat op nummer driehonderdvijfenzeventig. Op de derde etage.”

De Cock wees naar de klok.

“Mijn dienst loopt om elf uur af. Als er hier op het bureau intussen niets bijzonders gebeurt waardoor ik op pad moet, kom ik na afloop van mijn diensttijd even naar je toe, Cinderella, omwille van onze oude relatie.”

Cynthia glimlachte.

“Omwille van onze oude relatie,” herhaalde ze zachtjes. De Cock knikte.

“Geef Derk voor mijn komst een paar borrels. Dat wil nog wel eens helpen.”

Toen Cynthia de Vries uit de grote recherchekamer was verdwenen, tikte Vledder met een kromme wijsvinger tegen zijn voorhoofd.

“Jij bent gek.”

De Cock grinnikte.

“Jij lijkt wel een weggebruiker.”

Vledder negeerde de opmerking.

“Het is toch onzinnig om daar je tijd aan te besteden. Als die Derk om wat voor reden dan ook geen zin heeft om met zijn jonge vrouw te praten, dan laat hij dat toch. Die vent draait wel weer bij.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Zij maakt zich zorgen om hem.”

“En moet jij die zorg van haar overnemen?” vroeg Vledder bijtend.

“In feite heb jij daar niets te zoeken. Het is geen strafbaar feit. Waar staat in het Wetboek van Strafrecht, dat een man verplicht is om met zijn echtgenote te praten als hij daar geen zin in heeft?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“In onze ambtsinstructie staat ook, dat wij hulp moeten verlenen aan hen die dat behoeven. Cinderella heeft op dit moment behoefte aan hulp, en die ga ik haar straks geven. Desnoods drink ik een paar borrels met die Derk mee om hem wat loslippiger te maken.”

Vledder lachte.

“Misschien heeft ze wel cognac in huis. Dat is meer in jouw stijl.”

De Cock boog zich in de richting van Vledder.

“Waarom ga je straks niet met me mee?” vroeg hij vriendelijk.

“Misschien lukt het met ons tweeën om achter het geheim van Derk te komen.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“Jij denkt aan een geheim?”

De Cock knikte.

“Die man zit ergens mee, draagt misschien kennis van iets waarmee hij geen weg weet. Iets verschrikkelijks waarvan hij niemand deelgenoot kan of wil maken.”

“Moord?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Het is niet ondenkbaar dat hij zwijgt om Cynthia niet in moeilijkheden te brengen.”

“Kan dat?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Kennis dragen van een ernstig misdrijf kan iemand in zielen-nood brengen…maak ik het openbaar of blijf ik zwijgen. Dat is dan het dilemma.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder reikte over het toetsenbord van zijn computer en pakte de hoorn op. De Cock zag hoe het gezicht van zijn jonge collega verbleekte. Zonder iets te zeggen legde Vledder al na enkele seconden de hoorn op het toestel terug.

De Cock keek hem onderzoekend aan.

“Wie was dat?”

“Jouw Cinderella.”

“En?”

Vledder antwoordde niet direct. Zijn onderlip trilde.

“Haar man heeft zich opgehangen.”