Vledder kwam met lome tred de grote recherchekamer binnen. De jonge rechercheur zag wat vermoeid en bleek. Hij had donkere kringen onder zijn ogen. Met een nonchalant gebaar smeet hij een doorschijnende plastic zak met drie forse stiletto’s op zijn bureau. Hij wees ernaar.
“Volgens Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst,” legde hij uit, “droeg de moordenaar tijdens zijn daad lederen handschoenen. Daar heeft hij sporen van gevonden. Verder zijn de heften van de stiletto’s schoon…geen enkele vingerafdruk te ontdekken.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Daar verwachtte ik ook niets van. Een moordenaar die met zoveel precisie te werk gaat, laat geen vingerafdrukken achter.”
Vledder trok gelaten zijn schouders op.
“Je mag het toch niet achterwege laten. Het hoort bij de procedure.”
De Cock keek naar hem op.
“Hoe was de sectie?”
Vledder ging grijnzend achter zijn bureau zitten.
“In triplo.”
“Je hebt dokter Rusteloos dus toch zover gekregen dat hij ook een gerechtelijke sectie toepaste op het lijk van Gerrit Jan Valkkoog?”
“Hij was daartoe onmiddellijk bereid. Ik vond hem vanmorgen toch erg inschikkelijk.”
“Dat is bijzonder. In de regel is hij wat knorrig.”
“En hij heeft het lijk van Gerrit Jan Valkkoog op mijn verzoek christelijk achtergelaten,” sprak Vledder en grinnikte.
“Met water en spons keurig schoongewassen en de haren netjes gekamd. Klaar voor het laatste Oordeel.”
De jonge rechercheur monsterde de uitdrukking op het gezicht van De Cock.
“Dat is geen kreet van mij,” sprak hij hoofdschuddend, “maar de laatste woorden van dokter Rusteloos.”
De Cock krulde zijn lippen tot een glimlach.
“Heb je het met hem nog over mijn theorie gehad?”
“Ja. Volgens dokter Rusteloos heb je volkomen gelijk. Hij heeft het mij tijdens de secties ook laten zien. De stiletto’s zijn bij alle drie de slachtoffers op exact dezelfde plek in het lichaam gestoken. Bij alle slachtoffers werd het hart zonder enige belemmering vol geraakt.”
De Cock ademde diep.
“Daar moet op geoefend zijn.”
Vledder wees naar de plastic zak met stiletto’s.
“Ik heb over die dingen contact gehad met onze wapendeskundige op het hoofdbureau. Hij komt ze in de loop van de middag even bekijken. Maar hij gaf weinig kans dat er iets voor ons uitkomt. Er zijn wereldwijd vele fabrikanten van stiletto’s van dat type.”
De jonge rechercheur trok een lade van zijn bureau open en schoof de plastic zak daarin. Daarna keek hij op.
“Ben jij vandaag nog wat wijzer geworden?”
“Ik had ruzie met Buitendam.”
“Alweer?”
“Ja.”
“Waarover?”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Ik wil de volledige en officiële gegevens van het personeel van de afdeling effecten van de IJsselstemse Bank, plus de mutaties van de afgelopen tien jaren.”
Vledder knorde.
“Daar heb je al meer op gehamerd,” sprak hij gemelijk.
“Wat verwacht je daarvan?”
De Cock reageerde heftig.
“Alles. Volgens mij zit daar ergens de sleutel…het motief voor de moorden. Hoe lang ik er ook over nadenk, ik kan tot geen andere conclusie komen.”
“En?”
“Wat?”
“Krijg je die inlichtingen?”
“Buitendam houdt zich vast aan de beslissing van de officier van justitie, meester Medhuizen. Die keurde de weigering van directeur Klein-Westinge om mij die gegevens te verschaffen goed.”
“De ruzie?”
De Cock gniffelde.
“Ik heb gedreigd dat ik de media over die weigering van de IJsselsteinse Bank zou inlichten en dat ik Buitendam en meester Medhuizen persoonlijk aansprakelijk stelde voor een mogelijk volgende moord.”
Vledder keek hem geschrokken aan.
“Dat kun je niet doen.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik zal het ook niet doen,” sprak hij geruststellend.
“Het was een opwelling in woede. Ik hoop alleen, dat door mijn dreigement commissaris Buitendam bang is geworden en met meester Medhuizen over de zaak gaat praten.”
De oude rechercheur zweeg even.
“Dan had ik nog,” ging hij verder, “bezoek van Marga ter Braak, de vrouw die Derk ten onrechte van verkrachting beschuldigde. Ze heeft ontslag genomen bij de IJsselsteinse Bank.”
Vledder trok zijn schouders op.
“Haar positie bij de bank was toch onhoudbaar geworden. Het zal inmiddels wel tot het personeel zijn doorgedrongen dat haar beschuldigingen vals waren.”
De Cock glimlachte.
“Ze beschuldigt Cynthia de Vries nu van de moord op Egbert van Loosduinen.”
“Cynthia de Vries?”
De Cock knikte.
“Ze noemde Cynthia zeer intelligent en geslepen.”
“Was haar beschuldiging gemotiveerd?”
“Nauwelijks.”
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder reikte voorover en pakte de hoorn op. Hij luisterde even en hield toen zijn hand voor het spreekgedeelte.
“Beneden voor de balie staat Daniël van Nuenen. Hij wil jou een bekentenis doen.”
De Cock keek de man die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken, scherp onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de dertig. De man had een bijna rechthoekig hoofd met een sterk geprononceerde kin, een dikke nek en brede schouders. Het gelaat en het postuur van de man straalden kracht uit. Het kortgeknipte blonde stekeltjeshaar op zijn hoofd gaf daaraan nog een extra accent.
“Ik ben Daniël van Nuenen,” opende hij blijmoedig, “en als ik goed ben geïnformeerd, bent u rechercheur De Cock.”
De oude rechercheur knikte.
“Met ceeooceekaa.”
Van Nuenen glimlachte.
“Mij is voorspeld dat u zo zou reageren.”
De Cock negeerde de opmerking.
“U wilde mij een bekentenis doen?”
Van Nuenen knikte.
“Ik heb vanmorgen een uitgebreid gesprek gehad met de heer Klein-Westinge. Goed beschouwd zou ik na de dood van Van Loosduinen voor de functie van chef van de afdeling effecten in aanmerking komen.”
“En?”
“De heer Klein-Westinge had nogal wat bezwaren tegen mijn bevordering. Ongeveer een jaar geleden heb ik Van Loosduinen bij zijn strot gegrepen. Het was stom, een impuls. Ik was nijdig omdat hij weer eens een goor geintje met een collega had uitgehaald.”
“Dat deed hij vaker?”
“Een vreemde karaktertrek van die man. Daar had hij gewoon plezier in.”
“Bent u wel eens slachtoffer geworden van zijn…eh, zijn grappen?”
Daniël van Nuenen schudde zijn hoofd.
“Ik kon ik het wel met Van Loosduinen vinden. Achteraf geloof ik dat hij een beetje bang was voor mij. In ieder geval schijnt hij dat voorval toch aan Klein-Westinge te hebben gemeld. Het werd mij vanmorgen verweten.”
“Uw promotie gaat niet door?”
Van Nuenen schudde opnieuw zijn hoofd.
“Van Klein-Westinge had nog een verwijt. Ik zou de heer Van Coldenhoven van het reisbureau in de Hartenstraat met de dood hebben bedreigd. Nog sterker, Klein-Westinge suggereerde zelfs dat ik die man zou hebben vermoord.”
De Cock keek hem strak aan.
“En die moord komt u mij nu bekennen.”
“Ik heb die man nog met geen vinger aangeraakt,” sprak Van Nuenen met een matte glimlach.
“Ik had bij hem voor mij en mijn vrouw en kinderen een reis geboekt naar Spanje. Het werd een puinhoop. Het hotel dal wij hadden geboekt, bleek nog in aanbouw. Ik heb uiteindelijk zelf voor een onderkomen moeten zorgen.”
“U eiste geld van hem terug?”
“Precies.”
“En?”
“Dat weigerde hij,” antwoordde Van Nuenen grijnzend.
“Volgens die Van Coldenhoven lag de schuld niet bij hem.”
“Toen hebt u hem met de dood bedreigd.”
“Dc weet niet precies meer wat ik hem heb gezegd. Dc breek je nek. Dc sla de kop van je romp. Ik breek je botten. Zoiets zal het zijn geweest. Men kan dergelijke kreten als een bedreiging uitleggen, vrees ik, daarom kom ik het u maar vertellen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Dat voorval kende Klein-Westinge?”
“Ja.”
“Hoe?”
Van Nuenen trok zijn brede schouders op.
“Geen idee.”
“U hebt hem dat gevraagd?”
“Nee.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Waarom boekte u een reis bij zo’n klein, onooglijk reisbureau?”
Van Nuenen keek hem verwonderd aan.
“Dat was op aanraden van Vim Loosduinen. Ik vertelde hem entre nous dat ik met vrouw en kinderen een reisje wilde maken naar Spanje.”
“En toen adviseerde Van Loosduinen u om die reis bij Van Coldenhoven in de Hartenstraat te boeken?”
“Precies.”
“U kende Van Coldenhoven voordien niet?”
“Nee.”
“Wat was de relatie tussen Van Loosduinen en die Van Coldenhoven?”
“Geen idee.”
“Hebt u later over uw mislukte reis naar Spanje met Van Loosduinen gesproken?”
“Uiteraard.”
“En?”
“Hij reageerde nauwelijks. Hij zei dat zulke dingen wel eens konden gebeuren.”
De Cock nam een kleine pauze.
“Wij hebben gisteravond,” veranderde hij van onderwerp, “in de Oldenburger Bank aan de Prinsengracht het lijk aangetroffen van ene Valkkoog. Gerrit Jan Valkkoog. De man bleek te zijn vermoord.”
“Dat heb ik gehoord.”
“Van wie?”
“Daar werd bij ons op de bank over gesproken. Wij werken vaak nauw samen met de Oldenburger Bank.”
“Hebt u de heer Valkkoog gekend?”
Van Nuenen schudde zijn hoofd.
“Niet persoonlijk. Ik had zakelijk – via de bank – wel vaak contacten met hem. Wat mij daarbij steeds opviel, was dat hij zoveel van ons wist.”
“Hoe bedoelt u?”
“Valkkoog wist precies hoe wij werkten, waar bij ons de dossiers lagen, hoe het er vanbinnen bij ons uitzag. Ik had vaak het idee dat hij vroeger bij ons op de IJsselsteinse Bank had gewerkt.”
“Zo goed was hij van alles op de hoogte?”
“Precies.”
De Cock keek de man voor zich nog eens aan, monsterde zijn gelaatstrekken. De oude rechercheur kon geen greintje gluiperigheid in hem ontdekken. Hij gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.
“Als onverhoopt uw promotie bij de IJsselsteinse Bank niet doorgaat,” eindigde hij fijntjes glimlachend.
“Bij de Oldenburger Bank is recent een vacature voor een chef afdeling effecten ontstaan.”
Vledder zuchtte.
“Net als Peter Jan Nagele. Alweer een verdachte die afvalt.”
De Cock gniffelde.
“En jij had je hoop nog wel op die Daniël van Nuenen gevestigd.”
“Maar om je de waarheid te zeggen, ik zie in die Van Nuenen geen seriemoordenaar meer,” zei Vledder.
“Ik ook niet. Hij is een sterke, impulsieve man, die in woede wellicht iemands botten kan kraken, maar niet iemand die in alle rust een aantal moorden voorbereid.”
Vledder schonk de oude rechercheur een droevige grijns.
“Het zou toch jammer zijn als die bevordering tot chef afdeling effecten aan hem voorbij gaat.”
“Misschien kunnen wij er iets aan doen,” sprak De Cock.
“Hoe?”
“Door de heer Klein-Westinge tot andere gedachten te brengen. Wat uit het verhaal van Daniel van Nuenen naar mijn mening zo sterk naar voren komt, is dat die Klein-Westinge zoveel weet.”
“Waarvan?”
“Van de slachtoffers.”
“Ga maar na. Hij heeft vroeger met de pesterige Van Loosduinen samengewerkt. Van die man weet hij uiteraard alles. Maar hij kende blijkbaar ook Van Coldenhoven en diens vrouw. En volgens mij is het briefje dat wij onder het lichaam van Valkkoog vonden van hem afkomstig.”
“Van Klein-Westinge?”
“Ja.”
Vledder keek hem verrast aan.
“Hoe kom je daarbij?”
De Cock gebaarde.
“Gerrit Jan Valkkoog wordt in dat briefje op Daniël van Nuenen attent gemaakt. Klein-Westinge was op de hoogte van de aanval van Daniel van Nuenen op Van Loosduinen en de bedreigingen die hij ten opzichte van Van Coldenhoven had geuit. Bhjkbaar was hij bang dat Van Nuenen ook Vilkkoog iets zou aandoen.”
De blik van Vledder verhelderde.
“Dan heeft hij ook Valkkoog goed gekend.”
De Cock knikte instemmend.
“Juist. De vraag is: vanwaar die angst die uit het briefje spreekt? Begreep Klein-Westinge – nog voor de moord op Valkkoog – al deksels goed in welke richting de moordenaar van Van Loosduinen en Van Coldenhoven moest worden gezocht? Wilde hij daarom die lijst van personeelsleden niet vrijgeven?”
Vledder keek zijn leermeester bewonderend aan.
“Een keurige analyse. Volgens mij heb jij gelijk. Directeur Klein-Westinge weet meer dan hij ons heeft willen openbaren.”
Toen versomberde het gezicht van de jonge rechercheur.
“Dan heb ik in dit verband voor jou een minder prettige mededeling.”
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
“En dat is?”
Vledder zuchtte.
“Ik heb vanmorgen voordat dokter Rusteloos met zijn secties begon, met Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst gesproken. Hij heeft dat briefje dat wij onder het lijk van Valkkoog hebben gevonden, met jodiumdampen behandeld. Je krijgt daarover nog een rapport.”
“En?”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Hij heeft wel afdrukken gevonden, maar het papillairlijnen-beeld is zo onvolledig, dat de vingerafdrukken niet zijn te classificeren.”
De Cock sloeg zijn rechterhand voor zijn gezicht. De oude rechercheur toonde in zijn werk nooit veel emotie. Maar zijn gezicht zag nu asgrauw. Met een droeve blik in zijn ogen keek hij naar Vledder op.
“En daar had ik nu zo op gerekend.” sprak hij triest.
“Het was volgens mij de enige mogelijkheid om directeur Klein-Westinge van de IJsselsteinse Bank onder druk te zetten.”