11

De Cock en Vledder liepen in de Planciusstraat met versnelde pas vanaf het huis van Cynthia de Vries naar de smalle Schiemanstraat, waar Vledder hun oude Golf had geparkeerd. Het was aardedonker en het regende pijpenstelen. Ook de wind was aangewakkerd. Zware, vette regendruppels ketsten wild van de trottoirtegels op.

De Cock schoof zijn vilten hoedje naar voren en trok de kraag van zijn oude regenjas omhoog. Grimmig en met een licht sarcasme declameerde hij de bekende versregel van de dichter De Genestet. O, land van mest en mist, van vuile koude regen, doorsijpeld stukje gronds, vol kille dauw en damp. Kort daarna foeterde hij uitgebreid op Vledder, omdat de jonge rechercheur, staande bij het portier, nerveus tastend in de zakken van zijn kleding, de contactsleuteltjes van de Golf niet zo gauw kon vinden. Toen ze van de Schiemansti aat wegreden zette de jonge rechercheur de ruitenwissers aan. Zelfs in de hoogste versnelling konden ze het neergutsende regenwater nauwelijks verwerken. De Cock liet zich onderuitzakken. Zwiepende ruitenwissers hadden op hem een magische invloed. Om aan hun hypnose te ontkomen schoof hij zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus. Vledder keek hem van terzijde aan.

“Waar wil je heen?”

“Even terug naar de Kit.”

Tot verrassing van De Cock bracht Vledder in de Barentszstraat hun Golf plotseling aan de kant van de weg tot stilstand. Hij schakelde motor en ruitenwissers uit en stootte De Cock met zijn elleboog aan.

“Moeten we niet terug?”

De Cock drukte zijn hoedje naar achteren.

“Terug? Waarheen?”

Vledder duimde over zijn schouder.

“Naar de Planciusstraat.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Om wat te doen?”

“Van Nuenen.”

“Je bedoelt die met een vrouw en kinderen?”

“Precies.”

De Cock grijnsde.

“Wat wil je met die man?”

“Dat is de man die wij zoeken,” sprak Vledder, terwijl hij heftige gebaren maakte. De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Leg mij dat eens uit.”

De jonge rechercheur grinnikte.

“Moet dat?” vroeg hij lachend.

“Weet jij niet waarom die Van Nuenen volledig in ons onderzoek past?”

De Cock drukte zich iets omhoog.

“Ogenschijnlijk,” sprak hij schamper, “heeft die Van Nuenen voor beide moorden een motief. Hij had herhaaldelijk ruzie met zijn chef Van Loosduinen en hij had een affaire met Van Coldenhoven over de mislukte reis met zijn familie naar Spanje.”

Vledder grinnikte opnieuw.

“Zie je wel,” riep hij opgewekt, “jij weet best wat ik bedoel. Van Nuenen zal – net als Peter Jan Nagele – Van Loosduinen intens hebben gehaat en van Josefien van Dalen weten we dat hij Van Coldenhoven zelfs met de dood heeft bedreigd.”

De jonge rechercheur keek op zijn horloge.

“Het is bijna zes uur. Om vijf uur sluit te IJsselsteinse Bank. Hij zal nu zo ongeveer thuis zijn.”

“Wat wil je dan?”

“Ik zal het woord ‘arresteren’ niet noemen,” sprak Vledder wrevelig, “maar er is een kans, dat wij die beide moorden vanavond nog tot klaarheid brengen.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Met…eh, met de arrestatie van die Van Nuenen?”

“Ja.”

De oude rechercheur schudde zijn hoofd en zuchtte.

“Wat weten we van die man?” sprak hij op vermoeide toon.

“Niets. We kennen niet eens zijn volledige naam. Vermoedelijk is hij een doodgewone brave huisvader, die voor de belangen van zijn gezin opkomt. Vraag hem om te beginnen straks eens op het bureau en kijk of hij antecedenten heeft.”

“En dan?”

De Cock reageerde nors.

“Dan niets.”

Vledder zwaaide met zijn handen.

“Maar hij is…”

De oude rechercheur onderbrak hem.

“Het enige wat mij voorlopig interesseert, is het antwoord op de vraag waarom die Van Nuenen juist bij dat kleine nietige reisbureautje in de Hartenstraat voor zijn gezin een reis naar Spanje boekt.”

“Waarom is dat interessant?”

De Cock antwoordde niet direct. Hij trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Ik vraag mij af of die Van Nuenen een verband kent tussen Van Loosduinen en Van Coldenhoven; een verband dat verder reikt dan Van Loosduinens financiële bemoeienissen met dat reisbureau.”

“Kan dat?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Natuurlijk kan dat. Er zijn tal van mogelijkheden. We zullen in het verleden van de slachtoffers moeten graven om zo’n verband te vinden.”

“En als zo’n verband er is?”

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

“Het moet een verband zijn dat ons naar de dader brengt. Een verband dat wijst naar het hoe en waarom van deze twee moorden. In dat geval kan het boeken van een reis juist bij Van Coldenhoven in de Hartenstraat een diepere betekenis krijgen, een opzetje tot moord.”

De Cock zweeg even.

“Wat mij in deze zaak zo frappeert,” ging hij verder, “is het feit dat Van Coldenhoven net als Van Loosduinen een pesterig karakter had.”

Vledder keek hem gespannen aan.

“Dat is volgens jou de link?”

“Strubbelingen over de vergoeding van een mislukte reis naar Spanje is naar mijn gevoel geen motief voor moord. Er moeten andere factoren een rol spelen. Beide moorden, zowel de moord op Van Loosduinen als die op Van Coldenhoven, zijn terdege voorbereid. Wat de diverse getuigen ons tot nu toe ook hebben ingefluisterd, van één ding ben ik inmiddels overtuigd: voor deze moorden geldt één motief voor één en dezelfde dader.”

Vledder keek hem plagend aan.

“Die dader kan Van Nueneh zijn?”

De Cock lachte.

“Dat spreek ik niet tegen. Toch gaan wij nu terug naar de Kit en laten wij Van Nuenen voorlopig bij zijn vrouw en kinderen.”

De grove wolkbreuk was uitgestort. Op de Westerdoksdijk reden ze door grote plassen water, die na de regen op het wegdek waren achtergebleven. Vledder zette de ruitenwissers af en De Cock keek op zijn horloge.

“Het is bijna zeven uur,” stelde hij vast.

“Het is al twee dagen vrij laat geworden. We moesten het voor vandaag toch maar voor gezien houden.”

Vledder blikte opzij.

“Zuilen we toch nog even de antecedenten van die Van Nuenen natrekken? De positie van die man intrigeert mij.”

De Cock knikte.

“Maar dat is dan wel het laatste wat we doen vandaag.”

Toen ze in de Warmoesstraat de ha] van het politiebureau binnenstapten, stond Jan Kusters met een rood hoofd achter de balie naar ze te zwaaien. De Cock liep op hem toe.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg hij grijnzend.

“Studeer je voor dirigent?”

De wachtcommandant keek hem kwaad aan.

“Waar zaten jullie?” riep hij gespannen. De Cock grinnikte.

“We hebben twee recente moorden op ons nek en dan moet je wel eens op pad.”

Jan Kusters liet zijn armen zakken.

“Ik ben al meer dan een uur bezig om jullie te pakken te krijgen.”

De Cock keek hem argwanend aan.

“Heb…eh, heb je ons nodig?”

“Zeker.”

“Waarvoor?”

Jan Kusters trok een ernstig gezicht.

“Moord.”

De Cock reageerde geschokt.

“Alweer een moord?” vroeg hij benepen. De wachtcommandant knikte traag.

“Inderdaad, alweer een moord,” hij struikelde bijna over zijn woorden.

“Ik kreeg de melding even na zes uur. Het kwam van ëen vrouw die mij hakkelend vertelde dat ze een dode man had gevonden. Ik heb er onmiddellijk een surveillancewagen heen gestuurd. Daarna heb ik geprobeerd om jullie te bereiken.”

“Waarheen?”

“Wat bedoel je?”

“Waarheen heb je die wagen gestuurd?” reageerde De Cock geïrriteerd.

“Naar de Oldenburger Bank aan de Prinsengracht. De jongens van de surveillancewagen vragen voortdurend om de recherche. Ze begrijpen niet dat het zo lang moet duren. Ook wilden ze dat ik de meute waarschuw. Dat heb ik niet gedaan. Ik wil dat jij de situatie eerst in ogenschouw neemt Voordat anderen daar neerstrijken en mogelijke sporen vernielen. Waarom hebben jullie niet altijd je mobieltje bij je?”

De Cock negeerde de vraag en keek hem fronsend aan.

“Gebeurde die moord in de Oldenburger Bank?” vroeg hij ongelovig. Jan Kusters knikte.

“Een dode man met een mes in zijn rug.”

Op de Prinsengracht kort voor het Molenpad bracht Vledder hun Golf tot stilstand. Voor hen stond een surveillancewagen met zwaailicht. De rechercheurs stapten uit. Toen De Cock en Vledder naderbij kwamen, klom een jonge diender uit de politieauto en tikte ter begroeting tegen de rand van zijn uniformpet.

“Ik ben tijdens die gore stortbui maar in de wagen blijven hangen,” verduidelijkte hij. Zijn Amsterdams accent was overduidelijk.

“Het is gewoon stom om je nat te laten regenen.”

De Cock gniffelde.

“Een goeie diender wordt niet nat. Dat leerde ik al toen ik een eeuw geleden bij de politie kwam.”

Hij blikte om zich heen.

“Waar is je collega?”

“Binnen.”

“Wie is het?”

“Jan Rozenbrand. Hij heeft die akkefietjes van de week al tweemaal bij de hand gehad. Jan zou een verklaring opnemen van de werkster die de dode man in zijn kantoor heeft gevonden.”

“Werkster?”

“Werkster,” herhaalde de jonge diender. De Cock schudde zijn hoofd.

“We hebben tegenwoordig geen werksters meer. Werksters zijn wezens uit een grijs verleden. Ze zijn al jaren deftig gepromoveerd tot interieurverzorgsters.”

De diender keek hem beteuterd aan.

“Die vrouw maakt hier de kantoren schoon,” reageerde hij simpel. De Cock knikte begrijpend en liet de discussie rusten. Hij wees naar de imposante toegangsdeur van de bank.

“Kunnen we naar binnen?”

De jonge diender schudde zijn hoofd.

“Collega Rozenbrand heeft de deur van binnen afgesloten. Je kunt nooit weten of de moordenaar nog in het gebouw is. Bovendien loopt hier op de Prinsengracht allerlei geteisem* rond.”

≡komt uit het Jiddisch, chatteisem: schooiers

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Geteisem?”

“Ja, puur geteisem,” reageerde hij geëmotioneerd.

“We hebben hier voortdurend meldingen van inbraken en berovingen. Ze moesten ons, politiemensen wat meer…”

De Cock onderbrak hem.

“Was de deur van de bank dicht toen jullie kwamen?”

De diender schudde zijn hoofd.

“Die werkster, ik bedoel dat interieurgeval, stond in de deuropening op ons te wachten. Het mens had het niet meer, ze was totaal overstuur.”

Hij draaide zich halfom en trok het portier van de surveillancewagen open.

“Ik zal Jan Rozenbrand via de mobilofoon melden dat jullie er eindelijk zijn…kan hij jullie binnenlaten.”

Jan Rozenbrand keek De Cock hoofdschuddend aan.

“Het is wel raak van de week,” sprak hij opgewonden.

“Dit is al mijn derde moord. En ze lijken alledrie op elkaar.”

“Hoezo?”

“Zittend achter een bureau met een stiletto in de rug. Dat is al de derde die wij zo vinden. Het lijkt wel een epidemie. Hoelang gaat dat zo door?”

De Cock glimlachte.

“Tot ik de dader heb gevonden.”

“Is daar kans op?”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Als ik daar niet in geloofde, nam ik ontslag.”

Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.

“Niet doen. We kunnen je nog niet missen.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Waren er buiten de dode man en de interieurverzorgster nog andere mensen in de bank? Mensen die overwerkten?”

Jan Rozenbrand maakte een verontschuldigend gebaar.

“Ik heb aan de mogelijkheid gedacht, dat de dader nog in het gebouw was. Met mijn jonge collega hebben wij zo goed mogelijk de lokalen doorzocht.”

“En?”

“Niets. Maar het is een oud gebouw met vele mogelijkheden om je te verstoppen. Voor alle zekerheid heb ik na onze inspectie de toegangsdeur afgesloten.”

De Cock knikte.

“Waar is het slachtoffer?”

Jan Rozenbrand stak zijn arm omhoog.

“Vooraan op de eerste etage. In het kantoor van de afdeling effecten.”

“Afdeling effecten?”

Jan Rozenbrand knikte.

“Dat staat op de deur. Het is net als bij de IJsselsteinse Bank op de Herengracht. Het lijk ligt er ook net zo bij: voorover met zijn hoofd op het bureaublad.”

Ze liepen naast elkaar de trap op. Vledder volgde.

Jan Rozenbrand wees voor zich uit.

“Ik heb van de werkster die het lijk aantrof, een uitgebreide verklaring opgenomen. Daarna heb ik tegen haar gezegd dat ze verder kon gaan met haar werk als ze dat wilde.”

“En wilde ze?”

Jan Rozenbrand knikte.

“Als je er prijs op stelt kun je straks zelf nog even met haar babbelen.”

“Kende zij hem?”

“Ze kent hem alleen als Mister Bulderbas.”

“Is dat zijn werkelijke naam?”

Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.

“Een scheldnaam. Als het bureau waaraan hij nu zit, zijn eigen werkplek in het kantoor is, dan heet het slachtoffer Valkkoog. Dat staat op een schildje: G.J. Valkkoog, chef afdeling effecten” De Cock keek hem schuins aan.

“Waarom…eh, waarom noemt die interieurverzorgster hem Mister Bulderbas?”

Jan Rozenbrand trok een bedenkelijk gezicht.

“Bij ons thuis zeiden ze altijd…over de doden niets dan goeds, maar volgens die interieurverzorgster was het slachtoffer geen beminnelijk mens. Integendeel, hij stond bekend als een chagrijn, die tegen iedereen een grote bek had. En hij had ook steeds commentaar op het werk van diezelfde interieurverzorgster.”

De Cock trok een ernstig gezicht.

“Laat dat facet van haar verklaring duidelijk in jouw procesverbaal naar voren komen.”

“Dat hij een chagrijn was?”

“Ook, maar vooral dat hij geen beminnelijk mens was.”

Jan Rozenbrand wees naar een deur in de gang, die halfopen stond.

“Daar is het. Ik heb het al uitgebreid bekeken. Zal ik nu de meute waarschuwen?”

Jan Rozenbrand had gelijk. De moord was een kopie van de twee vorige moorden. Hetzelfde model stiletto, op dezelfde plek in de rug gestoken…even links van de ruggengraat. De Cock liep om het bureau heen en bekeek het dunne grijze haar van het slachtoffer met de kalende kruin. Hij schatte de man op voor in de vijftig.

Rechts van zijn hoofd stond op het bureau een bordje met G.J. Valkkoog, chef afdeling effecten.

Vledder boog zich aan de andere kant van het bureau over het slachtoffer heen.

“Hij stinkt naar parfum,” sprak hij snuivend.

“Dat is geen misdrijf.”

De jonge rechercheur bekeek het hoofd van het slachtoffer vanaf de zijkant.

“Bij zijn kin, onder zijn borst ligt een briefje.”

“Kun je erbij zonder het met je handen aan te raken?”

Vledder knikte. Met zijn ballpoint schoof hij het epistel naar zich toe.

Amice, las hij hardop, wees op je hoede. Ik vestig je aandacht op Daniël van Nuenen. Volgens de vrouw van Van Coldenhoven werd haar man door hem met de dood bedreigd. Daniël van Nuenen heeft in het verleden ook Van Loosduinen aangevallen. Mogelijk is hij verantwoordelijk voor beide moorden. Ik overweeg mijn bedenkingen jegens hem aan de recherche bekend te maken. Laat mij weten of je het daarmee eens bent.

“En?”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat en?”

De Cock zwaaide ongeduldig.

“Van wie is die brief afkomstig? Ik bedoel, door wie is hij ondertekend?”

“Hij is niet ondertekend.”

De Cock dacht even na.

“Als straks het lijk weg is, kijken we of er ergens bij het briefje ook een envelop is met de naam van dit slachtoffer. Zoek hier in het kantoor een envelop en schuif het epistel er voorzichtig in. We laten het op het lab met jodiumdampen onderzoeken.*”

≡ met jodiumdampen kunnen vingerafdrukken op papier zichtbaar worden gemaakt.

Vledder keek grijnzend naar hem op.

“Daniël van Nuenen…een brave huisvader of inmiddels moordenaar van drie mannen?”