2

“Ga je mee?”

“Naar die Cynthia in de Planciusstniat?”

“Dat bedoel ik.”

De jonge rechercheur keek zijn oudere collega verwonderd aan. Met een nijdige ruk kwam hij uit zijn stoel overeind.

“Natuurlijk ga ik mee,” riep hij verbolgen.

“Het is nu geen zinloze visite over een zwijgzame echtgenoot die zo nodig moet gaan praten, maar een gewelddadige dood.”

De Cock reageerde verder niet. Zwijgend sjokte hij naar de kapstok, pakte zijn oude hoedje en wurmde zich in zijn regenjas. In hun oude, hier en daar gedeukte Golf reden ze vanaf de houten steiger achter het politiebureau via de Oudebrugsteeg naar het Damrak. Het regende een beetje. Kleine regendruppels benevelden de voorruit. In het natte asfalt van het Damrak spiegelden de felle veelkleurige lichtreclames. Vledder zette de ruitenwissers aan en De Cock liet zich onderuitzakken. Achter het Centraal Station om reden ze over de De Ruijterkade naar de Westerdoksdijk en vandaar via de Barentszstraat naar de Planciusstraat.

Vledder vond voor hun Golf een plekje in de smalle Schiemanstraat. Daar stapten ze uit en slenterden naar de woning van Cynthia de Vries. De groengelakte buitendeur stond op een kier. De Cock drukte hem verder open en hees zijn vijfentachtig kilo trekkend aan de houten trapleuning naar de derde etage. Ook de woningdeur boven was niet afgesloten. Zonder te kloppen liep De Cock naar binnen. Vledder volgde. Cynthia de Vries zat onderuitgezakt in een fauteuil en huilde. Haar blonde haren plakten op haar nat gezicht. Ze droeg nog hetzelfde onflatteuze jack als tijdens haar bezoek aan de recherchekamer van bureau Warmoes straat. Met de rug van haar rechterhand veegde ze de tranen van haar gezicht en keek naar De Cock op.

“Hij…eh, hij was hier niet in de kamer,” sprak ze stotterend. Ze wees voor zich uit.

“Midden op de tafel lag een briefje met Ik ben boven. Derk heeft boven op zolder een kleine werkplaats. Daar zit hij vaak. Hij knutselt graag.”

De Cock knikte begrijpend.

“Jij ging naar boven?”

Cynthia sloeg haar handen voor haar gezicht.

“Ik wilde hem vragen naar beneden te komen om iets te drinken. En toen…toen hing hij daar. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik zag direct dat hij dood was. Stomme vent. Wie doet dat nou?”

“Hangt hij daar nog?”

Cynthia knikte.

“Ik heb u gebeld en vader.”

“Heb je een flink keukenmes?”

“Wat gaat u doen?”

“We kunnen hem daar toch niet laten hangen?”

Cynthia kwam uit haar fauteuil overeind, liep naar de keuken en kwam terug met een kartelmes.

De Cock nam het mes van haar aan en beduidde Vledder hem te volgen. Ze liepen de trap op naar de zolder. In het schaarse licht van een kaal peertje hing een dode jongeman. De knoop van zijn galg zat iets onder zijn linkeroor. De witte elektriciteitsdraad die hij voor zijn daad had gebruikt, was diep in zijn hals gesnoerd. De Cock nam het beeld in zich op. Hij bezag de omgevallen stoel onder de voeten van de dode. De oude rechercheur had in zijn lange rechercheleven tal van zelfmoorden door ophanging behandeld en wist waarop hij moest letten. De kans dat een wurgmoord door een ophanging werd gecamoufleerd, was niet denkbeeldig. Voorzover zijn waarnemingen reikten, had Hendrik van Nuenen zichzelf van het leven berooid. De Cock kon tot geen andere conclusie komen. Hij gebaarde in de richting van Vledder.

“Ga schuin achter hem staan en breek zijn val een beetje als ik hem straks lossnijd.”

“Je wilt een zachte landing?” vroeg Vledder vrolijk spottend.

“Je kunt hem volgens mij rustig laten ploffen. Hij voelt toch niets meer.”

De Cock keek hem bestraffend aan.

“Eerbied voor de dood betekent eerbied voor het leven.”

De oude rechercheur zette de omgevallen stoel overeind en duwde die naar de benen van het slachtoffer De zitting reikte tot de kuiten. Hij schoof de stoel daarna iets opzij, klom op de zitting en sneed met het kartelmes boven het hoofd van Hendrik van Nuenen de draad door. Vledder brak de val van de dode en liet hem voorzichtig op de houten vloer zakken. De Cock kwam van de stoel af, tastte in een van de steekzakken van zijn regenjas en gaf Vledder een zaklantaarn.

“Jij bent langer dan ik. Bekijk boven bij de insnœring van de hanenbalk of de houtvezels in de juiste richting wijzen.*

≡De houtvezels dienen bij een zelfmoord door ophanging naar het slachtoffer toe te wijzen. Wijzen die van het slachtoffer af, dan duidt dit op misdrijf. Het slachtoffer werd dan vermoedelijk na een wurgmoord opgehesen.

Als dat klopt, vraag je beneden in de wagen via de mobilofoon naar een dokter voor de doodsschouw.”

“Heeft Cynthia geen telefoon?”

“Waarschijnlijk wel,” sprak De Cock knikkend, “maar ik heb lieverdat je het buiten haar gehoor tloet. Kom na je bericht naar boven. Ik wil nog even met Cynthia praten.”

“Begrepen.”

Toen Vledder was vertrokken, wierp De Cock nog een blik op de dode. Hendrik van Nuenen, zo constateerde hij, was een goedgebouwde jongeman met een knap uiterlijk. Zelfs de dood deed daar geen afbreuk aan.

Voor zijn innerlijke zekerheid hurkte de oude rechercheur bij de dode neer, bekeek aandachtig de insnoeringen aan de hals en monsterde de wijze waarop de strop was geknoopt. Daarna kwam hij overeind en verliet de zolder. Cynthia zat weer in haar fauteuil. Ze huilde niet meer. Het onflatteuze jack had ze inmiddels uitgetrokken. De Cock wees naar het briefje op tafel met de tekst Ik ben boven.

“Zijn handschrift?”

Cynthia knikte.

“Absoluut. Zijn eigen hanenpoten.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Heeft Derk wel eens met zei fmoord gedreigd?”

Cynthia schudde haar hoofd.

“Voor zo’n dreiging is nooit reden geweest. We hadden nooit een ernstig verschil van mening. Ruzies kwamen bij ons niet voor.”

“Heb je gezien waar Derk aan hing?”

“Elektriciteitsdraad.”

“Ken jij het? Ik bedoel, was het hier in huis?”

“Derk heeft laatst een rol van dat draad gekocht. Hij wilde op zolder een betere verlichting aanbrengen. Dat kale peertje begon hem te vervelen.”

De Cock wees naar een ouderwetse secretaire aan de wand.

“Heb je daarin al gezocht?”

“Waarnaar?”

“Een afscheidsbrief.”

Cynthia fronste haar wenkbrauwen.

“Zou hij die hebben geschreven?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Mijn ervaring is, dat mensen die zelfmoord plegen vaak een afscheidsbrief nalaten. Meest een beschuldiging aan iets of iemand. Zoek morgen alles maar eens grondig na,” adviseerde hij vriendelijk.

“Misschien vind je iets dat enig licht werpt op het waarom van zijn zelfmoord.”

De oude rechercheur spreidde zijn handen.

“Zo’n verschrikkelijke, onherroepelijke daad moet toch een reden hebben.”

De ogen van Cynthia vulden zich weer met tranen.

“Stomme vent…dat was toch niet nodig. Ik ben altijd erg lief voor hem geweest. Er was toch niets…”

Ze stokte.

Vledder kwam de kamer in met achter zich een stevig gebouwde man. De Cock schatte hem zo rond de vijftig jaar. Vermoedelijk nog iets jonger. Hij had zwart haar, iets grijzend aan de slapen. Zijn breed gezicht met een wat platte neus had een uitstraling van gemoedelijkheid. De man liep op Cynthia toe, bukte zich over haar heen en streelde haar wang.

“Zoek wat spulletjes op,” sprak hij zacht en bemoedigend.

“Dan, ga je straks met mij mee naar huis. Je kunt hier vannacht niet blijven.”

Hij kwam weer overeind en wendde zich tot De Cock.

“Wie bent u?”

De grijze speurder glimlachte.

“Mijn naam is De Cock met…eh…met ceeooceekaa. Achter u staat mijn jonge collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.”

“U doet hier het onderzoek?”

“Inderdaad.”

De man strekte zijn rechterhand naar hem uit.

“Ik ben Reindert de Vries.”

De Cock drukte de hem toegestoken hand.

“Vader van Cynthia?”

De Vries knikte.

“Cynthia belde mij, dat Derk zich had opgehangen. U…eh, u bent tot dezelfde conclusie gekomen?”

“Ik heb niets gevonden,” formuleerde De Cock voorzichtig, “dat op een misdrijf duidt.”

De Vries wees omhoog.

“Hangt hij boven?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Hij hangt niet meer. We hebben hem losgesneden. Hij ligt nu in zijn werkplaatsje op zolder.”

“Mag ik hem zien?”

De Cock knikte gelaten.

“Ik ga wel even met u mee,” zei hij.

De mannen verlieten de kamer en liepen de trap op naar de zolder. Reindert de Vries keek op de dode man neer en schudde zijn hoofd.

“Domme jongen…domme lieve jongen.”

Hij zuchtte diep.

“Ze hebben hem gewoon de dood ingejaagd.”

De Cock keek de man van opzij aan.

“Wie is ‘ze’.”

“De mensen van zijn afdeling. Hij werkte met Cynthia bij de IJsselsteinse Bank, afdeling effecten.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Wat deden ze…die mensen van zijn afdeling?” vroeg hij niet-begrijpend.

“Ze treiterden hem.”

“Hoe?”

Reindert de Vries wreef over zijn kin.

“Een paar weken geleden,” verzuchtte hij, “was hij nog bij mij voor advies.”

“Waarover?”

De Vries nam een kleine pauze.

“Zijn directe chef, de heer Egbert van Loosduinen, had nog wel eens de gewoonte om Cynthia te betasten. Hoe heet dat tegenwoordig, ongewenste intimiteiten. Cynthia heeft daar niet zoveel moeite mee. Ze kan zich best verweren. Ze heeft hem al eens een keer een flinke mep verkocht. Maar het stak Derk. Hij kon het niet aanzien dat die Van Loosduinen soms met zijn handen aan haar zat.”

“Wat heeft u hem geadviseerd?”

“Ik heb hem gezegd dat hij gewoon naar Van Loosduinen moest stappen en zeggen dat zijn vrouw niet van zijn frivole handtastelijkheden was gediend…en dat hij en zijn vrouw naar de directie zouden stappen als Van Loosduinen daarmee doorging.”

“En?”

“Wat bedoelt u?”

“Heeft Derk uw advies opgevolgd?”

“Dat weet ik niet.”

“Kende Cynthia het advies dat u Derk heeft gegeven?”

De Vries grinnikte vreugdeloos.

“Ik denk dat Cynthia niet eens weet dat Derk mij om advies heeft gevraagd.”

De Cock reageerde verwonderd.

“Was er tussen die twee geen ruimte om dergelijke dingen te bespreken?”

“Derk is…eh, was altijd erg in zichzelf gekeerd. Introvert, uitte zien moeilijk.”

De Cock gebaarde naar de dode op de vloer.

“Ik heb in mijn jarenlange praktijk,” sprak hij ernstig, “nog nimmer een zelfmoord meegemaakt waarvoor ik waardering heb kunnen opbrengen. De motieven hadden naar mijn idee nooit de zwaarte van de daad. Een zelfmoordenaar onttrekt zich – zo voel ik dat – aan de discussie…de discussie met het leven. Het: is een blijk van ware moed om door te gaan totdat omstandigheden buiten onze wil aan die discussie een einde maken.”

Reindert de Vries keek hem aan. Strak. In zijn ogen glansde een vreemde gloed.

“Meneer De Cock…bent u wel eens getreiterd?”

Toen De Cock de volgende morgen zoals gebruikelijk een half-uur te laat de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. Op het moment dat De Cock tegenover hem plaatsnam, draaide hij zich van het scherm af.

“Ik heb gisteravond nog op de lijkschouwer gewacht. Het was niet Den Koninghe, maar een nieuwe man. Ik had hem nog nooit eerder ontmoet. Hij zei dat de zelfmoord uiterst functioneel was uitgevoerd.”

“Wat is functioneel?”

“Geen verstikking. De strop was goed aangebracht.”

“Zei hij wel dat de man dood was?”

Vledder knikte.

“Hij is niet voor niets belast met de doodsschouw.”

De jonge rechercheur gebaarde naar zijn computer.

“Ik heb de hele zaak al bijna af. Wil je er verder nog iets aan doen?”

“Ik wil nog wel een babbel met die heer Egbert van Loosduinen. Reindert de Vries vertelde me gisteravond dat Van Loosduinen zich ten aanzien van Cynthia wel eens intimiteiten veroorloofde.”

“Ongewenste?”

“Precies. Derk ergerde zich daaraan. Hij had de vader van Cynthia gevraagd wat hij daartegen moest doen. Die had hem geadviseerd Van Loosduinen te waarschuwen.”

“Hoe?”

“Als Van Loosduinen zijn handen in de toekomst niet thuis hield, zouden hij en Cynthia naar de directie stappen. Dat was het advies. Ik wil wel weten of Derk dat advies heeft opgevolgd.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Cynthia heeft ons gisteren niets over ongewenste intimiteiten gezegd.”

De Cock knikte.

“Dat verbaast mij. Daarom wil ik wel eens…”

De rinkelende telefoon onderbrak De Cock. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Toen hij de hoorn op het toestel teruglegde, lachte hij.

“Als je het over de duivel hebt! Beneden aan de balie staat ene Van Loosduinen. Hij wil met je praten.”

De Cock keek de man die op de stoel naast hem had plaatsgenomen, onderzoekend aan. Hij schatte hem op half in de vijftig. Hij had een rond gezicht met rode, bolle wangen waarachter zijn helgroene ogen bijna schuilgingen. Onder dun blond vlashaar schemerde een roze hoofdhuid. De oude rechercheur probeerde de antipathie die de man bij hem opwekte, te onderdrukken.

“Waarmee kan ik u van dienst zijn,” opende hij koel. De man verschoof iets op zijn stoel.

“Mijn naam is Van Loosduinen, Egbert van Loosduinen. Ik ben hoofd van de afdeling effecten van de IJsselsteinse Bank aan de Herengracht. Vanmorgen bereikte mij het bericht dat een van mijn employés, de heer Van Nuenen zich gisteravond van het leven heeft beroofd. Cynthia, zijn vrouw, vertelde mij dat u het onderzoek heeft geleid.”

De Cock knikte.

“Dat klopt.”

“Heeft Van Nuenen een afscheidsbrief geschreven?”

De Cock toonde verwondering.

“Waarom wilt u dat weten?”

Egbert van Loosduinen aarzelde even.

“Bt…eh, ik ben benieuwd ol hij iets heeft vermeld van de omstandigheden bij ons op de werkvloer.”

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

“Is daar iets mee?”

Van Loosduinen zuchtte.

“Er waren de laatste tijd nogal wat spanningen.”

“Tussen wie?”

“Tussen Van Nuenen en de rest van het personeel.”

“Oorzaak?”

“Van die spanningen, bedoelt u?”

“Exact.”

Van Loosduinen ademde diep.

“Van Nuenen hing een aangifte ter zake verkrachting boven het hoofd.”