8

De Cock stapte de volgende morgen met een diepe zucht van verlichting op het Stationsplein uit een overvolle tram. Hij voelde zich geplet, gemangeld en verkreukeld. Om zijn gestolde bloedsomloop weer enigszins op gang te brengen, zwaaide hij driftig zijn armen op en neer.

Een dikke onverstoorbare matrone was halverwege de rit niet alleen naast hem, maar nagenoeg boven op hem gaan zitten en had hem met haar omvangrijke habitus bijkans overweldigd. Zijn erbarmelijk gekreun onder de last van haar gewicht had ze vier haltes lang hooghartig genegeerd. Tot zijn geluk kwam ze op het Stationsplein bevrijdend overeind, zodat hij op tijd aan haar onderdrukking kon ontsnappen.

Te midden van een grote stoet trein- en tramverlaters slofte hij naar het brede trottoir van het Damrak. Aan de etalages en de vele snackbars was duidelijk te zien dat de kerstdagen naderden. Er waren jolige kerstmannen met arrensleden in kunstsneeuw, kerstbomen met lichtjes boven een overvloed aan dure cadeaus, kerstkransen en tot kussen uitnodigende vlechten van maretakken.

De uitstallingen maakten De Cock wat weemoedig. Met twee duistere moorden achter de rug kon hij het geplande etentje buitenshuis wel vergeten. Hij overdacht hoeveel kerstdagen hij in zijn lange carrière als rechercheur al had gemist. Het waren er vele. Bij de Oudebrugsteeg stak hij voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 in galop de rijbaan van het Damrak over. Een hem tegemoet komend hoertje lachte. De Cock in draf was een koddig gezicht.

In de hal van het politiebureau in de Warmoesstraat groette hij uitbundig de wachtcommandant achter de balie en nam opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage, lade grote recherchekamer zat hij Vledder, zoals gebruikelijk, achter zijn computer.

“Je bent niet eens erg veel te laat,” sprak hij vergenoegd.

“Nog geen twintig minuten. Ben je van plan je leven te beteren?”

De oude rechercheur grinnikte.

“Ik was onderweg bijna gesneuveld. In de tram lag weer eens een zwaarlijvige vrouw boven op mij.”

Vledder lachte.

“Dat gebeurt jou nog wel eens. Ik heb je al vaker over omvangrijke vrouwen in de tram horen klagen. Het openbaar vervoer in Amsterdam is een wanhoop. Waarom kom je niet op de fiets?”

De Cock antwoordde niet. Hij wees naar de computer op het bureau van Vledder.

“Waar ben je mee bezig?”

Zijn jonge collega zuchtte.

“Een proces-verbaal over het vinden van het lijk van Charles van Coldenhoven.”

Hij zweeg even en schudde zijn hoofd.

“Die tweede moord heeft mij een groot gedeelte van de nacht uit de slaap gehouden.”

“Hoezo?”

“Het kan natuurlijk niet wat mevrouw Van Coldenhoven beweert. Het is best mogelijk dat Egbert van Loosduinen een duidelijk motief had, maar hij kan haar man niet hebben vermoord. Egbert van Loosduinen was op dat moment al dood en brandde knarsetandend in de hel.”

“Dat maak jij niet uit,” sprak De Cock afkeurend.

“Wat wil je dan…voor zo’n treiterende vent is toch geen plaats in de hemel?”

De Cock antwoordde niet. Hij haalde zijn schouders pp.

“Ik zou,” sprak hij bedachtzaam, “Van Loosduinen toch niet helemaal uitsluiten. De schattingen van een lijkschouwer lopen nog wel eens uiteen. Ik heb er niet bij nagedacht, maar we hadden beter van het hoofdbureau de lijkenthermometer kunnen laten komen.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Lijkenthermometer…bestaat die?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Ik heb dat ding in het verleden wel eens gebruikt. Hij is wat beter afleesbaar dan een gewone thermometer.”

“Hoe werkt het?”

De Cock gebaarde.

“De normale lichaamstemperatuur van een mens is zevenendertig graden Celsius. Na de dood heeft er een afkoeling plaats van ongeveer één graad Celsius per uur. Vindt men een lijk en de lijkenthermometer geeft als lichaamstemperatuur éénendertig graden Celsius aan, dan zou dat betekenen dat de dood zes uur daarvoor is ingetreden.”

Vledder keek hem ongelovig aan.

“Klopt dat altijd?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is wellicht iets nauwkeuriger dan de schattingen van een lijkschouwer, maar absoluut betrouwbaar is het niet. Een slachtoffer dat in de sneeuw ligt, koelt uiteraard sneller af dan een lijk in een verwarmde kamer. Je moet ook rekening houden met de temperatuur van de omgeving.”

“Ik zal in het vervolg aan het bestaan van die lijkenthermometer denken.”

De jonge rechercheur trok zijn wenkbrauwen op en vroeg toen: “Jij acht het mogelijk dat Egbert van Loosduinen die Charles van Coldenhoven heeft vermoord?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Ik wil het niet uitsluiten. Zelfs het omgekeerde is mogelijk.”

Vledder grinnikte.

“Je bedoelt, dat Van Coldenhoven eerst Van Loosduinen heeft vermoord en vervolgens zelf slachtoffer werd?”

De Cock grijnsde.

“De tijdstippen van overlijden liggen dicht bijeen. Dat is zorgelijk. Maar naar mijn gevoel lijkt het aannemelijker dat beide mannen door één en dezelfde dader om het leven zijn gebracht.”

Vledder ademde luidruchtig.

“Maar Charles van Coldenhoven,” riep hij opgewonden, “heeft niets met de pesterijen op het kantoor van de Dsselsteinse Bank te maken. Als Van Loosduinen en Van Coldenhoven door dezelfde man of vrouw werden vermoord, dan klopt onze theorie niet.”

“Welke theorie?”

“Dat Van Loosduinen naar alle waarschijnlijkheid het slachtoffer is geworden van zijn eigen pesterig gedrag ten opzichte van zijn personeel. En dat bijgevolg de dader onder dat personeel moet worden gevonden. Daar ging jij toch ook van uit?”

De Cock knikte traag.

“Je hebt gelijk,” sprak hij loom.

“Well icht zullen wij voor het motief van deze moorden in een andere richting moeten zoeken.”

“Welke?”

De Cock grijnsde.

“Een goeie vraag, waarop ik jou het antwoord voorlopig schuldig blijf.”

“Misschien speculeerde de heer Van Loosduinen met geld dat de IJsselsteinse Bank van anderen in beheer had en was iemand van die speculaties…”

De jonge rechercheur stokte. Hij sloeg zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd.

“Ik was het vergeten.”

“Wat?”

“Je moest onmiddellijk bij de commissaris komen.”

Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.

“Ga zitten, De Cock,” sprak hij geaffecteerd.

“Ik wil met je praten.”

De oude rechercheur nam wat onwillig plaats. Wanneer commissaris Buitendam hem ontbood, bezag hij hem steeds met argwaan. Hij had geen hekel aan zijn commissaris. Dat niet. Zolang de politiechef de gang van zaken ongemoeid liet, was de verhouding zelfs vriendschappelijk te noemen. De botsingen ontstonden wanneer de commissaris, meest onder druk van de officier van justitie, meende dat het gedrag van De Cock enige correctie behoefde. Eerst dan werd de grijze speurder opstandig en onhandelbaar, soms zelfs onredelijk. De vrijheid om bij onderzoeken naar eigen inzicht te handelen, was hem dierbaar. Elke beknotting van die vrijheid beschouwde hij als een aantasting van zijn persoon, een blaam op zijn kundigheid als rechercheur. De Cock keek zijn chef achterdochtig aan.

“Waarover?”

Commissaris Buitendam glimlachte beminnelijk.

“Hoe verloopt jouw onderzoek naar de moord in het kantoor van de IJsselsteinse Bank?” vroeg hij vriendelijk.

“Heb je al enige aanwijzingen?”

“Daar is nog niet veel van te zeggen,” antwoordde De Cock ontwijkend.

“Feitelijke aanwijzingen zijn er niet.”

Buitendam kuchte.

“Ik ben inzake die moord gebeld door de officier van justitie, meester Medhuizen.”

“Komt hij mij straks helpen de dader te vinden?” vroeg De Cock jolig.

Het gezicht van Buitendam betrok. Hij kon het grapje kennelijk niet erg waarderen.

“Onze officier van justitie,” ging hij ernstig verder, “is benaderd door de heer Van Klein-Westinge, een van de directeuren van de IJsselsteinse Bank. De heer Van Klein-Westinge was van mening dat de richting waarin jij de dader zoekt, de reputatie van de bank zou kunnen schaden.”

“De richting,” herhaalde De Cock ongelovig, “waarin ik de dader zoek?”

Buitendam knikte bevestigend.

“Jij hebt met hem gesproken over grote spanningen tussen het personeel en het slachtoffer, de heer Van Loosduinen. Verder heb je gisteravond aan de heer Van Klein-Westinge een lijst gevraagd van alle personeelsleden die bij de afdeling effecten werken.”

De Cock knikte.

“Die lijst heeft hij mij beloofd.”

Buitendam trok zijn gezicht strak.

“Die belofte trekt hij in. De heer Van Klein-Westinge is niet van plan jou zo’n lijst te geven.”

De Cock keek de commissaris verbijsterd aan.

“Wat?” riep hij onthutst.

“Hij wil mij geen lijst van het personeel geven?”

Buitendam schudde zijn hoofd.

“Hij vindt dat jij geen onderzoek mag verrichten naar de sfeer op de werkvloer van die afdeling. Die sfeer heeft volgens hem niets met de moord te maken. Als naar buiten uitlekt dat jij de dader onder de personeelsleden zoekt, kan dat voor de bank nadelige gevolgen hebben.”

De Cock voelde hoe de woede in zijn aderen kroop. Om zich te bedwingen balde hij zijn vuisten en drukte zijn nagels in de palm van zijn handen.

“Er is in die bank een man vermoord,” sprak hij giftig.

“En het is mijn taak om de dader te vinden. Daar ben ik voor ingehuurd. Volgens mijn inlichtingen was er wel degelijk sprake van spanningen tussen de vermoorde chef Van Loosduinen en leden van het personeel.”

Buitendam gebaarde achteloos.

“Volgens de heer Van Klein-Westinge is dat op kantoren heel gebruikelijk.”

“Als het zo gebruikelijk is,” betoogde De Cock fel, “waarom die terughoudendheid…die angst voor nadelige gevolgen voor de bank. En dan nog wat: sinds wanneer mag ik als rechercheur niet meer naar een motief voor moord zoeken? Wie verbiedt mij dat?”

Buitendam zuchtte omstandig.

“Onze officier van justitie, meester Medhuizen,” sprak hij geduldig, “heeft aan de heer Van Klein-Westinge de toezegging gedaan dat hij jou de lijst niet behoeft te geven, zolang jij niet wettig en overtuigend kunt bewijzen dat de dader van de moord op de heer Van Loosduinen onder het personeel van de bank moet worden gezocht.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Tegen die toezegging bent u in verweer gekomen?” vroeg hij snijdend.

Buitendam schudde zijn hoofd.

“Ik…eh, ik,” hakkelde hij, “ik zie niet in waarom ik aan de beslissingen van onze officier van justitie zou moeten tornen.”

De Cock grijnsde breed.

“Meester Medhuizen,” siste hij, “is een sukkel.”

Commissaris Buitendam kwam met een ruk uit zijn stoel overeind. Zijn altijd wat vaal gezicht zag plotseling rood van woede. Zijn neusvleugels trilden en een ader klopte in zijn hals. Hij strekte zijn rechterhand bevend naar de deur.

“Eruit!”

De Cock ging.

Toen De Cock in de grote recherchekamer terug kwam en zich in de stoel achter zijn bureau liet zakken, keek Vledder hem onderzoekend aan.

“Was het weer zover?”

De oude rechercheur knikte.

“Hij joeg mij zijn kamer af.”

“Waarom?”

“Ik was het niet met hem eens.”

Vledder grinnikte.

“Dat was niet de eerste keer.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“En ik vrees ook niet de laatste keer.”

“Wat was het nu?”

Het gezicht van De Cock versomberde.

“Van Klein-Westinge weigert ons een lijst te geven van het personeel van de afdeling effecten.”

Vledder keek hem ongelovig aan.

“Weigert hij dat?”

“Volgens hem zou het de belangen van de IJsselsteinse Bank schaden wanneer openbaar werd, dat er tussen leiding en personeel spanningen heersen…spanningen met mogelijk een moord als gevolg.”

“Wij hebben toch niets met de belangen van de IJsselsteinse Bank te maken,” zei Vledder.

“Onze officier van justitie denkt daar anders over.”

“Wat?”

“Meester Medhuizen heeft Van Klein-Westinge de toezegging gedaan, dat hij ons de lijst niet behoeft te geven, zolang wij niet wettig en overtuigend kunnen bewijzen dat de dader van de moord op Van Loosduinen onder het personeel van de bank moet worden gezocht.”

Vledder stak in wanhoop zijn armen omhoog.

“Hoe kunnen wij dat wettig en overtuigend bewijs leveren als wij het personeel niet mogen benaderen?”

De Cock stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

“Over dat be-na-de-ren heb ik niets vernomen. Wij krijgen met toestemming van meester Medhuizen geen lijst van het personeel en vermoedelijk zal men ons vanaf nu ook de toegang tot de bank ontzeggen.”

De oude rechercheur wees nog steeds met zijn wijsvinger.

“Maar dat zal mij er niet van weerhouden mijn onderzoek voort te zetten…ook onder het personeel.”

“Hoe?”

De Cock ontspande.

“De heer Van Klein-Westinge beseft niet dat ik zijn lijst in het geheel niet nodig heb.”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Niet nodig?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik denk,” sprak hij lachend, “dat Cinderella – ik bedoel Cynthia de Vries – en zeker Carolien de Graaf, van harte bereid zullen zijn om ons te vertellen met wie zij hun werkzaamheden op de afdeling effecten van de IJsselsteinse Bank delen.”

“Aan die mogelijkheid had ik nog niet gedacht.”

De Cock kwam uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok. Vledder liep met hem mee.

“Waar gaan we heen?”

De Cock kroop onder zijn hoedje.

“Naar de Planciusstraat. Cynthia de Vries zal ons ook wat meer duidelijkheid moeten verschaffen over haar houding ten opzichte van Van Loosduinen…waarom ze toeliet dat hij haar zo nu en dan betastte.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder draaide zich om, liep terug en nam de hoorn op. Na enkele seconden legde hij de hoorn neer en wenkte De Cock. Met zijn oude hoedje op zijn grijze haardos liep de oude rechercheur op hem toe. Hij wees naar de hoorn.

“Wie is dat?”

Vledder duimde naar beneden.

“De wachtcommandant.”

“En?”

“Voor de balie staat Peter Nagele…hij wil een bekentenis doen.”

De Cock keek de man die op de stoel naast zijn bureau was gaan zitten, onderzoekend aan. De oude rechercheur schatte hem op achter in de dertig, misschien iets ouder. De man droeg een beige gewatteerde regenjas met schouderflappen met daaronder een felrode wollen sjaal. Hij had fraai, zwart golvend haar, iets grijzend aan de slapen. Een brede kin met een kuiltje in het midden en een smalle neus typeerden zijn gezicht. Met zijn grote donkerbruine ogen en een licht gebronsd gelaat leek hij, zo dacht de grijze speurder, voor vrouwen een aantrekkelijke man.

De Cock schonk hem een milde glimlach.

“U…eh, u hebt zich beneden bij de wachtcommandant aan de balie gemeld?”

De man knikte.

“Dat heb ik,” sprak hij bedaard.

“Ik ben Peter Nagele. Voluit Peter Jan Nagele. Ik werk al enige jaren bij de IJsselsteinse Bank op de afdeling effecten. Vanmorgen werd ons door de heer Van Klein-Westinge verteld dat onze chef, de heer Van Loosduinen, gisteravond in ons kantoor werd gevonden. Vermoord…een stiletto in zijn rug.”

De Cock keek hem vragend aan.

“Dat schokte u?”

Nagele schudde traag zijn hoofd.

“Nee. Het schokte mij niet. Niet in het minst.”

De Cock veinsde verbazing.

“U had dat verwacht?”

Nagele kauwde even op zijn onderlip.

“Dat het een keer zou gebeuren…dat iemand hem iets zou aandoen…daarvan was ik overtuigd. De heer Van Loosduinen was bepaald niet geliefd bij het personeel. Integendeel, bij de meesten van ons had hij jegens hem een intense haat gekweekt.”

“Hoe?”

Peter Jan Nagele gebaarde fel.

“Door grof machtsmisbruik, onbeschoft gedrag en subtiele pesterijtjes.”

De Cock boog zich iets naar hem.

“Ik heb begrepen dat u zijn bloed wel kon drinken?”

“Ja.”

“U hebt eens over hem gezegd: die vent wacht er gewoon op dat ik hem vandaag of morgen van kant maak.”

Nagele keek op.

“U bent goed geïnformeerd.”

De Cock reageerde niet.

“Uw haatgevoelens beheersen u zo intens, dat u ze nauwelijks voor anderen kunt verbergen. Zelfs aan cliënten van de bank hebt u die geuit.”

Nagele knikte een paar maal met een somber gezicht.

“De…eh, ik moet u een bekentenis doen,” sprak hij timide.

“De…eh, loop al maanden rond met het plan om Van Loosduinen te vermoorden.”

De Cock keek hem strak aan.

“Serieus?”

“Absoluut.”

De oude rechercheur fronste zijn wenkbrauwen.

“Dan moet het bericht dat hij gisteravond werd vermoord u toch diep hebben geschokt!”

Peter Jan schudde zijn hoofd.

“Ik wist het al.”

De mond van De Cock zakte halfopen.

“U wist het al?” vroeg hij ongelovig.

“De…eh, ik heb hem zien liggen. Voorover op zijn bureau…het heft van een stiletto stak uit zijn rug.”

De mededeling verraste De Cock volkomen.

“U…eh, u hebt hem zien liggen?” stotterde hij.

“In de IJsselsteinse Bank?”

Peter Jan Nagele knikte.

“In ons kantoor van de afdeling effecten.”

“Hoe laat was dat?”

“Zo rond zes uur.”

“De bank is om vijf uur gesloten. Wat moest u om zes uur nog in de bank doen?”

Peter Jan antwoordde niet direct. Hij liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik kwam naar de bank terug om hem te vermoorden.”

“Wat?”

“Om hem te vermoorden,” herhaalde Peter Jan.

“Met een stiletto?”

Peter Jan schudde zijn hoofd. Hij tastte in de rechtersteekzak van zijn regenjas en trok daaruit een stuk touw. Hij hield het omhoog.

“Weet u wat dat is?”

De Cock trok zijn schouders iets op.

“Een stuk paktouw?”

“Een origineel wurgkoord,” legde Nagele rustig uit.

“Een wurgkoord, zoals vermoedelijk werd gebruikt bij de rituele wurgmoorden ter ere van Kali, de Hindoegodin van de dood. Ik weet er iets van. Ik heb veel over die geheime Indiase sektes gelezen. Het wurgkoord zag ik maanden geleden toevallig liggen op een veiling. Het leek mij uitermate geschikt voor de moord op Van Loosduinen.”

Hij zweeg even.

“Ik wachtte alleen op een gunstige gelegenheid.”

“En die was gisteravond?”

Peter Jan Nagele knikte.

“Volgens ons dienstrooster moest Van Loosduinen gisteravond ‘ ovenverken. De schatte dat het voor mij niet moeilijk zou zijn om ongezien de bank binnen te komen, hem in ons kantoor van achteren te benaderen en dit koord om zijn vieze vette nek te leggen.”

De Cock beluisterde de intense haat die in de woorden van de man trilde, en interrumpeerde niet. Peter Jan Nagele bracht zijn handen met daartussen het wurgkoord omhoog. Om zijn mond lag een wrede grijns.

“En dan trekken…trekken tot alle leven uit zijn lijf was geweken.”

Hij zweeg even en keek naar De Cock op.

“Weet u dat ik die moord in mijn gedachten al tientallen malen heb gepleegd?”

De Cock liet de vraag onbeantwoord. Hij gebaarde in zijn richting.

“In plaats van dat wurgkoord,” sprak hij kalm, “hebt u een stiletto gebruikt.”

Peter Jan keek hem verrast aan.

“Ik heb Van Loosduinen niet vermoord,” sprak hij hoofdschuddend.

“Toen ik ons kantoor binnenkwam lag hij daar al met een stiletto in zijn rug.”

Hij zuchtte diep.

“Een ander was mij voor geweest.”

“Toeval?”

“Ik ben de man of de vrouw die Van Loosduinen gisteravond ombracht, dankbaar. Anders had ik hier nu naast u gezeten als een moordenaar.”

De Cock keek de man voor zich scherp aan.

“Voor mij, als rechercheur van politie,” formuleerde hij voorzichtig, “bent u een redehjke verdachte…verdachte inzake de moord op de heer Van Loosduinen. U haatte hem…liep al maanden met het plan rond om hem van kant te maken. En u was rond het tijdstip van de moord in zijn onmiddellijke nabijheid. Feiten en omstandigheden die…zoals de wet verlangt…een redelijk vermoeden van schuld aanvaardbaar maken. Dat verhaal over dat wurgkoord kunt u later hebben bedacht, verzonnen.”

Peter Jan grinnikte vreugdeloos.

“Ik kom mij toch niet zelf bij u melden als ik een moord op mijn geweten heb!”

De Cock ademde diep.

“Hoe moet ik u inschatten?” sprak hij somber.

“Er zijn mensen die blaken van hoogmoed. Misschien bent u zo iemand: brutaal als de beul.”

Peter Jan schudde zijn hoofd.

“Ik zei het u al…ik heb Van Loosduinen niet vermoord. Hij was al dood toen ik met dat wurgkoord in mijn zak ons kantoor binnenkwam.”

Hij keek De Cock smekend aan.

“U moet mij geloven.”

“Daar heb ik grote moeite mee,” reageerde De Cock ernstig.

“Waarschijnlijk beseft u dat niet, maar u loopt grote risico’s met het verhaal dat u mij vertelde. Als ik u nu op dit moment’arresteer en mijn collega Vledder verwerkt uw verklaring in een proces-verbaal, dan kunt u, zo schat ik, op een ruime tijd van voorarrest rekenen en wellicht volgt er zelfs een veroordeling.”

Peter Jan stak zijn handen omhoog.

“Ik heb het niet gedaan!”

Hij schreeuwde. Fel, rauw. Op zijn licht gebronsd gelaat kwamen rode vlekken. De Cock negeerde de kreet.

“Kent u Charles van Coldenhoven?”

Peter Jan verzonk even in gepeins.

“Van Coldenhoven,” herhaalde hij.

“Ik heb die naam wel eens horen noemen.”

“Waar?”

“Bij ons op kantoor.”

“In welk verband?”

“Ik meen dat een oudere collega die naam wel eens heeft genoemd. Maar ik weet echt niet meer in welke verband. Mogelijk als een cliënt van de bank?”

De Cock liet het onderwerp rusten en nam een kleine pauze. Na een poosje keek hij de man weer aan.

“Wat moet ik met u?” verzuchtte hij.

“Wat moet ik met uw verhaal over een moord die u had willen plegen, maar die godzijdank al door een ander was begaan? Als ik mijn bevindingen zo aan mijn chef zou melden, dan gelast hij mij onmiddellijk u te arresteren. Daarvan kunt u overtuigd zijn.”

“Ik had het u niet willen vertellen. En ik vind het pijnlijk om het te zeggen.”

“Wat?”

Peter Jan likte aan zijn droge lippen.

“Ik weet wie Van Loosduinen vermoordde.”

“Uweet…?”

De Cock maakte zijn zin niet af. Peter Jan knikte.

“Toen ik met mijn wurgkoord naar de bank liep, kwam een jonge vrouw op hoge hakken naar buiten rennen. Ze was duidelijk in paniek en op de vlucht. Ik schrok toen ik haar zag en kon haar nog maar net ontwijken. Ik denk niet dat zij mij heeft herkend.”

De Cock hield zijn hoofd schuin.

“U hebt haar wel herkend?”

Peter Jan Nagele knikte.

“Een meisje van kantoor…Sylvia van Dijk.”

Vledder glimlachte.

“Je hebt hem laten gaan.”

“Dat was ik toch van plan,” sprak De Cock vermoeid.

“We komen er geen steek verder mee als ik hem in de cel zet. We hebben voorlopig geen aanwijzingen dat hij ook bij de moord op Van Coldenhoven is betrokken.”

“Je ging anders stevig door met je vraagstelling. Je nam hem gewoon in de tang.”

De grijze speurder glimlachte.

“Anders had Peter Jan Nagele ons nooit de naam van dat meisje genoemd.”

“Je hebt gelijk. We waren er anders niet zo snel achter gekomen wie dat was. En het klopt met de waarnemingen van de schoonmaker.”

De Cock knikte.

“Het korte snelle tikken van hoge hakken op het marmer in de gang.”

“Gaan we haar ophalen? Die Sylvia van Dijk is een vriendin van Carolien de Graaf. Zij zal wel weten waar wij haar kunnen vinden.”

“Je wilt haar arresteren?”

Vledder knikte.

“Zij had een bloedhekel aan Van Loosduinen. Als hij op haar af kwam, vluchtte ze naar het toilet. Misschien wilde ook zij van haar kwelgeest af?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik voel nog niets voor een officiële arrestatie. Dat gaat mij te ver. Ik wil haar eerst zien en eens rustig met haar praten. Wat is zij voor een vrouw? Is zij sterk, robuust genoeg om zo’n moord te plegen? Wat deed zij op dat moment in de bank? Wat was de reden van haar vlucht? Zag ook Sylvia van Dijk een dode Van Loosduinen met een stiletto in zijn rug? Kent zij…of heeft zij enige relatie met Charles van Coldenhoven? Vragen genoeg.”

Vledder gniffelde.

“Jij bent altijd zo voorzichtig met arrestaties.”

De Cock grijnsde.

“Ik ben er allergisch voor. Ik ga pas tot arrestatie over als ik absoluut zeker van mijn zaak ben. Wanneer ik iemand uiteindelijk toch moet vrijlaten, beschouw ik dat als een nederlaag. En nederlagen…”

De grijze speurder stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: “Binnen!”

De deur ging langzaam open. In de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw met een tasje onder haar arm. De Cock schatte haar zo achter in de veertig. Ze droeg een donkergroene regenmantel, waar het water van af droop. Een regenmutsje in de vorm van een zuidwester nam ze van haar hoofd en sloeg dit uit. Langzaam kwam ze naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan. De oude rechercheur keek vanuit zijn stoel omhoog. Haar gezicht vol kleine rimpeltjes zag vaal en over haar dunne grijze recent gepermanente haren zat een netje. De Cock besefte dat zij vermoedelijk ouder was dan zijn aanvankelijke schatting.

“Bent u, rechercheur De Cock?” vroeg ze met enige aarzeling. De grijze speurder knikte.

“De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”

Hij wees voor zich uit.

“En dat is collega Vledder. Mijn onvolprezen hulp. Hij luistert mee…als u geen bezwaar hebt.”

De vrouw schudde haar hoofd.

“Nee, nee,” sprak ze gehaast, “geen bezwaar.”

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

“Gaat u zitten.”

Zijn toon was beminnelijk.

“Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?”

Ze knoopte haar regenmantel los en nam plaats. Haar tasje op schoot.

“Ik ben juffrouw Van Dalen…Josefien van Dalen. Ze noemen mij altijd Jossie. Ik werk bij reisbureau Het Zonlicht in de Hartenstraat.”

De Cock knikte begrijpend.

“U bent…was in dienst bij de heer Van Coldenhoven.”

Josefien van Dalen stak de wijsvinger van haar rechterhand omhoog.

“Nog. Nog in dienst van het reisbureau. Ik ben vanmorgen gewoon in de Hartenstraat aan het werk gegaan. Ik zat achter de balie toen mevrouw Van Coldenhoven mij belde en het verschrikkelijke nieuws vertelde. Zij heeft mij gevraagd om de zaak voorlopig voort te zetten…gewoon verder te gaan alsof er niets met de heer Van Coldenhoven is gebeurd.”

De Cock keek haar schuins aan.

“Het bericht van zijn dood heeft u geschokt?”

Josefien van Dalen schudde haar hoofd. Ze legde haar rechterhand op haar borst.

“Ik voel hier van binnen niets,” sprak ze kalm.

“De heer Van Coldenhoven was geen beminnelijk mens. Zeker niet. Ik heb zijn grollen, zijn gemeen achterbaks gedrag altijd verdragen. Ik ben niet zo jong meer en door het leven gelouterd. Er zijn nog maar weinig dingen die mij schokken. Bovendien wilde ik mijn baan bij het reisbureau behouden. Ik hou ervan om leuke reizen voor de mensen te bedenken.”

“Kent u de heer Van Loosduinen?”

“Van de IJsselsteinse Bank?”

“Precies.”

Josefien van Dalen knikte.

“Vroeger kwam hij nog wel eens in de Hartenstraat kijken en praten met Van Coldenhoven. Maar ik heb hem in maanden al niet gezien.”

“Mevrouw Van Coldenhoven meent dat hij haar man heeft vermoord.”

Josefien van Dalen schudde haar hoofd.

“Daar geloof ik niets van,” sprak ze afwijzend.

“Die twee waren aan elkaar gewaagd.”

“Hoe bedoelt u?”

“Ze hadden dezelfde streken…dat vreemde pesterige gedrag. Ze genoten ervan om mensen te treiteren. Ik heb in het reisbureau feitelijk hulp nodig, een administratieve kracht, maar de mensen die ik aanneem, blijven nooit lang. Wanneer ze met de streken van Van Coldenhoven en zijn vriend te maken kregen, bleven ze op den duur weg.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Waren Van Coldenhoven en Van Loosduinen vrienden?” vroeg hij verwonderd. Josefien van Dalen glimlachte.

“Dat idee had ik.”

“Er was toch onenigheid?”

“Ze hadden de laatste tijd een verschil van mening,” sprak Josefien geringschattend.

“Meer niet. Het ging over geld. Van Loosduinen wilde dat Van Coldenhoven bij de bank verdere leningen aanging om de zaak uit te breiden. Van Loosduinen vond ons pandje aan de Hartenstraat voor een reisbureau maar een onooglijke ambiance.”

De Cock knikte begrijpend.

“Hadden die twee buiten de lening bij de IJsselsteinse Bank nog andere zakelijke belangen?”

“Ik denk dat ze elkaar van vroeger kenden.”

De Cock boog zich iets naar haar toe en glimlachte. De vrouw was hem niet onsympathiek. Haar houding en verteltrant bevielen hem.

“Het is uiteraard mijn schuld,” sprak hij vriendelijk.

“Ik heb u met vragen overvallen. Het gevolg daarvan is, dat ik nog steeds de reden van uw komst niet ken.”

Josefien van Dalen keek hem strak aan.

“Ik treur niet om de dood van de heer Van Coldenhoven,” sprak ze vinnig, “maar ik wil toch niet dat iemand ongestraft met een moord wegkomt.”

De Cock veinsde onbegrip.

“Ongestraft met een moord wegkomt?” herhaalde hij vragend. Josefien van Dalen knikte.

“Er is een man,” legde ze uit van, “van wie een reis met zijn vrouw en kinderen naar Spanje volkomen is mislukt. Hij eiste het reisgeld terug. Van Coldenhoven wilde hem dat niet geven. Mijn chef meende dat de schuld niet bij ons reisbureau lag. Die man wond zich daar ontzettend over op. Hij kwam steeds terug en dreigde tenslotte Van Coldenhoven te vermoorden. Hij heeft een paar maal geroepen: als ik mijn geld niet krijg, rijg ik je aan het mes. Ik denk dat hij gisteravond, nadat ik weg was, is gekomen om zijn plan uit te voeren.”

“U kent die man?”

Josefien van Dalen deed haar tasje open en nam daaruit een notitie.

“Ik heb het opgeschreven. De man heet Van Nuenen en hij woont hier in Amsterdam in de Planciusstraat.”