Hoofdstuk 2

Het dorp, de basis van onze samenleving

Onze samenleving kent een ingewikkelde opbouw die is gebaseerd op verwevenheid van familieverbanden en sociale posities. De Dogon-maatschappij is ingedeeld in vier sociale groeperingen: de landbouwers en de drie kastes van de smeden, de leerbewerkers en de wevers. Elke groep heeft haar eigen positie en macht die de andere niet hebben. Ze hebben allemaal hun eigen chef, hun eigen feesten, hun eigen tradities en ceremonies, hun eigen begraafplaatsen. Elke groep heeft zijn eigen samenleving, maar samen vormen ze één geheel, één dorp. De familieverbanden bij de landbouwers zijn gebaseerd op de grootfamilie. Elke grootfamilie bestaat uit een aantal gezinnen, meerdere grootfamilies vormen samen een clan. Alle clans en de kastes vormen samen één stam: de Dogon.

De ontginner van de aarde

Door de roerige situatie in vroeger tijden wonen we niet verspreid over het land, maar altijd bij elkaar in dorpen. Het dorp vormt de basis van de samenleving. Vanuit Kani Bonzon trokken de Dogon in noordelijke richting langs de fa-laise, op zoek naar gunstige plekken voor een nieuw dorp. Dat zijn allereerst vruchtbare landbouwgronden aan de voet van de falaise. Als er ook een waterbron was, begonnen ze met het kappen van bomen en het aanleggen van akkers. Zo ontstond langzamerhand een nieuw dorp. De familie die het dorp stichtte, noemen we de ‘ontginner van de aarde’ en is de ‘eigenaar’ van het dorp. Deze heeft de beste landbouwgronden, de vruchtbaarste en het dichtst bij het dorp. Het hoofd van deze familie is ook altijd het dorpshoofd. Nieuwe families die zich er wilden vestigen, kregen een stuk land van de eigenaar, maar zullen nooit dezelfde status verwerven als de eerste familie.

Elk dorp staat sterk op zichzelf. Een dorp mag zich niet bemoeien met interne aangelegenheden van een ander dorp. Als dat toch gebeurt, ontstaan er grote problemen, die vaak heftige confrontaties tot gevolg hebben. De ontginning van braakliggend land in een grensstreek van twee dorpen kan een bron van conflicten zijn. Want van welk dorp is deze grond?

Als dit conflict niet wordt opgelost, laat dat diepe sporen na in onze ziel. Het beheerst de geesten van de mensen, ze zijn bijna nergens anders meer mee bezig. “De geesten leven niet meer,” zeggen we dan. Verlovingen tussen mensen uit de twee dorpen worden verbroken. Huwelijken kunnen onder grote druk komen te staan en dit leidt soms zelfs tot echtscheiding. De landerijen die dicht bij de grens liggen worden verlaten, waardoor voedseltekorten kunnen ontstaan. Ook op de markt ontstaat een tekort, omdat de handelslieden wegblijven bij een conflict. Vroeger trokken de krijgers erop uit om de zaak met geweld te beslechten, maar vaak lukte het niet een beslissende overwinning te behalen. Sommige conflicten duren al generaties lang, een oplossing is dan eigenlijk niet meer mogelijk. Om dit te vermijden doen we er alles aan tot een oplossing te komen voordat de situatie volledig ontspoort.

De landbouwers

Het merendeel van de Dogon is landbouwer. Tijdens de vruchtbare periode, ongeveer van juni tot november, werkt iedereen van zonsopgang tot zonsondergang op het land. Tijd voor andere zaken is er niet, vandaar dat alle huwelijken, feesten en ceremonies nooit tijdens deze periode plaatsvinden. De velden zijn eigendom van de grootfamilie en een deel daarvan wordt door het hoofd van de grootfamilie elk jaar opnieuw verdeeld onder de gezinnen, afhankelijk van de grootte en behoefte en ook om goede en slechte velden af te wisselen. Als mensen zich goed hebben gedragen en veel inzet hebben getoond, worden ze beloond met vruchtbare velden of velden die dicht bij het dorp liggen. De Dogonweek telt vijf dagen en daarvan werken we er vier samen op de gemeenschappelijke velden en één op onze eigen velden.

Gierst is het basisgewas en wordt verbouwd en geoogst door het gezin. De andere, meer bijzondere gewassen, zoals bonen, aardappelen en pinda’s, verbouwen we met de grootfamilie of zelfs met een hele clan.

We verbouwen het land met de hand. Het belangrijkste gereedschap is de hak, waarmee we de grond bewerken en het onkruid wieden. Op de laagvlakte wordt tegenwoordig steeds meer een ploeg gebruikt.

De kastes

In het prille begin van een dorp zijn er nog geen ambachtslieden nodig. Naarmate het dorp groeit, ontstaat er behoefte aan ambachtelijke ondersteuning. De stichters benaderen de chefs van de kasten uit een ander dorp om op zoek te gaan naar gegadigden. Meestal is er wel een jonge zoon die zich wil vestigen in een ander dorp. De kastes krijgen van het dorpshoofd elk een eigen woonplek toegewezen. Meestal liggen die iets buiten de overige bebouwing vanwege de overlast: het hameren van de smeden, de geur van het looien van leer of het verven van doeken.

De kastes ondersteunen het werk van de landbouwers en zijn verplicht voor iedereen in het dorp de algemene gebruiksartikelen te maken. In ruil daarvoor worden ze onderhouden, zodat zij kunnen leven en werken voor het algemeen belang. Als het landbouwseizoen nadert, worden de smeden bijvoorbeeld benaderd voor het maken of repareren van de landbouwwerk-tuigen: een hak, een bijl, een sikkel, alles wat nodig is om het land te kunnen bewerken. Na de oogst krijgen zij een deel van de opbrengst als betaling. Als dit niet toereikend is tot de volgende oogst, kunnen ze om meer voedsel vragen. We zijn verplicht hun dit te geven. Daarnaast maakt elke kaste voorwerpen die niet strikt noodzakelijk zijn, in het geval van de smeden bijvoorbeeld sieraden of metalen beeldjes. Zij verkopen deze producten voor geld om andere zaken dan voedsel te kunnen kopen.

De basis van de kastes is erfopvolging. Het is voor buitenstaanders niet mogelijk tot een kaste toe te treden. Het werk gaat over van vader op zoon en van moeder op dochter. Huwelijken tussen verschillende kastes of tussen een lid van een kaste en een landbouwer komen niet voor. Leden van een kaste trouwen altijd met leden van dezelfde kaste, vaak uit een ander dorp. Hierdoor vormen de kastes een soort schakel tussen verschillende dorpen, wat goed uitkomt bij onderlinge problemen.

De chef van een kaste heeft zitting in de raad van ouderen van het dorp, maar de functie van voorzitter is uitgesloten. Ook kan hij geen ho-gon worden. Beide posities zijn voorbehouden aan landbouwers. Op andere terreinen hebben de kastes wel veel macht. Zij bezitten veel magie, waardoor ze groot aanzien genieten. Ook bekleden ze een belangrijke positie als onpartijdige bemiddelaar. Als er problemen ontstaan tussen dorpelingen of twee dorpen, zijn zij het die in eerste instantie een oplossing zoeken.

Doordat zij geen eigen land hebben, zijn hun persoonlijke belangen bij deze conflicten niet groot en zijn ze geschikte onderhandelaars. Zij kunnen ook opdracht geven aan ruziemakers om te stoppen, een opdracht waar onmiddellijk gehoor aan moet worden gegeven. De mensen van de kastes zijn een onmisbaar onderdeel van de Dogonsamenleving. En op die positie zijn ze trots. Binnen de kastes hebben mannen en vrouwen hun eigen ambachtelijke taken.

De smeden

De mannen smeden het ijzer, zowel voor landbouwwerktuigen als voor wapens en instrumenten voor de andere kastes. Bovendien zijn zij vaak begenadigde kunstenaars. Zij maken prachtige sieraden van ijzer- of kopergietwerk. Ook het meeste houtsnijwerk wordt door de smeden verzorgd, van eenvoudige deuren tot rijkversierde portalen, steunen voor de toguna, waar de oude mannen zich verzamelen, en beelden.

De vrouwen van de smeden zijn verantwoordelijk voor het maken van aardewerk, zowel kleine bekers en borden als de reusachtige potten die in vroeger tijden gebruikt werden om water te halen bij de put. Ook maken zij kleine gebruiksartikelen voor de vrouwen, bijvoorbeeld de handspinklossen waarmee het katoen gesponnen wordt. Vaak vervullen ze ook de rol van dameskapper. Ze vlechten het haar tot ware kunstwerkjes, al naar gelang de heersende mode. De kaste van de smeden vervulde van oudsher een hoofdrol bij de besnijdenis: de mannen besneden de jongetjes tijdens de initiatie, de vrouwen de meisjes. Zij gebruikten hiervoor speciale, met magie omgeven messen. De laatste jaren is deze rol op de meeste plaatsen overgenomen door verpleegkundigen. De smeden hebben iets meer aanzien dan de overige kastes.

De leerbewerkers

De mannen van de leerbewerkerskaste nemen alle bewerking van dierenhuiden voor hun rekening, voor welk doel dan ook. Ze bewerken de verse huiden tot leer, waarvan vervolgens gebruiksartikelen worden gemaakt, zoals de veldflessen voor de landbouwers, die van vroeg tot laat op het land werken. Het water in de veldflessen verdampt heel langzaam, waardoor het heerlijk koel blijft. Ook maken zij de bono, de schoudertassen waarin de Dogon hun spullen vervoeren als zij op stap zijn.

De vrouwen van de kaste van leerbewerkers hebben als taak het bewerken en repareren van kalebassen. Vroeger werd de kalebas, een soort pompoen, gebruikt om alle mogelijke dingen in te bewaren, zoals geld, etenswaar en gerstebier. Kalebassen zijn er in alle soorten en maten. Van de kleinste maken de vrouwen portefeuilles en doosjes voor sieraden. De grootste, met een doorsnede van meer dan één meter, is de kara-bara, een Dogonkoffer.

De meeste Dogon vieren geen echt groot feest tijdens een bruiloft, maar bij de leerbewerkers ligt dat anders. Zo’n bruiloft duurt dagen, vaak zelfs een week en is een grootse gebeurtenis met veel feesten, zang, dans en ceremonies. Niet alleen de bruid en bruidegom, maar ook de vaardigheid van de leerbewerkers staan hierbij centraal. De mannen doen hun uiterste best om te laten zien dat zij mooiere en betere artikelen kunnen maken dan de anderen. Zo ontstaat er een soort wedstrijd in vaardigheid. De beste wordt met aanzien overladen. Vaak gaan de leerbewerkers, voordat zij afreizen naar een bruiloft in een ander dorp, alle dorpelingen langs om de bruiloft aan te kondigen en geld te vragen voor speciale materialen, zodat zij goed uit de competitie zullen komen. Het aanzien van een leerbewerker straalt af op het hele dorp, zodat bijna alle mensen geld en materiaal ter beschikking stellen van ‘hun’ leerbewerker.

De rol van de griots

De kaste van de leerbewerkers brengt griots voort. Dit zijn mensen die muziekinstrumenten van leer maken en de muziek tijdens belangrijke bijeenkomsten en feesten verzorgen. Daarnaast vervult een griot de rol van omroeper. Elke keer als in het dorp een boodschap verkondigd moet worden, is het de griot die, zichzelf begeleidend op zijn tamboerijn, langs de straten trekt om de bevolking te informeren. De griots zijn ook degenen die de mondelinge overlevering bewaren en onderhouden. Tijdens grote samenkomsten waarbij tradities aan de orde komen, doen de griots dienst als getuigen. Zij weten hoe zaken in het verleden zijn geregeld en die kennis gaat tot generaties terug. Bijvoorbeeld wanneer welk stuk land is verkocht aan een andere familie, of welke afspraken er bij een huwelijk zijn gemaakt tussen de families.

Deze kennis kan een rol spelen bij het uithuwelijken van een zoon of dochter aan iemand van een ander dorp, maar ook bij het oplossen van een conflict tussen twee families over het gebruiksrecht van de bomen op het land. De griots worden in hun functie van arbiter altijd aandachtig aangehoord. Het betreft vaak praktische zaken, maar in een maatschappij als van de Dogon zijn dat de zaken waar het juist om draait. Door de plek waar we wonen, zijn dergelijke onderlinge afspraken van levensbelang.

De wevers

De kaste van de wevers neemt een belangrijke plaats in bij de Dogon. Zij weven niet alleen de stoffen, maar verven deze ook. Hoewel tegenwoordig veel gebruik wordt gemaakt van geïmporteerde stoffen die op de markt worden gekocht, is alle ceremoniële kleding nog steeds gemaakt van de traditionele, handgeweven en met indigo geverfde stof.

De Dogonvrouwen kopen ruwe katoen op de markt en spinnen er lange draden van die ze inleveren bij de wevers. Vaak zie je in een dorp de wevers onder een afdak zitten achter hun weefgetouwen, met meters lange draden over het erf en om de hoeken van huizen gespannen. Hierdoor ontstaan lange, smalle banen, van zo’n vijftien centimeter breed en tot vijftien of twintig meter lang. Als je deze banen aan elkaar zet, krijg je een lap stof van vijf, zeven of negen banen breed.

De vrouwen van de wevers zorgen voor het verven van de stof, meestal met indigo. De indigo-plant groeit in het wild of wordt verbouwd op speciale kleine akkertjes. De bladeren van deze plant geven een diepblauwe kleur af. Soms gebruiken ze ook een andere kleurstof. De vrouwen maken grote potten met kleurstof, waarin ze de lappen stof koken. Om motieven en patronen van een lichtere kleur te krijgen, worden voor het koken delen van de stof afgebonden met draden. Na het verven gaan de lappen terug naar de eigenaar. Deze maakt er zelf kleren van of laat dit door de wever doen.

Andere volkeren

Onze sociale omgeving bestaat verder uit een aantal andere volkeren. Elk volk in Mali heeft zijn eigen plaats en middelen van bestaan. De Dogon zijn landbouwers, de Peul houden vee, de Bozo vissen en de Bela helpen bij de oogst.

Ooit waren de Dogon en de Bozo broers. Ze trokken samen door het land. Er was geen eten en de Bozo werd steeds zwakker. Om hem te redden sneed de Dogon een stuk van zijn lichaam af, roosterde het en voerde de Bozo. Hierdoor sterkte de Bozo genoeg aan om verder te kunnen trekken. Naar aanleiding van deze gebeurtenis zwoeren de Dogon en de Bozo vriendschap en bezworen elkaar nooit ruzie te maken of te vechten.

Of dit verhaal de waarheid is, weet niemand. Maar ook nu nog beschouwen de Dogon en de Bozo elkaar als neven en ze zijn nooit slaags geraakt. Als je vis nodig hebt, geeft een Bozo je die. En als een Dogon een Bozo opzoekt, ook als hij hem helemaal niet kent, wordt hij ontvangen als een lid van de familie. Omgekeerd is dat ook zo.

Dogon helpen niet bij de begrafenis van een Bozo, want dan is het zeker dat ze zelf kort daarop ook overlijden. En een huwelijk tussen een Bozo en Dogon is uitgesloten. Alle volken in Mali kennen de bijzondere verstandhouding tussen de Bozo en de Dogon. Het is een verstandhouding waar we niet aan tornen, want iedereen die dat heeft geprobeerd, is in grote problemen gekomen.

De Peul

Onze verstandhouding met de Peul is in de loop der jaren heel wisselend geweest. Ten tijde van het grote Peulrijk van Alhamdallaye, in de negentiende eeuw, wilden de Peul ons land veroveren. We verkeerden toen op voet van oorlog met elkaar. Nadat dit rijk was ingestort, werd de verstandhouding enige tijd beter. Dat veranderde weer in de koloniale tijd. De Fransen namen Peul mee naar onze dorpen, zodat zij de woonplaats van onze beschermgeesten zouden aanwijzen. Als dit zou gebeuren, was de orde verstoord en waren onze dorpen niet meer beschermd.

Inmiddels weten we allang dat veel Peul geen keuze hadden en is onze verstandhouding met hen weer goed. Het zijn tenslotte onze buren en daar moeten we goed mee omgaan. Het enige overblijfsel uit die tijd zijn de aparte wijken waar ze moeten wonen. En bij kleinere dorpen staan hun tenten altijd buiten het dorp.

De Peul wonen in ons land omdat ze het vee voor ons hoeden. Zij zijn daar ware meesters in. Een kudde die onder hoede van een Peul staat, doet het meestal veel beter dan het vee dat we zelf hoeden. De Peul die bij ons wonen en werken, zijn vaak jongere kinderen uit een gezin die geen recht hebben op een deel van de kudde van de vader. Hier krijgen ze in ruil voor het hoeden van het vee, een aantal jonge dieren, zodat ze hun eigen kudde kunnen opbouwen.

Als ze genoeg dieren hebben, keren ze vaak weer terug naar hun eigen land.

De Peul kun je herkennen aan hun typerende hoed en aan hun houding: ze staan heel vaak op één been en leunen op een stok.

De Bela

De Bela is eigenlijk geen volk, maar een verzamelnaam voor de seizoenarbeiders die we tegenwoordig kennen. Dit is een vrij nieuw verschijnsel en komt vooral bij de grotere dorpen op de laagvlakte voor. De naam Bela is afkomstig van de Touareg, die hiermee hun Afrikaanse werknemers aanduiden die veel van het dagelijks werk voor hen doen. Wij nodigen de Bela uit om te helpen bij de oogst. Nadat het werk is gedaan, vertrekken ze weer. De Bela hebben geen vaste huizen, maar bouwen hun eigen tenten op een terrein dat het dorpshoofd aanwijst.

De gebouwen

De architectuur van de Dogongebouwen is heel kenmerkend. We hebben die overgenomen van de Tellem. Aanvankelijk bouwden we onze dorpen op de overgang van de steile rotswand naaide puinhelling. De laatste twintig tot dertig jaar zijn meer en meer dorpen verplaatst naar de vlakte aan de voet van de puinhelling om dichter bij de velden en de waterputten te zijn. Een typisch Dogonhuis bestaat uit een erf met daarop een of meer gebouwen en verschillende graanschuren. Het erf wordt omgeven door een muur en dient als huiskamer. Tenzij het regent, leven de Dogon dag en nacht buiten op het erf en is het huis alleen bedoeld voor opslag of als schuilplaats. De huizen zijn eigendom van de grootfamilies, en hoe hoger je tegen de rotswand woont, hoe belangrijker je rol binnen de familie is. De familie-oudste woont altijd in het hoogstgelegen huis.

De grootste graanschuur is van de grootfamilie; daarin worden de levensmiddelen opgeslagen die ter beschikking staan van die hele grootfamilie. De middelgrote graanschuur behoort – met inhoud – het gezin toe. En de kleinste is de graanschuur van de vrouw, waarin zij haar spullen opslaat: landbouwproducten om te verkopen op de markt, kruiden en andere spullen die zij daarvoor in ruil koopt en nodig heeft om het eten te bereiden. De graanschuren bestaan uit verschillende compartimenten, met bovenin de gierst, daaronder een andere graansoort, bonen enzovoort.

In de oude dorpen langs de falaise vind je enkele bijzondere gebouwen, zoals de toguna, de verzamelplaatsen voor de oude mannen. Een toguna bestaat uit een aantal pilaren, vaak fraai bewerkt, waarop een dik dak van gierststengels is gelegd dat voor schaduw zorgt. Hoe meer lagen het dak telt, hoe hoger het aanzien van een toguna.

Op een afgelegen plek tegen de rotswand staat het huis van de vrouwen. Dit is een toevluchtsoord voor menstruerende vrouwen. Ze kunnen er tot rust komen en zo wordt ook voorkomen dat ze in aanraking komen met een fetisj, de woonplaats van een natuurgeest of een god. Een fetisj is vanwege de bloedoffers die bij hem plaatsvinden, uiterst gevoelig voor bloed. Mocht dit per ongeluk toch gebeuren, dan staat het dorp groot onheil te wachten.

De hoogste plek tegen de rotswand is gereserveerd voor het huis van de hogon, de hoogste gezagsdrager. Het is het mooist versierde huis van het hele dorp. Vaak vind je in de buurt van het dorp ook nog een grot waarin de eerste bewoners zich vestigden voordat ze hun eigen huizen bouwden. In sommige dorpen is dit een speciale plaats geworden, versierd met wandschilderingen, waar de kinderen besneden worden en via de wandschilderingen leren over de Dogonmaatschappij.