Hoofdstuk 9

De dood is niet gratis

Wij zien de dood niet als het einde van het leven. De ziel reist naar het dodenrijk waar ze verder leeft tot in het oneindige. Voor ons is de dood een onderdeel van het leven, maar wel een belangrijk onderdeel. Dat weerspiegelt zich in de bijbehorende ceremonies. Alle belangrijke gebeurtenissen in het leven van een Dogon – de geboorte, de besnijdenis, de initiatie tot krijger, het huwelijk, de toetreding tot de raad van ouderen – gaan gepaard met plechtigheden. Bij de ceremonies van de dood herdenken we het hele leven. Alles wat een Dogon heeft beleefd, komt aan de orde. Deze ceremonies zijn daarom de belangrijkste en grootste.

De toorn van Ama

Wij zeggen dat de dood niet gratis is. Ama heeft met de dood een doel voor ogen. Alleen wanneer een Dogon sterft als hij ouder is dan zestig jaar, beschouwen we dat als een natuurlijke dood. Bij ons beslaat een generatie zestig jaar, de tijd tussen twee generatiefeesten. Als je zestig wordt, heb je ten minste één zo’n feest meegemaakt en beschik je over de kennis van de voorvaderen. Tot het zestigste levensjaar leert een Dogon en wordt hij langzaam wijzer. Als hij deze leeftijd heeft bereikt, is hij op het toppunt van wijsheid. Daarna neemt zijn kennis langzaam weer af.

Elke Dogon die eerder overlijdt, of hij nu baby is of volwassene, is door Ama gestraft. Hij heeft in zijn leven taboes doorbroken of anderen slecht behandeld. De nabestaanden zoeken naar de reden van deze vroegtijdige dood en passen de ceremonies daarop aan.

Deze laatste zijn niet alleen gericht op het vieren van het leven van de overledene, maar ook op het afwenden van de toorn van Ama op de rest van de clan of zelfs het hele dorp.

De begraafplaatsen

Elk dorp heeft zijn eigen begraafplaatsen waar de doden worden bijgezet. Dit zijn meestal grotten en oude Tellem-woningen in de rotsklif. Voordat we een begraafplaats in gebruik kunnen nemen, moeten we eerst de sterke magische krachten van de Tellem uitbannen. Dit doen we door grote offers te brengen op deze plaats. Pas dan kunnen de doden hun rust vinden. Ais een graf vol is, maken we het dicht en nemen een nieuwe grot in gebruik. Er zijn afzonderlijke begraafplaatsen voor baby’s en jonge kinderen, voor jonge mannen, voor jonge vrouwen, voor oudere mannen en vrouwen en voor de hogon. Het lichaam blijft na de bijzetting in het graf liggen tot slechts de botten resten die uiteindelijk tot stof vergaan. Door het droge, warme klimaat blijven de botten, de grafgiften en de doeken waarin de doden worden gewikkeld, soms verbazingwekkend goed bewaard. Er zijn doeken van de Tellem gevonden die meer dan achthonderd jaar oud zijn.

De ceremonies

De leeftijd van de overledene bepaalt de omvang, plaats en het belang van de plechtigheden. Voor baby’s of jonge kinderen, die maar weinig hebben meegemaakt in het leven, verzorgen enkele directe familieleden een kleine ceremonie. Naarmate de leeftijd oploopt, groeit de ceremonie, maar deze blijft beperkt tot leden van de clan.

Pas als een oudere sterft, wordt het een zaak van het hele dorp. Het gaat dan immers om een mens die veel heeft meegemaakt en een natuurlijke dood is gestorven. We houden twee ceremonies. Bij de eerste begraven we de dode en nemen afscheid van het lichaam. Dit gebeurt direct na het overlijden, omdat in ons hete klimaat een lichaam in de openlucht snel vergaat. In de tweede ceremonie, een tot anderhalfjaar later, nemen we afscheid van de ziel en sturen haar naar het dodenrijk.

De ceremonies voor oudere mannen en vrouwen zijn vrijwel gelijk, met één onderscheid: de ceremonie voor een man is groter dan die voor een vrouw. Alleen als de vrouw de sigi heeft meegemaakt of de vrouw van de maskers is, krijgt zij dezelfde ceremonie als een man.

Dodenkleed

Voor beide ceremonies gebruiken we een speciaal dodenkleed, de wrodeur. De kwaliteit van het kleed hangt af van de status van de dode. Voor een jonge volwassen Dogon gebruiken we een simpele wrodeur, voor een oudere is daar meer aandacht aan besteed. Een wrodeur heeft een heel ingewikkeld weefpatroon. De wevers zijn daar maanden mee bezig en het is dus een kostbaar kleed. Vandaar dat een dorp meestal maar enkele wrodeurs heeft, die voor alle begrafenissen worden gebruikt. Een wrodeur heeft twee kleuren: zwart – soms donker indigo – en wit. Het zwart is de kleur van de nacht, de dood. Het wit is de kleur van het leven, zowel het leven van de overledene als het leven in het algemeen. De toepassing van deze kleur in het dodenkleed duidt op het voortleven van de ziel na het overlijden van het lichaam. Deze kleuren worden in blokken geweven, waardoor als het ware etages ontstaan. Hier zie je een verband met het masker van de verdiepingen, dat de verbinding tussen hemel en aarde verbeeldt.

De begrafenis van het lichaam

Als een oudere sterft, wordt het hele dorp bijeen geroepen op het erf van de dode. Deze wordt in doeken gewikkeld en daarna in een wrodeur. Een van de dorpsoudsten leidt de ceremonie. Op zijn teken verschijnen er drie maskers op het dak van het huis van de overledene en dansen alle dorpsbewoners om het lichaam. Ze leggen kleine giften voor de dode op het kleed en spreken uit wat de overledene voor hen heeft betekend.

Als officieel teken dat er een oudere is gestorven, begint iemand te roffelen op een speciale tamtam, de aranlocou. Dat is ook het sein voor de maskers op het dak om te gaan dansen. Het moment om te offeren en het erf en de dode te reinigen van kwade invloeden is aangebroken. Een schaap wordt naar het dak gebracht en op de grond stellen zich krijgers op. De maskers gooien al dansend het schaap naar beneden – vier keer voor een man, drie keer voor een vrouw – waar de krijgers het opvangen. Bij de laatste worp vangen ze het schaap op hun speren op en dragen het hoog geheven over het erf en rond de overledene. Het bloed van het schaap wordt over de grond besprenkeld en reinigt daarmee het erf.

Als de aranlocou aangeeft dat dit deel van de ceremonie is afgelopen, brengt de leider van de ceremonie aardewerken kruiken met water en gierstepap. Dragers pakken het lichaam vervolgens op en begeleid door de dorpelingen begint de tocht naar de begraafplaats in de rotswand. Dan is er ook gelegenheid om te huilen, weeklagen en schreeuwen om de dode, niet eerder. Bij de begraafplaats hijsen twee mannen de dode omhoog en plaatsen hem in de grot. Bij de ingang van het graf worden de kruiken met water en gierstepap geplaatst, zodat de dode er zich aan kan laven en krachten kan opdoen voor zijn lange, lange reis naar het dodenrijk.

De tussenperiode

Het lichaam is dood, de ziel leeft voort. De ziel heeft tijd nodig om afscheid te nemen van de levenden en zich voor te bereiden op zijn reis naar het dodenrijk. Dit noemen we de tussenperiode en die duurt minstens drie Dogonsei-zoenen. Dit betekent dat er een complete cyclus van zaaien, oogsten en droge tijd moet verstrijken. Gedurende deze periode zweeft de ziel rond het huis van de familie en rond het dorp.

De ziel moet gunstig worden gestemd en dat doen we door regelmatig kleine offers van water en gierstepap voor haar te maken. De eerste dag na de begrafenis van het lichaam is het belangrijkst. De vrouwen van de clan beginnen ‘s-ochtends vroeg met het maken van gierstebier. ‘s-Avonds komt de clan bijeen en spreekt in gunstige bewoordingen over de overledene, meestal op een manier alsof hij er nog bij is. Voordat we gaan slapen, zetten we kalebassen met gierstebier en voedsel buiten. De ziel komt hierop af en samen met andere zielen eet en drinkt ze naar hartelust. De nabestaanden, die binnen blijven, horen buiten het gerammel van de kalebassen en vangen flarden op van de gesprekken tussen de zielen. ‘s-Morgens zijn alle kalebassen leeg.

Als dit ritueel wordt vergeten, ontsteekt de ziel in woede. Zij komt het huis binnen, tikt de verantwoordelijke vrouw op de schouder en deze zal binnen een paar dagen sterven. De overige familieleden beginnen direct met de voorbereidingen van haar begrafenis en inderdaad, binnen een paar dagen is de vrouw overleden.

De begrafenis van de ziel

Na de tussenperiode volgt de tweede ceremonie, de begrafenis van de ziel. Dit beschouwen we als het werkelijke afscheid van de dode. We houden deze ceremonie altijd na de oogst, want dan hebben we veel tijd. De overledene wordt weergegeven in twee houten beelden. Het eerste toont het lichaam, de ledematen en vooral het geslacht. Het tweede stuk hout verbeeldt het hoofd met de gelaatstrekken van de dode. Beide stukken hout worden in dezelfde wrodeur gewikkeld die we ook voor de eerste ceremonie hebben gebruikt en vervolgens leggen we deze midden op het erf. De dorpelingen worden weer bij elkaar geroepen en dansen om het kleed. Dan verschijnen alle maskers die het dorp heeft op het erf en dansen de dodendans, de dama. De maskers vertegenwoordigen de andere wereld, waar ook mensen, dieren en symbolen voorkomen. Met deze dans sturen we de ziel van de overledene naar het dodenrijk en vanaf dat moment is zij niet meer in het dorp aanwezig.

Andere dodenceremonies

Een van de zwaarste straffen die een mens kan treffen, is de dood van een zwangere vrouw en daarmee ook de vrucht. Ama is de schepper van het leven en als hij dit terugneemt vóór de geboorte, heeft de betreffende vrouw iets onver-geeflijks gedaan. Zij heeft de taboes doorbroken zonder daarvoor de benodigde offers te hebben gedaan. De straf van Ama is de hoogste: de dood. De toorn van Ama is zo groot dat die zich over het hele dorp zal uitspreiden en vooral de vrouwen zal treffen. Meteen na het overlijden van een zwangere vrouw vertrekken alle zwangere vrouwen uit het dorp naar de brousse, en zij komen pas terug als de ceremonies voorbij zijn. De overige vrouwen verschuilen zich met hun kinderen in huis en blijven binnen. Uit andere dorpen halen we extra ouderen die mee kunnen helpen bij de noodzakelijke ceremonies.

Het zijn heel sobere ceremonies, meer gericht op het tevredenstellen van Ama dan op het begraven van de overleden vrouw. Uiteindelijk wordt zij in het graf van de jongere vrouwen bijgezet, waarna de vrouwen terugkeren en het leven zijn normale gang weer neemt. De toorn van Ama is uitgeraasd.

Als een lepralijder sterft of een mismaakt kind dood wordt geboren, is dit eveneens de straf van Ama. Hoewel deze straf alleen de overledene treft, kan hij toch niet bij het dorp worden begraven. Kwade invloeden kunnen zich immers verspreiden. Het lichaam moet aan de rivier de Niger worden gegeven, waar het water het zuivert van alle kwade invloeden. Zo snel mogelijk na het overlijden wikkelen we het lichaam in witte doeken en onder begeleiding van de tamtam dragen we het naar de rand van het dorp. De mensen van het naburige dorp staan, gewaarschuwd door de tamtam, al klaar om het lichaam over te nemen en naar de grens met het volgende dorp te brengen, ook weer begeleid door de tamtam.

Mocht er onverhoopt niemand staan, dan wordt het lichaam in een boom op de grens gehangen tot het wordt gevonden door een inwoner van het dorp. Uiteindelijk bereikt het lichaam de Niger, waar het zonder ceremonies aan het water wordt gegeven.

Het dodenrijk

Wij kennen geen onderverdeling in hemel en hel. Er is maar één dodenrijk en dat is een afspiegeling van de aarde. Hier leven, net zoals op aarde, de zielen van mensen, maar ook van dieren, planten en geesten. Er zijn wel veel verschillende plaatsen in het dodenrijk waar zielen die even goed of slecht zijn geweest, zich verzamelen. Deze plekken variëren van paradijselijk tot hels, van genot tot marteling, met oneindig veel gradaties daartussen. In het dodenrijk word je gestraft of beloond voor alles wat je hebt gedaan tegenover Ama, maar ook tegenover je medemens.

In extreme gevallen kun je al voor de dood worden gestraft. Bijvoorbeeld als je kwade ama’s hebt aanbeden en via hun fetisjen de dood van een andere Dogon hebt veroorzaakt. Je lijdt dan eerst aan een vreselijke ziekte of ondergaat helse pijnen tot je al je zonden hebt opgebiecht of alle mensen die je hebt gedood, hebt opgesomd.

De nabestaanden

Na de dood blijven de echtgenoten achter als weduwe of weduwnaar. Voor beiden gelden verschillende gebruiken. Voor de weduwe geldt van oudsher een rouwperiode tot na de ceremonie van het afscheid van de ziel. Tegenwoordig wordt dit vaak teruggebracht tot een periode van drie maanden. Gedurende deze tijd scheert zij haar hoofd kaal en blijft binnenshuis. Niemand raakt haar aan of praat met haar, het is een eenzaam bestaan. Na deze rouwperiode komt de clan bijeen om over haar toekomst te praten. De weduwe heeft twee keuzes: bij haar schoonfamilie blijven of terugkeren naar het huis van haar ouders. Als zij voor het laatste kiest, krijgt zij haar aandeel van de laatste oogst mee, maar ze moet haar kinderen achterlaten: deze behoren tot de clan. In uitzonderingsgevallen kan ze een of twee van haar dochters meenemen, maar niet alle en nooit haar zoons. Om die reden kiezen de meeste weduwen ervoor bij hun schoonfamilie te blijven.

Aangezien een ongehuwde, vruchtbare vrouw indruist tegen de regels van Ama, wordt zij uitgehuwelijkt als extra vrouw aan een van de clan-leden, meestal een oudere broer van de overledene. Dit stuit in de praktijk nogal eens op weerstand. Beiden kennen elkaar al jaren en een huwelijk wordt bijna als incest beschouwd. Een oudere weduwe wordt niet meer uitgehuwelijkt.

De leeftijd om te baren is voorbij en haar kinderen nemen de zorg voor haar op zich.

Een weduwnaar heeft het minder zwaar. Hij is wel een jaar in rouw en mag gedurende die tijd geen vrouw hebben. Tijdens de rouwperiode zorgt de clan voor een vrouw die de huishoudelijke taken op zich neemt. Maar na dat jaar is hij vrij om te hertrouwen. Als hij zelf geen vrouw kan vinden, regelt zijn clan er een, want een man kan niet voor het huishouden zorgen.

EOF