Hoofdstuk 4

Dag in, dag uit

De markt

De markt is het hoogtepunt van onze week. Het is niet alleen een plek om te handelen, het is ook een feestelijke aangelegenheid waar je mensen uit andere dorpen ontmoet en verhalen uitwisselt. De markt heet in het Dogon ewè, ofwel ‘daar waar men iets kan kopen’. Veel van zulke plekken zijn er niet, alleen de grotere dorpen hebben een markt.

De markt begint pas tegen de middag. Veel mensen komen van dorpen uit de wijde omgeving en zijn uren onderweg. De markt gaat door tot de avond. Om een markt te stichten zijn veel offers nodig, vaak wordt er zelfs een koe geofferd. Eerfmarkt wordt gesticht door een oude man of vrouw, die daarna meestal binnen een jaar overlijdt. Hij of zij offert zich als het ware op om de markt te stichten. Als eerbetoon blijft de naam van de stichter voor altijd verbonden aan de markt. Zijn of haar familie wint veel aanzien en heeft recht op tal van privileges. Ze mogen de beste plek op de markt uitzoeken en pas als zij klaar zijn met het uitstallen van hun waar, mogen de overige handelaren de markt betreden. Er wordt geen staangeld geheven, maar het is wel gebruikelijk deze familie kleine cadeaus te geven. Voor de markt begint, brengt de familie een klein offer dat voor een probleemloze marktdag moet zorgen.

De indeling op de markt is aan strenge regels gebonden. Mannen zitten bij elkaar in de schaduw van afdakjes, vrouwen zitten bijeen onder de bomen. Handelaren van buiten kennen ook hun eigen plek. Als je op zoek bent naar een bepaald product, vind je de verschillende handelaren bij elkaar. De slagers zitten bij elkaar, en zo ook de visverkopers, de groenteverkopers, de ijzerwarenhandelaars.

De vrouwen uit het dorp verkopen hun landbouwproducten, zoals pinda’s of katoen. Het geld dat ze verdienen, besteden ze allereerst aan spullen voor de maaltijden. Van wat er overblijft, kopen ze dingen voor zichzelf. De mannen verkopen vee of producten die ze zelf hebben gemaakt. Van de opbrengst kopen ze meestal gebruiksartikelen: medicijnen, touwen of wat er verder nodig is. Ook zij houden een deel van het geld voor zichzelf om luxeartikelen als gier-stebier of een radio van te kopen.

Vroeger waren er minder markten en moesten de vrouwen veel langer lopen dan nu. Mijn moeder ging wel eens naar de markt van Sofiara, omdat ze daar bijvoorbeeld haar bonen tegen een betere prijs kon verkopen dan in Ende. Die markt ligt meer dan honderd kilometer verderop en ze was dan drie of vier dagen op pad.

Eten

De Dogon eten, als de oogst het toelaat, drie maaltijden per dag. Gierst is het hoofdbestanddeel. ‘s-Morgens eet je een verdunde to van de avond daarvoor. Het middagmaal is meestal een dunne, vrij zuur smakende pap van gemalen gierst. Deze pap brengen we op smaak met tamarinde of het gemalen vruchtvlees van de bao-bab. Het avondmaal van de Dogon is to, dik ingekookte gemalen gierst met een saus. We rollen de to met onze handen tot balletjes en dippen die in een saus die is gemaakt van wat er voorhanden is. Traditiegetrouw eten we de to vanaf twee grote houten borden, eentje voor de mannen en eentje voor de vrouwen, want er wordt altijd apart gegeten. Meestal eten de mannen eerst en daarna de vrouwen.

Gewoonlijk koken en eten we met de grootfamilie. De kinderen eten soms samen met de mannen, soms met de vrouwen tot het moment dat ze hun initiatie hebben gehad. Dan zijn het geen kinderen meer, maar jonge mannen of vrouwen. De Dogon zijn landbouwers, maar we houden ook vee, kippen, schapen en geiten. Vlees als apart gerecht eten we weinig; we gebruiken het vooral om bouillon van te trekken. Alleen tijdens ceremonies eten we vlees, zeker als er dieren zijn geofferd.

Drinken

We drinken meestal alleen water en bij feestelijke gelegenheden, ceremonies of op marktdagen, gierstebier. Dit bier, dolo, wordt ook gebruikt voor bepaalde offers.

Dolo wordt gemaakt van hele gierstkorrels die vier uur in water worden gekookt (twee kilo gierst per vijf liter water). Daarna wordt de gierst als een dunne laag op rotsen uitgespreid, waar we het drie dagen laat liggen en regelmatig omkeren. De gierst ontkiemt hierdoor en er ontstaat suiker. Na drie dagen worden de spruiten verwijderd en gemalen en vervolgens met veel water opnieuw aan de kook gebracht. Dit mengsel gaat vervolgens in grote kalebassen en gist een nacht lang tot het een flink bruisende, licht alcoholische drank is. We zetten de drank in grote kalebassen, tot wel twintig liter, en putten er met kleinere kalebassen uit om te drinken. Het is geen dure drank: voor een drink-kalebas van vier liter betaal je maximaal 500 CFA (1 euro = 656 CFA). Kinderen en moslims drinken sap dat van de wilde druif wordt gemaakt.

Opsmuk

Het uiterlijk en de versiering van de vrouwen is in een aantal dorpen erg belangrijk. Vooral de jonge meisjes dragen overal sieraden, in hun oren en lippen, om hun pols en om hun nek. Andere dorpen hechten minder belang aan deze opsmuk.

De sieraden zijn letterlijk ter versiering en ze tonendat je rijk bent. Bij dansen dragen Dogon vaak koperen banden om hun arm of benen. Hoe zwaarder die zijn, hoe rijker je bent. De sieraden hebben geen religieuze betekenis, maar er zit vaak wel een sociale betekenis aan vast. Als een vrouw wordt uitgehuwelijkt aan een man uit een ander dorp, helpen de sieraden haar aan haar dorp te herinneren en de geheimen ervan te bewaren. Een ring door de bovenlip duidt erop dat ze de lippen op elkaar moet houden als er geheimen ter sprake komen. Een ring door de oren zegt dat wat ze in de ene plaats hoort, niet in de andere plaats mag vertellen. Dit soort sieraden wordt een vrouw vaak met de bruidsschat meegegeven.

Meestal maken de smeden de sieraden, van brons of van ijzer, en geeft de man ze aan zijn vrouw. Maar vrouwen kopen op de markt ook sieraden van zilver, die afkomstig zijn van andere stammen zoals de Touareg.

Een aparte vorm van sieraden zijn de moro of-wel gris-gris, de amuletten. Meestal maakt de leerbewerker ze. Ze zijn van leer en gevuld met magische kruiden, stukjes huid van dieren, boomschors of andere voorwerpen die van een medicijnman of-vrouw komen. Deze hebben een functie, maar ze worden vaak bewerkt of versierd met kaurischelpen zodat ze ook als sieraad dienen. Met name jonge kinderen dragen veel amuletten.

Veel vrouwen versieren zich niet alleen met sieraden, maar ook met hun kapsel. Het haar wordt in ingewikkelde patronen gevlochten, waarbij de vlechtjes niet alleen aan mode onderhevig zijn maar in elk dorp vaak ook aangeven tot welke leeftijdsgroep je behoort. Jonge ongetrouwde meisjes dragen andere vlechten dan de getrouwde vrouwen, en deze weer andere dan de oudere vrouwen. Tussen de dorpen zijn grote verschillen in vlechten. Er is niet één algemeen kapsel waaraan je kunt zien of een vrouw getrouwd is of niet. In het algemeen hebben jonge meisjes de dunste vlechtjes. Het vlechten wordt gedaan door vrouwen uit het dorp die daarin gespecialiseerd zijn. Vaak is het een sociale gebeurtenis waarbij een groep vrouwen elkaars haar vlecht en onderling roddels uitwisselt.

Kleding

Van oudsher maken we onze kleding zelf van ruwe katoen die we kopen op de markt. Je ziet nog steeds veel vrouwen onderweg naar het land of in het dorp rondlopen met een handklosje waarmee ze de katoen spinnen tot draden. De wever spint de draden tot lange banen en verft ze desgewenst met indigo. Dan volgt het in elkaar zetten tot kledingstukken. Deze werkwijze kost veel tijd en geld – de indigo is duur – en levert ongemakkelijke, dikke kleding op. Vandaar dat we deze traditionele kleding eigenlijk alleen nog maar voor ceremonies en feesten gebruiken. De andere kleding kopen we tegenwoordig op de markt. De Dogon zijn er erg zuinig op. Kleding is een rijkdom. Als je een vijand hard wilt treffen, probeer je zijn kleding te roven.

De mannen dragen als werkkledij een broek en een overhemd of T-shirt, en buiten werktijd een broek met een lang gewaad eroverheen. De vrouwen dragen tegenwoordig altijd lange gewaden. Vroeger droegen ze alleen een rok, het bovenlijf was bloot. De borsten zijn een teken van vruchtbaarheid en zo konden de meisjes laten zien dat ze fraai gevormd en een goede partij voor een man waren. Voor feesten worden prachtige boubous gekocht, die de vrouwen alleen op dit soort gelegenheden dragen. Op marktdagen zie je vaak mooi uitgedoste vrouwen, want een markt beschouwen we ook als een bijzondere gebeurtenis.

Vroeger droegen de Dogon geen schoenen tijdens het werk. In het dorp trokken ze leren sandalen aan, die door de leerlooiers werden gemaakt. Tegenwoordig lopen Dogon vaak in schoenen die ze op de markt kopen. We kennen ook hoofddeksels die bepaalde groepen dragen. De hogon heeft zijn eigen mutsen, net zoals de jagers. Ook kinderen dragen vaak iets op het hoofd. De meeste Dogon gaan echter blootshoofds.

Beeldende kunst

De Dogon kennen verschillende kunstvormen. We maken sieraden, houtsnijwerk en schilderingen. Sieraden zijn alleen voor de sier, de andere kunstuitingen hebben een dubbele betekenis. Ten eerste versieren we omdat we het mooi vinden, ten tweede om Ama te eren. Deuren van huizen en graanschuren zijn rijk gedecoreerd met afbeeldingen van heilige dieren of ama’s, als eerbetoon aan Ama. Sommige fetisjen hebben de vorm van een beeldje, zoals de Nomo. De artiest probeert deze zo mooi mogelijk te maken om de Nomo gunstig te stemmen.

Houtsnijwerk neemt een grote plaats in en is de belangrijkste kunstvorm. Het wordt toegepast bij deuren, pilaren van de toguna en beeldjes. Meestal is dit het werk van de smid, maar als een andere Dogon gevoel voor kunst heeft, kan hij ook houtsnijwerk maken. Er is nu helaas veel verdwenen. Toeristen en kunsthandelaren kochten veel houtsnijwerk en soms werden er zelfs deuren gestolen. Vandaar dat de rijk versierde deuren vaak zijn vervangen door onbewerkte versies.

Schilderingen vind je vaak op de muren van het huis van de hogon. Daar ligt de nadruk op het mooi maken van het huis als teken van eerbied voor de hogon. Andere plekken waar je schilderingen kunt aantreffen, zijn de grotten, op de rotswand onder toguna of rond het plein waar we onze heilige dansen houden. De schilderingen beelden allerlei zaken uit waar de Do-gon mee te maken krijgen. Ze worden soms ook gebruikt om de kinderen tijdens de initiatie te onderwijzen in het leven. Vroeger schilderden we met natuurlijke grondstoffen, maar tegenwoordig gebruiken we ook kant-en-klare verf met heldere kleuren. Helaas zijn bij het over-verven daardoor oude schilderingen vernietigd.

Het vieren van de regen

We leven op de rand van de Sahel en onze landbouw kan alleen gedijen als het regent. De meeste Dogon verbouwen net genoeg om van te leven en hebben geen reserves als de regen uitblijft. De komst van de eerste regen is een van de belangrijkste gebeurtenissen voor onze gemeenschap. De kinderen lopen juichend de regen in, de volwassenen zijn allemaal vrolijk en drinken gierstebier. Een bezoeker die tijdens de eerste regen in een dorp aankomt, onthalen we uitbundig, hij komt op de beste dag van het jaar.

We brengen een groot offer om te danken voor de komst van de regen en blijven de hele regenperiode lang kleine offers schenken. De regens dienen ook als een soort kalender. Als je een oude Dogon vraagt hoe oud hij eigenlijk is, weet hij zijn geboortejaar meestal niet, maar hij weet je wel precies te vertellen hoeveel periodes van droogte of van slechte of juist heel goede regens hij heeft meegemaakt.

De basis van onze akkerbouw is gierst. We gebruiken alles van het gewas. Van de stengels maken we dakbedekkingen voor onze schuren en voor de toguna. De bladeren voeren we aan het vee of laten we achter op het land, zodat het later als mest kan dienen.

We verbouwen ook fonio (Digitaria exilis), een graansoort die je niet hoeft te malen en binnen vijf minuten gaar is. Handig voor een snelle maaltijd, maar het smaakt minder lekker dan gierst. Om onze maaltijden af te wisselen verbouwen we ook andere, meer speciale gewassen, zoals bonen en aardappelen. Pinda’s telen we voor een lekker tussendoortje.

Op de hoogvlakte verbouwen we ook tomaten en uitjes. Dit gebeurt op grote velden die naast kunstmatige meertjes liggen. De velden hebben we voorzien van goede aarde, die we vaak van ver weg hebben aangevoerd. Met kalebassen verspreiden we het water over de velden. Deze manier van telen vergt veel werk, maar de oogst kunnen we verkopen op de markt. Met name de kleine, sterke uitjes zijn in heel Mali bekend om hun goede kwaliteit. En het zijn juist deze velden die de Dogon de naam hebben gegeven dat ze zulke goede landbouwers zijn.

We verbouwen op kleine schaal nog andere ge-bruiksgewassen, zoals bisap, een hibiscussoort waar we onder andere thee van maken, en kruidensoorten en kalebassen. Kalebassen eten we niet maar gebruiken we om schalen en potten van te maken.

Als we gewassen oogsten, vieren we een feestje met de tamtam, gezang en dans. Dat doen we niet met de oogst van de gierst, want dat is het basisgewas. Wel wordt als de hele oogst binnen is, een groot feest georganiseerd met veel offers om Ama te bedanken.

Bomen en planten

De bomen en planten die op het land groeien, vormen een rijke bron voor ons. De belangrijkste bomen zijn de baobab en de tamarinde. Op het hout na gebruiken we alles van de baobab. De bladeren zijn een belangrijk bestanddeel in de keuken, we gebruiken ze in de saus van de to. Het vruchtvlees wordt gedroogd en gemalen en maakt de gierstepap romig en op smaak. Van de zaden maken we een drankje, dat goed werkt bij kinderen met diarree. De bast pellen we van de boom, kloppen die tot vezels en vlechten er touw van. Deze touwen gebruiken we voor de emmers in de waterput, dit touw rot namelijk niet in water. De baobab is ook een heilige boom. Tijdens de trektocht vanuit Pays Malin-ka redde de inhoud van een baobab de Dogon van de dorst en het is onder de baobab dat we het sigi so leerden kennen. Zo’n boom mag nooit zonder toestemming van de raad van ouderen worden gekapt.

Omdat deze boom zo’n grote rol in ons leven speelt, behoort hij niet automatisch tot het land waarop hij staat. Als een familie een stuk land verkoopt aan een andere familie, wordt de boom niet mee verkocht. Het gebruiksrecht blijft bij de eerste eigenaar. Dat zorgt wel eens voor conflicten, want als een stuk land een aantal keren van eigenaar wisselt, weet niemand meer precies wie het gebruiksrecht op de boom heeft.

De tamarinde is de tweede belangrijke boom, vooral vanwege de vruchten die we gebruiken in de saus van de to. Ook deze boom blijft eigendom van de oorspronkelijke eigenaar van het land als dit verkocht wordt.

Er zijn veel andere bomen en planten die we beschermen en liever niet omhakken. De wilde kers, bijvoorbeeld, is geliefd vanwege de zoete smaak van de vruchten. En van sommige bomen heeft het blad of de schors een geneeskrachtige werking. De bladeren van de indigo-plant bevatten kleurstof, de vezels van de agave gebruiken we om de kostuums bij de maskers te maken. De struiken, planten en kruiden zijn niet beschermd zoals de bomen, maar we zijn er wel zuinig op.

We gebruiken de overige bomen voor brandhout en om woningen, toguna en deuren van te maken. Dit levert met de uitdijende bevolking steeds grotere problemen op. De bomenstand gaat fors achteruit. Bomen houden het zand vast en door de ongebreidelde kap verdwijnen zelfs de akkers onder het zand. We weten nog niet hoe we dit probleem kunnen oplossen. Een eerste stap is koken met houtskool in speciale, zuinige houtskoolbranders. Steeds meer huishoudens gaan hiertoe over.

De verhalenvertellers

Elk dorp heeft een of meer verhalenvertellers. Het zijn mannen of vrouwen die verhalen vertellen van jongs af aan leuk vonden of er aanleg voor vertoonden. Ze zijn door de oude vertellers opgeleid en geven op hun beurt deze kennis weer door aan nieuwe belangstellenden.

Verhalen vertellen doen we als de zon onder is, dan is het tijd voor ontspanning. De vrouwen, de mannen, de kinderen, de meisjes en de jongens vormen groepjes en zetten zich in een kring. Het is een geroezemoes van jewelste tot het moment dat de verhalenverteller midden in de kring gaat zitten en gaat vertellen. Dan is het doodstil en hangt iedereen aan haar of zijn lippen.

De fabels zijn bedoeld als lessen in de moraal. Vanaf het moment dat we het ons kunnen herinneren, worden er al fabels verteld. Ze zijn geestig en worden verteld aan de hand van dierenfiguren die ergens symbool voor staan. De ezel is bijvoorbeeld het symbool van de wijsheid, de hyena is de veelvraat die houdt van lekkere hapjes, de leeuw is het symbool van de kracht, de haas staat voor sluwheid en het paard voor opofferingsgezindheid en doorzettingsvermogen.

Na afloop van ieder verhaal vraagt de verteller hoe de toehoorders de moraal van het verhaal zien. Na een levendig gesprek sluit de verteller de bijeenkomst af met de juiste interpretatie van de moraal van het verhaal.

De geboorte van de ondankbaarheid

Toen de wereld nog jong was, was zij goed. Iedereen leefde in volmaakte harmonie en de huisdieren spraken met de mensen. Maar ergens in een dorp leefde in de familie van de hogon een meisje, Sama genoemd, vermaard om haar schoonheid, maar zo onbeleefd en brutaal! Elk Dogonmeisje wordt al bij de geboorte uitgehuwelijkt, maar Sama wilde daar niets van weten. Zij wenste te trouwen met iemand die geen littekens had. Maar ja, iedereen weet dat al bij de geboorte, bij het afbinden van de navelstreng, een litteken ontstaat. De onbeleefde en brutale Sama weigerde elke man die aan haar werd voorgesteld, terwijl ze inmiddels de leeftijd had om te trouwen. Ze dreef hiermee haar ouders tot wanhoop en uiteindelijk moesten ze toestaan dat Sama zelf de partner van haar keuze zou zoeken. Ze stelden wel één voorwaarde: hun dochter zou hen hiervan wel op de hoogte houden. Nu wilde het geval dat een geest van deze geschiedenis hoorde. Hij besloot het brutale en vervelende meisje een lesje te leren. Hij veranderde in een jongeling, verborg zijn navel met een op maat gesneden stukje kalebas en presenteerde zich aan de familie. Hij was heel erg mooi en vrij van littekens, en dus accepteerde het jonge meisje hem als partner. De ouders van het meisje voorzagen gevaar, en om alle risico’s uit te sluiten bedachten ze iets om bedrog te ontmaskeren. De moeder had een magische kalebas. Als je deze met water gevuld neerzette voor een persoon met een litteken, zou hij in twee gelijke stukken breken. Enfin, zij stuurde haar dochter op pad om de kalebas aan de bruidegom te lenen. Als extra zekerheid stuurde ze Sama’s kleine zusje mee, die ook op de hoogte was van de kracht van de kalebas. Ze kreeg de opdracht goed op te letten of de kalebas een brekend geluid maakte en als dit zo was, niet de kant van de bruidegom te kiezen. De meisjes brachten de kalebas naar de bruidegom en zetten deze met water gevuld voor hem neer. Het kleine zusje hoorde een geluid en vertelde dit aan Sama. Deze gaf haar een oorvijg en dwong haar niets te zeggen tegen hun ouders. En zo geschiedde.

Het huwelijk werd gevierd en Sama vertrok met haar bruidsschat, schapen, geiten, runderen, een paard en haar nieuwe echtgenoot.

De twee trokken door dorpen en door de brousse. Op een gegeven dag, onder een grote boom in de brousse, veranderde de bruidegom weer in een geest. Het was tijd om Sama het voorgenomen lesje te leren. Sama schrok hier enorm van en begon te huilen, maar de geest trok zich daar niets van aan. De les die hij in gedachten had, was hard. Iedere ochtend en iedere avond at hij een dier van haar kudde en uiteindelijk restte er niets meer dan het paard en het meisje. Het plan van de geest was om die avond het paard te eten en de volgende ochtend Sama. Maar eerst besloot hij, voldaan van zijn laatste maaltijd, om te gaan wandelen. Toen de geest was verdwenen, nodigde het paard het meisje uit op zijn rug te klimmen en zich aan hem vast te klampen. Sama deed dit en de twee gingen er als een speer vandoor. Toen de geest terugkeerde van zijn wandeling, merkte hij dat het paard en Sama verdwenen waren en zette de achtervolging in.

Het meisje en het paard kwamen die avond aan in een dorp, waar ze wilden schuilen voor de geest. Maar wat bleek? Het dorp zelfwas verboden voor vrouwen. Gelukkig kwamen ze enkele meters voor het dorp een oude vrouw tegen. Sama vertelde de vrouw haar geheim en de vrouw besloot Sama te helpen het dorp binnen te komen. Sama moest dan de mannen van het dorp voor de gek houden. Zij vertelde Sama dat als men in het dorp aan haar vroeg met welk water zij zich wilde wassen – warm of koud – ze het koude water moest kiezen, want dat was wat men gewoonlijk aan mannen gaf. En als men haar vroeg of ze geroosterd of gebraden vlees wilde, moest ze geroosterd vlees kiezen.

Sama onderwierp zich aan al deze beproevingen en speelde het zo slim dat iedereen dacht dat ze een man was. De paar dingen die de dorpelingen raar leken, verklaarde ze door te zeggen dat ze een vreemde was. De volgende morgen vroeg klom Sama op haar paard. Midden in het dorp hield ze halt en riep uitdagend dat ze alle mannen voor de gek had gehouden: zij was geen man maar een vrouw! De mannen voelden zich bedonderd en werden woedend. Ze wilden haar oppakken, maar dankzij het paard lukte dit niet. De twee gingen er in vliegende vaart vandoor.

Thuisgekomen informeerden Sama’s ouders naar haar belevenissen. Zij vertelde mokkend van al haar ellende en ongeluk, iedereen was tegen haar. Toen vroeg haar vader of het paard haar nog had geholpen. Sama antwoordde dat het paard al met al niets voor haar had gedaan. Het paard ving het gesprek op en schreeuwde het uit: HOEI! En vanaf deze dag, vanwege de ondankbaarheid van Sama, zijn de dieren gestopt met praten met de mensen.

De moraal van dit verhaal: hoe mooi en rijk je ook bent, wees bescheiden en respectvol tegenover de rest van de wereld. Want anders vergaat het je zoals Sama. Zij raakte alles kwijt, haar kudde en haar man, en door haar ondankbaarheid had ze ook nog eens de dieren boos gemaakt waardoor die niet meer met de mensen wilden praten. De harmonie die tussen mens en dier heerste, was voor altijd verstoord.

De worstelwedstrijd

Als de oogsttijd zijn einde nadert, organiseren we vaak worstelwedstrijden. Jongens uit de verschillende dorpen van Pays Dogon meten hun krachten in het maanlicht. Het is de periode om plezier te uiten over het oogsten en te tonen dat je goed gevoed bent. Het is bovendien een vriendelijke manier van oorlog voeren tussen bevriende dorpen, hoewel de emoties soms hoog kunnen oplopen. Dorpen die op gespannen voet met elkaar staan, organiseren onderling geen worstelwedstrijden.

De worstelwedstrijden komen altijd spontaan tot stand. Zo kun je voorkomen dat het ontvangende dorp van tevoren offert bij zijn eigen Lèwè, om de tegenstander te verzwakken. De gasten trekken naar het dorp van de tegenstanders. Zij zouden dus wel vooraf kunnen offeren bij hun Lèwè, maar dat heeft geen zin. De Lèwè heeft alleen kracht in het eigen dorp.

De dorpen spreken van tevoren af dat er een wedstrijd zal plaatsvinden en welk dorp de gastheer is. De tegenstanders komen naar het gastdorp op een door hen uitgekozen moment. De worstelaars arriveren in de avond of nacht en slaan op een speciale trommel om de dorpelingen wakker te maken en op te roepen voor de wedstrijd. Het hele dorp loopt vervolgens uit. Er wordt op een open plaats in het dorp een groot vuur gemaakt, waar de niet-worstelen-de mannen, de vrouwen en kinderen zich verzamelen als toeschouwers.

Enkele ouderen van het gastdorp vormen samen met enkele meegereisde ouderen van het bezoekende dorp scheidsrechterkoppels. Elke wedstrijd wordt geleid door zo’n koppel om onpartijdigheid te garanderen. Bovendien kunnen de ouderen hun overwicht laten gelden als een wedstrijd uit de hand dreigt te lopen.

De worstelwedstrijden zijn naar leeftijdsklasse ingedeeld. De kleine jongens bijten het spits af, gevolgd door de net geïnitieerde jongens en ten slotte de jongemannen, de ‘eredivisie’. Tijdens een wedstrijd zitten alle deelnemers in een kring om de eigenlijke arena. Onder het geroffel van de trommels springen meerdere worstelaars op.

Een van hen wordt door de scheidsrechters aangewezen als uitdager. Hierop springen verscheidene worstelaars van het andere team op en bewegen zich uitdagend, totdat er eentje door de scheidsrechters wordt uitgekozen en de wedstrijd begint. De eerste die op de grond ligt, verliest en moet weer in de kring gaan zitten, hij mag verder niet meer aan de wedstrijd meedoen. Dit procédé herhaalt zich totdat er uiteindelijk een overwinnaar overblijft. Meestal beginnen de mindere worstelaars en sparen de kampioenen zich tot de laatste ronden.

De kampioen van de strijd tussen de jongemannen noemen we een balanba. Hem wordt vol lof toegezongen en hij verwerft een hoge status. We reiken geen prijzen uit, zijn prijs is eeuwige roem. Aan vrouwelijke bewondering en gezelschap heeft hij geen gebrek. Een sterke vechter zal immers voor sterke kinderen zorgen.