Hoofdstuk 1

De grote reis

De Dogon leven in het oosten van Mali, aan de zuidrand van de Sahel op het plateau van Ban-diagara. Dit is een gebied dat vanaf de Niger langzaam omhoogloopt tot defalaise, een honderden kilometer lange loodrechte rotswand die het abrupte einde van het plateau vormt. Het onderste deel van deze rotswand wordt gevormd door een puinhelling. Van de voet van de rotswand tot de grens met Burkina Faso ligt een uitgestrekte laagvlakte. De oudste dorpen bevinden zich langs de voet van de falaise en direct boven op de rotswand. Hiervandaan zijn we de laatste eeuwen uitgezworven over de rest van het plateau. De nieuwste dorpen tref je aan op de laagvlakte. Deze zijn meestal pas gesticht na de koloniale tijd, toen de Dogon zich geen zorgen meer hoefden te maken over binnenvallende volken. Dicht bij de dorpen vind je de akkers en daaromheen de brousse, de wildernis. Deze bestaat uit open vlaktes, struikgewas en bomen en behoort toe aan het dorp.

Oude liederen

De historie van de Dogon begint met het vertrek uit hun vroegere woonplek, Pays Malinka, ten zuiden van het huidige Bamako. Volgens de overlevering was dat waarschijnlijk in de veertiende eeuw. Hoe het de Dogon voor die tijd is vergaan, weten we niet. De oudste overleveringen, in de vorm van liederen, gaan over de trektocht. De Dogon trokken weg omdat ze zich niet wilden laten overheersen door binnenvallende volkeren. Ze wilden zich ook niet bekeren tot het geloof van deze volkeren: de islam. Om welke volkeren het gaat, vertelt de historie niet.

Hoe het ook zij, uit de oude liederen blijkt dat zo’n zestig families, in totaal tussen de zeshonderd en duizend mensen, zijn weggetrokken. Zij trokken van Malinka naar de Niger. Langs deze rivier gingen ze stroomafwaarts naar de huidige plaatsen Ségou en Mopti, vlak bij Djen-né, waar zelfs nu nog een dorp is met afstammelingen van de Dogon. Vervolgens ging de tocht het binnenland in via Sofara naar Kan en daar hebben onze voorvaders zich uiteindelijk gevestigd. Sinds het moment dat de Dogon zich vanuit Kan verspreidden, spreken we over Pays Dogon.

Het gebied was al bevolkt. De oude liederen verhalen over volkeren die er al woonden en die door de Dogon zijn verjaagd of juist opgenomen. De bekendste van hen zijn de Tellem. De overlevering zegt dat de Tellem pygmeeën waren en beschikten over veel magie. Ze bouwden hun woningen hoog in de steile rotswand en konden met magische krachten tegen de rotswand opvliegen. Zij leerden de Dogon hoe ze in deze omgeving het best hun woningen konden bouwen en zich konden bekwamen in bepaalde kunstvormen. De Dogon tonen nog steeds veel eerbied voor de oude Tellem-wonin-gen. We gebruiken ze als begraafplaats, maar niet nadat we ze met diverse ceremonies hebben ontsloten.

Kani Bonzon – het eerste dorp

Kan, nu Kani Bonzon, is het eerste dorp dat de Dogon in deze contreien hebben gesticht en we beschouwen deze plaats als de bron van de Dogonbeschaving. Kan betekent baarmoeder, moeder aarde, de plek vanwaar men vertrekt. Maar hoe veranderde de naam Kan in Kani Bonzon? Dat heeft een koloniale achtergrond. Toen de Fransen kwamen, leefde in het dorp de familie Bonzon, een familie die veel respect genoot. Vandaar dat zij werden aangewezen om de Fransen als eersten te ontvangen. Ver van het dorp wachtten zij de Fransen op en noemden zich de Bonzon van Kan. De Fransen goochelden wat met de volgorde, voegden er een ‘i’ aan toe omdat het woord dan makkelijker valt uit te spreken, en zo ontstond Kani Bonzon.

Ook het dorp Teli onderging een dergelijke naamsverandering. De Dogon noemden dit dorp Té, dat wil zeggen ‘bij de bron halen’. Er is daar namelijk een bron in de bergen waar de mensen hun water halen. Sinds de koloniale tijd heet het dorp Teli. Doordat de Fransen veel namen hebben veranderd, is het nu lastig te achterhalen wat de achtergrond van de namen is. Daarvoor moet je te rade gaan bij de ouderen van het dorp. Die weten het meestal nog wel.

Heilige dieren

De Dogon kunnen zich goed inleven in de flora en fauna. Deze gevoeligheid wordt wel verklaard door alles wat ze hebben meegemaakt tijdens de grote trektocht. Ze leefden in de wildernis en ondervonden veel problemen, zeker omdat ze met een grote groep waren. Op een gegeven moment kregen ze vreselijke dorst. De jongeren werden op pad gestuurd om water te zoeken, maar keerden onverrichter zake terug. De Dogon begonnen de hoop op te geven en vreesden dat ze van dorst zouden omkomen. Toen verscheen er een krokodil die met zijn staart tegen een baobab aansloeg tot die openbarstte. Het binnenste van deze apenbroodboom was gevuld met water en de Dogon waren gered. Sindsdien is de krokodil een heilig dier voor ons.

De band met de krokodil is ook nu nog heel sterk. In een aantal dorpen zijn meertjes waarin krokodillen leven, bijvoorbeeld in Amani. De mensen kunnen er water uit putten en de kinderen zwemmen erin, zonder dat ze ooit door de krokodillen worden aangevallen. Tijdens de grote droogte in het begin van de twintigste eeuw dreigde het meertje droog te vallen. De vrouwen van het dorp brachten elke dag water van de put naar het meertje, zodat de krokodillen in leven zouden blijven. En als een krokodil overlijdt, wordt hij begraven met dezelfde ceremonies als een mens.

Op een ander moment tijdens de grote tocht waren de Dogon verdwaald. Ze hadden geen idee welke kant ze op moesten. Toen verscheen er uit de wildernis een panter en die wees hun de weg. De hele nacht volgden ze het dier tot ze weer op het juiste pad aankwamen en de panter in de wildernis verdween. Door deze hulp is ook de panter zeer gerespecteerd in ons land.

We kennen nog andere heilige dieren, zoals de slang, de vos, de schildpad en de antilope, maar de verklaringen hiervoor hebben niets te maken met de grote reis. Later zal ik meer vertellen over deze dieren.