163

Toen ik klein was en voor het eerst naar school ging, heette mijn juf Julie, omdat Siobhan toen nog niet op de school werkte. Zij begon pas op de school toen ik twaalf was.

En Julie kwam een keer aan een tafeltje naast me zitten en legde een buisje Smarties op het tafeltje en zei: “Christopher, wat denk je dat hier in zit?”

En ik zei: “Smarties.”

Toen haalde ze de dop van het buisje en hield het ondersteboven en er kwam een rood potloodje uit en ze lachte en ik zei: “Het zijn geen Smarties, het is een potlood.”

Toen stopte ze het rode potloodje terug in het Smarties-buisje en deed de dop er weer op.

Toen zei ze: “Als je mammie nu binnenkwam en we vroegen haar wat er in het Smarties-buisje zat, wat denk je dat ze dan zou zeggen?” want ik noemde moeder toen mammie, niet moeder.

En ik zei: “Een potlood.”

Dat kwam omdat ik toen ik klein was niet begreep dat andere mensen een geest hebben. En Julie zei tegen vader en moeder dat ik dit altijd heel moeilijk zou blijven vinden. Maar ik vind het nu niet moeilijk meer. Want ik besloot dat het een soort puzzel was, én als iets een puzzel is, is er altijd een manier om hem op te lossen.

Het is net als met computers. Mensen denken dat computers anders zijn dan mensen omdat ze geen geest hebben, ook al kunnen computers bij de Turingtest gesprekken voeren met mensen over het weer en wijn en hoe het in Italië is en ze kunnen zelfs moppen vertellen.

Maar de geest is gewoon een ingewikkelde machine.

En als we naar dingen kijken denken we dat we gewoon uit onze ogen kijken alsof we uit raampjes kijken en dat er een persoon in ons hoofd zit, maar zo werkt het niet. We kijken naar een scherm in ons hoofd, als een computerscherm.

En dat blijkt uit een experiment dat ik op tv zag in de serie Hoe de geest werkt. En in dit experiment stop je je hoofd in een klem en kijk je naar een bladzijde tekst op een scherm. En het ziet eruit als een normale bladzijde tekst en er verandert niets. Maar als je blik na een tijdje de bladzijde overgaat besef je dat er iets heel raars is, want als je een stukje van de bladzijde probeert te lezen dat je al eerder hebt gelezen, is dat anders.

En dat komt zo: als je blik van het ene punt naar het andere springt zie je helemaal niets en ben je blind. En die sprongetjes heten saccaden. Want als je alles zag wanneer je blik van het ene punt naar het andere sprong zou je duizelig worden. En bij het experiment is er een sensor die registreert wanneer je blik van de ene plek naar de andere springt en terwijl dat gebeurt verandert de sensor een aantal woorden ergens op de bladzijde waar je niet kijkt.

Maar je merkt niet dat je blind bent gedurende een saccade omdat je hersenen het scherm in je hoofd vullen zodat het lijkt alsof je uit twee raampjes in je hoofd kijkt. En je merkt niet dat er ergens anders op de bladzijde woorden zijn veranderd omdat je geest een plaatje invult van dingen waar je op dat moment niet naar kijkt.

En mensen zijn anders dan dieren omdat ze plaatjes op het scherm in hun hoofd kunnen hebben van dingen waar ze niet naar kijken. Ze kunnen plaatjes hebben van iemand in een andere kamer. Of ze kunnen een plaatje hebben van wat er morgen gaat gebeuren. Of ze kunnen een plaatje hebben van zichzelf als astronaut. Of ze kunnen plaatjes hebben van hele grote getallen. Of ze kunnen plaatjes hebben van een gedachtegang als ze iets proberen te beredeneren.

En daarom kan een hond naar de dierenarts gaan en een hele zware operatie krijgen en metalen pennen uit zijn poot hebben steken maar als hij een kat ziet vergeet hij dat er pennen uit zijn poot steken en gaat hij achter de kat aan. Maar als een mens een operatie krijgt heeft hij een plaatje in zijn hoofd van pijn die maanden en maanden duurt. En hij heeft een plaatje van alle hechtingen in zijn been en het gebroken bot en de pennen en zelfs als hij een bus ziet die hij hebben moet rent hij niet omdat hij een plaatje in zijn hoofd heeft van knappende botten en openspringende hechtingen en nog meer pijn.

En daarom denken mensen dat computers geen geest hebben, en dat hun hersenen bijzonder zijn, en anders dan computers. Omdat mensen het scherm in hun hoofd zien en denken dat er iemand in hun hoofd naar het scherm zit te kijken, zoals kapitein Jean-Luc Picard in Star Trek: The Next Generation, die in zijn stoel zit en naar een groot scherm kijkt. En ze denken dat deze iemand hun bijzondere menselijke geest is, die een homunculus heet, wat mensje betekent. En ze denken dat computers deze homunculus niet hebben.

Maar deze homunculus is ook maar gewoon een plaatje op het scherm in iemands hoofd. En wanneer de homunculus op het scherm in iemands hoofd staat (omdat die persoon aan de homunculus denkt) kijkt er een ander deel van de hersenen naar het scherm. En als die persoon aan dat deel van de hersenen denkt (het deel dat naar de homunculus op het scherm kijkt) zet hij dat deel van de hersenen op het scherm, en kijkt een ander deel van de hersenen naar het scherm. Maar de hersenen zien dit niet gebeuren omdat het net als de blik is die van de ene plek naar de andere springt en mensen blind in hun hoofd zijn op het moment dat de gedachte verspringt van het ene onderwerp naar het andere.

En daarom zijn de hersenen van een mens net een computer. En dat is niet omdat ze bijzonder zijn maar omdat ze steeds een fractie van een seconde uit moeten gaan terwijl het scherm verandert. En omdat er iets is wat ze niet kunnen zien denken mensen dat het bijzonder moet zijn, want mensen denken altijd dat er iets bijzonders is aan wat ze niet kunnen zien, zoals de schaduwkant van de maan, of de andere kant van een zwart gat, of in het donker als ze ‘s-nachts wakker worden en bang zijn.

Ook denken mensen dat ze geen computer zijn omdat ze gevoelens hebben en computers geen gevoelens hebben. Maar gevoelens zijn gewoon een plaatje op het scherm in je hoofd hebben van wat er morgen gaat gebeuren of volgend jaar, of wat er had kunnen gebeuren in plaats van wat er werkelijk gebeurde, en als het een vrolijk plaatje is lachen ze en als het een verdrietig plaatje is huilen ze.