Jonas is acht en zijn vader probeert oude kranten weg te gooien. Maar Jonas vist ze weer uit de vuilnisbak. Hij knipt de artikelen uit, de koppen, verstopt ze onder zijn matras. Af en toe haalt hij ze tevoorschijn en leest ze bij het licht van een kleine, gele zaklamp.
Het mag niet.
Het voelt gevaarlijk.
“Het is belangrijk om het van dag tot dag te zien,” zegt Karin van het maatschappelijk werk. “Hou je aandacht er een beetje bij. Probeer een beetje normaal te doen.”
Ze zit op de kleine zitbank die voor de eettafel staat en praat alsof Jonas er niet is. Maar hij is er wel. Achter de bank. Hij is niet stom. Jonas Nilsen is lid van de Donald Duck-club. Hij moet inlichtingen verzamelen. Alles wat er te weten valt. Dat is de gewoonste zaak van de wereld. Zo werken speurders. Anders komen ze nooit bij de kern van de zaak.
“dronken Vrouw rijdt man uit krattbo dood,” staat er. Grote letters. Hij leest het opnieuw en opnieuw. Gaat met zijn vinger langs de woorden. Sluit de deur af en haalt het knipsel tevoorschijn zo vaak hij er zin in heeft. Slaat met zijn hoofd tegen de bedstijl. Schreeuwt ‘GODVERTERINGKUTKLO-TE’ en wacht op zijn vaders voetstappen op de trap. Maar er komt niemand.
Marius stond op de parkeerplaats zijn motorfiets van het slot te halen toen Jonas na zijn laatste les het schoolplein afkwam.
De motorfiets was een van Marius’ vele missers. Jonas dacht dat dat de reden was waarom hij geen orde kon houden. Motorfiets en broeken met laaghangend kruis. Soms had Jonas medelijden met Marius. Hij vond dat iemand Marius tegen zichzelf moest beschermen.
“Je zou niet moeten motorrijden,” zei Jonas.
Marius draaide zich om. Hij leek niet verbaasd. Alleen een beetje vermoeid.
“Hoi, Jonas. Vind je?”
Nog een fout. Hoi. Alsof hij nog jong was. Wat hij niet was. Hij was volwassen. Wat was er mis met goedemiddag? Jonas knikte.
“Ja.”
“Het is niet gevaarlijk als je voorzichtig rijdt,” zei Marius.
Hij wierp Jonas een zachte, vriendelijke blik toe. Jonas Nilsen had jaren de tijd gehad om te leren hoe je vriendelijke blikken ontwijkt.
“Hoe gaat het met je?” vroeg Marius.
Ha! Het was niet zo simpel als het leek. Jonas Nilsen had hier ervaring mee. Iedereen weet dat de aanval de beste verdediging is.
“Je zou niet moeten motorrijden uit verantwoordelijkheidsgevoel tegenover je leerlingen,” zei Jonas. “Mag ik je een advies geven?”
Hij wachtte niet op antwoord. Als hij Marius wilde helpen, moest hij snel zijn. Dat was waar het om ging. Geen andere shit. Alleen maar de vraag hoe Jonas Nilsen Marius kon helpen. Nu ging het erom scherp te blijven.
Marius deed zijn mond open en weer dicht. Hij deed dit vaak als Jonas Nilsen hem een advies gaf. Het betekende dat hij niet meer wilde luisteren. Jammer. Jonas was graag dieper op het onderwerp ingegaan.
“Ze komt met een maand vrij,” zei Marius.
“Daar heb ik geen mening over,” zei Jonas.
Blunder. Geef hem een vinger en hij pakt de hele hand. Hij had niets moeten zeggen. Verrek. Kut-Marius.
“teringklotekutschijtzak.” Jonas stapte achteruit.
“Ik denk dat we eens samen moeten praten, Jonas.”
“Vandaag ben ik helaas verhinderd.”
Jonas was schor. Hij kon voelen dat zijn kuiten begonnen te tintelen. Daar kreeg hij meestal vlinders. Niet in zijn buik.
Marius liet hem gaan. Alsof hij hetzelfde gevoel kreeg. Alsof Jonas’ vlinders vanuit zijn benen de buik van zijn leraar waren binnengevlogen. Empathie. Misschien was dat waarom Marius zijn hoofd schudde en zijn helm opzette.
“Nee, ik bedoelde ook niet nu. Ik bedoelde woensdag. In de lunchpauze. Zullen we dat afspreken?”
Marius wachtte niet op antwoord. Hij stak alleen maar een hand op en reed weg. Toen hij was weggereden, was het hele schoolplein leeg. Jonas stond weer alleen. Hij bleef op exact hetzelfde punt staan totdat zijn vaders blauwe pick-up voor het hek stopte. Het duurde tien minuten. Hij had geen vin verroerd.
Persson was op bezoek. Persson had tatoeages op zijn linkerarm. Hij had een gouden tand. Hij had een slechte adem en okselzweet. Hij had een Duitse herder die niet te vertrouwen was. Snoopy.
“Hoe staat het met de vrouwtjes?” vroeg Persson.
Hij keek niet naar Jonas. Hij keek naar iets op zijn arm. Een vuiltje. Peuterde eraan met zijn nagel. Dat maakte het alleen maar erger.
Evengoed keek hij naar Jonas.
“Ik vroeg hoe het staat met de vrouwtjes. Heb je niet geleerd om antwoord te geven als er een volwassene tegen je praat?”
Jonas antwoordde niet. Stond in de keukendeur. Wipte op zijn tenen omhoog. Weer omlaag. Keek naar zijn vader, die iets in de kast zocht.
De keuken was lang en smal. Smerig. Met lange, bruine, vlekkerige werkbladen, die meer dan dertig jaar oud waren. Je kon met geen mogelijkheid zien wat vuil was en wat niet. Ze aten nooit in de keuken, ze hadden geen eettafel daar, toch dronken zijn vader en Persson altijd in de keuken. Rechtop. Hangend tegen de vettige werkbladen.
Jonas keek naar zijn vader. Persson volgde zijn blik.
“Heb je hem geen manieren geleerd?”
Zijn vader kwam de kast uit. Grinnikte. Hield een sixpack Ringnes in zijn hand.
“Hou je bek, Persson.”
Jonas’ vader maakte een van de blikjes open. Het schuim kwam omhoog en liep over zijn vingers omlaag. Terwijl hij zijn arm optilde om het af te likken, reikte Persson over het werkblad heen om een blikje voor zichzelf te pakken. Jonas hield zijn adem in toen de doordringende zweetlucht hem tegemoet sloeg.
“Ook één?”
Jonas schudde zijn hoofd en Persson draaide zich weer naar zijn vader.
“Hij kan praten?”
Zijn vader liet het bier omlaagklokken. Sloot zijn ogen. Opende ze. Keek naar Jonas.
“Zo kan-ie wel weer, Persson.”
“Niet zo aangebrand, Anders. Ik mag best een beetje met Jonas dollen zonder dat jij meteen doordraait.”
Nu boog Persson zich naar Snoopy en zwaaide met het blikje naar haar.
“Snoopy. Kom es! Nou, kom dan!”
Als Persson met Snoopy praatte, zette hij een babystem op. Alsof Snoopy geen valse hond was, maar een weerloze zuigeling. Snoopy stond op en zwaaide met haar staart.Toen goot Persson de helft van het bier in een schaaltje en zette het voor haar op de grond.
“Niet bang zijn, Jonas,” zei Persson. “Ik help wel een beetje mee.”
“Hoe bedoel je?”
“Anders en ik hebben het erover gehad. Ik help mee. Ik ga een beetje op je passen.”
“Er hoeft niemand op mij te passen,” zei Jonas.
“Ha! Dat is niet wat ik heb gehoord. Ik heb gehoord dat we die puberteit van je in de gaten moeten houden,” zei Persson. “Aan een korte riem houden en een muilkorf omdoen, net als Snoopy. Dat je niet helemaal doordraait. Voordat je moeder thuiskomt en je een beetje opvoedt.”
Jonas’ vader grijnsde. Hij maakte nog een blikje bier open. Snoopy gromde vanaf de vloer.
“Dan zal je ervoor moeten zorgen dat je Persson kwijtraakt voor ze terugkomt,” zei Jonas.
Zijn vader grijnsde nog breder. Persson grijnsde ook. Snoopy likte het bier uit het gele schaaltje.
“Dacht je dat?” zei Persson.
“Ja. Ik denk niet dat ze blij met je zal zijn. Ik denk dat ze je een viezerik zal vinden. Mag ik nu weg?” zei Jonas.
Ze lachten en dronken en dronken en lachten. Niemand zei ja. En niemand zei nee. Dus ging hij weg.
Jonas had al sinds het begin van het schooljaar een foto van Wendy in zijn portemonnee. Af en toe haalde hij die eruit en streelde haar gezicht. Hij hoopte dat ze op een dag haar ogen dicht zou doen. Maar hoe hij ook streelde, ze staarde altijd naar hem terug. Alsof ze bang was voor wat ze zou missen als ze niet constant op haar hoede was.
Je mocht geen foto’s van meisjes maken als ze dat niet wilden.
De directrice was in de klas gekomen en had erover gepraat. Ze zat in elkaar gedoken naast het tafeltje van de leraar. Ze maakte zich zo klein ze kon, en verzocht hun om geen foto’s van elkaar meer te laten rondgaan zonder eerst toestemming te vragen.
Ik wil geen mobieltjes in beslag moeten nemen op deze school, had de directrice gezegd.
Maar dit was een papieren foto. Uit het jaarboek geknipt. Dat was niet hetzelfde.
Sowieso zou niemand een foto van Jonas laten rondgaan. Hij stond buiten de kring. Hij was zijn eigen kring.
Wendy had mooie tieten. Vorig jaar waren ze veel kleiner geweest. Het jaar daarvoor waren ze er helemaal nog niet geweest. Maar geduld is et cetera.
De dag nadat Jonas Tones tieten had ontdekt, haalde hij Wendy’s foto uit zijn portemonnee. Eerst vroeg hij zich af of hij haar de foto moest geven. Op de een of andere manier had hij het gevoel dat hij haar een uitleg schuldig was. Wendy was nog even mooi. Hij hield van haar haar en van haar geur: citroen, tabak, spearmint. Hij hield van haar strakke kleren, de lak op haar nagels die altijd heel en schoon waren en altijd kleurig: groen, knalroze. Misschien moest hij dat zeggen, misschien zou het makkelijker zijn als hij uitlegde hoe leuk ze eruitzag als ze lachte en het diamantje in haar hoektand blonk. Jonas Nilsen wilde het makkelijker maken voor Wendy. Hij was nog steeds erg op haar gesteld. Als een vriend. In elk geval wilde hij niet dat ze verdriet had.
Maar Wendy was geen moment alleen. Niet in de kantine, waar ze milkshakes en smoothies verkocht samen met In-grid. Niet in de rookhoek, waar ze stond met haar vriendje, dat speciaal uit de bovenbouw naar hen toe was gekomen om met haar te vozen. Niet bij de fontein, waar ze een watergevecht hield met twee jongens van een klas hoger.
Jonas probeerde, met de foto in zijn hand en zijn hand in zijn zak, de hele dag bij Wendy in de buurt te komen. Alles werd warm en zweterig. Het papier krulde om, er kwam een vouw in de foto van Wendy die nooit haar ogen dichtdeed en ten slotte gaf hij het op.
Na de laatste les ging hij naar de jongens-wc, sloot zichzelf op in het achterste hokje en spoelde haar door.
Marius wilde dat Jonas zich zou ontspannen. Ont. Spannen. Vanwege zijn temperament. Ze hadden het erover in de projectruimte, die woensdag.
“Je moet niet zo gauw kwaad worden,” zei Marius. “Weet je wat jij moet hebben? Ik denkdat je een vrouw nodig hebt.”
Jonas hoorde Marius niet graag op die manier praten. Vrouw. Het waren geen vrouwen, het waren meisjes-vrouw was vulgair, vrouw was porno. Mijn klassenleraar probeert me porno op te dringen.
Jonas had een hekel aan de projectruimte. Het was een kleine, nauwe kamer en je kon er geen raam openzetten. De vensterbank lag vol dode vliegen en Jonas kreeg altijd hoofdpijn als hij er langer dan tien minuten moest blijven. Het was wat anders geweest als Marius hem om advies had gevraagd. Maar dit was het tegenovergestelde. Het was Marius die had bedacht dat er gepraat moest worden. Maar voor hij kon beginnen, moest hij iets uit zijn tas pakken. Marius had een klein, rood O’Neill-rugzakje, dat over zijn schouder hing.
“Trendy en zielig,” zei Jonas. “En slecht voor je rug. Weet je wat je zou moeten kopen? Een diplomatenkoffertje.”
“Oké,” zei Marius en trok van de bodem van de rugzak een vel papier omhoog. Jonas bedacht dat hij niet eens zeker wist of Marius hem had gehoord. “Er is een kamp,” zei Marius.
Een pornokamp.
“Ik dacht aan komende zomer.”
Vol topless vrouwen.
“Ik heb er op internet iets over gelezen.”
Een hangplek voor viezeriken.
“Ze hebben daar allerlei activiteiten die me heel geschikt voor je lijken. Vissen en bergbeklimmen en…” Wet T-shirt-competities. “Kijk maar eens.” Marius legde het papier voor Jonas op tafel, ZOMERKAMP VOOR SCHOLIEREN MET LEER- EN GEDRAGSPROBLEMEN.
Eenvoudig en goed. Laten we de dingen niet onder het tapijt vegen. We hebben trouwens geen tapijt om ze onder te vegen. Laten we het beestje bij de naam noemen en een mongool gewoon een mongool.
Je zag een foto van een meisje in een zwemvest. Ze droeg een beugel. Of ze tieten had of niet, was niet te zien. Het zwemvest zat in de weg.
Het is niet zeker dat alles gaat zoals jij hoopt wanneer ze terugkomt, Jonas. Snap je? Misschien is het een goed idee om een plan B te hebben. Denk er maar eens over na.
Denkeroverdenkeroverdenkeroverna. Denk hier eens over na: Marius was een viezerik. Marius zocht op internet naar topless vrouwen met leer- en gedragsproblemen en een over-beet.
“Je wordt bedankt,” zei Jonas.
Hij keek door het raam. Het was mooi weer, maar de ramen van de projectruimte waren zo smerig dat de lucht grijs leek.