12

Het komt in haar terug en dat is misschien niet zo vreemd, maar het blijft nu steeds langer weg Daarom is ze er zo bang voor geworden. Nog tien dagen. Ze staat in de rij voor het ontbijt, wacht tot de vrouw voor haar klaar is met de bruine, zoete kaas, het schelle licht uit de neonlampen in het plafond maakt alles hard en scherp en als ze haar ogen dichtdoet om te ontsnappen, ziet ze zijn gezicht.

Het gezicht.

Het duikt zomaar op uit het niets. En hij is grijs en wit en oud tegen de zwarte nacht, en er is weer de muziek, van het feest, er is de muziek waarvan ze moet kotsen, die achter haar ogen zit, die ze nooit meer kwijtraakt. Grijs en wit, en ze ziet hem duidelijk, ze heeft hem altijd duidelijk gezien, een seconde, een ogenblik, dan ligt hij onder de auto: Ka-boem, Ka-boem. Het is Ma-rita die schreeuwt.

Dan is er niets meer.

Alleen de lucht van braaksel en alcohol en gebroken glas dat naar niets hoort te ruiken maar je ruikt het evengoed.

Het gekke is dat het zo niet is gebeurd.

Ze reed van achteren op hem in, hij stond met zijn rug naar haar toe, hij was niet oud en ze heeft zijn gezicht niet gezien.

Maar zo herinnert ze het zich.

Ze beseft dat nu, in de ontbijtrij, terwijl ze de kaasschaaf in haar ene hand neemt en de bruine kaas in de andere. Terwijl ze probeert ze tegen elkaar te houden.

Nog tien dagen.

Maar er komt nooit een eind aan.

 

Jonas Nilsen had een monster in zijn buik.

Het moest mogelijk zijn om het dood te maken. Er in elk geval een gat in te maken.

Hij moest in staat zijn om zijn eigen borstkas open te maken en zijn eigen long te doorboren met een kleine witte speld.

Dan kon er misschien wat van het taaie, zwarte spul naar buiten.

Nog tien dagen. Jonas Nilsen lag op zijn rug in bed en mikte op zichzelf met zijn windbuks, die niet bestond, alleen bestond in zijn hoofd, geen fatsoenlijke trekker, geen munitie, maar evengoed schoot hij.

Pang Pang Pang.

Hij dacht aan zijn moeder en zijn vader in de pick-up, de lange reis naar huis.Twee uur. In twee uur kun je het een en ander zeggen. In twee uur kun je zeggen wat je te zeggen hebt.

VERREKTE KUT KANKER SHIT.

Vloeken hielp niet. Schreeuwen ook niet. Hij dacht aan zijn moeders vlekkerige, sproetige gezicht. Aan alles waarvoor hij zich moest schamen. Het zou nooit overgaan.

Het meest schaamde hij zich over zichzelf. Jonas Nilsen lag op zijn rug op zijn bed en schoot op zichzelf met een windbuks die niet bestond. Hij bracht zijn hand naar zijn gezicht en voelde het bloed uit een onzichtbaar gat in zijn hoofd spuiten.

Krattbo was niet alleen maar de Mega en de Statoil en het Rode Kruiscentrum. Krattbo was niet alleen de woonwijken en de school en de grote weg. Er ging een andere weg de andere kant op, maar die nam je nooit. Jonas kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst de weg omhoog naar het bos had genomen. Ver van de satellietschotels, het lawaai van de kinderen, de radio’s met de volumeknop op 10. Geen schreeuwende buren, geen toeterende auto’s, geen telefoons die rinkelden zonder dat ze ooit werden opgenomen.

Alleen Jonas Nilsen, die omhoogfietste op Tones oude meisjesfiets.

Het bos groeide in het litteken dat de nieuwbouwwijk had gemaakt en de rivier stroomde in het litteken dat het bos had gemaakt en op een bepaald punt werd de weg een pad en toen was er geen pad meer. Toen kon hij alleen maar vooruitkomen door te raden. Een raadselspel.

Jonas Nilsen fietste door tot hij niet verder kon.Toen stapte hij af en ging lopen. Hij was hier geweest op een schoolreisje. Er had een tent van mos en takken gestaan en er was een natuurpad geweest en een barbecue met worstjes en brooddeegdat je om stokken wikkelde en moeders en vaders die mee waren gegaan en de leiding hadden en alles zagen, en waarom had Jonas Nilsen niemand bij zich? Dat hadden de ouders van de andere kinderen gevraagd. Want ze hadden best nog iemand kunnen gebruiken.

Jonas haalde diep adem.

Het stond niet vast dat hij zou vinden wat hij zocht. Het stond ook niet vast dat hij de weg terug zou vinden. Dat risico nam hij. Het was zoals het was.

Je had geluk als je vond wat je zocht. Vandaag had Jonas Nilsen geluk. De bomen stonden verder uit elkaar, het mos werd gras. Hier was het. De open plek die hij zocht. De vlakte op de top vanwaar je heel Krattbo kon zien, dat wil zeggen de hele wereld, dat wat ertoe deed. De vorige keer was hij hier geweest met zijn moeder, een paar dagen voor ze een man doodreed. Het was hetzelfde uitzicht, daar had je de Mega, het ziekenhuis, het Rode Kruiscentrum, de Statoil, daar was de nieuwbouwwijk. Hetzelfde uitzicht, alles precies hetzelfde en niets zoals toen.

Jonas Nilsen haalde zijn mobiel uit zijn zak. Hij ging maar twee keer over.

“Hoi.” Tones stem was ver weg. Tones stem kwam uit een kleine zwarte Nokia. Wat je in een kleine zwarte Nokia zegt, telt niet. Hij wist niet eens of er genoeg bereik was in het bos. Hij wist niet of ze ook maar een woord verstond van wat hij zei.

“Mijn moeder heeft een man doodgereden. Ze zat dronken achter het stuur. Ze zit in de bak. Ze komt volgende week thuis. Ik heb gelogen. Ik heb gezegd dat jij mijn vriendin was. Ik heb tegen Roar gezegd dat je zachte tieten hebt. Dat ze Jesusfuckinghoerenporno zijn. Ik ben in de klas op mijn tafel geklommen en ik heb dat geroepen. Hard.”

Het was doodstil aan de andere kant van de lijn.

“Hoerenporno,” zei Jonas.

“Ik verstond je wel,” zei Tone.

“Het is goed om te vergeven,” zei Jonas. “Dan ga je rechtstreeks naar de hemel. No questions asked.”

Hij hoorde haar inademen. Hij dacht aan haar tieten die opzwollen en krompen, die zwollen, zwollen, zwollen als twee reuzenballonnen. Op een bepaald punt in de tijd zou er een briesje komen dat haar meenam naar de wolken.

“Jawel,” zei Tone en ze ademde uit. “Waarom deed je dat?”

Dat was in elk geval een makkelijke vraag.

“Omdat ik de viezerik van de klas ben.”

“Vind je dat echt?”

“En een klootzak.”

“Daar geloof ik niks van,” zei Tone. “Maar ik zie je vanavond.”

“Hè?”

“De dienst. Het begint om half zeven. Kom niet te laat. Pli-ies. Dag.”

Ze hing op voor hij haar tegen kon houden. Wat je in een kleine zwarte Nokia zegt, telt niet. Het telt wel. Ieder woord.

Tone geloofde dat er iemand was die ieder woord opschreefdat je zei, alles wat je dacht. Big Brother. Jezus Christus.

Jonas keek omlaag naar het centrum van Krattbo, zo klein en knutselig dat het leek of er een legostadje op de bodem van het dal stond.

Op dat moment zag hij de hond. Alleen maar een silhouet, tegen het bos en de lucht. Ze jankte. Hapte tussendoor. Aldoor. Naar Jonas. Alsof ze wist wie hij was. Hem herkende. Jonas dacht dat Snoopy half een hond was en half iets waarvan niemand wist wat het was. Ze krabde met haar poot over een stuk mos en toen was ze weg.