Jonas deed zoals altijd kalm aan in de badkamer. Kamde zijn haar. Gel. Poetste zijn tanden, floss, nog een poetsbeurt voor alle zekerheid. Het groene pak hing in de keuken met een roze overhemd en een roze zakdoekje in het borstzakje. Pas gestreken. Hij had dat zelf gedaan. En zijn schoenen gepoetst.
“Weet je zekerdat je wilt gaan?”
Zijn vader at een Worstje en keek naar hem terwijl hij zich omkleedde. Dat gaf een ongemakkelijk gevoel. Maar meer ook niet. Het was maar een kleinigheid. Daar liet Jonas Nil-sen zijn humeur niet door bederven.
“Ja.”
“Ik wist niet dat je om dat soort zaken gaf, Jonas.”
“Heb je de posters in mijn kamer niet gezien?”
“Ja.”
“Danweet je dat ik om Jezus geef.”
“Hm.”
“Hij is de weg,” zei Jonas.
“Ik dacht dat de grote weg de weg was,” zei zijn vader en hij glimlachte. Hij dacht dat hij grappig was. Woordspelletjes. Het gebeurde niet vaak dat zijn vader in was voor een woordspelletje. Hij stond op en strekte zijn armen naar het plafond. Moe. Niet alleen van vandaag. Van alle dagen.
“Zullen wegaan?”
Op een dag zou de pick-up uit elkaar vallen. De spiegel zat met kauwgom vastgeplakt. Hubba Bubba en Juicy Fruit samengekneed tot een deegje. De uitlaat was met een touw vastgebonden. Als de pick-up nog een keer kapotging, zou Jonas’ vader niet proberen hem te maken. De volgende keer zou hij rustig mogen sterven. Persson zei dat Jonas’ vader een autosnob was geworden en dat dat de schuld van Martha Stewheart was. Jonas had er geen probleem mee.
Ze rammelden de grote weg op. De motor hoestte en sputterde. Jonas hield zich vast aan de daklus en vroeg zich af wanneer de auto voor het laatst een stofzuiger had gezien. Ineens dacht hij ergens aan.
“Hoe is het met de cabriolet gegaan?”
“O. Ja. Goed. Ik haal hem volgende week op.”
“Ben je klaar met Martha?”
“Zo goed als.”
“Mag ik haar lenen?”
Zijn vader schudde zijn hoofd, maar hij glimlachte. Hij vond het leuk dat Jonas dit vroeg. Hij droeg een vuil, roodge-ruit houthakkershemd en hij trok de mouwen omlaag over zijn polsen voor hij antwoord gaf.
“Nee.”
“Waarom niet?”
“Je bent nog niet oud genoeg. Je moet een rijbewijs hebben.”
“Kun je me niet een keer rondrijden?”
“In Martha?”
“Ja.”
Zijn vader werd ernstig. Het motregende tegen de voorruit. De lichten uit het stadscentrum kwamen steeds dichterbij, witte en rode vlakken in een grijs meer.
“Wou je indruk op iemand maken, Jonas?”
“Misschien.”
“Daar was ik al bang voor,” zei zijn vader en hij draaide de parkeerplaats achter de Mega op.
Tones gemeente heette De Hemelse Boodschap, maar de bijeenkomsten werden gehouden in de kelder van het Rode Kruiscentrum.
“Misschien hadden jullie om de bovenste verdieping moeten vragen,” zei Jonas.
Tone gaf geen antwoord, ze keek alleen maar rond. Ze had hem opgewacht bij de deur, precies zoals ze beloofd had. Ze had hem niet verteld dat ze make-up op zou hebben. Tone droeg oranje lippenstift en er zat glitter op haar wimpers. Hij herkende het bonzen in zijn buik. Een beetje misselijk. Gelukkig had hij een mondspray in zijn jaszak. Voor als er iets gebeurde. Als hij moest kotsen. Voor alle zekerheid.
Jonas had een aula vol biddende mensen verwacht, met een mollige middelbare voorganger op een klein podium. Hij had verwacht dat de predikant met een Amerikaans accent zou praten, en dat een paar dikke vrouwen ‘Oh Happy Day’ zouden zingen. Hij had vetzucht verwacht. Maar de ruimte was nog niet voor de helft gevuld en er waren geen dikke vrouwen, als je Tones moeder niet meetelde. En Tones moeder was niet dik. Ze was goed voorzien. Dat is niet hetzelfde.
“Dus jij bent Jonas.”
“Ja.”
Hij boog. Diep. En kwam naar voren terwijl hij boog. Tones moeder ging een paar stappen naar achteren.
“Leuk om een van Tones nieuwe vrienden te ontmoeten,” zei ze.
“Het moet een schok voor u zijn geweest,” zei Jonas.
“Wat dan?”
“Ik stond op de veranda van de vierde. De flats bij de Mega. Toen hij…Tones grootvader.”
“O.”
“Maar u bent vast gauw weer de oude.”
Hij merkte dat er zweet in zijn handpalmen stond. Tone pakte hem bij zijn arm.
“Ik moet gaan,” zei Tones moeder. “Natuurlijk,” zei Jonas.
Ze lieten Tones moeder gaan met haar verdriet. Het was niet zoals het hoorde. Maar tegelijk was het een opluchting.
Jonas keek nerveus hoe Tones moeder op het podium sprong.
“Dank jullie wel!” riep ze zomaar. “Dank julliedat je gekomen bent in Gods naam!” Tone sloot haar ogen.
“Ai,” zei Jonas. “Zet ze zichzelf voor schut? Zal ik haar terughalen?”
“Nee,” fluisterde Tone. “Dit is wat ze doet.”
“Wat?”
“Mama is voorganger.”
Jonas Nilsen kreeg de indruk dat iedereen het toneel op moest. Tones moeder ging voor en de anderen kwamen naar boven, een voor een. Sommigen sprongen en dansten. Sommigen stonden doodstil en wiegden heen en weer. Tone hoorde bij degenen die stil in de zaal bleven staan met hun ogen dicht. Het zag eruit of ze sliep. Jonas tikte op haar arm.
“Mijn beurt.”
Ze keek op.
“Wat zei je?”
“Ik ga het podium op.”
“Denk je dat dat een goed…” Te laat. Hij was al naar boven gesprongen.
“Ik zoek REDDING,” schreeuwde hij.
“Aaaaaamen.”
“Ik wil dat Jezus van me houdt.”
“AAAAAAAAMEN.”
“Jezus houdt van me.”
“Halleluja.”
“PREESDELORD.”
“Oooooh yeah.”
Jonas voelde dat hij zweette. Niet zo’n beetje ook. Het droop uit zijn wenkbrauwen. Motherfuckingshit. Tones moeder kwam stralend naar hem toe en legde een hand op zijn schouder.
“Jeeeeeeesuuusssss Christ is our saaaaavioooooour,” zei Tones moeder.
“Oh yeah,” zei Jonas.
“Jeeeesuuuuuus,” zei Tones moeder. “Amen.”
“Amen,” zei Jonas.
“Preesdelord,” zei Tones moeder.
“Ohhappyday,” zei Jonas en hij viel op zijn knieën.
De zaal was vol mensen die dansten en heen en weer wiegden en hun armen in de lucht staken en niet een van hen lachte.
Jonas dacht dat jonge christenen niet rookten, maar Tone nam hem mee naar de achterkant van het Rode Kruiscen-trum. De grond lag vol peuken.
“Het regent,” zei Jonas.
“Ja, dat weet ik,” zei Tone.
Ze leunde tegen de muur en sloot haar ogen. Zo bleef ze een ogenblik staan voor ze een pakje Prince Light uit de zak van haar jack haalde.
“Ook een?”
Aiaiaiaiai.
“Een op elke vijf rokers overlijdt aan een tabakgerelateer-de ziekte,” zei Jonas.
“Yep,” zei Tone en ze inhaleerde lang en diep. “Weet je wat het betekent om er niet bij te horen, Jonas?”
Hij knikte ernstig.
“Ik heb wel een soort vermoeden.”
“Kun je raden hoe vaak mijn moeder en ik verhuisd zijn, de afgelopen vijfjaar?”
“Nee.”
“Tien keer.”
“O.”
“Denk je dat ik tien vriendjes heb gehad in vijf jaar tijd?”
Een goed gesprek. Hij had veel goede gesprekken gehad met Bobby. Hij had zijn moeder verteld dat dit een van de dingen was die hij het fijnst vond aan haar. Dat ze over alles konden praten. Het probleem met een goed gesprek in de werkelijkheid is dat het niet altijd makkelijk is om het goed te houden. Maar wie een beetje ervaring heeft, weet dat dat niet altijd nodig is. Soms is het genoeg om te luisteren.
“Ik heb niemand gehad,” zei Tone.
Jonas probeerde niet te bewegen. Geen vinger. Geen teen.
“Niemand.”
Haar tieten waren grote strakke ballonnen onder haar strakke zwarte T-shirt, onder haar spijkerjack, onder de buitenverlichting achter het Rode Kruiscentrum, onder de regen, onder de grijszwarte lucht boven Krattbo. Dat was prima. Jonas tilde zijn hand op. Naar haar haar. Haar hals. Maar hij kwam niet verder dan zijn eigen wang. Krabde zichzelf hoewel er niets te krabben was. Onhandig. Zoals altijd. Tone blies rookkringen. Kleine wolkjes met grote gaten erin, naar de lampen boven de Mega.
“Weet je wat Wendy heeft gedaan voor ze RUK JEZUS AF op mijn tafel schreef?”
Jonas schudde zijn hoofd.
“Ze heeft mijn kop in de meisjes-wc gedouwd.”
“Ja,” zei Jonas. “Dat heb ik gehoord.”
Tone gaf hem de sigaret. Eerst stond hij er besluiteloos mee in zijn hand terwijl het vuur omhoogkroop en de as langer werd. Toen hield hij hem bij zijn lippen. Inhaleerde. Tot diep in zijn longen. Een hele tijd.
Jonas Nilsen had verwacht dat de rook zuur zou smaken. Kartonnig. Zoals het rook. Maar het smaakte nergens naar. Een beetje strak. Stijf. Een beetje stroef toen hij slikte.
“Ben je zenuwachtig?” vroeg Tone.
“Waarover?”
“Dat je moeder thuiskomt.”
“Waarom zou ik?”
“Ik weet niet. Ik dacht dat het misschien niet zo leuk zou zijn.”
Nu keek Tone hem voor het eerst recht aan. Het was zo dichtbij. Hij was er nog nooit zo dichtbij geweest. Het was nu of nooit. Jonas Nilsen viste zijn mondspray uit zijn jaszak.
“Alsjeblieft.”
“Wat is dat?”
“Mondspray.Tegen de rooksmaak. Als je daarmee zit.”
Éénmaal naar Tones halfopen mond. Toen leunde hij naar voren en kuste haar zoals hij haar honderdmiljoen keer had gekust toen Tone Bobby heette en hij haar nog niet kende.