Zes jaar eerder. Jonas is acht. Er ligt een teddybeer in de speelruimte. Tv. Zijn moeder draagt geen gestreepte pyjama. Dat is in elk geval iets. Hij was bang dat ze eruit zou zien als een van de Zware Jongens. Maar ze ziet er normaal uit. Ze draagt normale kleren. Blauw overhemd en witte spijkerbroek. Niet eens handboeien. Jonas is lid van de Donald Duck-club. Dat betekent dat hij aan de kant van Het Goede staat. Het betekent dat hij altijd op zoek is naar schurken en dieven en moordenaars.
“Jonas.”
Jonas wil haar liever niet aankijken. Hij tilt de teddybeer op. Drukt hem tegen zijn gezicht. Hij ruikt zuur.
“Jonas.”
Ze probeert hem de teddybeer af te pakken
Hij houdt hem stevig vast, maar zij is sterker dus ze wint. Zijn moeder zet de teddybeer op haar schoot. Zo. Daar. Nu is er niets waarachter hij zich kan verstoppen. Ze probeert voorover te buigen zodat hij haar kan aankijken, maar hij doet zijn ogen dicht. Dan wint hij.
“Zeg je niets, Jonas?”
Nee.
“Wil je niet vertellen wat je op school hebt gedaan?”
Nee.
“Erg gezelligdat je me komt opzoeken, Jonas.”
Plotseling vraagt hij zich af of hij wel bij de Donald Duck-club zou mogen blijven als ze wisten wat zijn moeder had gedaan. Hij voelt een pijn groeien in zijn buik. En in zijn benen.
En dan knapt het. Dan komt de brul van het monster.
“teringklotekutwijf!”
Het is niet veel. Het is genoeg. Zijn vader pakt hem bij zijn armen. Draagt hem naar buiten. Je mag niet vloeken in de gevangenis. De bewakers zijn er niet blij mee. De gevangenen zijn er niet blij mee. Ze proberen een nieuw leven op te bouwen, ondanks alles, jonas slaat steeds opnieuw met zijn hoofd tegen het dashboard van de pick-up en vindt dat een goed gevoel.
Jonas was op de grond gaan liggen toen een van de meisjes uit de parallelklas voorbijliep. Ze droeg een rok. Hij kon haar onderbroek zien. Bruinsporen. Dus schreef hij: ‘Birte Jen-sens heeft bruin in haar slip’, boven de wasbak in de kleedkamer bij gymnastiek. Hij dacht dat de andere jongens dat zouden willen weten. Voordat ze misschien op de gedachte zouden komen om met Birte naar bed te gaan. Het is niet zo geil met bruinsporen. Hij dacht dat hij deel uitmaakte van een soort informatiesysteem. Zijn klassenleraar Marius zei dat hij moest oppassen.
“De andere jongens vinden dit helemaal niet grappig,” zei Marius. “Ze vinden je achterlijk, snap je? Birte is totaal van slag. Ik vind dat je je excuses moet maken.”
“Ik vind dat Birte op het gebied van kleding beter haar best zou kunnen doen,” zei Jonas.
Toen kwam de directrice op school in een rok. De directrice had mooie enkels, hoe lang en dun en oud ze ook was. Jonas Nilsen slaagde erin onder de indruk te raken. Maar verder slaagde hij nergens meer in. Marius trok hem aan zijn trui omhoog. Het was een groene lamswollen trui. Hij was verpest. Gescheurd. Kon zo de vuilnisbak in. Jonas dacht erover Marius voor de rechter te slepen. Hij stelde het voor toen hij en zijn vader naar huis reden in de pick-up.
“We kunnen er een zaak van maken. We kunnen mama’s advocaat inschakelen.”
“Hou je bek nou maar, Jonas,” zei zijn vader. Toen zei hij niets meer. Zoals gewoonlijk.
Nu volgden Jonas Nilsen en zijn vader de directrice naar het klassenlokaal en vandaag droeg de directrice een broek. Een strakke broek en de strakke, rode blouse. Haar achterste schudde onder het lopen.
“We zijn er.”
Ze deed zonder kloppen de deur open en verdween zonder iets tegen de klassenleraar te zeggen.
“Hallo, Jonas. We maken vergelijkingen met twee onbekenden.”
Marius stond bij het bord in een surfershirt en een spijkerbroek waarvan het kruis op zijn knieën hing.
Er zou een verbod moeten bestaan op leraren in afgezakte broeken. Het ziet er niet uit. Wie heeft er respect voor zo iemand. Respect krijg je door een pak.
Jonas ging met zijn hand over zijn boordje, hij droeg zijn gestreepte pak en een wit, gesteven overhemd. Jonas Nilsen kleedde zich goed en had daar plezier in. Hij legde even zijn hand op zijn adamsappel, voelde hun blikken, wist dat ze naar hem keken zonder dat hij naar hen keek.
Dat was het moment waarop hij begreep dat er iets was gebeurd.
Hoefde zich niet eens om te draaien. Wist het gewoon. Voelde het. Iets was anders. Fout. Er was iets fout gegaan. En ineens wist hij wat het was.
Ze hadden altijd twee aan twee gezeten, telkens twee tafeltjes naast elkaar. Met uitzondering van Jonas Nilsen. Hij had twee tafeltjes voor zichzelf. Dat was het beste. Overzichtelijk. Maar nu was de andere helft bezet. Die was leeg geweest. Nooit zat er iemand op de stoel naast Jonas Nilsen. Plaats zat voor zijn rugzak en zijn gymtas. Plaats zat voor hem en zijn vader wanneer Jonas Nilsen terugkomt na twee weken schorsing. Twee tafeltjes voor jou alleen was een voorrecht. Dat hadden ze hem afgepakt. De voorrechten verdeeld. Afgeschaft. Zoals je met laboratoriumratten doet om ze door de perspex buis te laten kruipen. Vers water buiten bereik. Dan kunnen we allemaal goed zien wat er gebeurt.
“Wie is dat?”
“Tone,” zei Marius. “Ze is hier sinds een week.”
Tone had lang muiskleurig haar en een klein kruisje om haar hals. Ze glimlachte niet naar hem, ze keek omlaag naar haar wiskundeboek, ze loste vergelijkingen met twee onbekenden op, ze keek alsof juist dat onderwerp haar reusachtig interesseerde.
“Ze kan daar niet zitten.”
“Jawel hoor,” zei Marius, “dat kan ze heel goed.”
“Mijn vader moet daar zitten.”
“Ik denkdat je vader zo meteen naar huis gaat, Jonas.”
“En waar moet ik mijn gymtas dan laten?”
“Op de gang,” zei Marius. “Net als iedereen.”
Jonas voelde dat hij kwaad werd. Zijn hoofd deed pijn. Er kwam druk op zijn slapen. Hij liep naar Tone toe. Ze keek niet op. Ze schreef niet in haar wiskundeboek. Ze las, met haar handen over haar oren. Nu kon hij het kruisje om haar hals niet meer zien.
“Ga weg.”
“Godallemachtig, Jonas.”
Dat was zijn vaders stem. Zijn vaders stem van heel ver weg. Uit mist. In watten gewikkeld. Door een oude microfoon, in een oude tv-show uit de jaren tachtig, lang voor Jonas’ geboorte.
“Ga weg.”
“Zo is het genoeg, Jonas.”
Zijn vaders handen lagen om zijn schouders. Hij wist dat Marius daar ook stond, dat Marius over rugzakken en gymtassen was gesprongen om hem tegen te houden.Te laat. Eén korte schop was genoeg. Daar kiepte het tafeltje al tegen To-ne en het wiskundeboek aan.
“GAWEGZEGIK!”
Tone viel. Heel even lag ze doodstil omhoog te kijken naar het plafond. Pas toen ze opstond, snapte Jonas waarom ze zo voorovergebogen had gezeten, verstopt achter haar armen. Het waren haar tieten. Ze waren enorm. Totaal niet in verhouding met de rest van haar lichaam. Jonas Nilsen wist het nodige over tieten. Maar hij had nooit gedacht dat ze zo groot konden zijn als die van Tone.
“Halleluja,” fluisterde hij. “Preesdelord.”
Hij had alleen maar een rustige, kleine uitroep bedoeld. Een privéjuichkreet. Maar de hele klas had hem gehoord. Nu begonnen ze te lachen. Hij keek even om zich heen. Wendy lachte. Ingrid lachte. De achterste rij lachte. Bij het aanrecht lachten ze. En iedereen keek naar hem. Iedereen keek naar Jonas Nilsen in zijn pak. Hij keek terug naar iedereen. En toen had hij geen keus meer. Hij zonk langzaam op zijn knieën en verhief zijn stem.
“Preesdelord.”
“Ga je lekker?” vroeg Wendy.
Wendy en Ingrid zaten aan de tafeltjes achter Jonas. Achter Jonas en Tone. Wendy praatte het meest. Ze had zacht, donker haar. Ingrid had muizige blonde krullen. Ze was niet zo knap als Wendy en dat wist ze, en daarom hield ze meestal haar klep dicht. Nu zat ze heen en weer te wippen met haar stoel en te schudden van het lachen.
Jonas knikte.
Hij voelde Marius achter zich en begreep dat die probeerde iets te zeggen, de klas te kalmeren, de orde te herstellen: oké rustig mensen, dit is niet de bedoeling. Hij hoorde Marius ademhalen, voelde zijn hand op zijn schouder, maar dat werkte niet. Dat was niet genoeg.
“Halleluja,” zei Jonas opnieuw, luider nu. “Ga ik even lekker.”
Ingrids gezicht was knalrood.Wendy liet haar tong over haar hoektanden schieten. Het diamantje blonk. Zeg maar zilver. Ze boog zich naar Tone toe.
“Jonas is de viezerik van de klas,” zei Wendy.
“Preesdelord. Halleluja,” zei Jonas nog eens.
“Senkjoejeeeeezussssfokkingkraist.”
Hij begon op zijn knieën over de vloer te schuifelen. Hij bedacht dat zijn pak smerig zou worden, maar hij ging toch door. Zelfs Marius moest moeite doen om niet te glimlachen. En zijn vader net zo goed. De enige die niet lachte was Tone. Maar ze was ook niet kwaad. Ze keek hem strak aan. Alsof ze zo door hem heen kon kijken. Alsof hij van glas was. Je kon onmogelijk raden wat ze dacht.
Toen deed ze haar mond open. Haar stem was dun en scherp. Het was meer een ademhaling dan een geluid. Ook al schraapte ze haar keel voor ze verderging.
“Je hoeft niet te vloeken,” zei ze.
Toen zette ze de tafel en de stoel overeind, raapte haar wiskundeboek op en ging weer zitten.