1

De moeder van jonas Nilsen heeft een tv in haar cel. En een notitieblokje en een bureau en een boekenplank met vijf boeken. Ze heeft een klerenkast met overhemden en broeken; ze heeft aan de muur een kalender met foto’s van jonge hondjes, PUPPIES zoo 7 staat erop. Ze heeft een spiegel en een haarborstel en een radiator achter een rooster.

En op een plank boven haar bed staat een foto van haarzelf en jonas. De foto is zes jaar geleden gemaakt, jonas zit naast haar op de trap van het huis in Krattbo. Ze heeft rode lippenstift op en een groen hemdje aan. Hij heeft donker haar, dat in de war zit, en donkere ogen. Hij ziet er argwanend uit. Chagrijnig. Terwijl hij een ijsje in zijn hand houdt. Terwijl zijn moeder pas over een maand een man vermoordt.

Marita Nilsen loopt naar de foto en aait over Jonas’ wang.

Ze voelt niets onder haar vingers.

Alleen maar koud glas.

 

Jonas Nilsen deed rustig aan in de badkamer. Hij stond voor de wasbak en hield zijn gezicht dicht bij de scheerspiegel. Het was een spiegel die tegelijk een vergrootglas was, twee in één; in principe kon je alles zien. Alle pukkels, scheerwond-jes, al de zwarte haartjes op zijn kin, de gesprongen adertjes die zijn wangen rood kleurden, het snot in zijn neusgaten als hij zijn hoofd achteroverboog.

Jonas boog zijn hoofd achterover.

Toen hij klaar was met het bestuderen van zijn neusgaten, deed hij het badkamerkastje open en haalde er een doosje floss uit. Alleen maar poetsen en spoelen was niet genoeg. Daarmee kreeg je de etensresten niet weg, vooral niet het kleine spul dat tussen je achterste kiezen bleef steken. Als je niet grondig genoeg was, kon dat spul daar weken blijven zitten. En dan riskeerde je gaatjes. Jonas spande de draad tussen zijn duim en wijsvinger, zoals de tandarts hem had geleerd. Hij wilde absoluut niets riskeren.

Er werd met de deurkruk gerammeld.

Jonas Nilsen negeerde het. Hij deed zijn mond open en boog zijn hoofd opnieuw achterover om overal echt goed bij te kunnen, om te zien wat voor troep er zat, bacteriën die zich een weg knaagden naar waar het binnenkort pijn zou gaan doen.

“Jonas?”

Het was zijn vader, die aan de andere kant van de badkamerdeur stond. Jonas wist dat hij daar al een tijdje had gestaan zonder iets te zeggen. Maar iemand die de deur van de badkamer op slot draait, doet dat omdat hij alleen wil zijn.

“Doe open.”

Jonas viste een stukje appel op.

Als mensen nooit alleen hoefden te zijn, zouden er geen sleutels bestaan.

“Nee.”

“Wat voer je uit?”

Jonas trok de floss uit zijn mond en zag dat die rood was geworden. Hij gooide het bloederige eindje draad in de prullenbak en bleef midden in de badkamer staan luisteren naar zijn vaders zware adem door de deurspleet.

“Niets.”

“Precies. Dus doe open verdomme! Ik heb het helemaal gehad met die onzin van je.”

Er werd weer met de deurkruk gerammeld. Hard.

“Oei,” zei Jonas.

Zijn zwarte haar viel voor zijn ogen. Zo kon hij de wereld niet zien. Zo kon hij zijn eigen lelijke, bleke gezicht in de spiegel niet zien. Hij schepte wat gel uit het rode potje dat op de wasbak stond en streek zijn haar naar achteren.Toen keek hij weer omhoog en zag voor het eerst het badkamerplafond. Er zat behang overheen. Psychedelisch. Bruin en oranje. Hij werd duizelig van de kleuren. Als hij naar het patroon bleef kijken, zou hij binnenkort niet meer rechtop kunnen staan.

 

Ze kwamen een halfuur te laat. Het maakte niet uit, ze zaten evengoed nog tien minuten in de lerarenkamer op de directrice te wachten.

Jonas’ vader kon niet stil blijven zitten. Hij schoof zijn kof-fiebeker heen en weer, hij morste, hij veegde met zijn duim de lauwe koffie van de grenen tafel, hij plukte aan de blaadjes van de plastic bloem, deed zijn jack open en weer dicht, stak zijn armen in de lucht, draaide zich om naar de deur hoewel er niemand aankwam.

Ten slotte keek hij Jonas aan.

“Hm?”

Het was het eerste dat hij zei sinds Jonas uit de badkamer was gekomen. Jonas schudde zijn hoofd. Zijn vader ademde diep in, hield de lucht vast, ademde zwaar uit door zijn neusgaten zodat die zowat gingen fluiten. Pfiiiiiie-iiiiiiep. Hij probeerde iets te zeggen, maar er was tijd voor nodig, er waren uren voor nodig om een paar zinnen naar buiten te persen en als hij was begonnen, hield hij meteen weer op. Het lukte Jonas’ vader nooit om bij de kern van een zaak te komen. Nu ook niet. Gelukkig.

“Daar zijn jullie dan.”

De directrice was langer dan Jonas en zijn vader, ze was langer dan de meeste mensen, daarom zat er altijd een bocht in haar nek en een knik in haar knieën, alsof ze tegelijk een knix en een buiging maakte. Ze gaf Jonas een hand, maar het voelde ongemakkelijk. Haar hand was koud en glibberig. Ze was zenuwachtig; zij ook al.

“Erg fijn dat je er weer bent, Jonas,” zei de directrice.

Ze knikte terwijl ze sprak. Jonas’ vader begon ook te knikken. Zo was Jonas’ vader: een zuurpruim in huis en een sukkel erbuiten.

“Ja. Ja…danku.”

Jonas kon zien dat hij opgelucht was. Gespannen, maar evengoed opgelucht. Het was te zien aan het trillende kreuk-je in zijn vaders mondhoek. Een poging tot een glimlach. Een beginnetje.

“Nou, dat is dan in orde,” zei de directrice.

Zijn vader likte aan zijn bovenlip. Hij had zijn snor afgeschoren, zijn spuug bleef gewoon zitten en droogde glinsterend op. Jonas zag hem inademen. Zich voorbereiden. Daar kwam het.

“Daar…daar…daar…ben ik verdomme nog niet zo gerust op.”

De kreukel in zijn mondhoek bleef nog een poosje trillen. Toen gleed hij weg. Jonas Nilsens vader kwam niet verder, het was hem kennelijk te veel geworden. Hij kreeg het niet meer voor elkaar om tegen de directrice te glimlachen. In plaats daarvan tilde hij zijn hand op om ermee door Jonas haar te woelen. Hij woelde nooit door Jonas’ haar als ze met zijn tweeën waren. Hij deed het waarschijnlijk gewoon om aan Jeugdzorg te ontsnappen. Om te zorgen dat ze hem geen slechte vader noemden.

Maar Jonas bukte, zodat de hand in de lege lucht bleef hangen; de directrice volgde hem met haar ogen en knikte verder. Knik, knik, knik. De hele tijd bleef ze kijken naar zijn vaders hand, die Jonas’ haar niet te pakken kreeg en slap terugviel naar zijn dij: geklungel.

“Ik wel, hoor,” zei de directrice en nu keek ze naar Jonas. Jonas zag dat haar ogen niet gewoon blauw waren, maar licht-blauw, bijna turquoise, en alles aan deze vrouw was goedbedoeld, maar niets was goed genoeg. Niets werkte.

Ze wilde dat hij iets zei.

Jonas was goed in praten. In mensen op hun gemak stellen. Ze laten lachen. Hij was goed in gezichten trekken, imiteren, op handen en voeten gaan zitten en blaffen als een hond. Kraaien als een haan. Jonas Nilsen was goed in het vinden van iets dat bij de omstandigheden paste.

Zijn vader wilde ook dat hij iets zei. Liefst iets grappigs. Dat zou nog eens bij de omstandigheden passen. Iets dat de sfeer lichter zou maken. De sfeer was erg zwaar. Dat gold eigenlijk voor bijna alles.

Toen Jonas niets zei, sjorde zijn vader met zijn duimen zijn joggingbroek op en schoof naar voren in zijn stoel, terwijl hij snoof en zijn keel schraapte. Het was de directrice die plotseling haar mond opendeed.

Praten jullie veel over haar?

Jonas’ vader begon met zijn duim en wijsvinger aan de haren in zijn neus te trekken. Jonas keek naar de rode blouse van de directrice. Toen jankte hij. Lang en een beetje snerpend. Als een hond. De directrice zwichtte. Ze begreep de hint. Stelde voor dat ze nu hallo tegen de klas zouden gaan zeggen.

“Wat zou je daarvan vinden?”

Zijn vader ademde uit, hij had zijn hand om de autosleutels in de zak van zijn joggingbroek, nog even en hij kon ervandoor gaan.

“Nou, dan…dan smeer ik hem maar eens. Ellen?”

Hij had de directrice niet Ellen moeten noemen. Jonas hoorde het. En hij wist dat zijn vader het zichzelf hoorde zeggen, want op datzelfde moment kwam de hand op Jonas’ haar af. Hij probeerde het opnieuw. Deze keer was Jonas niet snel genoeg. Hij voelde zijn vaders hand over zijn kruin wrijven, het stugge zwarte haar omlaagduwen – nu zou zijn vader haargel op zijn hand krijgen, zijn hand zou plakkerig worden en dat was ook de bedoeling, dat was wat hij wilde, dacht Jonas. Zijn vader wilde gel uit Jonas’ haar wrijven, maar Jonas wilde niks van zijn gel kwijt.

“Nee,” zei Jonas.

“Hm?”

De directrice was op weg naar de deur, maar nu bleef ze staan.

“Wat zeg je?”

Zijn vader deed zijn ogen dicht. Jonas dacht dat hij achter zijn oogleden waarschijnlijk honderden miljoenen vallende sterren zag, tegen een rode hemel.

“Blijf bij me,” zei Jonas.

“Daarbinnen?”

Jonas knikte.

De directrice ging op haar hurken zitten. Nu was ze lager dan Jonas. Nu had ze geen turquoise ogen meer. Nu was haar blik donker en bezorgd en Jonas wist wat ze dacht: dit zou nog best eens lastig kunnen worden. Het staat helemaal niet vast dat dit goed afloopt. Nu komt de Twijfel. Gun de Verdachte het Voordeel van de Twijfel.

“Ik denk…” begon de directrice. “Weet je wat ik denk, Jonas?”

Het bovenste knoopje van de rode blouse van de directrice was losgeraakt. Jonas keek recht omlaag in de gleuf tussen haar tieten. Ze zaten tegen elkaar aan geperst. Ze zagen eruit alsof ze moeite hadden met ademen, alsof ze graag naar buiten wilden voor wat lucht. Vooral de rechter. De rechtertiet was groter dan de linker, of misschien kwam dat door de manier waarop ze hurkte, misschien drukten haar knieën extra hard tegen haar rechterkant.

“Ik denk dat het beter zou staan als je alleen naar de klas terugging,” vervolgde ze. “Denk je ook niet?”

“Nee.”

De tieten van de directrice zwollen op als ze inademde.

Als Jonas vooroverboog, kon hij ze naar buiten helpen. Ze zou geen tijd hebben om hem tegen te houden. Niet als hij vlug was. Ze zou haar evenwicht niet kunnen bewaren.

Toen voelde hij een arm op zijn schouder. Het was zijn vader, die hem wegtrok.

“Oké. Jij wint.Teringjonas.”

Zijn adem blies als een harde windvlaag in Jonas’ gezicht. Koffie.