Nog een week. Ze heeft Jonas aan de telefoon. Zijn stem klinkt opgewonden. Hij vraagt niet hoe het met haar gaat.
“Bobby wil je ontmoeten.”
“O.”
“Zo gauw je thuis bent. Ze komt naar ons huis. Is dat goed? Ze verheugt zich erop.”
De telefoon is op de gang. Er staat een rij. De mensen achter haar kunnen niet horen wat er gezegd wordt. Marita probeert zachtjes te praten. Ze wil niet dat iemand iets opvangt. Nieuwsgierig wordt. Ze fluistert.
“Weet je dat zeker, Jonas?”
“Ja. Ja ja ja. Ze zegt het zelf.”
Ze hangen op. Marita blijft met de hoorn in haar hand zitten. Ze wil niet dat de mensen in de rij achter haar horen dat ze klaar is. Ze wil zich niet meteen weer moeten omdraaien en weglopen. Ze weet niet zeker of ze het voor elkaar krijgt. Lopen. Over de vloer. Terug naar de recreatieruimte. Soms mist ze niet alleen de tijd van voor ze een man vermoordde. Soms mist ze de tijd van voor ze een kind kreeg.
Tone was niet op school. De directrice wel. Ellen stond naast Marrus op hen te wachten toen ze de klas binnenkwamen. Niemand zei iets. Ze zochten hun plaatsen op. Stil. Alsof het weer hun eerste schooldag was. Toen ging Ellen op haar hurken zitten. Dat was geen goed teken.
“Pesten,” zei Ellen toen niemand meer met zijn stoel over de vloer schraapte. “We hebben nooit problemen gehad met pesten in deze klas. Dat klopt toch, Marius?”
Ze draaide zich om. Marius knikte.
“Het is een geweldig stel. Ze sluiten niemand buiten en…fijn om les aan te geven en…”
Hij raakte buiten adem.Viel stil. Ging in z’n vrij. De directrice nam het over.
“Daarom zijn we zo geschrokken,” zei ze. Ze keek naar Wendy.
“Jeeeeeeeezuuuuus Chriiiiiiiistus,” zei Wendy. “Het was maar een geintje hoor.”
Niemand lachte.
“Rustig, Wendy.”
Het kwam van achter uit de klas. Wendy draaide zich langzaam om. Slow motion film. Achter in de klas ging nooit iemand tegen Wendy in. Dit was nieuw. Het was Roar. Hij had zijn benen op zijn tafeltje gelegd. Zijn spijkerbroek was gescheurd. Dat hoorde zo.
“Wat zei je?”
“Zo kan-ie wel weer, meisje.”
“Ik ben je meisje niet,” zei Wendy.
“Whatever,” zei Roar.
“Whatever,” zei Wendy en ze keek naar Ingrid, maar Ingrid keek niet naar haar. Ingrid keek omlaag naar haar wiskunde-boek. Naar de vergelijkingen. Met veel onbekenden.
“We nemen het heel serieus,” zei Ellen. “Buitengesloten worden. Dat niemand je belt, dat niemand contact met je maakt. Dat is erg.”
Op dat moment ontdekte Jonas dat hij een plekje op zijn hand had. Een moedervlek. Hij had hem nooit eerder gezien. Nu groeide hij terwijl Jonas ernaar keek. Maar Ellens stem schrijnde als een blaar op zijn trommelvlies. Toen nam Marius het over.
Marius zei dat hij er genoeg van had. Dat hij verschrikkelijk teleurgesteld was. Dat hij lang met Tones moeder had gepraat door de telefoon. Dat je niet moest denken dat iemand met een grote mond geen klein hartje kon hebben.
“En haal die grijns van je gezicht, Roar.”
“Ik grijns niet,” zei Roar.
“Jullie zitten elkaar constant te SMS’en onder de les,” vervolgde Marius. “Dan kun je een nieuweling in de klas toch ook wel eens wat laten horen. Al was het maar één keer. Eén van jullie.”
Het moest kanker zijn. Op Jonas’ hand. Iets anders kon hij er niet van maken. Een grote bruine vlek, die binnenkort zijn hele hand zou bedekken. Het kwam vanbinnen. Van het monster in Jonas’ buik. Binnenkort zou er geen plaats meer over zijn. De directrice keek naar Marius.
“Ik denk dat jullie er verder zelf wel uitkomen.”
Toen vertrok ze. De deur sloeg weer met een klap achter haar dicht. Niemand zei iets. Jonas dacht aan zijn eigen mobiel. Die zat in zijn zak. Hij stond op de trilstand. Voor het geval. Niemand had Jonas Nilsen ooit een SMS gestuurd. Maar misschien was dat iets anders. Misschien was dat niet te vergelijken. Niets aan Jonas Nilsen was met een ander te vergelijken.
Jonas keek op. Hij hoorde het geluid van zijn eigen stem. Helder en zuiver en duidelijk. Hij was het niet van plan geweest. Het gebeurde gewoon.
“Het is het beste om niet al te grote verwachtingen te hebben,” zei Jonas. “Dan word je niet teleurgesteld.”
Iedereen hoorde hem. Ze draaiden zich om. Jonas keek niet naar ze. Hij keek naar zijn hand. De moedervlek was weg. Geen chemotherapie nodig. Jonas legde zijn hand op tafel, maar hij kreeg het niet voor elkaar om hem stil te laten liggen.
Toch liep Jonas Nilsen naar Marius toen de bel ging. Marius had een stapel wiskundeproefwerken op zijn tafel gelegd. Hij droeg zijn surfershirt met lange mouwen. Hij was moe. Eigenlijk was Marius tegen tests. Hij was ook tegen leraren-tafels voor in de klas. Hij zei dat hij vond dat onderwijs gebaseerd moest zijn op de individuele behoeften van de leerling. Het was een mooie gedachte. In de praktijk was het allemaal een beetje anders.
Jonas schraapte zijn keel.
“Ja?”
Marius keek op.
“Oh, jij bent het.”
Marius zweeg even. Alsof hij erover had gedacht iets anders te zeggen dan wat hij gezegd had.
“Je moeder komt al gauw naar huis. Verheug je je erop?”
Nog vijf dagen. Jonas schudde zijn hoofd.
“Natuurlijk verheug je je erop.”
Het was onmogelijk uit te leggen. Jonas weigerde het te proberen. Dit was niet waarvoor hij gekomen was. Hij wilde dat Marius luisterde naar wat hij te zeggen had. Voor één keer.Voor één keer moest Jonas Nilsen de tijd krijgen om het uit te leggen.
“Ik wou alleen maar zeggen dat ik gebeld heb.”
“Wie?”
Dit was Jonas’ kans. Hier zat Marius met zijn bril af, klaar om naar alles te luisteren. En het lukte hem niet. Wat belangrijk was, dat kreeg hij niet uit zijn keel.
“Tone. We…we hebben iets met elkaar.”
Marius veegde zijn voorhoofd af. Langzaam. Met zijn surfershirt.
“Val Tone niet lastig, Jonas. Ze heeft het niet zo makkelijk.”
Dat was dat. Opeens was er niets meer te zeggen. Niet voor Jonas. Niet voor Marius. Alle woorden waren weg. Het was niet mogelijk om iets uit te leggen. Niet op zo’n manier dat het begrepen werd. Misschien was het nooit mogelijk geweest.
Marius keek naar hem. Glimlachte. Alsof er niets was gebeurd. Alsof hij stom was.
“Er is iets waarover ik met je wil praten, Jonas.”
“Wat?”
Marius’ stem klonk een beetje gespannen. Er was iets waarop hij niet helemaal zijn vinger kon leggen. Een spoortje inzicht. Misschien. Misschien ook niet.
“17 mei. Het is over drie dagen.”
“Ja. Kinderdag. “Wij kleintjes, twee voet hoog.” Jammer dat jij en ik daar te oud en te groot voor zijn.”
Marius kuchte.
“We zijn niet te ou…Dat is het punt niet. Het punt is dat Tone het gedicht zou voorlezen op het podium bij de Mega. Maar dat gaat nu niet. Ellen wil dat iemand anders uit jullie klas het overneemt.”
“Iets van Proysen?”
“Wat? Nee. Nordal Grieg. “Aan de jeugd.” En ik dacht…Ik vroeg me af of…Ik dacht er gewoon over om het aan jou te vragen.”
Sterk als een os. Sluw als een vos. Dom als een gans. Mak als een lam. Bang als een wezel. Dat in elk geval.
Jonas Nilsen had zich van zijn spaargeld in klederdracht gestoken. Op de ochtend van 17 mei trok hij zijn kostuum aan. Hij voelde zich de bink. Stoer. Strak. Bobby’s vriend. Tones vriend. Hij had haar niet meer gezien sinds de kerkdienst. Niets aan te doen. Hij had de tekst in zijn linkerjaszak op een opgevouwen stuk papier.
Zijn vader had de pick-up met Noorse vlaggen versierd. Hij was zenuwachtig. Hij was om vijf uur opgestaan en had al zeven koppen koffie op.
“Normaal begin ik Kinderdag met jenever,” mopperde hij. “Godsamme, Jonas.”
Ze zeiden geen van beiden iets op weg naar het centrum. Ze waren laat, parkeerden fout, renden naar het plein bij de Mega zonder te stoppen voor een ijsje of een suikerspin.
Eerst kwamen de fanfare en de basisschool.
Vijftig kinderen van één el hoog, maar met een veel grotere mond dan de hoogste klas van de middelbare school (in elk geval de zevendeklassers), zongen op de wijs van het volkslied:
Ja, we houden van dit land,
op Krattbo zijn we dol,
we zuipen ons hier total loss
en kotsen alles vol.
De basisschool zat met de onderbouw van de middelbare school in hetzelfde gebouw in Krattbo. Ellen was directrice van alle tien de klassen. Ze liep achter de kleuters aan met een vlag in haar handen en zweet op haar bovenlip. Haar rug krom. Een knik in haar knieën. Schande. Ze durfde de oorlogsveteranen uit het bejaardenhuis niet recht in de ogen te kijken. Jonas vond dat ze eruitzag alsof ze een hekel had aan Kinderdag.
Toen kwam de stoet eindexamenkandidaten van de bovenbouw voorbij.
Sjikkelakke-sjikkelakke hei hei hei De eindexamenkandidaten van dit jaar zijn wij Eén had zich verkleed als de minister-president. Hij droeg een groot hoofd op zijn schouders en zijn kostuum zag eruit als een naakt lichaam. Het was nogal tam na de basisschool. Na de eindexamenklas kwam de fanfare nog een keer, ze liepen twee rondjes, om de muziek zowel voor als achter te laten horen. Een beetje leven in de brouwerij, al leek het niet bepaald op de parade in Oslo. Plezier kun je overal hebben. Ingrid speelde hoorn. Ze zag er gespannen uit. Ze zag eruit alsof ze had moeten rennen om de laatste noten te halen.
Bij het tweede rondje van de fanfare mocht iedereen die dat wilde, achter aansluiten. En Persson wilde aansluiten. Hij was al op weg. Jonas’ vader aarzelde niet. Hij rende naar hem toe en kreeg hem nog net te pakken.
“Waar is Snoopy in godsnaam?”
“Ze maakt het goed,” zei Persson. “Ze doet de groeten.”
Hij had zich piekfijn aangekleed. Colbertje. Nieuwe sportschoenen. Hij was in een opperbest humeur.
“Wanneer gaat Jonas lezen?”
“Na de optocht. Ik weet niet wat Marius bezielt,” zei Jonas’ vader.
“Hij denkt waarschijnlijk dat we allemaal recht hebben op een nieuwe kans,” zei Persson en hij grinnikte.
Jonas at softijs met chocoladedip. En de fanfare speelde en er was een man uit het bejaardenhuis tegen de grond gegaan en een Zweed verkocht Noorse vlaggen en wimpels en illegaal vuurwerk. Toen zag Jonas Tone. Ze liep naast iemand achter de fanfare aan. Hij kon niet zien wie het was.
“Toooooooooooooooooneeeeeeeeeee!”
Hij riep. Zo hard hij kon. Harder dan Ingrids hoorn, harder dan het geluid van de kornet. Hij probeerde door de mensenmassa heen te breken en er ontstond een opening, maar iets hield hem tegen. Zijn vaders arm.
“Blijf hier.”
Tone draaide zich om. Het had geen zin om te proberen zich los te wurmen uit zijn vaders greep. Ze had hem gezien. Ze bewoog zich alsof ze naar hem toe wilde komen. Hij zwaaide.
“Hoi, Tooooneee!”
Maar Tone bleef niet staan. Tone kwam niet. Degene met wie ze was sloeg een arm om haar schouder en de massa sloot zich weer. Jonas Nilsen stond stil en zag uit de verte Tones grote, wiegende tieten verdwijnen op de maat van Ingrids hoornspel.Toen zag hij naast wie ze liep. Roar bleef staan en kuste haar. Geen vriendschappelijke kus. Op haar mond. Zoals Jonas haar honderdmiljoen keer had gekust. Toen Tone Bobby heette en hij haar nog niet kende.
Er waren niet veel toespraken. De burgemeester leidde alles in. Hij zei iets moois over het voorjaar, dat binnenkort zou aanbreken in Krattbo. Toen gaf hij de microfoon aan Ellen, die iets moois zei over de oorlog. Daarna kwam de voorzitter van de eindexamencommissie, die iets moois zei over kinderen, die de toekomst waren.
“En nu geven we de microfoon graag aan Jonas uit de onderbouw van de middelbare school. Hij zal tot besluit van deze korte plechtigheid het gedicht ‘Aan de jeugd’ van Nordal Grieg voordragen.”
Jonas Nilsen voelde zijn vader naast zich verstrakken. Jonas draaide zich om en keek naar hem. Een leerling van de onderbouw die ‘Aan de jeugd’ voorlas, dat was verreweg het minst interessante onderdeel van het programma. Aan de andere kant van het Rode Kruiscentrum had je een tombola, de bingo en suikerspinnen. De laatste jaren werd Krattbo bovendien geregeld bezocht door een Zweeds circus zonder vergunning. Er waren genoeg verleidingen.
Nu dit vastgesteld is, moet ook gezegd worden dat de meeste mensen die al aan het weglopen waren, bleven staan toen Jonas het woord nam. Er waren genoeg verleidingen in Krattbo op 17 mei. Maar verrassingen had je er weinig.
“Hallo,” zei Jonas. “Hallo? Kunt u mij verstaan?”
De microfoon snerpte.
“HALLO. Goed. Er is een programmawijziging.”
Een vrouw op leeftijd, met gehoorapparaat en rollator op weg naar de bingo, draaide zich om.
“Ik wil…ik wil graag een liefdesgedicht voorlezen,” zei Jonas.
Het publiek begon te fluisteren. Marius liep naar het podium. Jonas’ vader stond stokstijf rechtop, als een standbeeld.
“Maakt hij een grap?”
“Ik denk…”
“Verrek, hij meent het.”
“Hallo?”
De microfoon snerpte opnieuw. Jonas schreeuwde.
“Eigenlijk heb ik het zelf geschreven. Het gaat over een meisje waar ik gek op ben.Tone.”
Het tij komt en het tij gaat, als het publiek van Krattbo het tij was, dan was het nu springvloed. En midden in het tij stonden Tone en Roar.
“Go, Jonas!”
Marius had een probleem met Situaties. Hij wist niet hoe hij ermee moest omgaan. Hij kon niet snel genoeg denken als ze opkwamen. Later, tijdens de nabespreking, wist hij altijd precies wat hij had moeten doen. Maar dit was hier en nu. En hier en nu stond Jonas Nilsen al op het podium, met een stuk papier in zijn hand.
Jonas Nilsen schraapte zijn keel.
“Ode aan Tone.”
Iemand floot. Het was al begonnen. Het kon niet erger worden dan het was.
Het werd erger.
“Als je zachte lippen de mijne vinden,” begon Jonas.
Iemand lachte. Hij keek op.
“Het gaat beter als jullie stil zijn.”
“Allemaal stil zijn!” riep de vrouw met de rollator.
Jonas begon opnieuw.
Als je zachte lippen
De mijne vinden
Is het niets dan een zweterige droom
Over lippen en tieten en dijen
En alles dat warm is en zoet
Als glitter op oogleden
Als hubbabubbakussen
In Amerika worden alle meisjes geboren met ballonnen op
hun buik Maar op een zomerdag stond jij hier en verkocht lootjes
met ongeschoren kuiten We stonden in de regen na de kerkdienst Voordat het brak En stak
Soms heb ik pijn in mijn hoofd Soms heb ik alleen maar pijn
Mijn mobiel trilt zonder geluid en ik hoop dat het Jezus is Hij is de weg
Maar liever word ik door de werkelijkheid gestoken Dan als ik wakker word alleen te zijn En nat.