Marita Nilsen telt de dagen.
De reclasseringsmedewerker zegt dat dat uitstekend is.
“Het is uitstekend dat u ernaar uitkijkt,” zegt Else.
Else heeft heel erg dunne lippen en een heel erg spitse neus. Ze fluit als ze ademhaalt, alsof de lucht er niet goed door kan hij haar. Ze heeft kort haar en als ze glimlacht ziet het eruit of ze pijn heeft, toch glimlacht ze vaak. Stijfjes. Ze heeft hier een cursus voor gevolgd. Het is belangrijk om vriendelijk en warm te zijn tegen de gevangenen. Marita heeft haar nog nooit horen lachen.
“Het is uitstekend dat u ernaar uitkijkt.”
Er zit iets achter. Dat is duidelijk. Het is uitstekend dat u ernaar uitkijkt, MAAR. Maar maar maar maar maar.
Ze zitten in een klein kamertje. Er hangen platen aan de muur, twee meisjes op een strand, elk met een paraplu boven haar hoofd. Marita kijkt naar de meisjes. Ze probeert niet op Else te letten. Dit is Marita ‘s uur. Nu heeft ze de kans om over al haar gevoelens te praten.
“U moet er rekening mee houden dat niet alles zal zijn zoals u het zich hebt voorgesteld,” zegt Else.
Stijfjes. Als een schooljuffrouw. Marita zegt niets. Ze kan Else niet over al haar gevoelens vertellen. Ze kan over geen enkel gevoel vertellen. Niets. Nog drie weken. Marita Nilsen telt de dagen. Op haar vingers. Op haar tenen. Op de kalender in haar cel. De kleine onzichtbare kruidnagels die ze een voor een uit een adventssinaasappel haalt die er niet is.
Op een dag liep Wendy op een eigenaardige manier door de klas. Wiegde met haar hele lijf. Kronkelde. Zodat iedereen haar zou zien. Vooral Tone. Wendy kronkelde heen en weer voor Tones tafeltje. Misschien wilde ze Tone shockeren. Maar Tone werd er niet warm of koud van. Tone werd moe. Ze gaapte. Luid. Tone was hard. Tone was een harde. Wendy zei dat het een schending van de rechten van de mens was.
“We dragen geen schooluniformen. We leven niet in nazi-Duitsland.”
Ze stak haar arm omhoog. Ze had glanzende witte nagellak op. Passend bij haar bh. De bedoeling was dat ze nu zouden lachen. Haar arm hing vol blingbling-armbanden. Ze rinkelden als ze tegen elkaar aan kwamen.
Ingrid was de enige die lachte.
“Nee,” zei ze.
Ingrid wiegde niet. Kronkelde ook niet. Zij zat nog steeds aan haar dubbele tafel. Ze hoefde niet naar de leraarskamer.
Zij was niet in een bh op school gekomen. Ze droeg een zwart dkny T-shirt. Het had er voor de spiegel waarschijnlijk beter uitgezien dan hier. Hier zat het een beetje te strak. Dat was niet zo cool als er eigenlijk niets was om strak omheen te zitten.Te veel babyvet.Te weinig boobies.
“We spelen ook niet in een pornofilm,” zei Marius.
Hij had een slecht humeur. Hij was verkouden. Hij snoot zijn neus om de minuut en op de voorste rij kon je dan, als je goed oplette, zien dat zijn papieren zakdoekje een beetje groen was.
“Ik ben hier niet voor in de stemming, Wendy. Je hebt een keuze gemaakt. Je wist dat dit consequenties zou hebben. Ga je aankleden.”
Wendy bleef staan met haar hand op de deurkruk.
“Problemen met je liefdesleven, Marius?”
Ze boog zich naar voren. Haar bh glinsterde. Hij zag er niet uit als porno. Hij zag eruit alsof hij van H & M kwam. Ze had een roze neptattoo op haar schouder.
“Lukte het niet? Wil je erover praten?”
“Wil je dat ik hier werk van maak?” zei Marius. “Wil je dat ik je moeder bel?”
Niemand zei iets. Iemand op de achterste rij schraapte met zijn stoel over de grond. Dit was helemaal nieuw. Nieuw in de klas, nieuw op school, nieuw in de geschiedenis. Marius had nog nooit teruggevochten. Niet één keer. Sinds de kleuterklas niet. Misschien zelfs daar niet. Marius was een watje sinds zijn geboorte. Nu begon hij volwassen te worden. Jonas kreeg zin om te applaudisseren. Eigenlijk zou hij hem op zijn schouder moeten gaan slaan. Well done. Hij kreeg de kans niet.Tone stak haar hand op.
“Ik denk dat dat een goed idee is,” zei ze. “Bel haar moeder op. Dat had je al veel eerder moeten doen. Het is voor haar; eigen bestwil. Ik vind het verontrustend als ik meisjes van onze leeftijd zie die zich zo gedragen als Wendy. Jij niet?”
Wendy stond naast het aanrecht. Onder het aanrecht stond de vuilnisbak. Hij was vol. Lunchresten, papieren servetjes, vruchtensappakjes. Marius’ papieren zakdoekjes. Een twee drie. Ze tilde hem op en smeet hem door de klas heen richting Tone.
Maar Tone was snel. Tone had het zien aankomen. Best mogelijk dat Tone vaker had gevochten. Jonas niet. Hij was alleen maar geslagen. Had nooit teruggeslagen. Misschien .. kwam het daardoor dat hij niet voorbereid was. Er landde een papieren zakdoek van Marius in zijn haar. Hij kreeg een bananenschil tegen zijn wang. Een halfvol melkpakje ontplofte op zijn colbert.
“Waar ben jij mee bezig?” zei Tone. “Val je Jonas aan omdat hij een gedragsprobleem heeft?”
Zijn keel bonsde. Toen voelde Jonas een zure golf uit zijn maag omhoogkomen naar zijn slokdarm.
“Nu is het genoeg geweest,” zei Marius.
Hij pakte zijn tafel met twee handen beet en kwam half overeind.
“Mee naar de directrice, allebei. En raap dat op.” Hij wees naar Jonas en naar het vuilnis dat over Jonas’ tafel heen lag. Jonas had zin om zijn hand op te steken en te vragen of hij niet ook mee moest naar de directrice. Tenslotte was hij degene die was aangevallen. Maar hij was te druk met het binnenhouden van de zure golf.
Jonas Nilsen bleef op school tot de les voorbij was. Toen pakte hij zijn tas en ging naar huis. Hij praatte er tegen niemand over en niemand probeerde hem tegen te houden. Het kostte hem bijna een uur om thuis te komen. Hij had kunnen liften. Als hij zijn duim had opgestoken. Maar zijn arm voelde zo zwaar. En zijn hoofd. Vooral zijn hoofd. Het deed pijn. Zijn voorhoofd. Nek.
Hij had gehoopt dat hij even alleen zou kunnen zijn als hij thuiskwam. Lezen. Tv-kijken. De ladekast in zijn kamer opruimen. Maar zijn vader lag onder Martha Stewheart. Hij was niet blij zijn enige zoon te zien.
“Wat heb je gedaan?”
Zijn vader duwde zichzelf met zijn vuisten op. Er zat olie aan zijn broekspijpen en olie op zijn handen. Zwart gezicht. Iets groens en slijmerigs op zijn voorhoofd.
“Niets.”
“Lieg niet tegen me, Jonas.”
“Ik heb niets gedaan.”
Zijn vader droogde zijn handen af aan zijn broek, trok zijn shirt onder zijn neus en wachtte zwijgend tot Jonas nog iets zou zeggen. Maar Jonas had niets te zeggen. Hij was helemaal leeg. Geen woorden. Geen niks.
“Pakken ze je, Jonas?”
“Wie?”
“In de klas. Krijg je veel klappen?”
“Nee.”
“Een beetje misschien?”
“Nee.”
Jonas Nilsen dacht dat zijn vader zou gaan lachen. Zo zag hij eruit. Iets raars in zijn ogen.
Hij keek omlaag. Maar ineens gooide hij zich over hem heen. Het ging bliksemsnel. Zijn hoofd tegen de grond. Jonas had het niet in de hand. Hij vocht niet terug. Hij liet het gewoon gebeuren. Languit en stijf als een plank. Zijn vaders knie in zijn maag. Zweetlucht in zijn neus. Adem in zijn oor.
Ram. Ram. Ram.
Op zijn neus. Op zijn borst. Iets warms en zoets liep over zijn gehemelte en Jonas Nilsen wist dat het bloed was. Toch was het niet dichtbij. Het was ver weg. Alsof het niet met hem gebeurde. Alsof het ergens anders gebeurde.
“Je moet leren om voor jezelf op te komen,” fluisterde zijn vader. “Snap dat dan. Het wordt echt niet makkelijker. Snap je dat?”
Jonas gaf geen antwoord. Zijn vader stond op en probeerde hem overeind te trekken, maar Jonas Nilsen bleef liggen waar hij lag en keek naar de lucht en de wolken en de vogels en de sterren en wat ver weg was in de ruimte waar geen mens iets van weet.
Het was niet helemaal waar dat hij nooit had gevochten. Het was een beetje waar en een beetje gelogen. Dat was het.
Die zaterdag zou zijn vader naar Oslo gaan om naar een nieuwe tweedehands cabriolet te kijken. Hij zei dat Martha Stewheart zo goed als klaar was. Hij zei dat hij iets nieuws nodig had.
Zijn vader reed om half tien weg. Om kwart voor tien zat
Jonas in een bus op weg naar het centrum. Persson stelde voor dat ze naar de rivier zouden gaan. Dat was de hangplek van de zuiplappen. Persson nam kleine stappen en hield zijn ene hand in zijn broekzak. In de andere hield hij een blikje bier. Eenden dreven tussen het riet.
“Ik krijg nog wat porno van je,” zei Jonas.
“Brood meegenomen?” zei Persson.
“Nee.”
“Je mag wel wat van mij.”
Hij pakte een zak met stukjes brood uit zijn vistas en maakte hem open.
“Je moet altijd iets lekkers voor de eenden bij je hebben.”
Ze stonden daar een tijdje zonder iets te zeggen. Persson gooide brood naar de eenden, die zich er halsoverkop op stortten en alles opslokten. Jonas keek toe terwijl ze aten.
“Waar wou je over praten?” vroeg Persson.
“Van alles en nog wat,” zei Jonas.
“De vrouwtjes,” zei Persson.
“Ja, klopt.”
“Endat je denktdat je geen sjans hebt.”
Jonas gaf geen antwoord. Persson nam een slok uit het blikje en likte zijn bovenlip af. Toen gebeurde er iets. Een zwarte stip in de lucht schoot plotseling omlaag naar het wateroppervlak. Het was geen zwarte stip. Het was een grote roofmeeuw. Hij kwam als een steen naar beneden, lager en lager, nu was hij bijna bij de rivier. Nu was hij er. En voor ze iets konden doen, viel hij aan. De eend kon niet weg. Hij zette zijn veren op. Worstelde. Maar een ogenblik later was hij dood.
“Nothing to lose,” zei Persson. “Weet je wat dat betekent?”
“Ja.”
“Alles te verliezen en niks te winnen.”
Persson lachte om zijn eigen grap.
“Ik heb haar verteld dat ik een vriendin heb,” zei Jonas.
“O ja?”
“Ja.”
“Waarom heb je dat gedaan?”
“Omdat het dan makkelijker was.”
Het kwam er snel uit. Hij hoefde er niet over na te denken. Hij had het van tevoren niet beseft. Maar nu besefte hij het. Hij maakte de dingen mooier omdat het dan makkelijker was.
“Helpt het?” zei Persson.
“Wat?”
“Gaat het beter als het makkelijker wordt?”
Jonas dacht hierover na. Een hele tijd. Maar hij kwam niet op een antwoord. In de rivier dobberde de dode eend op en neer. Op en neer. Als een kind in een reddingsvest. Als een kurk op het water.