Tone woonde in een van de huizen in het hoogste deel van de nieuwbouwwijk. Het was een heel eind lopen en Jonas had dorst gekregen. Ze vroeg niet of hij iets wilde drinken. Ze vroeg of hij even kon wachten.
“Wacht hier.”
“Waarop?”
“Wacht maar.”
Tone had een witte dubbele hangmat tussen fruitbomen. Jonas ging erin liggen terwijl Tone in de garage verdween. Wiegend tussen de appelbomen tilde hij zijn hoofd op en keek naar binnen. Hij dacht dat het er net zo uit zou zien als in zijn vaders garage. Hij dacht dat het vol auto’s en motoren zou staan. Maar het was leeg. Alleen helemaal achterin stond iets, tegen de muur. Een meisjesfiets.
Niets mis met een meisjesfiets. Meisjesfietsen zijn heel goed voor meisjes. Deze was roze.
“We kunnen hem zwart verven,” riep Tone naar hem. “En dan neem je me achterop.”
Ze kwam naar buiten. Grijnzend. Het flitste van haar trui. JEZUS HOUDT VAN MIJ in zilveren letters.
“Ik kan niet fietsen,” zei Jonas. Hij zei het zacht. Hij zei het zo zacht dat ze het niet kon horen. No chance. Ze hoorde het toch. Ze hing over het stuur. Het duwde haar tieten tegen elkaar zodat iets van het gleufje omhoogkwam boven de hals-opening van haar trui. Diep en donker.
“Klim er dan maar op.”
In Amerikaanse films is er altijd iemand die ernaast rent en de bagagedrager vasthoudt. Bij voorkeur de vader. Maar in Amerikaanse films is degene die leert fietsen zes.
Jonas en zijn moeder hadden het geprobeerd, lang geleden, vóór het rijden onder invloed.
Zijn vader had achter het raam gestaan en naar ze geschreeuwd. Pas op nou. Voorzichtig. Denk om de auto’s.
Jonas viel in de sloot. Schramde zijn armen, benen, had een grote snee in zijn enkel. Die avond hoorde hij zijn vader en moeder ruziemaken.
“Waarom moet hij leren fietsen?” zei zijn vader.
“Om zichzelf te redden!”
“Waar is dat goed voor? Denk na. Waar is dat goed voor?”
Hun woorden waren door de kieren tussen de vloerplanken naar boven gekropen. Jonas moest stilliggen, naar het plafond kijken, diep uit zijn buik vandaan ademen. Het hielp niet. KUT KLOTE SHIT LUL. Daarna had hij nooit meer gefietst.
Tot op dit moment. Het voorwiel zwalkte. Het achterwiel ook. Hij slipte. Het schudde. Het ging langzaam. Als zijn voet het pedaal omlaag trapte, krijste de ketting. Hij kon elk kiezelsteentje onder de wielen zien. Maar hij was erop blijven zitten. Hij was er niet afgevallen. En achter hem applaudisseerde iemand. Het was Tone.
Ze lagen ieder aan een kant van de hangmat en zagen de lucht in kleine witte en blauwe stukjes door de bomen heen en de vogels en muggen en wespen en alles dat boven onze hoofden is en dat we nooit zien omdat we nooit omhoogkijken.
En Tone balanceerde een glas op haar buik en Jonas’ glas stond in het gras en al vijf minuten hadden ze geen van beiden een woord gezegd, maar het was niet stil want de vogels maakten geluid en de wespen zoemden en ergens in de verte konden ze het geluid van een auto horen, die met een hoestende motor wegreed.
Jonas Nilsen had het jasje van zijn pak uitgetrokken.
Het lag in het gras.
Er zouden vlekken op de revers komen. Het was zijn beste pak. Het was het pak dat hij zou dragen als zijn moeder thuiskwam. Zo had hij het zich altijd voorgesteld: dat hij in de brandschone keuken zou staan met zojuist gekookt eten op het fornuis, in zijn pak. Dat het hele huis schoon en versierd zou zijn. Dat hij zijn vader zover zou krijgen dat hij een overhemd aantrok. Dat ze in de tuin zouden eten. Dat zijn vriendin erbij zou zijn. Bobby.
Bobby, die niet bestond.
Bobby, die een versiersel was.
Bobby, die evengoed aan het andere eind van de hangmat lag met een glas cola light op haar buik. En toen dacht Jonas dat het misschien niet nodig zou zijn om het pak schoon te maken. Misschien zou hij het niet aantrekken. Misschien zou hij op zijn moeder wachten in een spijkerbroek en een T-shirt. Met Tone.
Hij kwam overeind.
Dacht dat hij haar alles zou vertellen. Het hele verhaal. Alle verhalen. Hoe het kwam. Precies zoals het was. Hij deed zijn mond open. Hij was er klaar voor. Maar toen draaide ze zich om. Kwam overeind. Wreef zich in haar ogen en nam een slok uit het glas. Jonas Nilsen zag een donkere druppel uit haar mond rollen, over haar kin, omlaag in haar nek. Cola light.
“Ik heb geknoeid,” zei Tone.
Ze stapte uit de hangmat en liep naar het huis. En het was voorbij voordat het was begonnen.
Het probleem is dat je er niet populair van wordt. Van een christen zijn. Of van gelijk hebben. Klikken. Klikspaan. Klikspaan boterspaan mag niet door mijn straatje gaan. Op een dag schreef iemand RUK JEZUS AF op Tones tafeltje.
“Nou zal je het hebben,” zei Roar toen hij erlangs liep op weg naar zijn plaats achter in de klas.
Toen Tone binnenkwam, wist de hele klas wat er aan de hand was. Zwarte merkstift. Dat krijg je niet weg met een sopje. Je moet eroverheen verven. Het zwart maken. Blanco. Jonas had gedacht dat Tone het wel zou kunnen hebben. Erboven zou staan. Haar hand zou opsteken en aan Marius vragen of dat mocht, vandalisme in de klas. Maar toen Tone binnenkwam, waren haar ogen al rood.
Zo is het als ze voor de tweede keer de meisjes-wc over je hoofd hebben doorgetrokken.
Jonas probeerde naar haar te glimlachen. Haar blik te vangen. Het werkte niet. Ze legde haar gezicht op haar armen, bedekte haar gezicht met haar haar, precies alsof ze sliep. Ze sliep niet. Ze schokte. Kleine, ongelijke schokken.
Het is laf om te huilen.
Je verdient er geen punten mee.
Alleen minpunten.
Verliezerspunten.
Jonas huilde nooit.
Wat er ook gebeurde.
Jonas Nilsen had een paar principes. Dit was er een van.
“Pak jullie Engelse boeken,” zei Marius. “Pagina seventy-two. Who would like to read?”
Tone gooide haar Engelse boek op de vloer en rende de klas uit.
Het was een seconde of vijf muisstil in de klas.Toen begon iemand te lachen. Het was onmogelijk te zeggen wie het was. Misschien waren ze het allemaal. Misschien was het vooruit gepland, misschien hadden ze afgesproken dat ze allemaal tegelijk op een bepaalde tijd zouden gaan lachen. Ze hadden vergeten om het tegen Jonas te zeggen, maar voor de rest deed iedereen mee. Voor de rest wist iedereen wat een grap was. Maar het was Roar die floot.
“Jesuuuuuusfuckingchrist,” zei Roar en hij wipte met zijn stoel naar achteren.
“Ze reageert wel een beetje overdreven,” zei Wendy en ze blies Hubba Bubba-bellen terwijl ze haar lange roze nagels vijlde met een wit nagelvijltje.
Marius zei niets. Marius ging naar Tones tafeltje en liet zijn vingers over de zwarte merkstift glijden.
“Was dat nodig? Hmmm?”
Hij keek op. Niet te zien of hij van plan was geweest naar Wendy te kijken of niet.
“Kunnen jullie niet een beetje aardig voor haar zijn. Hebben jullie niets anders te doen dan Tone sarren?”
“Ik heb het niet gedaan,” zei Wendy. “Volgens mij was het Jonas.”
“Hè?”
Jonas draaide zich om. Zijn keel was droog. Hij moest iets drinken. Cola light. Marius moest ook iets drinken. Marius moest ze in de hand houden. De klas. Maar de klas liet zich niet in de hand houden. De klas had zijn eigen leven.
“Ingrid leest hardop,” zei Marius voor hij de klas uit ging.
Er gebeurt iets met de mensen in een klas als de leraar weggaat. Ze kijken naar elkaar. Kijken elkaar aan. Pakken potloden en steken ze achter hun oren. Halen hun mobieltjes tevoorschijn. Boeren luid. Zeggen: godsamme. Schrapen met hun stoelpoten over de vloer. Pakken een appel. Chocola. Gaan tongen. Houden hun adem in. Laten hem weer los. Zo gaat het overal. Zo ging het in Krattbo.
Ingrid las niet. Ze wachtte. Iedereen wachtte. Het was Roar die het eerst iets zei.
“Jonas heeft het niet gedaan,” zei Roar. “Hij zou zijn vrouw nooit zoiets aandoen.”
Toen lachten ze weer. Geen verspreid gelach zoals wanneer ze alleen waren. Iedereen lachte luid om alle anderen te laten weten dat hij erbij hoorde.
“Ben je verliefd, Jonas?”
“Houououou je van haar?”
“Hoe voelt het?”
Roar klom op zijn tafeltje.
“Heeft ze gave tieten, Jonas?”
Het klopte in zijn keel. Jonas Nilsen had watten in zijn oren.
“Ja.”
Hij zei het niet luid. Hij zei het zachtjes. Dat gaf niet. Roar kwam door het gangpad naar hem toe.
“Wat zei je?”
“Ja.”
“Vertel op.”
“Ze…heeft…gave…tieten,” zei Jonas.
Marius was er niet. Hij had Jonas aan ze overgelaten en hij had heel goed geweten wat hij deed. Dit was niet de jongens-wc. Dit was het klaslokaal. De klassenleraar hoorde op een paar meter afstand te zitten. Je hoorde veilig te zijn. Maar je was nergens veilig. Jonas Nilsen tegen de meute. Laat de meute maar komen.
“Hoe gaaf dan?” zei Wendy.
Jonas Nilsen sloot zijn ogen.Toen begon hij.
“Grooooooooooooooot.”
Hij tilde zijn handen op en maakte ballonnen voor zijn buik. Gejuich.
“Zijn ze zacht?” zei Roar.
“Oh yeah.”
Jonas Nilsen sprong op zijn tafeltje en stak zijn armen omhoog, naar het plafond.
“Zaaaaaaaaacht.”
“Zijn ze porno, Jonas?”
Jonas Nilsen liet zich achterover vallen, omlaag naar zijn tas, omlaag naar de vloer, het kon hem niet schelen of hij neerkwam op zijn rug, hoofd, het gaf niet of het pijn deed, of hij zijn nek brak. Hij zou toch niets voelen. Hij zou niets voelen omdat zijn benen al gevoelloos waren, zijn armen ook, zijn huid kon niets meer voelen, hij was de viezerik van de klas, hij was de jongen die alles oppoetste om het mooier te maken voor zijn moeder, om het mooier te maken voor zichzelf, om het leefbaar te maken. Maar het werd nooit mooi. Want alles was lelijk en smerig. Krattbo was smerig. Het klaslokaal was smerig. Jonas Nilsen sloeg smerige taal uit.
“JESUS FUCKING HOER EN PORNO,” schreeuwde hij terwijl hij viel.