Aan degene die mij vindt,
∗
Voordat u verder leest, moet u mijn lichaam bedekken, met een laken, een jas, of desnoods een zwarte vuilniszak. Als ik maar verborgen blijf voor nieuwsgierige voorbijgangers.
Ik heb me afgevraagd hoe ik eruit zal zien. Of wat ervan mij over is. In mijn linker jaszak daarom mijn paspoort; dat maakt het identificeren makkelijk.
∗
Ik heb geen afscheid genomen. Van niemand. Mijn vrienden en familie zouden het niet begrijpen. Ik moet in hun ogen de eeuwig lachende Yusef blijven.
Zeg tegen niemand hoe ik gisteravond op mijn balkon heb gestaan. En voor de laatste keer aan haar dacht. Najoua, terrorist van mijn hart. Harpoen in mijn gemoed. Zeg niemand dat ik heb gezocht en het heb opgegeven. Dat Yusef el Halal heeft verloren. Misschien was ze in Marokko, misschien in Rotterdam, misschien in Berlijn. Ik kon niet meer zoeken, ik ben kapot. Mijn hoop heeft me niet kunnen redden. De afgrond was warmer, weldadiger.
Het zou niks hebben uitgemaakt! Al zou ik haar hebben kunnen vinden, jaren later, wanneer ik een oude man geworden was en zij een oude, maar mooie vrouw. Ik zou haar mijn grijze baard laten zien, mijn afgesleten wandelstok en mijn bestofte voeten. Mijn gekromde rug, mijn gegroefde gezicht, mijn rafelige kleren. En alles zou een bewijs van mijn liefde zijn. Maar waarschijnlijk zou ze dat nog steeds niet begrijpen.
∗
De waarheid is een onoverwinnelijke, vervaarlijke vrouw. Vechten is zinloos. En overgeven is je doodvonnis tekenen. Was ik ook maar onverslaanbaar; ik zou hebben gewonnen. Het hart hebben veroverd. Het hart waar ik zo naar hunker. Het hart waar ik al zo lang rusteloos naar heb gezocht, met de fanatieke overtuiging van een kamikazestrijder.
∗
Beste vinder, ik benijd u. Heeft u lang gezocht? Bent u geholpen? Is het een deceptie? De plas bloed om mijn hoofd te zien? Heeft u gekrijst toen u mij zag? Wellicht gejuicht? Zoeken kan een manische vorm van jagen zijn. De prooi dood of levend is eender. Hopelijk is de kroon op uw queeste kostbaarder: want bij mij was de liefde ver te zoeken. Maar zeg dit tegen niemand.
Ga naar allen die mij kennen en vertel hun mooie woorden. En als u iedereen van mijn dood heeft ingelicht en het u misschien niet makkelijk is afgegaan, bedenk dan welke taak mij nog te wachten staat. Het allermoeilijkste komt nog, als ik straks tegenover Allah zal staan en me tegenover Hem moet verantwoorden. Maar ik ben voorbereid. Ik draag het boek dat ik Hem zal voorlezen bij me: Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken. Hij zal janken en lachen. En uiteindelijk zal Hij me begrijpen, in Zijn armen nemen en zeggen: “Het is je vergeven. Je hebt gedaan wat je kon.”
∗
Ik wil dat iedereen mooie woorden te horen krijgt. De lelijke Yusef moet ongekend blijven, niet bestaan hebben.
Zeg daarom tegen mijn moeder dat ik een natuurlijke dood ben gestorven, zonder pijn, net als oom Hafid. Elke avond, als iedereen op bed lag, zat hij nog een kwartiertje in de tuin te roken. Daarna ging ook hij slapen. Op een ochtend werd hij in de tuin gevonden, met een gigantische glimlach op zijn gezicht en een gedoofde sigaret tussen zijn vingers.
Zeg tegen mijn moeder dat ook ik met een glimlach op mijn gezicht ben heengegaan. Dat mijn leven kort, maar mooi was. Zeg haar dat ik samen met oom Hafid op haar zal wachten.
∗
Zeg tegen mijn vader dat ik de laatste momenten aan hem dacht. Aan hoe we jong waren, ooit. Allebei, op onze eigen manier. In Marokko!
Zeg tegen hem dat ik de zandwegen van Bouznika nooit vergeten ben, dat ze altijd in mijn geheugen hebben gezeten, als goud in een ingestorte mijn.
Ik weet nog exact waar ik mijn knieën heb geschaafd, waar ik heb gehuild om de weg die we zogenaamd kwijt waren, waar ik getroost werd door zijn sterke armen. Zeg tegen hem dat ik nog wist hoe hij me optilde en in mijn oor zong, totdat ik mijn hoofd schudde van de valse tonen, maar zeker ook van pret.
Zeg tegen mijn vader dat ik voordat ik heenging, de zinderende zomerdag voor me zag dat zijn moeder stierf. De was hing droog tussen de bomen. We hadden gewandeld. Ik had zijn hand vastgehouden en gehuppeld om zijn stappen bij te houden. Hijgend kwam ik op adem als hij met een bekende praatte.
Bij thuiskomst leek het huis te schitteren. Moeder had schoongemaakt. Bij de deur moesten we onze schoenen uitdoen. Mijn vader zei: “Anders wordt mama ongelukkig.” Ik weet niet of dat zijn precieze woorden waren, maar het woord ‘ongelukkig’ herinner ik me helder. Ik mocht mijn moeder nooit ongelukkig maken. Voor de rest mocht ik alles.
Zeg niet tegen mijn vader dat ik niets heb gedaan in mijn leven. Dat ik mijn leven heb vergooid.
We aten brood, mijn moeder scheurde stukken af voor mij. Ik hoorde hoe ze om mij lachten. Ik stak stiekem broodkruimels in mijn zakken voor de dieren in de tuin. De geur van het afwaswater, met het bijbehorende gekletter van borden en bestek, herinner ik me ook. En het was een pijnlijke gil die de zon die dag begroef.
De dood was iets wat langs me heen ging. Er waren soms mensen niet meer. De oude vrouw op de stoel in de zon, de man van wie we eieren kochten. Het was alsof de dood me nu te pakken had. Haar handen waren als het geluid van de koelkast, als ik alleen in de keuken was; het huiverde in mijn hele lichaam.
Mijn moeders tranen waren groot. Ze leken zich te verzamelen in haar ogen en pas als er geen enkele traan meer bij kon over de rand van de afgrond van haar gezicht te storten. Op de grond leken het kleine plassen die de kamer nog meer deden blinken.
Mijn vader keek voor zich uit. Krachteloos. Bevroren, in ontroostbaar verdriet. Zeg niet tegen hem dat ik de laatste jaren dezelfde uitdrukkingsloze ogen heb gehad. Glimmend, als lakschoenen onder een dunne laag zand. Het leek alsof hij me niet meer kon zien. Waren mijn armen maar zo sterk dat ik mijn vader had kunnen optillen en troosten.
Zeg tegen hem dat mijn armen krachtig waren de dag dat ik overleed.
Zeg tegen hem dat ik moeder nooit ongelukkig heb gemaakt, tot mijn laatste adem.
∗
Zeg tegen mijn vrienden dat ik ben omgekomen bij een auto-ongeluk. Wij vonden dat de mooiste dood: sterven in een autowrak. De brandweer zou eraan te pas moeten komen om onze lichamen als sardientjes uit een conservenblik te bevrijden.
Vanaf onze vroege jeugd praatten we al over auto’s.
“Je moet de koppeling langzaam laten opkomen,” zei Abdullah, “anders slaat de motor af.” We waren vijf en zaten met z’n drieën naast elkaar op de rand van de stoep. Abdullah, Mehmed en ik. “Vroem vroem vroeeeem!” brulden we gedrieën als we een mooie auto zagen. “KAboem!” Later verplaatsten onze gesprekken zich naar de kroeg.
“Kun je eigenlijk zo hard rijden dat de foto van een flitspaal bewogen is?” vroeg Mehmed. Hij vroeg wel vaker rare dingen. Waarom de zee blauw is en water uit de kraan niet. Of hoe het komt dat sommige vrouwen slimmer zijn dan mannen.
Over onze vrouwen hadden we het toen weinig. “Ik zoek later toch een vrouw in Marokko,” zei Abdullah.
“Ik ook,” zei Mehmed.
“Ik ook,” zei ik.
En daarmee was het onderwerp vrouwen afgesloten. We hebben pas weer over vrouwen gesproken, toen ik hopeloos verliefd was geworden op Najoua. Maar dat was lang nadat we alledrie verliefd werden op de Mercedes.
We zouden Mercedes gaan rijden, en dat zou de auto worden waarin we zouden sterven, besloot Abdullah.
“Maar een Mercedes heeft meer kreukelzones dan elke andere auto!” riep Mehmed. “De kans op overleven is maximaal!”
Zeg tegen Mehmed en Abdullah dat ik op de ochtend van mijn dood een Mercedes heb gekocht, cash. Dat ik één whisky op had om het te vieren. Dat wil zeggen, één fles. Normaal gesproken kun je dan niet meer rijden, maar wel als je Yusef el Halal heet en diezelfde dag de trotse bezitter van een Mercedes bent geworden. Ik wilde eindelijk gaan uittesten of je sneller kon rijden dan een flitspaal kon flitsen.
Zeg tegen hen dat ik ben geslipt en van een brug ben afgereden. Ik had alles, dacht ik. Vierwielaandrijving, airbags, kooiconstructie, ABS en een rijbewijs. Alleen mijn zwemdiploma ontbrak. Op de lagere school kregen we wel een tijdje schoolzwemmen. Dat was verplicht, zelfs voor moslimmeisjes. In plaats van een hoofddoek droegen ze een badmuts. Maar Mehmed, Abdullah en ik waren bang voor water en elke week verzonnen we een andere smoes om niet mee te hoeven. Later gingen we weleens naar het zwembad, in de zomer. Maar alleen om in de zon te liggen, te voetballen op het grasveld naast het bad en meisjes te versieren. Als een meisje alleen in de whirlpool zat, gingen we er met z’n drieën bij zitten. Zwemmen stond bij ons een tijdlang synoniem voor tieten voelen. En als er in de zinkende Mercedes een meisje naast me gezeten had, had ik ook zeker even in haar borsten geknepen.
Zeg tegen mijn vrienden dat ze niet moeten drinken als ze nog moeten rijden. Maar zeg vooral dat ze, voordat ze een Mercedes kopen, alsnog hun zwemdiploma halen.
∗
Zeg tegen Fatima en Hasna dat ze de ware waren. Zeg tegen hen dat ik, wanneer ik aan hen dacht, de energie kreeg om de wereld rond te lopen. Dat ik op zo’n moment meestal op school zat, met buiten een blauwe lucht aan de hemel zo mooi, zo groots, dat ik alleen nog maar meer energie in mijn lijf voelde. Zeg tegen hen dat ik voor Maurice’s Bloemenwinkel heb gestaan om duizend rozen te kopen.
“Wie denk je dat we zijn?” was Maurice z’n reactie. “Bloemenveiling Aalsmeer?”
Ik liep teleurgesteld naar huis.
“This is Crooswijk!” werd er achter me aan geroepen.
Zeg tegen hen dat ik me in hun aanwezigheid de grootste romanticus van de wereld voelde, dat ik aan hen nooit verstuurde brieven heb geschreven, op briefpapier met rozen in de kantlijn of een ster en een maan rechts bovenin, dat ik brieven met parfum besprenkeld heb. Zeg tegen hen dat ik te bang was om ze te posten.
Zeg niet tegen hen dat al deze poëtische uitingen afkomstig zijn van de jongen die eeuwig wil zoeken, de jongen die voor altijd iemand anders is. Zeg niet tegen hen dat mijn bevlogenheid een rol was, een Romeo, een Tristan, een personage, een Yusef el Halal. Zeg tegen Fatima en Hasna dat ik van ze heb gehouden. Als Scott van Zelda, als John Fante van Camilla Lopez, als Reve van Teigetje en Woelrat.
Maar zeg niet tegen hen dat ik me kapot voelde, dat ook beademingsapparatuur mijn leven niet meer kon redden, dat mijn hart nooit meer te reanimeren was.
∗
Zeg tegen Saadia, Houda, Esma, Karima, Samira, Rachida, Yasmina, Asmaa, Aisha, Amina, Sonu, Jannah, Zehra, Rahma, Nadia, Soenja, Aliyah en Miriam dat ze allemaal de ware waren.
Oefen eerst voor de spiegel.
Zeg tegen hen dat Yusef el Halal met zijn laatste adem hun naam heeft uitgesproken.
Zeg tegen Esma dat ik hoop dat ze herstelt van haar blaasklachten. Zeg tegen Yasmina dat ik haar gedroogde bloemen meeneem. Zeg tegen Houda dat het me spijt dat ik zo weinig bij haar kon zijn. Zeg tegen Jannah dat ik zo graag nog een laatste keer met haar zou willen wachten tot de regen voorbijtrekt. Zeg tegen Saadia dat Mehmed een oogje op haar heeft, tegen Zehra dat ze adembenemend mooi is – dat mannen die alleen naar een kont kijken zielig zijn, tegen Karima dat haar gedichten me ontroerd hebben, dat ik her en der een strofe in mijn eigen werk heb gebruikt. Zeg tegen Aliyah, Samira en Asmaa dat ik echt geprobeerd heb te stoppen met roken, maar dat ik zwarte vlekken begon te zien en behoefte had om elke willekeurige vrouw te bespringen. Zeg tegen hen dat ik mijn longen voor hen heb verpest, tegen Sonu dat ik bij haar volkomen angstloos was, dat ik met haar zou hebben durven bungeejumpen zonder elastiek; tegen Amina dat als de zon op haar bed schijnt, ik haar vanuit de hemel met liefde overlaad. Zeg ook tegen Rahma dat ik in de hemel ben, ze is erg gelovig. Maak er maar wat van, zeg maar dat je contact met mij hebt gehad via een hijskraan. Zeg niets tegen Aisha, geef haar een kus. Zeg tegen Nadia dat de muziek die ze me liet horen en de lange stilte die daarna in haar kamer hing me haast deden huilen. Zeg het ook tegen Rachida en Soenja. Zeg tegen Miriam dat oude liefde – zoals tussen mijn opa en oma – me zo mooi leek. Zo ontzettend mooi.
Zeg niet tegen hen dat ik SMS-jes vijf keer verzond, dat ik mijn schrijftalent misbruikt hebt. Zeg niet tegen hen dat ik mooie woorden in me heb als een vulkaan lava, dat het me pijn doet dat mijn woorden nooit speciaal voor iemand meer zijn.
∗
Maar vertel de waarheid aan Najoua.