Ik was Samira tegengekomen op de dag dat mijn opticien me vertelde dat mijn ogen achteruit waren gegaan. Ik dacht dat ze een stoeipoes met cup dubbel D was, dat ze glimmend zwart haar had tot aan haar kont, dat ze op Brigit Bardot in een zwartwit film leek.
Sommige teleurstellingen in je leven zijn zo groot dat ze haast niet te bevatten zijn.
Voor mijn vijfde verjaardag vroeg ik een Mercedes SLK320. Toen ik een driewieler kreeg, werd ik woedend. Ik trapte het ding omver en begon er woest op te springen. Mijn broers, Abdullah, Hafid, Said en Abdel, probeerden me tot bedaren te brengen.
“Wat moet ik met een driewieler?!” krijste ik.
“Leren fietsen,” zei mijn moeder.
Ik ben gaan huilen. Ik begreep niet waarom ik een fiets had gekregen in plaats van een zilveren Mercedes met licht metalen velgen. Ik vond het zoiets als een kindje uit Namibië’ opschepen met een foto van een bord spaghetti Bolognese.
Juf Nine vertelde vroeger dat kinderen in Afrika met alles blij zijn. Want kinderen in Afrika hebben niets. Ik stak mijn vinger op.
“Ja, Yusef,” zei juf Nine.
“En als we een foto van een bord spaghetti opsturen naar Afrika, is zo’n hongersnoodkindje daar dan blij mee?”
Ik moest op de gang gaan staan. Tussen de jassen. Hoe vaak had ik al niet tussen de jassen gestaan? Ze waren een onmisbaar onderdeel van mijn leven geworden. Wat sneeuw was voor een eskimo, was een jas voor mij. Ik vond het gevaarlijk. Hoeveel Marokkanen waren er niet al gezwicht voor de Jas? In mijn familie ging niemand nog zonder de deur uit. Voor veel Marokkanen was het een obsessie. Vier kilo zwart leer met metalen ritssluitingen. Mijn grootvader Farid is gestorven in een jas. Hij viel om op straat.
Ik was bang voor mijn toekomst. Ik stond meer op de gang dan dat ik in de klas zat. En al die tijd zag ik niets anders dan rijen jassen waar geen einde aan leek te komen. Ik probeerde de jassen te tellen, maar ik kwam nooit verder dan twintig. De getallen na de twintig had ik niet geleerd. Je hoefde mij ook niet te vragen hoe een staartdeling eruitzag. Of waar Antarctica lag en hoe schoenen met veters werkten. Toen deze dingen werden uitgelegd stond ik tussen de jassen.
Soms probeerde ik thuis meer te weten te komen. “Waar ligt Antarctica?” vroeg ik dan tijdens het eten. Mijn oudste broer Abdullah haalde zijn schouders op. Mijn tweelingbroers Hafid en Said wisten het ook niet. “Onder Marokko?” zei Abdel. Mijn moeder verslikte zich en mijn vader beweerde dat Antarctica niet bestond. Bij ons thuis moest je niet al te veel vragen. Bij ons thuis moest je lief voor je moeder zijn. Meer werd er niet van je gevraagd.
Toen ik voor mijn verjaardag een Mercedes uit de S-klasse wilde, vroeg ik te veel.
De dag erop heb ik mijn vader nog wel kunnen overhalen om samen met mij naar een Mercedes-dealer te gaan. Om te kijken, had ik gezegd, maar in mijn hoofd reed ik al met honderdveertig kilometer per uur over de driewieler.
Ik viel voor een Mercedes Compressor met subwoofer in de achterbak. “Doen,” zei ik tegen de verkoper. Mijn vader zei dat hij er nog even over na wilde denken. Een jaar of veertien. Totdat ik mijn rijbewijs had. En hij sleurde me aan mijn arm de showroom uit.
Thuis sloeg ik mijn spaarpot kapot. Het was veel geld. Maar hoeveel precies, wist ik niet. Ik liet de stapel munten aan Abdel zien.
“Denk je dat dit genoeg is om een rijbewijs te kopen?”
∗
Ik denk dat een beetje corruptie geen kwaad kan, als je er maar gelukkig van wordt. Ik denk dat mensen in Nederland daarom zo ontevreden zijn. Er is te weinig corruptie. Ze zijn te eerlijk. Volgens mij zijn Marokkanen veel gelukkiger. We frauderen meer. Antillianen zijn ook heel gelukkig. Die hebben vaak genoeg kinderbijslag voor een gemiddelde basisschoolklas. En wat te denken van Turken! Dat zijn volgens mij de allergelukkigste mensen van de wereld. Een vriend van mij, Hassan, handelt in radio’s zonder BTW af te dragen. En Hassan weet echt wel dat hij een belastingplichtige ondernemer voor de omzetbelasting is. Hij is niet achterlijk. “Maar,” zegt hij, “van BTW word je niet gelukkig.”
Van Mercedessen wel. Hassan heeft er acht. Had mij op mijn vijfde verjaardag een geile metallic Mercedes gegeven met spoilers: ik was gelukkig geweest. Mijn vader heeft me moeten troosten. Dat is hem niet gelukt. Mijn vader kon ook alleen maar lief zijn voor mijn moeder.
Omdat de verkoper me zo zielig vond, gaf hij me een kalender met de nieuwste Mercedessen erop. Als ik in Namibië had gewoond, was ik er heel blij mee geweest.
∗
Ik had te weinig geld om een rijbewijs te kopen. Maar ik kon er wel mijn rijbewijs van halen. “In Suriname is dat heel goedkoop,” had mijn buurjongen Will gezegd. Zijn moeder had haar rijbewijs in Paramaribo gehaald, dat kostte zo’n vijftig gulden. Haar examen bestond eruit dat ze moest laten zien waar het rechter- en het linkerportier zat.
“Als er mensen van de kant van het linkerportier komen,” zei de man die het examen afnam, “dan heb je voorrang.” De moeder van Will knikte en kreeg daarna haar rijbewijs.
Zelf ben ik uiteindelijk vijf keer gezakt voor mijn rijexamen. De eerste keer werd ik aangehouden door de politie. Ze dachten dat ik een leswagen had gestolen.
“Mag ik uw rijbewijs zien?” vroeg de agent.
“Heb ik niet,” zei ik. Ik schakelde in z’n achteruit en scheurde weg.
“Wat doe je? Wat doe je?” riep de examinator.
“Achteruit de hoek om,” zei ik. “Dat hebben we toch geoefend?”
Van mijn broers heb ik geleerd de politie te ontwijken. Ik heb de meeste dingen van mijn broers geleerd. Het begon met appels jatten op de markt. Later werden het cd’s, horloges en leren jassen. Abdullah hield de marktkoopman aan de praat. Hafid griste iets weg en zette het op een lopen. Op de hoek van de straat gaf hij het door aan Said. Ik stond op de volgende hoek. Het Marokkaanse estafetteteam kon hier nog van leren. We zijn nooit gepakt.
Bij de zesde poging heb ik mijn rijbewijs gehaald. De examinator was een goede kennis van Hassan; ik denk dat een beetje corruptie geen kwaad kan.
∗
Ik zal nooit de tijden op de driewieler vergeten; het waren slechte tijden. Heel mijn jeugd heb ik erop doorgebracht. Maar: ik heb geen meter gefietst. Ik weigerde. Soms zat ik de hele dag buiten in de zon op mijn driewieler. Mensen vroegen me waarom ik nooit fietste. Ze dachten dat ik gek was. Mijn ouders dachten ook dat ik gek was. Mijn moeder schudde altijd haar hoofd als ze me op mijn driewieler zag zitten. Stilstaand in de regen. Stilstaand in de wind. Stilstaand terwijl de zon onderging.
Het was al snel duidelijk dat ik geen groot wielrenner zou worden. Ik zou niet de eerste Marokkaan zijn die de Tour de France ging winnen. Maar fietsen interesseerde me dan ook niet. De Tour werd gesponsord door Fiat – niet door Mercedes.
Op een dag hebben mijn broers Hafid en Said me met mijn driewieler van een heuvel af geduwd. Ik ben gewoon blijven zitten. Ik denk dat ik een topsnelheid heb gehaald van zestig kilometer per uur. Nog nooit heb ik een boom zo snel op me af zien komen. Ik heb mijn handjes voor mijn ogen gedaan. En tot Allah gebeden. Ik heb hem gezegd dat het leven oneerlijk is, dat het schandalig is dat ik moet verongelukken op een driewieler, dat ik alleen wil verongelukken in een Mercedes met kooiconstructie, dat ik daar desnoods eerlijk voor zou sparen, zonder de belastingdienst op te lichten.
Toen ik weer durfde te kijken, vloog ik. Want beneden me zag ik het wasgoed van de moeder van Will.
De moeder van Will had altijd prachtige witte was. Mijn broers en ik gingen vaak stiekem bh’s en onderbroeken kijken. Niet die van de moeder van Will, maar die van haar dochter Beyoncé. Volgens mijn broer Abdullah had de zus van Will de grootste borsten van de buurt. Hij heeft me ooit opgetild en mijn hoofd in een cup geduwd. Er was nog ruimte over.
“En?” vroeg Abdullah.
“Het ruikt hier naar lavendel,” zei ik.
Die nacht heb ik gedroomd over Beyoncés borsten en dat ze naar lavendel roken. Een mooie droom.
Ik droomde ook vaak slecht. Dan zag ik mezelf op de driewieler zitten. Ik haatte dat ding. Er zat niet eens een radio op. Een simpele installatie met 500 watt aan subwoofers en een 100 cd-wisselaar had mijn lot al een klein stukje dragelijker gemaakt. Maar ik mocht van mijn moeder niet eens mijn walkman op als ik op de driewieler zat, omdat ik dan geen verkeer meer aan kon horen komen.
De mooiste dromen in mijn jeugd gingen over Mercedessen. Ik was de jongste testcoureur voor Mercedes Benz en mocht alle prototypes uitproberen. Ik was de beste. En de snelste. De andere chauffeurs waren bang voor mij. Ik kon dingen met auto’s die niemand kon. Op één wiel rijden, salto’s maken en achteruit een kudde kamelen bijeenjagen.
De mensen in het laboratorium van Mercedes hadden een brandstof ontwikkeld waardoor ik nog sneller kon. De eerste keer dat ik met die nieuwe brandstof moest rijden knalde mijn auto uit elkaar. Overal lagen stukjes Mercedes op de baan. Ziekenverzorgers kwamen naar me toe en tilden me op een brancard. Ze maakten zich zorgen. Iedereen van Mercedes maakte zich zorgen. Wat als ik het niet overleefde? Wie moest dan de topprestaties van de nieuwste modellen testen? Had hij maar een helm gedragen, dacht iedereen. Nu zou hij niet eens meer een ruitenwisser kunnen bedienen. Het was ijdele angst. Ik had geen schrammetje. Een helm? Alleen bangeriken dragen een helm. Yusef el Halal niet. Een half-uur later zat ik alweer achter het stuur. Van een nog snellere auto. Het was een Mercedes met straalmotor. Toen ik startte kwam er een knal uit de uitlaat. Ik trapte het gaspedaal in en schoot vooruit. Steeds sneller ging de auto. Mijn handen trilden aan het stuur. Toen kwamen de voorwielen los van de grond. Ik vloog! Onder me stonden de mannen van Mercedes in hun lange witte jassen naar me te zwaaien.
Een vogel kwam naast me vliegen en keek me vreemd aan. Mijn driewieler begon hoogte te verliezen. De witte was van de moeder van Will kwam steeds dichterbij.
Ik ben in een onderbroek terechtgekomen, een hele grote. Niet een van Beyoncé. Het resultaat was een gebroken been, een XXL-onderbroek met een remspoor en de driewieler total loss. De moeder van Will was woedend. Mijn moeder ook. Ze had tranen in haar ogen. Ze zei dat ze maar één Yusef had en dat ik beter moest uitkijken.
Toen ik uit het ziekenhuis kwam, stond er een gloednieuwe driewieler in de woonkamer. Sommige teleurstellingen in je leven zijn zo groot dat ze haast niet te bevatten zijn.
∗
“Is deze bril beter dan uw vorige?”
“Welke vorige?” vroeg ik. “Ik draag alleen zonnebrillen.” De meneer van de brillenwinkel wilde me niet geloven. “Met min vijf en min zes is het nauwelijks mogelijk om ‘s-ochtends de uitgang van de badkamer te vinden.”
Ik had die avond met Samira afgesproken. Dus ik heb mijn bril pas opgezet toen ze even naar de wc was. Terwijl ik op haar lag te wachten zag ik opeens een koe de slaapkamer binnenkomen. Ik schrok me kapot.
“Wat is er, schatje?” hoorde ik. “Waarom kijkje zo bang?” Mozes! Dit herkauwende stuk slachtvee was mijn Samira. Mijn lachende Brigitte Bardot met cup DD bleek een sumoworstelaarster met borsten op haar rug en billen die nog maar enkele centimeters boven de grond hingen. Ik begon te hyperventileren.
Ik heb ooit één keer eerder gehyperventileerd. Ik was acht. In onze straat stond een Mercedes geparkeerd. Het linkerportier stond open. Vlug keek ik om me heen – niemand te zien. Allah akbar, dacht ik. Mijn gebed is verhoord. En ik stapte in.
Ik keek naar het dashboard zoals een kindje uit Namibië naar een panoramafoto van een dinerbuffet zou kijken. Zachtjes streelde ik de leren bekleding. Ik zat als een vorst op zijn veel te grote troon. Mijn voeten konden niet bij de pedalen. Voorzichtig pakte ik de versnellingspook beet.
Plotseling hoorde ik een zware stem. Ik keek opzij. Naast de Mercedes stond een dikke, kale vent met allerlei tatoeages op zijn armen. “Probeer jij mijn auto te jatten?”
Ik deinsde achteruit en klauterde over de versnellingpook naar de passagiersstoel. Toen hoorde ik een klik. Ik trok uit alle macht aan de hendel van het portier, maar het ging niet open. Centrale deurvergrendeling. Ik was auto’s gewend zonder.
De man stapte in. Op dat moment ging ik hyperventileren.
Ik begon steeds sneller te hijgen. Langzaam kwam Samira op me af. Haar billen bewogen alle kanten uit. Ik was bang dat haar kont elk moment kon exploderen. Dat heb ik ook altijd bij de kassa van de Albert Heijn, als er een gezette vrouw voor me staat. Dan sta ik soms een half-uur lang met mijn vingers in mijn oren. Dikke vrouwen staan niet bekend om hun lege winkelwagentjes. Je ziet ze ook nooit bij de snelkassa.
Samira stapte het bed in en ik sprong eruit. Ik heb twee briefjes van honderd uit mijn portemonnee getrokken. Ik heb gezegd dat ze een abonnement op de sportschool moest nemen. Ze zei dat het best meeviel.
Ik stond op en liep naar de badkamer. Ik zou haar bewijzen dat het niet meeviel. Met de scheerspiegel én de grote spiegel boven de wastafel liep ik terug de slaapkamer in. “Kijk dan zelf! Het is toch duidelijk dat je achterwerk een drilpudding ter grootte van een olifantendrol is.”
Toen zakte ze door het bed. Ze huilde. “Verlaat me niet!” schreeuwde ze. Er klonk wanhoop in haar stem, alsof ze overal blij mee zou zijn. Een kus, een hand, een foto.
Ik liet haar alleen achter.
Teleurstellingen zijn niet leuk. Vertel mij wat. Ik rijd nog steeds geen Mercedes.