Urk

Ik hang met Murat en Hafid op de speelplaats van Christelijke basisschool de Wegwijzer in Urk. Het is Marokkaans heet: we hebben onze leren jassen aan de armen van Christus gehangen. Op de ramen van de school zijn vrolijke varkentjes geschilderd, maar Murat en Hafid hebben niets in de gaten. Ze zijn stoned als een aap en gaan om de beurt van de glijbaan.

“Mijn pik!” kermt Murat, “ik zweer het je, mijn pik blijft de hele tijd hangen!”

De glijbaan spuugt hem in de zandbak en Murat grinnikt als een mongool. Daar komt Hafid alweer naar beneden; zijn pik blijft niet hangen, en als mongool 2 knalt hij boven op Murat. Ze gieren van het lachen, VERBODEN TE HANGEN staat er in koeienletters naast de glijbaan.

Ik kijk om me heen: authentieke Urkers zijn nergens te bekennen. Af en toe knetteren scooters vol pubers langs, die ons op een afstandje als apen bestuderen; de rest blijft angstvallig achter de gordijnen. We hebben drie uur non-stop honderdvijftig gereden om hier te komen. Murat en Hafid wilden eigenlijk gaan matten in de Baja, maar ik had ze voorgehouden dat Urk een oase van seks was. Het Beloofde Land. Het Paradijs der Blonde Prammen.

“In Urk heten alle meisjes Renske,” had ik gezegd. “En allemaal wassen ze hun kut met lavendelzeep.”

“Elke dag?” vroeg Hafid.

Ik knikte simpel en cool. “Elke dag. Er zijn in totaal 750 Renskes in Urk. Dat is 250 de man.”

“Dat zijn 1500 billen…” Hafids ogen werden glazig.

Maar Murat was achterdochtiger. “Bewijzen,” gromde hij, “ik wil bewijzen.”

“Het was laatst op tv,” grijnsde ik. “Bij de NPS. Dat is een Multiculturele Omroep. Kijk je daar nooit naar?”

Murat mag van zijn vader geen tv kijken, en de zondige gedachte aan 250 gewillige Renskes werd ook hem nu te veel. “Vijfhonderd borsten…” Met schotelogen dook hij een zijstraat in en kwam drie minuten later terug met een zwarte Saab 900.

“Wat de fok??!” zei Hafid.

“Niet goed?” hijgde Murat, nadat hij het raampje omlaag had gedraaid. Hij keek ons onzeker aan. “Ik moest kiezen tussen een Saab, een Subaru en een Daihatsu.”

Ik moest Murat nageven: het was wel een Saab 900 Turbo. We donderden de Maxi-Cosy’s uit het raam en trokken op. Zo waren we met zonsopgang door Zuid-Holland, door Utrecht, door Flevoland gereden. Het IJsselmeer had geblonken als een poel goud.

Nu zitten we hier, tussen de laagbouw van Christelijke basisschool de Wegwijzer, op een zondagochtend in Urk.

“Renske,” zegt Hafid na een tijdje, maar zijn woorden vervliegen.

“Renske,” mijmert Murat nu ook.

Ze zitten tegenover elkaar in de zandbak en kijken stoned en lusteloos om zich heen. “Waar is de seks, Yusef, waar is de seks?”

Ik hang in de schommel, een sigaret in mijn hand, en doe alsof ik ze niet hoor.

“Laten we gaan pingpongen,” stelt Hafid voor.

“Laten we het WTC opblazen,” probeert Murat.

Murat en Hafid zijn allebei negentien en werkloos. Ze hebben allebei een pooier-stijl Motorola T720 met Java en GPRS, maar gebruiken ‘m alleen om hete SMS-jes te versturen. Ze hebben geduld als Napolitanen. Ze zijn te jong om te snappen dat seks overal is. Als je maar aan de juiste vrouw op het juiste moment kan denken.

“Waar zijn de Renskes, Yusef?”

Ik zwijg.

“Als je ons loopt te fokken,” zegt Hafid met lodderige ogen, “dan trek ik een paardenkop over je dekbed.”

Hafid is duidelijk de slimste van de twee; zijn favoriete film is Donnie Brasco, die van Murat Scarface. Ze hebben allebei havo, hoewel ze dat ontkennen. Nu de zon in hun gezicht schijnt, zien ze er allebei afgeragd uit, als Turkse straatvechters na de laatste bel. Murat is nog maagd, maar dat heeft hij alleen aan mij verteld. Hafid kan geweldig koken, maar dat heeft hij nog nooit aan iemand verteld.

“Yusef, wat flik je ons?” Hafid trekt het nu echt niet meer. Hij werkt zich uit de zandbak, drentelt opgewonden rond en komt oog in oog te staan met de wipkip. Hij draait eromheen, in zichzelf mompelend. Dan schopt hij het ding vol onder zijn hol. De wipkip veert terug en raakt Hafid tegen zijn scheenbeen. “Fok!” roept Hafid. “Fokking Urk!” Hij hinkt de speelplaats rond, terwijl Murat door het zand zakt van het lachen. Hafid vergeet zijn scheenbeen onmiddellijk en stormt ziedend op zijn neef af. Ik blaas rook uit en zeg niets. In de verte luiden kerkklokken.

“Jij flikker,” hoor ik ten slotte naast me. “Denk aan de paardenkop.”

“We menen het, Yusef.”

Ik sta op en trap mijn sigaret plat. De twee kijken me angstvallig aan.

“We laten je leven,” piept Murat ten slotte, “als je ons een verhaal vertelt.”

“Met minstens vijf Renskes,” zegt Hafid.

“Een sprookje,” zegt Murat, “vertel ons een Arabisch harem sprookje.”

Langzaam knikkend klim ik op de glijbaan. Daar ga ik langgerekt staan, als een verlosser, en bekijk mijn gehoor. Mijn gehoor kijkt me vol verwachting aan, hun ogen bloeddoorlopen.

“Er moet wel seks inzitten,” hoor ik Murat onder me.

“Dat is een eis,” zegt Hafid flauwtjes.

“Het sprookje heet Mijn poging tot integratie.

“Denk aan de seks,” zegt Hafid.

“Ik denk altijd aan seks,” zeg ik, en vertel.

Toen ik achttien was, woonde ik op tweehoog in een wijk vol Mocro’s. Er was geen Turk, Ghanees of Antilliaan in een straal van tien blokken te bekennen. Het was ideaal wonen, één grote Marokkaanse hoogvlakte. Geen gelul over multicultureel samenleven, Nederlands sprak niemand. Behalve als je de weg vroeg, want alle straatnamen waren vernoemd naar Nederlandse politici met onuitspreekbare kutnamen. Maar even afgezien daarvan – er waren drie moskeeën op loopafstand. We hadden koffiehuizen op iedere straathoek. En alle geluidsoverlast was ook gewoon te verstaan. Boven me woonde een gezin met zes hysterische kinderen, onder me zat Halal Snackbar Jelles Troelstra. Elke nacht hoorde ik het frituurvet via de gasleidingen knapperen. Weet je hoe sereen je droomt van het geluid van knapperend frituurvet? Wat ik zeg – het was ideaal, en aan Marokko dacht niemand meer.

Idylles barsten altijd vanzelf. De eerste scheuren in deze idylle verschenen toen de snackbar op een dag van eigenaar veranderde. Nota bene op dezelfde dag dat mijn vader tot mijn grote extase Samira als mijn vrouw had voorgesteld. Samira, die een straat verder woonde, op de Joseph Lunsdreef, nummer 37C. Ze maakte carrière als caissière bij de Edah in oost. Verwachtingsvol liep ik die middag naar de Edah om een sixpack Dr. Pepper te kopen. Samira zat bij kassa 3. Ze had geile ogen en slanke handen. De streepjescodes vlogen er doorheen. Het was een geweldige keus van mijn vader, al hadden ze bij de Edah geen Dr. Pepper. Gelukzalig liep ik terug naar huis, lurkend aan een milkshake. Mijn leven was goed, Allah was groot.

Helaas was het goede nieuws die dag daarmee afgelopen. Toen ik thuiskwam, zag ik dat er een Ford Taunus voor snackbar Jelles Troelstra stond. Model stationwagen – ik wist meteen hoe laat het was. De Khatabbi’s waren aan het verhuizen. Ze voerden hun hele bezit aan de opengesperde achterbak, ze lieten alleen de frituur en de toonbank staan. Ali vertelde me dat ze teruggingen naar Marokko – voorgoed, en hij lachte erbij alsof hij de loterij had gewonnen, of een trip naar de Bahama’s. Ik vroeg Ali of hij gek was geworden. Hij schudde zijn hoofd. Ik vroeg hem of hij een gouden geit uit zijn frituur had opgevist. Ali schudde zijn hoofd. Toen vertelde hij dat-ie een bod had gekregen. Een niet te weigeren bod op zijn toko, Halal Snackbar Jelles Troelstra, befaamd om haar zwarte vet en de Chinese kalender die al sinds 1996 het Jaar van de Rat aankondigde.

Ik dacht dat het een kutgeintje was en ging boven de derde laag van De donkere kamer van Damocles bestuderen. Maar een uur later hoorde ik de Taunus optrekken. En woonde ik boven een lege snackbar, zonder knapperend frituurvet, zonder serene dromen.

Ik hield mezelf groot. Ik wist dat snackbarren nooit lang leegstonden. En inderdaad, binnen een week verscheen er plotseling een blinkend blauwe Mercedes Vario voor de deur, nieuwprijs 86.770 euro. De jongens uit de buurt hingen er verbijsterd omheen. Toen ik met mijn handen op de ruit naar binnen keek, viel ook mijn mond open. De nieuwe eigenaar van de snackbar was wit. Het was een grote, lompe man, type slager, met waterige oogjes en vette onderarmen. Naast zich een grote, lompe vrouw. Ze keken weg toen ze mijn open mond zagen. Ik gaf mezelf een stomp en keek nog een keer: ze waren nog steeds wit, spierwit zelfs, hun hoofd bedekt met het rossige haar dat de schepper voor afzichtelijke kutten uitgevonden heeft. Dit moest een misverstand zijn! Ik bleef ze aangapen, net zolang tot ze in rook zouden oplossen. Maar ze bleven er maar staan, gluurden nu zelf achterdochtig terug, vanachter hun theedoek. Ik haalde mijn handen van het raam en keek naar de hemel. Ik was te geshockeerd om agressief te worden.

Wat de fuck, dacht ik alleen maar, wat de fuck.

Terwijl ik later die avond zapte kon ik het nog steeds niet geloven. Er woonden allochtonen onder me. Wat voor muziek zouden ze draaien? Naar welke kaas zouden ze stinken? Hoe moest dat met de sociale controle? Voor het eerst dacht ik aan verhuizen. Ik hoorde hoe de Mercedes na een tijdje vertrok en hoe de vrouw klaagde dat er geen tuintje bij hun snackbar zat, alleen een betonnen muur.

Wat de fuck.

Ik wachtte die nacht onrustig op het geluid van de frituur om me in slaap te sussen, maar het kwam niet.

De weken erop maakten de allochtonen me woedend. De snackbar liep voor geen meter. Ze hadden het woord HALAL van de pui geschrapt, de muren binnen spierwit geverfd, de Chinese kalender weggegooid. Ze hadden een metalen rolluik geïnstalleerd, detectiepoortjes geplaatst en de openingstijden aangepast; de snackbar was niet langer zeven dagen per week open, maar alleen doordeweeks, van negen tot vijf. De buurt begreep er geen fuck van, de koffiehuizen spraken er schande van, maar de rode kroeskoppen versaagden niet. Stuurs gooide de man iedere ochtend om negen uur het rolluik omhoog, ging de hele dag achter zijn toonbank staan wachten op klanten die niet kwamen en liet om strak vijf uur de boel weer zakken. Daarna verdween hij in het achterhuis met zijn vrouw en keken ze televisie. Op windstille avonden kon ik horen welk programma ze bekeken en ving ik flarden van discussies op.

“Jacob,” was een favoriete krachtterm van de vrouw, “beheers je, Jacob!”

Ik fantaseerde dat zij hem verweet dat hij haar familiekapitaal in deze godvergeten snackbar had geïnvesteerd. Ik fantaseerde dat zij de enige afstammeling was van een rijke, Twentse industrieel. (Ik ben schrijver.) Mijn fantasieën werden bevestigd door andere geluiden die ik hoorde: het geklater van muntstukken. Het gerinkel van bestek. Heel soms hoorde ik zelfs een huilende baby. Maar dat was mijn fantasie, want de allochtonen waren te lelijk om baby’s te baren.

Weken vlogen voorbij zonder dat ik iemand de snackbar zag binnengaan. Ze moesten wel rijk zijn, dacht ik. Of gaf de gemeente ze soms subsidie? Hoe bleven ze anders zo dik? Of aten ze ‘s-avonds hun eigen patat op? De hele straat was ermee bezig. Het was onvermijdelijk dat ik ten slotte bezoek kreeg van een delegatie uit de moskee, drie wijze mannen, die me ernstig vroegen wat ik van de situatie wist. Ik sprak Nederlands, kon ik niet namens de buurt uitzoeken hoe het zat? Ik knikte en beloofde dat ik mijn oren en ogen open zou houden.

Die avond pakte ik een fruitschaal uit de keuken en legde het ding omgekeerd op de grond, precies boven hun woonkamer. Ik plaatste mijn oor op de fruitschaal en wachtte tot de onthullingen kwamen. Meteen dacht ik dat ik beet had, maar het was de televisie. Ze keken zwijgend naar de NCRV. Het was werkelijk niet te geloven – ze keken naar de NCRV. Om elf uur ging de tv uit en werd het stil.

Woedend lag ik de hele nacht wakker.

De volgende ochtend stond ik om negen uur op. Prompt hoorde ik het rolluik omhooggaan. Ik kleedde me snel aan, pakte mijn mes, zette mijn bivakmuts op en liep de snackbar in. Het detectiepoortje begon te piepen. De man achter de toonbank keek me ondoorgrondelijk aan terwijl ik met mijn mes zwaaide.

“Ik wil een patatje oorlog,” schreeuwde ik. “En een kipcorn!”

De man knikte en pakte kalmpjes de kipcorn uit zijn vitrine. Hij leek totaal niet onder de indruk van mijn mes, laat staan mijn bivakmuts. Op de achtergrond zag ik zijn vrouw; ik gaf haar een vuile blik, vervaarlijk zwaaiend met het lemmet, maar ze gaf geen krimp. Ik keek kokend van woede om me heen en ontdekte dat ze een gloednieuwe koelkast hadden, vol cola, Maoz en Dr. Pepper.

“En doe ook maar een Dr. Pepper!”

De man knikte, met zijn rug naar me toe. De schoft! Hij had kennelijk verwacht dat Marokkanen Dr. Pepper dronken. Dat maakte me helemaal gek.

“Of nee!” gilde ik, “weet je wat jij doet? Doe mij maar drie Dr. Peppers!”

“Ik breng het zo wel boven,” zei hij opeens.

Hij draaide zich om. Zijn witte speknek keek me gespannen aan, zweet glinsterend op zijn voorhoofd.

“Jij bent toch die jongen van hierboven?”

“Klopt,” gromde ik onder mijn bivakmuts.

“Dan breng ik het zo wel,” herhaalde hij. “Ik bel wel aan. Yusef heet je, toch?” Zijn onderkin en rode kutkrullen onbeweeglijk.

Wat de fuck. Boven smeet ik mijn bivakmuts in de hoek en wachtte. Mezelf verbijtend op de bank. Tien minuten. Vijftien minuten. Twintig minuten. Net op het moment dat ik mijn vrienden wilde bellen, werd er geklopt. Ik deed de deur met een ruk open en deinsde achteruit toen ik zag wat er op mijn drempel stond. Het was een bezweet, blond meisje. Een schrikbarend lekker wijf, exact even lang als ik, met grote, paniekerig blauwe ogen, en een witte, papieren zak in haar hand.

“Je patat,” zeiden haar tepels, strak ingesnoerd in een hagelwit T-shirt. Een V-hals. De ogen boven de V-hals hulpeloos, alsof ze wilde zeggen: Verlos me van deze tieten. Jezus, je had die tieten moeten zien! Ze weken nergens voor, ik had ze ter plekke willen vastgrijpen en naar binnen willen trekken, mijn aanrecht op.

Maar ik dacht aan de koran en wist me te beheersen.

“Je patat,” herhaalde ze, en duwde de witte zak onhandig in mijn hongerige handen.

Er droop mayo uit de zak, zo op mijn Boticelli’s.

“Fuck!”

Ik trok mijn schoen uit en haalde de mayo er met een servetje af. Ze keek me geschrokken aan.

“Ik moet gaan,” zei ze schichtig, “ik moet gaan,” en liep toen de trap af, mij op één schoen met een enorme erectie achterlatend, pijnlijk knellend in mijn Versace. Ze was even oud als ik, dacht ik hijgend, ze was wit, er woonden hier geen witten, het moest de dochter van het snackbarechtpaar zijn.

Nee, dacht ik nog geen minuut later, dat kon niet.

Onmiddellijk dook ik weer op mijn knieën en luisterde ingespannen naar het rumoer dat door mijn fruitschaal omhoog kwam. En jawel: heel in de verte hoorde ik de stem van het meisje. Ze praatte met haar moeder. Haar moeder was boos. Haar moeder was boos omdat het meisje naar boven was gegaan om met de Arabische bovenbuurman te praten. Ze herhaalde steeds dezelfde zin tegen het meisje.

“Renske,” kon ik duidelijk verstaan, “Renske, dit gebeurt niet nog een keer!”

Het was een mysterie waar geen sprookjesboek tegenop kon.

Konden roodharige mensen blonde dochters krijgen?

Konden graflelijke mensen geile beachbabes krijgen? Allah was groot. Jezus, wat was Allah groot.

De volgende ochtend stond ik weer vroeg op, met een ODOL en de tieten van Renske op elke straathoek van mijn gedachten. Zodra ik het rolluik hoorde, aarzelde ik niet en wandelde strak de snackbar binnen, waar de man al achter de toonbank stond te wachten.

“Je hebt je bivakmuts niet op,” zei hij toonloos.

“Een patatje oorlog,” zei ik schel. “En een Dr. Pepper.” Ik ontstak een Marlboro Light en blies rook. “Je dochter was de Dr. Pepper gisteren vergeten.”

Hij keek me uitdrukkingsloos aan. Toen liep hij om de toonbanken heen en pakte de Dr. Pepper uit de koelkast. Bij het passeren inhaleerde ik bietjes. Hij keek me vragend aan, glimmend van het zweet.

“Zal ik het weer naar boven brengen?”

“Doe dat maar,” zei ik, opgefokt, “doe dat maar, en vergeet de Dr. Pepper dit keer niet, speknek.”

Volledig op scherp verliet ik de snackbar en rende de trappen op, naar mijn appartementje, waar ik me onmiddellijk achter de voordeur posteerde, in afwachting van Renske.

Opnieuw duurde het twintig minuten, twintig minuten waarin ik me bijna moest aftrekken van de spanning. Mijn telefoon ging twee keer af, ik werd helemaal gek. Toen ik bijna flauwgevallen was, hoorde ik ten slotte alsnog de voetstappen in het trappenhuis, gevolgd door zachtjes geklop. Ik deed binnen een seconde open en – Allah was groot! – keek recht in de tieten van Renske, de witte patatzak onzeker tegen haar buik geklemd.

“Sta me toe,” zei ik hongerig.

Ze droeg een korte, sneeuwwitte rok met een wit, doorschijnend topje erboven. Een verpleegster. Allah had het zo gewild, en ditmaal kon ik me niet beheersen. Ik negeerde haar uitgestrekte hand en trok haar aan haar tieten naar binnen, het aanrecht op, precies zoals ik die nacht had gedroomd. Bij elke stap keek ze me verward aan – alsof ze iets wilde zeggen, maar het haar niet te binnenschoot. Ik duwde haar het aanrecht op, een van haar schoentjes vloog uit, en de papieren patatzak belandde met een klap op de grond.

“Dr. Pepper,” was het eerste wat ze zei, “ik heb de Dr. Pepper dit keer wel meegenomen.”

Toen trok ze me aan mijn oren naar zich toe en begon me te zoenen, haar tong hartstochtelijk op vijf plaatsen in mijn mond, alsof ze nog nooit een man gezoend had, laat staan een Marokkaan.

“O mijn god,” hijgde ze ten slotte, “dit kan niet.”

“Je slipje,” hijgde ik, “trek je slipje uit.”

“Mijn ouders,” hapte ze. “Ik moet terug…ze weten niet…”

Volledig instinctief probeerde ik mijn pik nog in haar slipje te worstelen, maar ze was al onder me vandaan gerold, de keukenvloer op, en zat nu bijna verbaasd haar kleren recht te trekken, de goddelijke tieten in te blikken, haar gouden lokken te fatsoeneren…

“Dit kun je niet maken,” zei ik, hopeloos vanaf het aanrecht. Ik had een erectie ter grootte van de Euromast. Tussen mijn benen lag een snijplankje.

“Ooh, Yusef,” zei ze, en stortte zich op me. Een bliksemsnelle kus op mijn wang. “Ik moet gaan. Mijn ouders! Als ze hier achterkomen!”

“Je…kent mijn naam,” stamelde ik.

“Ik weet alles over je,” fluisterde ze, “ik hoor hoe je ‘s-nachts ligt te woelen…Jouw slaapkamer bevindt zich boven mijn gangkast…Je bent alles wat ik heb!”

En met die woorden sprintte ze mijn deur uit, de trappen af, mij in opperste verwarring achterlatend.

Haar gangkast?

‘s-Avonds, de fruitschaal tegen mijn oor, hoorde ik haar moeder weer.

“Renske!” zei de stem, schel. “Renske, je bleef wéér lang weg!”

Geroezemoes.

“Jacob,” ging de stem verder. “Jacob, zeg jij ook eens wat!”

De middag erop kreeg ik een tweede keer bezoek van de delegatie uit de moskee, die me bezorgd vroegen wat ik inmiddels had ontdekt.

“Het is een delicate situatie,” zei ik in het Arabisch, “die nader onderzoek vereist.”

“Jouw Nederlands is van fluweel,” zeiden de mannen fronsend. “Zou jij dit nadere onderzoek kunnen leiden?”

“Geef me een maand,” antwoordde ik vormelijk. “Ik zal kijken wat ik kan doen.”

Ik heb mijn fouten, maar niemand zal ooit kunnen zeggen dat ik geen man van mijn woord ben. De week erop bestelde ik bij Snackbar Troelstra: vierentwintig patatjes oorlog, elf kipcorns, dertien kaassoufflés, één frikadel, veertien kalfskroketten, zevenendertig blikjes Dr. Pepper en één berehap. Zevenendertig keer neukte ik Renske die week op mijn aanrecht, tot ik geen zaad meer over had, tot ik meer dan tien dagen afwas had staan en we naar mijn bed moesten verhuizen. En zelfs toen had ik nog steeds zin. Man, ik kon er geen genoeg van krijgen. Die tieten, ze zouden door de UNESCO moeten worden beschermd. Je zou die tieten kunnen ophangen in het Boymans, en ze zouden nooit meer subsidie nodig hebben. Zulke tieten.

Bij iedere bestelling hadden we maar een minuut, er was geen tijd voor gelul, geen tijd voor gezanik, geen tijd voor huwelijksaanzoeken en twijfels, het was liggen, raggen, klaarkomen, slip omhoog, en daar ging Renske weer terug naar haar ouders, die een hekel hadden aan Marokkanen, en haar opsloten in haar gangkast, onder het trappenhuis, omdat ze bang waren dat hun blonde dochter met een bruine vriend zou thuiskomen. Dat zei Renske tenminste.

Op een dag kwam ik uit de stad terug, snakkend naar méér kaassoufflé, meer zachte kaassoufflé. Ik liep direct de snackbar in en plaatste joviaal mijn bestelling bij Renskes graflelijke vader.

“We komen het wel brengen,” zei hij, onbeweeglijk zoals gewoonlijk.

Twintig minuten later. Ik had de deur al op een kier gezet, mijn leren broek al uitgetrokken. Nieuw zaad was gearriveerd en stond te springen om over de gouden tieten te dansen. Daar hoorde ik haar voetstappen op de trap al…“Kom,” lispelde ik, “kom bij je Arabische droomprins!”

Langzaam ging de deur open en ik slingerde mijn pik al in de vierde versnelling.

“Kom,” zei ik, “kom!”

Tot mijn totale verbijstering stond ik oog in oog met Renskes moeder. Haar rode krulhaar keek mijn rotsharde pik misprijzend aan.

“Je kaassoufflé,” zei ze, en liet de witte zak op mijn deurmat vallen. Daarna draaide ze zich om en sloeg de deur dicht.

Ik bleef achter als een perverse gek.

Een weeklang werd ik gefolterd. Ik bestelde frikadellen, kroketten, berehappen, zelfs shasliks en shoarmaschotels, maar steeds kwam dat varken van haar moeder mijn orders bezorgen. En iedere keer keek ze me misprijzend aan, ook nu ik me voor de gelegenheid kleedde als een ideale schoonzoon.

Renske was nergens te bekennen, het leek wel alsof ze in rook was opgelost. Ik kwam haar nooit op straat tegen en ik maakte inmiddels zoveel zaad aan dat ik het bijna op Marktplaats.nl had aangeboden.

Tot overmaat van ramp kwam mijn vader de volgende dag met Samira’s vader aanzetten, om het huwelijk definitief te maken.

“Samira?” zei ik. Ik was bijna vergeten wie ze was.

“Je aanstaande bruid.”

“Ik regel het zelf wel met haar,” probeerde ik.

De twee vaders waren in een opperbest humeur. Samira’s pa probeerde gekscherend mijn royalty’s in de deal te betrekken, terwijl ik wist dat haar familie rijk was, de rijkste familie in onze buurt, op die van ons na. Maar het maakte allemaal toch niets uit, want ik kon alleen maar aan Renske denken, aan de witte muur van tieten, hitsig zwiepend tegen mijn borstkas…

“Samira is mijn eerste keus,” zei ik.

“Samira is klaar,” zei haar vader. “Ze vraagt iedere dag naar je.”

Ik glimlachte vriendelijk tot mijn mondhoeken pijn deden. Ik praatte op mezelf in, ik was een krijger, een winnaar. Daarna nam ik de tram naar de Edah in oost, om me ervan te overtuigen dat Samira óók best grote tieten had.

Ze bloosde toen ze me zag.

“Hé Yusef,” zei ze, en liet haar geile ogen dansen.

“Hé Samira,” zei ik, lachend als een Amerikaanse quizhost. Ik wist niet hoe snel ik de tram weer naar huis moest pakken – onder Samira’s Edah-uniform danste helemaal niets.

Nu was ik ten einde raad. Mijn ballen waren explosieven. Ik luisterde permanent naar de fruitschaal, maar kon beneden alleen de tv horen, de AVRO, terwijl mijn pik smachtte naar Renske. Desperaat keek ik ook naar de AVRO, in de hoop dat er een geheime boodschap werd uitgezonden die me dichter bij de tieten zou brengen. Ik stond op het punt een gat in mijn vloer te hakken, toen er onverwachts op mijn deur werd geklopt.

“Wat,” zei ik achterdochtig.

“Het is Renske,” hoorde ik een fluisterstem zeggen.

Onmiddellijk rukte ik de deur open. Het was Renske. Meteen keek ik naar haar tieten: ze zaten er nog, onbespoten, nauwelijks verscholen in een witte push-up, en ook haar blauwe ogen waren niet veranderd, keken me nog altijd even hulpbehoevend aan…

“Fuck,” zei ik, “auw, wat doe je me aan, fuck.”

“Yusef,” zei ze, “oh, Yusef.”

Angstig betastte ik haar tieten, bang dat ze een fata morgana waren – en ik kwam bijna ter plekke klaar.

“Kom mee,” zei ik hijgend, “kom mee naar de keuken.”

Ik trok haar alweer richting aanrecht, mijn gedachten razend, maar tot mijn ongeloof bood ze halverwege weerstand. Ze rukte zich los en keek me schrikachtig aan.

“Wat?” zei ik agressief.

“Mijn ouders,” zei ze, “mijn ouders vermoorden me.”

“Ja,” zei ik hysterisch, “en?”

Ze pakte mijn handen en liep opeens leeg.

“Jij bent alles voor mij, Yusef,” ratelde ze, “ik denk alleen maar aan jou, maar mijn ouders verbieden het, ze noemen je een vuile kutmarokkaan…Ik mag niets, Yusef, ze sluiten me op in de gangkast, ze willen me de wereld ontzeggen…En nu gaan ze verhuizen naar Groningen, omdat ze denken dat daar geen negers wonen, maar ik wil niet mee, ik wil bij jou zijn, we moeten vluchten, Yusef, naar Marokko, daar kunnen we ons eigen paleisje beginnen, ons paleisje met in iedere kamer een aanrecht, daar kun je me dan de hele dag nemen, vanuit alle hoeken die je maar wilt…”

Mijn pik was gekrompen toen ze over haar problemen begon, maar zodra de paleizen in Marokko uit haar mond rolden, groeide hij weer explosief.

“Luister naar me, Yusef,” raasde ze, “het verhuisbusje komt morgenochtend, we moeten ze voor zijn, we mogen geen tijd verliezen…”

Ik dacht razendsnel na, mijn leren broek op mijn knieën.

“Oké,” zei ik, “hoe gaan we naar Marokko?”

“Met het vliegtuig,” zei ze, “toch?”

Ik knikte langzaam. “Deal. Jij regelt het geld.”

Haar blauwe ogen liepen onmiddellijk vol. “Maar je snapt toch…Ik heb helemaal niets…Je weet toch hoe die snackbar loopt…Er is al maanden niemand geweest, behalve jij…We eten al maanden oude kipcorns…Hoe zou ik geld moeten hebben?”

“Goed goed,” zei ik, en probeerde te lachen. Ik pakte haar weer bij haar tieten en duwde haar vriendelijk doch beslist richting aanrecht. Nu gaf ze wel mee.

“Heb jij geld?” vroeg ze.

“Laten we doen wat goed voor ons is,” zei ik.

“Zonder jouw geld redden we het niet,” hijgde ze. Haar slipje opende zich voorzichtig.

“Ik ga komen,” kreunde ik nog geen tien seconden later, “ik ga zo fokking lekker komen!”

“Yusef,” hoorde ik onder me, “neem je me alsjeblieft mee naar Marokko?”

“Ja!” gilde ik. “Ja! Ja! Jaaaaaaa! Natuurlijk! Natuurlijk!”

Nu werd het menens. “Morgenochtend,” had ze gezegd. Ik had haar uitgelachen, maar een uur later was ik alweer geil. Ik rende naar beneden, maar de snackbar was al dicht, hoe ik ook op de ramen bonkte. Mijn ballen, dacht ik, mijn arme ballen…Ik dacht paniekerig na en belde toen mijn vader, daarna Samira’s vader. Hoe kon ik ooit tot morgen wachten? Ik rekende ze voor dat het huwelijk 250.000 dirham zou kosten, met de inflatie en alles, en ze snapten het, geloof het of niet, die klootzakken snapten het en vulden mijn blauwe Samsonite tot de nok. Thuisgekomen pakte ik ook mijn rode Samsonite in, eerst aarzelend, daarna steeds trefzekerder.

“Vaarwel kutland!” riep ik tegen Henk Mouwe, die me namens de NCRV vertelde wat een prachtige dag het was.

Om exact vier uur ‘s-nachts stond ik op. Mijn blauwe koffer was loodzwaar en rinkelde van het geld, mijn rode vederlicht en muisstil. Ik liep stilletjes wankelend de trap af, tree voor tree. Ik wierp een laatste blik op Snackbar Jelles Troelstra en liep vervolgens onder het lantaarnlicht naar de afgesproken plek: het Domela Nieuwenhuisplein, waar ik me posteerde bij de ingang van de parkeergarage.

Ik zette mijn koffers aarzelend op de grond, de blauwe geklemd tussen mijn benen. Minuten verstreken. Het was stikdonker, er was geen hond op straat. Ik begon idioot zenuwachtig te worden. Zou ze op het laatste moment door haar ouders zijn gesnapt? Zou ze zijn vastgebonden aan de verwarmingsbuizen in de gangkast? Maar toen hoorde ik in de verte hakken naderen. Mijn hart maakte een Arabisch dansje, mijn pik groeide. Marokko, hijgde ik, here we come! Toen kwam ze de hoek om.

Twee bruine ogen keken me geschrokken aan.

Ik knipperde verdwaasd: het was Renske niet.

Het meisje passeerde.

Toen hoorde ik een auto met gierende banden naderen.

Het meisje versnelde haar pas, en terwijl ik me verbaasd omdraaide, zag ik hoe de blauwe, glimmende Mercedes Vario een meter voor me stopte. De schuifdeuren gingen open en tien potige allochtonen sprongen eruit. Zonder tijd te verliezen gaf eentje me een beuk voor mijn kop, een ander een trap in mijn zak. Terwijl ik viel, zag ik dat ze allemaal rood kuthaar hadden. Ik kreeg nog een schoenpunt tegen mijn neus. In de verte zag ik Renske op de achterbank zitten, uitdrukkingsloos, haar vader en moeder beschermend aan weerszijden. En toen ik weer bij bewustzijn kwam, kon ik mijn koffers natuurlijk nergens meer vinden.

Terwijl de zon opkwam, strompelde ik naar huis.

“Ben je nog iets wijzer geworden?” vroeg een passerende wijze oude man me.

Ik gaf geen antwoord. Toen ik mijn portiek inwandelde, zag ik dat Snackbar Jelles Troelstra weer helemaal leeg was, de toonbank en de frituur uitdrukkingsloos.

Het Jaar van de Rat is begonnen, dacht ik, voor ik me uitgeput op mijn aanrecht in slaap stortte.

Zo galmt mijn laatste zin na op de speelplaats. Het is doodstil in Urk; van de scooters en angstaanjagende kerkklokken hebben we al tijden niets vernomen.

Ik zie dat Murat een erectie heeft. Na een tijdje gaat de erectie weer liggen.

“Fuck,” zegt hij ten slotte.

“Crisis,” beaamt Hafid ernstig.

Ik laat mezelf van de glijbaan zakken. Mijn pik blijft niet hangen, wel kom ik hard op mijn kont terecht. Hafid zit inmiddels op de wipkip en kijkt in de verte, zijn blik rood, onbestemd. Ook Murat staat nu op en ijsbeert knikkend rond in de zandbak. Zo verstrijkt nog een kwartier, een kwartier waarin ik kalmpjes een Marlboro rook. Daarom zijn Hafid en Murat mijn broeders: ze weten niet wie W.F. Hermans is, maar ze weten wel wie Yusef el Halal is.

VERBODEN TE HANGEN.

We zetten koers naar de Saab, die nog altijd schuin aan het IJsselmeer staat geparkeerd.

Op de terugweg naar Rotterdam is het stil, en hopen we alledrie dat het ooit nog goed komt.