Waarom ik?

Ik groette Theo, mijn buurman, die moedig zijn hagelwitte Mazda poetste.

“Alle componisten en schilders hebben experimentele fases,” zei ik tegen hem. “In zo’n experimentele fase maken ze kutkunst en komen ermee weg. Snap jij het?”

Mijn buurman stopte met poetsen. Hij keek me aan, met zijn spons druipend in zijn linkerhand. Theo kijkt uit zijn ogen zoals ik zou kijken als ik slecht in bed zou zijn. Waarom ik? straalden zijn grijze ogen uit. Waarom ik?

Ik herhaalde mijn vraag.

Zijn wenkbrauwen kropen angstvallig omhoog. Ik heb steeds vaker het idee dat ik een mysterie voor mensen ben. Dat als ik praat mijn woorden raadsels zijn. Dat als ik niet praat mijn stilte tot nog meer vragen leidt.

Ik stapte op Theo af. Onmiddellijk verkrampte hij nog meer, tot hij tien centimeter leek te zijn gekrompen. Sommige mensen hebben een fobie voor allochtonen. Ze zijn van nature bang voor ons. Waar ik kom, zijn er altijd wel mensen die angstig weglopen of controleren of ze hun portemonnee nog hebben. Marokkanen verdienen hun geld niet op een eerlijke manier, denken ze. Marokkanen stinken naar knoflook, dragen gestolen goud en doen nooit wat. We zijn de harige spinnen in de maatschappij, de muizen die moeten rennen voor bezems.

“Ik weet het ook niet,” zei ik ernstig, en rechtte mijn rug. “Maar ik zeg je dit: ook schrijvers hebben recht op een experimentele fase. Wat jij, Theo?”

“Jawel,” zei mijn buurman zonder ook maar de geringste notie te hebben van wat ik bedoelde, “dat is zeker zo.”

Het was allemaal zo simpel. Mijn buurman Theo had een Mazda, en ik had zojuist mijn eerste experimentele fase ingezet. Dus jatte ik zijn autosleutels en bracht hele dagen door in het Kralingse Bos, alleen, tot ik de persoon zou ontmoeten die mijn leven zou veranderen. Ze mocht Angelina heten, Babette of Clarice, zelfs met een Willemijn nam ik genoegen, zolang ze maar kwam opdagen en een rijbewijs had.

Lesuur na lesuur hield ik de Mazda-sleutels hoog en wachtte. Ik had een plan: ik wilde met Babette of Clarice naar Italië rijden, naar de Maserati-fabriek, om me aan te melden als beëdigd Maserati-dealer. Eén jaar lang zou ik carrière maken, om dan terug te keren in Nederland en de Maserati tot Volkswagen te promoveren. Ik wilde voor Nederlanders een paus worden. Alleen zou ik alle dagen driedelig Armani dragen in plaats van een witte kaftan. Ik zou multimiljonair worden met mijn plan. Maserati. De auto voor autochtonen.

Ik blowde in die tijd echt veel te veel. Ik hing op een bankje bij een grasveldje, stoned, lulde met iedereen. Ik kreeg ene Liselotte zover dat ze met me in de kofferbak dook, maar autorijden kon ze niet. Ik ontmoette eigenlijk alleen maar homofielen en hardlopers daar in dat Kralingse Bos, en na een maand hing ik mijn leren jas aan de wilgen en wandelde depressief naar huis. Oké, zei ik vermoeid, dan was dit het einde van mijn experimentele fase. Maar thuisgekomen bedacht ik dat ik mijn leren jas letterlijk aan de wilgen had laten hangen, stoned als ik was…Met mijn portemonnee en driehonderd piek in de binnenzak.

Ik ging diezelfde avond met vijf man kijken, maar mijn leren jas was pleite.

“Yusef,” zei Ashraf. “Ze hebben gewoon je jas meegenomen. Niet te geloven.”

“De asocialen,” verzuchtte Hamid. “Niet te geloven.”

“Homo’s,” zei Ashraf.

“Wat?” zeiden Farid, Hamid en Mehmed.

“Kijk!” fluisterde Ashraf. Hij wees naar een groepje joggers. Mannen in korte broeken en leggings.

“Bij Allah! Boeten zullen ze.” Hamid sloeg zijn handen in elkaar en zette het op een rennen. Ik volgde met de rest. Ze waren niet bij te houden. Niet eens op een scooter, zo hard renden ze. Ashraf had iemand van zijn snorfiets geslagen en was als een cowboy achter de kudde renners aan gegaan.

“En?” vroeg ik.

“Ik zweer het je, Joes. Ze gingen dertig.”

We hijgden het uit. Hamid lag met zijn handen en benen gestrekt op het fietspad. “Ik zweet uit mijn oren!” riep hij. “Ik ga dood.”

Conclusie: Geen portemonnee. Geen cash. Geen jas. Zo leidde mijn eerste experimentele fase tot de Grote Geldnood, 1997-1998.

Het was een slecht moment om geen leren jas te hebben. Ik woonde in die tijd nog bij mijn ouders, met mijn broer en zusje, die ook allebei geen werk hadden. Mijn vader kende één woord Nederlands: kinderbijslag. Zijn grootste ambitie was om honderd zonen te krijgen en ze allemaal ‘Mohamed’ te noemen. Maar daar had mijn moeder een stokje voor gestoken en nu keek hij de hele dag per satelliet naar RAI Tre, omdat hij naar eigen zeggen van goede documentaires hield. Hoe dan ook, zakgeld had ik nooit gehad en mijn enige kostbare bezit, mijn zojuist gejatte leren jas, had ik gekregen van mijn succesvolle achterneef Aziz, die iets deed in de financiële sector, hoofdzakelijk geldtransporten. Ik had hem een keer op Opsporing verzocht gezien, in houterig zwart-wit, duidelijk herkenbaar onder een cap van de Milwaukee Brewers. Hij woonde in een schotelwijk in Zuid. Ik trok mijn conclusies en belde bij hem aan.

“Yusef,” zei hij, en omhelsde me.

“Ze staan laatste,” zei ik, “de Milwaukee Brewers.”

Hij vernauwde zijn ogen en keek om zich heen.

“Hier,” zei Aziz, “heb je mijn leren jas. En nou je bek houden, oké, Yusef?”

Bij een volgend bezoekje kreeg ik Air Jordans van hem, dat graf-lelijke model uit 1995. Het daaropvolgende bezoekje nam hij me mee naar de moskee en bood me een baan aan.

“Ik ga geen banken overvallen,” zei ik hautain. “Ik ben romancier.”

Aziz bulderde van het lachen.

“Je moet alleen op de uitkijk staan,” zei hij. “De hele dag vrouwen kijken, wat wil je nog meer?”

“Ik zit in mijn tweede experimentele fase,” probeerde ik. “Ik wil wel de hele dag tieten kijken, maar niet met een risico.”

“Risico?”

Opsporing verzocht,” zei ik. “Dat risico.”

Aziz stond op en lachte weer, maar ditmaal leek het minder gemeend.

“Van jou hoef ik dus niets te vrezen,” zei hij. “Jij bent een watje.”

“Ik ben geen watje,” legde ik uit, “ik ben in mijn tweede…”

Maar Aziz had zijn sandalen al aan en liet me staan als een watje.

De Jordans had ik cadeau gedaan aan mijn zusje Nadia, die stiekem aspiraties had om op atletiek te gaan. Ze was een hinde, de buurt sprak er schande van. De hele dag oefende ze radslagen, spagaten en salto’s in de huiskamer. Tot mijn vader de Jordans zag en ze inpikte. Als tegenzet klauterde Nadia op de balkonreling en balanceerde als een koorddanser boven de afgrond.

We woonden op zes-hoog, het was een kleine crisis.

“Ga de stoep nou niet met bloed besmeuren,” riep mijn vader van achter de tv. “Marokkanen krijgen al van alles de schuld.”

Pas toen het donker werd bedacht ze zich, en binnen een maand was ze een stuurse puber.

De avonden thuis leken nu op De Avonden. Mijn ouders zeiden nooit wat, mijn broer begon met vrienden een intellectuele rapgroep. Ik haatte rap.

Het was buiten vrieskoud en ik zat zonder jas, zonder Jordans en zonder Aziz, die volgens familie naar Hoofddorp was verhuisd. Hoofddorp? Uitzendbureaus weigerden me. En van subsidiegeld had ik toen nog niet gehoord. Ik belde Aziz’ 06, maar het nummer bestond niet meer.

Ik moest geld hebben, ik moest fokking geld hebben, want zonder geld zou ik sterven, een eenzame schrijver, onopgemerkt halverwege zijn tweede experimentele fase.

Ik was nooit het type voor krantenwijken, vakkenvullen of pizzakamikaze. Op een mooie dag in groep 8 vroeg de juf wat ik later wilde worden. Ik dacht kort na en gaf krachtig antwoord: “Schrijver of pornoacteur.”

Het liefst een combinatie, want wat deden pornoacteurs als de camera’s zwegen? Ik zou overdag mijn zaad op navels lozen en ‘s-nachts mijn gedachten op papier. Ik was Yusef el Halal, ik was een ambitieuze teringlijer. En zelfs nu ik achttien en blut was, zonder enig benul waar ik moest solliciteren als pornoacteur, zou ik alleen een grootse baan accepteren. Ik kon jachtluipaarden temmen, dacht ik, of politici vertellen wat de fuck ze allemaal fout deden. Ik kon geld verdienen, grof geld verdienen, daar was ik goed in.

Vol ambitie doorzocht ik de kranten, en werd instant depressief. Bij gebrek aan echte negers zochten ze Marokkanen als hulppiet in Ridderkerk. Bij gebrek aan integratie zochten ze Marokkanen voor een stuurgroep in Maassluis. Tot mijn oog twee dagen later struikelde over een advertentie in De Havenloods. Word snel rijk, las ik. Maximale flexibliteit vereist. Een telefoonnummer ernaast, in rode, ronde letters. De adverteerder noemde zichzelf Cumquest Unlimited…Pornoacteur, dacht ik onmiddellijk, dit was een oproep voor aanstormende pornoacteurs!

Opgewonden draaide ik het nummer, en maakte kennis met een warme vrouwenstem. Ze heette Renée, ze was de baas, ze wilde me zien, volgende week, op het kantoor van Cumquest Unlimited in Hillegom. De studio’s! Ik werd helemaal gek! Zeven nachten smeerde ik mijn pik in met Nivea en oefende mijn repertoire voor de spiegel.

Dit was geluk, dacht ik, dit was geluk.

De week erop stond ik op het afgesproken tijdstip voor het pand van Cumquest Unlimited, in een nieuwbouwwijk achter het Hillegomse station. Ik belde aan en wachtte een nerveuze minuut. Eindelijk werd er opengedaan – door een jeugdige blondine met slanke taille. Het was Renée! Mijn pik gaf een goedkeurend knikje. Ze zette koffie en vroeg me te gaan zitten aan een plastic tafeltje. Ik deed mijn riem alvast los. Aan de muur hing een verlaten klokje. Halverwege het gesprek bleek het helaas om koerierswerk te gaan.

“Het werkt als volgt,” zei Renée. “We bellen je op wanneer het ons uitkomt. Als je gebeld wordt, moet je onmiddellijk naar ons kantoor komen. Daar liggen je tickets klaar.”

“Tickets?” vroeg ik slapjes.

“Naar Azerbeidjan,” zei ze, “of naar Chili. Of naar Urang Utan, Michigan. Dat boeit niet, snap je, Yusef? Jij zorgt dat je je paspoort altijd bij je hebt, ook als je om half vier ‘s-nachts met je wijf in bed ligt.”

Hoe langer Renée aan het woord was, hoe minder geil ik haar stem vond.

“Bij de tickets krijg je een pakketje,” vervolgde ze. “Dat pakketje moet je met je leven bewaken. Dat pakketje is jouw verantwoordelijkheid. Je missie is simpel: je geeft het zo snel mogelijk af op de eindbestemming. Dan keer je linea recta terug en maken wij het geld over.”

“Geld?” zei ik.

“Negentienhonderd piek per bezorging,” antwoordde ze. “Exclusief vijftig piek eetgeld.”

“Tweeduizend,” zei ik.

Ze aarzelde niet. “Goed, tweeduizend.”

Ze schoof me een contract toe dat ik grijnzend tekende.

“Als je het pakketje niet bezorgt,” liet ze vallen, “volgen er natuurlijk sancties.”

Ik wist niet wat sancties waren en ik knikte blij. Tweeduizend piek voor een gratis vakantie! Ze schudde mijn hand als een vroedvrouw, en aan porno dacht niemand meer.

De volgende ochtend om half acht kreeg ik mijn eerste telefoontje.

“Je moet naar Thailand,” zei Renée, onwaarschijnlijk klaarwakker. “Ik zie je over veertig minuten, Yusef. En geen geintjes.”

Ik trok een korte broek en T-shirt aan, arriveerde 38 minuten later in Hillegom en kreeg daar mijn retourtje Bangkok, vijftig gulden eetgeld en een klein pakketje, zo’n tien bij veertig centimeter.

“Ik wil weten wat er in het pakje zit,” zei ik. “Wie zegt dat jullie geen al-Qaeda zijn? Wie zegt dat er geen bom in zit?”

“Er zit geen bom in,” zei Renée. Ze keek vermoeid op haar klokje. “Je vliegtuig vertrekt over een uur. In deze envelop zit het adres. En denk aan de sancties.”

Twaalf uur later bezorgde ik mijn eerste pakketje, aan een sjofele Thai in een pakhuis, die me een hoer aanbood voor de moeite. En een briefje van duizend Bath fooi. Fuck.

Vierentwintig uur later stond de tweeduizend piek op mijn rekening.

Zo werd ik Yusef el Halal. Niet de schrijver, maar de internationale koerier, man van de wereld. De ambitieuze teringlijer was eindelijk een gearriveerde teringlijer, en mijn pik had nog nooit zo ontspannen in mijn slip gehangen. Ik bezorgde mysterieuze pakketjes over zes continenten. Van experimentele fases of Maserati’s had ik nog nooit gehoord. Ik huurde een kamer in het Hilton en algauw had ik een Mercedes SEL 500 op het oog, vijf leren jassen aan de kapstok en drie Nokia’s in mijn binnenzak. Man, ik was een koning! Ik had harems aan iedere vinger, ik had een chauffeur, mijn eigen knokploeg en drieëndertig jaknikkers op afroep. Ik bood mijn broer grof geld om te kappen met zijn rapgroep en hij ging met me op de vuist. Wat een loser.

Had ik nou maar in het woordenboek opgezocht wat ‘sancties’ waren.

Misschien was het geen toeval dat ik mijn achterneef Aziz juist toen weer tegen het lijf liep. Ik had hem niet meer gezien sinds de episode met de Jordans, en nu had hij een litteken op zijn wang, was dikker, ouder geworden…Het was in Amsterdam, op de bovenste etage van het Okura. Ik had net mijn voorproever op de bouillabaisse gezet toen we oogcontact maakten.

“Aziz!”

Zonder aarzeling kwam hij op ons af.

“Het is oké,” zei ik kalmpjes tegen mijn mannen. “En hoe is het in Hoofddorp?” riep ik naar Aziz. “Ik heb gehoord dat Hoofddorp dé groeimarkt voor geldtransporten is.”

Mijn achterneef torende boven ons tafeltje uit. Zijn armen barstten uit zijn shirtje. Hij liet zijn sluwe ogen goedkeurend over mijn Prada’s glijden, mijn Hugo Boss-broek, mijn entourage. Hij lachte niet om mijn grapje en gaf ook geen antwoord op mijn vraag.

“Het gaat goed met het watje,” zei hij, in het Berbers.

Ik knikte cool.

Hij krulde één mondhoek en kraakte zijn knokkels. “Dus…zijn we nu concurrenten?”

“We zijn neven,” antwoordde ik snel. “Ik ben koerier, Aziz.”

Hij barstte uit in een ongelovige lach. “Het is je gelukt? Je kijkt de hele dag naar tieten, maar dan zonder risico?”

“Ik krijg tweeduizend piek per keer,” protesteerde ik. “Exclusief vijftig gulden eetgeld.”

“Een marionet!” Hij schudde zijn hoofd. “Mijn vlees en bloed – een marionet!”

Hij sloeg zijn vuist op tafel, duwde mijn mannen opzij en nam ongevraagd plaats.

Ik houd het kort – Aziz deed me opnieuw een voorstel. Een allerlaatste aanbod, omdat ik familie was. We moesten elkaar helpen; ik zou voorgoed zwijgen over de Milwaukee Brewers en hij zou me gratis advies geven.

“Advies?”

“Een Marokkaan vervoert geen geheime pakketjes voor een slanke blondine, een Marokkaan werkt voor zichzelf – of een Marokkaan werkt helemaal niet.”

“Dat had ik ook allang bedacht,” zei ik snel, “maar…”

Aziz liet me zijn visitekaartjes zien, zijn Nokia Communicator, de hele bundel touwtjes die hij in handen had. Hij was nu doctorandus in de bedrijfskunde, bezat zijn eigen toko en draaide tachtig procent marge.

“Die blonde snol pakt ook tachtig procent op jou,” zei hij, “terwijl jij het fokking risico loopt.” Hij keek me strak aan. “Yusef, dit is wat je gaat doen: je gaat bij je eerstvolgende opdracht het pakketje openmaken. Je gaat kijken wat erin zit, wie de afzender is. Zo leer je haar markt kennen, haar business snappen. Dit herhaal je tot je al haar grootste klanten kent en precies weet wat ze ervoor vangt. Daarna snij je haar ertussenuit, en boem – neem je haar business over.”

“Dat had ik ook allang bedacht,” zei ik nog een keer, maar ik geloof niet dat het verstaanbaar was.

De bouillabaisse werd koud, mijn entourage zwijgzaam.

Aziz’ handen lieten een diepe indruk op mijn schouders achter.

Toen mijn Nokia trilde, wist ik wat me te doen stond.

Ik was binnen een uur in Hillegom; Renée vertelde me ietwat stuurs dat het om een vlucht naar Pittsburgh ging. Het briefje van vijftig was vers, het te bezorgen pakje vierkant en licht.

“Je gaat me zeker niet vertellen wat erin zit.”

“Klopt.” Ze keek op haar klokje. “Het vliegtuig gaat over vijfenvijftig minuten.”

“Laat die vijftig piek maar zitten,” lachte ik.

“Hoezo?”

Ik grijnsde overmoedig.

“Cadeautje van de zaak.”

Het pakje brandde een gat in mijn zak. Nadat ik de douane was gepasseerd, nadat ik mijn stoel had gevonden, nadat de fokking Boeing eindelijk van de grond was, had ik de tijd en rust het pakje te openen. Ik dacht aan Aziz, stond op en liep naar het toilet. Daar hakte ik het karton los met mijn tandenborstel, scheurde drie lagen watten los. Het geheim van Renée beleefde haar laatste seconden.

De laatste laag onthulde, tot mijn immense verbazing, een soort machineonderdeel.

Een metalen pin van twee bij vier centimeter, een zo volmaakt oninteressant ding dat ik het, in een opwelling, het toilet in smeet, er uitgebreid overheen piste en het vervolgens doortrok, het vliegtuig uit, het luchtledige in.

Was ik, Yusef el Halal, een fokking koerier van machineonderdelen?

Op de terugvlucht herinnerde ik me mijn dromen. Het was nooit te laat om schrijver annex pornoacteur te worden – ik kon deze episode nog altijd beschouwen als mijn zoveelste experimentele fase…Ik stelde me voor hoe ik in Nederland verlost zou worden, maar eenmaal thuis bleek mijn onthaal lauw. Nu ik met het zoekmaken van de metalen pin schijnbaar een gigantische staalfabriek in Pittsburgh voor een week had stilgelegd, ontdekte ik algauw wat sancties betekenden. Renée liet me per aangetekende brief weten dat ik voor vijftigduizend gulden bij Cumquest Unlimited in het krijt stond, en mijn entourage slonk even snel als ze gegroeid was. Mijn telefoonrekening lag onbetaald op de grond naast mijn bed en mijn moeder maakte zich zorgen over de wallen onder mijn ogen.

“Ma,” zei ik kortaf, “ik heb geldproblemen.”

“Zal ik meer kinderen maken?” zei ze onmiddellijk, behulpzaam als altijd.

“Ik moet een grote slag slaan,” zei ik, “ik moet een grote slag slaan, of sterven.”

Ik staarde naar de sterren, en wachtte op een oplossing. Maar er kwam geen oplossing; ik zette de tv aan, keek de hele nacht TMF, klaar om bij zonsopgang te sterven, vaarwel wrede wereld, vergeven van de fucking nederhop, Shakira, die zeven miljoen per optreden kreeg, vol housemongolen, die de Arena vol lieten lopen met monotone herrie…

Toen de zon opkwam, zette ik TMF uit. Ik had mijn besluit genomen: ik zou een Arabische house-act formeren, met mijn zus als exotische danseres, mijn broer als rapper en Yusef el Halal als inhalige manager.

“Jij houdt toch alleen van boeken?” zei mijn broer.

“We hebben een week,” zei ik streng. “Ik wil hits, ik wil hits, ik wil hits. Mijn visie is om de hele Arabische wereld aan het dansen te krijgen. Dat zijn tweehonderd miljoen mensen, van Pakistan tot Marokko.”

Mijn zus kauwde verveeld op haar kauwgum.

“Luister,” snerpte ik, “ik maak een ster van jullie. Ik heb de top van dichtbij gezien, op mij kunnen jullie bouwen. Ik ben jullie vlees en bloed.”

Ze knikten. Dit was een goed punt. Langzaam smolt hun scepsis.

“Ik heb nog wel wat liggen,” zei mijn broer, en begon te free-stylen. “De waarheid van de straat, is wat jij ervan maakt.”

“Als je pa eruit houdt, doe ik mee,” zei mijn zus.

“Dat is dan een afgesproken deal,” zei ik, en stak een denkbeeldige sigaar op. “Laten we ernaar streven eind deze week op één te staan.”

In januari waren de dagen kort. Ik legde de Gouden Gids op tafel en belde alle grote platenmaatschappijen in de stad. Ik prees mijn familie aan als de islamitische Jacksons, de Arabische 2 Unlimited, de allochtone Vengaboys, wat ze maar wilden horen. De receptionistes luisterden geduldig en adviseerden me een cd’tje te branden. Ik had geen tijd om een cd’tje te branden. Ik nam de tram en stormde bij de grootste platenmaatschappij binnen, bonkend op deuren, schreeuwend dat ze me een voorschot van vijftigduizend gulden verschuldigd waren, dat wij allochtonen nooit een kans kregen. Maar niemand was in me geïnteresseerd.

“Yusef,” zei mijn broer die avond, “Nadia wil uit de groep stappen. Ze vindt de royaltyverhouding niet eerlijk.”

Zo werd de meest succesvolle Arabische house-act aller tijden ontbonden voor hij een naam had. Ik had nog drie dagen om aan het geld te komen. Ik smeekte iedereen om achterneef Aziz’ nieuwste nummer, maar niemand kon het me geven, hun ogen stonden angstig. Toen schafte ik een cap van de Milwaukee Brewers aan.

Ik keek in de spiegel. Ik was gevaarlijk. Ik was link. “Wat doe je, Yusef?” riep mijn moeder.

“Ik doe een LOI-cursus,” riep ik terug.

Ik keek op de kaart: in mijn buurt stonden een bank en een postkantoor. Mijn voorkeur ging uit naar de bank. Volgens mij had een postkantoor geen vijftigduizend gulden cash in de kluis – en bovendien werkten bij de bank allemaal grijsharige vrouwen. Die zouden niks doen als ik met een pistool in het rond zou zwaaien. Maar hoe kwam ik aan een pistool? Ik kon er natuurlijk een lenen van een familielid, maar dan zou ik weer in het krijt staan bij een neef of oom. Je kunt beter zo min mogelijk in het krijt staan bij Marokkanen. Want dan ben je eeuwige hulp verschuldigd bij voor hen moeilijke Nederlandse formulieren: asielaanvragen, BTW-aangiften, garantiebewijzen voor satellieten.

Ik was creatief. Ik keek naar mijn boekenplank: het gevaarlijkste voorwerp dat ik bezat was De ontdekking van de hemel. De dertiende druk. Was een keer van de plank gevallen, op mijn hoofd. Ik kon niks meer, mijn ogen gingen niet eens meer open. Een halve middag heb ik voor pampus gelegen, en toen ik weer bij zinnen was, heb ik het boek in één ruk herlezen. Ideaal. Ik griste het van de plank en stak het in een vuilniszak.

Mijn hart bonkte drie, vier keer zo snel als normaal toen ik de bank naderde. Op het laatste moment kreeg ik wroeging, maar de wroeging zette niet door. Als compromis dook ik een slager binnen en trok uit reflex een nummertje.

Er waren verder geen klanten. “Ja?” zei de slager.

“Dit is een overval,” schreeuwde ik, terwijl ik met de vuilniszak slingerde als een kogelslingeraar. De slager haalde onmiddellijk een dubbelloopsgeweer uit zijn vitrine en legde aan, maar hij was te laat. De ontdekking van de hemel suisde zijn richting al op. Het was een voltreffer. De man viel op de grond. Ook toen ik zijn oogleden oplichtte gaf hij geen kik. Ik keek verdwaasd om me heen en zag me genoodzaakt het dubbelloopsgeweer mee te nemen. In de spiegeling van de winkelruit zag ik mezelf terug, stoer en onverzettelijk.

“Dit was een overval,” mompelde ik, en zette nu koers naar de bank.

Nog tien meter. Gedachten spookten door mijn hoofd. Wat als ze geen vijftigduizend gulden hebben? Nog vijf meter. Wat als ze me willen afschepen met waardepapieren? Kon ik niet beter een geldtransport onder vuur nemen? Ik ging door de sluizen. Ik wachtte op mijn beurt. Ten slotte legde ik De ontdekking van de hemel op de balie en schreeuwde met verwilderde stem dat ik een halve ton in coupures van vijftig wilde hebben. “En snel!”

De grijsharige vrouw achter de balie gaf me een formulier. Ik veegde het van de balie. “Geen grappen,” zei ik. “Anders zal ik een gat door je kop schieten.” Het klonk stoer. Ik pakte mijn geweer en legde aan zoals ik het de slager had zien doen. De minuten die volgden waren vreemd en bijna bespottelijk. Nerveuze vrouwen vulden mijn zak met briefjes van vijftig, ze lieten de helft ernaast vallen en vielen flauw toen ik begon te schelden omdat de zak scheurde. Ze boden me een weekendtas aan die je normaal bij het openen van een rekening kreeg en hielden de deur open.

Buiten was de lucht blauw en er stond geen vuurpeloton van de politie me op te wachten. De wereld was een verhaal geworden, een verhaal zonder slot, een verhaal dat altijd maar doorging.

Yusef el Halal is niet te stoppen.

Renée nam mijn geld gretig aan. “Kan ik je morgen weer bellen?” glimlachte ze. Ik schudde mijn hoofd en liep het kantoor uit. Uit Hillegom. Uit mijn laatste experimentele fase.

Zo eindigde de Grote Geldnood, 1997-1998. Het was een louterende periode die iedere man moet hebben meegemaakt. Geldproblemen? Nooit meer gehad. De keerzijde is dat mijn opsporing nu verzocht wordt. Mijn leven is dat van een voortvluchtige. Maar men kent mij alleen in combinatie met een dubbelloopsgeweer, De ontdekking van de hemel en een cap van de Milwaukee Brewers. Toch slaap ik slecht en heb ik nachtmerries. Ik ben bang dat ik op een dag ook zonder vermomming zal worden geïdentificeerd.

Als ik in de spiegel kijk, herken ik mezelf soms niet.

Ik kijk alsof ik slecht in bed zou zijn.