Hoofdstuk 30

“Wegens omstandigheden gesloten?” Marlon keek naar de onregelmatige blokletters op het afgescheurde papiertje dat achter de glazen deur van de slagerij hing.

Lot haalde haar schouders op. “Meestal betekent dat dat er iemand dood is.” Ze boog zich naar hem toe en fluisterde: “En met een beetje geluk dat we vanavond friet met kroket eten, in plaats van die vreemde gerechten van je moeder.”

“Wie is er dan dood?” vroeg hij, maar eigenlijk wist hij het al. De slager zelf natuurlijk. Door de drugs. De drugs die de slager van binnenuit hadden opgevreten.

“Hoe moet ik dat weten?” onderbrak Lot zijn gedachten. “Misschien die slager. Hoe minder gebruikers, hoe beter, dat kan ik je wel vertellen.” Ze trok aan zijn arm om verder te gaan.

“Daar heb je d’r!” waarschuwde Marlon.

De slagersvrouw kwam door de winkel op hen afgelopen en opende de deur.

“Bent u niet gesloten?” vroeg Marlon.

Verbaasd keek de slagersvrouw op hem neer. Ze leek veel minder bij de slagerij te horen dan anders. In plaats van haar witte schort, droeg ze een lange beige jas die met een ceintuur om haar brede middel was dichtgebonden. “Kun je niet lezen?” beet ze hem toe en ze stapte naar buiten. Met een klap deed ze de deur achter zich dicht en wees op het briefje. “Je ziet toch wat er staat? Moeten jullie trouwens niet naar school?”

“Heel zielig voor uw man,” zei Marlon snel, want van zijn moe der had hij geleerd om op een ander onderwerp over te gaan als iemand hem iets vroeg wat hij niet kon beantwoorden.

De vrouw deed een stap in zijn richting. Even dacht Marlon dat zij hem wilde vragen of hij misschien een plakje worst lustte. Maar ze keek zo streng dat hij bang werd dat ze juist worst van hem wilde maken. Vlug ging hij dan ook tegen Lot aan staan.

“Je meent het, hè kind,” zei de slagersvrouw plotseling. “Jij bent de eerste die het meent. De rest is alleen uit op sensatie. Als aasgieren die het laatste greintje zelfrespect van mijn botten willen plukken.” Ze deed nog een stap naar voren, pakte Marlon met haar stevige handen bij zijn bovenarmen beet en trok hem tegen zich aan. Een knoop van de regenjas duwde hard in zijn wang. “Het was een beste man, een beste man, wat ze ook over hem beweren.” Ze klopte Marlon op zijn rug alsof ze hoopte dat hij een boertje zou laten. “Hij had het altijd zo goed met de dieren voor. Niet voor niets is hij op biologisch vlees overgestapt. Voordat je als slagerij het predicaat biologisch mag dragen…Je moest eens weten hoeveel eisen er tegenwoordig worden gesteld. En toch doorzetten. Want een doorzetter was ie.”

Tot zijn opluchting duwde ze hem weer van zich af, keek nog even om naar de winkel en liep toen, zonder te groeten weg, de straat uit.

“Wat zullen we dan gaan doen?” vroeg Lot enthousiast.

“Teruggaan?” opperde hij voorzichtig.

“Teruggaan is geen optie, kleintje, want dan zitten we Klaasje in de weg. Kom!” Ze trokhem mee, aan de mouw van zijn jas.

“Niet naar het spoor,” waarschuwde Marlon toen ze voor de trap van het perron stonden.

Lot bleef staan en begon peinzend blaadjes van de hoge struiken naast de trap te trekken. “Ik weet inderdaad iets leukers,” fluisterde ze plotseling ondeugend. Ze ging hem voor de bosjes in.

Bukkend liep Marlon achter haar aan. “Wat gaan we hier doen?” riep hij, terwijl hij met uitgestoken armen de takken zoveel mogelijk uit zijn gezicht hield.

“Hier is het.” Ze bleef ineens staan, op een wat minder dichtbegroeide plek, die bezaaid lag met ingedeukte bierblikjes. Deed haar jas uit, legde die neer en ging erop zitten. “Welkom in het liefdesnest,” zei ze. “Let niet op de troep.”

Net als Lot ging hij op zijn jas zitten.

“En, wil je mijn Lotjes voelen?”

“Je Lotjes?”

“Je weet heus wel wat ik bedoel.” Ze boog zich naar hem toe, pakte zijn hand en bracht die naar haar borst.

Geschrokken trok Marlon zijn hand terug.

Teleurgesteld keek Lot hem aan. “O, ik weet het: ik ben niet opgemaakt. Is dat het?”

Marlon schudde zijn hoofd. Hij vond het niet erg dat ze zich niet had opgemaakt.

“Nou, wat dan? Vind je ze te klein?” Ze trok haar T–shirt omhoog, bekeek haar behaatje kritisch.

“Ik wil het gewoon niet.”

“Hij wil het gewoon niet,” bauwde ze hem na. Ze pakte zijn gezicht beet. “Alle jongens willen het toch? Wist je trouwens dat ik bij na beroemd ben? Dat het nog maar even duurt en alle jongens hebben een poster van mij op hun kamer hangen?”

Hij probeerde iets te zeggen, maar dat lukte niet omdat ze zijn mond dichtkneep.

“Zeg maar ‘blub’, kleintje,” zei ze.

Hij moest bijna huilen. Even had hij gedacht dat ze vrienden waren geworden.

“Je gaat toch niet janken, hè?” dreigde ze.

Ze liet hem los, legde haar gezicht in haar handen en begon tot zijn verbazing zelf te huilen. “Weet je, het is gewoon kut!” Ze pakte een bierblikje op, gooide het kwaad van zich af. “Ja: kut, alleen daar draait het om in de filmwereld!”

Wat onhandig sloeg hij een arm om haar heen, rook haar niet onaangename eigeelluchtje en mompelde: “Het komt allemaal goed,” zonder eigenlijk te weten wat hij daarmee bedoelde.

“Zo kan ik niet over straat.” Lot wees op haar roodbehuilde ogen, terwijl ze weer langs de gesloten slagerij liepen. “Misschien dat ik er wat make–up op moet smeren.” Ze stopte voor een drogisterij, haalde een verfrommelde zakdoek uit haar broekzak waar ze haar neus in snoot en ging samen met hem door detectiepoortjes de winkel binnen.

“Weet jij wat mama voor Moederdag had gewild?” Ze vroeg het zo hard dat de paar klanten in de winkel het wel moesten horen. Ze pakte een flesje uit een schap waarop stond dat pukkeltjes binnen twee dagen zouden verdwijnen en siste afkeurend tussen haar tanden.

Marlon hoefde niet lang na te denken over wat zijn moeder zou kunnen gebruiken. “Iets tegen rimpels,” antwoordde hij.

“Goed zo,” fluisterde ze. “Speel maar mee.”

Ze zette het flesje terug en versnelde haar pas. Bij een lage ronde kast die als een eiland in de winkel stond, bleef ze staan. De kast was helemaal gevuld met make–up. Ze pakte een lippenstift waarop een sticker met TESTER zat en stiftte haar lippen roze.

Marlon vond deze lippenstift mooier dan de rode die Lot anders opdeed. Rood was te hard. Hij dacht aan de bijen. Rood was ook een kleur die bijen niet konden zien.

“Nou jij,”zei ze.

Onzeker tuitte hij zijn mond en met de stift streek ze over zijn lippen. Hij kreeg er kippenvel van.

“Nu zo…” Lot bewoog haar lippen over elkaar.

Marlon deed haar na. Het smaakte vreemd, maar niet onaardig.

Kritisch bekeek ze het resultaat.

“Kan ik jullie ergens mee helpen?”

Een lange stevige vrouw met een kapsel als dat van de koningin boog zich naar hen toe. Gefascineerd staarde Marlon naar de ontbrekende wenkbrauwen in het geverfde gezicht. Nergens kon hij een haartje ontdekken. Alleen een kale potloodstreep.

“Wij zoeken een cadeautje voor Moederdag,” glimlachte Lot, zonder de lipstick terug te zetten.

“Moederdag is al geweest,” constateerde de wenkbrauwloze verkoopster.

“Ja, duhhh,” zei Lot, “alsof wij dat niet weten. Maar soms kunnen moeders op Moederdag niet aanwezig zijn. Of houdt u hier geen rekening met familieomstandigheden?”

De vrouw knipperde hard met haar stijve wimpers. “Een cadeautje dus. Ik begrijp het. Maar dan is make–up nogal…” Hier stopte ze en keek vermoeid naar het make–up eiland, “nogal smaakgevoelig.” Ze glimlachte voldaan. “Hier hebben we de speciale cadeau-ideeën.” Ze liep van hen weg, naar een tafel verderop.

Marlon wilde haar volgen, maar Lot hield hem tegen. “Je moet je nooit laten dwingen,” fluisterde ze en ze bleef staan waar ze stond.

De wenkbrauwloze verkoopster keek verbaasd om zich heen. Toen ze zag dat Marlon en Lot nog bij de make–up stonden, wenkte ze hen. Maar omdat dit geen effect had, kwam ze hoorbaar zuchtend terug. “De cadeaus staan daar!”

“Heel fijn,” zei Lot beleefd en ze maakte een vuist. In de opening tussen haar duim en wijsvinger liet ze de opengedraaide lippenstift heen en weer glijden, waarbij ze zachtjes kreunde.

“Zo gaan we hier niet om met lipstick!” Verontwaardigd keek de verkoopster naar Lots gebalde hand.

“Doet het u nergens aan denken?” Lot bracht haar vuist dichter naar het gezicht van de vrouw en kreunde nu diep.

“Je bent een pervers meisje, wist je dat?” riep de vrouw verontwaardigd.

Lot leek niet van haar stuk gebracht. Rustig haalde ze de lippenstift uit haar vuist en deed de dop erop. “Zonder seks worden producten tegenwoordig niet verkocht, wist u dat niet?” vroeg ze verbaasd.

“Als jullie zeker weten dat het deze lippenstift wordt, dan reken ik hem wel voor jullie af,” onderbrak de vrouw haar en ze strekte haar arm om de lippenstift aan te pakken.

“Zeker weten?” vroeg Lot. “Dat doe je natuurlijk nooit.” En zonder de lippenstift aan de verkoopster te overhandigen, pakte ze een doosje oogschaduw en opende deze. “Doe je ogen eens dicht,” beval ze Marlon.

Marlon deed wat hem gezegd werd.

“Je gaat hem toch niet onderkliederen?” Er klonk paniek in de stem van de verkoopster.

“Och, kinderen, hè,” antwoordde Lot onschuldig. “Volwassen vrouwen die zich onderkliederen, dat is pas erg.” En ze keek de verkoopster veelbetekenend aan. “Haal die troep maar snel van je gezicht, straks schrikt ‘t de klanten nog af.”

“Jullie kunnen bij de kassa afrekenen.” Haar rechterwenkbrauw streep trilde en haastig liep ze weg.

Marlon en Lot keken haar na en barstten toen in lachen uit, terwijl de spiegels van het make–up eiland hun gezichten vreemd uitvergrootten.

Marlon zag dat Fred al in de deuropening stond. Hij blies de rook van zijn sigaar de buitenlucht in en keek hen woedend aan.

“Slecht idee om mij zo ongerust te maken,” zei hij grimmig. “En waarom had je je mobiel niet bij je?” vroeg hij aan Lot. “Voortaan ga jij de deur niet meer uit zonder telefoon.”

“De slager was gesloten,” legde Lot uit.

Met een klap sloeg Fred de deur achter hen dicht. “Des temeer reden om op tijd terug te komen! Klaas is allang weg.”

“De slager is overleden,” zei Marlon snel. “Dood.”

“Dood?” Met een knik van zijn hoofd, gooide Fred het haar uit zijn gezicht. Zijn boosheid leek plaats te maken voor verbazing. “Hoezo dood?”

Lot haalde haar schouders op. “Dat zei zijn vrouw niet. Eten we nu friet?”

Fred leek in de war. “Dat moet je aan je nieuwe moeder vragen. Zij gaat hier over het eten.”

“En wat is er met jou gebeurd?” Fred keek Marlon vanonder zijn weer teruggevallen haren aan. “Heeft Lotje zo toegetakeld?”

Marlon knikte, terwijl hij Lot de trap op zag rennen. Zelf ging hij ook het liefst naar zijn kamer.

“Misschien wilde ze je op de echte Brando laten lijken?” vroeg Fred ineens vriendelijk.

Marlon had geen idee waar hij het over had.

Fred bekeek hem kritisch. “Die oogschaduw was niet nodig geweest, maar die lippenstift doet het ‘m wel. Net Brando in zijn jonge jaren.” En bewonderend klopte hij Marlon op zijn schouder.

Marlon vermoedde dat er nu iets van hem werd verwacht, maar had geen idee wat en haalde daarom zijn schouders maar op.

“Onverschillig, hè? Heeft inderdaad ook wel iets, maar met tekst doet zo’n houding het toch beter.” Hij wenkte Marlon en liep naar de woonkamer.

Met tegenzin liep Marlon achter hem aan.

Fred ging op de bank zitten en gebaarde dat Marlon naast hem moest plaatsnemen.

Kennelijk zat er niets anders op. Toen Marlon zat, leunde Fred achterover en zette zijn voet met daarboven het vreemde enkelhorloge tegen de glazen salontafel. Zijn linkerarm nonchalant rustend op zijn knie.

“Goed, jij zegt een beetje verongelijkt: “You saw some money…” Begrepen?”

“You saw some money?” probeerde Marlon.

“Inderdaad. Je hebt al een aardig accent, hè, dat scheelt. Goed, als ik met mijn hoofd knik zeg jij: “You saw some money.” Ik doe de rest.”

Het leek hem het beste om gewoon mee te spelen. “You saw some money,” zei hij dan ook toen Fred knikte.

Fred streek met zijn hand langs de kraag van zijn overhemd en zuchtte met toegeknepen ogen: “You don’t understand. I coulda had class!” Zijn linkerhand zwaaide voor het gezicht van Marlon langs. “I coulda been a contender!” Met zijn hoofd iets schuin keek hij Marlon met vooruitgestoken kin aan. “I coulda been somebody!”

Even was het stil. Fred schudde slechts zijn hoofd. “Heb je ‘m?” vroeg hij toen.