Samen met zijn moeder stond Marlon in de badkamer. Een badkamer met oudroze tegels, een ligbad en een dubbele wastafel waarboven een gebarsten spiegel hing. Naast de wastafel zowel een toilet als een bidet. Hij wist waarvoor een bidet was. Bij een ander gezin had hij er weleens een gezien, en zijn moeder had de functie ervan uitgelegd, maar nooit was hij erop gaan zitten. Deze werd duidelijk door niemand gebruikt, want hij stond vol met toilettassen.
“Hoe was de filmmiddag?” vroeg hij aan zijn moeder. Hij vond het jammer dat hij er niet bij had mogen zijn.
Zijn moeder gaf geen antwoord. Sloeg een arm om hem heen. “Je moet in bad, Marlon.”
Het bad was al gevuld. De damp sloeg van het met badschuim bedekte water.
“Luister,” zei ze, terwijl hij zich uitkleedde. “Voordat je in bad gaat, moet ikje iets uitleggen. Iets waarover je het normaal gesproken met je vader zou hebben, maar in dit geval…” Ze keek naar het plafond en zuchtte. “Afijn, wat ik wil zeggen: Je begrijpt hopelijk dat het heel normaal voor een jongen van jouw leeftijd is om lustgevoelens te krijgen. Maar je moet leren om met die seksuele gevoelens om te gaan, want het kan allemaal nogal verwarrend zijn.”
Beschaamd sloeg hij zijn ogen neer. Dit waren geen dingen waar hij het graag met zijn moeder over had.
“Toegeven aan die gevoelens kan namelijk niet,” ging ze verder. “Nu je ouder wordt, moet je de kunst van het beheersen leren.”
Snel vouwde hij zijn kleren op en legde ze op een stapel naast het bidet. Hij vroeg zich af of ze wist dat hij Lots ‘huisdier’ had geaaid.
“Goed.” Bijna wanhopig keek zijn moeder hem aan. “Ik vind dit ook niet leuk, maar je moet puur blijven.”
“Puur,” herhaalde Marlon en hij stapte in het bad. Geschrokken haalde hij zijn been er weer uit, want het water was veel te heet.
“Niet aan de verleiding toegeven om eruit te gaan, want alleen dan zul je leren om je lichamelijke behoeften te negeren. Beheersing, daar gaat het om.” Ze kuste hem op zijn kruin. “Je wordt een man, Marlon. Daarom moet je voorbereid zijn. Kom, nu gewoon doorzetten.”
Hij keek haar aan. Kennelijk was dit heel belangrijk. Weifelend doorbrak hij met zijnvoethetbadschuim, ging nogmaals in het hete water.
“Je zult je niet branden,” stelde ze hem gerust. “Het is hoogstens…” Ze dacht even na, haar hand koel op zijn blote rug. “Hoogstens onaangenaam.”
Omdat hij het niet langer volhield, trok hij zijn voet weer terug, hij keek haar verontschuldigend aan en probeerde het opnieuw.
“Ikhouvanje, dat weet je,”zei ze toen hij met één been in het bad stond. Ze kuste hem nu op zijn wang. “Je vader zou trots op je zijn.”
Nadat zijn ene onderbeen het badwater zo kon verdragen dat hij hem er niet steeds uit hoefde te trekken, zette hij zijn andere been erin. Tot aan zijn knieën stond hij in het badschuim. Op de grens tussen het water en zijn droge huid deed het’t meest pijn.
“Wanneer je erin gaat liggen, zul je zien dat het wel meevalt, dat je meer kunt dan je denkt.”
Misschien had zijn moeder inderdaad gelijk, zou zijn vader trots op hem zijn als hij liet zien dat hij niet bang was. Net als zijn vader wilde hij zelfstandig worden, niet zo afhankelijk als een dar. Daarbij, nu hij hier zo stond, begon de hitte al een beetje te wennen. Het was zoals zijn moeder zei: hooguit onaangenaam.
Hij dacht aan meneer Peters. Hij had de martelpraktijken van de nazi’s overleefd, zonder zijn kameraden te verraden. Daarbij vergeleken was dit hete water niets. En voorzichtig ging hij in het bad zitten.
Enigszins ongerust keek zijn moeder toe. “Je mag wel gaan, hoor,” zei hij, opgelucht dat ze niet over Lot was begonnen.
“Als je maar weet dat ik dit doe zodat jij je leert beheersen.”
“Ik weet het,” zei hij, al begreep hij dat verhaal van het beheersen niet helemaal. Wat hij wel begreep, was dat zijn moeder hem oud genoeg vond. Oud genoeg om door te zetten.
Zijn moeder ging de badkamer uit en eindelijk lag hij languit, zich verbijtend. Zijn lijf begraven onder het schuim. Gisteren had hij alleen met Lot naar de slager gedurfd en nu weerstond hij de hitte.
Schuimbelletjes knapten in zijn oren met het lawaai van op een dakraam vallende regendruppels en in de voor zich uitstrekkende witte massa maakte hij een gat voor zijn gezicht, waardoor hij een open ruimte met schuimwanden inkeek.
Hij stelde zich voor dat hij weer op de boerderij was, in zijn vroegere zolderkamer. Zijn zolderkarner waar de regen zo hard op het dakraam kon kletteren. Maar niet zo hard dat hij zijn ouders die avond niet hoorde roepen.
“We moeten vluchten!”
“Wat heb je gedaan, Justus? Wat?”
Haastig sprong hij zijn bed uit en ging naar hen toe. Zijn ouders schreeuwden nooit, er moest dus wel iets ergs zijn gebeurd. Maar toen hij ze zag, begreep hij dat hij beter op afstand kon blijven en snel ging hij achter de spijlen van de trap zitten.
Zijn vader stond wanhopig en natgeregend in de deuropening, een verwilderde blik in zijn ogen. “De duivel zelf…” mompelde hij, “de duivel zelf…” Hij bleef het maar herhalen tot hij Marlon plotseling zag. “Knul!” riep hij geschrokken.
Zijn moeder draaide zich naar hem om, haar stem ineens beangstigend rustig: “Kleedje snel aan, schat. Ik vrees dat we moeten gaan.”
Nog wat aarzelend stond Marlon op. “Gaat papa mee?” vroeg hij onzeker, want even was hij bang dat zijn ouders ruzie hadden.
“Ik ga mee,” stelde zijn vader hem gerust.
“Je vader gaat mee,” bevestigde zijn moeder. “Maar we moeten voortmaken.”
“Voortmaken,” herhaalde Marlon en met het angstige gevoel dat hun plotselinge vertrek iets met de duivel te maken had, rende hij naar zijn kamer om zich aan te kleden.
Een roffelend geklop op de deur haalde Marlon uit zijn gedachten, terug in het maar langzaam afkoelende badwater.
“Kijk, hij zit in zijn badj e!”Lot kwam de badkamer binnen en keek nieuwsgierig op hem neer.
Marlon ging rechtop zitten. Hij wist dat zij het was. Maar die jurk, die haren…
Ze kwam dichterbij en boog zich naar hem toe. “Waarom die open mond? Straks ga je nog schuimbekken.” Naast het bad zakte ze door haar knieën, zoals zijn moeder weleens deed als ze zijn haar moest wassen. Hoewel ze opgedoft was, zag Lot er slaperig uit. Haar haar zat aan één kant plat tegen haar hoofd gedrukt en haar strikken zakten bijna uit haar krullen.
“Ga je naar een feestje?” vroeg Marlon. Want dat moest het zijn. Daarom droeg ze nu natuurlijk van die vreemde kleren. Daarom had ze strikken in haar haar. Zelf ging hij nooit naar een feestje omdat feestjes volgens zijn moeder alleen maar om uiterlijk vertoon en beleefdheden gingen.
“Een feestje?” Lot keek naar haar jurk. “Ja, waarom ook niet?” Ze stond op en draaide de badkamerdeur op slot. Daarna boog ze zich over hem heen. “Het feestje gaat zo: ik ga jou verwennen, dus ontspan maar.” Ze pakte zijn schouders, duwde hem voorzichtig naar achteren, waardoor hij weer moest gaan liggen. “En dan wel met je hoofd boven water en je ogen open, natuurlijk. Want het is ongezellig als we elkaar niet zien, toch? En dan gaan deze handen,” ze draaide haar handen voor zijn gezicht, “jouw dromen waarmaken. Eerst masseer ik je, zodat je helemaal relaxed wordt. Geen gespannen schouders meer.” Ze begon zijn schouders te kneden.
Marlon slikte.
“Lekker zo? Want dit is nog maar het begin…” Over zijn borst gleden haar handen het water in. “Sjeses!” gilde ze en alsof ze gestoken was door een bij trok ze haar handen terug. “Dit is gloeiend heet!” Geschrokken keek ze op Marlon neer. “Blijf daar niet zo liggen, straks verbrandje nog!”
“Ik moet puur blijven,” legde Marlon uit, die begreep dat de hitte van het water hem gered had.
“Puur? Je bent geen chocoladereep!” Met een ruk trok ze aan het kettinkje van de stop en liet het bad leeglopen. “Sta op!” beval ze.
Marlon deed wat hem gezegd werd, maar wel met zijn rug naar haar toe.
“Zie, je bent zo rood als een kreeft!”
“Niet verbrand,” zei Marlon, terwijl hij zichzelf bekeek.
“Nee, wees er maar trots op.” Ze zette de douche aan en controleerde de temperatuur.
Een aangename koelte stroomde over zijn lichaam.
“Jij durft het gewoon niet!” Marlon draaide zijn hoofd om en keek haar uitdagend aan. Hij verbaasde zich over zichzelf. Kennelijk was hij door zijn prestatie inderdaad meer man geworden.
Ook Lot leek verbaasd, toch herstelde ze zich snel. “Je zou eens moeten weten wat ik allemaal durf. Ik zal het je wel laten zien.” En nadat ze hem helemaal had afgespoeld, zette ze de kraan uit.
“We mogen naar buiten,” zei Lot glunderend toen ze zijn kamer inkwam.
“Echt?” vroeg Marlon verbaasd. Hij had zich al aangekleed, hoefde alleen zijn sokken nog.
Zijn moeder verscheen in de deuropening. “Echt,” beaamde ze. “Mits jullie in de buurt blijven natuurlijk en geen gekke dingen doen, want dan is het direct de laatste keer geweest.”
Lot keek hem met een zie-je-nou-wel-gezicht aan en hij wist dat het nu te laat was om zich af te vragen of dit wel zo’n goed idee was. Snel trok hij dan ook zijn sokken en schoenen aan.
Nadat zijn moeder hem een kus op zijn kruin had gegeven en hem had toegefluisterd dat ze trots op hem was dat hij in bad was gegaan, ging hij met Lot mee. En terwijl de voordeur achter hen dichtsloeg, vroeg hij zich af of hij nu opeens meer mocht omdat hij de hitte had weerstaan.
Samen liepen ze de oprit af, ze sloegen de hoek om en liepen dezelfde straat in als naar de slager. Het miezerde, maar dat gaf niet, zijn haar was toch al nat. Bij de eerste kruising staken ze de weg over, zonder op groen licht te wachten. Een auto ging toeterend aan hen voorbij.
“We zijn er zo,” stelde ze hem gerust.
“We moeten wel in de buurt blijven,” herinnerde hij haar.
“Dit is de buurt,” zei Lot.
Ook al wist hij niet waar ze naartoe wilde, toch was het onbestemde gevoel in zijn buik niet zo vervelend als wanneer hij naar een nieuw gezin toe ging. Vreemd genoeg vond hij het juist wel spannend om hier met Lot te lopen, zomaar ergens naartoe te gaan. En hij voelde de bijna onbedwingbare neiging om te lachen, want eindelijk durfde hij eens bij zijn moeder weg te zijn.
“Hier is het,” zei Lot na een poosje. Ze nam hem mee, een trap op, waarna ze op een verlaten station met twee perrons kwamen. Op elk perron stond een restant van wat ooit een bank moest zijn geweest. Lot trok hem mee naar de rand van perron 2. Met beide voeten ging ze over de witte streep staan, die volgens Marlon aangaf dat je die niet mocht passeren. Kennelijk was ook zij niet bang.
Met Lot keek Marlon naar de rails die er heel anders uitzagen dan de speelgoedspoorbaan waar hij de laatste tijd mee had gespeeld. Hier lagen roodbruine kiezels rond het verroeste spoor. Daartussen groeiden plantjes met fijne bladeren en hardroze bloempjes als spettertjes verf en her en der lagen stukken grijs toiletpapier.
“Ik heb hier pas nog op de trein staan wachten,” zei Lot en ze schopte een steentje op de rails.
“Waarom?”
“Misschien omdat ik besefte dat dit ook niet alles is.” Ze haalde haar schouders op. “Ik denk, gek genoeg, dat ik naar mijn moeder wilde.”
Hij dacht aan wat ze eerder over haar moeder had verteld: dat ze de hele dag schreeuwde en alles te duur vond voor Lot. “Waarom?” vroeg hij dan ook.
“Jezus, kun je ook iets anders zeggen?”
Marlon dacht aan meneer Peters. Hij zei dat ‘waarom’ de beste vraag was, maar tegelijk de minst gestelde. “Al voor de oorlog was dat een probleem, jongen,” had hij gezegd. “Al voor de oorlog had die vraag gesteld moeten worden, dan was die Adolf nooit zover gekomen.”
Lot boog zich voorover zodat haar gezicht op zijn ooghoogte was. “Treinen stoppen hier kennelijk niet meer. Maar weet je wat mooi is? De intercity. Die weleens langs je heen voelen razen?” fluisterde ze. “Wind die je wegduwt en tegelijk wil meenemen. Het perron dat onder je voeten trilt. En het oorverdovende lawaai van de trein die naar je schreeuwt: ‘Spring, spring, spring!’” Met grote ogen keek ze hem aan, draaide toen haar hoofd om alsof ze iets hoorde. “We hebben geluk, kleintje. Daar komt er een!”
Snel deed Marlon een stap achteruit.
“Denk je dat ik ga springen?” Vragend gingen haar wenkbrauwen omhoog.
Voor Marlon echter kon antwoorden, zag hij de intercity al in de verte aankomen. Hij hield van treinen. Vroeger had hij eens met zijn vader bij een spoorwegovergang gekeken. Hij herinnerde zich het tingelende geluid toen de spoorbomen dichtgingen en de snelle trein die daarna passeerde. “Zwaai maar!” had zijn vader geroepen. En samen hadden ze naar al die onbekende reizigers gezwaaid. Toch had Marlon nu niet het gevoel dat er iets fïjns stond te gebeuren. Het naderende gele gevaarte in de verte had niets van het vriendelijke vervoermiddel dat het ooit was. Het leek een aanrollend, alles verslindend monster en hij kon niets anders doen dan Lot zo ver mogelijk naar achteren trekken, bij het gevaar vandaan.
Als een onrustige bijenzwerm zoefde de trein langs. Marlon voelde hoe Lot weerstand bood, maar hij bleef vasthouden. Zijn vingers zo strak om haar pols, dat ze zijn nagels moest voelen. Een al losse strik raakte uit haar haren en waaide weg over het perron.
Eindelijk was de trein voorbij en werd het akelig stil.
Lot lachte toen ze haar pols uit zijn greep losmaakte. “Lief dat je zo bezorgd om me bent, krummelkop.”
Maar Marlon keek niet naar haar. Hij keek naar de overkant van het perron waar een man met benen gekromd als die van een cowboy, de trap op was gekomen. In zijn gespierde arm, die opbolde onder zijn hemd, droeg hij een emmer en om zijn korte lijf hing een schoudertas. Zijn andere hand nonchalant in zijn gerafelde spijkerbroek gestoken, terwijl hij op een muurtje afliep. Daar zette hij de emmer op de grond en begon met een veger uit de emmer over de muur te strijken. Vervolgens opende hij zijn tas, haalde er een affiche uit en plakte dit op de muur.
“Niet naar kijken,” fluisterde Lot, alsof ze bang was dat de man hen zou ontdekken.
Toch had de man dat al. Hij lachte giechelend en stak zijn hand naar hen op.
Marlon wilde hem teruggroeten, maar Lot hield hem tegen. “Het leven is een wrange grap, kleintje. Wanneer je de uitweg denkt te hebben gevonden, trapje in een nieuwe val. Zo dacht ik even dat ik alles voor Fred was, maar toen kwam je moeder. Denk dus goed na voordat je aardig tegen mensen doet.”
Vanuit zijn ooghoeken zag Marlon hoe de man aan de overkant doorliep en dat de tekst die hij had opgehangen door ene Loesje geschreven was.