Hoofdstuk 4

Het viel Marlon op dat de man een digitaal horloge om zijn linkerenkel droeg. Om het beter te kunnen bekijken, boog hij zich zo onopvallend mogelijk naar voren, maar Fred liep bij hem vandaan.

“Kan ik jullie koffie of thee aanbieden?” vroeg hij, terwijl hij hun voorging naar de woonkamer. “En als jullie willen, kunnen jullie hier in de living plaatsnemen…” Hij wees naar een van de banken.

Marlon wist dat dit een fout was die wel meer mannen maakten als zijn moeder bij hen kwam. Ze begonnen met beleefdheid, en als zijn moeder ergens een hekel aan had, dan was het daar wel aan. Gedresseerde gekunsteldheid, noemde zijn moeder het. Want beleefdheid betekende dat mensen kunstjes deden als circusdieren, omdat ze dachten dat dat van hen werd verwacht. Niet omdat ze het wilden, niet omdat ze er een reden voor hadden.

Zijn moeder pakte Fred bij zijn arm, alsof ze er zeker van wilde zijn dat hij naar haar zou luisteren. “Jij bent aan huis gebonden, dus kom ik hier als moeder de zaken regelen,” zei ze tegen hem, waarbij de ‘oe’ van moeder als rijp fruit opbolde en iedere ‘s’ terug haar keel ingleed. Kort keek ze naar zijn blote voeten. “Waarom beginnen met beleefdheden? Laten we zijn zoals een familie hoort te zijn: duidelijk.”

Vanonder zijn neerhangende oogleden keek Fred haar eerst verbaasd en daarna bewonderend aan. “Ja, ja, je hebt helemaal gelijk.”

Marlon glimlachte. In dit stadium begonnen ze meestal te hakkelen.

“Daarbij zou ik je graag eerst even apart spreken,” zei zijn moeder, terwijl ze iedere ‘r’ flink liet rollen. “Kan dat boven?”

Samen met Fred liep ze de gang in, de trap op. Marlon hoorde ze onderweg naar boven fluisteren. De altijd vriendelijke maar dwingende toon van zijn moeder, een deur die dichtsloeg. Ze moesten een slaapkamer in zijn gegaan. Ook al hoorde Marlon het niet, hij vermoedde wat zijn moeder nu tegen Fred zei: “Ja, ik zal het ontbijt niet vergeten. Nee, jij moet nu eerst goed rusten. Uitrusten. Nu ik hier ben, komt alles goed.”

Geduldig wachtte Marlon onder aan de trap. Als geen ander kende hij de werkwijze van zijn moeder. Eerst wilde ze de man die ze kwam bijstaan even alleen spreken. Maar binnen niet al te lange tijd zou ze beneden komen en hem door zijn nieuwe huis voor onbepaalde tijd leiden. Het nieuwe huis voor door de week dan, verbeterde hij zichzelf in gedachten. In het weekend zouden ze weer naar zijn vader gaan.

Zijn vader was de enige man voor zijn moeder. Zo was het altijd geweest en zo zou het altijd blijven, ook al waren zijn ouders nooit officieel met elkaar getrouwd. “De mannen voor wie ik werk, zijn niet mijn mannen,” had ze hem uitgelegd. “En ik word ook nooit hun vrouw, zoals iets wat je huurt nooit echt je eigendom wordt. De mannen die mij inhuren, zijn als darren: totaal hulpeloos zonder vrouw. Zij hebben me nodig en ik kom omdat de kinderen mijn steun nodig hebben.”

Die woorden van zijn moeder hadden ervoor gezorgd dat hij zijn vader nog meer was gaan waarderen. Zijn vader was immers geen dar. Hij had altijd goed voor zichzelf en zijn gezin gezorgd. En voor de bijen. De bijen, waarbij Marlon hem vaak had mogen helpen. Daarom kende Marlon net als zijn moeder de functie van darren, namelijk: geen enkele. De mannelijke bijen zaten in de bij enkast tussen al die ijverige werksters en voerden geen klap uit. Ze haalden geen nectar, hielden de raten niet schoon en keken niet om naar de larven. Ze lieten zich alleen verzorgen en voeden, want zonder de vrouwtjes waren ze niets. Slechts weinig darren wisten de koningin tijdens haar bruidsvlucht te bevruchten, de enige nuttige daad van een enkele dar. Zo had zijn vader het hem verteld, gezien had Marlon de bevruchting nooit. “De bruidsvlucht van de koningin is een van de meest geheimzinnige ondernemingen in de natuur,” had zijn vader hem boven het gezoem uit de bijenkast toevertrouwd.

Zijn moeder had Marlon verzekerd dat zijn vader volledig achter haar werk stond. “Hij is zelfs degene geweest die me ertoe heeft aangezet,” had ze hem verteld. “Iets waar ik blij om ben, want hoewel ik geen verblijfsvergunning heb, kan ik als huurmoeder toch iets voor anderen betekenen.”

Dat ze illegaal in Nederland verbleven vond Marlon niet erg. School leek hem toch niet leuk, en van zijn moeder en meneer Peters leerde hij alles wat hij moest weten. Daarbij mocht hij altijd met zijn moeder mee naar haar werk. Dat was één van de drie voorwaarden die ze aan haar baan had gesteld: haar zoon kwam mee, hoe dan ook. Mensen die niet genoeg ruimte in hun leven of huis hadden, vielen als cliënten af. Net als mannen met een baard of snor. Van gezichtshaar had zijn moeder nooit gehouden. De laatste voorwaarde was dat zijn moeder zonder opgaaf van reden bij het gezin kon vertrekken. Een reden om weg te gaan had ze natuurlijk altijd wel. Zijn moeder deed nooit iets zonder reden.

Eindelijk hoorde hij het bekende geklik van zijn moeders hakken. Op haar werk droeg ze altijd hakken en korte rokken, zodat haar benen nog langer leken.

Zodra ze naast hem stond, gaf ze hem een kus. “Laten we naar de woonkamer gaan,” zei ze. “Fred kleedt zich even aan.”

Marlon knikte. De rondleiding zou beginnen.

Midden in de woonkamer liet zijn moeder zich op het hoogpolige witte tapijt vallen, als was het versgevallen sneeuw. Op haar rug, met haar armen en benen wijd, lachte ze hem toe. “Kijk eens wat zacht! Net nieuw gelegd.”

Hij ging naast haar staan en keek hoe ze haar armen en benen als een trekpop op en neer bewoog. Toen ging hij naast haar liggen en deed haar na. De vloerbedekking was inderdaad zacht, het kriebelde in zijn nek. Boven hem het honinggele plafond met enkele donkere kringen.

“Wat zijn dat?” Marlon wees naar vier hoge palen met zwarte kleppen die aan weerszijden van de kamer stonden.

“Gewoon, chique lampen,” antwoordde zijn moeder die weer overeind was gaan zitten. Ondanks haar onverschillige gezichtsuitdrukking, sprak ze de woorden met nadruk uit. “Mensen met geld lopen graag te koop met hun rijkdom. Alles moet groot. Zelfs de lampen.”

Marlon ging ook overeind zitten en keek net als zijn moeder de kamer rond. Het was een wat kale ruimte. Alsof het gezin pas was verhuisd. Er stonden vooral zitmeubels. Een witleren bankje, een vaalrode ligbank met hoge leuning, een bruinieren tweezitter die glom als een opgepoetste kastanje. En een tafel, een lage, van glas. Geen schilderijen, boekenkasten of planten. Wel een dressoir met daarop ingelijste zwart-witfoto’s. Daarboven, aan de muur, een groot televisiescherm. Tussen de meubels stonden kisten. Zwarte kisten. Blijkbaar was de boel nog niet helemaal uitgepakt, of nog waarschijnlijker: ingepakt. Dat laatste verbaasde Marlon niets. Die Fred lag natuurlijk in echtscheiding. Bij scheidingen, wist Marlon, kregen de mensen meestal ruzie over de spullen. Wie wat kreeg, en zo. Waarschijnlijk hadden ze hun bezittingen nog niet goed kunnen verdelen.

“Gaan deze mensen scheiden?” vroeg hij dan ook. Een echtscheiding kon weleens betekenen dat zijn moeder de vrouw van Fred langdurig moest vervangen.

Zijn moeder knikte. “En de kinderen zullen waarschijnlijk niet bij hun vader blijven wonen.”Plotseling stond ze op. “Kom, dan laat ik je het zwembad zien,” zei ze.

Er was al eerder een zwembad geweest, bij een ander gezin. Een keurig betegelde rechthoek in de tuin, waarin het water schitterde. Het zwembad waar Marlon nu voor stond was een binnenbad. In de kelder. Omringd door plastic palmen en witte beelden van zeemeerminnen.

Het enige licht kwam van de ochtendzon die gefilterd door de vervuilde vensters scheen. Vensters die net boven het gras van de tuin uitkeken. Het verlaten zwembad deed hem denken aan de binnenkant van een ruimteschip, waar ieder moment griezelige wezens konden verschijnen. Angstig klampte hij zich aan zijn moeder vast. Hij wist dat hij eigenlijk te oud was om bij de minste schrik tegen zijn moeder aan te kruipen. Hij wilde net als zijn vader worden: een man die het alleen kon. Geen totaal afhankelijke dar. Toch lukte het hem niet om zijn moeder los te laten. Net zoals hij een plas in bed niet kon tegenhouden. Het gebeurde gewoon, zonder dat hij het wilde.

“Kijk, zo ziet ‘t er gezelliger uit!” Met Marlon tegen zich aan gedrukt, was zijn moeder naar de muur met de lichtschakelaars geschuifeld. Aarzelend gingen de lampen aan. Nu moest hij haar loslaten. Nonchalant naar de rand van het zwembad gaan en door zijn knieën zakken om met zijn vingertoppen het water te voelen. Maar in het water zag hij iets.

Opeens dook een schim op uit het bad. Happend, water spuwend en lachend. “Hoi!” zei de schim, die een jongen bleek te zijn.

Snel liet Marlon zijn moeder los, ging zo nonchalant mogelijk tegen haar aan staan, maar haalde daarbij per ongeluk zijn pinknagel langs haar panty, waardoor er direct een ladder ontstond. Gelukkig zag zijn moeder het niet. Ze keek alleen naar de jongen die uit het water kwam. Een jongen met gespierde armen, waarmee hij zich op de kant duwde. Toen hij voor hen stond, stak hij boven Marlon en zijn moeder uit. Behalve lang, vond Marlon hem ook plat. Alsof hij, net als sommige tekenfilmfiguren, was overreden door een auto en pas straks zijn normale vorm terug zou krijgen. Zijn bijna witte haar zat tegen zijn hoge voorhoofd geplakt en waterdruppels gleden over zijn gezicht, om op de tegels uiteen te spatten.

“Ah, de matroesjka en haar zoon!” zei de jongen enthousiast, terwijl hij het water van zijn gezicht veegde.

Marlon wilde de jongen verbeteren. Lisa Kavel was nu haar naam, en voor zover hij zich kon herinneren had ze nooit Matroesjka geheten. Maar zijn moeder keek hem dwingend aan en schudde haar hoofd, zoals ze vaker deed als hij zijn mond moest houden.

“Dit is Marlon,” zei zijn moeder en ze duwde hem zachtjes naarvoren.

Dat laatste vond hij vreemd. Zijn moeder duwde hem nooit naar voren bij een kennismaking. En hij had door het beroep van zijn moeder toch al met aardig wat mensen kennisgemaakt. Hij vroeg zich dan ook af of ze nu opeens van hem verwachtte dat hij een hand zou geven of met een ander beleefd gebaar op de proppen zou komen.

Kennelijk zag zijn moeder haar vergissing in, want zo snel als ze hem naar de jongen toe had geduwd, zo snel trok ze hem nu weer tegen zich aan. Iets wat hij ook niet echt fijn vond, omdat hij hierdoor het idee kreeg dat ze hem als een klein kind beschouwde.

“Kunnen jullie zwemmen?” vroeg de jongen. “Nee, natuurlijk niet,” dacht hij hardop, “waarom zou een matroesjka dat kunnen?” Hij deed een stap naar voren en stond nu zo dichtbij dat Marlon zijn haarloze bovenbenen aan kon raken. Het water drupte op Marlons schoenen. “Een matroesjka kan natuurlijk alleen goed…”

“Wij kunnen zwemmen, maar niet nu,” onderbrak zijn moeder hem.

De jongen bekeek haar van top tot teen, alsof hij probeerde in te schatten of ze met deze kleding het water in kon. Toen keek hij naar Marlon, die snel bij hem vandaan ging om te voorkomen dat zijn schoenen nog natter werden.

“En trouwens,” ging zijn moeder verder. “Het is absoluut niet de bedoeling dat wij je bij je activiteiten storen. Ga dus maar gewoon door met waar je mee bezig was.” Hoewel haar medeklinkers nog meer nadruk kregen door de galmende ruimte, klonk ze niet zo vastberaden als toen ze Fred gezegd had om met haar mee naar boven te gaan.

De jongen grijnsde, tikte met zijn voet op de grond en zei zonder omhaal: “Helemaal goed, maar pak even een handdoek voor me, wil je? Want daarvoor ben je toch ook ingehuurd, nietwaar? Om ons te verzorgen?”

Nu moest Marlon lachen. Deze jongen was niet eng, hij was gewoon een dar.