Hoofdstuk 23

De vroege zon lichtte de vleugels van de kraaien groen op. Statig liepen ze langs de zerken, af en toe hun snavel pikkend in de bemoste grond. Op het graf van meneer Aantjes zoemden bijen om het laatste restje taart, de slagroom geel aangekoekt op het schoteltje. Verder lag de begraafplaats er verstild bij. Zelfs de bladeren van de bomen leken nauwelijks te bewegen.

Het was zaterdagochtend en samen met Marlon liep Lisa in de richting van de voormalige aula. Haar zoon met ingehouden pas een paar meter voor haar. Zijn handen tot vuisten gebald en zijn hoofd gebogen. Een houding die ze van hem kende: hij hield zich in, wilde het liefst van graf naar graf springen en dan doorrennen naar de bijen. Voorheen zag ze hem alleen enthousiast als het om de bijen ging, maar sinds hij met Lot omging was hij veel vrolijker, op zijn eigen, bijna ingetogen manier. Kennelijk had ze er goed aan gedaan om het contact tussen hem en de kinderen dit keer niet te verbieden. Haar vrees was dan ook geen waarheid geworden: nog steeds deed hij precies wat ze van hem vroeg. Zonder zeuren was hij in het iets te hete bad gestapt. Het had haar pijn gedaan om hem daartoe te zetten, maar het was nu eenmaal noodzakelijk, zeker nu hij ouder werd.

Het grind knerpte vertrouwd onder haar hakken, terwijl ze de sporttas in haar armen droeg.

Plots bleef Marlon staan, naast een bemoste grafzerk waaromheen viooltjes met kluit en al los lagen, net of een hond ze uitgegraven had. Maar hij keek niet naar de plantjes. Met opgeheven hoofd en rechte schouders keek hij om zich heen.

Lisa bleef ook staan, de tas stevig tegen zich aangeklemd.

Het leek of hij iets hoorde, want hij schoof zijn krullen achter zijn oren en bleef zijn hoofd draaien alsof hij de richting zocht waar het geluid vandaan kwam.

Lisa probeerde zich eveneens te concentreren op alles wat anders was dan anders. Er was echter niets ongewoons in het krassen van de kraaien en het enkele gezoem van een bij.

“Meneer Peters,” zei hij. “Waarom is hij hier niet om ons te begroeten?”

Lisa zuchtte opgelucht. Ook zij had zich verbaasd de oude beheerder niet direct te zien, maar de verklaring lag voor de hand. “Meneer Peters wordt ouder, Marlon. Hij zal ons vast gehoord hebben en is zeker onderweg. Hij is gewoon niet zo snel meer.”

Even meende ze onzekerheid bij haar zoon te zien. De frons tussen zijn wenkbrauwen, zijn samengeknepen mond. Toen verzachtten zijn trekken en leek hij haar het voordeel van de twijfel te geven. “Denk je echt?”

“Ja, natuurlijk!” Ze boog zich naar hem toe om zijn voorhoofd te kussen. “Het is nergens voor nodig om zo snel ongerust te zijn. Meneer Peters kan zich prima redden.”

Marlon knikte gretig. “En door het rooster bij de poort kan de duivel op zijn bokkenpoten hier niet de begraafplaats opkomen, toch?”

“Weet je wat,” fluisterde ze tussen zijn krullen. “Voor één keertje mag je naar de bijen rennen.”

Verrast keek hij haar aan. “Over de graven?”

“Dat heb ik niet gezegd.”

Marlon glimlachte ondeugend en rende vervolgens zo hard weg dat hij boven de grafstenen leek te zweven.

Toen Lisa bij de aula aankwam, had Marlon zijn imkerkleding al aan. Van een afstandje keek hij naar de bijenkasten, waar druk in- en uitgevlogen werd. Boven de kasten het bordje met de tekst NONNOBIS dat volgens meneer Peters zoveel betekende als: wij werken niet voor onszelf. Dit herinnerde haar eraan dat ze Marlon om wachters moest vragen. Het was alweer een maand geleden.

Nog met haar tas in haar armen, liep ze naar haar in het wit ingepakte zoon. “Het is tijd voor een kuur,” zei ze iets harder dan normaal, bang dat hij het anders door zijn kap niet zou horen.

Vanachter het gaas keek hij haar aan. “Je hebt het niet nodig, mam, echt niet. Je bent mooi zoals je bent!”

Ze wist dat het zijn taak was dat te zeggen, daarom schudde ze resoluut haar hoofd. “Als je straks klaar bent met de eerste inspectie, verwacht ik je binnen met de wachters. Acht en drie reserve.”

Door het gaas zag ze de bezorgdheid in zijn ogen, toch keek ze streng terug. Toegeven aan zijn bezorgdheid zou het erger maken dan het uiteindelijk was.

Niet veel later kwam Marlon de woonkamer binnen. Nog steeds met zijn imkerpak aan. Lisa vermoedde dat hij het pak niet alleen voor de veiligheid had aangehouden, maar ook om afstand te bewaren, want het liefst wilde hij dat zij de behandelingen niet meer deed. Hij had haar al meerdere malen op andere gedachten proberen te brengen. Maar ze moest het doen, ook al kende ze zijn weerzin. Zonder haar kuren zou ze het beroep van huurmoeder niet naar behoren uit kunnen oefenen.

Hij had de wachtbijen in verschillende potjes meegebracht. Zelf had ze het borrelglaasje en de melkachtige gelei al klaargezet. Lisa had bewondering voor de kleine insecten die ze achter het glas, in de handen van haar zoon, zag wriemelen. Ijverige en nuttige beestjes waren het.

Deze bij en hielden de wacht bij de ingang van de kast, al het inkomende vliegverkeer controlerend. Daardoor waren ze uitermate geschikt voor haar behandeling. Wachtbijen hadden namelijk een agressieve instelling: bij ieder gevaar tot aanvallen bereid.

Lisa ging op de bank liggen en gebaarde dat Marlon dichterbij moest komen. Toen hij op zijn knieën naast haar zat, zei ze hem zijn kap af te doen. Ze wees de plaats aan waar het borrelglaasje eerst moest komen: rechts op haar voorhoofd.

Marlon zette het glas, met daarin één enkele bij, ondersteboven op de plek die ze had aangewezen. Lang hoefde Lisa niet te wachten. Al snel drong de harpoenvormige angel haar huid in en pompte het gif naar binnen. Ze beet op de binnenkant van haar wang, ze moest de werkster de tijd geven om de gifblaas te legen. De penetrerende beweging zou de angel dieper in haar drijven, zodat meer gif werd toegediend. Het laatste werk dat deze honingbij op aarde deed: met haar gif de huid van Lisa verjongen.

Achtmaal liet Lisa zich prikken. Op haar voorhoofd, tussen haar ogen, onder haar ogen en boven haar mondhoeken. Al die plekken waarvan ze wist dat ze gevoelig waren voor rimpels. In de strijd om hun steekwapen uit haar gezicht terug te trekken, lieten de bijen het leven. Door de pijn glimlachte Lisa. Wat dat betreft was de bijenangel net de zelfmoordbom van een terrorist, maar dan niet zo’n effectieve. Het nare gevolg zou beperkt blijven tot een opgezwollen gezicht, dat al na twee dagen herstelde. Dat had ze wel over voor een verj ongingskuur, die de ouderdom in al haar facetten bestreed. Want behalve rimpels voorkwam het bijengif ook gewrichtsontstekingen en versterkte het de weerstand. Het was dan ook jammer dat ze meneer Peters nooit zover had kunnen krijgen een kuur te ondergaan.

Marlon haalde de laatste stervende bij van haar gezicht en wipte toen een voor een de angels uit de witte bulten.

Ze voelde hoe voorzichtig haar zoon te werk ging en lachte naar hem. Een geruststellende lach, die nu nog lukte, maar straks niet meer mogelijk was.

Lisa opende haar ogen. Door de raampjes in de koepel boven haar schoven wolken in verschillende gedaanten voorbij. Met haar vingertoppen betastte ze haar gezicht dat aanvoelde als een koeienuier zonder spenen: glad en opgeblazen. De melkachtige substantie van de koninginnengelei, die Marlon na het ontsmetten op haar huid had gesmeerd, was nog stroperig aanwezig.

De gelei deed nu zijn helende werk, dacht ze tevreden. Door werkbijen uit hun speekselklieren afgescheiden om daarmee de opgroeiende koningin te voeden. Alleen de koningin had tijdens haar hele groeiperiode recht op koninginnengelei, andere bijen kregen het slechts de eerste drie dagen van hun leven. In tegenstelling tot een werkster, die maar zes weken leefde, werd de koningin dan ook minstens vier jaar oud. Daarbij verlengde de gelei niet alleen het leven van de koningin, maar tevens haar lengte: ze werd de helft groter dan haar onderdanen. Hiermee had de koninginnengelei zich voor Lisa bewezen. Zijn rijke samenstelling vervolmaakte haar verjongingskuur. Een verjongingskuur die als geheim had dat het bijengif en de gelei werden gecombineerd. Een combinatie die geen enkele moderne ingreep kon evenaren.

De bijen hielpen haar niet alleen bij het in stand houden van haar jeugdige uitstraling, ze hadden haar ook op het idee van een huurmoeder gebracht. Justus’ dood had haar doen inzien dat er een taak voor haar lag, maar ze wist alleen niet hoe die te volbrengen. Toen Peters en zij zijn bijenkasten van de boerderij naar de begraafplaats hadden gebracht en zij voor het eerst eens echt naar die krioelende bijenmassa had gekeken, was het alsof de bijen haar het antwoord gaven. Of meer specifiek: alsof de koningin haar het antwoord gaf. Zij was immers de moeder van alle bijen in haar volk. Waarom zou Lisa dan niet een moeder van andere kinderen kunnen zijn? Genoeg kinderen die moederliefde ontbeerden en haar hulp konden gebruiken.

Haar enige en beste vriendin Alena had haar niet uitgelachen, maar mogelijkheden gezien, zeker omdat Lisa en haar zoon nog altijd illegaal in Nederland verbleven. Een leven in de anonimiteit kon bij dit beroep juist een voordeel zijn. Daarbij had ze Lisa ervan overtuigd dat ze als huurmoeder niet alleen anderen, maar ook zichzelf kon helpen. Sinds Justus’ dood had ze geen inkomen meer en met dit werk zou ze zichzelf en haar zoon kunnen onderhouden. “Ik zal je helpen om wat nu misschien nog onmogelijk lijkt, mogelijk te maken,” had Alena strijdvaardig gezegd. En al klonk dit Lisa wat hoogdravend in de oren, toch had ze op dat moment ervaren hoe sterk haar band met Alena eigenlijk was, vooral omdat zij kennelijk onvoorwaardelijk in haar geloofde.