“Zo krummelkop, kom je het nog een weekje met je huurmoedertje proberen?”
Geschrokken keek Marlon op uit zijn boek. Had zijn moeder niet beloofd om zijn kamerdeur voortaan af te sluiten? Lot kwam naar hem toe en zo snel als hij kon sprong hij van zijn bed, vastbesloten dit keer zijn moeder te roepen. Maar voordat hij bij de deur was, sloeg deze met een harde klap dicht. Verbaasd keek hij om zich heen en zag dat er voor zijn voeten een hoge gymp was geland.
“Van mijn moeder mocht ik geen All Stars.” Lot was op bed gaan zitten en keek hem laconiek aan. “Te duur. Zoals ze alles te duur vond wat ik wilde. En de hele dag maar schelden.”
Marlon wist dat hij alleen maar over haar hoge gymp heen hoefde te stappen om de deur te openen. Het was dan ook niet de schoen voor hem die hem tegenhield, het was haar andere gymp die ze aan de veters rond liet draaien alsof het een lasso was.
“Weet je hoe ik aan mijn naam kom?” vroeg ze. “Toen mijn moeder mij bij de burgerlijke stand aangaf, feliciteerden ze haar daar. “Ah, ‘t is me lot,” beklaagde ze zich, want ik was haar min of meer overkomen. Maar de ambtenaar verstond Annelot. Zo kom ik dus aan mijn voornaam. Mijn moeder vond het allang best. Over een naam had ze toch niet echt nagedacht.”
Marlon zag het voor zich. Een vermoeide moeder met een krijsende baby in haar armen en een ambtenaar die haar verkeerd verstond. Ook Marlon had zijn naam op een ongebruikelijke manier gekregen, maar zo bijzonder als bij Lot was het niet gegaan.
Lot keek hem lachend aan, draaide de gymp nog iets harder in de rondte. “Geloof je me, kleintje?”
“Ja,” zei hij overtuigd.
“Dom!” riep ze en ze legde de gymp op haar schoot. “Sterke verhalen zijn nooit echt, krummelkop, dus moet je ze ook niet geloven. De werkelijkheid is namelijk niet mooi, dat is alleen in films zo. En zoals je misschien inmiddels weet, wordt daarin geacteerd.”
“Dus je moeder heeft niet…”
“Nee, natuurlijk niet! Het verhaal van mijn moeder is niet zo grappig. Oninteressant en lam is het. Niet eens goed genoeg om er een jankboek over te schrijven. Het enige dat de moeite van het vertellen waard is, is het einde: dochter is van haar af.”
“Vind je het dan niet erg dat je ouders gaan scheiden?”
“Wat jij wilt, babyface. Wat jij zegt…Lot maakt het geen ene reet uit wat ze moet spelen. Jouw moeder mijn tijdelijke moeder? Mij best…En welke rol heb jij?” Met haar wijsvinger drukte ze op haar uitgestoken onderlip en wees toen in zijn richting. “O, ja: jij bent het nieuwe zoontje van Fred. Pardon: het huur-zoontje. Zing maar mee: “Yes, my heart belongs to Daddy. Da, Da, Da, Da, Da, Da, Da, Da, Daaaad…””
Verbouwereerd keek Marlon haar aan.
“Zolang je je rol maar goed hebt geleerd en met overtuiging speelt, is er niets aan het handje, krummelkop. Want dat is waar het om gaat: wat laten we de buitenwereld geloven…En acteren kan ik, dat heb je net gezien, misschien nog beter dan die over het paard getilde actrices uit Hollywood. Je geloofde toch dat ik mijn voornaam per ongeluk kreeg en dat ik een huisdier had? Nou, dat heet dus acteren. Hé, blijf je daar zo met open mond staan, of hoe zit ‘t? Of ben je zo hard geprikt dat je niets meer kunt zeggen?”
“Geprikt?” vroeg Marlon schor.
“Ja, door die bijtjes van je. Of was dat een van jouw leugentjes? Een van jouw leugentjes om indruk op mij te maken?”
“Ik heb echt bijen,” zei Marlon zacht.
“Oh, dus je hebt echt bijen? Heel fijn. Want tegen je zus mag je nooit liegen.” Ze stond op van zijn bed en liep naar hem toe. “Ik heb toch eigenlijk ook niet over mijn huisdier gelogen?” fluisterde ze nu. “Ze was toch heel lief? Precies zoals ik zei? Als jij heel lief bent, mag je haar weer aaien. Want dat willen jongetjes toch? Poesjes aaien…”
Plotseling werd er op de deur geklopt.
Marlon lachte opgelucht. Er was maar één persoon die altijd eerst klopte voordat ze binnenkwam, waar die deur ook was.
Zijn moeder had haar haren strak naar achteren gebonden in een paardenstaart en haar ogen nog iets donkerder opgemaakt. “Wat doe jij hier, Lot?” vroeg ze verbaasd.
“Ik liet Marlon mijn nieuwe gympen zien,” zei Lot nog voor Marlon iets kon zeggen. “Hij vindt ze mooi, hè, Marlon?”
Sprakeloos keek hij naar Lot. Nooit eerder had hij iemand gezien die net zo snel een leugen kon verzinnen als zijn moeder.
Zijn moeder keek hem streng aan. “Je kent de regels, Marlon.”
Marlon knikte.
“Je bedoelt dat hij niet met ons om mag gaan?” vroeg Lot snel. “Ja, dat heeft hij me verteld, mijn schuld dus.” Lot trok haar T–shirt recht, waarop een zilveren ster stond en haalde haar vingers als een kam door haar haar. Toen zijn moeder niets zei, vervolgde ze: “Voor Marlon leek wat aanspraak me wel goed, anders zit hij hier de hele week zo alleen op zijn kamer. Eenzaamheid kan mensen gek maken, wist je dat?”
“Mijn zoon is niet gek.”
“Dat zeg ik niet, maar hij moet het ook niet worden.”
Marlon glimlachte. Hoe goed Lot ook acteerde, hier zou zijn moeder niet intrappen. Regels bleven regels bij haar. Ze zou haar wegsturen en ervoor zorgen dat Lot voortaan uit zijn buurt bleef.
“Ik kwam Marlon eigenlijk vragen of hij mee naar de slager ging,” zei zijn moeder tegen Lot, alsof hij er zelf niet was. Alsof hij niet vlak naast haar stond, met voor zijn voeten de hoge gymp. “Maar als jij belooft dat je goed op hem let. Als jij belooft dat ik jou kan vertrouwen. En dan weet je vast wel wat ik bedoel…”
Lot knikte heel hard.
“Dan mag jij na de lunch samen met Marlon naar de slager. Naar de biologische slager. Je weet waar het is? Ik bel wel dat jullie er straks aankomen. Je hoeft alleen de naam van mijn zoon te noemen om de bestelling af te halen.”
“Mam?” probeerde Marlon.
Maar zijn moeder scheen hem niet te horen, ze keek alleen Lot aan. “Komen jullie dan zo eerst iets eten? Trouwens: alleen bij de slager naar binnen als zijn vrouw er ook is,” waarschuwde ze en zonder nog iets te zeggen verliet ze de kamer.
“Dat viel me mee van je moeder,” zei Lot toen ze samen naar de slager liepen.
Marlon knikte. Hij wist al dat hij een lieve moeder had. Zo lief dat veel mensen haar in huis wilden.
“En weet je wat me helemaal verbaast?”
Marlon reageerde niet. Het enige dat hem op dat moment bezighield was de hand van Lot. De hand die zijn hand al de hele weg vasthield alsof hij een klein jongetje was dat niet alleen mocht oversteken. Voorzichtig, millimeter voor millimeter, probeerde hij zijn hand uit haar stevige greep te bevrijden. Als ze door zou praten, zou ze het misschien niet merken.
“Dat ze jou met mij weg laat gaan, dat verbaast me. Fred lijkt mij de laatste tijd niet meer te vertrouwen. Hij had liever gezien dat ik voor altijd zijn kleine dochtertje bleef. Nou, mooi pech!”
Marlon knikte. Als ze maar doorpraatte. Zijn duim was al los.
“Misschien dat hij je moeder daarom wel ingehuurd heeft: om mij in de gaten te houden. Weet je eigenlijk waarom we alleen bij de slager naar binnen mogen als zijn vrouw er is?”
Hij haalde zijn schouders op en eindelijk lukte het hem om nu ook zijn pink te bevrijden, maar net toen hij zijn hand helemaal uit de hare dacht te kunnen laten glijden, stonden ze al voor de biologische slager.
Lot liet zijn hand los en duwde tegen de glazen deur.
Geschrokken door zijn onverwachte vrijheid, wist Marlon niet wat hij moest doen. Natuurlijk, hij kon wegrennen. Terug-rennen naar het tijdelijke huis, maar daar zou hij dan weer naar zijn kamer moeten. De treinrails had hij inmiddels al verschillende keren gelegd en die garage begon te vervelen. Hij verwachtte ook niet dat zijn moeder vandaag wel tijd zou hebben om hem les te geven. De eerste weken had ze het meestal erg druk bij een nieuw gezin.
“Krummelkop, kom je nou nog, of hoe zit ‘t?”
Onzeker keek Marlon in haar iets te bolle ogen.
“Kom maar binnen, jongen!” riep de slagersvrouw. “Anders gaat het zo tochten. En net als voor mensen, is tocht niet goed voor vlees.” Ze lachte hartelijk.
“Zie je: z’n vrouw is er,” zei Lot tegen hem.
Hij aarzelde, nam toen een besluit. Hij zou het alleen doen. Zonder zijn moeder. Net als zijn vader zou hij dapper zijn. En trots stapte hij de winkel binnen.
“Waarmee kan ik deze jongedame en jongeheer van dienst zijn?” vroeg de slagersvrouw vanachter de toonbank.
“We komen een bestelling halen,” zei Lot met een andere stem dan Marlon van haar gewend was en ze haalde het ouderwetse beursje dat ze had meegekregen uit de zak van haar jack. “Als het goed is, is er net over gebeld.”
“Dat telefoontje zal mijn man dan wel afgehandeld hebben.” Ze sloeg een blocnote open dat naast de kassa lag. “Op welke naam staat deze bestelling?” Ze glimlachte vriendelijk naar hen.
Ook Lot glimlachte nu. Niet naar de slagersvrouw, maar naar Marlon. Even was hij bang dat ze zou zeggen: “Op naam van deze kleine krummelkop.” Om hem daarna zo met haar hand over zijn krullen te aaien, dat hij er kippenvel van kreeg. Nog steeds met die vreemde stem, dieper en heser, zei ze uiteindelijk alleen: “Op naam van Marlon.”
Op dat moment kwam de slager door de deur achter de toonbank de winkel binnen. Hij knikte Marlon vriendelijk toe. Toen keek hij naar Lot. Zo paars als zijn rode ronde hoofd de vorige keer werd toen hij de moeder van Marlon van tv meende te herkennen, zo bleek werd hij nu. Met grote ogen bleef hij Lot aanstaren, terwijl hij met zijn handen naar zijn borst greep.
“Gaat het, Beer?” vroeg de slagersvrouw ongerust.
De slager gaf geen antwoord en bleef maar staren. Zweetdruppeltjes parelden bij zijn slapen.
“Hij denkt waarschijnlijk dat je van de tv bent,” fluisterde Marlon tegen Lot. “Dat dacht hij van mijn moeder ook.”
“Vast een gebruiker,” fluisterde Lot terug.
Marlon wist niet wat ze bedoelde. Maar voor vragen was geen tijd. De slagersvrouw leek in paniek en duwde haar man in de richting van een krukje.
“Ga maar zitten, Beer. Het is toch nietje hart? Moet ik 1-1-2 bellen?”
“De politie?” riep Lot.
De slager leek weer tot zichzelf te komen. “Nee, geen politie.” Hij schudde zijn hoofd, dat alweer meer kleur begon te krijgen.
“Nee, natuurlijk geen politie!” riep de vrouw geërgerd. “Hoe komen jullie erbij? Een ambulance. Man, je hebt waarschijnlijk een hartaanval!”
“Het gaat wel weer,” hijgde de slager. “Waarschijnlijk gewoon de warm te.”
“Dat heb je met gebruikers,” fluisterde Lot in Marlons oor. “Altijd bang voor de politie.”
Marlon vroeg zich af hoe Lot zo snel kon zien dat de slager drugs gebruikte. Hij had weleens een drugsverslaafde gezien. Waar wist hij niet meer precies. Misschien op televisie. Misschien wel in het echt. Het enige wat hij zich kon herinneren was dat de junk heel dun was geweest. Heel dun met een ingevallen gezicht en holle ogen. “Dat zijn mensen die hun leven niet meer aankunnen,” had zijn moeder gezegd. “Daarom verdoven ze zichzelf met vergif. Vergif dat ze langzaam van binnenuit kapotmaakt, zoals de wereld dat van buitenaf deed.” Daarna had zijn moeder hem stevig tegen zich aangedrukt. “Ik zal ervoor zorgen dat de buitenwereld jou nooit kwaad doet.”
“Weet je het zeker, Beer?” vroeg de slagersvrouw bezorgd aan haar man. “Misschien is het niet zo’n gek idee als we langs de huisarts gaan. De winkel kunnen we wel even sluiten.”
“En onze bestelling dan?” zei Lot. Ze trommelde met haar nagels op de vitrine.
De slagersvrouw gaf geen antwoord en bleef bezorgd naar haar man kijken. Die liep inmiddels bij haar vandaan. “Maak alsjeblieft niet meer heisa dan nodig is. Het is de warmte, oké? Op welke naam staat die bestelling?”
“Wat was het ook alweer?” vroeg de slagersvrouw onzeker aan Lot.
“Marlon,” antwoordde Marlon zo snel mogelijk.