Peters plantte het laatste viooltje en bedacht dat hij vanmorgen toch alleraardigst voor zijn onderduiker en die jonge infiltrant had gezongen. Graag had hij ook nog dat lied van het knollenland ten gehore gebracht. Maar ja, ook al beschikte hij over uitstekende zangkwaliteiten, hij mocht de driekleurige viooltjes niet veronachtzamen. Tevreden keek hij naar de plantj es, veel graven zagen er weer piekfijn uit.
Hij zag dat de zon al onderging en de horizon oranje kleurde. Dat herinnerde hem eraan dat hij zijn land moest verdedigen en leunend op zijn Mauser kwam hij overeind. Die beesten kwamen natuurlijk zo tevoorschijn, dacht hij grimmig, tevoorschijn met maar één doel voor ogen: de boel vernielen. Hij liet zijn spullen liggen, nam enkel zijn geweer mee en zocht een verdekt plekje uit.
Hij duwde de uitstaande takken van de lawsoncipres opzij en ging tussen de boom en de hellende grafsteen van de apotheker staan. Met ontzag keek hij naar de kegelvormige boomtop, dertig meter kon deze treurboom worden. Hij had hem gewoon laten staan toen hij het graf dreigde te overwoekeren, treurbomen mochten wat hem betreft dan ook regelrecht de hemel in groeien. Helemaal niets mis mee.
Hij leunde met zijn elleboog tegen de scheefgezakte grafsteen en stopte een pluk pruimtabak in zijn mond. Vijf schoten konhij lossen, want hij had zijngeweernet geladen. Vijfmoest genoeg zijn. Meer dan genoeg. Eerder had hij het immers in één schot geklaard.
Afwachtend kauwde hij op zijn nieuwe tabak die dit keer de smaak van venkel had. Hij spoog op de grond. Die verdomde beesten lieten op zich wachten, maar lang kon het niet duren. Niet lang meer, nee, het zou zo gaan schemeren.
Huiverend dacht hij aan die keer dat het duister hem als een koude zwarte deken had omhuld. Dood, ja dood had hij zich gewaand. Verdomd, wat had hij in de rats gezeten, vooral toen hij dacht zijn Cor niet eens te zullen zien. Hij zuchtte. Nog een geluk dat zijn onderduikers hem in de grafkelder hadden gevonden. Voor hetzelfde geld hadden de moffen nu in hun nazi-vuistje gelachen. Nee, van hem waren ze nog niet af, nog lang niet. Hij spoog tussen de wortels van de cipresstam. Zijn broer zou binnenkort wel weten hoe het na de dood was. En op dat moment realiseerde hij zich dat hij aan Marius’ sterfbed hoorde te zitten. Goed, besloot hij, hij zou naar Vlaanderen gaan, zoals zijn broer hem had gevraagd, maar nu moest hij eerst zijn land verdedigen. En terwijl hij tussen de schubbige bladeren van de cipres door keek, zag hij de beweging waarop hij wachtte. Hij legde aan, beet strijdvaardig op zijn pruimtabak en schoot.
Bloedend uit zijn volgevreten buik, probeerde de mof zich tegen de grafsteen van meneer Aantjes op te richten. “Tja, da’s ook moeilijk mikken als je er zo vandoor gaat,” verontschuldigde Peters zich, maar tegelijkertijd besefte hij dat de nazi hem waarschijnlijk toch niet verstond. Er werd wel beweerd dat het Duits op het Nederlands leek, maar hij geloofde er niet in.
De man probeerde iets te zeggen dat zag hij, het bloed liep hem bij iedere poging uit de mond. Vreemd lang haar had hij trouwens voor een man, lastig zo voor de ogen vallend. “Keine…beim Wehrmacht?” Peters maakte een scharende beweging met zijn vingers en keek de mof vragend aan. Een rottaal was het ook. Afijn, wanneer hij deze mof nog langer zijn gang liet gaan, zat het graf van meneer Aantjes straks onder het bloed en vlekken waren nauwelijks uit natuursteen te krijgen.
Sodemieters, hij gaf het niet op, die vent. Voorzichtig zette Peters het gebaksbordje opzij, mevrouw Aantjes had er een hekel aan als haar serviesgoed beschadigde. Wat had die mof trouwens om zijn enkel? Peters boog zich leunend op zijn karabijn voorover, kon echter weinig interessants aan de enkelband ontdekken.
“You don’t understand,” prevelde de mof. “I coulda had class. I coulda been a contender. I coulda been somebody.”
“You’re damn right,” antwoordde Peters, want in tegenstelling tot het Duits, verstond hij het Engels maar al te goed. Heel precies richtte hij zijn Mauser op de borst van de Engelssprekende mof, haalde de grendel over en met een knal die hem harder dan anders in de oren klonk, joeg hij hem een tweede kogel door het lijf.