Zijn moeder tekende hem wakker. Ronde vormen langs zijn ruggengraat, omhoog naar zijn schouders. Ronde vormen zonder einde, waarin hij tussen droom en waken figuren, zelfs letters, probeerde te herkennen. Net toen hij het begin van een bekend patroon dacht te voelen, stopten haar vingertoppen, zoals iedere ochtend, onder in zijn nek.
Ze schoofde krullen die over zijn voorhoofd vielen opzij en drukte haar lippen op zijn haargrens. Hij opende zijn ogen. Maar doordat de gordijnen nog dicht waren, was zijn moeder niet meer dan een donkere gestalte.
“Trek je nette kleren aan, Nathan,” fluisterde ze met haar Moldavisch accent, waardoor de ene medeklinker zwaar werd aangezet terwijl de andere zweefde.
“Nathan?” herhaalde hij slaperig.
Ze lachte. “Juist: Nathan.” En zo geruisloos als ze binnengekomen was, verdween ze.
Hij draaide zich op zijn rug. Nette kleren…Natuurlijk, dacht hij, vandaag gingen ze naar Vlaanderen. Hij als Nathan Peters, zoon van Sarah Peters. Dit keer had zijn moeder voor hen de achternaam van de beheerder gekozen. Geschrokken schoot hij overeind. Bij de broer van meneer Peters kon hij toch niet meer…
Hij rende naar de wc. Snel trok hij zijn pyjamabroek naar beneden, hij ging voor de toiletpot staan en blies de lucht uit zijn longen tot zijn buik bol stond. Meer was niet nodig, want het kletterde al in de pot. Opgetogen voelde hij aan zijn pyjamabroek. Droog! Zelfs geen druppel. En met dezelfde swing als gisteren tijdens de bijendans, liep hij naar zijn kamer en opende de gordijnen.
Toen hij aangekleed was, kwam zijn moeder binnen. Dit keer waren haar lange haren glanzend zwart. “Klaar?” vroeg ze.
Ook meneer Peters kwam zijn kamer in. “Nog even en onze zuiderburen worden bevrijd,” zei hij opgetogen. “De geallieerden zijn al in Normandië!” Hij knipoogde.
Zijn moeder bekeek Nathan, zoals altijd voordat ze vertrokken, met haar hoofd ietwat schuin en met toegeknepen ogen, alsof ze zich hem ergens anders probeerde voor te stellen. Ergens anders dan hier. Vervolgens pakte ze zijn hand en liep samen met hem de brede hal in, terwijl de oude beheerder schuifelend achter hen aan kwam. Bij de kapstok pakte ze haar al ingepakte sporttas. Meneer Peters probeerde verbeten een zware koffer van de grond te tillen. “De encyclopedie, knul,” verontschuldigde hij zich.
Nathan bood hem aan te helpen en samen sjouwden ze de koffer naar buiten.
Het grind knarste onder hun voeten terwijl ze langs de graven liepen. Het was nog schemerig. Zelfs de bijen vlogen nog niet.
Nathan keek om zich heen. “Waar is Lot?” vroeg hij zijn moeder zo nonchalant mogelijk.
“Voor Victor is opvang in een tehuis gevonden en Lot kon gelukkig bij twee zussen van haar moeder terecht,” zei ze. “Twee enthousiaste dames, die zich graag over hun nichtje wilden ontfermen. Het is vast geen verrassing voor je dat Fred uiteindelijk ook geen geschikte opvoeder bleek te zijn.”
Hij knikte, door zijn kin langzaam op zijn borst te laten zakken. Toch: ieder moment had hij verwacht Lots voetstappen te horen, haar All Stars door het grind. “Hé, wacht op mij!” Haar haren platgedrukt door de slaap, haar spijkerjasje half over een schouder. Want hij had gehoopt dat zij, als enige van de nieuwe kinderen van zijn moeder, wel bij hen zou blijven, omdat er voor haar nu eenmaal geen betere plek bestond. En samen zouden ze er dan in Vlaanderen opuit trekken, te zwaar opgemaakte verkoopsters uitlachen en boodschappen bij een Belgische slager doen.
Met tegenzin zeulde hij de zware koffer verder, beseffend dat hij Lot nu waarschijnlijk nooit meer zou zien. In de bomen hoog boven hem krasten de kraaien en in de verte zag hij de poort al. Hij voelde tranen komen. Dacht aan Lots eigeelgeurtje. Aan de voorbij snellende intercity, bang dat ze straks ergens langs het spoor zou staan, haar voeten over de witte lijn van het perron, klaar om te springen.
“Nou niet janken, krummelkop,” hoorde hij haar in gedachten zeggen en snel veegde hij zijn tranen weg.
EINDE