20

De eerste paar keer dat Twilly en Desie het met elkaar deden besteedde McGuinn daar totaal geen aandacht aan. Hij rolde zich gewoon behaaglijk op op de grond en ging liggen slapen. Tot de hond op een nacht – dezelfde nacht dat ze Palmer hadden laten gaan – opeens uitgelaten blijk gaf van belangstelling voor wat zich op de matras afspeelde. Desie stond op het punt iets te beleven dat de belofte inhield een gedenkwaardige ervaring te worden, toen het bed opeens heftig begon te schudden en Twilly een gekreun liet horen dat duidelijk niets met vervoering te maken had. Het schudden hield op en de piepende veren vielen jammerlijk stil. Desie voelde een warme met leverbrokken bezwangerde adem over haar wangen strijken en een verpletterend gewicht op haar borstkas neerdalen. In de flikkerende gloed van de tv in de motelkamer zag ze dat de labrador boven op Twilly’s blote rug was gesprongen en zich daar met zijn volle zestig kilo had geïnstalleerd. Dat feit alleen zou Twilly (die uitermate geconcentreerd met Desie in de weer was) ongetwijfeld hebben afgeleid, maar de hond had er voor alle zekerheid voor gezorgd dat hij niet over het hoofd gezien kon worden door zijn tanden in Twilly’s nek te zetten, alsof hij een nietsvermoedende prairiehaas te grazen nam.

“Stoute hond,” zei Twilly berispend met op elkaar geklemde kaken.

McGuinn beet niet door en hij leek niet boos of zelfs maar opgewonden, maar was duidelijk niet van zijn opzet af te brengen.

“Stoute hond,” probeerde Twilly nog eens.

Desie fluisterde: “Volgens mij voelt hij zich buitengesloten.”

“Wat stel je voor?”

“Doet ‘t pijn?”

“Alleen mijn concentratie is pijnlijk getroffen,” zei Twilly.

Desie liet het hoofdeinde van het bed los en liet haar armen om Twilly’s schouders glijden. Ze haakte haar vingertoppen in de wangen van de labrador en trok zachtjes. McGuinn liet gehoorzaam los. Zijn oren recht overeind van nieuwsgierigheid staarde het bakbeest op Desie neer. Ze hoorde zijn staart vrolijk tegen Twilly’s dijen kletsen.

“Brave hond,” zei Twilly, wiens woorden werden gedempt door Desies rechterborst. “Wil je soms even naar buiten?”

McGuinn klauterde van het bed af en stoof op de deur af. Met een hoek van het bovenlaken veegde Desie de klodders hondenkwijl van Twilly’s nek, waarop een gedetailleerde afdruk van een hondengebit was te zien.

“Geen bloed,” rapporteerde Desie.

“Ook geen zuigzoenen?”

“Misschien had-ie een nare droom.”

“Of juist een bijzonder leuke.”

Later, toen ze met McGuinn naar buiten waren geweest, probeerden ze het nog eens. Ze wachtten tot ze hem hoorden snurken op het kleed bij de televisie. Ditmaal werd Twilly’s veelbelovende climax verijdeld – de hond besprong ze uit het niets, zodat de lucht uit Twilly’s lijf geperst werd en Twilly uit dat van Desie.

“Stoute hond,” zei Twilly schor. Hij was nu echt nijdig. “Je bent een heel erg stoute hond. Een ellendige, miserabele, waardeloze hond.”

“Hij heeft zijn tanden weer in je nek gezet!”

“Dat heeft-ie zeker.”

“Misschien maak ik wel te veel herrie als we bezig zijn,” zei Desie.

“Misschien denkt-ie dat je me pijn doet.”

“Dat is geen excuus. Hij is geen pup meer.”

Maar hoe harder Desie probeerde de hondenkaken open te wrikken, des te vaster werd zijn greep. Voor McGuinn was dit een nieuw spelletje en labradors zijn nu eenmaal dol op spelletjes.

“Nou, ik ga maar proberen om een beetje te slapen,” zei Twilly. “Als dat stomme beest me morgenochtend nog niet los laat, vermoord ik hem.”

En Twilly ging slapen, met een bakbeest van een labrador-retriever vastgeklampt aan zijn nek. Al snel sliep de hond ook, even vredig alsof hij was weggedoezeld met zijn favoriete bal in zijn bek. Desie lag verstijfd in het bed te luisteren naar de ademhaling van het tweetal dat van een diepe, rustige slaap genoot. Ze dacht: dus dit heb ik bereikt op een leeftijd van tweeëndertigeneenhalf – in mijn eentje met een maffe hond en mijn kidnapper-minnaar in een motelkamer van negenentwintig dollar in Fort Pierce, Florida. Heb ik geen interessante keuzes gemaakt? Ik zet de hoogtepunten wel even op een rijtje, te beginnen met de achterbakse Gorbak Didovlic, die niet zo getalenteerde nieuwe speler bij de nba, toen de briljante Andrew Beek, de zichzelf perforerende producent van misleidende politieke reclamespotjes en vervolgens die gladde praatjesmaker van een Palmer Stoat, de irritant slinkse echtgenoot die we een uur of twee geleden bij een wegrestaurant aan de Interstate 95 hebben gedumpt.

En ten slotte Twilly Spree, die waarschijnlijk trouw en tot de dood ons scheidt van mij zou blijven houden op zijn eigen innemende puberachtige manier, maar die geen andere ambities heeft dan de boel op stelten te zetten en in wiens toekomst gevangenisstraf gegarandeerd is. De man van mijn dromen!

Leuke vent? Dolle pret. De adrenaline stroomt rijkelijk. Stinkend rijk en vol verrassingen. En dan, vroeg Desie zich af. Ja, dan verdwijntie, natuurlijk.

Dan was daar nog altijd Palmer. Hoe onbetrouwbaar die klootzak ook was, toch had Desie een steek van medelijden gevoeld toen hij met die kussensloop over zijn hoofd aan de schommelstoel vastgebonden zat. En de uitdrukking op zijn pafferige gezicht toen Twilly de met zweet gevlekte sloop had verwijderd en de touwen had doorgesneden – een boosaardige, minachtende blik, speciaal voor Desie geproduceerd. Kijk maar goed hoe serieus ik het meen!

Toch zou haar echtgenoot haar als ze naar hem terugging met open armen verwelkomen. Palmer had een vrouw nodig die er goed uitzag, een vrouw die zijn vage zakenreisjes en zijn onsportieve jachttrips en dat rare gedoe met de polaroid in de slaapkamer zou dulden. Palmer wist dat hij het met Desie had getroffen en hij wist ook wat een echtscheiding kostte. Dus ze wist zeker dat hij haar terug zou nemen.

Dat zou voor Desie ook de gemakkelijkste weg zijn, maar ze kon het niet. Ze zou haar man niet kunnen aankijken zonder te denken aan piepkleine oranje gestreepte padjes die tot smurrie waren platgewalst.

Haar ouders in Atlanta zouden het vast leuk vinden als ze een tijdje bij hen kwam logeren. Mam had het druk met haar artsenpraktijk, maar pap zou binnenkort met pensioen gaan. Misschien zou ik mijn studie weer kunnen oppakken, dacht Desie, en mijn onderwijzersakte alsnog halen.

Ja hoor, tuurlijk. En daarna zou ik naar Appalachia verhuizen en mijn intrek nemen in een armoedig hutje en vrijwilligerswerk doen met mensen met een leerachterstand. Wie denk ik in jezusnaam voor de gek te houden?

Twilly bewoog toen Desie zijn voorhoofd streelde.

“Ben je wakker?”

“Nu wel,” zei hij.

“Droomde je?”

“Weet ik niet. Ligt er een gigantische zwarte hond op mijn rug?”

“Ik vrees van wel.”

“Dan droomde ik dus niet,” zei Twilly.

“Ik heb me hier liggen afvragen…wat nu?”

“Het reisplan, bedoel je?”

“De agenda,” zei ze.

“Nou, ten eerste ben ik van plan alles dermate te verzieken dat Shearwater nooit van de grond komt.”

Desie nam zijn kin in haar handen. “Je kunt het toch niet tegenhouden.”

“Ik kan het minstens proberen.”

“Ze zullen het zo regelen dat je er niks tegen kunt doen. Palmer en de gouverneur. Het spijt me, maar dat is een vaststaand feit,” zei Desie. “Als zij zeggen dat die brug er komt, dan komt die brug er ook echt.”

“Let maar eens op.”

“Je kunt niks doen, Twilly, of je moet bereid zijn iemand van kant te maken.”

“Dat ben ik roerend met je eens.”

“O mijn god.”

“Wat?”

“Daar moet je niet mee spotten,” zei Desie. “Iets als dit is het niet waard om er een mensenleven voor op te offeren.”

“O nee? Wat is het leven van een eiland dan waard? Dat zou ik weleens willen weten.” Twilly stak zijn hand achter zijn hoofd en gaf McGuinn een pijnlijk tikje tegen het puntje van zijn neus. De hond schrok jankend wakker en liet Twilly’s nek los. Hij sprong op de vloer en begon vol optimisme aan de deurstijl te krabben.

Twilly duwde zich op zijn ene arm omhoog om Desie aan te kunnen kijken. “Ben je ooit op Marco Island geweest? Je kunt je niet voorstellen hoe ze de boel daar hebben verpest.”

“Dat weet ik wel, schat, maar…”

“Als je het als kind had gezien en het nu terugzag, zou je zeggen dat het misdadig was. Je zou zeggen dat iemand het verdiende dat zijn kop van zijn romp geschoten werd voor wat die gedaan had. En dan zou je nog gelijk hebben ook.”

Desie zei: “Als je me probeert de stuipen op het lijf te jagen, dan lukt je dat aardig.”

“Ik geef je alleen maar antwoord op je vraag.”

Desie trok hem in haar armen. “Het spijt me. Morgenochtend praten we wel verder.”

Alsof het anders had kunnen aflopen.

“Dat hele eiland,” hoorde ze hem prevelen. “Dat kan ik niet nog eens laten gebeuren.”

Dick Artemus bood Lisa June Peterson een drankje aan. Hij zat aan zijn derde. Zij bedankte.

“Rij je nog steeds in die Taurus?” vroeg hij.

“Ja, meneer de gouverneur.”

“Je breekt mijn hart, Lisa June. Ik kan een gloednieuwe Camry coupé voor je regelen, tegen kostprijs.”

“Nee, dank u, meneer de gouverneur. Maar evengoed bedankt.”

De telefoon op zijn bureau rinkelde, maar Dick Artemus maakte geen aanstalten de hoorn op te pakken. “Is Dorothy nu al naar huis? Jezus christus.”

“Het is halfzeven. Ze heeft kinderen,” zei Lisa June Peterson. Ze strekte haar hand uit en drukte op een knopje op het paneel van de telefoon. Het gerinkel hield op slag op.

De gouverneur nipte aan zijn bourbon. Met een knipoog zei hij: “Wat heb je me te melden?”

Lisa June dacht: Bof ik even, hij is halflazarus. “Twee dingen. Wat die speciale vergadering betreft – voordat we het persbericht uitsturen moet u weten dat Willie Vasquez-Washington stampij maakt. Hij zegt dat-ie weigert volgende week naar Tallahassee terug te vliegen, dat hij er niet over piekert zijn vakantie te onderbreken. Hij zegt datie niet voor zichzelf in staat als u het Huis van Afgevaardigden en de senaat terugroept voor een zitting…”

“Zei hij dat?” Dick Artemus trok een gezicht. “Maar je hebt hem toch verteld dat het om scholen gaat, hé? Om het onderwijsbudget.”

Lisa June Peterson legde de wazige gouverneur geduldig uit dat Willie Vasquez-Washington allesbehalve gek was, dat hij al heel snel had uitgepuzzeld wat de werkelijke reden voor de speciale zitting was, namelijk het reactiveren van het brugproject voor Toad Island ten gunste van de vriendjes van de gouverneur…

“Het zijn goddomme mijn vriendjes niet!” sputterde Dick Artemus tegen. “Ze zijn mijn maatjes niet, en ook niet mijn partners. Het zijn gewoon degelijke zakenlui die een bijdrage hebben geleverd aan de campagne. Die godvergeten Willie is ook niet bepaald wat je noemt een heilige…”

Lisa June Peterson vertelde haar baas dat Willie Vasquez-Washington geen flauw idee had (en dat het hem bovendien koud liet) waarom de gouverneur zijn veto over de fondstoewijzing voor de brug had uitgesproken, maar dat hij had gezegd dat de gouverneur zwaar zou boeten als hij Willies reisplannen in het honderd zou sturen.

“Hij gaat skiën in Banff,” vertelde Lisa June. “Met het hele gezin.”

Dick Artemus snoof. “En wie betaalt dat?”

“Daar kan ik wel achter komen.”

“Nee. Laat ook maar.” De gouverneur blies geërgerd zijn wangen op.

“Weet je, in de Toyotahandel had ik nooit dit soort gelazer. Wat heb je nog meer voor me, Lisa June? Kom maar op.”

“Clinton Tyree is een paar avonden geleden langs geweest, toen u in Orlando was.”

Dick Artemus ging met een ruk rechtop zitten. “Verdomme. Wat moest-ie? Wat zei die?”

“Hij zei dat hij zou doen wat u hem hebt gevraagd…”

“Grandioos!”

“…maar dat hij terugkomt naar Tallahassee om u te vermoorden als zijn broer Doyle iets overkomt. Ik moest de nadruk leggen op ‘een langzame dood’.”

“Nou nou, zeg.” De gouverneur lachte geforceerd.

Lisa June zei: “Hij maakte specifiek gewag van een hooivork, handboeien, een tweehonderdlitervat met loog en een koraalslang.”

“Hij spoort niet helemaal,” zei de gouverneur.

“Maar het was hem bittere ernst.”

“Nou, maak je maar geen zorgen, want zijn broertje Doyle zal niets overkomen. God allemachtig.” Dick Artemus graaide afwezig naar de bourbonfles. “Arme Lisa June. Je zult je wel afvragen waar je aan begonnen bent met deze maffe baan. Je hebt natuurlijk geen idee wat er allemaal aan de hand is.”

Lisa June Peterson zei: “Dat heb ik wel. Hij heeft me de brief laten zien die u hem hebt gestuurd.”

“Welke brief?” protesteerde Dick Artemus. Toen vervolgde hij schaapachtig: “Oké, dat heb ik even niet gezegd. Ja, ik heb hem die brief gestuurd. Weet je, soms…”

Hij staarde ietwat suf in zijn glas.

Lisa June zei: “Soms wat?”

“Soms moet je in deze wereld dingen doen die niet zo aardig zijn.”

“Omwille van een golfbaan.”

“Laten we daar maar niet op ingaan, schat. Het is allemaal veel gecompliceerder.” De gouverneur schonk haar een vaderlijke glimlach.

“We moeten nou eenmaal rekening houden met het systeem. Een bepaalde manier waarop alles in zijn werk gaat. Dat weet jij toch ook, Lisa June. Dat kun jij niet veranderen en dat kan ik niet veranderen en die krankzinnige, oude moordzuchtige kluizenaar – Skink, zo noemt-ie zich toch? – nou, die kan het evenmin.”

Lisa June Peterson stond op en streek haar rok glad. “Bedankt voor de peptalk, gouverneur.”

“Ach, toe nou, niet meteen zo nukkig. Ga zitten en vertel me hoe hij eruitzag. Vertel me wat er is gebeurd. Ik ben verschrikkelijk nieuwsgierig.”

Maar zelfs als Dick Artemus nuchter was geweest, zou Lisa June zich niet hebben laten overhalen om hem te vertellen wat er bij het kampvuur was gebeurd – dat de ex-gouverneur haar de hele nacht had vergast op een opgewonden monoloog; dat hij haar waar gebeurde verhalen uit het Florida van vroeger had verteld, dat hij heen en weer stampend had lopen razen en tieren tegen de sterren, terwijl de tranen uit zijn ene oog liepen en het andere rood opgloeide als een smeulend vuur, dat hij zijn zonderlinge geruite kilt had gescheurd toen hij in een boom naar boven klauterde en dat zij de scheur had gerepareerd met drie veiligheidsspelden die ze onder in haar handtas had gevonden, dat hij haar gekust had en dat zij die kus had beantwoord.

Lisa June Peterson had haar baas nooit kunnen vertellen dat ze Clinton Tyree had achtergelaten, naakt en zweterig, in het bos een luttele vijftien kilometer van het Capitool, of dat ze snel naar huis was gegaan met de bedoeling om alles op te schrijven – alles wat hij had gezegd en gedaan en wat hij had gezégd dat hij had gedaan – om het te bewaren voor het boek dat ze van plan was te gaan schrijven. Want toen ze thuis was gekomen, een douche had genomen, een kop thee had gezet en was gaan zitten met een blocnote, had ze geen woord op papier kunnen krijgen. Geen enkel woord.

“Er is niets bijzonders gebeurd,” zei Lisa June Peterson tegen de gouverneur.

Dick Artemus leunde naar voren en plantte zijn ellebogen op zijn bureau. “Nou, hoe ziet-ie eruit? Volgens de dossiers is het een beer van een vent.”

“Hij is groot,” bevestigde Lisa June.

“Langer dan ik?”

“Hij ziet er oud uit,” zei Lisa June.

“Hij ïs oud. Wat nog meer?”

“En bedroefd.”

“Maar ik wil wedden dat-ie nog steeds excentriek is.”

“Ik heb wel excentriekere mensen gezien,” zei Lisa June.

“O jee, je bent boos op me. Niet doen, nou.” Dick Artemus strekte smekend zijn armen uit. “Ik was echt niet van plan om de broer van die vent de vuurtoren uit te gooien, Lisa June. Denk je echt dat ik zoiets lulligs zou doen?”

“Die brief laat aan duidelijkheid niets te wensen over.”

“O, kom op zeg.” De gouverneur greep zijn bourbonglas en leunde achterover, zette het glas in wankel evenwicht op zijn dijbeen. “Ik wil alleen maar dat hij die maffe knul en die hond vindt. Meer niet.”

“O, hij vindt ze wel,” zei Lisa June Peterson. “Nou, wat doen we met de edelachtbare afgevaardigde Vasquez-Washington?”

“Die etterbak van een Willie.” Dick Artemus lachte bitter. “Je weet wat je te doen staat, Lisa June. Bel Palmer Stoat. Laat die alles maar rechtbreien.”

“Komt voor elkaar, gouverneur.”

“Hé. Wat is er met je knie gebeurd?” vroeg de gouverneur, die zijn hals uitstrekte om beter te kunnen kijken.

“Het is maar een schaafwondjes,” zei Lisa June, terwijl ze bij zichzelf dacht: ik wist dat ik vandaag een dikke panty had moeten aantrekken, ik wist toch dat Dick Artemus een onverbeterlijke benengluurder was.

“Ach jeetje,” zei hij. “Hoe kom je daar nou toch aan?”

“Ik ben in een boom geklommen,” zei Lisa June Peterson.

“Dit moet ik horen. Vertel op.”

“Geen denken aan.”

De striptent heette Pube’s.

Door de uitsmijter iets toe te stoppen kwam Robert Clapley tot zijn ontzetting te weten dat de barbies de amateurwedstrijd met gemak hadden gewonnen, waarna ze de prijs van duizend dollar hadden gepakt en de tent hadden verlaten met ene Avalon Brown, die naar eigen zeggen een onafhankelijke filmproducent uit Jamaica was.

“Ik moet overgeven,” zei Clapley tegen Palmer Stoat.

“Niet doen,” zei Stoat. “Wees blij dat je zo gemakkelijk van die twee junkiesletjes bent afgekomen.”

“Hou op, Palmer. Ik heb die meiden nodig.”

“Ja hoor, zoals je poliepen in je endeldarm nodig hebt.”

Stoat voelde zich verbitterd en rusteloos. Hij was omringd door wulpse naakte vrouwen die boven op de tafeltjes een dansje maakten, maar kon aan niets anders denken dan aan Desie en de polaroid.

Die nachten waren echter verleden tijd, net als zijn huwelijk.

“Laten we maar gaan,” zei Clapley. “Misschien zijn ze naar het appartement teruggegaan.”

Palmer Stoat stak een hand omhoog. “Heel even nog.” De presentator stelde juist de deelneemsters aan het laatste onderdeel voor, een Pamela Anderson Lee lookalike-wedstrijd.

“God allemachtig, kijk nou toch eens.” Stoat floot waarderend.

“Als ik een fruitmesje bij me had,” zei Robert Clapley, “zou ik mijn oogballen uit mijn kop gutsen.”

“Bob, ben je niet goed bij je hoofd of zo? Ze zijn beeldschoon.”

“Ze zijn monsterlijk. Ordinair uitschot.”

“In tegenstelling tot jouw chique tweelingzusjes,” zei Stoat schalks, “prinses Gracia en prinses Di, die op dit moment met zijn tweeën een rastafari pornoproducent liggen te pijpen in ruil voor een heel half grammetje Boliviaanse coke.”

Clapley greep Stoat bij zijn revers. “Palmer, je bent een smerig zwijn.”

“Dat zijn we allebei, Bob, dus kalm aan alsjeblieft. Hou je een beetje gedeisd. Ik bezorg je een rinohoorn en dan kun jij je dierbare barbies terugwinnen.” Stoat bevrijdde zich uit Clapleys greep. “Jij kunt me trouwens niets aandoen wat ik niet eerder heb meegemaakt – om te beginnen met dat kloteknaagdier waarmee die gezellige meneer Gash van jou me de mond heeft gesnoerd.”

“Dat was nadat jij had geprobeerd mij te besodemieteren,” hielp Clapley Stoat herinneren, “door me twee keer te laten dokken voor dat geintje met die brug. Of was het drie keer?”

“Oké, misschien werd ik een beetje te inhalig. Maar toch…”

Op het toneel stonden dertien Pamela Anderson Lees te dansen, of liever gezegd te huppelen op de herkenningsmelodie van de tv-serie Baywatch. Palmer Stoat zuchtte in glazig ontzag. “Man, we leven toch werkelijk in een fantastische tijd. Moet je nou toch eens kijken!”

“Ik ga.”

“Ik hou je niet tegen. Ik neem wel een taxi.” Stoat kon zijn blik niet losrukken van het schouwspel op het toneel. Precies wat hij nodig had om Desie uit zijn hoofd te zetten.

“Ik wil pas weer van je horen als gouverneur Dick dat geld voor de brug vrijgeeft en jij rinopoeder voor me hebt. Dat zijn de enige twee dingen waar ik iets over wil horen. Begrepen?”

Stoat bromde een vage bevestiging. “Bob, voordat je weggaat…”

“Wat nou weer, Palmer?”

“Heb je nog zo’n lekkere Cubaan voor me?”

Robert Clapley smakte een sigaar op het tafeltje. “Schijtbak,” zei hij.

“Slaap lekker, Bob.”