Als autoverkoper had Dick Artemus met heel wat boze mensen te maken gehad – woedende, schuimbekkende, rood aangelopen klanten die vonden dat ze opgelicht waren, bedrogen, erin geluisd, besodemieterd of anderszins in de zeik genomen. Ze werden aan Dick Artemus overgedragen vanwege zijn gladde maniertjes, zijn onvermoeibare jovialiteit, zijn verbazingwekkende vermogen om zelfs de meest wanhopige oenen een goed gevoel te geven – niet alleen over zichzelf maar over de hele mensheid! Hoe zwaar ze ook in de maling waren genomen, geen enkele klant was nog boos als hij Dick Artemus’ kantoor uit liep, stuk voor stuk waren ze bij hun vertrek de rust zelve. Het was werkelijk een gave, zeiden de andere autoverkopers vol bewondering. Een man als Dick kwam je misschien eens in de vijftig jaar tegen.
Als gouverneur van Florida had dit bijzondere talent als mooiprater Dick Artemus uitstekende diensten bewezen. Zelfs zijn bitterste vijanden in de politiek moesten toegeven dat het onmogelijk was om een hekel aan de man te hebben, één op één. Dus hoe was het in godsnaam mogelijk, vroeg Dick Artemus zich radeloos af, dat Clinton Tyree immuun was voor zijn persoonlijke magnetisme? De man mocht hem niet, verfoeide hem zelfs. Dick Artemus kon onmogelijk een andere conclusie trekken, aangezien de ex-gouverneur hem bij zijn keel had gegrepen en hem tegen de met houten panelen beklede muur van de eetzaal in het gouverneurshuis had gepind. Het was zo snel in zijn werk gegaan – als een lappenpop was hij over de tafel getrokken, dwars door de nog overeind staande schuimpiek op de Key-limoentaart – dat Dick Artemus geen tijd had gehad om Sean of de lijfwachten te waarschuwen.
Clinton Tyrees wenkbrauwen trilden en zijn glazen oog schoot heen en weer en zijn greep was zo wurgend dat hij geen woord kon uitbrengen. Dat is het probleem, jammerde Dick Artemus bij zichzelf.
Als die gestoorde idioot een beetje kalmeerde, zou ik me hier misschien uit kunnen praten.
In het tumult had Clinton Tyree zijn douchekapje verloren en zijn glimmende kogelronde kaalheid versterkte zijn aura van onheilspellendheid. Met zijn gezicht een luttele paar centimeter dreigend voor het gezicht van de gouverneur zei hij: “Ik zou je moeten opensnijden als een makreel.”
Dick Artemus’ gezicht was zo verkrampt dat zelfs knipperen met zijn ogen pijn deed.
“Er mag niets gebeuren waardoor mijn broer van streek zou kunnen raken. Nooit,” fluisterde de ex-gouverneur hees.
Dick Artemus slaagde erin te knikken, ondanks het feit dat zijn kaakgewrichten pijnlijk werden gehinderd door de duim en wijsvingers van de bruut.
“Waar streeft u precies naar, meneer de gouverneur?”
“Hè?” piepte Dick Artemus.
“Uw toekomstbeeld. Hoe ziet dat van u eruit – rijen huizen en winkelcentra en caravanterreinen zo ver als het oog reikt? Meer, alsmaar meer? Meer mensen, meer auto’s, meer wegen, meer huizen.” Clinton Tyrees adem voelde warm aan op de gouverneurs wangen. “Meer, meer, meer,” zei hij. “Meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer…”
Dick Artemus voelde dat zijn voeten loskwamen van de grond – die gek tilde hem met één hand bij zijn hals omhoog. Een angstkreet ontsnapte aan de gouverneurs keel.
“Ik was hier totaal niet op mijn plaats, Dick,” zei Clinton Tyree. “Maar jij! Dit is jouw plek en jouw tijd. Verkopen ligt jou enorm en elk vierkant centimetertje van deze staat is te koop. Dat was ook al zo toen ik jouw baan had, Dickie, alleen staat er nu veel meer op het spel omdat er veel minder goed spul over is om te verdelen. Hoeveel eilanden zijn er nog onaangeroerd?”
Clinton Tyree lachte sarcastisch en liet Dick Artemus langs de muur naar beneden glijden. Hij boog zich over hem heen als een grafdelver. “Ik weet wat ik eigenlijk met je zou moeten doen,” zei hij, “maar daar krijgen mijn vrienden misschien last mee, dus in plaats daarvan…”
En voordat de gouverneur wist wat er gebeurde, werd hij van zijn jasje, overhemd en stropdas ontdaan. Hij lag met ontbloot bovenlijf op de vloer met ruim honderd kilo eenogige psychopaat geknield op zijn ruggengraat.
“Wat ben je nou weer van plan?” schreeuwde hij, en toen werd zijn hoofd ruw naar achteren gerukt totdat hij de meedogenloze vermiljoenkleurige gloed van Clinton Tyrees dode oog kon zien.
“Stil nu, gouverneur Dick.”
Dus hield Dick Artemus zijn mond en concentreerde zich erop zijn blaas meester te blijven, teneinde zowel zijn waardigheid als zijn gouvernementele tapijt te redden. Als Clinton Tyree niet het voornemen had hem te doden, wat was hij dan wel van plan? Dick Artemus huiverde toen hij voelde dat zijn broek werd losgemaakt en naar beneden werd getrokken.
Hij dacht: ach jezus, het lijkt Deliverance wel, die film waarin die vent tijdens een kanotocht door de wildernis door een bosbewoner verkracht wordt.
Onwillekeurig kneep hij zijn anus dicht en hij werd overspoeld met tegenstrijdige gevoelens toen hij de mogelijkheid overdacht dat hij tijdens het ondergaan van sodomie zou kunnen worden gered – de koppen in de krant zouden nog erger zijn dan de misdaad op zich.
De gouverneur van Florida die werd gepakt door een ex-gouverneur op de vloer van de eetzaal in het gouverneurshuis! Dat is nog eens iets voor de geschiedenisboeken, dacht Dick Artemus diep ongelukkig, en heel wat meer dan een stomme voetnoot.
Erger nog dan de dreiging van openbare vernedering was de potentiële politieke val. Was Florida zo ruimdenkend dat ze een bezoedelde gouverneur zouden herkiezen? Dick Artemus had daar zo zijn twijfels over. Hij wist nog hoe het publiek na het zien van Deliverance over die verkrachte vent had gesproken – iedereen had medelijden met hem, maar niemand stond te popelen om mee te varen op zijn volgende kanotrip.
Een eeltige hand greep een van de gouverneurs billen en hij bereidde zich op het ergste voor. Toen: een onverwachte sensatie, als een droog twijgje dat over zijn vlees werd gehaald, of het wellustige spel van vrouwennagels – scherp maar tegelijkertijd lekker. Dick Artemus bleef doodstil liggen en werd zelfs volkomen rustig. Hij vroeg zich af wat die grote mafkees deed, daar schrijlings over zijn billen gezeten terwijl hij zachtjes zat te neuriën.
De bizarre handelingen werden verstoord toen een deur openging en een vrouw Clinton Tyrees naam riep. Dick Artemus keek over zijn schouder en zag hoe Lisa June Peterson en luitenant Jim Tile elk een arm van de ex-gouverneur vastgrepen en hem meesleurden – die malloot grijnsde, maar liet zich gewillig meevoeren – de eetzaal uit.
Dick Artemus sprong overeind, hees zijn broek op en fatsoeneerde zijn warrige kapsel. Hij wist dat hij op Lisa June en de agent kon rekenen om hier niet over te praten. Niemand zou dit ooit te weten komen! Hij haastte zich naar de slaapkamer om een schoon, gestreken overhemd aan te trekken en liet zijn chauffeur weten dat hij klaar stond om te vertrekken. In de auto op weg naar de Planters Club nam Dick Artemus vluchtig de aantekeningen voor zijn toespraak door, alsof het voorval helemaal niet had plaatsgevonden. Later pas, toen hij begeleid door een beleefd opklinkend applaus het podium had verlaten, ontdekte Dick Artemus wat Clinton Tyree hem had aangedaan. De FDLE-agent die buiten het herentoilet stond te wachten hoorde een snik en toen hij de deur opende zag hij de gouverneur van Florida met zijn met bloed besmeurde boxershort op de enkels met zijn melkwitte achterste naar de spiegel gericht staan. Hij stond zichzelf smartelijk over zijn schouder te bekijken.
“Gouverneur?” zei de agent.
“Ga weg!” riep Dick Artemus schor. “Naar buiten, jij!”
Maar de agent had het al gezien. En hij had het zelfs achterstevoren in de spiegel kunnen lezen.
In met korstjes bedekte roze letters was in keurige blokletters met een gierensnavel dwars over ‘s gouverneurs blote kont gegrift: SCHANDE.
∗
Jim Tile zei: “Dit keer ben je echt te ver gegaan.”
“De gevangenis?” vroeg Skink.
“Of het gekkenhuis.”
Lisa June Peterson zei: “Doe niet zo gek. Niemand gaat de gevangenis in. Dit is nooit gebeurd.”
Ze waren in Jim Tiles patrouillewagen op weg naar het ziekenhuis.
De agent en Lisa June zaten op de voorbank. McGuinn en de exgouverneur lagen opgekruld als aromatische hoopjes – de ene zwart en de andere feloranje – op de achterbank in de arrestantenkooi.
“Je kunt je wel voorstellen wat er zou gebeuren als gouverneur Artemus gouverneur Tyree laat vervolgen,” zei Lisa June. “Je kunt er donder op zeggen dat als dit verhaal uitlekt, het de voorpagina haalt van alle kranten door het hele land – en het is niet bepaald een artikel dat een man als Dick Artemus zou uitknippen om in zijn plakboek te plakken.”
Vanaf de achterbank zei Clinton Tyree: “Waar maken jullie eigenlijk zo’n ophef over? Hij houdt er niet eens littekens aan over.”
Jim Tile zei: “Je begrijpt niet helemaal waar het over gaat, geloof ik.”
“Over twee weken is zijn miezerige achterste weer zo goed als nieuw. Wat krijgen we nou?” Skink veerde overeind. “Lisa June, zit jij te giechelen?”
“Nee hoor.”
“Jawel, dat doe je wel!”
“Nou ja, het was…”
“Grappig?” zei Skink behulpzaam.
“Niet wat ik verwacht had te zullen zien, dat is alles.” Lisa June Peterson probeerde haar gezicht in de plooi te houden. “U boven op hem. Hij in zijn blote billen…”
Toen Jim Tile zich het tafereeltje weer voor de geest haalde, begon hij ook te grinniken. “Wanneer mag ik weer naar huis?” vroeg hij.
“Zodra we die knul hebben bevrijd,” klonk vanaf de achterbank.
Lisa June zei tegen beiden: “Voor het geval iemand iets vraagt, zeggen we het volgende: gouverneur Richard Artemus heeft ex-gouverneur Clinton Tyree ontvangen voor een gezellige lunch in de privésfeer. Ze hebben gesproken over – eens even kijken – sportvissen, de geschiedenis van Florida, de herstructurering van het Staatskabinet – en de zware tol die het gouverneurschap eist. De lunch duurde krap een uur, waarna ex-gouverneur Tyree een rondleiding door de gerenoveerde residentie moest afslaan vanwege een eerder gedane toezegging om een vriend te bezoeken die was opgenomen in een plaatselijk ziekenhuis. Allemaal akkoord?”
“Wat mij betreft wel,” zei Jim Tile.
“Wat gouverneur Artemus betreft ook. Dat geef ik je op een briefje.”
Skink ging rechtop zitten in de kooi. “En die brug dan?”
Jim Tile zei: “Vergeet die brug nou maar.”
“Jezus, ik ben gewoon nieuwsgierig.”
“Uw werk hier is afgehandeld, gouverneur.”
“Rustig nou maar, luitenant.”
Lisa June Peterson zei: “De toewijzing voor fondsen voor de brug wordt volgende week tijdens de speciale zitting goedgekeurd. Zodra dat gebeurt, is Shearwater een feit.”
Skink leunde voorover en haakte zijn door de zon gebruinde vingers in het plaatgaas. “Dus dat veto was gelul. Ze hebben die knul iets voorgelogen.”
“Natuurlijk. Ze dachten dat hij je makker zou vermoorden,” zei Lisa June met een knikje naar de slapende hond. “Het was afpersing, kapitein. Daar konden ze niet aan toegeven.”
“Bovendien gaat het om een post van achtentwintig miljoen dollar.”
“Dat speelt natuurlijk ook mee.”
“En dan moeten we niet vergeten dat gouverneur Dick veel verschuldigd is aan de projectontwikkelaar van Shearwater.”
“Toegegeven,” zei Lisa June Peterson, “maar het punt is dat alles op zijn pootjes is terechtgekomen. Stoats hond is veilig. Stoats vrouw is veilig. En die jongeman, Twilly Spree, krijgt de professionele hulp die hij nodig heeft…”
Skink snoof verachtelijk. “Maar het eiland is naar de klote.”
Een sombere stilte daalde neer over de inzittenden van de patrouillewagen. Jim Tile dacht: dit is precies waar ik bang voor was. Dit was het risico dat ze hadden genomen door hem onder zulke hardvochtige voorwaarden uit het moeras te halen.
De agent zei: “Gouverneur, waar gaat u met die knul heen?”
“Ergens waar hij veilig is. Daar hoef je echt niet over in te zitten.”
“Tot hij zich beter voelt?”
“Tuurlijk.”
“En dan?” vroeg Lisa June.
“Dan mag-ie wat mij betreft het hele parlementsgebouw in de fik steken. Ik ben zijn vader niet,” mopperde Skink, “en ook niet zijn rabbijn.” Hij krulde zich opnieuw als een rups tot een bal op en legde zijn geschoren hoofd op de zitting. De labrador werd even wakker en likte hem over zijn voorhoofd.
Toen Jim Tile bij de hoofdingang van het ziekenhuis voorreed, vroeg Lisa June Peterson: “Weet je zeker dat we hier goed aan doen? Is hij wel voldoende hersteld om vervoerd te worden?”
De agent legde uit dat Twilly Sprees kogelwond dwars door zijn lichaam was geslagen. De rechterlong was geschampt, twee ribben waren gebroken, er waren geen hoofdaders of slagaders geraakt.
“Hij heeft een hoop geluk gehad,” zei Jim Tile. “Hoe dan ook, bij hem” – zijn blik schoot vluchtig naar de achterbank – “is hij veiliger dan waar dan ook. Iemand wilde de jongeman dood hebben. Misschien wil hij dat nog steeds.”
“En wat doen we als die agenten boven hem niet laten gaan?”
“Juffrouw Peterson, drie van die agenten zijn volgende maand aan de beurt voor een evaluatie in verband met een eventuele promotie. Drie keer raden wie een stem heeft in de beoordeling.” Jim Tile zette zijn zonnebril met spiegelglazen af en stak hem in zijn borstzak. “Ik verwacht niet dat ze veel ophef maken als de heer Spree besluit om te vertrekken.”
“Ben jij daar ooit geweest?” klonk vanaf de achterbank.
“Wat bedoel je, gouverneur?”
“Jim, ik heb het tegen Lisa June. Ben jij weleens op Toad Island geweest, snoes?”
“Nee.”
“Ik denk dat je het heel leuk zou vinden.”
“Dat denk ik ook,” zei ze.
“Nee, ik bedoel dat je het leuk zou vinden zoals het nu is. Zonder de golfbanen en de jachthavens en al die toeristenonzin.”
Lisa June Peterson draaide zich naar hem om. “Ik weet precies wat u bedoelde, kapitein.”
Jim Tile parkeerde in de schaduw en liet de achterraampjes een kiertje open opdat de hond frisse lucht kreeg. Terwijl een verpleegster Twilly Sprees verband verschoonde, bleef het drietal – Skink, Lisa June en Jim Tile – op de gang buiten de ziekenkamer wachten. Jim Tile sprak zachtjes met de vier jonge agenten die post hadden gevat bij de deur en liep toen met hen weg door de gang om koffie te gaan drinken. Skink plofte in kleermakerszit neer op de vloer. Lisa June leende een stoel bij de zusterspost en ging naast hem zitten.
Hij bezag haar met een geamuseerde blik, als een vriendelijke oom.
“Dus jij blijft hier lekker in Tallahassee zitten om het klappen van de zweep te leren. Om later te kunnen schitteren als een ster.” De exgouverneur knipoogde.
“In plaats daarvan ga ik misschien een boek schrijven over u.”
“Ik lees graag Graham Greene. Het idee dat hij mij misschien interessant zou hebben gevonden of op zijn minst waardering zou hebben gehad voor mijn principes trekt me wel aan,” mijmerde Skink.
“Dat heb ik in elk geval wel,” zei Lisa June.
“Nee, schrijf jij maar liever een boek over gouverneur Florida-in-deuitverkoop, liefst nog voor de volgende verkiezingen. Zou dat even een trap in zijn kumquats zijn!” Skinks aapachtige gebrul joeg een patiënt van middelbare leeftijd met een nekbrace, die met een infuusstandaard op wieltjes door de gang liep de stuipen op het lijf.
De man draaide zich onvast ter been abrupt om en vluchtte terug naar de veiligheid van zijn kamer.
Lisa June Peterson dempte haar stem. “Hoor eens, ik heb zitten nadenken…”
“Ik ook,” zei de kapitein, en hij gaf haar een speels kneepje in haar enkel.
“Niet daarover.”
“Nou, dat zou je eens moeten doen. Dat zou je goed doen.”
“Die nieuwe brug,” fluisterde Lisa June. “Shearwater.”
“Ja, wat is daarmee?”
“Die deal is nog niet rond. Er staat nog één bespreking op het programma.” Ze vertelde hem wie daar allemaal bij aanwezig zouden zijn. “En Palmer Stoat natuurlijk. Hij heeft alles geregeld. Het is een jachtpartij.”
Skinks ruige wenkbrauwen schoten omhoog. “Waar?”
“Dat is een probleem. Ze gaan naar een particuliere jachtranch bij Ocala. Zonder uitnodiging kom je er niet in.”
“Snoes toch.”
“Maar stel dat u wel weet binnen te komen,” vervolgde Lisa June.
“Dan zou u misschien op ze in kunnen praten over Toad Island. Zoals u met mij hebt gepraat over Florida die nacht bij het kampvuur. Wie weet, misschien laten ze zich overhalen om het project een beetje in te tomen, zodat er op zijn minst een stuk vrij strand en een paar bomen onaangeroerd blijven. Als u Dick aan uw kant zou kunnen krijgen…”
“Ach, Lisa June…”
“Hoor nou! Als u Dick om kunt praten, krijgt hij de anderen misschien om. Hij kan ongelooflijk overtuigend zijn, geloof me. U hebt hem nooit op zijn best meegemaakt.”
“Ik mag hopen van niet,” zei Skink, die met zijn gierensnavels zat te spelen. “Lisa June, ik heb zojuist een belediging in zijn achterste gekerfd. Hij zal zich nooit door mij laten ompraten. En dat weet jij ook.” De kapitein leunde opzij en drukte een zoen op haar knieschijf.
“Maar ik dank je oprecht voor de informatie.”
De deur van Twilly Sprees kamer ging open en ze kwamen allebei overeind. Een vriendelijke verpleegster met sproeten deelde hun mede dat de heer Spree met sprongen vooruitging.
Lisa June Peterson trok aan Skinks mouw. “Ik moest maar eens teruggaan naar mijn werk. De baas heeft een druk middagje voor de boeg.”
“Wil je niet even kennismaken met die beruchte psychotische hondenontvoerder?”
“Beter van niet. Straks vind ik hem nog aardig.”
Skink knikte. “Dat zou inderdaad behoorlijk verwarrend kunnen werken.”
“Hartverscheurend, zult u bedoelen,” zei ze, “als er iets ergs zou gebeuren.”
Toen hij zijn enorme armen om haar heen sloeg, voelde Lisa June zich geborgen, veilig. Hij zei: “Jij en Jim, jullie zijn wel de grootste tobbers die ik ooit heb ontmoet.”
Van ergens tussen de diepe, kreukelige plooien van zijn omhelzing hoorde hij haar vragen: “Maar het zou geen kwaad kunnen om het te proberen, toch? Om ze tot rede te brengen, bedoel ik. Wat voor kwaad zou dat kunnen?”
“Het is een jachtpartij, snoes. Je kunt niet hardop lopen kletsen tijdens de jacht. Je moet je juist heel stil houden, anders kun je je prooi niet besluipen.” Skink drukte zijn lippen tegen haar voorhoofd. “Sorry dat ik de lunch zo in de soep heb laten lopen. Zullen we het nog een keer overdoen?”
“Wanneer u maar wilt.”
“Dag, Lisa June.”
“Tot kijk, gouverneur.”
∗
Ze lagen te vrijen op de leeuwenhuid in de studeerkamer onder de matte glazen blik van de vissen en wilde dieren die Palmer Stoat had gedood: de Kaapse buffel, de wolf, de lynx met de pluimpjes op zijn oren, de mannetjeseland, de gestreepte marlijn, de tarpon…Naderhand vroeg Estella, de rechtse prostituee uit Swain’s: “Mis je haar?”
“Of ik haar mis? Ik heb haar de deur uit geschopt!” verkondigde Stoat.
“De hond, dat is iets anders. Boodle was prettig gezelschap.”
“Volgens mij lul je maar wat.”
“Wil je nog wat drinken?”
“Ja hoor, waarom niet?” zei ze.
Ze waren allebei naakt en hadden allebei een lekkere Havana opgestoken van het merk Romeo y Julieta. Palmer Stoat was in zijn nopjes met het feit dat hij een partner had gevonden die in staat was om tijdens acrobatische geslachtsgemeenschap een aangestoken sigaar tussen de lippen te houden. Later, als hij hem weer omhoog kon krijgen, zou hij een paar kiekjes maken – zij samen aan de gang, sigaar tegen sigaar, als duellerende schoorstenen!
Met een nieuw glas whisky in de hand draaide Estella zich op haar zij en streelde de krullerige kastanjebruine manen van de leeuwenhuid. “Heb je deze woeste knuffel zelf doodgeschoten?”
“Dat heb ik je toch verteld, schat. Ik heb al die beesten zelf doodgeschoten.” Stoat gaf een paar tedere klopjes op de geelbruine huid alsof hij de flank van een geliefd rijpaard beklopte. “Deze grote jongen was nog knap lastig. Drie kogels op korte afstand waren ervoor nodig.”
Stoat zou het met één schot hebben gered als hij niet ondersteboven was gelopen door de meute van veertien hongerige honden die Durgess had ingezet om de uitgeputte grote kat een boom in te jagen. In zijn val had Stoat in het wilde weg twee schoten gelost die respectievelijk een onfortuinlijke beo en een palmboom hadden getroffen.
Van deze kleurrijke details werd Estella, die verrukt zat te luisteren, niet deelgenoot gemaakt.
“Vertel me over Afrika,” zei ze, terwijl ze haar geverfde lippen tuitte om een kring van blauwe rook te blazen.
“Afrika. Ja.” Bijna alles wat hij over Afrika wist, had hij opgestoken uit documentaires op National Geographic.
“Waar ben je geweest om deze leeuw te vangen – Kenia?”
“Inderdaad. Kenia.” Stoat liet zijn droge tong over zijn lippen glijden, over het honingzoete zweempje Johnnie Walker. “Afrika is…verbazingwekkend,” zei hij voorzichtig. “Ongelooflijk.”
“O, ik zou er alles voor over hebben om daar een keer heen te gaan,” zei Estella dromerig, met een zwiep van haar haar.
Terwijl hij zijn glas in één hand in evenwicht hield, ging Stoat voorzichtig op zijn zij liggen, lepeltjesgewijs tegen haar naakte achterste aan. “Het is onmetelijk groot,” zei hij zachtjes. “Afrika, bedoel ik.”
“Groot. Ja.” Estella drukte zich verleidelijk naar achteren, en Stoat trok zich schielijk terug om te voorkomen dat hij haar veelkleurige lokken met zijn sigaar in brand zou steken.
“Schatje, het zou jaren vergen om alles te bekijken.”
“We zouden best samen kunnen gaan, Palmer. Jij zou dan kunnen jagen en ik zou de shops met Afrikaanse kunst kunnen aflopen,” zei ze.
“En ik zou je niks rekenen voor de seks. Als jij mijn vliegreis betaalt, is het nummertje gratis.”
Stoat kwam bijna in de verleiding om ja te zeggen. Hij moest er hoognodig even tussenuit. En zodra de regering die laatste zitting volgende week had afgehandeld…tja, waarom dan niet een safarivakantie naar Afrika? Tegen de tijd dat hij terug was, zouden de verhuizers Desies spullen hebben weggehaald en zou hij weer het gevoel hebben dat het zijn huis was. Dan kon hij het herinrichten voor zijn leven als vrijgezel. (Hij had het idee om te verhuizen van zich af gezet: hij zou er jaren voor nodig hebben om een huis te vinden met zo’n schitterende trofeekamer.)
“Ik zal kijken of ik het in mijn agenda kan inpassen,” zei hij tegen Estella, waarmee hij bedoelde dat hij het Afrika-idee eerst wilde voorleggen aan zijn eerste keus voor een reisgenote, de dubbelgangster van Pamela Anderson uit Pube’s. Haar naam was Stoat even ontschoten, maar hij wist bijna zeker dat hij die op een servetje had geschreven dat hij in zijn portefeuille had gestopt.
“Waarom zit daar zo’n grote lege plek?” vroeg Estella, die wees naar een opvallend kaal stuk muur tussen al die dierenkoppen.
“Die plek is voor mijn zwarte neushoorn. Die heb ik een paar weken geleden gedood.”
“Een neushoorn!”
“Prachtig beest,” zei Palmer Stoat, en hij nam een diepe haal van zijn sigaar. “Je zult het wel zien als hij is opgezet.”
“Ben je dan teruggeweest naar Afrika? Wanneer dan?” vroeg Estella.
“Waarom heb je me dat niet verteld?”
“Omdat wij het altijd over politiek gekonkel hebben, schat. Hoe dan ook, het was heel kort, een paar dagen maar,” voegde hij er bagatelliserend aan toe. “Ik geloof dat dat hetzelfde weekend was dat jij naar die Quayle-voor-president brunch bent geweest.”
Ze wurmde zich op het leeuwenvel om zodat ze met haar gezicht naar hem toe lag. “Bedoel je dat je voor een weekendje helemaal naar Kenia bent gegaan? God, jij moet wel heel erg gek zijn op jagen.”
“Ja, dat is ook zo. Aanstaande zaterdag ga ik weer.” Stoat had meteen spijt van zijn woorden.
Estella ging opgewonden overeind zitten, waarbij haar whisky over de rand van haar glas en over hen heen spatte. “Mag ik mee, Palmer? Alsjeblieft?”
“Nee, moppie, dit keer is het een zakenreisje. Ik neem een belangrijke cliënt mee, die ik net zo’n neushoorn heb beloofd als ik heb geschoten.”
“Ach, kom op nou. Ik zal je niet voor de voeten lopen.”
“Sorry, schatje.”
“Neem je dan iets moois voor me mee? En niet een snoertje goedkope kralen of een rieten rokje. Zo’n mooi stuk houtsnijwerk, of misschien – ik weet het! – een speer van de Masai.”
“Afgesproken,” zei Stoat, maar hij dacht mistroostig bij zichzelf: waar moet ik iets dergelijks in godsnaam zoeken in Ocala, Florida?
“Te gek, zeg. Helemaal naar Afrika.” Estella sloeg haar met paars aangezette wimpers op naar de lange muur geprepareerde dierenkoppen en gelamineerde vissen – Stoats trofeeën. Ze zei: “Ik heb nog nooit ook maar een klappertjespistool afgeschoten, Palmer, maar elk jaar stort ik een bijdrage voor de pro-wapenlobby. Ik sta helemaal achter het tweede amendement.”
“Ik ook. Maar dat had je wel begrepen.” Stoat maakte een weids gebaar naar de taxidermiestukken die glazig uit hun ogen keken. “Zoals het liedje zegt: Happiness is a hot gun”
Estella glimlachte nieuwsgierig. “Ik geloof niet dat ik dat nummer ken.”