1940
Na de zachtste winter op Spinalonga sinds jaren volgde het schitterendste voorjaar ooit. Dat lag niet alleen aan de wilde bloemen die overal uit de rotsspleten groeiden en de noordelijke heuvels als een tapijt bedekten, maar ook aan het besef van nieuw leven dat de bewoners van het eiland vervulde.
In de hoofdstraat, een paar maanden geleden niet meer dan een rij krotten, waren nu mooie nieuwe winkels opgetrokken, waarvan de luiken en deuren in krachtige groen- en blauwtinten waren geschilderd. Het waren winkels waarin de winkeliers met trots hun waren uitstalden. De eilandbewoners winkelden niet langer uit pure noodzaak maar ook gewoon voor hun plezier. Voor het eerst had het eiland een eigen economie. De mensen waren productief. Ze ruilden, kochten en verkochten, soms met winst, soms met verlies.
Ook het kafenion werd druk bezocht en er werd zelfs een nieuwe taverna geopend, die was gespecialiseerd in kakavia – vissoep – die elke dag vers werd gemaakt. Een van de drukstbezochte winkels in de hoofdstraat was de kapperszaak. Stelios Vandis was ooit een van de beste haarstylisten in Rethimnon geweest, de tweede stad op Kreta. Sinds zijn verbanning naar Spinalonga had hij zijn vak niet meer uitgeoefend. Toen Papadimitriou erachter kwam dat er een vakman in hun midden woonde, drong hij er bij Vandis op aan zijn oude beroep weer op te pakken. De Atheners waren allemaal stadse ijdeltuiten en in hun vorig leven zeer gesteld geweest op het tweewekelijkse ritueel waarbij haren en snorren werd geknipt. Haarconditie en coupe waren twee dingen die hun mannelijkheid bepaalden. Het leven zag er ineens een stuk aangenamer uit nu ze iemand hadden gevonden die hen weer mooi kon maken. Een individuele stijl was niet wat ze zochten, maar wel een goed verzorgd kapsel.
“Stelios,” zei Papadimitriou dan, “geef me je beste Venizelos.” Van Venizelos, de Krentenzer rechter die minister van Griekenland was geworden, werd beweerd dat hij de allermooiste snor had van de christelijke wereld. En het was logisch, zo grapten de mannen, dat Papadimitriou hem naar de kroon wilde steken. Hij wilde immers leider van het eiland worden.
Naarmate de krachten van Kontomaris afnamen, steunde hij steeds meer op Papadimitriou, en de populariteit van de Athener nam alleen maar toe onder de eilandbewoners. De mannen respecteerden hem om wat hij in zo korte tijd had weten te bewerkstelligen en ook de vrouwen waren hem dankbaar. Algauw viel hem een soort heldenverering ten deel, waarbij zijn filmsterrenuiterlijk ongetwijfeld een rol zal hebben gespeeld. Zoals de meeste Atheners had hij altijd in de stad gewoond en als gevolg daarvan zag hij er niet zo oud en gekromd uit als de gemiddelde Krentenzer man, die het grootste deel van zijn leven als boer of visser in de buitenlucht doorbracht. Tot enkele maanden geleden, waarin hij voor het eerst met zijn handen had gewerkt, was zijn huid nauwelijks blootgesteld aan zon, laat staan wind.
Hoewel de Athener ambities had, was hij niet meedogenloos en zou hij zich pas verkiesbaar stellen als Kontomaris zich terug wilde trekken.
“Papadimitriou, ik ben meer dan bereid mijn positie op te geven,” zei de oude man tijdens een spelletje backgammon op een avond in het begin van maart. “Dat heb ik je toch al zo vaak gezegd. Deze functie heeft vers bloed nodig, en moet je zien wat jij al voor dit eiland hebt gedaan! Mijn aanhang zal jou steunen, daar twijfel ik niet aan. Geloof me, ik ben er nu te moe voor.”
Die laatste opmerking kwam voor Papadimitriou niet als een verrassing. Sinds zijn komst een half jaar geleden had hij de toestand van Kontomaris zien verslechteren. De twee mannen waren al een hele tijd goed bevriend en hij wist dat de oude man hem als zijn opvolger beschouwde.
“Pas als jij er klaar voor bent, wil ik je opvolgen,” zei hij rustig, “maar misschien kun je er beter nog een paar dagen over nadenken.”
“Ik heb er al maanden over nagedacht,” antwoordde Petros knorrig. “Ik kan het niet meer opbrengen.”
De twee mannen speelden zwijgend verder. Het enige geluid was het geklik van de schijven.
“Er is nog iets wat je moet weten,” zei Papadimitriou toen het spel uit was en hij wilde vertrekken. “Als ik de verkiezing win, wil ik niet in je huis wonen.”
“Maar het is mijn huis helemaal niet,” kaatste Kontomaris terug. “Het is het huis van de leider van het eiland. Het komt degene toe die de functie krijgt. Zo is het altijd gegaan.”
Papadimitriou trok aan zijn sigaret en blies zwijgend de rook uit. Hij besloot het onderwerp te laten rusten. Zolang de uitslag nog niet vaststond, was het een puur hypothetische kwestie. Hij had immers twee mededingers, van wie er een al zes of zeven jaar op het eiland verbleef en een grote aanhang had. Het was, althans in de ogen van Papadimitriou, heel goed mogelijk dat Theodoros Makridakis de verkiezing zou winnen. Een groot deel van de bevolking was gevoelig voor de negativiteit van Makridakis en hoewel ze gretig de vruchten plukten van Papadimitrious inspanningen en de ingrijpende veranderingen van de afgelopen maanden, waren ze ook van mening dat hun belangen beter zouden worden behartigd door iemand die zich door woede liet drijven dan door iemand die met verstand en diplomatie te werk ging.
De jaarlijkse verkiezing, die eind maart gehouden werd, was de spannendste in de geschiedenis van het eiland. Deze keer was het resultaat echt belangrijk. Spinalonga was het waard om geregeerd te worden en het leiderschap was niet langer een gifbeker. Drie mannen stelden zich verkiesbaar: Papadimitriou, Spyros Kazakis en Theodoros Makridakis. Op de verkiezingsdag brachten alle mannen en vrouwen op het eiland hun stem uit. Degenen die met weinig kans op herstel aan hun bed gekluisterd in het ziekenhuis lagen, kregen daar stembiljetten uitgereikt, die prompt in verzegelde enveloppen naar het stadhuis werden teruggebracht.
Spyros Kazakis kreeg slechts een handjevol stemmen, terwijl Makridakis er, tot Papadimitrous verrassing, minder dan vijftig kreeg. Het leeuwendeel van de stemmen ging dus naar de Athener. De bevolking had met hart en hoofd gestemd. De opgewonden houding van Makridakis was leuk en aardig, maar uiteindelijk ging het om resultaten, en Papadimitriou besefte dat hij om die reden uiteindelijk erkenning had gekregen. De verkiezingsuitslag was cruciaal voor de ontwikkeling van het eiland.
“Medebewoners van Spinalonga,” zei hij. “Mijn wensen voor dit eiland zijn uw wensen.” Op de avond na de verkiezingsdag sprak hij de menigte toe die zich op het pleintje voor het stadhuis had verzameld. De stemmen waren zojuist opnieuw geteld en de uitslag was bekendgemaakt.
“Er is op Spinalonga al heel veel verbeterd en in veel opzichten is het leven hier beter dan in de steden en dorpen waarvan we afhankelijk zijn.” Hij wees in de richting van Plaka. “Wij hebben bijvoorbeeld elektriciteit, Plaka niet. Wij hebben betrokken medisch personeel en de meest toegewijde leerkrachten. Wij hebben het beter dan veel mensen op het vasteland, die hun hoofd amper boven water kunnen houden. Vorige week zijn zelfs een paar mensen uit Elounda naar ons toe geroeid. De geruchten over onze nieuwe welvaart hadden hen bereikt en ze kwamen ons om voedsel vragen. Is dat geen ommekeer?” Goedkeurend gemompel golfde door de menigte. “We zijn niet langer de verschoppelingen met bedelnappen die ‘Onrein! Onrein!’ roepen,” vervolgde hij. “Nu komen anderen ons om een aalmoes vragen.”
Hij zweeg, lang genoeg om iemand uit het publiek de kans te geven te roepen: “Driewerf hoera voor Papadimitriou!” Toen het gejuich verstomde, voegde hij nog een laatste opmerking toe aan zijn boodschap.
“Er is één ding dat ons allen verbindt: de ziekte lepra. Laten we bij onderlinge ruzies niet vergeten dat we op elkaar zijn aangewezen. Zolang we leven, moeten we er het beste van zien te maken. Laat dat ons gemeenschappelijk doel zijn.” Hij hief zijn hand op en wees omhoog naar de lucht, een teken van feest en overwinning. “Leve Spinalonga!” riep hij.
De tweehonderd mensen op het plein maakten hetzelfde gebaar en riepen in koor: “Leve Spinalonga!” Hun schreeuw was over het water heen tot in Plaka te horen.
Theodoros Makridakis sloop ongezien weg in de duisternis. Na jaren te hebben geaasd op het leiderschap was hij nu teleurgesteld en verbitterd.
De daaropvolgende middag begon Elpida Kontomaris haar bezittingen in te pakken. Binnen twee dagen zouden Kontomaris en zij hun huis moeten verlaten om in het huidige onderkomen van Papadimitriou te gaan wonen. Hoewel ze dit moment lange tijd had zien aankomen, voelde ze zich niettemin terneergeslagen en was ze nauwelijks in staat haar ene voet voor de andere te zetten. Ze liep een beetje onsystematisch in te pakken. Haar zware lijf werkte niet mee en haar misvormde voeten deden meer pijn dan ooit. Terwijl ze bedacht dat ze de kostbaarheden in de vitrinekast – de soldaatjes, het porseleinen servies, het gegraveerde zilver, die al generaties lang in haar familie waren – zou moeten opruimen, vroeg ze zich af waar deze kostbaarheden terecht zouden komen wanneer Petros en zij er niet meer zouden zijn. Zij hadden immers geen kinderen.
Haar overpeinzingen werden verstoord door een zachte klop op de deur. Dat zal Eleni zijn, dacht ze. Hoewel Eleni het druk had met haar school en de zorg voor Dimitri, had ze beloofd die middag langs te komen om te helpen. Eleni hield altijd woord. Maar in plaats van haar slanke, knappe vriendin stond er een grote, donker geklede man aan de deur. Het was Papadimitriou.
“Kalispera, Kyria Kontomaris. Mag ik binnenkomen?” vroeg hij zacht, zich bewust van haar verbazing.
“Ja…kom binnen,” antwoordde ze. Ze deed een stap opzij om hem door te laten.
“Ik kom je alleen maar even iets zeggen,” zei hij toen ze, omringd door de half gevulde dozen met servies en foto’s, tegenover elkaar stonden. “Jullie hoeven hier helemaal niet weg. Ik ben niet van plan dit huis van jullie af te pakken. Dat is helemaal niet nodig. Petros heeft zo’n groot deel van zijn leven aan dit eiland gegeven dat ik heb besloten het huis aan hem te schenken. Beschouw het als een pensioenregeling, als je wilt.”
“Maar dit is het huis waar de leider altijd heeft gewoond. Het is nu van jou. Bovendien zal Petros dat nooit accepteren.”
“Het kan me niet schelen welke regels er vroeger golden,” antwoordde Papadimitriou. “Ik wil dat jullie hier blijven wonen. Ik wil in elk geval in het huis blijven wonen dat ik nu aan het opknappen ben. Toe,” drong hij aan, “het is voor ons allemaal de beste oplossing.”
De tranen glinsterden in Elpida’s ogen. “Dat is aardig van je,” zei ze terwijl ze beide handen naar hem uitstrekte. “Heel aardig. Ik kan zien dat je het meent, maar ik weet echt niet hoe we Petros kunnen overhalen.”
“Hij heeft geen keus,” zei Papadimitriou vastbesloten. “Ik ben nu de baas. Ik wil dat je je spullen uit die dozen haalt en terugzet waar ze vandaan komen. Ik kom straks terug om te zien of je dat gedaan hebt.”
Elpida zag wel in dat het geen loos gebaar was. De man meende wat hij zei en was eraan gewend te krijgen wat hij wilde. Om die reden was hij tot leider verkozen. Terwijl ze de tinnen soldaatjes terug in het gelid zette, probeerde ze te analyseren waardoor het zo moeilijk was Papadimitriou te weerspreken. Het was niet alleen zijn postuur. Dat alleen zou van hem een bullebak maken. Hij had andere, subtielere technieken. Soms kon hij mensen puur door de buiging van zijn stem aan zijn zijde krijgen. Maar ook kon hij hen overtuigen door de kracht van zijn argumenten. Zelfs op Spinalonga had hij zijn vaardigheden als advocaat nog niet verloren.
Voordat Papadimitriou vertrok, vroeg Elpida of hij die avond, als hij weer langs zou komen, bij hen wilde komen eten. Elpida was een echte keukenprinses. Niemand op Spinalonga kon zo goed koken als zij en je zou wel gek zijn als je zo’n uitnodiging zou afslaan. Zodra hij weg was, begon ze met voorbereidingen voor de maaltijd. Ze kneedde haar favoriete kefethes, gehaktballetjes in een ei-citroensaus, en woog de ingrediënten af voor de revani, een zoete cake van griesmeel en stroop.
Toen Kontomaris die avond, na het afronden van zijn plichten als leider, thuiskwam, had zijn tred iets lichts. Hij snoof de heerlijke geur uit de keuken op en Elpida kwam hem met haar schort voor tegemoet. Ze strekte haar armen naar hem uit om hem te verwelkomen. Toen ze elkaar omhelsden, legde Kontomaris zijn hoofd op haar schouder.
“Het is voorbij,” mompelde hij. “Eindelijk is het voorbij.”
Toen hij opkeek, zag hij dat de kamer er nog net zo uitzag als altijd. De half ingepakte dozen die hij ‘s-ochtends nog in de kamer had zien staan, waren verdwenen.
“Waarom heb je nog niet ingepakt?” Zijn stem klonk behoorlijk geïrriteerd. Hij was moe en wilde niets liever dan dat de komende dagen voorbij waren en ze al in hun nieuwe huis zaten. Het feit dat er in de verste verte nog niets voor de verhuizing leek te zijn gedaan, maakte hem boos en zo mogelijk nog vermoeider.
“Ik was met inpakken begonnen, maar ik heb alles weer uitgepakt,” luidde Elpida’s mysterieuze antwoord. “We blijven namelijk hier.”
Precies op dat moment werd er stevig op de deur geklopt. Papadimitriou was gearriveerd.
“Kyria Kontomaris vroeg of ik vanavond kwam eten,” zei hij simpelweg.
Zodra ze allemaal met een groot glas ouzo aan tafel zaten, had Kontomaris zichzelf weer onder controle.
“Volgens mij is er achter mijn rug om het een en ander bekonkeld,” zei hij. “Ik zou boos moeten zijn, maar ik ken jullie allebei goed genoeg om te weten dat ik hierin geen keuze heb.”
Zijn glimlach verdoezelde zijn strenge toon. Stiekem was hij dolbij met het royale aanbod van Papadimitriou, niet in de laatste plaats omdat hij wist hoe belangrijk het voor zijn vrouw was. Gedrieën klonken ze op de deal die was gesloten en over de kwestie van het huis werd door hen nooit meer gesproken. In de gemeenteraad ontstond enige discussie over wat er zou gebeuren wanneer een toekomstig leider het statige huis weer zo opeisen, maar uiteindelijk werd er een compromis gesloten: de huurtermijn van het huis zou om de vijf jaar opnieuw worden vastgesteld.
Na de verkiezingen werden de renovatiewerkzaamheden op het eiland in snel tempo hervat. Papadimitrious inspanningen bleken geen verkiezingstruc te zijn geweest. Er werd gebouwd en verbouwd totdat iedereen een fatsoenlijk dak boven zijn hoofd had, een eigen oven, meestal een tuin achter het huis, en – heel belangrijk voor het zelfrespect van de eilanders – een eigen buiten-wc.
Nu de watervoorziening efficiënt was geregeld, was er genoeg voor iedereen. Ook was er een grote, gemeenschappelijke wasplaats aangelegd, met een lange rij gladde, betonnen wasbakken. Dat betekende een enorme luxe voor de vrouwen, die vaak extra lang over de was deden en nu van de wasplaats een levendige ontmoetingsplek maakten.
Ook buiten de alledaagse werkzaamheden verbeterde het sociale aspect van het leven op het eiland. Voor Panos Sklavounis, een voormalig acteur uit Athene, begon de werkdag pas als die van de andere eilandbewoners ten einde was. Niet lang na de verkiezing had hij Papadimitriou even apart genomen. Sklavounis had een agressieve manier van opereren. Hij ging de confrontatie graag aan en als acteur had hij geleerd dingen voor elkaar te krijgen.
“De verveling verspreidt zich hier als een schimmel,” zei hij. “De mensen willen vermaakt worden. Velen kunnen niet eens meer vooruitkijken tot volgend jaar. Laten wij er dan voor zorgen dat ze volgende week iets hebben om naar uit te kijken.”
“Ik ben het helemaal met je eens,” antwoordde Papadimitrou. “Wat stel je voor?”
“Vermaak. Grootschalig vermaak,” reageerde Sklavounis nogal zelfingenomen.
“En dat is?” vroeg Papadimitriou.
“Films,” zei Sklavounis.
Een half jaar geleden zou een dergelijk voorstel te idioot voor woorden zijn geweest en even lachwekkend als wanneer de eilandbewoners gezegd zou worden dat ze zwemmend naar Elounda konden oversteken om daar de bioscoop te bezoeken. Maar nu lag het binnen de mogelijkheden.
“Nou, we hebben een generator,” zei Papadimitriou. “Dat is alvast iets.”
Veel van de nog steeds sluimerende onvrede zou inderdaad weggenomen kunnen worden wanneer de eilandbewoners ‘s-avonds beziggehouden werden. Wanneer de mensen in een donkere filmzaal zaten, dacht Papadimitriou, hadden ze geen tijd om overmatig te drinken of geheime plannen te smeden in het kafenion.
“Wat heb je nog meer nodig?” vroeg hij.
Daar hoefde Sklavounis niet lang over na te denken. Hij had al bedacht hoeveel mensen er in het stadhuis zouden passen en waar hij een projector, een scherm en filmrollen vandaan zou kunnen halen. Bovendien had hij het rekenwerk ook al gedaan. Op de toestemming van de gemeenteraad na, was geld het enige wat er nog aan ontbrak, maar gezien het feit dat zo veel leprapatiënten nu een inkomen hadden, zou hij een toegangsprijs voor de bioscoop kunnen heffen en zou de gehele onderneming uiteindelijk kostendekkend kunnen zijn.
Een paar weken nadat hij zijn plan had gepresenteerd verschenen er overal in de stad posters, waarop stond:
ZATERDAG 13 APRIL 19.00 UUR
STADHUIS
DE APACHEN VAN ATHENE
TOEGANGSPRIJS: 2 DRACHMEN
Tegen zes uur op die bewuste avond stonden meer dan honderd mensen in de rij voor het stadhuis. Toen de deur om halfzeven openging, waren er nog zo’n tachtig bezoekers bij gekomen. Een week later werd de film met hetzelfde enthousiasme begroet.
Bruisend van opwinding schreef Eleni een brief aan haar dochters over het nieuwe tijdverdrijf:
∗
We genieten allemaal zo van de films – ze zijn het hoogtepunt van de week. Maar het loopt niet altijd volgens plan. Afgelopen zaterdag waren de filmrollen niet op tijd uit Agios Nikolaos aangekomen.
Toen de mensen in de gaten kregen dat de filmavond zou worden afgelast, waren ze zo teleurgesteld dat er bijna rellen uitbraken. Nog dagen later liepen ze met lange gezichten rond, alsof de oogst was mislukt! Afijn, aan het einde van de week was iedereen weer vrolijk, vooral toen jullie vader werd gesignaleerd om de filmrollen aan land te brengen.
∗
Enkele weken later bracht Giorgis echter meer mee dan de laatste hoofdfilm uit Athene. Hij had ook filmrollen met nieuws bij zich, waarmee het publiek op de hoogte kon worden gebracht van de onheilspellende gebeurtenissen die zich in de rest van de wereld voltrokken. Hoewel er regelmatig exemplaren van de Kretenzer weekkrant op het eiland circuleerden en er af en toe naar de krakende nieuwsbulletins op de radio werd geluisterd, had niemand een idee van de chaos waar nazi-Duitsland Europa in stortte. Voor de bewoners van Spinalonga speelden de gewelddadigheden zich echter te ver weg af om zich erbij betrokken te voelen en bovendien hadden ze andere dingen aan hun hoofd die hun aandacht vroegen. Nu de verkiezing achter de rug was, stond de viering van het paasfeest voor de deur.
In voorafgaande jaren werd dit belangrijke christelijke feest vrij sober gevierd op Spinalonga. In het kleine kerkje van Sint-Pantaleimon werd een vereenvoudigde versie van de dramatische rituelen uitgevoerd, maar iedereen voelde dat het niet hetzelfde was als de grootschalige viering op Kreta, waarvan het feestgedruis over het water weergalmde.
Dit jaar moest het anders, en Papadimitriou zou daarvoor zorgen. De herdenking van de opstanding van Christus zou op Spinalonga even uitbundig worden gevierd als op Kreta of het Griekse vasteland.
Men had zich strikt aan de vastentijd gehouden. Veertig dagen lang hadden de meeste mensen geen vlees of vis gegeten en de wijn en olijfolie waren uit den boze in de laatste week. Op Witte Donderdag werd in de kerk het houten kruis overladen met citroenbloesem. Op straat had zich een lange rij mensen gevormd die Christus beweenden en zijn voeten kusten. De menigte in en buiten de kerk was doodstil. Het was een droevig moment, vooral toen men opkeek naar het beeld van Sint-Pantaleimon, volgens de cynici onder de eilandbewoners de zogenaamde patroonheilige van de geneeskunde. Velen hadden al eerder het geloof in hem verloren, maar door zijn levensgeschiedenis was hij volstrekt op zijn plaats in deze kerk. Pantaleimon was een arts in de Romeinse tijd. Hij volgde het voorbeeld van zijn moeder en bekeerde zich tot het christendom, iets waarvoor hij bijna zeker zou worden vervolgd. Het succes dat hij had met het genezen van de zieken, wekte argwaan. Hij werd gearresteerd, op de pijnbank gelegd en vervolgens levend gekookt.
Hoezeer de eilandbewoners de geneeskundige krachten van de heilige ook in twijfel trokken, allen liepen de volgende dag mee in de grote processie ter ere van Christus’ uitvaart. ‘s-Ochtends werd de kist versierd en ‘s middags werd hij met de grafbloemen door de straten gedragen. Het was een plechtige stoet.
“Daar gaan we weer,” zei Elpida spottend tegen Eleni terwijl ze langzaam door de straat liepen. De uit tweehonderd zielen bestaande slang van mensen slingerde zich door het stadje naar het pad dat hen omhoog voerde naar de noordelijke kant van het eiland.
“Jazeker,” stemde Eleni in, “maar dit is anders. Deze man komt weer tot leven.”
“Dat kun je van ons niet zeggen,” kwam Theodoros Makridakis, die toevallig achter hen liep, tussenbeide. Hij had altijd wel iets negatiefs te melden. Verrijzenis van het lichaam leek erg onwaarschijnlijk, maar de harde kern van de gelovigen onder hen was ervan overtuigd dat hun na de dood een nieuw, ongeschonden verrezen lichaam te wachten stond. Dat was de essentie van het verhaal en de betekenis van het ritueel. De gelovigen klampten zich daaraan vast.
Zaterdag was een rustige dag. Het was de bedoeling dat iedereen, mannen, vrouwen en kinderen, in rouw gedompeld was. Toch was iedereen druk in de weer. Onder leiding van Eleni werden door de schoolkinderen eieren beschilderd en versierd met bladafdrukken. Intussen bakten de andere vrouwen de traditionele taarten. In tegenstelling tot deze vreedzame karweitjes hielden de mannen zich bezig met het slachten en bereiden van de lammeren die een paar weken eerder per schip waren overgebracht. Zodra alle klusjes waren geklaard, keerden de mensen terug naar de kerk om die te versieren met rozemarijntakjes, laurierbladeren en mirre. Aan het begin van de avond steeg de bitterzoete geur van wierook op uit het gebouw en zinderde de lucht van verwachting.
Eleni stond in de deuropening van de overvolle kerk. De mensen waren doodstil om maar niets te missen van de eerste, op fluistertoon uitgesproken woorden van het Kyrie Eleison. Het begon zo zacht als een briesje dat door de bladeren waait, maar het zwol aan, vulde het gebouw en barstte los in de wereld daarbuiten. De kaarsen die in de kerk hadden gebrand, werden nu gedoofd en onder de maan- en sterreloze hemel was het ineens overal aardedonker.
Heel even kon Eleni niets onderscheiden behalve de zware geur van gesmolten kaarsvet waarvan de lucht was doordrongen.
Om middernacht, toen de klok van de kerk in Plaka over het stille water weerklonk, stak de priester een enkele kaars aan.
“Kom en verspreid het licht,” beval hij. Papa Kazakos sprak de heilige woorden eerbiedig uit. Maar de eilandbewoners vatten de woorden ook op als een bevel om naar hem toe te komen. Degenen die het dichtst bij hem zaten, staken een voor een hun kaars vooruit en op die manier verspreidde het licht zich onder hen totdat zowel in als buiten de kerk een schitterend woud van vlammen ontstond. In minder dan een minuut was duisternis in licht veranderd.
Papa Kazakos, een joviale, zwaar bebaarde man die van het goede leven hield – of hij zich tijdens de vasten van spijs en drank had onthouden werd door sommigen terecht betwijfeld – begon uit het evangelie voor te lezen. Het was een bekende passage, waarbij de oudere eilandbewoners hun lippen volmaakt synchroon konden meebewegen.
“Christos anesti!” riep hij aan het einde van de passage. Christus is verrezen.
“Christos anesti! Christos anesti!” riepen de gelovigen in koor uit.
De triomfantelijke kreet echode nog na in de straten, terwijl de mensen elkaar nog vele gelukkige jaren – “chronia polla!” – toewensten. “Episis,“ luidde het geestdriftige antwoord. Insgelijks.
Toen was het tijd om de brandende kaars voorzichtig naar huis te dragen.
“Kom, Dimitri,” moedigde Eleni de jongen aan. “Laten we proberen de kaars aan te houden totdat we thuis zijn.”
Als het lukte met een brandende kaars thuis te komen, zou dat hun een heel jaar geluk brengen. Op deze windstille avond in april was dat niet moeilijk. Binnen enkele minuten stond er in elk huis op het eiland een brandende kaars in de vensterbank.
Tot slot van het ritueel moest het vuur worden aangestoken, de symbolische verbranding van de verrader Judas Iskariot. De hele dag door hadden de mensen hun restjes brandhout verzameld en struiken ontdaan van hun droge takken. De feestvreugde was compleet toen de priester de brandstapel aanstak en de vonken ervan afsprongen. Het echte paasfeest was begonnen. In elk dorp en elke stad, van Plaka tot Athene, brak de feestvreugde los, en dit jaar zou het er op Spinalonga net zo luidruchtig aan toe gaan als in de rest van het land. Reken maar dat de flarden bouzoukimuziek dit jaar tot in Plaka te horen zouden zijn.
De meeste eilandbewoners hadden in geen jaren gedanst, maar behalve degenen die zo kreupel waren dat ze niet kónden dansen, werd iedereen in de langzaam rondbewegende kring getrokken. Sommigen hadden hun traditionele kledij uit de mottenballen gehaald. Mannen liepen rond met versierde tulbanden, hoge laarzen en knickerbockers, en de vrouwen droegen geborduurde vesten en felgekleurde shawls voor de gelegenheid.
Zodra de dans wat losser werd, kwamen de meest fitte lepralijders in actie. Ze dansten alsof hun leven ervan afhing. Na het dansen werden er mantinades gezongen. Romantische, melancholieke liederen, maar ook ellenlange ballades waarbij de ouderen en kinderen hun ogen bijna niet open konden houden.
Tegen het ochtendgloren hadden de meeste mensen hun bedden opgezocht. Enkelen lagen languit op een rij stoelen in de taverna, niet alleen bedwelmd door de raki maar ook door het allerzachtste lam dat ze ooit hadden gegeten. Sinds de bezetting van de Turken was het er op het eiland nog nooit zo aangenaam feestelijk aan toe gegaan.
Ze hadden feestgevierd ter ere van God. Christus was verrezen en in zekere zin was het voor hen ook een soort verrijzenis, een verrijzenis uit hun sombere bestaan.
∗
De laatste dagen van april moest er hard worden gewerkt. Afgezien van de zes leprozen die in de winter van Kreta waren aangekomen, waren er in maart nog eens zes vanuit Athene gearriveerd. Dat betekende veel timmeren en verbouwen, want iedereen wist dat het werk tijdens de hete zomermaanden stil zou komen te liggen om pas weer in de herfst hervat te worden.
De Turkse wijk was eindelijk klaar en de Venetiaanse watertanks waren gerepareerd. Voordeuren en luiken waren voorzien van een lik verf en de pannen op het kerkdak waren allemaal vastgezet.
Terwijl Spinalonga werd opgebouwd, begon Eleni langzaam in te storten. Onwillekeurig vergeleek ze de restauratie van het eiland met haar geleidelijke achteruitgang. Maandenlang had ze zichzelf wijsgemaakt dat de ziekte tot stilstand was gekomen, maar op een gegeven moment zag ze bijna dagelijks veranderingen optreden. Er verschenen steeds meer knobbels op haar voeten en al wekenlang had ze er geen gevoel meer in als ze liep.
“Kan de dokter niets doen om je te helpen?” vroeg Giorgis kalm.
“Nee,” zei ze. “Dat zullen we toch onder ogen moeten zien.”
“Hoe gaat het met Dimitri?” vroeg hij, in een poging het gesprek op een ander onderwerp te brengen.
“Goed. Hij is erg behulpzaam, nu het lopen voor mij steeds moeilijker wordt. Hij is de afgelopen maanden erg gegroeid en kan alle boodschappen voor me dragen. Soms denk ik wel eens dat hij hier gelukkiger is dan waar hij eerst was, hoewel ik zeker weet dat hij zijn ouders mist.”
“Heeft hij het wel eens over ze?”
“Hij heeft al wekenlang met geen woord over ze gerept. En wist je dat hij sinds zijn komst hier nog nooit een brief van ze heeft ontvangen? Arme jongen.”
Eind mei leefde iedereen op het eiland weer in het zomerritme van lange siësta’s en zwoele avonden. Vliegen zoemden in het rond en van het middaguur tot de schemering lag er een deken van hitte over het eiland. In die bloedhete uren was er nauwelijks beweging te bespeuren. Men had hier nu een gevoel van eeuwigheid en hoewel niemand het uitsprak, vond de meerderheid het leven de moeite waard.
Op een ochtend strompelde Eleni naar school. Ze genoot van de geur van sterke koffie vermengd met die van zoete mimosa, van de aanblik van een man die met zijn met sinaasappels beladen ezel de heuvel afkwam lopen en van de geluiden uit het kafenion: het geschuif van de ivoren backgammonschijven over het groene laken, het geratel van de dobbelstenen, onderbroken door het geroezemoes van stemmen. Net als in elk ander Kretenzer dorp zaten de oudere vrouwen in de deuropening van hun huis en knikten haar toe toen ze passeerde. Deze vrouwen keken elkaar nooit recht aan terwijl ze praatten, voor het geval iets of iemand op straat hun zou ontgaan.
Er gebeurde van alles op Spinalonga. Soms werd er zelfs een huwelijk gesloten. Door zulke grote evenementen en het snel groeiende sociale leven op het eiland ontstond er behoefte aan een krant, zodat de bevolking op de hoogte gesteld kon worden van belangrijke informatie. Yiannis Solomonidis, een voormalig journalist uit Athene, nam hiervoor het initiatief en zodra hij een drukpers op de kop had getikt, drukte hij vijftig exemplaren van een wekelijks nieuwsbulletin, De Stem van Spinalonga. Ze gingen van hand tot hand en werden door iedereen verslonden. In de krant werd niet alleen het laatste parochienieuws vermeld, maar ook de aankondiging van de film van die week en de openingstijden van de apotheek. Iedereen die iets kwijt was of iets zocht of iets te koop wilde aanbieden, kon een berichtje plaatsen. Uiteraard ontbraken de overlijdensberichten en huwelijksaankondigingen niet. Niet veel later verschenen er ook opiniestukken, strips en een overzicht van de gebeurtenissen op Kreta.
Op een dag in november gebeurde er iets wat niet in de krant werd verslagen. Er werd met geen zin, met geen woord gerept over het bezoek van een mysterieuze, donkerharige man, die met zijn knappe verschijning in Iraklion waarschijnlijk onopgemerkt zou zijn gebleven. Maar in Plaka viel hij meteen op; niemand droeg op het eiland ooit een pak, tenzij er een huwelijk of begrafenis plaatsvond. Die dag was dat niet het geval.