Plaka, 2001
Het touw schoot los van de meerpaal en bespatte de blote armen van de vrouw met zeewater. De druppels verdampten snel onder de wolkeloze hemel, en terwijl de brandende zon op haar neer scheen, zag ze dat het zoute water ingewikkelde kristalpatronen op haar huid had achtergelaten, als een tatoeage van diamanten. Alexis was de enige passagier in de kleine, gehavende boot, en terwijl ze van de kade naar het verlaten eiland in de verte voer, huiverde ze bij de gedachte aan al die mannen en vrouwen die haar voor waren gegaan.
Spinalonga. Ze speelde met het woord en liet het als een olijfpit om haar tong rollen. Het eiland lag recht voor haar, en naarmate de boot het grote Venetiaanse fort voor de kust naderde, voelde ze de aantrekkingskracht van het verleden en werd ze overweldigd door de betekenis die het bouwwerk nog altijd had. Dit, mijmerde ze, kon wel eens een plek zijn waar de geschiedenis nog warm was, niet steenkoud, en waar de bewoners echte mensen waren en geen mythische figuren. Hoe anders zou het hier zijn dan in de oude paleizen en op de archeologische vindplaatsen die ze de afgelopen weken, maanden – zelfs jaren – had bezocht.
Alexis had nog een dag de ruïnes van Knossos kunnen bezoeken om te proberen zich uit al die brokstukken een beeld vormen van hoe het leven er vierduizend jaar geleden had uitgezien. Maar de laatste tijd had ze het gevoel gekregen dat de antieke wereld eigenlijk te ver van haar af stond om zich écht betrokken te kunnen voelen en zich in te leven hoe het precies was geweest. Hoewel ze archeologie had gestudeerd en in een museum werkte, merkte ze dat haar belangstelling voor het onderwerp met de dag afnam. Haar vader was een gepassioneerd archeoloog en ze had altijd het kinderlijke idee gehad dat ze in zijn stoffige voetsporen zou treden. Voor iemand als Marcus Fielding was een beschaving nooit te oud om zijn interesse te wekken, maar voor Alexis, die nu tweeëntwintig was, was de os die ze eerder die dag op straat was gepasseerd aanzienlijk reëler en belangrijker dan de Minotaurus in het hart van het legendarische Kretenzer labyrint.
Maar op dit moment was de richting die haar carrière nam van ondergeschikt belang. Haar twijfels over Ed wogen zwaarder. Terwijl ze zich al die dagen van hun vakantie in Griekenland hadden gekoesterd in de warmte van de nazomerzon, was het einde van hun ooit zo veelbelovende relatie in zicht gekomen. Hun liefde was er een die had kunnen opbloeien in de exclusieve microkosmos van een universiteit, maar die in de buitenwereld was verdord en na drie jaar op een zwak stekje was gaan lijken dat niet was aangeslagen nadat het vanuit de kas in de border was geplant.
Ed was knap, dat stond buiten kijf. Maar het was juist zijn knappe uiterlijk waaraan ze zich soms dood ergerde en ze was er zeker van dat het bijdroeg aan zijn arrogantie en zijn soms zo benijdenswaardige zelfvertrouwen. Ze hadden elkaar op een soort tegenpolen-trekken-elkaar-aan-manier gevonden: Alexis met haar blanke huid en donkere haren en ogen, Ed met zijn blonde, blauwogige, bijna Arische uiterlijk. Maar soms had ze het gevoel dat haar eigen meer temperamentvolle aard werd afgezwakt door Eds behoefte aan orde en discipline, en ze wist dat dit niet was wat ze wilde; zelfs aan haar verlangen naar dat kleine beetje spontaniteit leek hij een hekel te hebben.
Ook aan veel van zijn andere eigenschappen, die door de buitenwereld in het algemeen als pluspunten werden gezien, was ze zich gaan ergeren. Om te beginnen zijn zelfverzekerdheid, die voortkwam uit het feit dat hij precies wist hoe zijn toekomst eruit zou zien. Die zekerheid had hij al vanaf zijn geboorte. Ed was een baan voor het leven beloofd op een advocatenkantoor en de jaren zouden zich voor hem ontvouwen volgens een voorbestemd patroon van carrièrestappen en verhuizingen naar voorspelbare wijken. Alexis’ enige zekerheid was haar inzicht dat ze niet bij elkaar pasten. Naarmate de vakantie vorderde, had ze steeds meer tijd gehad om na te denken over de toekomst en daar kwam Ed niet in voor. Zelfs op huishoudelijk gebied klikte het niet tussen hen. Wanneer de tube tandpasta vanuit het midden werd leeggeknepen, was zij altijd de schuldige, niet Ed. De manier waarop hij op haar slordige gedrag reageerde was tekenend voor hoe hij in het leven stond, en ze vond dat hij met zijn gehamer op orde en netheid veel te ver ging. Ze probeerde respect op te brengen voor zijn ordelijke aard, maar ergerde zich aan zijn onuitgesproken kritiek op haar enigszins chaotische levensstijl. Dan dacht ze vaak aan haar vaders donkere, rommelige studeerkamer, waar ze zich altijd zo thuis voelde, terwijl ze van de slaapkamer van haar ouders, met haar moeders voorkeur voor licht en orde, de rillingen kreeg.
Ed had altijd alles mee gehad. Hij was een zondagskind: altijd moeiteloos de beste van de klas en jaar na jaar uitgeroepen tot beste sportman. De perfecte klassenvertegenwoordiger. Het zou even slikken zijn wanneer die zeepbel zou barsten. Hij was grootgebracht met het idee dat de wereld zijn oester was, maar Alexis was gaan inzien dat ze daar niet samen met hem in opgesloten wilde zitten. Zou ze echt haar onafhankelijkheid kunnen opgeven om met hem te gaan samenwonen? Dat lag als volgende stap voor de hand. Een ietwat sjofele etage in Crouch End versus een luxe appartement in Kensington – je moest wel gek zijn om zo’n appartement af te wijzen. Hoewel Ed verwachtte dat ze in de herfst bij hem zou intrekken, waren er toch een paar vragen die ze zichzelf moest stellen: wat’had het voor zin om te gaan samenwonen als het toch niet haar bedoeling was om te trouwen? En was hij de man die ze als de vader van haar kinderen zou willen, mocht het zover komen? Al die vragen speelden al weken, nee zelfs maanden door haar hoofd en ze zou vroeg of laat de knoop door moeten hakken. Ed had het zo druk deze vakantie dat hij nauwelijks leek te merken dat ze met de dag stiller werd; hij voerde bijna altijd het woord en was constant bezig met regelen en organiseren.
Hoe anders was deze reis dan de vakanties die ze als studente met haar vriendinnen langs de Griekse eilanden had gemaakt. Ze waren toen zo vrij als een vogeltje geweest en hadden op al die lange, zonovergoten dagen alleen gedaan wat hun hart hun ingaf; de vraag welk café het werd, op welk strand er werd gezonnebaad en wanneer ze naar het volgende eiland zouden hoppen, werd bepaald door een 20-drachmen-munt op te gooien. Het was nauwelijks voor te stellen dat ze ooit zo zorgeloos had geleefd. Deze reis was er een van kleine ergernissen, ruzies en zelfonderzoek; het was een strijd die al was begonnen lang voordat ze voet op Kreta hadden gezet.
Terwijl ze haar tas voor de vakantie had staan inpakken, had ze zich afgevraagd: hoe is het mogelijk dat ik op mijn vijfentwintigste nog altijd zo hopeloos onzeker over de toekomst ben? Hier sta ik dan, in een etage die niet van mij is, ik doe werk dat ik niet leuk vind en ga op vakantie met een man om wie ik nauwelijks geef. Waar ging het fout?
Tegen de tijd dat Alexis’ moeder, Sofia, zo oud was als zij, was ze al een paar jaar getrouwd en had ze twee kinderen. Hoe had ze zich al op jonge leeftijd zo volwassen kunnen gedragen? Waarom was ze al zo gesetteld terwijl Alexis zich nog bijna een kind voelde? Als ze meer te weten kwam over de manier waarop haar moeder in het leven stond, was ze misschien beter in staat haar eigen beslissingen te nemen.
Sofia was echter altijd zeer terughoudend geweest over haar achtergrond en door de jaren heen had haar geslotenheid een barrière opgeworpen tussen haar en haar dochter. Alexis vond het nogal ironisch dat het bestuderen en begrijpen van het verleden in haar familie sterk werd aangemoedigd terwijl tegelijkertijd werd verhinderd dat ze haar eigen verleden onder de loep nam; het gevoel dat Sofia iets voor haar kinderen verborg wierp een schaduw van wantrouwen over hun relatie. Sofia Fielding leek niet alleen haar verleden te hebben begraven maar de grond erboven nog eens extra hard te hebben aangestampt.
Alexis had slechts één aanknopingspunt voor haar moeders verleden: een verbleekte trouwfoto in een barok zilveren lijstje, dat al zo lang Alexis zich kon herinneren op Sofia’s nachtkastje had gestaan. Het zilver van het lijstje was afgesleten van het poetsen. Toen Alexis nog klein was en het grote, hobbelige bed van haar ouders als trampoline had gebruikt, had het beeld van het glimlachende maar nogal stijf poserende paar op de foto altijd mee op en neer bewogen. Soms vroeg ze haar moeder naar de mooie vrouw in kant en de statige man met het platinablonde haar. Hoe heetten ze? Waarom hadden ze grijs haar? Waar waren ze nu? Sofia had altijd zo kort mogelijk geantwoord: dat het tante Maria en oom Nikolaos waren, dat ze op Kreta hadden gewoond en dat ze nu allebei dood waren. Met die antwoorden had Alexis toen genoegen genomen – maar nu wilde ze meer weten. Het was vooral de status van deze foto – de enige ingelijste foto in het hele huis, op de foto’s van haarzelf en haar jongere broer, Nick, na – die haar het meest intrigeerde. Dit paar was duidelijk heel belangrijk geweest in haar moeders jeugd en toch leek Sofia liever niets over hen te vertellen. Sterker nog, ze weigerde koppig antwoord te geven als ernaar werd gevraagd. Tegen de tijd dat Alexis ging puberen had ze haar moeders behoefte aan privacy leren respecteren – het was vergelijkbaar met haar eigen tienerinstinct om zich af te sluiten. Maar daar was ze inmiddels overheen gegroeid.
Op de avond voordat ze met vakantie zou gaan, was ze nog op bezoek gegaan bij haar ouders, die in een Victoriaans rijtjeshuis in een rustige straat in Battersea woonden. Hoewel het een familietraditie was om in een Grieks buurtrestaurantje te gaan eten voordat Alexis of Nick aan een nieuw universitair jaar begon of een buitenlandse reis ging maken, had Alexis deze keer een andere reden voor haar bezoek. Ze wilde haar moeder om advies vragen over haar relatie met Ed en, niet minder belangrijk, haar uithoren over haar verleden. Alexis arriveerde ruim een uur te vroeg, vastbesloten haar moeder zover te krijgen dat ze een tipje van de sluier zou oplichten. Met een klein beetje meer duidelijkheid zou ze al tevreden zijn.
Ze liet zichzelf binnen, liet haar zware rugzak op de tegelvloer zakken en gooide haar sleutel met een kletterend geluid in de gehamerde koperen schaal op de boekenplank in de hal. Alexis wist dat haar moeder niets vervelender vond dan te worden overvallen.
“Hoi, mam!” riep ze in de stille ruimte van de hal. Ze vermoedde dat haar moeder boven was en nam met twee treden tegelijk de trap. Toen ze de slaapkamer van haar ouders binnenging, verwonderde ze zich zoals altijd even over de strakke, ordelijke uitstraling. Een bescheiden verzameling halskettingen hing over een hoek van de spiegel en op Sofia’s toilettafel stonden drie flesjes parfum keurig naast elkaar. Voor de rest vielen er geen snuisterijen in de kamer te ontdekken. Nergens een verwijzing naar haar moeders persoonlijkheid of verleden, geen schilderijtje aan de muur, geen boek op haar nachtkastje. Alleen die ingelijste foto naast haar bed. Ook al deelde ze de kamer met Marcus, het was duidelijk Sofia’s ruimte, en haar behoefte aan netheid overheerste hier. Elk lid van het gezin had zijn of haar eigen plek en elke plek had zijn eigen, persoonlijke sfeer.
Het strakke minimalisme in de ouderlijke slaapkamer was dus Sofia’s terrein; Marcus’ eigen plek was zijn studeerkamer, waar de boeken in stapels op de grond stonden. Soms vielen deze hoge torens om en lagen de boeken verspreid over de vloer; de enige manier om dan bij zijn bureau te komen was door de in leer gebonden boeken als stapstenen te gebruiken. Marcus werkte graag in deze tempelruïne van boeken; het deed hem denken aan een van zijn archeologische opgravingen, waar elke steen zorgvuldig was gelabeld, ook al zag het terrein er voor het ongeoefende oog uit als een veld vol puin. Het was altijd warm in zijn kamer, en zelfs als kind was Alexis vaak naar binnen geslopen om er een boek te lezen. Dan nestelde ze zich in de zachte leren stoel met de kapotte zitting, die op een of andere manier toch de meest knusse stoel in huis was.
Hoewel de kinderen al lang uit huis waren, waren hun slaapkamers nooit veranderd. De muren van Alexis’ kamer hadden nog altijd een deprimerende paarse kleur, die ze had uitgezocht toen ze een nukkige vijftienjarige puber was. De beddensprei, het vloerkleed en de kleerkast hadden de bijpassende tint mauve, de kleur van migraine- en woedeaanvallen – zelfs Alexis dacht er nu zo over, maar destijds wilde ze het per se zo hebben. Haar ouders zouden de kamer vast een keer overschilderen, maar in een huis waar interieurdesign en woningtextiel een lage prioriteit hadden, kon het nog wel eens tien jaar duren voordat dat gebeurde. De kleuren in Nicks kamer deden er allang niet meer toe – tussen de posters van Arsenalspelers, heavy-metalbands en blondines met onwaarschijnlijk grote borsten was geen centimeter muur meer te ontdekken. De zitkamer was een ruimte die gedeeld werd door Alexis en Nick, waar ze twintig jaar lang in het halfdonker miljoenen uren stilletjes televisie hadden zitten kijken. Maar de keuken was van iedereen. De ronde grenenhouten tafel uit de jaren zeventig – het enige meubelstuk dat Sofia en Marcus samen hadden gekocht – vormde het middelpunt, de plek waar iedereen bij elkaar kwam, praatte, spelletjes deed, at en, ondanks de verhitte discussies en meningsverschillen die er werden uitgevochten, de gezinsband werd gesmeed.
“Hallo,” begroette Sofia haar dochter in de spiegel terwijl ze verder ging met het borstelen van haar korte geblondeerde haar. Intussen rommelde ze in haar juwelenkistje. “Ik ben bijna klaar,” voegde ze eraan toe terwijl ze een paar koraalrode oorbellen indeed die precies bij haar blouse pasten.
Sofia zou het Alexis nooit laten merken, maar ze had vanavond een knoop in haar maag terwijl ze zich klaarmaakte voor het etentje. Het herinnerde haar aan al die keren dat haar dochter aan een nieuw universitair jaar zou beginnen en ze vrolijkheid moest veinzen terwijl ze wist dat ze Alexis spoedig kwijt zou zijn. Maar hoe heftiger de gevoelens die Sofia moest onderdrukken, hoe beter ze haar emoties leek te kunnen verbergen. Toen ze naar het spiegelbeeld van haar dochter keek, en naar haar eigen gezicht ernaast, ging er een schok door haar heen. Wat ze zag was niet het gezicht van de tiener dat ze nog altijd in gedachten had, maar het gezicht van een volwassene, wier vragende ogen kruisten met de hare.
“Hallo, mam,” zei Alexis kalm. “Hoe laat is papa terug?”
“Heel gauw, hoop ik. Hij weet dat je morgen vroeg op moet, dus hij heeft beloofd niet al te laat thuis te zijn.”
Alexis pakte de foto van het nachtkastje en haalde diep adem. Ook al was ze vijfentwintig, ze betrapte zichzelf erop dat ze moed moest verzamelen om het verboden terrein van haar moeders verleden te durven betreden, alsof ze onder een rood-wit afzetlint om de plaats van een misdrijf moest glippen. Ze wilde per se weten wat haar moeder ervan vond. Sofia trouwde voor haar twintigste, en Alexis wilde weten of het dom van haar zou zijn wanneer ze een man als Ed liet schieten. Of zou haar moeder, net als zijzelf, vinden dat het feit dat die vraag in haar hoofd opkwam al aangaf dat hij niet de juiste man voor haar was? In gedachten oefende ze haar vragen. Hoe had haar moeder al op zo’n jonge leeftijd geweten dat de man met wie ze ging trouwen ‘de ware’ was? Hoe kon ze weten dat ze de volgende vijftig, zestig en misschien wel zeventig jaar gelukkig met hem zou zijn? Maar op het moment dat ze haar mond opendeed, bedacht ze zich, bang door haar moeder te worden afgewezen. Maar er was één vraag die ze móést stellen.
“Kan ik…” vroeg Alexis, “kan ik misschien gaan kijken waar jij bent opgegroeid?” Behalve een voornaam die naar haar Griekse bloed verwees, waren haar donkerbruine ogen de enige aanwijzing dat ze haar moeders genen had, en vanavond maakte ze volop gebruik van die ogen door haar moeders blik te vangen. “We gaan aan het einde van de vakantie naar Kreta. Het zou zonde zijn er niet heen te gaan als ik toch in de buurt ben.”
Sofia was een vrouw die er moeite mee had te glimlachen, haar gevoelens te tonen of iemand te omhelzen. Ze was van nature gereserveerd en was altijd meteen geneigd een excuus te verzinnen. Maar iets hield haar vanavond tegen. Marcus had haar zo vaak gezegd dat Alexis altijd hun kind zou blijven, maar niet een kind dat haar moeder altijd nodig zou hebben. Daar kon ze zich tegen blijven verzetten, maar ze wist dat hij gelijk had; de jonge onafhankelijke vrouw tegenover haar bevestigde dat. In plaats van dicht te klappen, zoals Sofia meestal deed wanneer het gesprek, al was het maar zijdelings, op haar verleden kwam, reageerde ze onverwacht vriendelijk. Ze besefte voor het eerst dat de nieuwsgierigheid van haar dochter naar haar wortels niet alleen een natuurlijke behoefte was maar misschien ook wel een recht.
“Ja,” zei ze aarzelend. “Dat zou je kunnen doen.”
Alexis probeerde haar verbazing te verbergen. Ze durfde amper adem te halen, bang dat haar moeder van gedachten zou veranderen.
Sofia vervolgde met meer zekerheid in haar stem: “Ja, dat is een goed idee. Ik zal een brief voor je schrijven die je aan Fotini Davaras kunt geven. Zij kent mijn familie. Ze moet al erg oud zijn, maar ze heeft haar hele leven in het dorp gewoond waar ik ben geboren. Ze is getrouwd met de eigenaar van de plaatselijke taverna, dus als het meezit krijg je ook nog een goede maaltijd.”
Alexis glom van opwinding. “Bedankt, mam…Waar ligt het dorp precies?” vroeg ze. “Ten opzichte van Hania?”
“Het ligt ongeveer twee uur rijden ten oosten van Iraklion,” zei Sofia. “Dus vanaf Hania is het wel vier of vijf uur. Een behoorlijk eind voor op één dag. Maar papa kan nu elk moment thuiskomen, dus ik schrijf straks wel een brief aan Fotini voor je, als we terug zijn van het etentje. Dan zal ik je ook precies op de kaart aanwijzen waar Plaka ligt.”
De nonchalante klap waarmee de voordeur in het slot viel kondigde Marais’ terugkomst van de universiteitsbibliotheek aan. Zijn versleten leren aktetas stond in het midden van de hal en uit elke mogelijke opening staken paperassen. Marcus was een beer van een man, met een bril en dik zilvergrijs haar, en woog waarschijnlijk evenveel als zijn vrouw en dochter bij elkaar. Toen Alexis vanuit haar moeders kamer de trap af kwam gerend en zich in zijn armen wierp – zoals ze sinds haar derde deed – begroette hij haar met een brede grijns.
“Papa!” zei Alexis simpelweg, en zelfs dat was overbodig.
“Mijn mooie meid,” zei hij, en hij omhelsde haar op de warme en behaaglijke manier zoals alleen vaders met een dergelijk stevig postuur dat kunnen.
Niet veel later vertrokken ze naar het restaurant, dat op vijf minuten lopen van huis lag. Loukakis was genesteld tussen chique wijnbars, te dure patisserieën en trendy fusionrestaurants, en was de enige constante factor in de straat. Het was kort nadat de Fieldings hun huis hadden gekocht geopend en had sindsdien honderden winkels en eetgelegenheden zien komen en gaan. De eigenaar, Gregorio, begroette het drietal als de oude vrienden die ze waren en wist nog voordat ze goed en wel zaten wat ze zouden bestellen. Zoals altijd luisterden ze beleefd naar zijn opsomming van gerechten en dagschotels, waarna Gregorio hen een voor een aanwees en zei: “Meze van de dag, moussaka, stifado, kalamari, een fles retsina en een grote fles bronwater.” Ze knikten en lachten toen hij zich zogenaamd beledigd afwendde omdat ze de allernieuwste schotels van zijn kok afwezen.
Alexis (moussaka) was het grootste deel van de tijd aan het woord. Ze beschreef haar geplande reis met Ed en haar vader (kalamari) onderbrak haar zo nu en dan met tips over archeologische vindplaatsen die ze zouden kunnen bezoeken.
“Maar pap,” wierp Alexis vertwijfeld tegen, “je weet toch dat Ed niet echt geïnteresseerd is in ruïnes!”
“Dat weet ik ook wel,” reageerde hij kalm, “maar alleen een cultuurbarbaar gaat naar Kreta zonder Knossos te bezoeken. Dat zou hetzelfde zijn als naar Parijs gaan en het Louvre links laten liggen. Zelfs Ed snapt dat.”
Ze wisten alle drie maar al te goed dat Ed er geen enkele moeite mee had om culturele hoogtepunten links te laten liggen, en zoals altijd lag er een zweem van minachting in Marcus’ stem wanneer het gesprek op Ed kwam. Niet dat hij hem niet mocht of hem afkeurde. Ed was voor een vader de ideale schoonzoon. Niettemin voelde Marcus altijd iets van teleurstelling bij de gedachte dat deze bevoorrechte jongeman deel zou uitmaken van zijn dochters toekomst. Sofia, daarentegen, was weg van Ed. Hij was de belichaming van alles wat ze haar dochter toewenste: aanzien, zekerheid en een familiestamboom die hem het zelfvertrouwen gaf van iemand die – zij het heel ver weg – aan de Engelse adel gelieerd was.
Het werd een vrolijke avond. Ze hadden elkaar een paar maanden niet gezien en Alexis had veel in te halen, niet in de laatste plaats alle verhalen over Nicks liefdesleven. Alexis’ broer, die in Manchester postdoctoraal onderzoek deed, had geen haast met volwassen worden en verbaasde zijn familie voortdurend met zijn ingewikkelde relaties.
Daarna wisselden Alexis en haar vader anekdotes uit over hun werk en liet Sofia haar gedachten teruggaan naar de eerste keer dat ze in dit restaurant kwamen en Gregorio een stapel kussens op Alexis’ stoel had gelegd zodat ze bij haar bord op de tafel kon. Tegen de tijd dat Nick werd geboren had het restaurant een hoge kinderstoel aangeschaft en waren de kinderen al snel gewend geraakt aan de sterke smaak van taramasalata en tzatziki, die de obers hun op kleine bordjes voorzetten. Ruim twintig jaar lang hadden ze bijna elke mijlpaal in hun leven bij Gregorio gevierd, terwijl op de achtergrond altijd hetzelfde bandje met populaire Griekse liedjes speelde. Het besef dat Alexis geen kind meer was raakte Sofia dieper dan ooit en ze begon na te denken over Plaka en de brief die ze straks zou schrijven. Ze had jarenlang regelmatig met Fotini gecorrespondeerd, en een kwarteeuw daarvoor had ze over de geboorte van haar eerste kind geschreven; een paar weken later was er een klein, prachtig geborduurd jurkje met de post gekomen, waarin Sofia de baby bij gebrek aan een traditionele doopjurk had laten dopen. De twee vrouwen waren een tijd geleden gestopt met schrijven, maar Sofia was ervan overtuigd dat Fotini’s echtgenoot het haar zou hebben laten weten als er iets met zijn vrouw was gebeurd. Sofia vroeg zich af hoe Plaka er nu uit zou zien, en probeerde het beeld van een dorp vol lawaaierige pubs waar Engels bier werd geschonken te verdringen. Ze hoopte dat Alexis het dorp zou aantreffen zoals het was toen zij er weg was gegaan.
Naarmate de avond verstreek werd Alexis steeds opgewondener bij het vooruitzicht dat ze eindelijk meer over haar familiegeschiedenis te weten zou komen. Haar vakantie zou met een hoop spanningen gepaard gaan, maar ze zou in elk geval het bezoekje aan haar moeders geboortedorp hebben om naar uit te kijken. Alexis en Sofia glimlachten naar elkaar. Marcus zag het en vroeg zich af of zijn taak als tussenpersoon en verzoener tussen zijn vrouw en dochter er misschien eindelijk op zat. Die gedachte deed hem goed en hij koesterde zich in het gezelschap van de twee vrouwen van wie hij het meest ter wereld hield.
Ze beëindigden hun maaltijd, dronken beleefdheidshalve het aangeboden glaasje raki van het huis tot aan het streepje halverwege en vertrokken. Alexis zou vanavond in haar oude kamer slapen. Ze keek uit naar de paar uurtjes in haar kinderbed, voordat ze op moest en met de metro naar Heafhrow zou reizen. Hoewel het er niet van was gekomen haar moeder om advies te vragen, had ze een tevreden gevoel over de avond. Op dit moment was het belangrijker dat ze haar moeders geboorteplaats ging bezoeken, en dat met Sofia’s volle medewerking! Haar twijfels over haar toekomst met Ed waren – voorlopig – minder urgent.
Eenmaal thuis van het restaurant, zette Alexis een kop koffie voor haar moeder en ging Sofia aan de keukentafel zitten om de brief aan Fotini te schrijven. Na drie versies te hebben afgekeurd, plakte ze uiteindelijk de envelop dicht, die ze over de tafel naar haar dochter schoof. Sofia was zodanig in haar schrijven opgegaan dat alles in stilte had plaatsgevonden. Alexis had haar laten begaan, bang dat de betovering zou worden verbroken en haar moeder alsnog van gedachten zou veranderen.
∗
Sofia’s brief had nu samen met haar paspoort tweeënhalve week veilig in het binnenvakje van haar tas gezeten. In feite was de brief ook een soort paspoort, want hij zou haar toegang verschaffen tot haar moeders verleden. De brief was met haar meegereisd naar Athene en van daaruit op de van uitlaatgassen vergeven en soms door storm heen en weer geslingerde ferry’s naar Paros, Santorini en nu Kreta. Ed en zij waren een paar dagen geleden op het eiland gearriveerd en hadden moeiteloos een hotelkamer gevonden aan de kust in Hania omdat rond deze tijd de meeste vakantiegangers al waren vertrokken.
De laatste dagen van hun vakantie waren aangebroken. Ed had schoorvoetend Knossos en het archeologisch museum in Iraklion bezocht en wilde de laatste paar dagen op het strand liggen voordat ze aan de lange boottocht terug naar Piraeus zouden beginnen. Maar Alexis had andere plannen.
“Ik wou nog een bezoekje brengen aan een oude vriendin van mijn moeder,” kondigde ze aan. Ze zaten in een restaurantje aan de haven te wachten totdat ze konden bestellen. “Ze woont aan de andere kant van Iraklion, dus ik ben wel een hele dag weg.”
Het was voor het eerst dat ze Ed iets over haar pelgrimstocht vertelde en ze zette zich schrap voor zijn reactie.
“Nou, geweldig!” snauwde hij, waarna hij er verontwaardigd aan toevoegde: “Ik neem aan dat je met de auto wilt?”
“Ja, als jij het goedvindt. Het is bijna tweehonderd kilometer. Als ik dat met lokale bussen moet doen, ben ik dagen onderweg.”
“Ik heb weinig keus, nietwaar? En ik ga zéker niet met je mee,” zei hij fel. Zijn ogen fonkelden als saffieren in zijn zonverbrande gezicht. Vervolgens verdween hij achter zijn menukaart en bleef de rest van de avond mokken. Alexis vergaf het hem, per slot van rekening had ze hem ermee overvallen. Waar ze minder goed tegen kon, ook al was ze dat van hem gewend, was dat hij totaal geen interesse toonde in haar uitstapje. Hij vroeg niet eens naar de naam van de vrouw die ze ging bezoeken.
Niet lang nadat de zon de volgende ochtend boven de heuvels was opgekomen, glipte ze uit bed en verliet hun hotel.
Toen ze Plaka in haar reisgids had opgezocht, was ze op iets totaal onverwachts gestuit. Iets waarover haar moeder het nooit had gehad. Tegenover het dorp, net iets van de kust af, lag een eiland. Hoewel er maar weinig over vermeld stond en ze het bijna over het hoofd had gezien, had het toch tot de verbeelding gesproken:
∗
Spinalonga: dit eiland, dat wordt gedomineerd door een indrukwekkend Venetiaans fort, werd in de achttiende eeuw door de Turken veroverd. De meerderheid van de Turken verliet Kreta toen het in 1898 onafhankelijk werd verklaard, maar de bewoners weigerden hun huizen en lucratieve smokkelhandel op Spinalonga op te geven. Ze verlieten het eiland pas in 1903 toen er een leprakolonie werd gevestigd. In 1941 werd Kreta binnengevallen door het Duitse leger, dat het tot 1945 bezet hield. Door de aanwezigheid van leprozen werd Spinalonga met rust gelaten. Sinds 1957 is het eiland onbewoond.
∗
De bestaansreden van Plaka zelf bleek uit het feit dat het dorp als een toevoercentrum voor de leprakolonie fungeerde. Het intrigeerde Alexis dat haar moeder daar met geen woord over had gerept. Gezeten achter het stuur van de gehuurde Cinquecento, hoopte ze dat ze tijd genoeg zou hebben om Spinalonga te bezoeken. Ze spreidde de kaart van Kreta uit op de lege stoel naast haar en zag nu pas dat het eiland de vorm had van een dier dat loom op zijn rug ligt te slapen.
De reis voerde haar oostwaarts, voorbij Iraklion en over de rechte kustweg door de idioot volgebouwde buitenwijken van Hersonisos en Malia. Zo nu en dan passeerde ze een bruin bord langs de kant van de weg dat naar een oude ruïne verwees die volstrekt detoneerde tussen tussen de almaar in aantal toenemende hotels. Alexis negeerde alle borden. Vandaag was ze op weg naar een dorpje dat niet in de twintigste eeuw vóór Christus maar na Christus tot bloei was gekomen.
Ze reed kilometerslang langs olijfgaarden en, op stukken langs de kust waar de grond vlakker was, uitgestrekte plantages met rode tomaten en rijpende druiven, totdat ze uiteindelijk de grote weg verliet en aan het laatste stukje van haar reis naar Plaka begon. De weg werd nu smaller en ze moest steeds langzamer gaan rijden om de keien die vanaf de berghellingen op de weg waren gerold te ontwijken. Zo nu en dan kuierde er ineens vlak voor haar neus een geit de weg op, die haar met zijn duivels dicht bij elkaar staande ogen aankeek terwijl ze passeerde. Na een tijdje begon de weg te stijgen, en na een bijzonder scherpe haarspeldbocht zette ze de auto aan de kant van de weg; het grind knerpte onder haar banden. In de diepte ver onder haar lag het verblindend blauwe water van de Golf van Mirabello. Ze zag de grote boog van een bijna cirkelvormige, natuurlijke haven, en op het punt waar de landtongen elkaar als in een omhelzing leken te raken, lag een stukje land dat eruitzag als een kleine ronde heuvel. Van een afstandje leek het of het aan het vasteland vastzat, maar Alexis had op haar kaart gezien dat dit het eilandje Spinalonga was, dat je alleen kon bereiken door een smalle strook water over te steken. Hoewel het eiland in het niet verzonk bij het omringende landschap, rees het trots uit het water op. Aan een kant van het eiland was het Venetiaanse fort duidelijk zichtbaar, en daarachter, vager maar toch nog te onderscheiden, lag een wirwar van lijnen – dat moesten de straten zijn. Daar lag het dus: het verlaten eiland. Het was duizenden jaren bewoond geweest en plotseling, nog geen vijftig jaar geleden, om een of andere reden verlaten.
De laatste paar kilometer van haar rit naar Plaka reed ze langzaam bergafwaarts, met de raampjes van haar goedkope huurauto open om te genieten van de warme bries en de aromatische geur van tijm. Het was twee uur in de middag toen ze eindelijk rammelend tot stilstand kwam op het stille dorpsplein. Ze had het plastic stuur zo stevig vastgehouden dat haar handen glommen van het zweet, en ze zag dat haar linkerarm was verbrand door de middagzon. Het was een spookachtige tijd om in een Grieks dorp te arriveren. Honden lagen languit in de schaduw en een paar katten aasden op kliekjes. Andere tekenen van leven waren er niet, alleen vage aanwijzingen dat er kort daarvoor nog mensen waren geweest – een verlaten bromfiets tegen een boom, een half pakje sigaretten naast een opengeslagen backgammonspel op een bankje. Cicades met hun aanhoudende getjirp, dat pas tegen de schemering werd gestaakt wanneer de brandende hitte eindelijk afnam. Het dorp zag er waarschijnlijk nog precies hetzelfde uit als in de jaren zeventig toen haar moeder was vertrokken. Het had weinig redenen gehad om te veranderen.
Alexis had zich voorgenomen dat ze eerst zou proberen Spinalonga te bezoeken voordat ze Fotini Davaras zou opsporen. Ze genoot van het gevoel van totale vrijheid en onafhankelijkheid, en als ze de oude vrouw eenmaal had gevonden was het misschien onbeleefd te vertrekken om een boottocht te gaan maken. Alexis was er zo goed als zeker van dat Ed van haar zou verwachten dat ze nog diezelfde avond terug zou rijden naar Hania, maar ze had besloten dat ze van de middag zou genieten en zich later druk zou maken over het telefoontje aan Ed en het vinden van een plek om te overnachten.
Ze besloot de reisgids op zijn woord te geloven (“Probeer het café in het vissersdorpje Plaka waar u voor een paar duizend drachmen meestal wel een visser bereid zult vinden u over te zetten”) en liep vastberaden over het plein naar het dorpscafé. Ze schoofde plakkerige regenboog van plastic strips in de deuropening opzij. De smoezelige slierten waren bedoeld om de vliegen buiten te houden en de koele lucht binnen, maar het enige wat ze echt deden was stof verzamelen en het café permanent in het halfduister hullen. Alexis tuurde het donker in en kon met moeite een vrouw aan een tafel onderscheiden. Toen ze half op de tast haar weg naar binnen zocht, stond de donkere gestalte op en liep naar de bar. Alexis’ mond was inmiddels al kurkdroog van het stof.
“Nero, parakalo,” zei ze aarzelend.
De vrouw schuifelde langs een rij enorme glazen potten met olijven en halfvolle flessen met heldere, stroperige ouzo, en haalde een fles gekoeld bronwater uit de koelkast. Ze schonk voorzichtig een lang, recht glas vol, deed er een dikke schijf citroen in en reikte het Alexis aan. Vervolgens droogde ze haar handen, die nat waren geworden van de condens op de gekoelde fles, af aan een grote bloemetjesschort die maar net om haar omvangrijke middel paste. “Engels?” vroeg ze.
Alexis knikte. Het was immers half waar. Het kostte haar maar één woord om haar wens over te brengen. “Spinalonga?” zei ze.
De vrouw draaide zich op haar hakken om en verdween door een kleine deuropening achter de bar. Alexis hoorde haar gedempt “Gerasimo! Gerasimo!” roepen, even later gevolgd door voetstappen op een houten trap. Er verscheen een oudere man met een wazige blik in zijn ogen van de siësta. De vrouw kletste erop los tegen hem. Het enige woord dat Alexis bekend voorkwam was ‘drachma’, dat een paar keer werd herhaald. Het was maar al te duidelijk dat hem onomwonden werd gezegd dat er goed geld te verdienen viel. De man knipperde met zijn ogen terwijl hij zwijgend de stortvloed aan instructies aanhoorde.
De vrouw keerde zich om naar Alexis, pakte haar bestelboekje van de bar en krabbelde er een paar cijfers en een schets op. Terwijl ze druk wijzend en gebarend verder krabbelde op het papier, rekende ze uit dat een retourtje Spinalonga, inclusief een verblijf van twee uur op het eiland, twintigduizend drachmen zou kosten, ofwel zo’n vijfendertig pond. Het zou geen goedkoop dagje worden, maar Alexis was niet bij machte te onderhandelen. Bovendien wilde ze niets liever dan het eiland bezoeken. Ze knikte en glimlachte naar de bootjesverhuurder, die ernstig terugknikte. Pas op dat moment besefte Alexis dat er meer achter de zwijgzaamheid van de veerman stak dan ze in eerste instantie had vermoed. Ook al had hij gewild, dan nog had hij niets kunnen zeggen. Gerasimo was stom.
Het was maar een korte wandeling naar de kade waar Gerasimo’s gehavende oude bootje lag aangemeerd. Ze liepen zwijgend langs de slapende honden en de huizen met gesloten luiken. Er bewoog niets, en behalve de cicades was er niets anders te horen dan het zachte geluid van de rubberzolen van hun schoenen. Zelfs de zee was vlak en geluidloos.
Daar ging ze dan, op een boottochtje van vijfhonderd meter met een veerman die alleen zo nu en dan naar haar glimlachte. Hij had een gelooid gezicht, zoals alle Kretenzer vissers die tientallen jaren op zee hadden doorgebracht, “s-nachts vechtend tegen de elementen en overdag netten reparerend in de brandende zon. Vermoedelijk was hij rond de zestig, maar als rimpels vergelijkbaar waren met de ringen van een eikenboom, dan zou je hem rond de tachtig jaar schatten. Zijn gelaatstrekken verrieden geen enkele emotie. Geen pijn, geen verdriet, maar ook geen vreugde. Het waren de kalme trekken van iemand die zich na een lang leven had neergelegd bij de dingen die gebeurd waren. Hoewel toeristen, na de Venetianen, de Turken en, in het leven van de oude man, de Duitsers, de laatste indringers op Kreta waren, namen maar weinigen van hen de moeite om Grieks te leren. Alexis nam het zichzelf nu kwalijk dat ze haar moeder nooit had gevraagd haar wat basis-Grieks bij te brengen – vermoedelijk sprak Sofia nog altijd vloeiend Grieks, ook al had haar dochter het haar nooit horen spreken. Het enige wat Alexis de veerman te bieden had toen hij haar aan boord hielp, was een beleefd ‘efharisto” – “dank u” – waarop hij zijn hand naar de rand van zijn oude strohoed bracht.
Terwijl ze Spinalonga naderden, haalde Alexis haar camera tevoorschijn en de plastic tweeliterfles met water die de vrouw in het café haar per se mee had willen geven, met het advies dat ze veel moest drinken. Toen de boot tegen de wal botste, bood de oude Gerasimo haar een hand aan en stapte ze over de houten bank op het oneffen oppervlak van de verlaten kade. Het viel haar op dat de motor van de boot nog altijd liep. Kennelijk was de oude man niet van plan te blijven. Ze wisten elkaar duidelijk te maken dat hij over twee uur terug zou komen. Ze keek toe terwijl hij de boot keerde en wegtufte richting Plaka.
Alexis stond nu in haar eentje op Spinalonga en werd bevangen door angst. Stel dat Gerasimo haar vergat? Hoe lang zou het duren voordat Ed haar zou komen zoeken? Kon ze de afstand naar het vasteland zwemmen? Ze had zich nog nooit zo alleen gevoeld. Meestal was ze maar een paar meter verwijderd van een ander mens en had ze, behalve in haar slaap, nooit langer dan pakweg een uur geen contact met anderen gehad. Die afhankelijkheid joeg haar angst aan, maar ze besloot zich te vermannen. Ze zou de eenzaamheid aanvaarden – de paar uren van isolement die ze hier zou ervaren waren een speldenprik vergeleken bij de levenslange straf van eenzaamheid die vroegere bewoners van Spinalonga moesten hebben ondergaan.
De massieve stenen muren van het Venetiaanse fort tekenden zich boven haar af. Hoe moest ze in vredesnaam langs dit schijnbaar onneembare obstakel komen? Op dat moment viel haar oog op een manshoge doorgang in de muur. Het was een kleine, donkere opening in de enorme oppervlakte van lichte steen. Toen ze de doorgang naderde, zag ze dat het de ingang van een donkere tunnel was die afboog zodat het uiteinde niet te zien was. Met de zee achter haar en de muur voor haar, kon ze maar één kant op: de donkere, claustrofobische tunnel in. Toen ze na een aantal meters lopen vanuit het halfduister weer het felle middaglicht in stapte, bleek de schaal van het fort volledig te zijn veranderd. Verbluft bleef ze staan.
Ze stond aan de voet van een lange straat met aan weerszijden kleine, twee verdiepingen tellende huizen. Ooit moest het er hier hebben uitgezien als in elk ander dorp op Kreta, maar deze huisjes waren totaal verwaarloosd. Raamkozijnen hingen scheef aan afgebroken scharnieren en luiken bewogen krakend in de lichte zeebries. Ze liep aarzelend door de stoffige straat en nam alles aandachtig in zich op: een kerk rechts van haar met een zware, met snijwerk versierde deur, een gebouw dat te oordelen naar de lage, grote ramen een winkel moest zijn geweest, en een iets chiquer vrijstaand huis met een houten balkon, een gewelfde ingang en de restanten van een ommuurde tuin. Over alles hing een griezelige stilte.
In de kamers op de begane grond van de huizen groeiden overal groepjes wilde bloemen en in de kamers op de eerste verdieping hadden zich in de barsten in het stucwerk muurbloemen genesteld. De meeste huisnummers waren nog altijd te lezen en de vervagende cijfers – 11,18,29 – deden Alexis beseffen dat er achter elk van deze voordeuren echte mensen hadden gewoond.
Gefascineerd liep ze door. Ze had het gevoel alsof ze slaapwandelde. Dit was geen droom en toch had het iets onwerkelijks.
Ze passeerde een pand dat een café moest zijn geweest, een groot openbaar gebouw en een gebouw met rijen betonnen wasbakken, waaruit ze afleidde dat het als wasserij moest hebben gefungeerd. Ernaast stonden de resten van een lelijk, drie verdiepingen tellend blok met functionele gietijzeren balkonspijlen. De schaal van het gebouw vormde een merkwaardig contrast met de huizen. Het was een raar idee dat dit gebouw zeventig jaar geleden was neergezet in de veronderstelling dat het hoog was. Waar eens de ramen hadden gezeten gaapten nu grote gaten waarin de zeebries vrij spel had, en uit de plafonds staken elektriciteitsdraden als gestolde slierten spaghetti. Het was een van de somberste gebouwen in de straat.
Toen ze het dorpje uit was, kwam ze op een overgroeid pad dat naar een plek voerde waar geen tekenen van beschaving meer waren te bekennen. Het was een natuurlijke klip die loodrecht afliep naar de ruim honderd meter dieper gelegen zee. Hier stond ze zichzelf voor het eerst toe stil te staan bij het leed van de leprapatiënten. Ze vroeg zich af of ze destijds wanhopig deze plek hadden opgezocht om een einde aan hun moeilijke leven te maken. Alexis staarde naar de gebogen horizon. Ze was zo opgegaan in de omgeving en de vreemde atmosfeer die over het eiland hing, dat ze geen seconde meer aan haar eigen situatie had gedacht. Ze was hier helemaal alleen en besefte ineens dat alleen zijn niet hoefde te betekenen dat je je ook eenzaam voelde. Je kon eenzaam zijn in een grote mensenmassa. Die gedachte sterkte haar in wat haar na de vakantie waarschijnlijk te doen stond: aan de volgende fase van haar leven beginnen.
Alexis keerde op haar schreden terug in het dorpje, waar ze even op een stenen dorpel ging zitten en een flinke teug water uit de fles nam die ze nog altijd bij zich droeg. Er bewoog niets, op een enkele hagedis na, die wegschoot door de dorre laag bladeren waarmee de vloeren van de vervallen huizen waren bedekt. Door een gat in het verwaarloosde huis tegenover haar ving ze een glimp op van de zee, en daarachter het vasteland. De leprozen moesten elke dag op Plaka hebben uitgekeken en alles hebben gezien: elk gebouw, elke boot, en misschien zelfs de mensen die dagelijks naar hun werk gingen. Beetje bij beetje begon ze te beseffen hoezeer de nabijheid van het dorp hen moest hebben gekweld.
Welke verhalen zouden de muren van deze stad kunnen vertellen? Ze moesten veel leed hebben gezien. Het kon niet anders of de leprapatiënten die op dit eiland gevangen hadden gezeten moesten zich door het leven slecht bedeeld hebben gevoeld. Maar Alexis was zeer geoefend in het trekken van conclusies uit archeologische resten, en uit wat er van deze plek was overgebleven leidde ze af dat de eilandbewoners niet alleen maar diepe ellende en wanhoop hadden gekend. Als hun bestaan niet meer de moeite waard was geweest, waarom waren er hier dan cafés? Waarom was er een gebouw dat niets anders kon zijn geweest dan een stadhuis? Hoewel er een melancholische sfeer hing, zag ze alleen tekenen van een normaal dorpsleven. Juist dat had haar zo overrompeld. Dit kleine eiland was een gemeenschap geweest, en niet alleen maar een plek waar je heen ging om te sterven – zoveel was haar wel duidelijk uit de overblijfselen van de infrastructuur.
De tijd vloog. Toen Alexis op haar horloge keek, zag ze dat het al vijf uur was. De zon leek nog zo hoog aan de hemel te staan en de warmte had haar alle besef van tijd doen verliezen. Ze sprong op; haar hart bonsde in haar keel. Hoewel ze had genoten van de stilte en de rust, moest ze er niet aan denken dat Gerasimo zonder haar zou vertrekken. Ze haastte zich door de donkere tunnel terug naar de kade. De oude visser zat in zijn boot op haar te wachten, en zodra hij haar zag, startte hij de motor. Hij was duidelijk niet van plan langer te blijven dan strikt noodzakelijk.
Het tochtje terug naar Plaka was in een mum van tijd achter de rug. Toen ze het café, waar haar uitstapje was begonnen, en de vertrouwde huurauto die ze er tegenover had geparkeerd, in hét oog kreeg, slaakte ze een zucht van opluchting. Het dorp was inmiddels tot leven gekomen. Vrouwen zaten voor hun huizen te praten en onder de bomen voor het café zat een groep mannen over een kaartspel gebogen. Boven hun hoofden hing een wolk rook van zware sigaretten. Gerasimo en zij liepen in een inmiddels vertrouwd stilzwijgen terug naar het café, waar ze werden begroet door de vrouw van wie Alexis aannam dat ze Gerasimo’s echtgenote was. Alexis telde een handvol smoezelige biljetten bij elkaar en gaf ze aan haar. “Wilt u drinken?” vroeg de vrouw haar in steenkolenengels. Alexis besefte dat ze behalve iets te drinken ook wel iets te eten zou lusten. Ze had de hele dag niets gegeten en was duizelig van de hitte en de deining van de zee.
Toen ze zich herinnerde dat haar moeders vriendin een taverna runde, zocht ze gehaast in haar rugzak naar de gekreukte envelop met Sofia’s brief. Ze liet het adres aan de vrouw zien, die meteen blijk gaf van herkenning. Ze nam Alexis bij de arm en loodste haar mee naar buiten. Na vijftig meter kwamen ze bij de kust, waar op een kleine pier in zee een taverna lag. De blauwgeverfde stoelen en blauw-wit geruite tafelkleedjes trokken Alexis als een oase aan, en zodra ze door de eigenaar en naamgever van het restaurant, Stephanos, werd begroet, wist ze dat ze vanaf dit terras de zon zou willen zien ondergaan.
Stephanos had één ding gemeen met alle andere tavernahouders die Alexis had ontmoet: een volle, goedverzorgde snor. Maar anders dan de meesten van zijn collega’s zag hij er niet uit alsof hij evenveel at als hij serveerde. Omdat het voor de dorpelingen nog veel te vroeg was om te eten, ging Alexis als enige gast aan een tafeltje aan de rand van het terras zitten, dicht bij de zee.
“Is Fotini Davaras vandaag ook hier?” vroeg Alexis aarzelend. “Mijn moeder heeft haar gekend toen ze hier opgroeide. Ik heb een brief voor haar.”
Stephanos, die veel beter Engels sprak dan het stel in het café, antwoordde vriendelijk dat zijn vrouw er inderdaad was en dat ze naar haar toe zou komen zodra ze in de keuken klaar was met het bereiden van de avondschotels. Hij opperde dat hij haar intussen wat lokale specialiteiten kon brengen, zodat ze zich niet hoefde te verdiepen in de menukaart. Toen Alexis was voorzien van een ijskoud glas retsina en een paar grove plakken brood om haar eerste honger te stillen, daalde er een tevreden gevoel op haar neer. Ze had genoten van haar dag alleen en koesterde dit moment van vrijheid en onafhankelijkheid. Ze keek over de zee naar Spinalonga. De leprozen op het eiland hadden geen vrijheid gekend, bedacht ze, maar zouden ze er misschien iets anders voor in de plaats hebben gekregen?
Stephanos keerde terug met een aantal witte bordjes op zijn arm die gevuld waren met allerlei vers klaargemaakte hapjes uit de keuken – garnalen, gevulde courgettebloemen, tzatziki en miniquiches. Alexis vroeg zich af of ze ooit zoveel trek had gehad of zoveel heerlijk uitziende hapjes voorgeschoteld had gekregen.
Toen Stephanos naar haar tafeltje was gelopen, had hij haar naar het eiland zien staren. Hij was geïntrigeerd door deze eenzame Engelse vrouw die, zoals Andriana, Gerasimo’s vrouw, had verteld, de middag alleen op Spinalonga had doorgebracht. In het hoogseizoen werden er bootladingen toeristen overgezet. De meesten bleven echter hooguit een halfuur, waarna ze per touringcar terug naar een van de grotere resorts verderop aan de kust werden gebracht. De meerderheid kwam alleen maar uit een soort perverse nieuwsgierigheid, en te oordelen naar de flarden van gesprekken die hij soms opving wanneer ze de moeite namen om in Plaka te blijven om een hapje te eten, waren ze meestal teleurgesteld. Alsof ze er meer van hadden verwacht dan een paar vervallen huizen en een dichtgespijkerde kerk. “Maar wat had u dan willen zien?” was hij altijd geneigd te vragen. “Lijken? Achtergelaten krukken?” Hij ergerde zich altijd groen en geel aan hun ongevoeligheid. Maar deze vrouw was anders.
“Wat vond u van het eiland?” vroeg hij.
“Het heeft me verrast,” antwoordde ze. “Ik had verwacht dat er een melancholische sfeer zou hangen. Dat was ook wel zo, maar er was meer dan dat. De mensen die daar hebben gewoond, hebben niet bij de pakken neergezeten. Tenminste, zo kwam het op mij over.”
Dit was allesbehalve de standaardreactie die hij van de toeristen die Spinalonga bezochten gewend was, maar deze jonge vrouw had er dan ook meer tijd doorgebracht dan de meeste bezoekers. Alexis was blij een praatje te kunnen maken, en omdat Stephanos altijd graag zijn Engels oefende, moedigde hij haar enthousiast aan. “Ik weet eigenlijk niet waarom ik dat denk. Maar klopt dat beeld?”
“Mag ik bij u komen zitten?” vroeg Stephanos zonder haar antwoord af te wachten. Hij trok een stoel bij en ging zitten. Hij voelde instinctief aan dat deze vrouw openstond voor de magie van Spinalonga. “Mijn vrouw had een vriend die daar heeft gewoond,” zei hij. “Ze is een van de weinigen hier in het dorp die nog een band met het eiland heeft. Toen er eindelijk een medicijn werd gevonden, zijn de meeste mensen hier zo ver mogelijk vandaan gaan wonen. Behalve natuurlijk de oude Gerasimo.”
“Heeft Gerasimo…lepra gehad?” vroeg Alexis, enigszins van haar stuk gebracht. Dat zou kunnen verklaren waarom hij zo’n haast had van het eiland weg te komen nadat hij haar had afgezet. Haar nieuwsgierigheid was gewekt. “Heeft uw vrouw het eiland ooit bezocht?”
“O ja, heel vaak,” antwoordde Stephanos. “Ze weet er meer van dan wie ook hier in het dorp.”
Ondertussen waren er andere klanten gearriveerd. Stephanos stond op van zijn stoel om hun hun tafel te wijzen en de menukaarten uit te delen. De zon was inmiddels achter de horizon gezakt en de lucht was donkerroze. Zwaluwen doken sierlijk op insecten in de snel afkoelende lucht. Er leek een eeuwigheid voorbij te gaan. Alexis had alles opgegeten wat Stephanos haar had voorgezet, maar had nog steeds trek.
Juist toen ze zich afvroeg of ze naar de keuken zou gaan om nog iets te eten uit te kiezen – iets wat doodnormaal was op Kreta – arriveerde haar hoofdgerecht.
“Deze is vandaag nog gevangen,” zei de serveerster terwijl ze een ovaal bord op tafel zette. “Het is barbouni. Ik meen dat dat in het Engels ‘mul’ heet. Ik hoop dat ik hem naar wens heb klaargemaakt – alleen gegrild met verse kruiden en een beetje olijfolie.”
Alexis stond versteld. Niet alleen van de perfect geserveerde maaltijd. Zelfs niet van het zachte, bijna accentloze Engels van de serveerster. Wat haar het meest verbaasde was hoe mooi ze was. Ze had zich altijd al afgevraagd hoe het gezicht er moet hebben uitgezien waarvoor duizend schepen waren uitgevaren. Het moet een gezicht als het hare zijn geweest.
“Dank u,” zei ze ten slotte. “Het ziet er heerlijk uit.”
Het visioen leek op het punt te staan zich om te draaien, maar bleef toen staan. “Mijn man zei dat u naar me had gevraagd.”
Alexis keek verbaasd op. Haar moeder had tegen haar gezegd dat Fotini begin zeventig was, maar deze vrouw was slank, had nauwelijks rimpels en haar hoog opgestoken haren hadden nog de kleur van rijpe kastanjes. Ze zag er allesbehalve uit als de oude vrouw die Alexis had verwacht aan te treffen.
“Bent u…Fotini Davaras?” vroeg ze onzeker terwijl ze opstond.
“Ja, dat ben ik,” verzekerde de vrouw haar vriendelijk.
Alexis herstelde zich. “Ik heb een brief voor u bij me,” zei ze. “Van mijn moeder, Sofia Fielding.”
Het gezicht van Fotini Davaras lichtte op. “Ben jij Sofia’s dochter? Mijn hemel, wat leuk!” riep ze uit. “Hoe is het met haar? Ik ben zo benieuwd!” Fotini nam de brief die Alexis haar aanreikte enthousiast aan en drukte hem aan haar borst alsof het Sofia in hoogsteigen persoon was. “Ik ben zo blij! Sinds haar tante een paar jaar geleden overleed, heb ik niks meer van haar gehoord. Tot die tijd schreef ze me elke maand. Om een of andere reden is ze daar ineens mee gestopt. Ik maakte me al ernstig zorgen, want mijn laatste brieven zijn niet meer beantwoord.”
Dit was nieuw voor Alexis. Ze wist niet dat haar moeder regelmatig brieven naar Kreta had gestuurd en al helemaal niet dat ze zelf post uit Griekenland had ontvangen. Ze had thuis niet één keer een brief met een Griekse postzegel erop gezien. Als dat wel zo was, zou ze zich dat zeker herinneren, want ze stond altijd vroeg op en had thuis altijd de post van de deurmat geraapt. Het leek erop dat haar moeder er alles aan had gedaan om de correspondentie geheim te houden.
“Laat me eens naar je kijken…Ja, je lijkt wel een beetje op je moeder. Maar nog meer op die arme Anna.”
Anna? Die naam had Alexis thuis nog nooit horen vallen. Zelfs niet de keren dat ze haar moeder had proberen uit te horen over die sepia-kleurige oom en tante die haar hadden grootgebracht.
“Je moeders moeder,” voegde Fotini er haastig aan toe toen ze de verbaasde blik van de jonge vrouw zag.
Alexis voelde een koude rilling over haar rug lopen. Nu ze hier zo stond, in het schemerige halfduister met de inktzwarte zee achter zich, drong de omvang van haar moeders zwijgen pas echt tot haar door, en ze besefte dat de vrouw tegenover haar wel eens de sleutel tot het verleden kon zijn.
“Kom, ga zitten. Je móét die barbouni proeven,” zei Fotini. Alexis had onderhand bijna geen trek meer, maar het leek haar beleefder te doen wat haar gezegd werd. De twee vrouwen gingen zitten.
Hoewel Alexis vol vragen zat, liet ze zich door Fotini uithoren. Haar vragen gingen dieper dan op het eerste gezicht leek. Hoe was het met haar moeder? Was ze gelukkig? Wat was haar vader voor iemand? Waarom was ze naar Kreta gekomen?
Fotini was zo warm en uitnodigend als de avond, waardoor het Alexis niet moeilijk viel haar vragen open en eerlijk te beantwoorden. Deze vrouw was oud genoeg om haar grootmoeder te kunnen zijn en toch was ze heel anders dan ze zich een grootmoeder had voorgesteld. Fotini Davaras was het tegenovergestelde van het kromme oude vrouwtje in het zwart dat ze in gedachten had gehad toen haar moeder haar de brief had overhandigd. Fotini’s belangstelling voor haar leek oprecht. Het was lang geleden dat ze met iemand zoals deze vrouw had gesproken. Haar docente op de universiteit had zo nu en dan naar haar geluisterd, maar diep in haar hart wist ze dat dat alleen was omdat ze daarvoor werd betaald. Het duurde dan ook niet lang voor Alexis Fotini in vertrouwen nam.
“Mijn moeder heeft altijd erg geheimzinnig gedaan over haar verleden,” zei ze. “Ik weet alleen dat ze hier in de buurt is geboren en door haar oom en tante is grootgebracht. En dat ze op haar achttiende voorgoed is vertrokken.”
“Is dat écht alles wat je weet?” vroeg Fotini. “Heeft ze je niet meer verteld dan dat?”
“Nee. Dat is ook een van de redenen dat ik hier ben. Ik wil meer over haar te weten komen. Ik wil weten waarom ze haar verleden zo rigoureus de rug heeft toegekeerd.”
“Maar waarom nu pas?” vroeg Fotini.
“O, om meerdere redenen,” zei Alexis. Ze staarde naar haar bord. “Maar vooral vanwege mijn vriend. Ik besef eigenlijk pas sinds kort hoeveel geluk mijn moeder heeft gehad dat ze mijn vader heeft ontmoet. Ik vond het altijd heel normaal dat ze zo’n goede relatie’hadden.”
“Ik ben blij te horen dat ze gelukkig zijn. Het ging destijds nogal snel allemaal. Maar we hadden goede hoop, want ze waren helemaal in de wolken.”
“Maar ik blijf het gek vinden dat ik zo weinig over mijn moeder weet. Ze praat nooit over haar jeugd en over hoe het hier was…”
“O nee?” onderbrak Fotini haar.
“Ik denk,” vervolgde Alexis, “dat het me kan helpen als ik meer over mijn moeder weet. Ze had het geluk iemand te ontmoeten om wie ze veel gaf, maar hoe kon ze weten dat hij de ware voor haar was? Ik ben nu vijf jaar met Ed samen, maar ik weet nog steeds niet of ik met hem verder wil.”
Alexis stond versteld van haar eigen openhartigheid, want doorgaans was ze nogal zakelijk. Ze besefte dat het een beetje vreemd, nee bijna bizar moest overkomen op iemand die ze nog maar twee uur kende. Bovendien dwaalde ze af. Hoe kon ze van deze Griekse vrouw, hoe aardig ook, verwachten dat ze in haar verhaal geïnteresseerd was?
Op dat moment kwam Stephanos naar hen toe om de tafel af te ruimen, en binnen een paar minuten was hij terug met de koffie en twee royale glazen met stroopkleurige cognac. In de loop van de avond waren er andere klanten gekomen en gegaan, en opnieuw was alleen het tafeltje waaraan Alexis zat bezet.
Verwarmd door de hete koffie en de sterke Metaxa, vroeg Alexis aan Fotini hoe lang ze haar moeder had gekend.
“Ongeveer vanaf haar geboorte,” antwoordde de oudere vrouw. Maar toen zweeg ze, geremd door haar verantwoordelijkheidsgevoel. Wie was zij, Fotini Davaras, om dit meisje over het verleden van haar familie te vertellen terwijl haar eigen moeder dat voor haar verborgen had willen houden? Maar op hetzelfde moment herinnerde Fotini zich de brief die ze in haar schort had gestopt. Ze haalde hem eruit, pakte een mes van het tafeltje naast zich en ritste hem open.
Lieve Fotini,
Vergeeft u me alstublieft dat ik zo lang niets van me heb laten horen. Ik weet dat ik u niet hoef uit te leggen wat de reden is, maar gelooft u me als ik zeg dat ik vaak aan u denk. Dit is mijn dochter, Alexis. Wilt u net zo aardig voor haar zijn als u altijd voor mij bent geweest – maar dat lijkt me een overbodige vraag, of niet? Alexis is zeer benieuwd naar haar achtergrond. Heel begrijpelijk natuurlijk, maar ik heb het altijd erg moeilijk gevonden haar daar iets over te vertellen. Is het niet raar dat het met het verstrijken van de jaren alleen maar moeilijker wordt de waarheid te vertellen? Ik weet dat ze u het hemd van het lijf zal vragen – ze is een geboren historicus. Wilt u haar vragen beantwoorden? U hebt alles met eigen ogen en oren gezien en gehoord. Ik denk dat uw verslag waarheidsgetrouwer zal zijn dan het mijne.
Wilt u haar precies vertellen hoe het was, Fotini? Ze zal u eeuwig dankbaar zijn. En wie weet, straks komt ze terug naar Engeland en vertelt ze me dingen die ik zelfs nooit heb geweten. Wilt u haar laten zien waar ik geboren ben – ik weet dat ze daarin is geïnteresseerd – en haar meenemen naar Agios Nikolaos? Ik wens u en Stephanos alle liefde toe en doe alstublieft de allerhartelijkste groeten aan uw zoons. Dank u, Fotini.
Veel liefs, Sofia
Nadat Fotini de brief had gelezen, vouwde ze hem zorgvuldig op en schoof hem terug in de envelop. Toen keek ze over de tafel naar Alexis, die nieuwsgierig elke uitdrukking op haar gezicht had gevolgd terwijl ze de gekreukte brief had gelezen.
“Je moeder heeft me gevraagd je alles over je familie te vertellen,” zei ze, “maar dat is niet zomaar iets. Zaterdag en zondag zijn we gesloten en gelukkig heb ik aan het einde van het seizoen alle tijd van de wereld. Waarom blijf je niet een paar dagen bij ons logeren? Dat zou ik echt heel leuk vinden.” Fotini’s ogen schitterden in het donker. Ze zagen er waterig uit. Waren het tranen van opwinding? Alexis wist het niet.
Ze wist intuïtief dat ze haar tijd niet beter kon besteden en twijfelde er geen moment aan dat ze aan het verhaal over haar moeders achtergrond meer zou hebben dan aan het zoveelste museumbezoek. Waarom zou ze de onbekende resten van oude beschavingen bestuderen als ze haar eigen geschiedenis tot leven kon wekken? Er was geen enkele reden waarom ze niet hier kon blijven. Ze hoefde alleen maar even naar Ed te sms’en dat ze nog een paar dagen zou blijven. Ook al getuigde dat van weinig respect tegenover Ed, ze vond dat deze kans wel een beetje egoïsme rechtvaardigde. In wezen was ze vrij om te doen en te laten waar ze zin in had. Alles om haar heen was even stil. De donkere, vlakke zee leek zijn adem in te houden, en in de wolkeloze hemel daarboven leek het allerhelderste sterrenbeeld, Orion, die was gedood en door de goden in de hemel gezet, haar beslissing af te wachten.
Dit kon wel eens de enige kans in haar leven zijn om de snippers van haar eigen geschiedenis te grijpen voordat ze door de bries werden meegevoerd. Ze wist dat er maar één antwoord mogelijk was op deze uitnodiging. “Dank u,” zei ze kalm. Ze voelde zich ineens doodmoe. “Ik wil hier graag blijven.”