15

Een week nadat Giorgis zijn brief had verstuurd, ontving hij antwoord van dokter Kyritsis.

Beste Kyrie Petrakis,

Hartelijk dank voor uw brief. Het spijt me te moeten vernemen dat u zich zorgen maakt over uw dochter. Graag zou ik u beiden op mijn spreekuur willen ontvangen. Ik verwacht u maandag 17 september om 12.00 uur.

Bij dezen wil ik tevens mijn medeleven betuigen met het overlijden van uw dierbare vrouw, Eleni. Ik weet dat het alweer enkele jaren geleden is, maar ik heb het nieuws pas onlangs vernomen van dokter Lapakis, met wie ik weer contact heb.

Met vriendelijke groet,

Nikolaos Kyritsis

Tot opluchting van zowel vader als dochter was de afspraak al over een paar dagen, want beiden konden aan niets anders meer denken dan de vlek op Maria’s voet.

Die maandagochtend na het ontbijt begonnen ze aan de drie uur durende rit naar Iraklion. Niemand vond het vreemd dat ze met zijn tweeën zo’n lange reis gingen maken, omdat men aannam dat het met de aankomende bruiloft te maken had. Een toekomstige bruid moest een trouwjurk kopen en allerlei andere mooie spullen, en waar kon je dat beter doen dan in Iraklion, zeiden de vrouwen die avond tegen elkaar toen ze voor hun huizen stonden te kletsen.

De lange rit voerde hen langs de kust, waar rukwinden vrij spel hadden. Toen Maria de reusachtige Venetiaanse haven in de verte zag opdoemen, wenste ze vurig dat ze geen reden had om in de stad te hoeven zijn. Ze had nog nooit zo veel stof en chaos bij elkaar gezien en het lawaai van vrachtauto’s en bouwwerkzaamheden deed pijn aan haar oren. Giorgis was sinds de oorlog niet meer in Iraklion geweest en behalve de dikke stadsmuren die de Duitse bombardementen hadden getrotseerd, herkende hij weinig van de stad. Ze reden verdwaasd rond en vingen hier en daar een glimp op van grote pleinen met fonteinen. Toen ze die een poos later opnieuw passeerden, ontdekten ze tot hun ergernis dat ze rondjes aan het rijden waren. Maar uiteindelijk kregen ze het herbouwde ziekenhuis in het oog en zette Giorgis zijn auto op de parkeerplaats.

Het was tien minuten voor twaalf, maar tegen de tijd dat ze in het ziekenhuis het labyrint van gangen hadden doorgrond en dokter Kyritsis’ afdeling hadden gevonden, waren ze te laat voor hun afspraak. Vooral Giorgis maakte zich daar druk om.

“Ik wou dat we meer tijd hadden uitgetrokken,” zei hij nerveus.

“Maakt u zich geen zorgen. Ik weet zeker dat hij er begrip voor heeft. Wij kunnen er toch niets aan doen dat de stad zo’n doolhof is geworden? Om nog maar te zwijgen van de indeling van dit ziekenhuis,” zei Maria.

Terwijl ze in de benauwde gang zaten te wachten, werden ze begroet door een verpleegster die een paar gegevens van hen kwam opnemen. Dokter Kyritsis zou hen zo bij zich roepen. Giorgis en Maria zaten zwijgend naast elkaar en ademden de hun onbekende ziekenhuisgeur van ontsmettingsmiddelen in. Ze hadden weinig tegen elkaar te zeggen, maar er was genoeg te zien. Verpleegsters haastten zich door de gangen en zo nu en dan werd er een patiënt in een rolstoel voorbijgereden. Uiteindelijk kwam de verpleegster hun vragen of ze met haar mee wilden lopen naar de spreekkamer van de dokter.

De oorlog mocht het aanzien van Iraklion dan hebben veranderd, de verandering die dokter Kyritsis had ondergaan was nog veel groter. Hij was nog altijd even slank als vroeger, maar zijn dikke, zwarte haar was nu zilvergrijs en zijn voorheen ongerimpelde gezicht droeg nu de tekenen van veroudering en overwerk. Je zou hem niet jonger schatten dan de tweeënveertig jaar die hij was.

“Kyrie Petrakis,” zei hij terwijl hij opstond van zijn bureau en Giorgis een hand gaf.

“Dit is mijn dochter Maria,” zei Giorgis.

“Despineda Petrakis. Het is tien jaar geleden dat ik u voor het laatst zag, maar ik kan me u als kind nog goed herinneren,” zei dokter Kyritsis, en hij schudde haar de hand. “Gaat u alstublieft zitten en vertel me waarvoor u hier bent.”

Maria begon nerveus haar symptomen te beschrijven.

“Twee weken geleden ontdekte ik een lichte vlek op mijn linkervoet. Hij is een beetje gevoelloos en voelt droog aan. Gezien het verleden van mijn moeder, kon ik het niet negeren, en daarom zijn we hier.”

“Hebt u alleen een vlek op uw voet of zijn er meer?”

Maria keek opzij naar haar vader. Nadat ze de vlek op haar voet had opgemerkt, had ze nog een aantal andere vlekken ontdekt. Het had haar veel moeite gekost om haar eigen rug te bekijken in de kleine slaapkamerspiegel, maar zelfs in het halfdonker had ze een paar vlekken kunnen onderscheiden. De vlek op haar voet was niet langer de enige.

“Ja,” antwoordde ze. “Ik heb er nog een paar.”

“Ik zal ze moeten bekijken. En als het nodig is, zal ik een paar huidmonsters moeten nemen.”

Dokter Kyritsis stond op en Maria volgde hem naar de behandelkamer. Giorgis bleef alleen achter in de spreekkamer, waar hij zijn blik langs de anatomische tekeningen aan de muren liet gaan. Kyritsis onderzocht eerst de vlek op haar voet en daarna die op haar rug. Vervolgens testte hij ze op gevoeligheid; eerst met een veer en vervolgens met een naald. Hij twijfelde er geen moment aan dat de zenuwuiteinden waren beschadigd, maar hij kon niet met honderd procent zekerheid zeggen of het lepra was. Hij maakte gedetailleerde aantekeningen en tekende de vlekken die hij had gevonden in op een schematische tekening van het menselijk lichaam.

“Het spijt me, Despineda Petrakis, maar ik zal een paar huidmonsters moeten nemen. Het duurt niet lang, maar uw huid zal daarna wel een beetje pijnlijk aanvoelen.”

Maria wachtte stilletjes af terwijl Kyritsis en een verpleegster de objectglaasjes klaarmaakten en de benodigde instrumenten verzamelden. Nog geen maand geleden had ze de nieuwste spullen voor haar uitzet aan haar vriendinnen laten zien. Daarbij zat een paar zijden kousen, die lichter waren dan lucht en transparant als libellenvleugels. Tijdens het passen was alleen aan de donkere naad aan de achterkant van haar benen te zien dat ze kousen aanhad. Ze had ze zelfs niet eens op haar huid gevoeld. Daarna had ze de schoenen gepast die ze op haar trouwdag zou dragen, en nu zou de voet die zo makkelijk in dat fijne schoentje was gegleden, worden opengesneden.

“Despineda Petrakis, wilt u alstublieft op de behandeltafel komen liggen,” zei dokter Kyritsis.

Maria schrok op uit haar mijmeringen. Het scalpel was vlijmscherp. De snede was nauwelijks twee millimeter diep, maar in haar geest werd de wond uitvergroot. Terwijl de dokter vanonder haar huid voldoende weefsel verzamelde om het onder een microscoop te kunnen bestuderen, had ze het gevoel alsof ze een stuk vlees was dat doormidden werd gesneden. De tranen sprongen in haar ogen, niet alleen van de pijn maar ook van angst. Kyritsis nam vervolgens een huidmonster van haar rug, waarna de verpleegster een antiseptische zalf en katoenen verband aanbracht.

Toen de wond niet meer bloedde, hielp de verpleegster Maria van de behandeltafel af en liepen ze samen terug naar dokter Kyritsis’ spreekkamer.

“Goed,” zei de dokter. “De uitslag van de monsters zal binnen een week bekend zijn. Ik zal ze onderzoeken op aanwezigheid van de bacterie van Hansen. Die vormt het enige onomstotelijke bewijs dat er sprake is van lepra. Ik kan u schriftelijk van de uitslag op de hoogte stellen, maar u kunt ook langskomen zodat ik het u persoonlijk kan vertellen. Persoonlijk ben ik van mening dat het voor alle partijen beter is wanneer de uitslag mondeling wordt besproken.”

Ondanks de lange reis, wist zowel vader als dochter zeker dat ze de uitslag niet per post wilden ontvangen.

“We komen liever nog een keer terug,” zei Giorgis, namens hen beiden.

Voordat ze het ziekenhuis verlieten, werd er een nieuwe afspraak gemaakt. Dokter Kyritsis verwachtte hen de week daarop om dezelfde tijd terug. Professioneel als hij was, had hij niets losgelaten over zijn bevindingen en verwachtingen omtrent de uitslag. Hij wilde hen niet onnodig ongerust maken, noch valse hoop geven. Om die reden stelde hij zich altijd neutraal en bijna onverschillig op.

Het werd de langste week uit Maria’s leven. Alleen Fotini wist wat haar vriendin boven het hoofd hing. Ze probeerde zichzelf bezig te houden met praktische zaken, maar niets bood voldoende afleiding om de gedachte aan de nieuwe afspraak op maandag uit haar hoofd te kunnen zetten.

Op de vrijdag voordat ze terug naar het ziekenhuis in Iraklion moest, kwam Anna op bezoek. Ze wilde meteen weten of Maria al was getest. Wat was het resultaat? Waarom had ze nog niks gehoord? Wanneer kreeg ze de uitslag? Er sprak medeleven noch bezorgdheid uit haar vragen. Maria antwoordde haar zus kortaf, totdat Anna eindelijk vertrok.

Zodra haar zus uit het zicht was, spoedde Maria zich naar Fotini. Ze was geschrokken van Anna’s welhaast rancuneuze reactie, alsof ze genoot van de situatie.

“Ik denk dat ze het graag wil weten omdat het haar ook kan raken,” zei Fotini terwijl ze Maria’s hand beetpakte. “Maar laten we daar nog maar niet aan denken. We moeten optimistisch blijven, Maria.”

Maria verstopte zich een paar dagen in huis. Ze had Manoli een bericht gestuurd dat ze ziek was en dat ze hem de volgende week niet kon zien. Gelukkig stelde hij geen vragen, en toen hij Giorgis trof in het café in Plaka, bevestigde zijn toekomstige schoonvader haar verhaal en verzekerde hem dat ze gauw weer beter zou zijn. Manoli’s afwezigheid stemde Maria droevig. Ze miste zijn opgewektheid en voelde zich diepellendig bij het vooruitzicht dat hun huwelijk misschien niet kon doorgaan.

Uiteindelijk brak de maandag aan en reden Maria en Giorgis opnieuw naar Iraklion. Dit keer vonden ze het ziekenhuis veel gemakkelijker en voor ze het wisten zaten ze weer buiten dokter Kyritsis’ spreekkamer te wachten. Dit keer was hij degene die verlaat was. De verpleegster kwam naar hen toe om hem te verontschuldigen en zei dat ze binnen een halfuur door dokter Kyritsis zouden worden geholpen. Maria kon de spanning niet langer aan. Tot dusver had ze zich kunnen beheersen, maar het feit dat ze opnieuw een halfuur moest wachten werd haar te veel. Ze sprong op en begon door de gang te ijsberen, in de hoop haar zenuwen tot bedaren te kunnen brengen.

Toen de dokter uiteindelijk arriveerde, verontschuldigde hij zich uitvoerig en nam hen meteen mee zijn spreekkamer in. Zijn hele houding leek zo totaal anders dan tijdens het vorige bezoek. Maria’s dossier lag voor hem op zijn bureau. Hij sloeg het open en weer dicht, alsof hij even iets had willen controleren. Maar dat was natuurlijk niet zo. Hij wist precies wat hij moest zeggen en had geen reden deze mensen nog langer in spanning te laten zitten. Hij kwam meteen ter zake.

“Despineda Petrakis, ik ben bang dat we in uw huidmonsters bacteriën hebben aangetroffen die op de ziekte lepra wijzen. Dat is helaas slecht nieuws.”

Hij wist niet bij wie de uitslag harder aankwam, bij de vader of de dochter. Het meisje leek als twee druppels water op haar moeder, en hij was zich er pijnlijk van bewust dat het wrede lot deze man voor de tweede keer trof. Hij zag altijd tegen dit moment op. Natuurlijk kon hij de klap verzachten door dingen te zeggen als: ‘De ziekte heeft zich nog niet ver ontwikkeld, dus misschien kunnen we u nog helpen’, of: ‘Ik denk dat we er op tijd bij zijn’. Hoe hij het ook bracht, slecht nieuws was slecht nieuws – de gevolgen waren wreed en rampzalig.

De twee zaten zwijgend naast elkaar; hun grootste angst was bewaarheid. In gedachten zagen ze Spinalonga opdoemen, want ze waren ervan overtuigd dat dit Maria’s laatste bestemming zou zijn, haar noodlot.

Maria, die aanvankelijk ziek was geweest van angst, had zichzelf de afgelopen dagen ervan proberen te overtuigen dat alles goed zou komen. Het was ondraaglijk geweest om van het ergste uit te gaan.

Kyritsis wist dat hij de oorverdovende stilte die na het nieuws was gevallen moest doorbreken, en terwijl het verschrikkelijke nieuws langzaam tot de twee mensen aan de andere kant van zijn bureau doordrong, probeerde hij hun een hart onder de riem te steken.

“Ik begrijp dat dit vreselijk hard aankomt en leef met u mee. Maar ik kan u verzekeren dat er in het onderzoek naar lepra grote vorderingen zijn gemaakt. Toen uw vrouw ziek was, Kyrie Petrakis, waren de middelen op het gebied van pijnbestrijding en behandeling naar mijn mening nog zeer primitief. Er is de afgelopen jaren veel vooruitgang geboekt. Ik hoop dat u daar voordeel van zult hebben, Despineda Petrakis.”

Maria staarde naar de grond. Ze hoorde de dokter praten maar zijn stem klonk ver weg. Pas toen ze haar naam hoorde noemen, keek ze op.

“Volgens mij,” vervolgde hij, “kan het nog wel acht tot tien jaar duren voordat de ziekte bij u tot ontwikkeling komt. De lepravariant die u hebt is op dit moment nog neuraal. Zolang u verder goed gezond blijft, is de kans klein dat de ziekte zich tot de lepromateuze variant ontwikkelt.”

Wat bedoelt hij, dacht Maria bij zichzelf. Dat ik ter dood veroordeeld ben, maar dat het lang gaat duren voordat ik doodga?

“Oké,” zei ze bijna fluisterend. “Wat gaat er nu verder gebeuren?”

Voor het eerst sinds Maria de spreekkamer was binnengekomen, keek ze Kyritsis recht aan. Uit zijn kalme blik maakte ze op dat hij niet bang was voor de waarheid. Wat er ook gezegd moest worden, hij zou er niet omheen draaien. Ze moest moedig zijn, al was het maar voor haar vader. Ze mocht niet huilen.

“Ik zal dokter Lapakis een brief sturen en hem de situatie uitleggen, want u zult in de loop van de volgende week naar Spinalonga moeten verhuizen. Wellicht ten overvloede, maar ik zou u aanraden alleen uw naasten in te lichten en verder zo weinig mogelijk met anderen over uw ziekte te praten. Er bestaan nog altijd de meest vreemde ideeën over lepra. Sommige mensen denken bijvoorbeeld nog altijd dat je besmet kunt raken wanneer je met iemand in dezelfde ruimte verkeert.”

Dit was het moment voor Giorgis om zijn mond open te doen.

“We weten er alles van,” zei hij. “Als je lang tegenover Spinalonga woont, weet je precies hoe er over lepra wordt gedacht.”

“Dat soort vooroordelen mist elke wetenschappelijke basis,” verzekerde Kyritsis hem. “Uw dochter kan overal en op elk moment zijn besmet. Maar ik ben bang dat het gros van de mensen met weinig verstand van zaken oordeelt.”

“Ik denk dat we nu beter kunnen gaan,” zei Giorgis tegen Maria. “De dokter heeft ons verteld wat we moesten weten.”

“Ja, dank u.” Maria had haar kalmte hervonden. Ze wist wat haar te doen stond en waar ze de rest van haar leven zou doorbrengen. Niet met Manoli in de buurt van Elounda, maar alleen op Spinalonga. Even had ze de neiging er haast achter te zetten. De afgelopen week had ze in het ongewisse verkeerd, maar nu wist ze waar ze aan toe was. Haar toekomst stond vast.

Kyritsis maakte de deur voor hen open.

“Nog één ding,” zei hij. “Ik schrijf regelmatig met dokter Lapakis en zal op korte termijn mijn bezoeken aan Spinalonga hervatten. Het ziet er dus naar uit dat ik straks betrokken zal worden bij uw behandeling.”

De twee lieten zijn woorden van troost tot zich doordringen. Het was aardig van hem om zich zo bezorgd te tonen, maar het veranderde niets aan hun situatie.

Maria en Giorgis stapten vanuit het ziekenhuis de felle middagzon in. Om hen heen gingen mensen als altijd hun gang. Niemand was zich bewust van het leed van de twee personen die hier stonden. Het leven van al die voorbijsnellende mensen was nog hetzelfde als toen ze die ochtend opstonden. Voor hen was het een dag als alle andere. Maria benijdde hen om de routine van hun alledaagse bezigheden, die bij haar over een paar dagen ruw zou worden onderbroken. In minder dan een uur was niet alleen haar eigen leven maar ook dat van haar vader compleet veranderd. Het sprankje hoop dat ze bij aankomst in het ziekenhuis nog had gehad, was volledig de bodem ingeslagen.

Zwijgen leek de beste manier om het onheil op afstand te houden. Althans voor even. Nadat ze een uur gereden hadden, verbrak Maria de stilte.

“Aan wie vertellen we ‘t het eerst?”

“We moeten het eerst aan Manoli vertellen, vervolgens aan Anna en dan aan de familie Vandoulakis. Daarna hoeven we het niemand meer te vertellen, want dan zal iedereen het onderhand wel weten.”

Ze bespraken wat er nog moest gebeuren voordat Maria zou vertrekken. Dat was niet veel. Met de bruiloft in het verschiet was alles al voorbereid op haar vertrek.

Toen ze in Plaka aankwamen, stond Anna’s auto voor hun huis geparkeerd. Haar zus was wel de laatste die Maria op dit moment wilde zien. Ze had liever troost gezocht bij Fotini. Maar Anna had nog altijd een sleutel van het huis en had zichzelf binnengelaten. Het was nu bijna donker en ze had in de schemering zitten wachten op hun thuiskomst. Het was zonneklaar dat ze slecht nieuws hadden, dacht ze bij het zien van hun sombere gezichten. Maar toen ze binnenkwamen viel Anna, ongevoelig als altijd, meteen met de deur in huis.

“En?” zei ze. “Wat is de uitslag?”

“De uitslag is positief.”

Anna was even van haar stuk gebracht. Positief? Dat klonk goed, maar vanwaar dan die terneergeslagen gezichten? Ze wist niet goed hoe ze moest reageren en besefte dat ze zelf eigenlijk nauwelijks wist wat de beste uitslag zou zijn. Als haar zus géén lepra had, zou ze met Manoli trouwen. Voor Anna zou dat een onwelkome uitkomst zijn. Als Maria wél lepra had, zou Anna’s status binnen de familie Vandoulakis worden aangetast. Ze zouden er onvermijdelijk achter komen dat Maria niet de eerste Petrakis was die naar het eiland Spinalonga was verbannen. Geen van beide was een wenselijke uitkomst, maar ze kon niet besluiten welke de minst kwade van de twee was.

“En dat betekent?” hoorde Anna zichzelf vragen.

“Dat ik lepra heb,” antwoordde haar zus.

De woorden sloegen in als een bom. Zelfs Anna viel nu stil. Ieder van hen wist precies wat dit betekende en er hoefden dan ook geen vragen meer gesteld te worden.

“Ik zal het vanavond nog aan Manoli vertellen,” zei Giorgis vastbesloten. “Dan ga ik morgen naar Alexandros en Eleftheria Vandoulakis. Ze moeten het allemaal zo snel mogelijk weten.”

Met die woorden vertrok hij. Zijn dochters zaten nog een poos bij elkaar, maar hadden elkaar niets meer te zeggen. Anna, die haar schoonouders diezelfde avond nog zou zien, vroeg zich af of ze hen moest inlichten voordat Giorgis het zou doen. Zou het de klap verzachten wanneer ze het nieuws zelf vertelde?

Het was al laat, maar Giorgis wist dat Manoli in het dorpscafé zou zitten. Hij stapte met vastberaden pas naar binnen en viel meteen met de deur in huis.

“Ik moet met je praten, Manoli. Onder vier ogen,” zei hij.

Ze trokken zich terug aan een tafeltje in de hoek van het café, buiten gehoorsafstand van de andere klanten.

“Ik ben bang dat ik slecht nieuws heb. Maria kan niet met je trouwen.”

“Wat is er gebeurd? Waarom niet? Vertel het me!” Manoli was een en al ongeloof. Hij wist dat Maria een paar dagen ziek was geweest, maar hij had aangenomen dat het niets ernstigs was. “Vertel me wat er aan de hand is!”

“Ze heeft lepra.”

“Lepra!” brulde hij.

Zijn stem bulderde door het café en meteen viel iedereen stil. Maar ‘lepra’ was een woord waaraan de meeste mensen in Plaka gewend waren, en binnen de kortste keren had iedereen zijn gesprek weer hervat.

“Lepra,” herhaalde hij, iets kalmer nu.

“Ja, lepra. Ik breng haar overmorgen naar Spinalonga.”

“Hoe heeft ze het opgelopen?” vroeg Manoli. Hij maakte zich meteen zorgen om zijn eigen gezondheid.

Wat moest Giorgis hem vertellen? Het kon vele jaren duren voordat de symptomen van lepra zich openbaarden, dus het was goed mogelijk dat Maria lang geleden door haar moeder was besmet. Hij dacht aan Anna en aan de gevolgen die dit voor haar kon hebben. De kans dat zij ook lepra had was verwaarloosbaar, maar hij wist dat het niet makkelijk zou worden de familie Vandoulakis daarvan te overtuigen.

“Geen idee. Maar het is zeer onwaarschijnlijk dat iemand door haar is besmet,” antwoordde hij.

“Ik weet niet wat ik moet zeggen. Het is echt verschrikkelijk nieuws.”

Manoli schoof zijn stoel van Giorgis af. Het was een onbewuste reactie, maar wel een die boekdelen sprak. Dit was niet een man die anderen wilde steunen, noch een die zelf steun nodig had. Giorgis keek naar hem en verbaasde zich over wat hij zag. Dit was niet de terneergeslagen gestalte van een gebroken man die zojuist had vernomen dat zijn huwelijk met de vrouw van zijn dromen niet kon doorgaan. Manoli was geschokt, maar zeker niet kapot.

Manoli had met Maria te doen, maar het was niet het einde van de wereld. Natuurlijk hield hij van haar, maar hij had in zijn leven van zo veel andere vrouwen gehouden. Hij was een realistisch man. Zijn gevoelens zouden vroeg of laat een nieuw object vinden; Maria was niet zijn enige, ware liefde. Daar geloofde hij niet in. In zijn ervaring was liefde een karaktereigenschap, en wanneer je daar ruim mee was bedeeld, bleef er altijd voldoende over voor een andere vrouw. Arme Maria. Voor zover Manoli wist, was lepra het meest wrede lot dat een mens kon treffen, maar god nog an toe, hij had de ziekte zelf kunnen oplopen als ze het later had ontdekt. God verhoede!

De twee mannen praatten nog een tijdje met elkaar, totdat Giorgis vertrok. Hij moest vroeg uit de veren om op tijd bij Alexandros en Eleftheria te kunnen zijn. Toen hij de volgende ochtend bij het huis van de familie Vandoulakis aankwam, zaten ze al gevieren op hem te wachten. Een nerveus dienstmeisje leidde Giorgis de salon in, waar Alexandros, Eleftheria, Andreas en Anna als wassen beelden op hun stoelen zaten – koel, roerloos, en met starende blikken.

Anna, die had begrepen dat het slechts een kwestie van tijd was dat haar familiegeschiedenis uitkwam, had Andreas opgebiecht dat haar moeder op Spinalonga was gestorven. Ze had bedacht dat eerlijkheid in deze situatie wel eens een deugd zou kunnen lijken. Ze kwam bedrogen uit. Alexandros was een intelligent man, maar zijn ideeën over lepra verschilden in niets van die van een onwetende boer. Ondanks Anna’s tegenwerpingen dat lepra alleen via intiem menselijk contact kon worden overgebracht, en dat zelfs dan de kans op besmetting klein was, leek hij in de mythe te geloven dat de ziekte erfelijk was en dat het een vloek was wanneer die in een familie voorkwam.

Niets kon hem hiervan afbrengen.

“Waarom heb je Maria’s ziekte zo lang voor ons verborgen gehouden?” vroeg hij, witheet van woede. “Je hebt onze familie te schande gemaakt!”

Eleftheria probeerde haar man tot bedaren te brengen, maar hij was niet meer te stoppen.

“Om onze naam en eer hoog te houden, zal Anna tot onze familie blijven behoren, maar we zullen haar nooit vergeven dat ze ons heeft voorgelogen. Ze heeft niet één, maar zelfs twéé leprozen in de familie. Maar goed dat onze neef nog niet met je andere dochter is getrouwd, Giorgis, anders waren de gevolgen nu helemaal niet meer te overzien. We hebben liever dat je je hier van nu af aan niet meer laat zien. Anna kan je in Plaka bezoeken, maar je bent hier niet langer welkom.”

Geen enkel woord van medeleven met Maria’s lot, geen enkel teken van belangstelling. De familie Vandoulakis had de rijen gesloten, en zelfs de vriendelijke Eleftheria zweeg, bang dat haar man zijn toorn op haar zou richten wanneer ze voor de familie Petrakis zou opkomen. Het werd tijd voor Giorgis om te gaan, en hij verliet het huis van zijn dochter voor de laatste keer, in stilte. Op de weg terug naar Plaka snikte hij het uit. Zijn gezin was volledig uit elkaar gevallen – er was nu weinig tot niets meer van over.