Hoewel de meeste bewoners nauwelijks persoonlijk geraakt waren door de executie van de man enkele meters voor hun kust, nam na dit incident de haat tegen de Duitsers toe. De oorlog was nu tot aan de eigen voordeur gekomen en de mensen realiseerden zich dat hun dorp even kwetsbaar was als elk ander dorp in dit wereldwijde conflict. De reacties liepen uiteen. Voor veel dorpelingen was God de enige bron van vrede, en de kerken zaten dan ook vol met biddende mensen. Sommige ouderen, onder wie Fotini’s grootmoeder, brachten zo veel tijd in gezelschap van de priester door dat er altijd een zoete wijwatergeur om haar heen hing. “Oma ruikt naar kaarsvet!” riep Fotini vaak lachend uit terwijl ze om de oude vrouw heen danste, die dan toegeeflijk glimlachte naar haar enige kleindochter. Ook al leek God er niet veel aan te doen om hen de oorlog te laten winnen, haar geloof zei haar dat Hij aan hun kant stond. Verhalen over vernietiging en heiligschennis sterkten haar alleen maar in haar geloof.
De panegyria, heiligendagen, werden nog altijd gevierd. De beelden werden uit hun veilige bewaarplaatsen gehaald en door de priesters meegedragen in een processie, waarin de dorpsfanfare meeliep die een weinig vrome kakofonie van geluid voortbracht. Overdadig feestgedruis en vuurwerk bleven achterwege, maar wanneer de relikwieën weer veilig waren teruggebracht naar de kerk, werd er nog altijd flink gedanst en zongen de mensen hun meeslepende liederen met nog meer passie dan in vredestijd. De woede en frustratie over de voortdurende bezetting werden weggespoeld met de beste wijnen, maar wanneer de ochtend aanbrak en de mensen hun roes hadden uitgeslapen, was alles nog hetzelfde als daarvoor. Op dat soort momenten begonnen degenen die niet rotsvast geloofden zich af te vragen waarom God hun gebeden niet had verhoord.
Ongetwijfeld verbaasden de Duitsers zich over deze eigenaardige mengeling van het sacrale en profane, maar ze waren zo verstandig de feesten niet te verbieden. Ze deden er echter alles aan om de bevolking dwars te zitten; priesters werden ondervraagd op het moment dat ze met hun dienst begonnen, huizen werden doorzocht als er net volop werd gedanst.
Op Spinalonga werden er dagelijks kaarsen gebrand voor het leed van de mensen op Kreta. De bewoners van Spinalonga waren zich er terdege van bewust dat de Kretenzers in angst leefden voor de wreedheid van de Duitsers en baden voor een snel einde van de bezetting.
Dokter Lapakis, die in de kracht van de geneeskunde geloofde en niet in goddelijke tussenkomst, raakte gedesillusioneerd. Hij wist dat het lepraonderzoek en het testen van medicijnen zo goed als stillagen. Hij had Kyritsis in Iraklion geschreven, maar aangezien zijn brieven al maandenlang niet werden beantwoord, begreep hij dat zijn collega dringender zaken aan zijn hoofd had. Hij had zich erbij neergelegd dat hij hem lange tijd niet zou zien. Lapakis verhoogde het aantal bezoeken aan Spinalonga van drie naar zes keer per week. Sommige zieken hadden constant zorg nodig, en Athina Manakis kon het niet meer alleen aan. Een van die zieken was Eleni.
Giorgis zou de dag nooit vergeten dat hij naar het eiland voer en in plaats van de iele gestalte van zijn vrouw het hurkende silhouet van haar vriendin Elpida zag. Wat was er met Eleni aan de hand? Het was de eerste keer dat ze er niet was om hem te begroeten. Elpida sprak als eerste.
“Maak je niet ongerust, Giorgis,” zei ze. Ze deed haar best geruststellend te klinken. “Eleni maakt het goed.”
“Maar waar is ze dan?” Er klonk duidelijk paniek in zijn stem door.
“Ze moet een paar dagen in het ziekenhuis blijven. Dokter Lapakis houdt haar een paar dagen in observatie totdat het weer beter met haar keel gaat.”
“En zal het beter gaan?” vroeg hij.
“Ik hoop het,” zei Elpida. “Ik weet zeker dat de dokters doen wat ze kunnen.”
Het was een neutrale opmerking. Elpida wist niet meer over Eleni’s overlevingskansen dan Giorgis zelf.
Giorgis liet de goederen die hij moest leveren achter en keerde terug naar Plaka. Het was zaterdag, en het viel Maria op dat haar vader veel sneller terug was dan gewoonlijk.
“Dat was een kort bezoekje,” zei ze. “Hoe is het met moeder? Hebt u een brief van haar bij u?”
“Ik vrees dat er geen brief is,” antwoordde hij. “Ze heeft deze week geen tijd gehad om te schrijven.”
Er was geen woord van gelogen, maar hij verliet het huis voordat Maria nog meer vragen kon stellen.
“Ik ben om vier uur terug,” zei hij. “Ik moet mijn netten repareren.”
Maria voelde dat er iets aan de hand was, en dat gevoel hield ze de hele dag.
De daaropvolgende vier maanden lag Eleni in het ziekenhuis en was ze te ziek om Giorgis aan de andere kant van de tunnel te ontmoeten. Elke dag dat hij dokter Lapakis naar Spinalonga bracht, hoopte hij vergeefs haar onder de pijnboom op hem te zien wachten. ‘s-Avonds bracht Lapakis verslag aan hem uit, zij het dat het aanvankelijk aangepaste versies van de waarheid waren.
“Haar lichaam vecht nog altijd tegen de ziekte,” zei hij dan, of: “Haar koorts is vandaag iets gezakt.”
De dokter besefte echter algauw dat hij valse hoop wekte. Hoe meer hij dat deed, hoe moeilijker het zou zijn wanneer haar laatste uur had geslagen. Want diep in zijn hart wist hij dat ze het niet zou halen. Niet dat hij loog wanneer hij zei dat Eleni tegen de ziekte vocht. Haar lichaam was in een heftige strijd verwikkeld met de bacteriën die haar trachtten te overmeesteren. De koorts had twee mogelijke uitkomsten: achteruitgang of verbetering. De wonden op Eleni’s benen, rug, nek en gezicht waren toegenomen. Ze werd gekweld door hevige pijn, en hoe ze ook ging liggen, niets hielp. Haar lichaam was één grote wond die Lapakis op alle mogelijke manieren behandelde. Hij hield zich aan het basisprincipe dat hij de zich snel vermenigvuldigende bacterie misschien kon afremmen door de wonden goed schoon te houden en te desinfecteren.
Het was in deze fase dat Elpida Dimitri meenam om Eleni te zien. Hij woonde nu bij de familie Kontomaris. Ze hoopten allemaal dat het tijdelijk zou zijn, maar zoals het er nu naar uitzag zou het wel eens voorgoed kunnen zijn.
“Hallo, Dimitri,” zei Eleni zwakjes, waarna ze haar hoofd naar Elpida draaide en met moeite uitbracht: “Bedankt.”
Haar stem klonk zacht maar Elpida wist dat ze wilde zeggen dat ze dankbaar was dat de dertienjarige jongen nu in goede handen was.
Eleni was naar een kleine kamer verhuisd, waar ze alleen lag en niet door andere zieken op de zaal werd aangestaard. Bovendien had ze zo geen hinder van de andere patiënten, en was zij op haar beurt de anderen niet tot last wanneer de pijn ‘s-nachts erger werd en ze doorlopend kreunde. Athina Manakis verzorgde haar in die donkere uren. Ze verschoonde haar lakens, die doorweekt waren van het koortszweet, lepelde waterige soep tussen haar lippen en bette haar bezwete voorhoofd. Maar de hoeveelheden soep die ze binnen kreeg werden steeds kleiner, totdat ze op een nacht helemaal niet meer kon slikken. Er wilde zelfs geen water meer door haar keel.
Toen Lapakis zijn patiënt de volgende ochtend snakkend naar adem aantrof en Eleni zijn gebruikelijke vragen niet meer kon beantwoorden, besefte hij dat er voor haar een nieuwe en misschien wel laatste fase was aangebroken.
“Kyria Petrakis, mag ik even naar je keel kijken?” vroeg hij vriendelijk. Er waren rond haar mond nieuwe wondjes verschenen, dus zelfs het openen van haar mond om hem naar haar keel te laten kijken moest erg pijnlijk voor haar zijn. Zijn onderzoek bevestigde zijn angstige vermoeden. Hij keek op naar dokter Manakis die aan de andere kant van het bed stond.
“We zijn zo weer terug,” zei hij terwijl hij Eleni’s hand even vastpakte. Toen verlieten de twee artsen de kamer en sloten de deur zachtjes achter zich. Dokter Lapakis sprak zacht maar gejaagd.
“Ze heeft minstens vijf wonden in haar keel en haar strottenhoofd is ontstoken. Ik kan niet eens tot achter in haar keelholte kijken. We moeten zorgen dat ze zich zo comfortabel mogelijk voelt – ik denk dat ze niet lang meer te leven heeft.”
Hij liep de kamer weer binnen, ging aan Eleni’s bed zitten en pakte haar hand. In de paar minuten dat hij op de gang was geweest, leek haar benauwdheid te zijn toegenomen. Dit was het punt dat hij al met zo veel patiënten had bereikt. Hij wist dat hij niets meer voor haar kon doen, behalve haar in de laatste uren van haar leven gezelschap houden. Lapakis luisterde naar haar zware ademhaling terwijl hij door het grote raam over het water naar Plaka keek. Hij dacht aan Giorgis, die later op de dag over de woeste schuimkoppen naar Spinalonga zou varen.
Eleni ademde nu gejaagd, met korte stoten, en haar angstige, opengesperde ogen stonden vol tranen. Hij zag dat dit leven geen vredig einde zou kennen en greep haar handen met beide handen vast, alsof hij haar gerust probeerde te stellen. Nadat hij zo twee, misschien wel drie uur had gezeten, kwam er ten slotte een eind haar leven. Eleni’s laatste ademtocht was een zwakke maar vergeefse strijd om lucht.
Het beste wat een dokter tegen de nabestaanden kon zeggen was dat hun dierbare vredig was ingeslapen. Het was een leugen die Lapakis vele malen had verteld en ook nu weer bereid was te vertellen. Hij haastte zich het ziekenhuis uit. Hij wilde op de kade staan wanneer Giorgis arriveerde.
Een eind uit de kust deinde de boot op de hoge golven van het vroege voorjaar. Het verbaasde Giorgis dat Lapakis hem al stond op te wachten. Het was voor het eerst dat zijn passagier er eerder was dan hij. Bovendien had dokter Lapakis iets in zijn houding wat hem verontrustte.
“Kunnen we hier nog even blijven?” vroeg Lapakis hem. Hij wist dat hij het Giorgis meteen moest vertellen en hem de tijd moest gunnen zich te herstellen voordat ze terug naar Plaka gingen, waar hij zijn dochters met de waarheid zou moeten confronteren. Hij stak zijn hand uit en hielp Giorgis uit de boot, waarna hij zijn armen over elkaar sloeg en nerveus met de punt van zijn rechterschoen een steentje heen en weer schoof.
Nog voordat de dokter een woord had gezegd wist Giorgis dat er geen hoop meer was.
Ze gingen op de lage stenen muur zitten die rondom de pijnbomen was gebouwd en keken uit over zee.
“Ze is dood,” zei Giorgis kalm. Het waren niet alleen de vermoeide lijnen in Lapakis’ gezicht die hem tot die conclusie hadden gebracht. Een man voelt gewoon wanneer zijn vrouw er niet meer is.
“Ik vind het heel erg voor je,” zei de dokter. “Maar we konden niets meer voor haar doen. Ze is vredig ingeslapen.”
Hij sloeg zijn arm om Giorgis’ schouder en met zijn hoofd in zijn handen liet de oudere man zijn tranen de vrije loop. Ze drupten op zijn vuile schoenen en op de stoffige grond naast zijn voeten. Meer dan een uur zaten ze zo, en het was bijna zeven uur toen de tranen niet langer over zijn gezicht liepen. De hemel was bijna donker en de lucht was koud. Giorgis was uitgehuild, zijn tranen waren op. Hij had het moment bereikt waarop de eerste vloedgolf van verdriet plaatsmaakte voor uitputting en een merkwaardig gevoel van opluchting.
“De meisjes zullen zich afvragen waar ik blijf,” zei hij. “We moeten terug.”
Terwijl ze door het halfdonker over de hoge golven terugvoeren naar Plaka, bekende Giorgis aan Lapakis dat hij de ernst van Eleni’s toestand voor zijn dochters verborgen had gehouden.
“Dat was verstandig van je,” zei Lapakis geruststellend. “Nog geen maand geleden dacht ik ook dat ze het gevecht tegen haar ziekte kon winnen. Het is nooit verkeerd om hoop te hebben.”
Giorgis kwam veel later thuis dan gewoonlijk. De meisjes hadden zich zorgen om hem gemaakt. Zodra hij het huis binnenkwam, wisten ze dat er iets ergs aan de hand was.
“Er is iets met moeder, hè?” zei Anna. “Het gaat niet goed met haar!”
Giorgis’ gezicht vertrok en hij greep zich vast aan een stoel. Maria liep naar hem toe en sloeg haar arm om hem heen. “Ga zitten, vader,” zei ze. “vertel ons wat er aan de hand is…alstublieft.”
Giorgis ging aan de tafel zitten en probeerde zich te beheersen. Er gingen een paar minuten voorbij voordat hij iets kon zeggen.
“Jullie moeder…is dood.” Hij verslikte zich bijna in zijn woorden.
“Dood!” gilde Anna. “Maar we wisten helemaal niet dat ze dóód zou gaan!”
Anna had nooit geaccepteerd dat haar moeders ziekte maar één onvermijdelijke uitkomst kon hebben. Giorgis’ besluit om hun niets over haar verslechterende toestand te vertellen kwam voor hun beiden als een enorme schok. Het was alsof hun moeder voor de tweede keer was gestorven en ze hun verdriet van bijna vijf jaar daarvoor opnieuw moesten doormaken. Anna was nu ouder maar nauwelijks wijzer dan toen ze twaalf was en reageerde dan ook woedend op haar vader omdat hij hen niet op deze catastrofe had voorbereid. Hun moeders dood kwam als een donderslag bij heldere hemel.
Vijfjaar lang had de foto van Giorgis en Eleni, die boven de haard aan de muur hing, het beeld dat ze van hun moeder hadden levend gehouden. Hun herinneringen aan haar waren daarentegen vrij vaag, zoals haar moederlijke warmte en een sfeer van dagelijks geluk. Ze waren de echte Eleni allang vergeten en hadden alleen nog deze foto van haar, in haar traditionele jurk met lange ruimvallende rok, strakke schort en prachtige saltamarka – een geborduurde blouse met wijde, bij de ellebogen gespleten mouwen. Met haar glimlachende gezicht en lange donkere haren, die ze in vlechten om haar hoofd had gebonden, was ze het archetype van Kretenzer schoonheid, voor altijd vereeuwigd op het moment dat de camerasluiter had geklikt. Het idee dat hun moeder dood was, was nauwelijks te bevatten. Ze hadden altijd de hoop gekoesterd dat ze terug zou komen, en aangezien er steeds vaker was gesproken over een geneesmiddel, hadden ze gemeend dat die hoop gerechtvaardigd was. En nu dit.
Anna’s hartverscheurende gesnik was tot op het plein te horen. Maria’s tranen kwamen niet zo makkelijk. Ze keek naar haar vader die gebroken was van verdriet. Eleni’s dood had niet alleen een eind gemaakt aan zijn hoop en verwachtingen maar ook aan een vriendschap. Door haar verbanning was zijn leven op zijn kop gezet – nu was het voor altijd kapot.
“Ze is vredig ingeslapen,” zei hij die avond tegen Maria toen ze samen aan het avondeten zaten. De tafel was ook gedekt voor Anna, maar ze liet zich niet overreden naar beneden te komen, laat staan te eten.
Niets had hen op de schok van Eleni’s dood voorbereid. Hun gezin zou uiteindelijk toch weer compleet zijn? Als teken van rouw brandde er veertig dagen lang een olielamp in de voorkamer en bleven de ramen en deuren van hun huis gesloten. Eleni was op Spinalonga begraven onder een van de grafstenen van het gemeenschappelijke graf en werd in Plaka herinnerd door een enkele brandende kaars in de kerk van Agia Marina aan de rand van het dorp, waar de zee tegen de treden van de kerktrappen klotste.
Na een paar maanden was Maria, en zelfs Anna, over het ergste verdriet heen. Een tijdlang had hun eigen persoonlijke tragedie de oorlog overschaduwd, maar toen ze uit hun cocon van verdriet tevoorschijn kwamen, ging het leven om hen heen op dezelfde manier verder als daarvoor.
In april namen de spanningen op het eiland toe door de gedurfde ontvoering van generaal Kreipe, bevelhebber van de Sebastopol Divisie op Kreta. Met hulp van het verzet was Kreipe in een hinderlaag gelokt door als Duitsers vermomde geallieerden en, ondanks een intensieve klopjacht, door de bergen van zijn hoofdkwartier in Iraklion naar de zuidkust van Kreta gesmokkeld. Van hieruit werd hij afgevoerd naar Egypte. Hij werd de belangrijkste krijgsgevangene van de geallieerden. Onder de bevolking groeide de angst dat de represailles voor deze ontvoering barbaarser zouden zijn dan ooit. De Duitsers maakten meteen duidelijk dat de terreur die ze nog altijd uitoefenden gewoon doorging. Een van de ergste geweldsgolven volgde in mei.
Vangelis Lidaki was vanuit Neapoli onderweg naar huis toen hij de platgebrande dorpen zag.
“Ze hebben hele dorpen platgebrand!” tierde hij. “Er is niets meer van over.”
De mannen in de bar luisterden vol ongeloof naar zijn beschrijvingen van de in vlammen opgegane dorpen ten zuiden van het Lasithi-plateau. Het werd hun koud om het hart.
Een paar dagen na deze represailles kwam een kopie van een pamflet van de Duitsers via Antonis terecht in Plaka. Hij bracht een kort bezoek aan zijn ouders om hun te laten weten dat hij nog leefde. De toon was even dreigend als altijd:
∗
De dorpen Margarikari, Lokhria, Kamares, Saktouria en nabijgelegen delen van de provincie Iraklion zijn met de grond gelijkgemaakt en de inwoners gestraft.
Deze dorpen hebben onderdak geboden aan communisten en wij achten de hele bevolking schuldig aan het niet melden van deze verraderlijke praktijken.
Bendes hebben zich met de steun van de lokale bevolking vrijelijk kunnen bewegen in de omgeving van Saktouria en hebben bij hen onderdak gevonden. In Margarikari heeft de verrader Petrakgeorgis openlijk Pasen gevierd met de inwoners.
Luister goed, Kretenzers: besef wie jullie echte vijand is en behoed jullie voor degenen die een dergelijke vergelding over jullie afroepen. We hebben altijd gewaarschuwd voor de gevaren van collaboratie met de Britten. Ons geduld raakt op. Het Duitse zwaard zal iedereen vernietigen die met de bendes en de Britten samenwerkt.
∗
Het pamflet ging van hand tot hand en werd gelezen en herlezen totdat het papier smoezelig en versleten was. Maar het veranderde niets aan de vastberadenheid van de dorpelingen.
“Het toont alleen maar aan hoe wanhopig ze zijn,” zei Lidaki.
“Ja, maar wij worden ook wanhopig,” antwoordde zijn vrouw. “Hoe lang houden we dit nog vol? Als we de andarte niet meer helpen, kunnen we eindelijk weer rustig slapen.”
De gesprekken gingen tot diep in de nacht door. Overgave en meewerken met de bezetter ging tegen de aard van de meeste Kretenzers in. Ze móésten verzet bieden, móésten vechten. Ze hielden van vechten. De mannen gedijden op conflicten, of het nu om kleine meningsverschillen ging of decennialange bloedvetes tussen families. De meeste vrouwen daarentegen baden voor vrede en dachten dat hun gebeden waren verhoord wanneer ze tussen de regels door lazen dat het moreel van de bezetter afnam.
Of de verspreiding van dergelijke pamfletten nu een wanhoopsdaad was of niet, feit was wel dat de dorpen met de grond gelijk waren gemaakt. Van de huizen was niet veel meer over dan een smeulende ruïne en in het landschap stonden enkel nog de spookachtige silhouetten van zwartgeblakerde bomen, of wat daarvan over was. Anna drong er bij haar vader op aan de Duitsers alles te vertellen wat ze wisten.
“Waarom zouden we het risico lopen dat Plaka wordt platgebrand?” vroeg ze.
“Het meeste is gewoon propaganda,” kwam Maria tussenbeide.
“Maar niet alles!” wierp Anna tegen.
De Duitsers waren echter niet de enigen die een propagandaoorlog voerden. Ook de Britten vonden het een effectief wapen en organiseerden hun eigen campagne. Ze drukten pamfletten waarin de indruk werd gewekt dat de positie van de vijand was verzwakt, verspreidden geruchten over een geslaagde landing van nieuwe Britse troepen en dikten het succes van verzetsacties aan. Het terugkerende thema was ‘Capitulatie’, en de Duitsers ontdekten bij het ochtendgloren steeds vaker grote letters C op hun wachthuisjes, kazernemuren en voertuigen. Zelfs in dorpen als Plaka wachtten moeders zenuwachtig op de terugkeer van hun zonen die er ‘s-nachts met verf en kwast op uit waren trokken; uiteraard vonden de jongens het spannend om hun steentje bij te dragen aan het verzet, maar ze beseften geen seconde hoeveel gevaar ze liepen.
Dergelijke pogingen om de Duitse bezetting te ondermijnen stelden misschien weinig voor, ze droegen wel bij aan de verandering van het algemene beeld. In heel Europa was het tij aan het keren en de overmacht van de nazi’s op het continent begon scheurtjes te vertonen. Op Kreta was het moreel van de Duitse troepen intussen zo laag dat ze zich begonnen terug te trekken; enkele troepen verlieten zelfs het eiland.
Maria was degene die ontdekte dat het kleine bataljon in Plaka was vertrokken. Om klokslag zes uur ‘s-ochtends hadden de soldaten altijd met veel machtsvertoon door de straten gemarcheerd om de dorpelingen te imponeren en op de terugweg hier en daar mensen te ondervragen.
“Er is iets vreemds aan de hand,” zei ze tegen Fotini. “Het voelt anders dan normaal.”
Het duurde niet lang voordat ze erachter kwamen wat het was. Het was nu tien over zes en ze hadden het vertrouwde geluid van Duitse laarzen nog niet gehoord.
“Je hebt gelijk,” zei Fotini. “Het is stil.”
Het leek alsof de spanning die al die tijd in de lucht had gehangen was verdwenen.
“Kom, dan gaan we naar buiten,” opperde Maria.
In plaats van naar het strand te lopen, zoals ze meestal deden, liepen de twee meisjes de hoofdstraat uit, tot aan het huis waarin het Duitse bataljon zijn hoofdkwartier had gevestigd. De voordeur en de luiken stonden wagenwijd open.
“Kom,” zei Fotini, “ik wil naar binnen kijken.”
Ze gluurde door het raam. Ze zag een tafel waarop alleen een asbak vol sigarettenpeuken stond en twee omgevallen stoelen.
“Het ziet ernaar uit dat ze weg zijn,” zei ze opgewonden. “Ik ga naar binnen.”
“Weet je zéker dat er niemand meer is?” vroeg Maria.
“Bijna zeker,” fluisterde Fotini, en ze liep naar binnen.
Op wat rommel hier en daar en een vergeelde Duitse krant na, was het huis leeg. De twee meisjes renden naar huis en vertelden het nieuws aan Pavlos, die zich meteen naar het café spoedde. Binnen een uur had het nieuwtje zich door het dorp verspreid en nog diezelfde avond was het plein gevuld met mensen die de bevrijding van hun eigen kleine deel van het eiland vierden.
Een paar dagen later, op 11 oktober 1944, was Iraklion bevrijd. Ondanks al het bloedvergieten in de jaren daarvoor, werden de Duitse troepen kalm de stadspoort uit geleid en vielen er geen doden; het geweld werd bewaard voor degenen die ervan werden verdacht met de vijand te hebben geheuld. Het westelijke deel van Kreta bleef echter door de Duitse troepen bezet en het duurde nog maanden voordat daarin verandering kwam.
Op een ochtend in de vroege zomer van het jaar daarop had Lidaki de radio zo hard aan staan dat het geluid door de bar schalde. Hij stond de glazen van de avond ervoor op zijn gebruikelijke nonchalante manier af te wassen door ze eerst in een bak met grauw water te spoelen en ze vervolgens te drogen met een doek waarmee eerder al wat gemorst water van de vloer was geveegd. Hij was lichtelijk geïrriteerd toen de muziek plotseling werd onderbroken voor een nieuwsbericht. Maar toen hij de serieuze toon van de nieuwslezer hoorde, spitste hij zijn oren.
“Vandaag, 8 mei 1945, heeft Duitsland zich officieel overgegeven. Binnen enkele dagen zullen alle vijandelijke troepen zich uit Hania en omgeving terugtrekken en zal Kreta weer vrij zijn.”
Toen de muziek werd hervat, vroeg Lidaki zich af of zijn oren hem hadden bedrogen. Hij stak zijn hoofd om de deur van het café en zag Giorgis aan komen snellen.
“Heb je het gehoord?” vroeg Giorgis.
“Ja!” antwoordde Lidaki.
Het was dus waar. De tirannie was voorbij. Hoewel de bevolking van Kreta er altijd in was blijven geloven dat ze de vijand van het eiland zou verdrijven, was de vreugde enorm toen het eindelijk zover was. Dit vroeg om het grootste bevrijdingsfeest dat ooit was gevierd.