In de week die volgde was Manoli volledig van zijn a propos. Dat was nieuw voor hem. Hoe kon hij Maria versieren? Ze was heel anders dan de vrouwen die hij op zijn reizen had ontmoet. Bovendien gold er in Plaka een andere etiquette voor mannen en vrouwen dan in de steden waar hij had gewoond. Hier, op het platteland van Kreta, werd elke beweging en elk woord kritisch gevolgd. Daar was hij zich tijdens al die bezoekjes aan Anna maar al te bewust van geweest. Hij wist dat hij met vuur speelde en had er altijd voor gewaakt bepaalde grenzen niet te overschrijden. Hij zag in Anna een verveelde, geïsoleerde vrouw, die het dorp waar ze was opgegroeid had verlaten om een positie te kunnen bekleden waarin ze bedienden het werk liet doen waarmee ze anders als huisvrouw haar dagen had gevuld. Ze was hogerop gekomen, maar dreef nu in een vacuüm zonder vrienden dat Manoli graag met zijn gezelschap had gevuld. Het zou wreed zijn een vrouw met zulke begerige ogen en gulle mond te negeren.
Maria was anders. Ze had niet de ambitie van haar zus om met iemand van buiten het dorp te trouwen. Sterker nog, ze wekte de indruk helemaal niet te willen trouwen. Ze woonde in een klein huisje met haar vader, die weduwnaar was, en leek daar nog tevreden mee te zijn ook, terwijl ze voor mannen een zeer goede partij was. Manoli zou het nooit aan zichzelf toegeven, maar hij voelde zich tot haar aangetrokken omdat ze hem het idee gaf dat hij haar onverschillig liet. Hij had echter alle tijd van de wereld en was ervan overtuigd dat hij haar vroeg of laat voor zich zou winnen. Hij moest alleen geduld hebben. Aan vertrouwen had het de mannen van de familie Vandoulakis nooit ontbroken. Het kwam zelden in hun hoofd op dat ze iets waar ze hun zinnen op hadden gezet niet zouden kunnen krijgen. Manoli had het geluk aan zijn kant. Het belangrijkste was misschien wel dat Fotini ervoor had gezorgd dat Maria de roddels over Manoli en Anna nooit ter ore waren gekomen. De bron van deze eindeloze stroom verhalen was Fotini’s broer Antonis. De kus die niets had betekend voor Anna maar wel voor Antonis, was nu vijf jaar geleden, en het zat hem nog steeds dwars dat hij aan de kant was geschoven. Hij verachtte Anna en had met boosaardig genoegen het komen en gaan van de neef van haar man gadegeslagen. Die bezoekjes waren zelfs toegenomen sinds Eleftheria en Alexandros Vandoulakis weer meer tijd in hun huis in Neapoli doorbrachten. De keren dat Antonis ‘s-avonds kwam eten in het restaurant aan de kade waar zijn zus nu woonde, bracht hij verslag uit aan Fotini.
“Hij was er afgelopen week tijdens de lunch zeker twee uur,” zei hij met een kwaadaardige blik in zijn ogen.
“Hou je roddels maar voor je,” zei Fotini kortaf tegen Antonis terwijl ze hem een glas raki aanreikte. “En ik wil ook niet dat Maria ze te horen krijgt.”
“Waarom niet? Haar zus is een sloerie. Denk je dat ze dat nog niet weet?” reageerde Antonis bits.
“Natuurlijk weet ze dat niet. En jij ook niet. Waarom mag de neef van haar man trouwens niet bij Anna op bezoek gaan? Hij is toch zeker familie?”
“Zo nu en dan een bezoekje is geen probleem, maar hij komt er praktisch elke dag. Zelfs familie gaat niet zo vaak bij elkaar op bezoek.”
“Wat je er ook van denkt, ik wil niet dat Maria het te weten komt – en Giorgis ook niet. Hij heeft genoeg geleden. Het heeft hem erg goedgedaan dat Anna met een rijke man is getrouwd, dus je houdt je mond. Ik meen het, Antonis.”
Fotini meende het inderdaad. Ze zette de fles met een klap op tafel neer en keek hem boos aan. Ze beschermde Giorgis en Maria Petrakis alsof ze haar eigen vlees en bloed waren en wilde niet dat ze deze nare roddels te horen zouden krijgen. Aan één kant geloofde ze al die verhalen ook niet. De avond dat Anna Andreas had ontmoet was de belangrijkste in haar leven geweest. Waarom zou ze dat allemaal op het spel zetten? Het idee alleen al was te gek voor woorden. Daarnaast koesterde ze de hoop dat Manoli, het onderwerp van Antonis’ gemene roddels, Maria op een dag zou opmerken. Sinds de lunch op het feest van Agios Giorgis had Maria het over niets anders gehad dan de neef van Andreas en over wat er die dag bij de familie Vandoulakis tussen hen was voorgevallen.
Manoli was een paar keer in het dorp gesignaleerd. Omdat hij familie van Giorgis was, was hij hartelijk ontvangen door de mannen in Plaka en algauw een graag geziene gast in het café geworden; hij kwam er nu net zo vaak als de dorpelingen, speelde er backgammon, deelde zware sigaretten uit en besprak de politiek van het eiland onder een dikke wolk rook. Zelfs in een klein dorp als dit, dat aan een weg lag die naar nog kleinere dorpen voerde, stond de wereldpolitiek hoog op de agenda. Ook riepen de gebeurtenissen op het Griekse vasteland regelmatig de woede en passie van de Kretenzers op, hoe ver ze er ook vanaf woonden.
“Het is de schuld van de communisten!” riep Lidaki dan uit, en hij sloeg met zijn vuist op de bar.
“Hoe kun je dat nu zeggen?” reageerde iemand anders. “Zonder de monarchie had de rest van het land lang niet zo veel problemen gehad.” Soms gingen de discussies tot in de kleine uurtjes door. “Twee Grieken zijn genoeg voor een discussie,” luidde het spreekwoord. Op de meeste avonden zat er een twintigtal dorpelingen in het café en waren er evenveel discussies als er olijven in een blik zaten.
Manoli, die een bredere kijk op de wereldpolitiek had dan de andere mannen in het café – veel van hen waren nooit verder geweest dan Iraklion, om nog maar te zwijgen van Hania – bracht een nieuwe dimensie in de gesprekken. Ofschoon hij ervoor waakte niet op te scheppen over zijn veroveringen – het terugkerende thema van zijn reizen – vertelde hij grappige verhalen over Italianen, Joegoslaven en hun broeders op het Griekse vasteland. Hij bracht een vrolijke sfeer met zich mee en iedereen mocht hem. Wanneer een discussie even stilviel, vulde Manoli die op met een anekdote. De dorpelingen lieten hem graag zijn gang gaan. Zijn verhalen over het oude Turkse hoofdkwartier in Athene, de Spaanse Trappen in Rome en de cafés in Belgrado waren vaak zo boeiend dat het doodstil was in het café, op het getik van een enkele rozenkrans na. Hij hoefde zijn verhalen niet aan te dikken om indruk te maken. Hij had kort gevangengezeten, rondgedobberd in een stuurloos schip op de Middellandse Zee, geduelleerd in een Joegoslavische havenbuurt. Het waren verhalen van een man die had gereisd zonder verantwoordelijkheden en – aanvankelijk – zonder zorgen. Hij kwam eruit naar voren als een temperamentvol maar gevoelig mens. En omdat Manoli niet wilde overkomen als een ongeschikte partij voor Giorgis’ dochter, zwakte hij zijn verhalen altijd iets af.
Zelfs Antonis, die zich aanvankelijk in een hoekje van het café had teruggetrokken wanneer de zwierige neef van zijn baas verscheen, begroette hem inmiddels hartelijk. Wat hen bond was de muziek en het feit dat ze allebei een paar jaar buiten de provincie hadden doorgebracht; hoewel ze tientallen jaren jonger waren dan de grijze mannen met wie ze het glas hieven, waren ze in bepaalde opzichten wereldwijzer dan de oudere dorpelingen ooit zouden zijn. Als kind had Manoli de lier leren bespelen en tijdens zijn reizen was het instrument zowel zijn compagnon als zijn inkomstenbron geweest, die hem soms voor de hongerdood had behoed. Hij had vaak genoeg voor zijn avondeten moeten zingen en spelen, en zijn lier was het enige bezit van waarde dat hij niet had vergokt. Dit kostbare instrument hing nu aan de muur achter de bar, en wanneer de raki rijkelijk had gevloeid, haalde hij de lier van de muur en speelde de sterren van de hemel. Op dezelfde manier was Antonis’ houten fluit, zijn thiaboli, tijdens de oorlogsjaren, waarin hij weg was van huis, zijn constante metgezel geweest. Het warme geluid had in honderden grotten en herdershutten weerklonken en had zijn strijdbroeders tijdens de lange uren van wachten en observeren troost en verstrooiing geschonken. Hoe verschillend Manoli en Antonis ook waren, muziek was een neutraal terrein waarop status en rijkdom geen betekenis hadden. Soms speelden ze wel een uur achterelkaar, en met hun prachtige melodieën betoverden ze hun publiek en de dorpelingen die de geluiden van ver door hun open ramen opvingen.
Hoewel de dorpelingen wisten dat Manoli rijke ouders had gehad en er na hun dood een groot fortuin had doorgejaagd, accepteerden ze hem nu als een van hen, omdat hij net als zij moest werken voor de kost en, zoals iedereen, verlangde naar een vrouw en een gezin. Voor Manoli had de eenvoud van een gesetteld leven aantrekkelijke kanten. Ofschoon hij niet bij Maria op bezoek kon gaan, wat aanvankelijk toch de reden was geweest om zich in Plaka te laten zien, spraken veel dingen in het dorp hem aan: de huwelijken tussen jeugdvrienden, de loyaliteit binnen de familie en een manier van leven die eeuwenlang onveranderd had kunnen blijven. Wanneer hij een vrouw als Maria, of misschien zelfs een van de andere schoonheden uit het dorp, kon krijgen, zou hij zich eindelijk ergens thuis kunnen gaan voelen. Maar op de festiviteiten op heiligendagen na, waren er weinig gelegenheden waarop hij haar mocht ontmoeten.
Hij werd gek van de formaliteiten die er in dorpen als Plaka nog altijd golden. Hoewel veel van de overgeleverde tradities juist deel uitmaakten van de aantrekkingskracht van het dorp, vond hij de duistere rituelen van de hofmakerij ronduit belachelijk. Hij wist dat hij niet met Anna over zijn plannen kon praten. Bovendien bezocht hij haar niet meer zo vaak als in het begin. Hij wist dat hij dat patroon moest doorbreken als hij een kans wilde maken bij Maria. Tijdens zijn laatste bezoek had Anna, zoals verwacht, nogal gepikeerd gereageerd.
“Wat leuk je nog eens te zien,” merkte ze sarcastisch op.
“Moet je luisteren,” zei Manoli, “het lijkt me verstandiger dat ik tussen de middag niet meer kom. Men begint te mopperen dat ik niks uitvoer.”
“Je gaat je gang maar!” snauwde ze. Haar ogen stonden vol tranen. “Je verveelt je hier zeker en bent op zoek naar een nieuw speeltje.”
Met die woorden stormde ze de kamer uit en gooide de deur met een donderklap achter zich dicht.
Manoli zou hun intimiteit en de flonkering in haar ogen missen, maar het was een prijs die hij bereid was te betalen.
Omdat er thuis niemand was die voor hem kookte, at Manoli vaak in een van de taverna’s in Elounda of Plaka. Elke vrijdag bezocht hij de taverna van Fotini, die zij en Stephanos intussen van zijn ouders hadden overgenomen. Op een vrijdagavond in juli keek hij vanaf het terras naar Spinalonga. Het eiland, dat de vorm had van een halfverzonken ei, was hem al zo vertrouwd dat hij er nauwelijks nog bij stilstond. Net als iedereen vroeg hij zich wel eens af hoe het daar zou zijn, maar al snel dwaalden zijn gedachten weer af. Spinalonga lag er gewoon, een stuk rots in de zee, bewoond door leprozen.
Manoli zat achter een bord picarei en prikte net een stuk vis aan zijn vork toen zijn oog werd getrokken door iets in de verte. In de schemering verliet een bootje de kust van het eiland; het liet een brede driehoek achter in het vlakke zeewater. Er zaten twee mensen in. Toen de boot de haven binnenvoer, zag hij dat een van hen op Maria leek.
“Stephanos!” riep hij. “Is dat Maria bij Giorgis in de boot? Dat zie je niet vaak, dat een vrouw mee uit vissen gaat.”
“Ze zijn niet wezen vissen,” zei Stephanos. “Ze hebben bestellingen op het eiland afgeleverd.”
“O,” zei Manoli. Hij kauwde bedachtzaam op zijn vis. “Dat moet natuurlijk ook iemand doen.”
“Giorgis doet het al jaren. Het levert meer op dan vissen – en meer zekerheid,” zei Stephanos. Hij zette een schaaltje gebakken aardappels op Manoli’s tafeltje. “Maar hij doet het vooral voor…”
Fotini, die net achter hen langs was gelopen, begreep welke kant het gesprek opging. Ze wist dat Stephanos wel eens vergat dat Giorgis Eleni’s ziekte en tragische dood geheim wilde houden voor de familie Vandoulakis.
“Kijk eens hier, Manoli!” Ze schoof snel een schaaltje met plakken aubergine op zijn tafel. “Vers geroosterd. Met knoflook. Ik hoop dat je ze lekker vindt. Wil je ons even excuseren?”
Ze greep haar man bij zijn arm en loodste hem naar de keuken.
“Je moet voorzichtig zijn!” riep ze uit. “We moeten vergeten dat de moeder van Anna en Maria ooit op Spinalonga heeft gewoond! Dat is de enige manier. Niet dat het iets is om je voor te schamen, maar Alexandros Vandoulakis kon daar wel eens anders over denken.”
Stephanos keek beschaamd.
“Ik weet het wel. Ik vergeet het soms alleen even. Wat stom van me,” mopperde hij. “Manoli komt hier zo vaak dat ik vergeet dat hij familie van Anna is.”
“Ik zeg het niet alleen vanwege Anna,” bekende Fotini. “Maria heeft een oogje op Manoli. Ze hebben elkaar maar één keer bij Anna thuis ontmoet, maar ze heeft het er nog altijd over, althans tegen mij.”
“Meen je dat? Het arme kind heeft een man nodig, maar die Manoli lijkt me toch een beetje te ruig voor haar,” reageerde Stephanos. “Aan de andere kant, veel keus heeft ze hier niet.”
Stephanos zag alles altijd erg zwart-wit. Hij begreep waar zijn vrouw op doelde en besefte dat Fotini en hij de taak hadden de twee bij elkaar te brengen.
Precies een week later deed zich de gelegenheid voor een ontmoeting tussen Maria en Manoli te regelen. Toen Manoli die vrijdag daarop kwam eten, glipte Fotini door de zijdeur de taverna uit en rende naar het huis van Maria. Giorgis had al gegeten en was naar het café vertrokken voor een spelletje backgammon en Maria probeerde nog een beetje te lezen in het afnemende licht.
“Maria, hij is er weer,” zei Fotini ademloos. “Manoli zit bij ons te eten. Kom mee, dan kun je hem ontmoeten.”
“Dat kan toch niet,” zei Maria. “Wat zal mijn vader daar niet van denken?”
“In hemelsnaam, Maria,” reageerde Fotini. “Je bent drieëntwintig. Trek de stoute schoenen aan. Je vader merkt het niet eens.”
Ze pakte haar vriendin bij de arm. Maria verzette zich, zij het met weinig overtuiging. Ze wilde niets liever dan meegaan.
“Maar wat moet ik dan tegen hem zeggen?” vroeg ze nerveus.
“Maak je geen zorgen,” stelde Fotini haar gerust. “Bij mannen als Manoli krijg je de kans niet om je daar druk over te maken, althans niet voor lang. Hij heeft genoeg te vertellen.”
Fotini had gelijk. Toen ze bij de taverna aankwamen, had Manoli de situatie meteen onder controle. Hij vroeg niet wat Maria daar deed, maar nodigde haar uit bij hem aan tafel te komen zitten en te vertellen hoe het met haar vader ging en wat ze zoal had gedaan sinds ze elkaar voor het laatst hadden gezien. En daarna vroeg hij, voortvarender dan de meeste mannen in een dergelijke situatie: “Er is een nieuwe bioscoop geopend in Agios Nikolaos. Heb je zin om een keer samen naar de film te gaan?”
Maria, die al rode wangen van opwinding had omdat ze Manoli weer zag, bloosde nu nog dieper. Ze sloeg haar ogen neer en durfde amper iets te zeggen.
“Dat zou ik leuk vinden,” zei ze uiteindelijk. “Maar zoiets doe je hier eigenlijk niet…naar de bioscoop gaan met iemand die je nauwelijks kent.”
“Weet je wat? We vragen of Fotini en Stephanos zin hebben om mee te gaan. Dan heb je twee chaperonnes. Zullen we maandag gaan? Volgens mij is het restaurant dan dicht, of niet?”
Nog voordat ze zich kon bedenken en redenen kon verzinnen waarom het niet kon doorgaan, was de afspraak gemaakt. Over nog geen drie dagen zouden ze met zijn vieren naar Agios Nikolaos gaan.
Manoli gedroeg zich als een heer en het bioscoopbezoek werd een wekelijks uitje. Elke maandag vertrokken ze rond zeven uur ‘s-avonds om de laatste film te zien en daarna uit eten te gaan.
Giorgis was blij verrast dat deze knappe en charmante man zijn dochter het hof maakte. Hij mocht Manoli, zelfs al van voor de tijd dat zijn dochter hem bij de familie Vandoulakis had ontmoet. Samen uitgaan voordat er iets formeel was afgesproken, was modern, maar per slot van rekening gingen ze moderne tijden tegemoet en het feit dat Maria werd gechaperonneerd zou het afkeurende gemopper van de oudere vrouwen in het dorp binnen de perken houden.
De vier genoten van elkaars gezelschap en de uitjes buiten Plaka veranderden hun tot dan toe zo gestructureerde en routinematige leven. Er werd veel gelachen en ze lagen regelmatig dubbel om Manoli’s grappen en grollen. Maria begon zichzelf toe te staan te dagdromen en te fantaseren over hoe het zou zijn om de rest van haar leven naar dit knappe, door lachen en leven gegroefde gezicht te mogen kijken. Soms, wanneer hij haar recht in de ogen keek, voelde ze de onzichtbare haartjes in haar nek overeind gaan staan en haar handpalmen vochtig worden. Zelfs op warme dagen begon ze onwillekeurig te rillen. Het was nieuw voor haar om zo gevleid en geplaagd te worden. Manoli bracht zo veel kleur en plezier in haar saaie leven! Er waren momenten dat ze zich afvroeg of hij überhaupt wel in staat was iets serieus te nemen. Hij stak iedereen aan met zijn bruisende uitbundigheid. Maria had nog nooit zo veel zorgeloos geluk meegemaakt in haar leven en begon te denken dat deze euforie liefde was.
De vraag hoe het met haar vader verder moest als zij zou trouwen bleef echter op haar geweten drukken. Bij de meeste huwelijken werd afgesproken dat het meisje haar eigen familie zou verlaten en bij haar schoonouders zou intrekken. Dat zou met Manoli natuurlijk niet gebeuren, omdat hij geen ouders meer had. Maar het was met zijn achtergrond al even ondenkbaar dat hij in hun huisje in Plaka zou komen wonen. Het probleem bleef maar door haar hoofd malen, terwijl Manoli haar nog niet één keer had gekust.
Manoli gedroeg zich altijd voorbeeldig. Hij wist dat hij geen fouten mocht maken als hij Maria wilde veroveren. Soms kwam het hem belachelijk voor dat hij in een ander land met een meisje naar bed kon gaan als hij nauwelijks wist hoe ze heette, terwijl hij met Maria al zo veel avonden had doorgebracht en haar nog steeds niet één keer had aangeraakt. Hij verlangde hevig naar haar, maar het wachten gaf zijn verlangen iets extra’s. Hij was ervan overtuigd dat zijn geduld zou worden beloond en het wachten deed hem alleen nog maar meer naar haar verlangen. De eerste maanden dat hij haar het hof maakte, sloeg ze haar ogen nog verlegen neer wanneer hij naar haar ovale, door donkere vlechten omkranste gezicht keek. Maar naarmate de tijd verstreek werd ze zelfverzekerder en keek ze terug. Als hij beter had gekeken, zou hij, voordat haar fijne gelaatstrekken openbraken in een glimlach, hebben kunnen genieten van een versnelde hartslag in haar mooie hals. Hij wist dat wanneer hij deze maagd nu tot zich zou nemen, hij Plaka zou moeten verlaten. Hoewel hij in het verleden tientallen meisjes had ontmaagd, kon hij de mooie Maria niet te schande maken. Maar belangrijker nog was de stem in zijn binnenste die zei dat hij zich moest beheersen. Het werd tijd dat hij zich ging settelen.
Vanaf een afstandje volgde Anna de ontwikkelingen vol jaloezie en wrok. Manoli was nauwelijks nog bij haar op bezoek geweest sinds de dag dat Giorgis en Maria waren komen lunchen. Hij was zelfs een paar keer weggebleven bij gelegenheden dat de familie bij elkaar kwam. Hoe durfde hij haar zo te behandelen! Kortgeleden had ze van haar vader vernomen dat hij bezig was Maria het hof te maken. Deed hij dat om haar te treiteren? Kon ze hem maar laten zien dat het haar niets deed. Maar die gelegenheid deed zich helaas niet voor. Ze deed haar uiterste best om niet aan hen samen te denken en stortte zich geïrriteerd op steeds buitenissiger projecten in en om het huis. Ondertussen wist ze dat de gebeurtenissen in Plaka hun onverbiddelijke loop hadden, maar omdat ze niemand had die ze in vertrouwen kon nemen, kropte ze haar woede op als stoom in een snelkookpan.
Andreas werd wanhopig van haar vreemde buien en vroeg haar herhaaldelijk wat er aan de hand was, maar dan antwoordde ze dat hij zich niet met haar zaken moest bemoeien. Hij gaf het op. Hij had al een tijdje het gevoel dat de gelukkige begindagen van hun huwelijk, waarin ze elkaar met verliefde blikken en lieve woordjes hadden bejegend, voorbij waren en begroef zich steeds vaker in zijn werk op het landgoed. Ook Eleftheria was de verandering opgevallen. Nog maar een paar maanden geleden was Anna gelukkig en opgewekt geweest en nu leek ze doorlopend boos. Voor Anna ging het verbergen van haar emoties tegen haar natuur in. Ze wilde schreeuwen, gillen, haar haren uit haar hoofd trekken. Maar de keren dat haar vader en Maria op bezoek kwamen, kwam Manoli niet eens ter sprake.
Op een of andere manier voelde Maria intuïtief aan dat ze door haar omgang met Manoli in Anna’s vaarwater kwam. Haar zus zag de familie Vandoulakis als haar domein. Waarom zou ze erover praten als dat de verhoudingen geen goed deed? Ze had geen idee van de omvang van Anna’s woede en veronderstelde dat haar veranderde houding iets te maken had met het feit dat ze maar niet zwanger wilde raken.
Op een avond in februari, een half jaar nadat de wekelijkse uitjes waren begonnen, zocht Manoli Giorgis op in het café. De oude man zat in zijn eentje de krant te lezen. Toen Manoli naar hem toe kwam gelopen, keek hij op. Boven zijn hoofd kringelde een wolk rook.
“Giorgis, mag ik bij u komen zitten?” vroeg Manoli beleefd.
“Ja,” antwoordde Giorgis, en hij keek weer in zijn krant. “Het café is voor ons allemaal.”
“Ik wou u iets vragen. Ik zal meteen ter zake komen. Ik zou graag om de hand van uw dochter vragen. Geeft u daarvoor uw toestemming?”
Giorgis vouwde de krant zorgvuldig op en legde hem op tafel. Voor Manoli leek het een eeuw te duren voordat hij sprak.
“Of ik mijn toestemming geef? Natuurlijk geef ik mijn toestemming! Je maakt het mooiste meisje van het dorp al een half jaar het hof. Ik dacht dat je het nooit zou vragen. Het werd onderhand tijd!”
Giorgis’ zelfverzekerde reactie verhulde zijn enorme vreugde over Manoli’s aanzoek. Niet alleen zijn eerste maar ook zijn tweede dochter zou tot de machtigste familie in de provincie behoren. Het was geen snobisme, maar pure opluchting en blijdschap dat de toekomst van zijn beide kinderen nu veiliggesteld was. Een vader kon zich niet beter wensen voor zijn kinderen, vooral een vader die maar een eenvoudige visser was. Achter Manoli’s hoofd zag hij door de halfgesloten luiken van het café de lichtjes van Spinalonga. Had Eleni er maar bij kunnen zijn om dit moment met hem te delen.
Omdat hij niet wist wat hij moest zeggen, greep hij Manoli’s hand vast. De uitdrukking op zijn gezicht sprak boekdelen.
“Dank u. Ik zal goed voor haar zorgen, en onder ons gezegd, we zullen ook goed voor u zorgen,” zei Manoli. Hij was zich terdege bewust van de moeilijke situatie waarin Giorgis door Maria’s huwelijk terecht zou komen.
“Hé! Mogen wij je beste tsikoudial” riep hij naar Lidaki. “We hebben iets te vieren. Het is een wonder. Ik ben geen wees meer!”
“Waar heb je het over?” zei Lidaki, die met een fles en twee glazen naar hen toe kwam lopen. Hij was gewend aan Manoli’s woordgrappen.
“Giorgis wordt mijn schoonvader. Hij heeft me toestemming gegeven om met Maria te trouwen!”
Er zaten die avond nog meer mannen in het café, en nog voor het meisje in kwestie wist dat Manoli om haar hand had gevraagd, proostten de mannen uit het dorp op haar toekomst.
Toen Giorgis later die avond thuiskwam, stond Maria op het punt naar bed te gaan. Toen haar vader de voordeur opende, die hij snel achter zich sloot om de februariwind buiten en de warmte van het vuur binnen te houden, had hij een vreemde uitdrukking op zijn gezicht die vreugde én opwinding verried.
“Maria,” zei hij terwijl hij haar bij haar bovenarmen vastpakte. “Manoli heeft me om je hand gevraagd.”
Even boog ze haar hoofd; ze voelde zowel vreugde als verdriet. Haar keel snoerde dicht.
“En wat hebt u hem geantwoord?” vroeg ze op fluistertoon.
“Het antwoorddat je van mij wilt horen. Ja, natuurlijk!”
Nog nooit in haar leven was Maria door zo’n mengeling van gevoelens overvallen. Haar hart leek een grote kookpot vol ingrediënten, die op het punt stond over te koken. Wat was dit? Waarom was ze misselijk als ze zich gelukkig voelde? Net zoals ze het verdriet van een ander niet kon voelen, kon ze zich niet voorstellen hoe iemand zich voelde wanneer hij van een ander hield. Ze was er redelijk zeker van dat ze van Manoli hield. Dat was ook niet moeilijk wanneer iemand zo charmant en geestig was. Maar haar toekomst met hem delen? De twijfel sloeg onmiddellijk toe. Hoe moest het dan met haar vader? Ze sprak haar bezorgdheid meteen uit.
“Dat is geweldig, vader. Echt geweldig, maar hoe moet het dan met u? Ik kan u hier niet alleen achterlaten.”
“Maak je over mij maar geen zorgen. Ik kan hier blijven – ik wil absoluut niet uit Plaka weg. Ik heb hier nog genoeg te doen.”
“Hoe bedoelt u?” vroeg ze, hoewel ze maar al te goed wist wat hij bedoelde.
“Spinalonga. Het eiland heeft me nodig. Zolang ik gezond genoeg ben om op en neer te varen, zal ik dat blijven doen. Dokter Lapakis rekent op mij, en dat geldt ook voor de eilandbewoners.”
∗
Giorgis had het nog altijd even druk met zijn tochten naar de leprakolonie. Elke maand moesten er nieuwkomers en voorraden op het eiland worden afgeleverd, evenals bouwmaterialen voor de renovaties aan woningen die door de overheid werden betaald. Giorgis was een belangrijke schakel in de hele operatie. Maria begreep dat hij zich verbonden voelde met het eiland. Ze spraken er tegenwoordig nog maar weinig over, maar wisten allebei dat dit zijn taak was en zijn manier om zijn band met Eleni te behouden.
Zowel vader als dochter sliep die nacht onrustig, en het kon niet snel genoeg ochtend worden. Die dag – een zondag – ging Giorgis met Maria naar Manoli’s huis op het landgoed van de familie Vandoulakis. Manoli stond hen al bij de voordeur op te wachten. Maria had zijn huis, dat nu haar thuis zou worden, nog nooit gezien. Ze had niet veel tijd nodig om te begrijpen dat Manoli’s woning vier keer zo groot was als hun eigen huis in Plaka en het duizelde haar bij de gedachte dat ze hier zou komen te wonen.
“Welkom,” zei Manoli. Een simpele, hartverwarmende begroeting. “Kom gauw binnen. Het is veel te koud buiten.”
Het was inderdaad de koudste dag die ze dit jaar hadden gehad. Het stormde en de wind, die van alle kanten leek te komen, joeg de afgevallen bladeren om hun enkels. Maria’s eerste indruk van het huis was dat het er donker en rommelig was. Maar ze had ook niet anders verwacht in een huis waar een vrouw des huizes ontbrak en waarschijnlijk alleen een dienstmeisje werkte. Manoli leidde hen een salon binnen, waar het er iets opgeruimder en schoner uitzag, met geborduurde kleden en een paar foto’s aan de muur.
“Mijn oom en tante komen straks ook,” verklaarde hij, bijna nerveus. Vervolgens wendde hij zich tot Maria: “Je vader heeft me toestemming gegeven om je ten huwelijk te vragen. Wil je met me trouwen?”
Ze wachtte even voordat ze antwoord gaf. Voor ieder van hen leek het een eeuwigheid te duren. Hij keek haar met een smekende blik aan, alsof hij een ogenblik twijfelde aan haar antwoord.
“Ja,” zei ze ten slotte.
“Ze zegt ja!” brulde Manoli, weer even zelfverzekerd als altijd. Hij omhelsde haar, kuste haar handen en draaide met haar in de rondte totdat ze om genade smeekte. Met Manoli zou ze altijd voor verrassingen komen te staan en zijn uitbundigheid benam haar de adem. De man was een menselijke pentozali.
“Je wordt mijn vrouw!” riep hij opgewonden. “Mijn oom en tante vinden het zo leuk je weer te zien, Maria. Maar voor ze hier zijn, is het belangrijk dat we eerst over uw situatie praten, Giorgis. Wilt u hier bij ons komen wonen?”
Manoli liep iets te hard van stapel. Door te vragen of Giorgis bij hen kwam wonen, voldeed hij aan een traditie die voorschreef dat kinderen uiteindelijk de zorg voor hun ouders op zich zouden nemen. Manoli had de zaak niet eerst met Maria besproken en was zich niet bewust van de gevoeligheden, hoewel hij wist dat ze haar vader dicht bij haar in de buurt wilde hebben.
“Dat is heel aardig van je. Maar ik zou niet uit het dorp weg willen. Maria begrijpt dat, nietwaar, kind?” zei hij tegen zijn dochter.
“Natuurlijk begrijp ik dat, vader. Ik vind het niet erg, zolang u maar zo vaak mogelijk op bezoek komt. Trouwens, wij zullen bijna dagelijks naar Plaka komen om u te bezoeken.”
Giorgis wist dat Maria woord zou houden en dat hij naar haar bezoekjes kon uitzien. Ze zou hem niet teleurstellen. Maria was niet zoals Anna, die hem nauwelijks nog met een brief of bezoek verblijdde.
Manoli begreep niet precies waarom zijn toekomstige schoonvader zo gehecht was aan zijn oude huis in het dorp, maar hij wilde de zaak niet op de spits drijven. Op dat moment was het geluid van autobanden op de oprit te horen, gevolgd door het dichtslaan van portieren. Manoli liep naar de voordeur om Alexandros en Eleftheria binnen te laten. Hoewel de paden van de families Vandoulakis en Petrakis zich slechts enkele maanden daarvoor hadden gekruist, waren ze blij elkaar weer te zien. Alexandros, als hoofd van de familie, had de plicht enkele woorden te spreken.
“Giorgis en Maria. Het is ons wederom een eer u beiden in onze familie te mogen verwelkomen. Mijn broer en zijn vrouw, Manoli’s dierbare ouders zaliger, zouden er net als wij van overtuigd zijn geweest dat Maria onze neef erg gelukkig zal maken.”
De woorden kwamen recht uit zijn hart en Maria bloosde van blijdschap en verlegenheid. Net als bij Anna, wisten Alexandros en Eleftheria dat deze bruid geen bruidsschat zou inbrengen, op een uitzet van wat borduurwerk en zijde na, waarmee de harde lijnen van het Spartaans ingerichte huis van hun neef verzacht konden worden. Maar daar maakten ze geen probleem van, aangezien er meer te winnen dan te verliezen was wanneer Manoli zich zou settelen en met een meisje uit de omgeving zou trouwen. De verbintenis zou hun belofte aan Manoli’s vader om in te staan voor het welzijn van zijn zoon inlossen. Toen de jongen naar Europa was vertrokken had Alexandros zich schuldig gevoeld. Alles wat hij Yiannis had beloofd was onvervuld gebleven. Het grootste deel van de tijd dat zijn neef weg was, had Alexandros niet eens geweten in welk land hij verbleef en of hij überhaupt nog leefde. Maar zodra Manoli getrouwd zou zijn met Maria, zou hij gebonden zijn aan Elounda en zou hij er altijd zijn om Andreas te helpen met het runnen van het landgoed.
Ze dronken met zijn vijven op elkaars gezondheid.
“Iassasl” riepen ze in koor terwijl ze hun glazen tegen elkaar tikten.
Algauw ging het erover wanneer het huwelijk zou plaatsvinden.
“Laten we volgende week al trouwen,” zei Manoli.
“Doe niet zo gek!” reageerde Eleftheria verschrikt. “Je weet niet half hoeveel voorbereiding een goede bruiloft vergt. Dat kost zeker een halfjaar.”
Uiteraard had Manoli het niet serieus gemeend, maar hij ging door met plagen.
“Maar het kan toch zeker wel eerder dan over een halfjaar? Kom, dan gaan we vast een praatje maken met een priester. Je zult zien dat hij ons vandaag nog wil trouwen!”
Voor een deel meende hij het. Hij was nu zo ongeduldig als een tijger die zijn prooi wil bespringen. Zijn gedachten sloegen op hol. Maria, mooi, bleek en stevig, met haar haren als een waaier op een kussen, haar perfecte lichaam verlicht door een bundel maanlicht. Wachtend op hem. Zes lange maanden. Mijn god, zo lang kon hij toch zeker niet meer wachten?
“We moeten het doen zoals je ouders het zouden hebben gewild,” zei Alexandros. “Zoals het hoort,” voegde hij eraan toe, zich bewust van Manoli’s ongeduldige karakter.
Manoli keek zijn oom aan. Hij wist dat Alexandros vond dat hij een strakke hand nodig had, en ook al mocht hij zijn oom graag, hij hield ervan zijn bezorgdheid op de proef te stellen.
“Natuurlijk doen we alles zoals het hoort,” zei hij, met oprechte ernst. “We doen alles volgens het boekje. Dat beloof ik.”
∗
Zodra Maria haar kans schoon zag, holde ze naar Fotini om haar het nieuws te vertellen.
“Maar er is één ding waarover ik me zorgen maak,” zei ze. “Mijn vader.”
“Maar wij kunnen hier toch een oogje in het zeil houden, en mijn ouders ook,” stelde Fotini haar gerust. “Kom op, Maria. Het wordt tijd dat je trouwt. Ik weet zeker dat je vader dat begrijpt.”
Maria probeerde zich niet ongemakkelijk te voelen, maar haar bezorgdheid om Giorgis maakte dat ze nooit voluit kon genieten.