De verloving van Manoli en Maria werd bezegeld met een feest waarvoor alle inwoners van Plaka waren uitgenodigd en dat plaatsvond een maand nadat hij haar ten huwelijk had gevraagd. Beiden hadden het gevoel een lot uit de loterij te hebben gewonnen.
Hoeveel van Maria’s jeugdvriendinnen waren niet door hun vaders uitgehuwelijkt aan mannen van wie ze niet hielden en voor wie ze verondersteld werden een soort genegenheid te ontwikkelen alsof ze geraniums moesten kweken in een urn. Gearrangeerde huwelijken werden in die tijd vaak voor het gemak gesloten, dus Maria was blij en dankbaar dat zij zelf uit liefde zou trouwen. Ze was haar zus hier min of meer dankbaar voor, maar ze had nog niet de tijd en de kans gehad haar dankbaarheid uit te spreken omdat ze elkaar zelden zagen. Tot ieders verbazing en bezorgdheid verscheen Anna niet eens op het verlovingsfeest. Ze liet zich door Andreas verontschuldigen, die samen met zijn ouders wel van de partij was.
Manoli verheugde zich op het huwelijk. Het zou het einde betekenen van zijn leven als losbol, en het vooruitzicht verzorgd te worden en misschien wel vader te worden sprak hem zeer aan. In tegenstelling tot Maria, die de God tot wie ze bad wekelijks in de kerk bezocht, schreef hij zijn geluk toe aan diverse goden, onder wie Afrodite, die hem dit beeldschone meisje op een presenteerblaadje had aangeboden. Als het zijn aanstaande vrouw aan liefde of schoonheid zou ontbreken, bleef hij net zo lief ongetrouwd. Hij was dolblij dat Maria beide kwaliteiten in gelijke mate in zich verenigde.
Het verlovingsfeest was in volle gang en op het dorpsplein wemelde het van de feestvierders. Stephanos liep rond met grote schalen eten en Maria en Manoli mengden zich tussen de gasten.
Op een gegeven moment nam Manoli zijn neef apart.
“Andreas,” zei hij. Hij moest bijna schreeuwen om boven de muziek en het gezang uit te komen. “Zou jij onze getuige willen zijn?”
De getuige, de koumbaros, speelde een centrale rol in de huwelijksplechtigheid. Hij was bijna net zo belangrijk als de priester en, als God het wilde, zou hij te zijner tijd de peter van de eerstgeborene zijn.
Andreas had deze vraag verwacht. Het lag zo voor de hand dat hij beledigd zou zijn geweest als ze hem niet hadden gevraagd. Manoli en hij waren meer dan broers en hechter dan een tweeling. Dat maakte hem de perfecte kandidaat om deze twee mensen tot steun te zijn bij hun bruiloft, vooral ook vanwege het feit dat hij al de zwager van Maria was. Ook al had hij de vraag verwacht, hij was er niet minder blij om.
“Je had me geen groter plezier kunnen doen, neef! Ik voel me zeer vereerd,” zei hij.
Andreas voelde zich op een of andere manier verantwoordelijk voor Manoli. Hij herinnerde zich nog goed dat Manoli na de dood van zijn vader in hun gezin werd opgenomen. De twee neven waren elkaars tegenpolen. Andreas was een rustige, vrij ernstige jongen, terwijl Manoli veel onbesuisder en ongehoorzamer van aard was. In tegenstelling tot de meeste broertjes en zusjes hadden ze als kind zelden ruzie of neiging tot jaloezie. Op vijfjarige leeftijd hadden ze een perfect speelkameraadje aan elkaar. Het avontuurlijke karakter van Manoli had een gunstige invloed op Andreas, en Manoli zelf had behoefte aan de strenge leiding van zijn oom en tante. Andreas, die een half jaar ouder dan zijn neef was, nam als vanzelfsprekend de rol van beschermer op zich. Toen ze in de puberteit kwamen, was Manoli degene die zijn neef op het slechte pad bracht en aanspoorde tot kattenkwaad op en rond het landgoed.
Maria nam het ene na het andere cadeau in ontvangst voor haar uitzet. Het feest duurde tot in de kleine uurtjes en toen het afgelopen was, daalde er een doodse stilte neer in het dorp. Zelfs de honden waren te moe om te blaffen.
Toen Andreas thuiskwam, lag iedereen al te slapen. Alexandros en Eleftheria waren al eerder naar huis gegaan. Het was griezelig stil en donker in huis. Toen hij de slaapkamer binnensloop, hoorde hij Anna bewegen in bed.
“Hallo, Anna,” fluisterde hij zachtjes, voor het geval ze nog sliep.
Maar Anna had die nacht geen oog dicht gedaan. Ze had onrustig liggen woelen en zichzelf kwaad gemaakt met de gedachte aan het feest in Plaka. Ze zag de stralende lach van haar zusje voor zich, ze zag Manoli’s donkere ogen op haar gericht en zijn handen om Maria’s middel, terwijl ze de gelukwensen van de gasten gretig in ontvangst namen.
Toen Andreas het nachtlampje aanknipte, draaide ze zich naar hem toe.
“En?” vroeg ze. “Was het leuk?”
“Het was een geweldig feest,” antwoordde hij terwijl hij zich begon uit te kleden. Hij stond met zijn rug naar zijn vrouw toe, waardoor hij haar betraande gezicht niet zag. “En Manoli heeft me gevraagd om koumbaros te zijn!”
Hoewel Anna wist dat die vraag onvermijdelijk zou komen, had ze zich nog niet voldoende op de klap voorbereid. Andreas zou vanaf nu een belangrijke rol in het leven van Maria en Manoli vervullen. Die rol zou hen allen met elkaar verbinden. Ze zou vanaf nu tot in de eeuwigheid geconfronteerd worden met het geluk van haar zusje. Ze draaide zich om. De tranen prikten in haar ogen toen ze haar gezicht in het kussen verborg.
“Welterusten, Anna. Slaap lekker.” Andreas stapte in bed en binnen enkele seconden trilde het bed van zijn gesnurk.
∗
De frisse dagen in maart gingen snel voorbij. De lente kondigde zich aan met een explosie van knoppen en bloesem en toen de zomer aanbrak, waren de plannen voor de bruiloft al een heel eind gevorderd. Er werd een datum in oktober vastgelegd, zodat het huwelijk kon worden beklonken met de eerste wijnen van de oogst van dat jaar. Maria en Manoli spraken nog steeds elke week met elkaar af, in het gezelschap van Fotini en Stephanos. Dat een meisje maagd moest zijn, was een stilzwijgende voorwaarde in het huwelijkscontract. Het was dan ook in ieders belang dat een meisje tot de huwelijksnacht niet alleen met haar verloofde zou zijn. Iedereen wist immers hoe sterk de verleiding kon zijn.
Toen ze op een avond in mei met zijn vieren iets zaten te drinken in Agios Nikolaos, viel het Maria op hoe blozend Fotini eruitzag. Ze was ervan overtuigd dat er iets met haar vriendin aan de hand was.
“Wat is er, Fotini? Je kijkt alsof je iets te verbergen hebt.”
“Dat is inderdaad zo…We krijgen een baby!” flapte ze er ineens uit.
“Ben je zwanger? Wat een geweldig nieuws,” zei Maria. Ze pakte de handen van haar vriendin beet. “Wanneer ben je uitgerekend?”
“Over zeven maanden, denk ik. Het is nog heel pril.”
“Dat is maar een paar maanden na onze bruiloft. Reken maar dat ik elke dag naar Plaka kom om je te bezoeken,” zei Maria dolenthousiast.
Ze klonken op het blijde nieuws. Voor de twee meisjes leek het nog maar pas geleden dat ze zandkastelen bouwden op het strand, en nu zaten ze ineens over bruiloften en baby’s te praten.
Aan het einde van de zomer begon Maria zich zorgen te maken over het feit dat haar zus zo weinig interesse toonde in haar aanstaande huwelijksfeest. Ze had Anna al zo lang niet meer gezien dat ze op een dag besloot bij haar langs te gaan. Het was een van de warmste dagen van augustus, waarop zelfs de avond geen verkoeling bracht. In plaats van hun gebruikelijke uitje naar Agios Nikolaos met Fotini en Stephanos, gingen Maria en Manoli onaangekondigd bij Anna op bezoek. Het was een gewaagde stap. Ze waren immers niet uitgenodigd en hadden geen idee of de deftige, grillige Anna hen wel zou willen ontvangen. Voor Maria was de boodschap echter duidelijk: haar zus keurde haar huwelijk af. Waarom zou ze zich anders zo gedragen? Maria wilde het tot de bodem uitzoeken. Ze had al een paar brieven geschreven – één waarin ze verslag deed van haar verlovingsfeest, dat Anna, zogenaamd vanwege ziekte, had gemist, en een tweede waarin ze vertelde over de prachtige lingerie die ze voor haar uitzet had gekregen. Op beide brieven had ze geen antwoord ontvangen.
Maria was nerveus toen Manoli iets buiten Elounda de hem vertrouwde weg insloeg naar het imposante landgoed van de familie Vandoulakis. Geroutineerd nam hij de bochten die hij al duizenden keren had genomen. Maria sprak zichzelf moed in. Het is je zus maar, hield ze zich voor. Ze begreep niet waarom ze zich druk maakte om een bezoekje aan iemand die familie van haar was.
Toen ze voor het huis parkeerden, was Maria de eerste die uit de auto stapte. Manoli zat te treuzelen. Hij friemelde met het autosleuteltje in het contact en ging vervolgens uitgebreid zijn haar kammen in de achteruitkijkspiegel. Maria stond ongeduldig op hem te wachten. Even later draaide haar verloofde aan de grote deurklink – ten slotte was dit een soort tweede thuis voor hem – maar toen de deur op slot bleek, sloeg hij de klopper driemaal hard tegen de deur. Uiteindelijk werd er opengedaan. Niet door Anna, maar door Eleftheria.
Ze was zeer verrast Manoli en Maria te zien. Ze kregen zelden onaangekondigd bezoek, maar iedereen wist dat Manoli zich niet om de etiquette bekommerde. Ze omhelsde hem hartelijk.
“Kom binnen, kom binnen,” zei ze zenuwachtig. “Wat leuk jullie te zien. Ik wou dat ik dat had geweten, dan hadden jullie kunnen blijven dineren, maar ik zal iets lekkers te eten en te drinken halen…”
“We komen eigenlijk voor Anna,” onderbrak Manoli haar. “Hoe is het met haar? We hebben al heel lang niets van haar gehoord. Al een paar maanden niet.”
“Is dat zo? O, vandaar. Dat wist ik niet. Ik zal even naar boven gaan en zeggen dat jullie er zijn.” Eleftheria haastte zich de trap op.
Vanuit haar slaapkamerraam had Anna de vertrouwde auto zien aankomen. Wat moest ze doen? Ze had de confrontatie zo lang mogelijk weten uit te stellen. Door Manoli te ontlopen, dacht ze, zouden haar gevoelens voor hem langzaam wegebben. Maar in werkelijkheid zag ze hem elke dag. Ze zag hem weerspiegeld in haar eigen man wanneer hij van het land terugkwam. Op de avonden dat hij de liefde met haar bedreef, was het niet moeilijk door haar halfgeloken ogen het beeld van Manoli op te roepen. De hartstochtelijke gevoelens voor deze energieke versie van haar echtgenoot waren nog even sterk als op de dag dat hij een bloem in haar decolleté had gestoken. Alleen al de gedachte aan hem wond haar op. Ze verlangde naar zijn stralende lach, die het vuur in haar aanwakkerde en haar kippenvel bezorgde, maar voortaan zou ze hem alleen nog in het gezelschap van Maria kunnen ontmoeten om haar eraan te herinneren dat Manoli nooit de hare zou kunnen zijn.
Ze had aldoor gedaan alsof ze de situatie onder controle had. Tot vanavond. Nu maakte ze zich zorgen. Beneden stonden de twee mensen die ze het meest liefhad en haatte, op haar te wachten.
Eleftheria klopte zachtjes op haar deur.
“Anna, je zus en haar verloofde zijn er!” riep ze zonder binnen te komen. “Kom je naar beneden?”
Zonder ooit door Anna in vertrouwen te zijn genomen, had Eleftheria zo haar bedenkingen over Anna’s gevoelens jegens Manoli. Zij was de enige die wist hoe vaak hij bij haar op bezoek was gekomen en eveneens de enige die wist dat Anna allesbehalve ziek was geweest op de verlovingsdag van haar zus. Zelfs nu voelde ze de onwil van haar schoondochter om uit haar slaapkamer te komen. Zo lang kon het toch niet duren om van de ene naar de andere kant van de slaapkamer te lopen? Het begon haar allemaal te dagen. Geduldig bleef ze even voor de deur staan om vervolgens nogmaals te kloppen, dit keer iets dringender. “Anna, kom je nog?”
“Ja, ik kom eraan,” klonk het scherp vanachter de deur. “Ik ben zo klaar, dan kom ik naar beneden.”
Enkele minuten later deed Anna de deur open. Ze had rode lippenstift aangebracht en haar haren geborsteld tot ze glansden. Ze liep de trap af naar beneden, haalde diep adem en duwde de deur naar de salon open. Hoewel Eleftheria de echte vrouw des huizes was, schreed Anna als een grande dame de kamer door om haar zus te begroeten. Beleefd kuste ze haar op de wang. Vervolgens wendde ze zich tot Manoli en stak een bleek, slap handje naar hem uit.
“Hallo,” zei ze glimlachend. “Wat een verrassing! Leuk je weer te zien.”
Anna had altijd al goed kunnen toneelspelen. Het was ook leuk deze man, haar obsessie, weer in levenden lijve te zien. Maar het was ook veel meer dan dat. Maandenlang had ze elke dag aan hem gedacht en nu stond hij voor haar, nog ruiger en begerenswaardiger dan ze zich hem herinnerde. Ze hield zijn hand nog steeds vast. Achteraf leek ze hem voor haar gevoel minutenlang te hebben vastgehouden maar in werkelijkheid was het maar enkele seconden. Ze trok haar klamme hand los.
“Het is eeuwen geleden dat ik je zag,” zei Maria. “De tijd gaat zo snel. Je weet toch dat we in oktober gaan trouwen, of niet?”
“Ja, ja, dat is geweldig. Echt geweldig.”
Eleftheria kwam binnen met een dienblad vol glazen en bordjes met olijven, stukjes feta, amandelen en warme spinazietaartjes. Het was een wonder hoe ze een dergelijke hoeveelheid meze in zo korte tijd had weten klaar te maken, maar niettemin verontschuldigde ze zich voor het feit dat ze hun geen echte maaltijd kon voorzetten. Ze bleef maar redderen en haalde een mooie karaf met ouzo uit de kast en schonk voor iedereen een borrel in.
Ze gingen allemaal zitten. Anna zat op het puntje van haar stoel; Manoli leunde ontspannen achterover. De ondergaande zon zette de kamer in een warm oranje gloed en hoewel de conversatie niet echt soepel verliep, zorgde Anna ervoor dat er toch een soort dialoog gaande was. Ze wist wat er in een dergelijke situatie van haar werd verwacht.
“Hoe gaat het met vader?”
Het was moeilijk te zeggen of Anna werkelijk geïnteresseerd was, maar het kwam niet in Maria op om slecht over haar zus te denken.
“Goed. Hij is dolblij dat we gaan trouwen. We hebben hem gevraagd of hij na de bruiloft bij ons wil komen wonen, maar hij wil per se in Plaka blijven,” zei ze.
Maria had altijd volop excuses verzonnen voor het ogenschijnlijke gebrek aan interesse van haar zus: de afstand tussen het landgoed en Plaka, haar nieuwe rol als echtgenote en andere verplichtingen die het beheer van een dergelijk landgoed met zich meebracht. Haar eigen leven zou binnenkort vergelijkbare veranderingen ondergaan. Het zou al fijn zijn wanneer Anna zich een klein beetje meer om hun vader ging bekommeren, en tenminste wilde proberen hem vaker te bezoeken. Net toen ze het onderwerp ter sprake wilde brengen, weerklonken er stemmen in de hal.
Alexandros en Andreas kwamen terug van een inspectieronde over hun land op het Lasithi-plateau en hoewel de neven elkaar regelmatig zagen om de gang van zaken op het landgoed te bespreken, omhelsden ze elkaar alsof ze elkaar jaren niet hadden gezien. De glazen werden opnieuw gevuld en de twee heren des huizes namen plaats.
Maria voelde een bepaalde spanning, maar kon haar vinger niet op de oorzaak leggen. Anna leek er vrolijk op los te babbelen, maar toch viel het haar op dat ze het woord meestal tot Manoli richtte. Misschien kwam dat door de positie waarin ze zaten. Manoli zat tegenover Anna, terwijl Andreas en Maria met Eleffheria tussen hen in op een lange, gestoffeerde bank zaten.
Manoli was vergeten hoe sterk de aantrekkingskracht tussen Anna en hem was. Ze was zo heerlijk koket, en hij herinnerde zich hun lunchafspraakjes met iets wat grensde aan heimwee. Ook al was hij nu officieel verloofd, onder de oppervlakte was hij nog steeds de ondeugende flirt die hij altijd was geweest.
Eleftheria zag een duidelijk verschil in Anna’s gedrag. Ze kon zo vaak chagrijnig en zwijgzaam zijn, maar die avond was ze vrolijk. Haar wangen gloeiden en zelfs in het schemerlicht was te zien dat ze breeduit glimlachte. Het was bijna slaafs zoals ze alles goedkeurde wat Manoli zei.
Zoals gewoonlijk had Manoli het hoogste woord. Telkens wanneer hij het over Maria had als ‘mijn mooie verloofde’, probeerde Anna haar woede te verbergen. In haar ogen deed hij dat alleen maar om haar te treiteren. Hij plaagde haar nog steeds, dacht ze, zoals hij maanden geleden ook had gedaan. Het was duidelijk dat hij hun flirt niet was vergeten. Dat bleek wel uit de manier waarop hij zich naar voren boog om haar iets te zeggen, alsof er niemand anders in de kamer was. Was er maar niemand anders in de kamer. Dit uur in het gezelschap van Manoli was hemels en hels tegelijk.
Het gesprek ging voornamelijk over de bruiloft. Wanneer de dienst gehouden werd, wie er uitgenodigd moesten worden en wat Andreas’ rol als koumbaros inhield. Toen Maria en Manoli opstonden om te vertrekken, was het bijna donker. Hun ogen waren net gewend aan de avondschemering en pas nu knipte Eleftheria een schemerlamp aan zodat ze zonder over kleedjes te struikelen of tegen bijzettafeltjes te botsen de kamer konden verlaten.
“Ik wou je nog één ding vragen, Anna,” zei Maria, vastbesloten niet te vertrekken zonder haar missie te hebben volbracht. “Wil je gauw een keer bij vader op bezoek gaan? Ik weet dat je het druk hebt, maar hij zou het zo fijn vinden.”
“Ja, dat zal ik doen,” zei Anna ongewoon gehoorzaam. “Ik heb hem verwaarloosd. Dat is niet aardig van me. Over een paar weken kom ik een keer naar Plaka. Wat denk je van de derde woensdag in september? Zou dat schikken?”
Het was een terloopse vraag, maar op een of andere manier droop de kwaadaardigheid eraf. Anna wist heel goed dat een woensdag in september voor Maria hetzelfde was als een woensdag in april, juni of augustus, of, wat dat betreft, een maandag of dinsdag. Zes dagen per week verrichtte Maria dezelfde huishoudelijke karweitjes en behalve op zondag maakte het helemaal niets uit wanneer Anna kwam. Bovendien had Maria gehoopt dat Anna wat eerder zou komen, maar daarvan liet ze in haar antwoord niets merken.
“Dat zou geweldig zijn. Ik zal het tegen vader zeggen,” zei ze. “Ik weet zeker dat hij zich erop verheugt. Meestal is hij om vijf uur terug uit Spinalonga met dokter Lapakis.”
Waarom moet ze dat verdomde eiland nou noemen, dacht Anna? De afgelopen vijf jaar hadden ze allemaal zo hun best gedaan om de ware aard van hun connectie met de leprakolonie voor de familie Vandoulakis verborgen te houden. Nu was het zelfs evenzeer in het belang van Maria om over hun verleden te zwijgen. Waarom konden ze er niet gewoon over ophouden? Iedereen wist dat Giorgis het eiland bevoorraadde en de eilanddokter wekelijks overzette. Was dat al niet beschamend genoeg?
Ze kusten elkaar ten afscheid en uiteindelijk reden Manoli en Maria weg. Ook al leek Anna af en toe een beetje bits, toch had Maria het gevoel dat het ijs begon te breken. Ze had altijd geprobeerd haar zus niet te veroordelen en haar kritiek voor zich te houden, maar ze was geen heilige.
“Het wordt tijd dat Anna eens naar Plaka gaat,” zei ze tegen Manoli. “Als ik vader daar alleen achterlaat, zal zij hem toch vaker moeten opzoeken.”
“Het zou me verbazen als ze dat deed,” zei Manoli. “Ze bepaalt haar eigen regels. En ze houdt er al helemaal niet van als de dingen anders gaan dan zij wil.”
Zijn inzicht in Anna’s karakter verbaasde Maria. Hij sprak over haar zus als iemand die hij begreep. Hoewel Anna geen complexe persoonlijkheid was, bevreemdde het haar dat Manoli zo’n nauwkeurige observatie had kunnen maken.
∗
Maria telde de dagen af tot haar huwelijk. Nog vier weken te gaan. Ze wilde dat de tijd sneller voorbijging, hoewel het feit dat ze haar vader ging verlaten haar nog steeds bedrukte. Ze deed er alles aan om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. De meest praktische maatregel was ervoor te zorgen dat ze het huis kraakhelder voor hem zou achterlaten. In de zomermaanden, toen het binnen en buiten verzengend heet was geweest, had ze die klus telkens voor zich uit geschoven. Het was veel koeler nu, dus een perfecte dag om aan de grote schoonmaak te beginnen.
Het was ook de dag dat Anna haar beloofd had langs te komen. Er lagen nog steeds een paar spullen van haar in huis, die ze misschien zou willen meenemen. Een deel ervan was speelgoed uit haar kindertijd. Misschien zou Anna dat spoedig nodig kunnen hebben, peinsde Maria. Er zou vast en zeker over niet al te lange tijd een baby op komst zijn in huize Vandoulakis.
Een voorjaarsschoonmaak in de herfst. Het kleine huis was over het algemeen netjes opgeruimd – daar zorgde Maria wel voor – maar er was een buffetkast vol met schalen en borden die zelden werden gebruikt en nodig een keer moesten worden afgewassen. Het meubilair moest worden geboend, kandelaars opgewreven en overal hingen fotolijstjes die ze in geen maanden had afgestoft.
Tijdens het schoonmaken stond de radio aan. Maria neuriede mee met de muziek die krakend uit de speaker kwam. Het was drie uur in de middag.
Op de radio klonk een van haar favoriete liedjes van Mikis Theodorakis. De energieke bouzouki was ideaal om bij schoon te maken, dus ze zette de volumeknop helemaal open. De muziek overstemde het geluid van een deur die werd geopend en omdat Maria met haar rug naar de deur stond, zag ze Anna niet binnenkomen.
Anna zat ongeveer tien minuten op een stoel toe te kijken terwijl Maria poetste. Het kwam niet in haar op om mee te helpen. Daar was ze niet op gekleed, in haar jurk van de fijnste witte katoen waarop blauwe bloemetjes waren geborduurd. Welke perverse voldoening ze eraan ontleende om haar zus zo te zien sloven, begreep ze zelf ook niet. Wat ze al helemaal niet begreep, was hoe Maria zo blij en zorgeloos kon zingen terwijl ze de kastjes schoonmaakte. Toen ze aan de man dacht met wie Maria zou trouwen, begreep ze het echter volkomen. Haar zus moest de gelukkigste vrouw van de wereld zijn. Anna kon dat bijna niet verdragen. Ze schoof heen en weer op haar stoel. Het geluid van de stoelpoten op de stenen vloer deed Maria opschrikken.
“Anna!” riep ze uit. “Hoe lang zit je daar al? Waarom heb je me niet gewaarschuwd?”
“Ik zit hier al eeuwen,” zei Anna lusteloos. Ze wist dat Maria het vervelend zou vinden te weten dat ze haar al een tijd had zitten observeren.
Maria kwam van de stoel af en trok haar schort uit.
“Zal ik wat limonade inschenken?” vroeg ze. Ze zag het stiekeme gedrag van haar zus onmiddellijk door de vingers.
“Ja, graag,” zei Anna. “Het is behoorlijk warm voor september, vind je niet?”
Maria was druk bezig twee citroenen in een kan uit te persen, waarna ze het sap met water aanlengde en er suiker doorheen roerde. Ze dronken allebei twee glazen voordat een van hen verder ging met praten.
“Waar ben je toch mee bezig?” vroeg Anna. “Hou je nou nooit eens op met werken?”
“Ik wil het huis op orde hebben voor vader,” antwoordde Maria.
“Trouwens, ik ben een aantal spullen tegengekomen die jij misschien kunt gebruiken.” Ze wees op een kleine verzameling speelgoed: poppen, een fluit en zelfs een kinderweefgetouw.
“Jij zou die spullen net zo goed kunnen gebruiken als ik,” snauwde Anna afwerend. “Manoli en jij zullen ongetwijfeld niet lang met kinderen wachten om de voortzetting van het geslacht Vandoulakis veilig te stellen.”
Ze kon haar jaloezie nauwelijks verhullen en juist in die laatste zin kwam al haar wrok tot uiting. Inmiddels genoot ze zelf allang niet meer van haar kinderloosheid. Ze voelde zich net zo dor en onvruchtbaar als de twee uitgedroogde, platgedrukte citroenhelften die op de tafel voor haar lagen.
“Anna, wat is er?” Ze kon de vraag niet langer voor zich houden, ook al betekende dat misschien dat Anna haar te vrijpostig vond. “Er is iets met je. Je kunt het aan mij vertellen, hoor.”
Maria in vertrouwen nemen was wel het laatste wat Anna van plan was. Ze was gekomen om haar vader te bezoeken en niet om een onderonsje met haar zus te hebben.
“Er is niets aan de hand,” zei ze kortaf. “Ik ga wel even bij Savina langs en kom later terug als vader thuis is.”
Terwijl haar zus zich omdraaide om te vertrekken, zag Maria dat Anna’s rug vochtig was. De dunne stof van haar nauwsluitende jurk was doorschijnend van het zweet. Dat haar iets dwarszat, was zonneklaar, maar Maria besefte dat ze er toch niet achter zou komen. Misschien zou Anna Savina in vertrouwen nemen, zodat Maria via een omweg zou horen wat er aan de hand was. Altijd had ze met het grootste gemak de emoties van haar oudste zus kunnen aflezen. Ze waren als de posters die op bomen en gebouwen worden geplakt en waarop de tijd en datum van een concert worden aangekondigd. Niets bleef ervan verborgen. Maar nu leek alles zo diep weggestopt, zo verdoezeld en geheimzinnig.
Maria ging nog een uurtje verder met schoonmaken en boenen totdat Giorgis thuiskwam. Deze keer voelde ze zich voor het eerst niet bezwaard dat ze het huis ging verlaten. Hij zag er sterk uit voor een man van zijn leeftijd en ze wist zeker dat hij het zonder haar best zou redden. De laatste tijd leek hij minder gebukt te gaan onder de last van de wereldproblemen, en ze wist dat hij dankzij het gezelschap van zijn vrienden in het dorpscafé ‘s-avonds niet alleen hoefde te zijn.
“Anna was hier,” zei ze. “Ze komt straks terug.”
“Waar is ze nu dan heen?” vroeg Giorgis.
“Naar Savina,” zei ze.
Op dat moment kwam Anna binnen. Ze omhelsde haar vader hartelijk en ze ging met hem aan tafel zitten praten, terwijl Maria iets te drinken klaarmaakte. Het gesprek verliep oppervlakkig. Giorgis vroeg wat Anna had gedaan, of ze haar twee huizen al had ingericht en hoe het met Andreas ging. De vragen die Maria liever van haar vader had willen horen – Ben je gelukkig? Waarom kom je zo weinig naar Plaka? – werden niet gesteld. Met geen woord werd over het aanstaande huwelijk van Maria gesproken. Het uur ging snel voorbij en Anna stond op om te vertrekken. Ze namen afscheid en Giorgis aanvaardde de uitnodiging om zondag over twee weken in het huis in Elounda te komen lunchen.
Na het eten, toen Giorgis naar het kafenion was gegaan, besloot Maria nog een klusje te doen. Ze schopte haar schoenen uit en klom op een rieten stoel zodat ze achter een hoge kast het stof kon verwijderen. Terwijl ze op de stoel stapte, viel haar oog op een merkwaardige vlek op haar voet. Haar hart sloeg over. Bij een andere lichtval was het haar misschien nauwelijks opgevallen. Het was net een schaduw maar dan omgekeerd, een stukje droge huid dat iets bleker was dan de rest. Het leek wel alsof haar voet in de zon was verbrand en de huid was verveld en minder pigment had. Misschien was het niets om je zorgen over te maken, maar toch was ze bang. Meestal ging Maria ‘s-avonds in bad en misschien was die vlek haar in het slechte licht maandenlang niet opgevallen. Ze zou Fotini er later over inlichten, maar op dit moment wilde ze haar vader er niet mee lastigvallen. Ze hadden nu allemaal genoeg andere dingen aan hun hoofd.
Maria was nog nooit zo ongerust geweest als die nacht. Ze lag bijna tot het ochtendgloren wakker. Hoewel ze het niet zeker kon weten, kon deze vlek maar één ding betekenen. Tergend langzaam kroop de nacht voorbij. Maria lag zich op te vreten van angst. Toen ze ten slotte in een korte, lichte slaap viel, droomde ze van haar moeder en van een wilde, stormachtige zee die Spinalonga overspoelde als een scheepswrak. Ze was opgelucht toen de dag aanbrak. Ze wilde al vroeg bij Fotini langsgaan. Haar vriendin stond altijd al om zes uur op. Dan deed ze de afwas van de vorige avond en maakte het eten klaar voor de komende dag. Het leek alsof ze harder werkte dan wie ook in het dorp, en vooral gezien haar gevorderde zwangerschap was het voor haar extra zwaar.
“Maria! Wat kom jij zo vroeg doen?” riep Fotini uit. Ze zag meteen dat haar vriendin iets dwarszat. “Wil je koffie?”
Ze hield op met werken en samen gingen ze aan de grote keukentafel zitten.
“Wat is er met je?” vroeg Fotini. “Je ziet eruit alsof je de hele nacht geen oog hebt dichtgedaan. Ben je zenuwachtig voor de bruiloft of zo?”
Maria keek op naar Fotini. De kringen onder haar ogen waren net zo donker als de onaangeroerde koffie. Tranen welden op in haar ogen.
“Maria, wat is er?” Fotini legde haar hand op die van haar vriendin. “Vertel het me maar.”
“Kijk maar,” zei Maria. Ze stond op en legde haar voet op de stoel, wijzend op de vale, droge plek. “Zie je ‘t?”
Fotini boog zich voorover. Nu begreep ze waarom haar vriendin er zo bezorgd uitzag. Uit de folders, die regelmatig in Plaka werden verspreid, kende iedereen in hun omgeving de eerste zichtbare symptomen van lepra, en dit leek er erg veel op.
“Wat moet ik doen?” vroeg Maria zachtjes. De tranen biggelden nu over haar wangen. “Ik weet niet wat ik moet doen.”
Fotini bleef kalm. “Om te beginnen moet je dit stilhouden voor je omgeving. Voor hetzelfde geld is het iets onschuldigs. Je wilt toch niet dat iedereen, met name de familie Vandoulakis, meteen maatregelen gaat nemen? Je moet een goede diagnose laten stellen. Je vader haalt die dokter toch elke dag op van het eiland? Waarom vraag je hem niet of hij ernaar wil kijken?”
“Dokter Lapakis is een goede vriend van vader. Hij is als familie van ons, dus ik ben bang dat het dan uitlekt. Er was toch nog een andere dokter? Voor de oorlog kwam hij wel eens langs. Ik kan me zijn naam niet meer herinneren, maar volgens mij werkte hij in Iraklion. Ik zal het aan vader vragen.”
“Probeer een afspraak met hem te maken. Met je bruiloft in het vooruitzicht heb je genoeg redenen om naar Iraklion te gaan.”
“Maar dan moet ik het tegen mijn vader zeggen,” zei Maria snikkend. Ze probeerde de tranen van haar wangen te vegen, maar ze bleven maar stromen. Er zat niets anders op dan haar vader in te lichten.
Zelfs al zou ze het voor alle anderen verborgen weten te houden, Giorgis móést het weten. En hij was nu net degene die Maria het liefst had willen beschermen.
Maria keerde terug naar huis. Het was pas acht uur maar Giorgis was al vertrokken. Ze moest tot de avond wachten voordat ze hem kon spreken. Ze besloot haar gedachten te verzetten met het werk waarmee ze de vorige dag was begonnen. Met hernieuwde energie stortte ze zich op de schoonmaak. Ze boende de meubels totdat ze glommen en verwijderde het stof uit de diepste hoekjes van elke kast.
Om ongeveer elf uur werd er aan de deur geklopt. Het was Anna. Maria was uitgeput. Ze had die nacht amper geslapen.
“Hallo, Anna,” zei ze zacht. “Ben je daar alweer?”
“Ik heb iets laten liggen,” antwoordde Anna. “Mijn tas. Hij moet achter een kussen zijn beland.”
Ze liep de kamer door en zoals verwacht lag haar tas onder een kussen. Het was een klein tasje, van dezelfde stof als de jurk die ze de vorige dag had gedragen.
“Zie je wel. Ik wist dat hij daar moest liggen.”
Maria viel om van de slaap.
“Wil je iets drinken?” vroeg ze vanaf haar verheven positie op de stoel.
Anna bleef als aan de grond genageld naar haar zus staan kijken. Maria schoof ongemakkelijk met haar voeten heen en weer op de stoel en klom er uiteindelijk af. Anna’s blik was op haar voeten gericht. Het was te laat. Maria kon haar voet niet meer verbergen, want Anna had de akelige vlek gezien.
“Wat is dat voor vlek op je voet?” wilde ze weten.
“Weet ik niet,” zei Maria afwerend. “Iets onschuldigs, denk ik.”
“Laat me eens kijken,” zei Anna. Ze bukte zich om de voet beter te bekijken. Maria liet haar begaan. Ze had geen zin om met haar zus te bekvechten.
“Ik denk dat het niets te betekenen heeft,” zei Maria gedecideerd, “maar ik zal er wel een dokter naar laten kijken.”
“Weet vader hiervan? En heeft Manoli het al gezien?” vroeg Anna.
“Nee, ze weten er allebei nog niets van,” antwoordde Maria.
“Wanneer ben je van plan het ze te vertellen? Want als jij het niet doet, doe ik het. Volgens mij is het lepra,” zei Anna. Ze wist net zo goed als Maria wat de diagnose ‘lepra’ zou betekenen.
“Luister,” zei Maria, “ik zal het vanavond tegen vader zeggen. Maar verder mag niemand het weten. Misschien is er niets aan de hand.”
“Je gaat binnen vier weken trouwen, dus ik zou er niet te lang mee blijven rondlopen. Zodra je weet wat het is, wil ik dat je het me laat weten.”
Anna’s toon was zo bazig dat Maria even de indruk had dat haar zus bijna genoegen schepte in het feit dat ze wel eens lepra kon hebben.
“Als ik over veertien dagen nog niets van je heb gehoord, kom ik weer langs.”
Met die woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en verliet het huis. Behalve Maria’s bonkende hart was een vleugje Frans parfum het enige bewijs dat Anna hier ooit was geweest.
Die avond liet Maria haar voet aan Giorgis zien.
“We moeten een afspraak maken met dokter Kyritsis,” zei hij. “Hij werkt in het grote ziekenhuis in Iraklion. Ik zal hem meteen een brief schrijven.” Meer zei hij er niet over, maar zijn maag kromp ineen van angst.