5

Toen Eleni naar Spinalonga vertrok, was Anna twaalf en Maria tien. Giorgis kwam alleen voor het huishouden te staan, en belangrijker nog, voor de taak om de meisjes op te voeden zonder hun moeder. Van de twee dochters was Anna altijd de moeilijkste geweest. Zelfs al voordat ze kon lopen, was ze dwars, tot op het onhandelbare af, en vanaf de dag dat haar zusje werd geboren leek ze boos te zijn op het leven. Het verbaasde Giorgis dan ook niet dat toen Eleni eenmaal weg was, Anna rebelleerde tegen het huishouden en weigerde de moederlijke taken op zich te nemen, enkel en alleen omdat ze de oudste was. Dat maakte ze maar al te duidelijk aan haar vader en haar zusje Maria had een veel zachtaardiger karakter. Twee mensen met het temperament van haar zusje hadden niet onder hetzelfde dak kunnen leven. Maria nam dan ook de rol van vredestichter op zich, ook al moest ze vaak haar neiging onderdrukken om op Anna’s agressieve gedrag te reageren. In tegenstelling tot Anna vond Maria huishoudelijk werk niet iets minderwaardigs. Ze was van nature praktisch aangelegd en kon ervan genieten haar vader te helpen met koken en schoonmaken, een karaktereigenschap waar Giorgis God dankbaar voor was. Zoals de meeste mannen van zijn generatie kon hij nog geen sok stoppen.

Voor de buitenwereld leek Giorgis een man van weinig woorden. Zelfs de eindeloze, eenzame uren op zee hadden van hem geen prater gemaakt wanneer hij aan wal was. Hij hield van het geluid van stilte, en wanneer hij de avond doorbracht aan de kafeniontaiel – een bewijs van mannelijkheid, geen vrijwillige sociale activiteit – sprak hij maar weinig en luisterde hij naar de mensen om zich heen zoals hij op zee luisterde naar de golven die tegen de romp van zijn boot sloegen.

Zijn familie kende zijn liefdevolle, hartelijke aard, maar vage kennissen vonden zijn zwijgzaamheid soms grenzen aan het asociale. Degenen die hem beter kenden zagen het als een uitdrukking van zijn stoïcisme, een eigenschap die hem goed van pas kwam nu zijn leven zo’n drastische wending had genomen.

Het leven was altijd behoorlijk hard geweest voor Giorgis. Hij was visser, net als zijn vader en grootvader, en was gehard door de lange perioden op zee. Gewoonlijk betekende dat uren wachten in de kou terwijl er niets gebeurde, maar soms moest hij een lange donkere nacht vechten tegen de golven. Op zulke momenten was het gevaar groot dat de zee zijn zin kreeg en hem voor eeuwig tot zich nam. Het was een leven dat zich diepgebogen in de romp van een houten kaïk afspeelde, maar een Kretenzer visser droeg zijn lot gelaten. Het was nu eenmaal zo, hij had geen keuze.

Al jaren voordat Eleni werd verbannen, had Giorgis zijn inkomen aangevuld met het afleveren van goederen op Spinalonga. Tegenwoordig had hij een boot met een motor en ging hij er eens per week heen met dozen vol noodzakelijke spullen. Hij zette ze op de kade, waar ze door de eilandbewoners werden afgehaald.

In de eerste dagen na Eleni’s vertrek durfde Giorgis zijn dochters geen moment alleen te laten. Hoe langer hun moeder weg was, hoe groter hun verdriet, leek het wel, maar hij wist dat ze vroeg of laat een nieuwe manier van leven moesten zien te vinden. Hoewel vriendelijke buren voedsel kwamen brengen, was het Giorgis’ verantwoordelijkheid om de meisjes aan het eten te krijgen. Toen hij op een avond voor de taak stond zelf een maaltijd te bereiden, moest Maria bijna glimlachen om zijn onhandigheid aan het fornuis. Anna daarentegen kon alleen maar spotten met haar vaders gestuntel.

“Dit eet ik echt niet op!” riep ze uit. Ze gooide haar vork in de stoofschotel op haar bord. “Een uitgehongerde hond zou dit nog niet eten!” Voor de tiende keer die dag barstte ze in tranen uit en stormde naar haar kamer. Het was de derde avond dat ze alleen maar brood had gegeten.

“Als ze honger krijgt, wordt ze wel minder koppig,” zei haar vader luchtig tegen Maria, die geduldig op een hap te gaar schapenvlees kauwde. De twee zaten tegenover elkaar aan de tafel. Het gesprek wilde niet vlotten en de stilte werd zo nu en dan alleen onderbroken door het getik van hun vorken op het porselein en Anna’s gekwelde snikken op de achtergrond.

Maar de dag kwam dat ze weer naar school moesten. Dat werkte als een tovermiddel. Nu ze zich weer op iets anders dan hun moeder konden richten, begon hun verdriet af te nemen. Dit was ook de dag dat Giorgis de voorsteven van zijn boot weer naar Spinalonga kon keren. Met een mengeling van vrees en opwinding maakte hij de korte overtocht naar het eiland. Omdat Eleni niet zou weten dat hij kwam, had hij een bericht verstuurd om ervoor te zorgen dat ze op de hoogte was van zijn komst. Maar nieuws verspreidde zich snel op Spinalonga, en nog voordat hij zijn boot had aangelegd aan de kade, kwam Eleni tevoorschijn uit de tunnel door de fortmuur.

Wat moesten ze zeggen? Hoe moesten ze reageren? Hoewel ze er wanhopig naar verlangden elkaar te omhelzen, raakten ze elkaar niet aan. In plaats daarvan zeiden ze alleen hardop elkaars naam. Ontelbare keren hadden ze deze woorden uitgesproken, maar vandaag klonken de lettergrepen als geluiden zonder betekenis. Op dat moment wenste Giorgis dat hij niet was gekomen. Hij had de afgelopen week om zijn vrouw gerouwd, en toch stond ze hier nu, zo levendig en mooi als ze altijd was geweest. Hij wist dat het zijn verdriet om hun onvermijdelijke scheiding alleen maar groter zou maken. Straks moest hij het eiland weer verlaten en met zijn boot terugvaren naar Plaka. Na elk bezoek aan haar zou er een pijnlijk afscheid volgen. Het werd hem somber te moede en even wenste hij dat ze allebei dood waren.

Eleni had het die eerste week op het eiland vrij druk gehad en de tijd was voor haar sneller voorbijgegaan dan voor Giorgis. Toen ze echter hoorde dat zijn boot voor de kust van Spinalonga was gesignaleerd, waren haar emoties weer in alle hevigheid opgelaaid. Sinds haar aankomst had ze behoorlijk wat afleiding gehad. Zoveel zelfs dat ze nauwelijks tijd had gehad om over de verandering in haar leven na te denken. Maar nu Giorgis voor haar stond en haar met zijn groene ogen aankeek, kon ze maar aan één ding denken: hoeveel ze van deze sterke, breedgeschouderde man hield en hoe het haar tot in het diepst van haar hart kwelde dat ze van hem gescheiden was.

Ze vroegen op bijna formele toon naar elkaars welzijn, en Eleni informeerde naar de kinderen. Wat moest hij zeggen, anders dan een paar woorden die slechts zijdelings de waarheid raakten? Hij wist dat ze vroeg of laat aan de situatie zouden wennen en dat hij haar tegen die tijd eerlijk kon vertellen hoe het met hen ging. De enige waarheid die vandaag werd gezegd, lag in Eleni’s antwoord op Giorgis’ vraag.

“Hoe is het hier?” Hij maakte een hoofdgebaar naar de stenen muur.

“Het is niet zo akelig als je zou verwachten, en het gaat elke dag beter,” antwoordde ze met zo veel overtuiging en vastberadenheid dat Giorgis’ bezorgdheid om haar onmiddellijk afnam.

“Dimitri en ik hebben een huis helemaal voor ons alleen,” vertelde ze hem. “Het lijkt veel op ons huis in Plaka. Het is een stuk eenvoudiger maar we maken er het beste van. We hebben ons eigen tuintje en als jij wat zaadjes voor me kunt meebrengen, hebben we volgend jaar in de lente een kruidentuintje. Bij onze voordeur staan al rozen in bloei en spoedig zullen ook de stokrozen opengaan. Het is echt niet zo erg als je denkt.”

Giorgis voelde zich opgelucht door haar antwoord. Eleni haalde nu een opgevouwen vel papier uit haar zak en gaf het aan hem.

“Is het voor de meisjes?” wilde Giorgis weten.

“Nee,” zei ze verontschuldigend. “Ik dacht dat het daar misschien nog te vroeg voor was. Maar de volgende keer dat je komt zal ik je een brief voor hen meegeven. Dit is een lijstje met dingen die we nodig hebben voor het huis.”

Giorgis hoorde het woord ‘we’ en voelde een steek van jaloezie. Ooit bedoelde ze met ‘we’ Anna, Maria en hemzelf, dacht hij. Vervolgens schoot er een bittere gedachte door zijn hoofd waarvoor hij zich bijna meteen schaamde: nu bedoelde ze met ‘we’ het gehate kind dat Eleni van hen af had genomen. De ‘we’ van zijn gezin bestond niet langer. De gezinsband was opnieuw gedefinieerd en de stevige basis was vervangen door iets zo fragiels dat hij er nauwelijks bij stil durfde te staan. Giorgis vond het moeilijk te geloven dat God hen niet had verlaten. Het ene moment was hij het hoofd van het gezin geweest, het volgende moment een alleenstaande man met twee dochters.

Het was tijd voor Giorgis om te gaan. De meisjes zouden spoedig uit school komen en dan wilde hij thuis zijn.

“Ik kom snel terug,” beloofde hij. “En ik zal alles meebrengen wat op het lijstje staat.”

“Laten we één ding afspreken,” zei Eleni. “Zullen we elkaar géén gedag zeggen? Dat heeft iets onprettigs.”

“Je hebt gelijk,” beaamde Giorgis. “We zeggen elkaar geen gedag meer.”

Ze glimlachten en draaiden zich gelijktijdig om, Eleni naar de donkere ingang van de hoge Venetiaanse muur en Giorgis naar zijn boot. Geen van beiden keek nog om.

Bij zijn volgende bezoek had Eleni een brief geschreven die Giorgis aan de meisjes moest geven, maar hij had de envelop nog niet laten zien of Anna rukte hem zo ruw uit zijn hand dat de brief doormidden scheurde.

“Maar die brief is voor ons allebei!” riep Maria boos. “Ik wil hem ook lezen!”

Maar Anna was al bij de voordeur.

“Nou en? Ik ben de oudste en daarom mag ik hem het eerst lezen!” Met die woorden draaide ze zich om en holde de straat uit, Maria huilend van woede en frustratie achterlatend.

Anna verstopte zich een paar honderd meter van hun huis in een steegje. Weggedoken in de schaduw hield ze de twee helften tegen elkaar en las haar moeders eerste brief:

Lieve Anna en Maria,

Ik vraag me af hoe het met jullie gaat. Ik hoop dat jullie lief zijn en goed jullie best doen op school. Jullie vader heeft me verteld dat hij voor jullie heeft gekookt en dat het niet zo lekker was, maar ik weet zeker dat hij het gauw zal leren en het verschil tussen een komkommer en courgette zal zien! Ik hoop dat het niet lang meer zal duren voordat jullie hem in de keuken zullen helpen. Dus heb tot die tijd een beetje geduld met hem, want hij zal het best leren. Ik zal jullie wat over Spinalonga vertellen. Ik woon hier in een bouwvallig huisje in de hoofdstraat, met beneden één kamer en boven twee slaapkamers, bijna net zoals thuis. Het is binnen vrij donker, maar ik ben van plan de muren wit te gaan schilderen. Als ik mijn foto’s heb opgehangen en mijn spulletjes mooi heb neergezet, zal het er best leuk uitzien. Dimitri vindt het fijn om een eigen kamer te hebben, want hij moest thuis altijd alles delen. Dit is dus helemaal nieuw voor hem.

Ik heb ook een nieuwe vriendin. Ze heet Elpida en is de vrouw van de man die de baas van Spinalonga is. Het zijn allebei heel aardige mensen en we hebben al een paar keer bij hen thuis gegeten. Ze hebben het grootste en mooiste huis op het hele eiland. Er hangen kroonluchters en over elke tafel en stoel is een soort zijden stof gedrapeerd. Vooral Anna zou het prachtig vinden. Ik heb al een paar geraniumstekjes in ons tuintje geplant en er bloeien nu rozen naast de voordeur, net als thuis. In mijn volgende brief zal ik jullie nog veel meer vertellen. Weet dat ik elke dag aan jullie denk en wees lief.

Veel liefs en kusjes,

Jullie liefhebbende moeder

xxxxx

P. S. Ik hoop dat de bijen hard aan het werk zijn. Vergeet niet de honing te verzamelen!

Anna las de brief telkens opnieuw en liep toen langzaam naar huis. Ze wist dat ze op haar kop zou krijgen. Vanaf die dag schreef Eleni aparte brieven aan de twee meisjes.

Giorgis bezocht het eiland nu veel vaker dan daarvoor. Zijn ontmoetingen met Eleni waren zijn zuurstof. Hij leefde voor de momenten dat ze uit de doorgang in de muur verscheen. De ene keer zaten ze op de stenen meerpalen, de andere keer bleven ze staan in de schaduw van de pijnbomen die, alsof ze daarvoor waren bedoeld, in droge grond groeiden. Giorgis vertelde haar hoe het met de meisjes ging en wat ze hadden gedaan, en stortte zijn hart uit over Anna’s gedrag.

“Soms lijkt het wel of de duivel in haar gevaren is,” zei Giorgis op een dag toen ze zaten te praten. “Ze wordt er niet makkelijker op.”

“Het is maar goed dat Maria niet ook zo is,” reageerde Eleni.

“Er steekt geen greintje kwaad in Maria. Misschien is dat juist de reden dat Anna vaak zo ongehoorzaam is,” zei Giorgis. “Ze zou allang over haar driftbuien heen gegroeid moeten zijn.”

“Het spijt me dat je het allemaal alleen moet oplossen, Giorgis. Dat spijt me echt,” verzuchtte Eleni. Ze zou er alles voor over hebben om de dagelijkse strijd met Anna aan te kunnen gaan en haar op te voeden tot een gehoorzaam kind. Alles liever dan gevangen te zitten op dit eiland.

Hoewel Giorgis nog geen veertig was toen Eleni vertrok, zag hij er door alle zorgen al behoorlijk oud uit. In de maanden na haar vertrek werd dat alleen maar erger. Zijn haar veranderde van olijfzwart in het zilvergrijs van de eucalyptus, en de mensen spraken steeds vaker over hem als die ‘Arme Giorgis’. Het werd zijn bijnaam.

Savina Angelopoulos hielp hem zo veel mogelijk, maar had ook een eigen gezin te verzorgen. Op stille, maanloze avonden, wanneer de kans op een grote vangst het grootst was, wilde Giorgis uit vissen gaan, en het kwam dan ook regelmatig voor dat Maria en Fotini lepeltje-lepeltje in het smalle bed van laatstgenoemde sliepen, met Anna naast hen op een van twee dikke dekens geïmproviseerd matras. Maria en Anna aten ook vaker bij de familie Angelopoulos dan thuis. Voor Fotini was het alsof haar familie ineens groter was geworden en dat ze de zusjes had die ze altijd had gewild. Op avonden als deze zaten ze met zijn achten aan tafel: Fotini en haar twee broers, Antonis en Angelos, haar ouders en Giorgis, Anna en Maria. Soms, als Savina het niet te druk had, leerde ze Anna en Maria hoe ze hun huis op orde konden houden, hoe je een mat moest uitkloppen en een bed moest opmaken, maar vaak kwam het erop neer dat ze het zelf voor hen deed. Het waren nog maar kinderen, en vooral Anna had geen enkele interesse in het huishouden. Waarom zou ze leren een laken te verstellen, een vis schoon te maken of een brood te bakken? Ze was ervan overtuigd dat ze die vaardigheden nooit nodig zou hebben en had vanaf jonge leeftijd de onbedwingbare behoefte gevoeld huishoudelijke taken te ontvluchten. Ze vond het maar nutteloos gesloof.

Het leven van de meisjes had niet sterker veranderd kunnen zijn dan wanneer ze door een tornado waren meegesleurd en op Santorini waren geworpen. Ze werkten hun dagelijkse bezigheden routinematig af, want alleen met een strak schema waarbij ze niet hoefden na te denken konden ze ‘s-ochtends hun bed uit komen. Anna verzette zich overal tegen, klaagde voortdurend en vroeg zich alsmaar af waarom de situatie was zoals die was; Maria accepteerde het gewoon. Ze wist dat klagen niet hielp en dat hun leven waarschijnlijk alleen maar moeilijker zou worden. Haar zus was niet zo verstandig. Anna wilde altijd tegen de status quo ingaan.

“Waarom moet ik elke ochtend brood gaan halen,” klaagde ze op een dag.

“Dat hoef je niet,” reageerde haar vader geduldig. “Maria haalt het om de andere dag.”

“Waarom kan ze het dan niet altijd doen? Ik ben de oudste en ik zie niet in waarom ik brood voor haar moet halen.”

“Als iedereen zich telkens zou afvragen waarom hij iets voor een ander zou doen, zou alles in het honderd lopen, Anna. Zo, en nu ga je brood halen. En wel onmiddellijk.”

Giorgis’ vuist kwam met een klap neer op de tafel. Hij was het zat dat Anna moeilijk deed over elk huishoudelijk klusje dat ze moest doen, en nu was zelfs voor haar duidelijk dat ze te ver was gegaan.

Op Spinalonga probeerde Eleni intussen te wennen aan zaken die op het eiland voor normaal doorgingen maar die op Kreta niet geaccepteerd zouden worden. Maar dat lukte haar niet en ze betrapte zichzelf erop dat ze zo veel mogelijk dingen probeerde te veranderen. Net zoals Giorgis zijn zorgen niet voor Eleni verborgen hield, deelde zij op haar beurt haar zorgen over haar leven en toekomst op Spinalonga met hem.

De eerste echt onaangename aanvaring op het eiland had ze met Kristina Kroustalakis, de vrouw die de school runde.

“Ik verwacht niet van haar dat ze me mag,” zei ze tegen Giorgis, “maar ze gedraagt zich als een kat in het nauw.”

“Hoe komt dat, denk je?” vroeg Giorgis, hoewel hij het antwoord al wist.

“Omdat ze geen les kan geven en geen zier om de kinderen geeft. En ze weet dat ik zo over haar denk,” antwoordde Eleni.

Giorgis zuchtte. Eleni had haar mening nooit onder stoelen of banken gestoken.

Bijna meteen na haar aankomst op het eiland had Eleni gezien dat de school Dimitri weinig te bieden had. Na zijn eerste schooldag was hij stil en somber thuisgekomen, en toen ze vroeg wat hij op school had gedaan, luidde zijn antwoord ‘niets’.

“Hoe bedoel je, niets? Je zult toch wel iets gedaan hebben?”

“De juf schreef alle cijfers en letters op het bord. Toen ik zei dat ik die al kende moest ik voor straf achter in de klas gaan zitten. Daarna mochten de oudste kinderen een paar heel simpele sommen maken en toen ik een van de uitkomsten hardop zei, werd ik voor de rest van de dag de klas uitgestuurd.”

Na dit voorval begon Eleni Dimitri zelf les te geven en het duurde niet lang of zijn vriendjes kwamen bij haar lessen volgen. Al snel konden kinderen die nauwelijks een cijfer van een letter konden onderscheiden vloeiend lezen en rekenen, en binnen een paar maanden zat haar kleine huis vijf lange ochtenden per week vol met kinderen. Ze varieerden in leeftijd van zes tot zestien jaar en waren allemaal, op één jongen na die op het eiland was geboren, bij de eerste symptomen van lepra vanaf Kreta verbannen naar het eiland. De meesten van hen hadden al wat basiskennis voordat ze arriveerden, maar hadden in al die tijd dat ze les hadden gekregen van Kristina Kroustalakis weinig vooruitgang geboekt. Ze behandelde hen als dommeriken, dus dommeriken bleven het.

De spanning tussen Kristina Kroustalakis en Eleni liep op. Het was voor bijna iedereen duidelijk dat Eleni de school zou moeten overnemen en het goede bijbehorende onderwijzersloon zou moeten ontvangen. Kristina Kroustalakis verzette zich uit alle macht. Ze weigerde zich gewonnen te geven of zelfs maar de mogelijkheid te overwegen haar functie te delen. Maar Eleni hield vol. Ze dreef de zaak op de spits, niet voor zichzelf maar voor de zeventien kinderen op het eiland, die meer verdienden dan ze ooit zouden krijgen van de ongemotiveerde Kroustalakis. Pedagogie was een investering in de toekomst, en Kristina Kroustalakis zag het nut er niet van in energie te steken in kinderen die misschien toch niet meer zo lang te leven hadden.

Op een dag werd Eleni uiteindelijk uitgenodigd om haar zaak te verdedigen voor de ouders. Ze bracht voorbeelden mee van werk dat kinderen voor en na haar komst op het eiland hadden gemaakt. “Dit laat gewoon de natuurlijke ontwikkeling van de kinderen zien,” wierp een ouder tegen, van wie bekend was dat ze een goede vriendin van Kristina Kroustalakis was. Maar de meeste aanwezige ouders vonden dat het bewijs was geleverd. Eleni’s enthousiasme en betrokkenheid bij het lesgeven wierpen vruchten af. Haar drijvende kracht was het geloof dat onderwijs geen middel was tot een vaag doel maar van wezenlijk belang omdat het van kinderen betere mensen maakte. Dat sommige van de kinderen hun vijfentwintigste verjaardag misschien niet zouden meemaken maakte voor Eleni geen enkel verschil.

Hoewel er hier en daar werd gemopperd, stemde de meerderheid van de ouders voor het controversiële besluit om de dienstdoende onderwijzeres te ontslaan en Eleni aan te stellen. Er zouden altijd mensen op het eiland blijven die Eleni haar coup kwalijk namen, maar dat soort verwijten liet haar volledig koud.

De school verschafte Dimitri bijna alles wat hij nodig had: het gaf structuur aan zijn dag, stimuleerde zijn geest en zorgde ervoor dat hij bevriend raakte met Mikos, het enige kind dat op Spinalonga was geboren maar niet ter adoptie was aangeboden op Kreta. De reden daarvoor was dat hij als baby symptomen van de ziekte had ontwikkeld. Als hij gezond was geweest, zou hij zijn gescheiden van zijn ouders die, hoewel ze verteerd werden door schuldgevoelens dat ze de ziekte hadden doorgegeven aan het kind, tegelijkertijd dolgelukkig waren dat ze hem bij zich mochten houden.

Dimitri’s leven was nu zo gevuld, dat hij nooit lang kon stilstaan bij hoe het vroeger was. In sommige opzichten was zijn leven erop vooruitgegaan. Het kleine, donkerogige jongetje had hier minder zorgen dan als oudste van vijf kinderen in een boerenfamilie. De ontberingen die hij had geleden behoorden tot het verleden. Maar telkens wanneer hij ‘s middags het schoolgebouw verliet om naar het halfduister van zijn nieuwe thuis terug te keren, viel hem de onrust onder de volwassenen op. Hij ving flarden van gesprekken op wanneer hij langs het kafenion liep of mensen op straat hoorde fluisteren.

Soms liepen nieuwe en oude geruchten door elkaar. Er werden ellenlange discussies gevoerd over de vraag of er een nieuwe generator zou komen, om nog maar te zwijgen van de eeuwigdurende ruzies over de watervoorziening. In de voorbije maanden hadden geruchten de ronde gedaan dat er nieuwe huizen zouden worden gebouwd en dat de maandelijkse toelage van elke eilandbewoner omhoog zou gaan. Dimitri luisterde vaak naar de gesprekken van de volwassenen en het was hem opgevallen dat ze elk onderwerp eindeloos uitkauwden, als honden hun oude botten waaraan allang geen vlees meer zat. Er werd over alles gediscussieerd, uiteenlopend van de kleinste gebeurtenissen tot grotere zaken, zoals ziekte en dood, en elk detail werd gewikt en gewogen. Maar op een dag gebeurde er iets wat men niet had kunnen zien aankomen en waarvoor men niet was gewaarschuwd, maar wat een grote invloed zou hebben op het leven op het eiland.

Toen Dimitri en Eleni een paar maanden na hun aankomst op het eiland aan het avondeten zaten, werden ze opgeschrikt door hard gebons op hun voordeur. Het was Elpida. De oudere vrouw was buiten adem en rood van opwinding.

“Eleni, kom alsjeblieft mee,” bracht ze hijgend uit. “Ze komen met boten tegelijk aan. Echt boten vol. We moeten ze helpen. Kom!”

Eleni kende Elpida inmiddels goed genoeg om te weten dat wanneer zij zei dat er hulp nodig was, ze niet hoefde door te vragen. Dimitri’s nieuwsgierigheid was gewekt. Hij liet zijn bestek vallen en holde door de schemerige straat achter de vrouwen aan. Struikelend over haar woorden deed Kyria Kontomaris haar verhaal.

“Ze komen uit Athene,” zei ze, naar adem snakkend. “Giorgis is al twee keer op en neer gevaren en komt zo weer. Het zijn vooral mannen, maar ik heb ook een paar vrouwen gezien. Ze zien eruit als gevangenen. Zieke gevangenen.”

Intussen waren ze aangekomen bij de lange tunnel die op de kade uitkwam. Eleni draaide zich om naar Dimitri.

“Je kunt niet mee,” zei Eleni streng. “Ga alsjeblieft terug naar huis en eet je eten op.”

Zelfs aan deze kant van de doorgang hoorde Dimitri de gedempte echo van mannenstemmen, en hij was nieuwsgieriger dan ooit naar de reden van de opschudding. De twee vrouwen liepen snel door en waren spoedig uit het zicht. Dimitri schopte doelloos tegen een steentje bij de ingang van de tunnel, waarna hij om zich heen spiedde en de donkere doorgang in glipte. Hij zorgde ervoor dat hij dicht langs de wanden bleef lopen. Toen hij de bocht omging, zag hij duidelijk waar alle ophef om te doen was.

Doorgaans arriveerden nieuwe bewoners een voor een en werden ze na een rustig welkom door Petros Kontomaris zo discreet mogelijk in de gemeenschap opgenomen. Bij aankomst hoopte bijna iedereen dat hij anoniem kon blijven, en de meeste mensen hielden zich kalm wanneer ze werden verwelkomd. Maar vanavond op de kade was die kalmte ver te zoeken. Veel nieuwkomers verloren hun evenwicht zodra ze uit Giorgis’ bootje probeerden te stappen en vielen voorover op de keien. Ze schreeuwden, kronkelden en huilden, sommigen hadden zichtbaar pijn. Dimitri zag waarom ze waren gevallen. De nieuwkomers leken geen armen te hebben, tenminste geen armen die losjes langs hun lichaam hingen, en toen hij beter keek besefte hij dat ze vreemde jasjes droegen waarin hun armen achter hun rug waren gebonden.

Dimitri keek toe terwijl Eleni en Elpida op hun knieën de banden die deze mensen als pakjes dichtbonden, losmaakten en hen bevrijdden uit hun jute gevangenis. Zoals ze in hoopjes op de stoffige grond lagen hadden deze schepsels weinig menselijks meer. Een van hen strompelde naar de waterkant en gaf over. Een ander deed hetzelfde – en toen een derde.

Dimitri keek bang maar gefascineerd toe en hield zich even roerloos als de rotsachtige muur die hem aan het zicht onttrok. Toen de nieuwkomers zichzelf hadden ontward en langzaam opstonden herwonnen ze iets van hun waardigheid. Zelfs vanaf honderd meter voelde Dimitri de woede en agressie die ze uitstraalden. Ze verzamelden zich om een man die hen probeerde te kalmeren, maar bleven opgewonden door elkaar heen schreeuwen.

Dimitri telde achttien mannen, en Giorgis draaide zich om, teneinde terug te keren naar Plaka. Er zou nog een boot met mannen volgen.

In Plaka had zich in de buurt van de kade een menigte verzameld om het curieuze gezelschap te aanschouwen. Een paar dagen daarvoor had Giorgis een brief uit Athene voor Petros Kontomaris naar het eiland gebracht waarin hij werd gewezen op de komst van de leprozen. Ze hadden samen afgesproken dat ze de inhoud voor zich zouden houden. De eilanderbewoners zouden bij het vooruitzicht van de komst van vierentwintig nieuwe patiënten in paniek zijn geraakt. Het enige wat Kontomaris was verteld, was dat deze patiënten problemen hadden veroorzaakt in een ziekenhuis in Athene en om die reden waren verbannen naar Spinalonga. Ze waren in twee dagen als vee over een woeste zee van Piraeus naar Iraklion verscheept. Vervolgens waren ze zeeziek en in de brandende hitte in een kleinere boot overgebracht naar Plaka. Van daaruit had Giorgis hen met zes man tegelijk voor het laatste deel van hun reis overgezet naar het eiland. Het was voor iedereen duidelijk dat deze geradbraakte groep mishandelde en verwaarloosde mensen een dergelijke behandeling niet lang zou volhouden.

De dorpskinderen van Plaka hadden zich verzameld en staarden de groep patiënten schaamteloos aan. Onder hen waren Fotini, Anna en Maria. Toen Giorgis een korte pauze nam voordat hij de laatste groep zou overzetten, begon Anna hem uit te horen.

“Waarom zijn ze hier? Wat hebben ze gedaan? Waarom konden ze niet in Athene blijven?” vroeg ze. Giorgis had geen echte antwoorden op haar aanhoudende vragen. Maar één ding vertelde hij wel. Toen hij de eerste boot passagiers naar het eiland had gebracht, had hij goed naar hen geluisterd. Ondanks hun woede en ontgoocheling, waren de stemmen die hij hoorde de stemmen van hoogopgeleide en welbespraakte mannen.

“Ik kan je vragen niet beantwoorden, Anna,” zei hij haar. “Maar Spinalonga vangt ze op, en dat is het enige wat telt.”

“En mama dan?” drong ze aan. “Haar leven wordt nu nog moeilijker.”

“Ik denk dat je dat verkeerd ziet,” zei Giorgis, puttend uit de grote voorraad geduld die hij voor zijn oudste dochter achter de hand hield. “Deze nieuwkomers konden wel eens het beste zijn wat het eiland kon overkomen.”

“Maar hoe kan dat nou!” riep Anna uit. Ze stampvoette bijna van ongeloof. “Hoe bedoel je? Het lijken wel beesten!” Daarin had ze gelijk. Het leken inderdaad beesten zoals ze daar als vee in kooien zaten opgesloten. En zo waren ze ook behandeld.

Giorgis draaide zijn dochter de rug toe en liep terug naar zijn boot. Dit keer waren er maar vijf passagiers. Toen ze op Spinalonga aankwamen, liepen de andere nieuwkomers al rond. Het was voor het eerst in zesendertig uur dat ze rechtop stonden. De vier vrouwen onder hen stonden rustig bij elkaar. Petros Kontomaris liep van de ene persoon naar de andere en vroeg hen naar hun naam, leeftijd, beroep en hoe lang ze al lepra hadden.

Intussen werkten zijn hersenen op volle toeren. Elke minuut dat hij ze langer op de kade kon houden, gaf hem meer tijd om te bedenken waar hij deze mensen moest huisvesten. Elke seconde langer praten stelde het moment uit dat ze door de tunnel zouden worden geleid en zouden ontdekken dat er geen huizen voor hen waren en ze in wezen nog slechter af waren dan in het Atheense ziekenhuis. Elk gesprekje duurde een paar minuten en tegen de tijd dat hij klaar was, was hem in elk geval één ding duidelijk geworden. Terwijl hij tot nu toe bijna alleen maar vissers, boeren of winkeliers op het eiland had ontvangen, bestond deze groep uit hoogopgeleide mensen: jurist, leraar, arts, meester-steenhouwer, uitgever, ingenieur…het ging maar door. Dit was een totaal andere categorie mensen dan waaruit het grootste deel van de bevolking van Spinalonga was opgebouwd, en even voelde Kontomaris iets van angst voor de Atheense burgers die er als bedelaars uitzagen.

De tijd was aangebroken om hen naar hun nieuwe wereld te brengen. Kontomaris leidde de groep door de tunnel. Het gerucht had zich verspreid dat er nieuwkomers waren gearriveerd en de mensen waren uit hun huizen gekomen om hen te zien. Op het plein kwamen de Atheners achter Kontomaris tot stilstand, die zich nu naar hen omdraaide en wachtte met spreken totdat hij hun aandacht had.

“Met uitzondering van de vrouwen, die een leegstaande kamer boven op de berg toegewezen zullen krijgen, wordt de rest van de mensen tijdelijk gehuisvest in het stadhuis.”

De menigte die zich inmiddels op het plein had verzameld reageerde met onrustig gemompel op de aankondiging. Kontomaris wist dat de eilandbewoners vijandig op het plan zouden reageren en vervolgde zijn verhaal.

“Ik verzeker u dat het slechts om een tijdelijke maatregel gaat. Door jullie komst neemt het inwonertal met bijna tien procent toe. We verwachten dat we van de overheid geld krijgen voor nieuwe woningen, zoals al langer is beloofd.”

De reden van de vijandigheid tegen het plan om het stadhuis als slaapzaal te gebruiken, was dat het sociale leven op Spinalonga, voor zover aanwezig, zich daar afspeelde. Het stadhuis vertegenwoordigde het sociale en politieke leven op het eiland, en door het stadhuis in te lijven werd de eilanders hun belangrijkste toevluchtsoord ontnomen. Maar waar konden ze anders heen? Er was één kamer in ‘het blok’, het zielloze nieuwe appartementsgebouw, en daar zouden de Atheense vrouwen in worden ondergebracht. Kontomaris zou Elpida vragen of ze de vrouwen daarheen wilde brengen, dan zou hij de mannen naar hun tijdelijke onderkomen begeleiden. Het werd hem somber te moede wanneer hij aan de taak van zijn vrouw dacht; het enige verschil tussen het nieuwe blok en een gevangenis was dat de deuren niet aan de buitenkant maar aan de binnenkant werden vergrendeld. Maar voor de mannen moest het het stadhuis worden.

Die avond werd Spinalonga het nieuwe thuis van drieëntwintig nieuwkomers. Al snel besefte een groot deel van de toegestroomde eilandbewoners dat er actie diende te worden ondernomen en boden ze voedsel, drinken en beddengoed aan. Elke gift uit hun toch al karige voorraden betekende een behoorlijke aderlating, maar toch slaagde bijna iedereen erin een gebaar te maken.

De eerste paar dagen waren gespannen. Iedereen wachtte af welke invloed de nieuwkomers zouden hebben op het eilandleven, maar de meesten van hen lieten zich achtenveertig uur lang amper zien omdat ze roerloos op hun geïmproviseerde bed lagen. Dokter Lapakis bezocht hen en constateerde dat ze niet alleen aan lepra leden maar ook aan de ontberingen van een reis zonder voldoende voedsel, water en beschutting tegen de meedogenloze zon. Het zou weken duren voordat ze van hun maandenlange, of misschien wel jarenlange verwaarlozing in Athene waren hersteld. Lapakis had gehoord dat er nauwelijks een verschil was tussen de omstandigheden in het leprozenhuis en de gevangenis die een paar honderd meter verderop aan de rand van de stad lag. Het gerucht ging dat de leprozen werden gevoed met de kliekjes van de gevangenis en dat hun kleren afkomstig waren van de mensen die in het hoofdziekenhuis waren overleden. Hij kwam er al snel achter dat dit geen verzinsel was.

Alle patiënten waren barbaars behandeld, en de groep die op Kreta was aangekomen was de drijvende kracht geweest achter een opstand. De meesten van hen waren hoogopgeleide vakmensen die een hongerstaking hadden geleid en brieven aan vrienden en politici naar buiten hadden gesmokkeld en de stemming in het leprozenhuis hadden opgeruid. Maar in plaats van toe te geven aan hun eisen, had de directeur van het leprozenhuis besloten hen te verbannen, of zoals hij het verwoordde, ‘hen naar een geschiktere omgeving over te plaatsen’. Hun verbanning naar Spinalonga betekende voor hen de afsluiting van een periode en voor het eiland een nieuw begin.

De vrouwen kregen elke dag bezoek van Elpida en waren spoedig voldoende hersteld om een ronde over het eiland te maken en koffie te drinken bij de familie Kontomaris. Ze begonnen zelfs plannen te maken voor het stukje grond dat hun was toegewezen om groenten op te verbouwen. Ze begrepen al snel dat hun nieuwe leven een verbetering was ten opzichte van het oude. Dit was tenminste een leven. De omstandigheden in het Atheense leprozenhuis waren afschuwelijk geweest. De verstikkende zomerhitte in hun armoedige, claustrofobische kamertjes was een ware hel geweest, om nog maar te zwijgen van de ratten die ‘s-nachts krassend over de vloeren schoten. Ze hadden zich minder gevoeld dan ongedierte.

Daarbij vergeleken was Spinalonga een paradijs. Het bood een onvoorstelbare vrijheid, met frisse lucht, vogelgezang en een straat waar je doorheen kon kuieren; hier konden ze weer mens zijn. Tijdens de lange reis vanuit Athene hadden sommigen van hen overwogen zelfmoord te plegen omdat ze vreesden naar een nog ellendiger plek te worden gebracht dan de Hades waar ze voor hun leven hadden moeten vechten. Op Spinalonga konden de vrouwen vanuit hun raam op de tweede verdieping de zon zien opkomen en gedurende de eerste dagen op het eiland werden ze overweldigd bij het zien van het langzaam aanbrekende ochtendgloren.

Net als Eleni had gedaan, veranderden ze de ruimte die hun was toegewezen in een thuis. ‘s-Nachts hingen er geborduurde katoenen lappen voor de ramen, en de geweven spreien die ze op hun bedden legden, gaven de kamer het aanzien van een eenvoudige Griekse woning.

Voor de mannen was het een ander verhaal. Ze waren zodanig verzwakt door hun hongerstaking in Athene dat ze nog dagen uitgeput op bed bleven liggen. Kontomaris regelde dat er voedsel naar de hal van het stadhuis werd gebracht, maar toen de schotels de eerste dag werden opgehaald bleken ze nauwelijks te zijn aangeroerd. De grote ijzeren kookpot was nog tot aan de rand toe gevuld met lamsstoofpot; de enige aanwijzing dat er levende wezens in het gebouw waren, was dat er van de vijf broden die er waren neergelegd nog drie over waren.

Op de tweede dag was al het brood op, en op de derde dag was een pan met konijnstoofschotel tot op de bodem leeggeschraapt. Elke dag gaven dergelijke tekenen van toegenomen eetlust aan dat deze beklagenswaardige mensen langzaam aan het herstellen waren. Op de vierde dag kwam de vijfenveertigjarige advocaat Nikos Papadimitriou het stadhuis uit. Hij knipperde met zijn ogen tegen het felle zonlicht. Ooit had Papadimitriou tot de elite van Athene behoord. Nu was hij de leider en woordvoerder van een groep leprozen, een rol die hij even energiek op zich had genomen als vroeger zijn werk als advocaat. Nikos was van nature een onruststoker, en als hij geen rechten was gaan studeren had hij misschien wel voor de criminaliteit gekozen. Met het organiseren van een opstand in het leprozenhuis had hij de Atheense autoriteiten dwars willen zitten, maar daarin was hij spijtig genoeg niet helemaal geslaagd. Niettemin was hij vastbeslotener dan ooit zich in te zetten voor zijn zieke vrienden nu ze op Spinalonga waren.

Ondanks zijn scherpe tong was Papadimitriou een charismatisch man die altijd medestanders om zich heen wist te verzamelen. Zijn grote vriend en bondgenoot was Mihalis Kouris, een ingenieur die net als Papadimitriou bijna vijf jaar in het Atheense leprozenhuis had doorgebracht. Die dag leidde Kontomaris hen rond over Spinalonga. In tegenstelling tot de meeste nieuwkomers die hij het eiland liet zien, bestookten deze twee mannen hem met vragen: “Hoe zit het met de watervoorziening?” – “Hoe lang wachten jullie al op de generator?” – “Hoe vaak worden we onderzocht door een arts?” – “Hoe hoog is het sterftecijfer?” – “Wat zijn de huidige plannen op het gebied van huisvesting?”

Kontomaris beantwoordde al hun vragen naar beste kunnen, maar maakte uit al hun gebrom en gezucht op dat ze niet tevreden waren met de antwoorden. Hij wist natuurlijk als geen ander dat Spinalonga te weinig middelen had. Hij zette zich al zes jaar onophoudelijk in om de situatie te verbeteren. In veel opzichten was hij daar ook in geslaagd, maar hij had nooit iedereen tevreden kunnen stellen. Het was een ondankbare taak, en terwijl hij door het dorp naar het kerkhof liep, vroeg hij zich af waarom hij er überhaupt zo veel energie in had gestoken. Hij kon nog zo hard zijn best doen, ze zouden allemaal op deze plek eindigen. Alle drie zouden ze te zijner tijd in een van deze ondergrondse betonnen bunkers onder een grafsteen liggen, totdat hun stoffelijke resten opzij zouden worden geschoven om plaats te maken voor de volgende dode. De zinloosheid van zijn inspanningen en Papadimitrious aanhoudende vragen maakten dat hij het liefst wilde gaan zitten om zijn tranen de vrije loop te laten. Maar op hetzelfde moment besloot hij dat hij de Atheners alles tot in detail zou vertellen. Als ze meer geïnteresseerd waren in de feiten dan in een simpel welkom, moesten ze het zelf weten.

Hij bleef staan en draaide zich om. “Ik zal jullie alles vertellen wat jullie willen weten. Maar dan verwacht ik wel van jullie dat jullie meedenken over de problemen.”

Ze knikten instemmend, waarna Kontomaris hun uitvoerig over de behoeften op het eiland vertelde. Hij beschreef welke obstakels hij had moeten overwinnen om veranderingen te kunnen doorvoeren en vertelde hen over alle zaken waarover onderhandelingen gaande waren. Daarna liepen ze gedrieën terug naar het huis van Kontomaris, waar hij met Papadimitriou en Kouris een nieuw plan opstelde. De frisse kijk van de Atheners op de situatie op het eiland wierp zijn vruchten af. Hun plan omvatte projecten waaraan al werd gewerkt, projecten die in de loop van het volgende jaar gestart en afgerond zouden moeten worden en een overzicht van wat er binnen een periode van vijf jaar zou moeten worden ondernomen. Door alleen al een plan op te stellen zouden de eilandbewoners het gevoel hebben dat er iets aan de problemen werd gedaan, en ook daaraan was grote behoefte.

Sinds die dag waren Papadimitriou en Kouris de grootste medestanders van Kontomaris. Ze voelden zich niet langer uitgestoten en hadden het gevoel dat hun een nieuwe start werd geboden. Het leven had er in lange tijd niet zo rooskleurig uitgezien. Binnen een paar weken waren de voorstellen, die bijzonderheden bevatten over huisvesting en wederopbouw, klaar om aan de overheid te worden overgelegd. Papadimitriou wist hoe hij politici onder druk moest zetten en schakelde zijn advocatenkantoor in Athene – een familiepraktijk met enige invloed – in. “Elke bewoner van dit eiland is een burger van Griekenland,” hield hij vol. “Ze hebben rechten en ik zal voor ze vechten totdat ik erbij neerval.” Tot ieders verbazing – behalve die van Papadimitriou – besloot de overheid binnen een maand het gevraagde bedrag uit te keren.

Zodra de andere Atheners uit hun apathie ontwaakten, stortten ze zich vol energie op de nieuwe bouwprojecten. Ze waren niet langer invaliden die aan hun lot waren overgelaten, maar leden van een gemeenschap waaraan iedereen zijn steentje kon bijdragen. Het was nu eind september. Hoewel het niet meer zo warm was, was er nog altijd onvoldoende water, en de komst van de drieëntwintig nieuwe bewoners had de druk op de waterlevering door het vasteland van Kreta en de bouwvallige waterreservoirs vergroot. Er moest iets gebeuren, en Mihalis Kouris was de man die er iets aan ging doen.

Toen de waterreservoirs eenmaal waren hersteld, keken de eilandbewoners verwachtingsvol omhoog naar de lucht, in de hoop op regen. Op een nacht in de eerste week van november werden hun gebeden verhoord. De hemel opende zich in een spectaculaire show van licht en geluid en ontdeed zich onder veel geraas van zijn inhoud. Spinalonga, Kreta en de zee ertussen werden gegeseld door hagelstenen zo groot als kiezels. Vensterruiten sneuvelden, geiten zochten beschutting tegen de heuvels. Bliksemflitsen veranderden het eiland in een apocalyptisch landschap van licht. Toen de eilanders de volgende ochtend wakker werden, bleken hun waterreservoirs tot aan de rand toe gevuld met koud, helder water. Nu het belangrijkste probleem was opgelost, richtten de Atheners hun aandacht op het bouwen van huizen voor zichzelf. Tussen de hoofdstraat en de zee lag een vergeten gebied; het was de plek waar de Turken hun eerste huizen hadden gehad. De woningen, in werkelijkheid niet meer dan hutjes, waren tegen de muren van het fort gebouwd en moesten ooit een van de veiligste enclaves zijn geweest. Met een voor Kreta welhaast ongekende ijver en efficiëntie werden de huizen uit het puin opgetrokken, met behulp van uitstekend metsel- en timmerwerk. Ruim voor de eerste sneeuwval de toppen van het Dhikti-gebergte bedekte waren de huizen klaar en was het stadhuis wederom voor iedereen toegankelijk. Niet dat de aanvankelijke vijandigheid tegenover de Atheense nieuwkomers lang had geduurd. Binnen een paar weken hadden de inwoners van Spinalonga het potentieel van de nieuwkomers ingezien en beseft dat ze verreweg meer zouden geven dan nemen.

En toen, bij het naderen van de winter, werd de campagne voor de generator opnieuw opgestart en op het scherpst van de snede gevoerd. In de maanden waarin de wind door de kieren van de vochtige, donkere huizen gierde, waren warmte en licht van onschatbare waarde. Aangezien de overheid had ervaren dat de eisen van de leprakolonie steeds moeilijker te weerleggen waren, duurde het niet lang voordat er een brief kwam waarin al het benodigde werd toegezegd. De meeste eilandbewoners reageerden sceptisch. “Ik zou er maar niet op rekenen dat ze zich aan hun woord houden,” werd er gezegd. “Ik geloof het pas als ik in mijn eigen huis een lamp kan aandoen,” beaamden anderen. De mensen die al langer dan een paar jaar op Spinalonga woonden beweerden dat de belofte van de overheid niet meer waard was dan het vel papier waarop zij geschreven stond.

Tien dagen voordat de onderdelen, gelabeld en wel, arriveerden, was de komst van de generator het belangrijkste onderwerp in Eleni’s identieke brieven aan Anna en Maria:

De generator zal veel veranderen in ons leven. Er schijnt hier al eens eerder zo’n apparaat te zijn geweest, dus hier en daar zitten de elektrische fittingen er nog. Twee van de mannen uit Athene weten precies hoe alles moet worden aangesloten (goddank). Elk huis krijgt ten minste één lamp en een kacheltje, die tegelijk met de rest van de spullen zullen worden geleverd.

Anna las haar brief in de schemering van een wintermiddag. Hoewel er een klein vuur in de haard brandde, vormde haar adem wolkjes in de koude lucht. Een kaars wierp een flikkerend licht op de brief, die ze terloops boven de vlam hield. Langzaam kroop het vuur over het papier, totdat ze alleen nog maar het hoekje van de brief tussen haar vingers hield. Ze liet het laatste hoekje van de briefin het kaarsvet vallen. Waarom moest haar moeder zo vaak schrijven? Dacht ze nou echt dat ze thuis allemaal zo graag over haar warme, goedverlichte huis en gezapige leventje met die jongen wilden lezen? Van haar vader moest ze elke brief beantwoorden, en Anna zwoegde op elk woord. Ze was niet gelukkig en zou ook niet doen alsof.

Maria las de brief en liet hem aan haar vader zien.

“Dat is nog eens goed nieuws, hè?” luidde zijn commentaar. “En dat allemaal dankzij die Atheners. Wie had gedacht dat dat stelletje zielenpoten zo’n verschil zou maken?”

Aan het begin van de winter, net voor de komst van de snijdende decemberwinden, hadden de eilandbewoners een kacheltje en konden degenen die dat wensten ‘s-avonds lezen bij het flauwe schijnsel van een lampje.

Toen de advent begon moesten Giorgis en Eleni beslissen hoe ze Kerstmis zouden vieren. Het zou hun eerste Kerstmis zonder elkaar zijn in vijftien jaar. Het feest was niet zo belangrijk als Pasen, maar het was wel een tijd vol rituelen en tradities. Eleni’s afwezigheid in het gezin zou een gapende leegte zijn.

Giorgis bleef een paar dagen voor en na Kerstmis aan wal in plaats van de ruwe zee over te steken om Eleni te bezoeken. Niet omdat de bijtende wind zijn handen en gezicht zo zou teisteren dat zijn huid zou barsten, maar omdat zijn dochters hem thuis nodig hadden. Hetzelfde gold voor Eleni, die haar aandacht op Dimitri wilde richten, zodat ze op vergelijkbare wijze de eeuwenoude tradities konden naleven. Zoals altijd gingen de meisjes langs de deuren en zongen melodieuze kalanda, waarvoor ze werden beloond met snoep en gedroogd fruit. Na de vroege ochtendmis op eerste kerstdag deden ze zich te goed aan varkensvlees en overheerlijke zoete notenkoekjes – kourambiethes – die Savina bakte. Op Spinalonga ging het er niet veel anders aan toe. De kinderen zongen op het plein, hielpen met het bakken van de traditionele christusbroden, de christopsomo, en aten als nooit tevoren.

Voor Dimitri was het de eerste keer dat hij zo had genoten van zulke hoeveelheden lekker eten en getuige was geweest van zo veel hedonisme.

Giorgis en Eleni sprenkelden twaalf dagen lang een beetje wijwater in elke kamer van hun respectievelijke huizen om de kallikantzari, de kwelgeesten van wie wordt beweerd dat ze het huis overhoop halen, te verdrijven. Op 1 januari – de feestdag van Sint Basil – ging Giorgis weer bij Eleni op bezoek. Hij had cadeautjes van de kinderen en Savina voor haar bij zich. Het begin van het nieuwe jaar was een keerpunt, een mijlpaal die zonder al te veel kleerscheuren was bereikt. Voor de familie Petrakis brak een nieuwe periode aan. Hoewel Anna en Maria hun moeder nog steeds misten, wisten ze nu dat ze het zonder haar zouden redden.