27

Alexis zat algauw weer in haar auto op weg naar Iraklion. Het was al vier uur in de middag, en ze moest haast maken om de huurauto om zeven uur te kunnen afleveren en de veerboot van acht uur te halen.

Terwijl ze over de gladde kustweg reed, maakte zich een euforisch gevoel van haar meester. Ze had voortdurend een spectaculair uitzicht op de zee. Links van haar was alles blauw: de azuurblauwe zee en lucht. Waarom werden sombere gevoelens toch the blues genoemd, vroeg ze zich af. Het glinsterende water en de heldere lucht leken deel uit te maken van haar extatisch gevoel van welbevinden.

De warme bries die door het open raampje binnenstroomde, deed haar haren achter haar opwaaien als een wilde rivier, en uit volle borst zong ze ‘Brown-Eyed Girl’ mee met het bandje in het oude cassette-deck van de auto. Ed had een hekel aan Van Morrison.

Deze opbeurende rit in de oude rammelkast duurde iets langer dan twee uur en uit angst de boot te missen, trapte ze het gaspedaal nog eens stevig in. Er was niets heerlijkers dan het gevoel van vrijheid dat je kreeg achter het stuur van een auto.

In vliegende haast wikkelde ze de formaliteiten af die gepaard gaan met het afleveren van een huurauto, kocht een kaartje voor de veerboot en liep over de loopbrug het ruim van het schip in. Zoals altijd op Griekse veerboten, sloeg haar een walm van uitlaatgassen tegemoet. Ze wist echter dat ze er binnen een uur of twee aan gewend zou zijn. Nog altijd reden er auto’s de boot op en vanaf de kade werden goederen aan boord geladen. Dat ging gepaard met veel commotie en lawaai, veroorzaakt door donkerharige mannen die tegen elkaar schreeuwden in een taal waarvan ze tot haar schaamte nog altijd weinig af wist. Maar in deze situatie was dat misschien maar beter ook. Ze zag een deur waarop FOOT PASSINJERS stond en waar ze dankbaar gebruik van maakte om de stank te ontvluchten.

Ergens op deze boot zou ze haar moeder vinden, wist ze. Er waren twee lounges, een voor rokers en een, veel minder drukke, voor niet-rokers. In de laatste zat een groep Amerikaanse studenten, in de eerste een tiental grote families die van hun bezoek aan hun verwanten op Kreta terugkeerden naar het Griekse vasteland. Ze waren luidruchtig en wekten de indruk ruzie met elkaar te hebben, maar Alexis wist dat het waarschijnlijk over zoiets onbenulligs ging als of ze nu al een tosti zouden bestellen of pas later tijdens de overtocht. Alexis vond haar moeder niet op dit dek en nam een trap naar een hoger dek.

In het afnemende licht zag ze Sofia in de verte in de voorsteven zitten. Ze zat alleen, met haar kleine weekendtas aan haar voeten, en keek naar de fonkelende lichtjes van Iraklion en de gewelfde Venetiaanse vestingwal. De ongehavende muren van dit zestiende-eeuwse fort, dat uitkeek over de haven, zagen er zo solide uit dat het gisteren gebouwd had kunnen zijn.

Was het een dag daarvoor nog Alexis geweest die verbijsterd had opgekeken toen ze haar moeder zag, nu was het de beurt aan Sofia om verbaasd te zijn toen haar dochter ineens naast haar opdook.

“Alexis! Wat doe jij hier?” riep ze uit. “Ik dacht dat je terug naar Hania ging!”

“Daar ben ik al geweest.”

“Maar waarom ben je dan hier? Waar is Ed?”

“Die is nog in Hania. Ik heb hem daar achtergelaten.”

Er viel weinig uit te leggen, maar Alexis wilde praten.

“Het is uit tussen ons. Ik besefte hoe zinloos en halfslachtig onze relatie was,” begon ze. “Toen Fotini over jouw familie vertelde en wat ze allemaal hebben doorgemaakt, viel me vooral de kracht van hun liefde voor elkaar op. In ziekte en gezondheid, door dik en dun, tot de dood hen scheidde…Ik wist dat ik niet op die manier om Ed gaf – en ik weet zeker dat dat over tien of twintig jaar niet anders zal zijn.”

Voor het eerst in al die decennia dat Sofia Plaka en de mensen die haar hadden grootgebracht de rug had toegekeerd, begon haar verleden duidelijke vormen aan te nemen. Door haar dochter was ze naar haar voorouders gaan kijken alsof het personages in een toneelstuk waren. Ze zag nu geen vernedering meer maar heldhaftigheid, geen ontrouw maar passie, geen lepra maar liefde.

Alles lag nu open, de wonden waren blootgesteld aan de openlucht. Eindelijk konden ze helen. Er was niets waarvoor ze zich hoefde schamen. Ze had niet langer iets te verbergen en voor het eerst in vijfentwintig jaar liet ze haar tranen de vrije loop.

Terwijl de logge veerboot langzaam de haven uit voer en de scheepstoeter loeide in de stille avond, leunden Alexis en Sofia in de zachte bries tegen de reling. Gearmd keken ze over het inktzwarte water naar de kust, totdat de lichtjes van Kreta in de verte vervaagden.