3

1939

Begin mei zijn de dagen op Kreta het mooist. De bomen zijn zwaar van de bloesem en het laatste restje gesmolten sneeuw klatert in kristalheldere beekjes naar beneden. Het was op een van deze mooie dagen dat Eleni vanuit Plaka vertrok naar Spinalonga. De blauwe, wolkeloze hemel contrasteerde pijnlijk met deze zwarter dan zwarte gebeurtenis. Op het plein was een grote menigte toegestroomd om toe te kijken, te huilen en haar voorgoed uit te zwaaien. De school was een dag gesloten uit respect voor de vertrekkende onderwijzeres, maar ook al zou dat niet zo zijn, dan nog had de stilte in de klaslokalen weerklonken. De onderwijzers en leerlingen zouden zijn weggebleven. Niemand liet zich de kans ontnemen ‘Kyria Petrakis’ uit te zwaaien.

Eleni Petrakis was geliefd in heel Plaka en omgeving. Ze had een grote aantrekkingskracht op zowel kinderen als volwassenen en werd door iedereen bewonderd en gerespecteerd. De reden was eenvoudig. Lesgeven was voor Eleni een roeping en met haar enthousiasme stak ze iedereen aan. “Als ze het leuk vinden, leren ze,” was haar motto. Dit waren niet haar eigen woorden, maar de woorden van de bevlogen onderwijzer die haar twintig jaar eerder enthousiast voor het vak had gemaakt.

De avond voordat Eleni voorgoed haar huis zou verlaten, had ze een vaas met lentebloemen in het midden van de tafel gezet. De wolk lichte bloemetjes had een magisch effect op de sfeer in de kamer. Ze begreep de kracht van het kleine gebaar, de kracht van het detail. Zo wist ze bijvoorbeeld dat wanneer je de verjaardag of de lievelingskleur van een kind onthield, je de sleutel tot zijn hart en hoofd in handen had. Haar leerlingen namen de lesstof in zich op omdat ze haar wilden behagen, niet omdat ze gedwongen werden te leren. Het leren werd nog eens bevorderd door de manier waarop ze allerlei feiten en getallen op kaartjes schreef, die ze aan het plafond hing, waardoor het leek alsof er een zwerm exotische vogels overvloog.

Maar die dag zou niet alleen een geliefde onderwijzeres de tocht over het water naar Spinalonga maken. Men nam ook afscheid van een goede vriend: de negenjarige Dimitri, wiens ouders er een jaar of langer alles aan hadden gedaan om de symptomen die de leprabacterie had veroorzaakt te verbergen. Elke maand moesten er nieuwe manieren worden verzonnen om de vlekken op zijn huid te verbergen – zijn knielange broeken werden verruild voor lange broeken, open sandalen voor zware laarzen, en ‘s zomers werd hem verboden in zee te zwemmen met zijn vrienden. “Zeg maar dat je bang bent voor de golven!” smeekte zijn moeder hem, wat natuurlijk bespottelijk was. Al deze kinderen waren grootgebracht om van de zee te genieten en keken uit naar de dagen dat de meltemiwind de spiegelgladde Middellandse Zee in een wilde oceaan zou veranderen. Alleen een lafaard was bang voor de golven. Dimitri had maandenlang met de angst geleefd dat zijn ziekte ontdekt zou worden; hij wist dat het een kwestie van tijd was dat de mensen erachter zouden komen.

Iemand die niet op de hoogte was van de trieste omstandigheden op deze lenteochtend, zou waarschijnlijk denken dat al die mensen bijeen waren gekomen voor een begrafenis. Er stonden wel honderd mensen op het dorpsplein, onder wie vooral vrouwen en kinderen, en er hing een trieste stilte over hen heen; één groot lichaam, wachtend, gelijktijdig ademend. Dichtbij, in een zijstraatje, opende Eleni Petrakis haar voordeur. Bij het zien van de menigte op het anders zo rustige plein, was ze geneigd zich weer terug te trekken in haar huis. Maar dat was geen optie. Giorgis wachtte op haar bij zijn boot aan de kade, waarin al een deel van haar bezittingen was geladen. Ze had weinig nodig, omdat Giorgis haar de komende weken meer spullen kon komen brengen, en ze alleen de dingen van thuis wilde meenemen die ze echt nodig had. Anna en Maria bleven achter in het huis. De laatste paar minuten met haar kinderen waren de moeilijkste uit haar leven geweest. Ze wilde hen in haar armen nemen en tegen haar borst drukken, hun hete tranen op haar huid voelen, hun bevende lijfjes tot bedaren brengen. Maar dat kon niet. Althans niet zonder risico. Hun gezichten waren vertrokken van verdriet en hun ogen gezwollen van het huilen. Er viel niets meer te zeggen en bijna niets meer te voelen – ze waren leeg. Hun moeder ging weg. Ze zou ‘s-avonds nooit meer met een tas vol zware boeken thuiskomen, bleek van vermoeidheid maar stralend omdat ze weer bij hen was. Ze kwam nooit meer terug.

De meisjes hadden precies zo gereageerd als Eleni had verwacht. Anna, de oudste, was altijd al opvliegend van aard geweest en liet er nooit enige twijfel over bestaan hoe ze zich voelde. Maria daarentegen was een veel rustiger en geduldiger kind, dat minder snel boos werd. Zoals gebruikelijk was Anna in de dagen die aan het vertrek van hun moeder voorafgingen zichtbaarder overstuur dan haar zusje, en haar onmacht om haar emoties in bedwang te houden was nooit zo duidelijk geweest als op deze dag. Ze had haar moeder gesmeekt niet te gaan, had gegild en getierd en zich de haren uit haar hoofd getrokken. Maria daarentegen had eerst stilletjes gehuild en daarna met lange uithalen die op straat te horen waren geweest. Maar hun uiteindelijke toestand was dezelfde geweest: leeg, uitgeput en gelaten.

Eleni was vastbesloten de vulkaanuitbarsting van verdriet die haar dreigde te overweldigen binnen te houden. Ze kon zich laten gaan wanneer ze Plaka achter zich had gelaten, maar op dit moment was ieders hoop erop gevestigd dat ze haar zelfbeheersing zou weten te bewaren. Als ze nu instortte, was iedereen verloren. De meisjes zouden binnen blijven. Het beeld van hun moeders verdwijnende gestalte moest hun bespaard blijven, om te voorkomen dat het voorgoed op hun netvlies zou staan.

Dit was het moeilijkste moment in Eleni’s leven, en tegelijk het minst privé. Ze werd door honderden verdrietige ogen aangestaard. Ze wist dat de mensen waren gekomen om haar vaarwel te zeggen, maar nooit eerder had ze er zo naar verlangd alleen te zijn. Elk gezicht in de menigte kwam haar vertrouwd voor, en ze hield van iedereen. “Vaarwel,” zei ze zacht. “Vaarwel.” Ze kwam hun niet te nabij. Sinds die noodlottige ochtend tien dagen geleden waarop ze de vlekken op haar rug en been had ontdekt, was haar natuurlijke neiging om mensen te omhelzen totaal verdwenen. Ze had meteen geweten wat de vlekken betekenden, vooral nadat ze ze nog eens had vergeleken met de foto in een folder waarin de mensen werden gewaarschuwd voor de symptomen. Eigenlijk hoefde ze niet eens naar een specialist om de vreselijke waarheid onder ogen te zien. Ze wist, zelfs voordat ze naar de huisarts ging dat ze een van de meest gevreesde ziekten had opgelopen. De woorden van Leviticus, die vaker dan strikt noodzakelijk door de lokale priester werden voorgelezen, spookten door haar hoofd.

Als iemand een zwelling, of uitslag of een lichte plek op de huid heeft die aan huidvraat doet denken, moet hij naar een priester worden gebracht. Als hij vaststelt dat de aandoening eruitziet zoals huidvraat, is de man door huidvraat aangetast en is hij onrein. Wie door huidvraat aangetast is, moet zijn kleren scheuren, zijn haar los laten hangen, baard en snor bedekken en “Onrein, onrein!” roepen.

Veel mensen waren nog altijd van mening dat de onmenselijke voorschriften in het Oude Testament voor de behandeling van huidvraat dienden te worden opgevolgd. Deze passage werd al honderden jaren in de kerk verkondigd, en het beeld van de lepralijder als iemand – man, vrouw of kind – die door de maatschappij werd verstoten zat diep ingebakken.

Toen Eleni tussen de mensen door aan kwam lopen, zag Giorgis alleen haar kruin, en hij wist dat het moment was aangebroken waartegen hij zo had opgezien. Jarenlang had hij zijn vissersloon aangevuld door bestellingen af te leveren bij de leprakolonie. Hij moest wel duizenden keren op en neer naar Spinalonga zijn gevaren, maar had nooit kunnen bedenken dat hij een tocht als deze zou moeten maken. Met gebogen hoofd en zijn armen stijf over elkaar keek hij toe terwijl ze de boot naderde. Hij hoopte dat hij, wanneer hij roerloos en gespannen bleef staan, zijn wanhoop de baas kon blijven en het niet zou uitschreeuwen van verdriet. Die neiging om zijn gevoelens te verbergen had hij van nature al, maar hij werd er nog eens in gesterkt door de voorbeeldige zelfbeheersing van zijn vrouw. Vanbinnen werd hij echter verscheurd door verdriet. Ik moet dit doen, hield hij zichzelf voor, alsof het een boottochtje als alle andere is. Aan de duizenden overtochten die hij al had gemaakt, zouden deze ene tocht en nog duizenden andere worden toegevoegd.

Toen Eleni de kade naderde, was de menigte nog altijd muisstil. Een kind begon te huilen maar werd gesust door zijn moeder. Eén verkeerde emotionele beweging en deze treurende mensenmassa zou zijn zelfbeheersing verliezen. De controle zou wegvallen, de waardigheid van het afscheid verloren zijn. Hoewel de paar honderd meter voor Eleni een onoverkomelijke afstand had geleken, was haar wandeling bijna voorbij. Ze draaide zich een laatste keer om naar de menigte. Haar huis was nu niet meer te zien, maar ze wist dat de luiken gesloten waren en haar dochters huilden in het donker.

Plotseling klonk er gegil. Het was het luide, hartverscheurende gesnik van een volwassen vrouw; zo beheerst als Eleni zich gedroeg, zo ongecontroleerd uitte zij haar verdriet. Eleni bleef even staan. Het gesnik leek de weerklank van haar eigen verdriet; het was de uitwendige expressie van wat zij vanbinnen voelde, maar ze wist dat zij niet degene was die het gesnik voortbracht. De menigte kwam in beweging, wendde haar blik af van Eleni en keek om naar de verre hoek van het plein waar een muilezel was vastgebonden aan een boom. Niet ver daarvandaan stonden een man en een vrouw. Er stond ook een jongetje, dat bijna van top tot teen in de omhelzing van de vrouw verdween. Zijn kruin reikte maar net tot haar borst, en ze stond over hem heen gebogen alsof ze hem nooit meer zou loslaten. “Mijn jongen!” riep ze wanhopig. “Mijn lieve, lieve jongen!” Haar echtgenoot stond naast haar. “Katerina,” probeerde hij haar te overreden. “Dimitri moet gaan. We hebben geen keus. De boot wacht.” Voorzichtig bevrijdde hij het kind uit de armen van zijn moeder. Een laatste keer prevelde ze haar zoons naam, zacht, onduidelijk: “Dimitri…” maar de jongen keek niet op en hield zijn blik op de stoffige grond gericht. “Kom, Dimitri,” zei zijn vader ferm. En de jongen volgde hem.

Hij hield zijn blik strak op de versleten laarzen van zijn vader gericht. Hij hoefde zijn voeten alleen maar in de afdrukken van zijn vaders voetstappen te zetten. Het ging automatisch – een spelletje dat ze zo vaak hadden gespeeld: zijn vader nam reuzenstappen en Dimitri sprong met gestrekte benen totdat hij slap van het lachen omviel. Maar dit keer liep zijn vader met kleine, langzame pas. Dimitri kon hem makkelijk bijhouden. Zijn vader had de droevig kijkende muilezel van zijn last ontdaan en droeg nu de kleine doos met de spullen van de jongen op zijn schouder, dezelfde schouder waarop hij zijn zoon zo vaak had gedragen. Het leek een heel eind, voorbij de menigte, naar de boot aan de kade.

Het uiteindelijke afscheid tussen vader en zoon was kort, bijna mannelijk. Eleni, die kon zien dat ze zich opgelaten voelden, begroette Dimitri. Haar aandacht was nu volledig op de jongen gericht, voor wiens leven ze nu alle verantwoordelijkheid droeg. “Kom,” zei ze aanmoedigend, “dan gaan we naar ons nieuwe huis kijken.” Ze nam het kind bij de hand en hielp hem in de boot, alsof ze op avontuur gingen en de dozen om hen heen proviand voor een picknick bevatten.

De menigte volgde hun vertrek in stilte. Er bestond geen protocol voor een moment als dit. Moesten ze zwaaien? Moesten ze vaarwel roepen? Ze zagen bleek, hadden een knoop in hun maag en waren droevig gestemd. Sommigen hadden ambivalente gevoelens over de jongen, omdat hij Eleni in deze situatie had gebracht en ze bang waren voor de gezondheid van hun kinderen. Maar op het moment van vertrek hadden de vaders en moeders slechts medelijden met de twee ongelukkigen die hun familie voor altijd achterlieten. Giorgis duwde de boot van de kade af en algauw gingen zijn roeispanen het gebruikelijke gevecht met de stroming aan. Het leek wel alsof de zee niet wilde dat ze gingen. De menigte keek nog een poosje toe, maar toen de gestalten in de verte vervaagden, ging ieder zijns weegs.

De laatsten die zich omdraaiden en het plein verlieten waren een meisje en een vrouw van ongeveer Eleni’s leeftijd. De vrouw was Savina Angelopoulos, die met Eleni was opgegroeid, en het meisje was haar dochter Fotini, die, zoals dat in kleine dorpen gaat, de beste vriendin van Eleni’s jongste dochter, Maria, was. Savina droeg een hoofddoek die haar dikke haar verborg maar haar grote, vriendelijke ogen benadrukte; haar zwangerschappen hadden haar lichaam geen goed gedaan en ze was nu een gedrongen vrouw met stevige benen, in tegenstelling tot Fotini, die zo tenger was als een jong olijfboompje maar wel haar moeders prachtige ogen had geërfd. Pas toen het bootje helemaal uit het zicht was verdwenen, draaiden ze zich allebei om en liepen met snelle pas over het plein naar het huis met de vaalgroene deur – het huis waaruit Eleni enige tijd daarvoor naar buiten was gekomen. De luiken waren dicht, maar de voordeur was niet op slot, en moeder en dochter gingen naar binnen. Spoedig zou Savina de kinderen in haar armen nemen om hun de omhelzing te geven die hun eigen moeder, in haar wijsheid, hun niet had kunnen geven.

Toen de boot het eiland naderde, nam Eleni Dimitri nog steviger bij de hand. Ze was blij dat deze arme jongen iemand had om voor hem te zorgen en had geen tijd om stil te staan bij de ironie van de situatie. Ze zou hem lesgeven en liefhebben alsof hij haar eigen zoon was; dit verschrikkelijke noodlot mocht niet het einde betekenen van zijn scholing. Ze was nu dicht genoeg bij de kade om te zien dat er een paar mensen voor de fortmuur stonden en besefte dat ze op haar stonden te wachten. Wat zouden ze er anders aan het doen zijn? Het was immers niet erg waarschijnlijk dat ze op het punt stonden het eiland te verlaten.

Giorgis loodste het bootje deskundig naar de wal en het duurde niet lang of hij hielp zijn vrouw en Dimitri aan land. Hij betrapte zichzelf erop dat hij bijna onbewust het contact met de blote huid van de jongen vermeed door hem bij zijn elleboog en niet bij zijn hand vast te pakken. Daarna maakte hij de boot zorgvuldig vast aan de kade zodat hij de dozen veilig kon uitladen en er niet bij stil hoefde te staan dat hij het eiland zonder zijn vrouw zou moeten verlaten. Algauw stonden de kleine doos van de jongen en de grotere doos van Eleni op de kade.

Nu Eleni en Dimitri op Spinalonga stonden, hadden ze beiden het gevoel dat ze een grote oceaan waren overgestoken en hun oude leven miljoenen jaren achter hen lag.

Giorgis was vertrokken voordat Eleni eraan dacht nog een keer om te kijken. De avond ervoor hadden ze afgesproken dat ze geen afscheid van elkaar zouden nemen en beiden waren die afspraak trouw gebleven. Giorgis was inmiddels honderd meter van de kust verwijderd. Hij had zijn hoed diep over zijn ogen getrokken, zodat het donkere hout van zijn boot het enige was dat in zijn blikveld lag.