8

“Maria, Maria!” schreeuwde Anna. Ze stond op straat onder het slaapkamerraam van haar zusje. “Ze komen eraan! De Duitsers zijn er!” Haar stem klonk zo paniekerig dat Maria met twee treden tegelijk de trap af vloog. Ze verwachtte niet anders dan het geluid van marcherende soldaten in de straten te horen.

“Waar?” vroeg Maria buiten adem toen ze bijna tegen Anna op botste. “Waar zijn ze dan? Ik zie ze niet.”

“Niet hier, idioot,” reageerde Anna. “Nog niet, in elk geval, maar ze zijn wel op Kreta en ze kunnen elk moment deze kant op komen.”

Degenen die Anna beter kenden, zouden de opwinding in haar stem hebben opgemerkt. Anna verwelkomde alles wat het eentonige bestaan op het eiland doorbrak. Ze kreeg het benauwd bij het vooruitzicht de rest van haar leven in hetzelfde dorp te moeten blijven wonen, waar het leven werd bepaald door de seizoenen.

Anna had bij Fotini thuis met een groepje mensen bij de krakende radio gezeten. Zodra ze had begrepen dat Duitse parachutisten in het westen van Kreta waren geland, was ze op een drafje het hele eind naar huis gelopen. Nu holden de meisjes samen naar het dorpsplein, waar iedereen zich op belangrijke momenten als deze verzamelde. Het was laat in de middag. Het café zat vol mannen en – heel ongebruikelijk – vrouwen, die allen probeerden naar de radioberichten te luisteren, hoewel het merendeel ervan werd overstemd door hun eigen geschreeuw.

Het nieuws werd kort maar krachtig verkondigd. “Om ongeveer zes uur vanochtend is vlak bij het vliegveld Maleme een aantal parachutisten op Kretenzer bodem geland. Verondersteld wordt dat allen zijn omgekomen.”

Uiteindelijk bleek dat Anna ongelijk had gehad. De Duitsers waren helemaal niet op weg naar Kreta. Haar zusje was, zoals gewoonlijk dacht Maria, weer eens te hard van stapel gelopen.

Toch hing er spanning in de lucht. Athene was vier weken geleden gevallen en sindsdien wapperde de Duitse vlag boven de Akropolis. Dat was zorgwekkend genoeg, maar voor Maria, die nog nooit op de Akropolis was geweest, was Athene ver weg. Wat kon het de bewoners van Plaka schelen wat er daarginds gebeurde? Bovendien waren er inmiddels duizenden geallieerden vanaf het Griekse vasteland op Kreta aangekomen. Die zouden hen toch beschermen? Terwijl Maria luisterde naar wat de volwassenen om haar heen over de oorlog beweerden, verdween haar angst als sneeuw voor de zon.

“Ze maken geen enkele kans,” zei Vangelis Lidaki, de caféhouder, spottend. “Op het vasteland moeten ze zich zorgen maken, maar wij op Kreta niet. In geen miljoen jaar! Kijk maar naar ons landschap. Denken jullie nu echt dat ze met hun tanks over die bergen kunnen komen?”

“De Turken hebben we anders ook niet kunnen tegenhouden,” wierp Pavlos Angelopoulos pessimistisch tegen.

“Om van de Venetianen nog maar te zwijgen,” riep iemand anders in de menigte.

“Nou, als dat tuig deze kant op komt, zullen ze nog lelijk op hun neus staan te kijken,” bromde een ander terwijl hij met een vuist in zijn andere, geopende handpalm sloeg.

Iedereen in het café wist dat dat geen loos dreigement was. Kreta was immers in het verleden vaker binnengevallen en de bewoners hadden zich altijd hevig verzet. De geschiedenis van het sterk nationalistische eiland was er een van strijd en represailles. Er was geen huis te vinden dat niet was uitgerust met een bandelier, geweer of pistool. Het leven op het eiland mocht op het eerste gezicht vreedzaam lijken, maar achter die facade sluimerde menige vete tussen families en tussen dorpen. Van de mannelijke inwoners boven de veertien jaar waren er maar weinig die niet waren getraind in het gebruik van een dodelijk wapen.

Savina Angelopoulos, die met Fotini en de twee Petrakis-meisjes in de deuropening stond, begreep maar al te goed waarom de oorlogsdreiging deze keer reëel was. Vanwege de snelheid van vliegtuigen, namelijk. De Duitse vliegtuigen legden de afstand tussen hun basis in Athene en Kreta in bijna evenveel tijd af als het de kinderen kostte om van hun school in Elounda naar huis te lopen. Ze liet echter niets van haar bezorgdheid blijken. Ondanks de aanwezigheid van tienduizenden geallieerden op Kreta voelde ze zich eerder kwetsbaar dan veilig. Ze miste het vertrouwen van de mannen. Zij geloofden dat met de dood van een paar honderd Duitse parachutisten de kous af was. Savina voelde instinctief dat dit niet het geval was.

Binnen een week werd de situatie voor iedereen duidelijk. Aan het eind van elke dag kwam men samen in het café en op het plein. Het was eind mei en het waren de eerste avonden van het jaar waarop de warmte van overdag niet met de ondergaande zon verdween. Hoewel de inwoners van Plaka zich op nog geen honderddertig kilometer van de brandhaard bevonden, moesten ze het doen met geruchten en flarden informatie die, net als distelzaden, met de wind vanuit het westen werden meegevoerd. Hoewel vele parachutisten waren omgekomen, hadden enkele de val op miraculeuze wijze overleefd en probeerden vanuit hun schuilplaatsen strategische posities in te nemen. Aanvankelijk hoorde men alleen verhalen over bloedvergieten, van Duitsers die door bamboestengels waren doorboord of in de olijfbomen door hun eigen parachutes gewurgd waren of op de rotsen te pletter waren geslagen. Nu bleek echter dat er een zorgwekkend aantal overlevenden was en dat er op het vliegveld nog eens duizenden waren geland. Het tij was gekeerd, ten gunste van de Duitsers. Binnen een week na de eerste landing claimden de Duitsers Kreta als hun eigendom.

Op een avond verzamelde iedereen zich weer in het café. Maria en Fotini stonden buiten boter-kaas-en-eieren te spelen door met een scherpe stok in het stofte krassen. Toen de discussie in het café echter luidruchtiger werd, spitsten ze hun oren.

“Waarom hebben we dit niet zien aankomen?” wilde Antonis Angelopoulos weten. Hij zette zijn glas met een klap neer op het ijzeren tafeltje. “Het was toch duidelijk dat ze met vliegtuigen zouden komen?” Antonis had temperament voor twee en meestal was er weinig voor nodig om hem uit zijn tent te lokken. Onder zijn donkere wimpers schoten zijn ogen heen en weer van woede. De tweelingbroers leken in niets op elkaar. Angelos was zachtaardig en vredelievend, terwijl Antonis, met zijn scherpe, smalle gezicht, altijd klaarstond om aan te vallen.

“Niet waar,” zei Angelos. Hij maakte een laatdunkend gebaar met zijn mollige hand. “Dat was wel het laatste wat we konden verwachten.”

Het was niet de eerste keer dat Pavlos zich afvroeg waarom zijn zonen het nooit met elkaar eens konden zijn. Hij trok aan zijn sigaret en gaf vervolgens zijn visie op de kwestie.

“Ik ben het met Angelos eens,” zei hij. “Niemand had een luchtaanval kunnen zien aankomen. Een luchtaanval op ons eiland staat gelijk aan zelfmoord. Je wordt meteen beschoten zodra je uit een vliegtuig springt.”

Pavlos had gelijk. Voor veel Duitsers was het een zelfmoordactie geweest, maar om hun doel te bereiken waren ze kennelijk bereid een paar duizend soldaten op te offeren. Voordat de geallieerden de kans kregen te reageren, was Maleme, het vliegveld bij Hania, in hun handen gevallen.

De eerste dagen na de luchtaanval ging het dagelijks leven in Plaka gewoon door. Niemand wist wat het in de praktijk betekende dat er Duitse troepen op Kretenzer bodem waren geland. Nadat de eerste schok was weggeëbd, bleek de situatie ernstiger dan ze hadden gedacht. Binnen een week waren de Griekse en geallieerde troepen, bestaande uit veertigduizend man, op Kreta verslagen, en duizenden geallieerden moesten worden geëvacueerd, waarbij vele doden en gewonden vielen. In het café werd gediscussieerd over hoe het dorp zich moest verdedigen wanneer de Duitsers naar het oosten zouden trekken. Het verlangen om naar de wapens te grijpen verspreidde zich als een bijna religieus vuur. De dorpelingen waren niet bang voor bloedvergieten. Ze zagen ernaar uit de strijd aan te gaan.

Voor de bewoners van Plaka begon de strijd op het moment dat de eerste Duitse troepen Agios Nikolaos in bezit namen en een kleine eenheid vandaar uit naar Elounda werd gestuurd. De zusjes Petrakis liepen net van school naar huis toen Anna ineens bleef staan en haar zusje bij de mouw beetpakte.

“Kijk, Maria!” riep ze. “Kijk eens wie daar aankomen!”

Maria’s hart sloeg over. Deze keer had Anna gelijk. De Duitsers waren gekomen. Twee soldaten liepen recht op hen af. Ze vroeg zich af wat bezetters deden zodra ze een land waren binnengevallen. Ze veronderstelde dat ze iedereen vermoordden die ze tegenkwamen. Wat anders? Haar knieën knikten van angst.

“Wat moeten we doen?” fluisterde ze.

“Gewoon doorlopen,” siste Anna.

“Zullen we teruggaan en een andere weg nemen?” smeekte Maria.

“Doe niet zo dom. Loop nou maar door. Ik wil ze wel eens van dichtbij bekijken.” Ze greep haar zusje bij de arm en trok haar mee.

De soldaten keken met hun blauwe ogen onverstoorbaar recht voor zich uit. Ze droegen grijze jassen van zware wol en hun laarzen met stalen neuzen klikten ritmisch op de keien. Ze deden net of ze de meisjes niet zagen, alsof ze lucht waren.

“Ze keken ons niet eens aan!” riep Anna zodra ze buiten gehoorsafstand waren. Ze was bijna vijftien en sinds kort haast beledigd als iemand van het andere geslacht haar niet opmerkte.

Slechts enkele dagen later had Plaka zijn eigen kleine bataljon van Duitse soldaten. Een familie aan de andere kant van het dorp werd ‘s-ochtends ruw uit hun slaap gewekt.

“Maak open!” schreeuwden de soldaten. Ze bonkten met hun geweerkolven op de deur.

Hoewel de familie geen Duits verstond, werd het commando – en alle daaropvolgende commando’s – meteen begrepen. Ze moesten hun huis voor twaalf uur die middag ontruimen of anders de consequenties onder ogen zien. Vanaf die dag waren de Duitsers, op wier aanwezigheid Anna zich stiekem had verheugd, in hun midden. In het dorp was de stemming bedrukt.

Er kwam slechts weinig nieuws binnen over wat er zich op de rest van Kreta afspeelde, maar er gingen wel veel geruchten. Er werd beweerd dat groepjes geallieerden zich oostwaarts naar Sitia bewogen. Op een avond, toen de schemer inviel, kwamen vier als boeren vermomde Britse soldaten vanuit de heuvels, waar ze zich in een verlaten herdershut hadden schuilgehouden, het dorp binnen. Ze hadden zich geen warmer welkom kunnen wensen dan wanneer ze naar hun eigen woonplaats in Groot-Brittannië waren teruggekeerd. Het was niet alleen de behoefte aan nieuws uit de eerste hand die de dorpelingen naar hen toe deed trekken. Het was ook hun aangeboren gastvrijheid waarmee ze elke vreemdeling als een door God gezonden gast ontvingen. De mannen waren dankbare gasten. Ze aten en dronken alles wat hun werd aangeboden, maar niet nadat een van hen, die het Grieks goed beheerste, verslag had gedaan van de gebeurtenissen van de voorbije weken aan de noordwestkust.

“Het laatste wat we hadden verwacht was dat ze vanuit de lucht zouden aanvallen, en zeker niet met zovelen,” zei hij. “Iedereen dacht dat ze over zee zouden komen. Er zijn veel slachtoffers gevallen, maar degenen die geland zijn, hebben zich snel gehergroepeerd.” De jonge Engelsman aarzelde even. Bijna tegen beter weten in voegde hij eraan toe: “Maar er zijn ook soldaten een handje geholpen om dood te gaan.”

Het klonk alsof het een menselijke daad was, maar toen hij er dieper op inging, trokken de dorpsbewoners wit weg.

“Sommige gewonde Duitsers werden aan mootjes gehakt,” zei hij, in zijn bierglas starend. “Door de plaatselijke bevolking.”

Op dat moment pakte een van de andere soldaten een opgevouwen stuk papier uit zijn borstzak, streek het voorzichtig plat en legde het voor zich op tafel. Onder de originele Duitse tekst had iemand zowel een Griekse als een Engelse vertaling gekrabbeld.

“Ik vind dat jullie dit moeten lezen,” zei hij. “Het hoofd van de Duitse luchtbrigade, generaal Student, heeft deze orders een paar dagen geleden uitgevaardigd.”

De dorpelingen verdrongen zich rond de tafel om te lezen wat er op het papier stond.

Er is bewijs dat Kretenzer burgers verantwoordelijk zijn voor de verminking van en moord op onze gewonde soldaten. De daders zullen onverwijld en zonder pardon worden gestraft. De eenheden, waaronder zich slachtoffers van deze gruweldaden bevinden, zijn vanaf heden bevoegd tot de volgende represaillemaatregelen:

  1. Schieten
  2. Totale verwoesting van dorpen
  3. Uitroeiing van de totale mannelijke bevolking van elk dorp waar zich de daders van de hierboven genoemde misdrijven schuilhouden

Degenen die onze manschappen hebben vermoord zullen zonder tussenkomst van een militair tribunaal worden veroordeeld.

“Uitroeiing van de totale mannelijke bevolking?” De woorden spatten van het papier. De dorpelingen konden geen woord uitbrengen. Hun ademhaling was het enige geluid dat te horen was. Maar hoe lang zouden ze nog vrij zijn om te kunnen ademen?

De Engelsman verbrak de stilte. “De Duitsers zijn nog nooit op zo veel weerstand gestuit als hier op Kreta. Dat heeft hen volkomen verrast. Die weerstand is niet alleen afkomstig van mannen, maar ook van vrouwen en kinderen, en zelfs van priesters. Ze hadden volledige, onvoorwaardelijke overgave verwacht, zowel van de bevolking als van de geallieerden. De eerlijkheid gebiedt me jullie te waarschuwen, want ze hebben al op beestachtige wijze huisgehouden in enkele dorpen in het westen. Ze hebben ze met de grond gelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor de kerken en scholen…”

Hij kon zijn betoog niet afmaken, want er brak tumult uit in het café.

“Gaan we ons verdedigen?” brulde Pavlos Angelopoulos boven het rumoer uit.

“Ja,” riepen de ongeveer veertig mannen.

“Tot het bittere einde!” brulde Angelopoulos.

“Tot het bittere einde,” echode de menigte.

Hoewel de Duitsers zich zelden na zonsondergang op straat waagden, spraken de mannen af beurtelings de wacht te houden voor de deur van het café. Ze bleven tot in de kleine uurtjes napraten totdat het café blauw zag van de rook en de tafeltjes vol stonden met lege rakiflessen. Omdat de Duitse soldaten wisten dat het levensgevaarlijk was om bij daglicht te worden gezien, stonden ze iets voor zonsopgang op om te vertrekken. Vanaf nu moesten ze zich schuilhouden. Een paar dagen geleden waren tienduizenden soldaten van de geallieerden naar Alexandrië geëvacueerd. Wilden degenen die waren achtergebleven hun spionageactiviteiten kunnen uitvoeren, dan moesten ze ervoor zorgen niet te worden opgepakt door de Duitsers. Deze groep was op weg naar Sitia, waar de Italianen inmiddels waren geland en de macht hadden overgenomen.

Voor de Engelsen was het afscheid misschien iets te langdurig en overdreven voor zo’n korte kennismaking, maar de Kretenzers waren een dergelijk vertoon van emoties gewend. Terwijl de mannen hadden zitten drinken, waren de vrouwen naar het café gekomen met voedselpakketten die voor de soldaten bijna te zwaar waren om te tillen. Met deze voorraad zouden ze het twee weken kunnen uitzingen en ze bedankten de vrouwen uitvoerig. “Efharisto, efharisto,” herhaalde een van hen telkens weer. Het was het enige Griekse woord dat hij kende.

“Geen dank,” zeiden de dorpelingen. “Jullie helpen ons toch ook? Wij zouden jullie dankbaar moeten zijn.”

Intussen was Antonis Angelopoulos, de oudste van de gebroeders Fotini, stilletjes naar het privégedeelte achter het café geslopen. Hij pakte een scherp mes, een wollen deken, een extra overhemd en zijn wapen, een klein pistool dat zijn vader hem op zijn achttiende verjaardag had gegeven. Op het laatste moment griste hij ook nog de houten fluit mee, die op een plank naast de veel kostbaardere, mooi bewerkte lier van zijn vader lag. Het was zijn thiaboli, een houten fluit waarop hij sinds zijn kindertijd had gespeeld. Omdat hij niet wist wanneer hij weer thuis zou komen, kon hij het niet over zijn hart verkrijgen zijn fluit achter te laten.

Net toen hij zijn leren tas stond vast te gespen, verscheen Savina in de deuropening. Iedereen in Plaka had de afgelopen dagen slecht geslapen. Iedereen was bezorgd en rusteloos. Af en toe werden de mensen ‘s-nachts opgeschrikt door lichtflitsen in de lucht, ten teken dat hun dorpen en steden door vijandelijke bommen werden aangevallen. Hoe konden ze rustig slapen als hun eigen huis elk moment door granaatvuur kon worden getroffen of als ze elk moment de schelle stemmen van de Duitse soldaten voor hun deur konden horen? Savina was wakker geworden van voetstappen op de stenen vloer en het schrapend geluid van een pistool tegen de ruwe muur toen het van de haak werd gehaald. Antonis had per se niet door zijn moeder gezien willen worden. Zij zou hem immers proberen tegen te houden.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg ze.

“Ik ga ze helpen. Ik wil de soldaten door de bergen leiden. Zonder iemand die het gebied kent, houden ze het nog geen dag vol.” Antonis begon zijn plannen hartstochtelijk te verdedigen, alsof hij hevige weerstand verwachtte. Tot zijn verrassing zag hij zijn moeder echter instemmend knikken. Instinctief wilde ze niets liever dan hem beschermen, maar ze wist dat het zo moest zijn.

“Je hebt gelijk,” zei ze, en ze voegde er nuchter aan toe: “Het is onze plicht ze op alle mogelijke manieren te steunen.”

Heel even drukte Savina haar zoon tegen zich aan en het volgende moment maakte hij zich snel uit de voeten, uit angst dat de vier vreemdelingen het dorp al uit waren.

“Wees voorzichtig,” mompelde Savina naar zijn schaduw, hoewel hij al buiten gehoorsafstand was. “Beloof me dat je voorzichtig zult zijn.”

Antonis rende terug naar het café. De soldaten hadden inmiddels van iedereen afscheid genomen en stonden al op het plein.

“Ik ben jullie gids,” zei hij toen hij buiten adem kwam aangerend. “Ik zal jullie de grotten, spleten en kloven wijzen, omdat jullie het anders in de bergen niet redden. Ik kan jullie leren hoe je moet overleven, waar je vogeleieren, eetbare bessen en water kunt vinden.”

De soldaten lieten hun waardering blijken en degene die Grieks sprak stapte naar voren: “Het is inderdaad gevaarlijk in de bergen. Daar hebben we al vaak verliezen geleden. We zijn je erg dankbaar.”

Pavlos deed een stap naar achteren. Net als zijn vrouw werd hij ziek van angst bij de gedachte aan wat zijn zoon zich op de hals haalde, maar tegelijkertijd bewonderde hij hem. Hij had zijn beide zonen grondige kennis van het gebied bijgebracht en was ervan overtuigd dat de soldaten zich met de hulp van Antonis staande zouden kunnen houden. Hij wist welke planten giftig waren en welke eetbaar. Ook wist hij van welk blad je het best tabak kon maken. Pavlos omhelsde zijn zoon. Hij was trots op zijn moed en ontroerd door zijn bijna naïeve enthousiasme. Nog voordat de vijf mannen uit het zicht waren, draaide hij zich om en liep naar huis, waar Savina op hem wachtte.

Dit alles vertelde Giorgis aan Eleni toen hij haar de volgende dag een bezoek bracht.

“Arme Savina!” riep ze met schorre stem uit. “Wat zal ze zich zorgen maken.”

“Iemand moet het doen, en die jongen had zin in een avontuur,” reageerde Giorgis luchthartig.

“Maar hoe lang zal hij wegblijven?”

“Dat weet niemand. Net zomin als iemand kan zeggen hoe lang deze oorlog gaat duren.”

Ze keken uit over de zee naar Plaka. Langs de kust zagen ze een paar gestalten hun dagelijkse bezigheden verrichten. Van deze afstand leek er niets bijzonders aan de hand te zijn. Niets wees erop dat Kreta werd bezet door vijandelijke troepen.

“Hebben jullie last van de Duitsers?” vroeg Eleni.

“Je merkt er niet veel van,” antwoordde Giorgis. “Overdag patrouilleren ze in de straten, maar ‘s-nachts zijn ze nergens te bekennen. Toch heb je het gevoel dat je voortdurend in de gaten wordt gehouden.”

Omdat Giorgis niet wilde dat Eleni zich zorgen maakte over de toenemende dreiging die in de lucht hing, veranderde hij van onderwerp.

“Maar hoe voel jij je eigenlijk?”

De gezondheid van zijn vrouw ging achteruit. Ze kreeg steeds meer vlekken in haar gezicht en haar stem werd schor.

“Ik heb last van mijn keel,” bekende ze, “maar dat zal wel een verkoudheid zijn. Hoe gaat het met de meisjes?”

Giorgis voelde dat ze liever niet over haar gezondheid sprak. “Met Anna gaat het nu veel beter. Ze doet erg haar best op school, maar thuis voert ze niet veel uit. Eigenlijk is ze gemakzuchtiger dan ooit. Het lukt haar net haar eigen kamer op orde te houden, maar ze zal nooit iets van Maria opruimen. Ik heb het onderhand opgegeven om daarover te zeuren.”

“Je mag haar niet de vrije teugel laten, hoor,” onderbrak Eleni hem. “Anders wordt het alleen maar nog erger met haar. Bovendien komt alles dan op Maria’s schouders terecht.”

“Dat weet ik. En Maria is zo stilletjes de laatste tijd. Volgens mij maakt ze zich nog meer zorgen over de bezetting dan Anna.”

“Dat arme kind heeft al genoeg ellende in haar leven meegemaakt,” zei Eleni. Op een moment als dit voelde ze zich zo schuldig omdat haar dochters zonder haar moesten opgroeien.

“Het gekke is,” zei ze, “dat de oorlog hier totaal aan ons voorbijgaat. Ik voel me geïsoleerder dan ooit. Ik kan het gevaar dat jullie bedreigt, niet delen.” Haar stem trilde en ze probeerde uit alle macht te voorkomen dat ze in het bijzijn van haar man in tranen zou uitbarsten. Daarmee was niemand geholpen. Helemaal niemand.

“We zijn niet in gevaar, Eleni.”

Dat was natuurlijk gelogen. Antonis was niet de enige dorpsbewoner die zich bij het verzet had aangesloten en iedereen in Plaka wist dat de vreselijkste represaillemaatregelen dreigden wanneer ook maar iets wat op spionage leek aan het licht zou komen. Toch leek het leven op het eiland gewoon door te gaan. Iedereen deed de dingen die gedaan moesten worden. Aan het einde van de zomer moesten de druiven worden geperst en in de herfst de olijven geoogst. Het weven, melken en karnen ging het hele jaar door. Elke dag kwam de zon op, elke nacht scheen de maan en schitterden de sterren aan de nachtelijke hemel, ongeacht de gebeurtenissen die zich daaronder afspeelden.

Maar altijd hing de dreiging van geweld in de lucht. De verzetsbeweging op Kreta werd beter georganiseerd en meer mannen uit het dorp verdwenen om een rol te spelen in de verdere ontwikkeling van de oorlog. Dit alles droeg bij aan het gevoel dat het leven vroeg of laat wel eens drastisch kon veranderen. Dorpen als Plaka, waar de mannen andarte waren, werden door de Duitsers afgebakend en doelwit gemaakt van de gruwelijkste vergeldingsmaatregelen.

Op een dag in het begin van 1942 liep een groepje kinderen, onder wie Anna en Maria, langs het water van school naar huis.

“Kijk!” riep Maria. “Kijk, het sneeuwt!”

Een paar weken geleden was het opgehouden met sneeuwen en binnen niet al te lange tijd zou de dooi in de bergen intreden. Wat kon deze witte neerslag dan zijn?

Maria ontdekte als eerste wat het was. Er viel geen sneeuw uit de lucht, maar papier. Enkele minuten eerder was er een klein vliegtuig overgevlogen, maar er vlogen zo veel Duitse toestellen boven dit deel van de kust dat de kinderen daar nauwelijks van opgekeken hadden. Het vliegtuig had een sneeuwstorm van pamfletten losgelaten. Anna pakte een pamflet dat naar haar toe dwarrelde.

“Moet je zien,” zei ze. “Het is van de Duitsers.” De kinderen gingen om haar heen staan om het briefje te lezen.

WAARSCHUWING VOOR DE BEWONERS VAN KRETA

 

ELK DORP DAT GEALLIEERDE SOLDATEN

HERBERGT OF BEVOORRAADT

OF WAAR ZICH LEDEN VAN HET VERZET BEVINDEN

ZAL ZONDER PARDON STRENG WORDEN BESTRAFT.

DE VERGELDINGSMAATREGELEN

ZULLEN HET HELE DORP TREFFEN.

De pamfletten bleven uit de lucht vallen en vormden een wit tapijt dat om hun benen dwarrelde om vervolgens door de wind naar zee te worden geblazen en te verdwijnen in het witte schuim van de golven. De kinderen bleven rustig staan.

“Dit moeten we aan onze ouders laten zien,” opperde een jongen terwijl hij een handvol briefjes verzamelde voordat ze wegwaaiden. “We moeten ze waarschuwen.” Met bonzende harten van angst en hun zakken vol pamfletten sjokten ze verder over het strand.

Ook andere dorpen waren op dezelfde manier gewaarschuwd, maar het effect ervan was heel anders dan de Duitsers hadden gehoopt.

“U bent niet wijs,” zei Anna toen haar vader na lezing van het pamflet zijn schouders ophaalde. “Hoe kunt u daar nu zo licht over denken? Die andarte zetten ons leven op het spel. Alleen maar omdat zij zo nodig op avontuur moeten.”

Maria dook weg in een hoekje van de kamer. Ze voelde een scène aankomen. Giorgis haalde diep adem. Het kostte hem grote moeite zijn zelfbeheersing te bewaren en zijn dochter niet door elkaar te schudden van woede.

“Denk je echt dat zij het voor zichzelf doen? Denk je dat ze voor hun plezier doodvriezen in grotten en gras eten net als dieren? Hoe durf je?”

Anna kromp ineen. Ze vond het heerlijk om dit soort scènes uit te lokken, maar zo woedend had ze haar vader nog nooit gezien.

“Je kent hun verhalen niet,” vervolgde hij. “Je hebt ze niet in het holst van de nacht het café zien binnenstrompelen, bijna omvallend van de honger en met uitgemergelde gezichten en met schoenzolen zo dun als een uienschil! Ze doen het voor jou, Anna, en voor Maria en mij.”

“En voor onze moeder,” zei Maria kalmpjes vanuit haar hoekje.

Alles wat Giorgis zei was waar. In de winter, als het in de bergen sneeuwde en de wind om de hulst gierde, vroren de mannen van het verzet bijna dood. Weggedoken in de spelonken hoog boven de dorpen, waar ze niets anders te drinken hadden dan het smeltwater dat van de stalactieten drupte, werd hun uithoudingsvermogen zwaar op de proef gesteld. In de zomer stonden ze bloot aan de verzengende hitte en was hun dorst onlesbaar omdat de rivieren droog stonden.

De pamfletten van de Duitsers maakten het verzet van de Kretenzers alleen maar sterker. Ze dachten er niet over zich over te geven en accepteerden de risico’s die het verzet met zich meebracht. Steeds vaker vielen de Duitsers huizen in Plaka binnen op zoek naar sporen van verzet, zoals radioapparatuur. Ze ondervroegen Vangelis Lidaki, want als uitbater van het café was hij overdag de enige aanwezige man in het dorp. De meeste mannen werkten in de heuvels of op zee. Voor de Kretenzers was het prettig te weten dat de Duitsers zich na de schemering niet meer durfden te laten zien. Ze vertrouwden het moeilijk begaanbare, rotsachtige terrein niet en waren zich bewust van hun kwetsbaarheid in de duisternis.

Op een avond in september zaten Giorgis en Pavlos aan hun vaste tafeltje in het café toen er drie vreemdelingen binnenkwamen. Even keken de twee oudere mannen op, maar algauw vervolgden ze hun gesprek en het ritmische getik van hun rozenkrans. Voor de bezetting en de opkomst van het verzet werden er zelden vreemdelingen in het dorp gezien, maar nu was het aan de orde van de dag. Een van de vreemdelingen kwam naar hun tafeltje toe.

“Vader,” zei hij rustig.

Pavlos keek op. Zijn mond viel open van verbazing. Antonis was teruggekomen. Er was niet veel meer over van de jongensachtige knul die zich een jaar eerder uit idealisme bij het verzet had aangesloten. Zijn kleren slobberden om hem heen en zijn riem was twee keer om zijn middel geslagen om zijn broek omhoog te houden.

De zoon van Lidaki werd eropuit gestuurd om Savina, Fotini en Angelos te halen en toen ze met z’n allen het café binnenkwamen, was Pavlos’ gezicht nog nat van tranen. Het werd een gelukkig weerzien van mensen die elkaar dierbaar zijn en tot voor kort nog geen dag van elkaar gescheiden waren geweest. Maar het was niet enkel geluk, want het was ook pijnlijk om te zien hoe uitgemergeld en vertrokken Antonis eruitzag. Het was alsof hij niet één maar tien jaar ouder was geworden sinds ze hem voor het laatst hadden gezien.

Antonis werd vergezeld door twee Engelsen. Hun uiterlijk verried echter niets van hun ware nationaliteit. Ze waren bruinverbrand en hadden buitensporig grote snorren die ze in de stijl van deze streek omhoog hadden gekruld. Bovendien spraken ze nu voldoende Grieks om met hun gastheren te kunnen praten. Ze vertelden over hun ontmoetingen met de vijand waarbij ze, vermomd als schaapherders, hun wijsmaakten dat ze Kretenzers waren. Het afgelopen jaar hadden ze het eiland een paar keer doorkruist, waarbij een van hun opdrachten was de bewegingen van de Italiaanse troepen te observeren. Het Italiaanse hoofdkwartier was gevestigd in Neapoli, de grootste stad in hun eigen streek Lasithi, en de troepen daar leken weinig meer uit te voeren dan eten, drinken en feestvieren, vooral in het gezelschap van de plaatselijke prostituees. Andere troepen waren echter gestationeerd aan de westkust van het eiland, waar de bewegingen moeilijker in kaart te brengen waren.

Maar nu hun lege magen waren gevuld met lamstoofschotel en hun hoofden licht van de tsikoudia zaten de mannen tot diep in de nacht hun avonturen te vertellen.

“Uw zoon is inmiddels een uitstekende kok geworden,” zei een van de Engelsen tegen Savina. “Niemand kan lekkerder eikelbrood maken dan hij.”

“Of een stoofpotje van slangen en tijm,” grapte een ander.

“Geen wonder dat jullie allemaal zo mager zijn,” antwoordde Savina. “Antonis kon amper een aardappel koken voordat dit alles begon.”

“Antonis, vertel eens van die keer dat we de moffen wijsmaakten dat we broers waren,” zei een van de drie Engelsen. En zo ging het die hele avond door; in hun verhalen veranderden de momenten van angst en bezorgdheid in grappige anekdotes ter vermaak van iedereen. Op een gegeven moment werden de lieren vanachter de bar vandaan gehaald en mantinades gezongen. De Engelsen deden zozeer hun best de teksten over liefde, dood, strijd en vrijheid mee te zingen dat ze bijna in niets meer te onderscheiden waren van hun gastheren aan wie ze zo veel te danken hadden.

Antonis bleef bij zijn ouders slapen en de Engelsen werden ondergebracht bij andere gezinnen, die bereid waren dat risico te nemen. Het was de eerste keer in bijna een jaar dat ze op iets anders dan de harde grond sliepen. Omdat ze voor dag en dauw weer moesten vertrekken, konden ze maar even genieten van de luxe van het stromatras, en zodra ze hun laarzen hadden aangetrokken en hun zwarte tulbanden op hun hoofd hadden gezet, verlieten ze het dorp. Zelfs de plaatselijke bevolking zou er niet aan hebben getwijfeld dat ze oorspronkelijke Kretenzers waren. Er was niets wat hun ware identiteit verried, tenzij iemand zou zwichten voor steekpenningen.

De hongersnood op Kreta was inmiddels zo ernstig dat het regelmatig gebeurde dat de lokale bevolking zogenaamde Duitse drachmen aannam in ruil voor een tip over de verblijfplaats van de verzetsstrijders. Honger dreef zelfs de eerlijkste mensen tot corruptie, en dergelijk verraad leidde tot de meest gruwelijke gewelddadigheden, zoals massa-executies en de verwoesting van hele dorpen. Oude en zieke mensen werden in hun bed verbrand. De mannen moesten hun wapens overdragen alvorens in koelen bloede te worden neergeschoten. Het gevaar van verraad was zo reëel dat Antonis en de andere verzetsstrijders slechts zelden hun familie bezochten omdat ze wisten dat hun aanwezigheid hun dierbaren in gevaar zou kunnen brengen.

De enige plek die gedurende de oorlog was gevrijwaard van de Duitsers, was Spinalonga. De allerergste ziekte – de bezetting – ging aan de leprozen voorbij. Lepra mocht dan familie en vrienden uit elkaar hebben gerukt, de Duitsers maakten het nog veel bonter; alles wat door hen was aangeraakt, werd vernietigd.

Als gevolg van de bezetting waren de bezoekjes van Nikolaos Kyritsis aan Plaka onmiddellijk stopgezet. Onnodige reisjes van en naar Iraklion werden door de bezettende macht argwanend bekeken. Met tegenzin had Kyritsis zijn onderzoek voorlopig gestaakt. In Iraklion hadden de zieken en stervenden zijn aandacht nodig. Iedereen met medische kennis werd door de bezetter verplicht vierentwintig uur per dag klaar te staan voor de zieken en gewonden. Verbanden aanleggen, spalken en het behandelen van dysenterie, tuberculose en malaria, ziekten die zich in het veldhospitaal razendsnel verspreidden, behoorden tot hun dagelijkse bezigheden. Wanneer Kyritsis ‘s-avonds het hospitaal verliet, was hij zo uitgeput dat hij zelden een gedachte wijdde aan de leprozen die toch zo lang in het middelpunt van zijn belangstelling hadden gestaan.

Voor de bewoners van Spinalonga was de afwezigheid van dokter Kyritsis misschien wel het ergste neveneffect van de oorlog. In de maanden dat hij het eiland wekelijks bezocht, hadden ze weer hoop voor de toekomst gekregen. Nu was slechts het heden de enige zekerheid die ze hadden.

Giorgis kwam echter nog steeds met ijzeren discipline naar het eiland. Hij begreep al snel dat de Atheners zich nog steeds, ondanks de torenhoge prijzen die ze moesten betalen, dezelfde luxe konden permitteren als voor de oorlog.

“Hoor eens,” zei hij op een avond tegen zijn vrienden op de kade, terwijl ze hun netten zaten te repareren, “ik zal wel gek zijn om vragen te stellen. Ze hebben het geld om me te betalen, dus met welk recht zou ik hun vragen stellen over het feit dat ze op de zwarte markt kunnen kopen?”

“Maar er zijn hier mensen die nog maar een handjevol meel hebben,” protesteerde een van de vissers.

Ook in het café overheerste jaloezie op de welvaart van de Atheners.

“Waarom hebben zij meer dan wij?” wilde Pavlos weten. “En hoe komt het dat zij zich chocola en goede tabak kunnen veroorloven?”

“Omdat ze geld hebben, daarom,” zei Giorgis. “Ook al zijn ze hun vrijheid kwijt.”

“Vrijheid?” schimpte Lidaki. “Noem je dit vrijheid? Ons land wordt bezet door de Duitsers, onze jongens wordt geweld aangedaan en onze bejaarden worden in hun bed verbrand. Zij zijn degene die vrij zijn!” zei hij, wijzend in de richting van Spinalonga.

Giorgis wist dat het zinloos was verder met hen te discussiëren en deed er het zwijgen toe. Zelfs vrienden die Eleni goed hadden gekend, vergaten af en toe dat ze op het eiland zat. Soms kreeg hij een gemompeld excuus voor hun gebrek aan tact. Alleen hij en dokter Lapakis kenden de waarheid, en dan nog besefte Giorgis dat hij nog maar de helft wist van wat er aan de hand was. Meer dan de poort en de imposante muren kreeg hij niet van Spinalonga te zien, maar Eleni vertelde hem genoeg verhalen.

Bij zijn laatste bezoek bleek haar gezondheid nog verder verslechterd. Eerst waren er de afzichtelijke knobbels op haar borst, rug en – erger nog – haar gezicht, maar nu verloor haar stem steeds meer aan kracht. Hoewel Giorgis dit soms weet aan haar opspelende emoties, wist hij dat dit niet alleen de oorzaak was. Ze zei dat het leek of haar keel zich vernauwde en beloofde dat ze dokter Lapakis om een medicijn zou vragen. Ondertussen probeerde ze in het bijzijn van Giorgis opgewekt te blijven, zodat hij het beeld van haar sombere gezicht niet mee naar de meisjes zou nemen.

Hij wist dat de ziekte haar in zijn greep had en dat ze, net als het overgrote deel van de leprozen – rijk of arm – langzaam de hoop aan het verliezen was.

De mannen met wie Giorgis netten repareerde en in het café backgammon speelde en kaartte, waren degenen met wie hij was opgegroeid. Als hij door zijn contact met Spinalonga niet in een uitzonderingspositie was beland, zou hij dezelfde bekrompen mening zijn toegedaan. Het inzicht dat hij in zijn leven had verworven zou hun nooit ten deel vallen. Meestal wist hij zich te beheersen en negeerde hij hun onwetendheid – meer dan dat was het immers niet.

Giorgis bleef de bestellingen naar het eiland brengen. Wat kon hem het schelen of de inhoud van de pakketten clandestien was verkregen? Zou niet iedereen het allerbeste willen hebben als hij net zo rijk als de Atheners was? Hijzelf wilde niets liever dan zijn dochters verwennen met luxeartikelen die slechts enkelen op Spinalonga zich nog konden veroorloven. Hijzelf zorgde er bewust voor dat, nadat zijn dochters hun buikjes hadden volgegeten, het beste deel van zijn vangst naar de leprakolonie ging. Waarom zouden zij niet de grootste brasem of baars mogen krijgen? Deze mensen waren ziek en buiten de maatschappij geplaatst, maar ze waren geen misdadigers. Dat was iets wat de inwoners van Plaka gemakshalve vergaten.

De Duitsers, die bang waren voor Spinalonga, met zijn honderden leprozen aan de andere kant van het water, lieten de bestellingen gewoon doorgaan. Het laatste wat ze wilden was dat iemand zelf vanaf het eiland naar Kreta kwam om voorraden op te halen. Er was echter één leprapatiënt die de kans om te ontsnappen met twee handen aangreep. Dat gebeurde aan het einde van de zomer van 1943, toen de Italiaanse wapenstilstand had geleid tot een toenemend aantal Duitse bezetters in de provincie Lasithi.

Op een middag waren Fotini, Anna, Maria en een groepje van vijf, zes andere kinderen zoals gewoonlijk aan het spelen op het strand. Inmiddels waren ze gewend aan de aanwezigheid van Duitse soldaten in hun midden, en ze schonken dan ook geen enkele aandacht aan de Duitse soldaat die vlak bij hen op het strand patrouilleerde.

“Laten we steentjes op het water keilen,” riep een van de jongens.

“Ja, wie het eerste tot de twintig komt,” reageerde een ander.

Op het strand wemelde het van de platte, gladde kiezels en algauw vlogen hun steentjes over het wateroppervlak. Allemaal deden ze hun best de steentjes zo vaak mogelijk te laten overspringen.

Plotseling riep een van jongens: “Stop! Stop! Daarginds zwemt iemand!”

Hij had gelijk. Vanaf het eiland kwam iemand aangezwommen. De Duitse soldaat zag het ook, kruiste zijn armen voor zijn borst en keek minachtend toe. De kinderen sprongen heen en weer en uit angst voor wat er zou gaan gebeuren, schreeuwden ze de zwemmer toe dat hij moest omkeren.

“Waar is hij mee bezig?” riep Maria. “Snapt hij niet dat hij vermoord zal worden?”

Gestaag naderde de zwemmer de kust. Zag hij de soldaat niet of was hij zo wanhopig dat hij het risico wilde nemen, ook al zou dat zijn dood worden? De kinderen schreeuwden hem luidkeels toe, maar toen de Duitser zijn geweer aanlegde, hielden ze allemaal doodsbang hun mond. Toen de zwemmer de kust op vijftig meter was genaderd, werd hij doodgeschoten. Het was een koelbloedige executie. Schijfschieten, niet meer en niet minder. De laatste tijd gingen er veel verhalen rond van bloedvergieten en executies, maar de kinderen hadden iets dergelijks nog nooit met eigen ogen gezien. Op dat moment zagen ze het verschil tussen de verhalen en de werkelijkheid. Een enkel schot ketste af op het water, het geluid werd versterkt door de echo van de bergen erachter, en over het stille water verspreidde zich langzaam een donkerrode vlek.

Anna, de oudste van de kinderen, begon de Duitser uit te schelden. “Klootzak! Klootzak die je bent!”

Een paar jongere kinderen huilden van angst en schrik. Het waren tranen van verloren onschuld. Tientallen mensen kwamen hun huizen uit gerend en zagen de kinderen ontredderd bij elkaar staan. Net die week had het gerucht Plaka bereikt dat de vijand een nieuwe tactiek hanteerde: zodra ze vermoedden dat er een mogelijke guerrilla-aanval dreigde, zouden de Duitsers alle meisjes uit een dorp in gijzeling nemen. De eerste gedachte die door de hoofden van de dorpelingen schoot was dan ook dat de eenzame soldaat op enkele meters van hen vandaan op het strand een van hun kinderen iets had aangedaan. Hoewel ze niet bewapend waren, deinsden ze er niet voor terug hem aan flarden te scheuren. Maar met uiterste koelbloedigheid draaide hij zich om naar de zee en gebaarde uitdagend naar het eiland. Het lichaam was allang verdwenen, maar de donkerrode plas lag nog als een olievlek op het water.

Anna, als altijd de aanvoerder, maakte zich los van het groepje huilende kinderen en riep naar de bezorgde ouders: “Een leproos!”

Onmiddellijk begrepen ze wat er was gebeurd en wendden zich af van de soldaat. Hun houding was nu veranderd. Sommigen trokken zich niet zoveel aan van de dood van een lepralijder. Er waren er genoeg over. In de korte tijd waarin de ouders beseften dat hun kinderen ongedeerd waren, verdween de soldaat uit het zicht. Zo ook alle sporen van het slachtoffer. Iedereen kon hem nu vergeten.

Voor Giorgis was dat echter lastiger. Het wel en wee van de bewoners van Spinalonga liet hem allesbehalve koud. Die avond toen hij met zijn oude kaïk de oversteek naar het eiland maakte, hoorde hij van Eleni dat de leproos wiens koelbloedige executie de kinderen met eigen ogen hadden gezien, een jongeman was, genaamd Nikos. Hij scheen wel vaker ‘s-nachts uitstapjes te hebben gemaakt om zijn vrouw en kind op Kreta te bezoeken. Het gerucht ging dat hij op de dag dat hij stierf zijn zoon nog voor het donker wilde bezoeken omdat het de derde verjaardag van de jongen was.

De kinderen van Plaka waren niet de enige getuigen geweest van Nikos’ dood. Ook op Spinalonga had een groep mensen zijn ondergang gezien. Er waren geen wetten of regels om mensen te beschermen tegen dergelijke drieste acties, en slechts weinigen lieten zich door hun man, vrouw of geliefde tegenhouden. Nikos was als een uitgehongerde. Zijn honger domineerde elke gedachte. Hij hunkerde naar zijn vrouw, maar meer nog wilde hij zijn zoon zien, zijn eigen vlees en bloed, het beeld van zijn onaangetaste, gave jeugd, het evenbeeld van hemzelf als kind. Dat verlangen had hem het leven gekost.

Die avond werd Nikos op het kleine eiland herdacht. In de kerk werd gebeden en hoewel er geen lichaam was om te begraven, werd er toch een wake gehouden. Op Spinalonga werd de dood nooit genegeerd en met evenveel waardigheid omkleed als elders op Kreta.

Na dit incident leefden Fotini, Anna, Maria en alle andere kinderen die op die dag op het strand hadden gespeeld, in de greep van de angst. In één klap was er aan hun onbezorgde jeugd en aan de gelukkige uren die ze op het warme strand hadden doorgebracht een einde gekomen.