2

Die nacht sliep Alexis als een blok. Fotini en zij waren uiteindelijk pas na enen naar bed gegaan. Het cumulatieve effect van de lange rit naar Plaka, de middag op Spinalonga en de bedwelmende mix van meze en Metaxa zorgden voor een diepe, droomloze slaap.

Het was bijna tien uur toen het heldere zonlicht door de spleet tussen de dikke jute gordijnen naar binnen scheen en een straal op Alexis’ kussen wierp. Ze werd er wakker van, maar dook instinctief dieper onder de lakens om haar gezicht te verbergen. De afgelopen twee weken had ze in verschillende vreemde kamers geslapen en telkens wanneer ze wakker werd, was er een moment van verwarring waarin ze zich moest instellen op haar omgeving en het hier en nu tot haar moest doordringen. De meeste matrassen in de goedkope pensions waar Ed en zij hadden geslapen, waren in het midden doorgezakt of er staken ijzeren springveren door het tijk heen. Die keren had het haar weinig moeite gekost om op te staan. Maar dit bed was totaal anders. Eigenlijk was de hele kamer anders. De ronde tafel met het kanten kleedje, de kruk met de versleten bekleding op de zitting, de aquarellen aan de muur, de druipkaarsen, het bosje geurende lavendel dat aan de binnenkant van de deur hing en de zachtblauw geschilderde muren die bij het beddengoed pasten, dat alles maakte dat ze zich thuis voelde.

Toen ze de gordijnen openschoof, werd ze begroet door het duizelingwekkende uitzicht op de glinsterende zee en het eiland Spinalonga, dat in een waas van verzengende hitte verder weg leek dan gisteren.

Toen ze gisterochtend vroeg vanuit Hania was vertrokken, was ze niet van plan geweest om in Plaka te blijven. Ze had gedacht dat ze een korte ontmoeting zou hebben met de vrouw uit haar moeders jeugd en zich na een korte wandeling door het dorp weer bij Ed zou voegen. Om die reden had ze niet meer meegenomen dan een kaart en haar camera – ze had zeker niet gedacht dat ze extra kleren of een tandenborstel nodig zou hebben. Fotini was haar echter snel te hulp geschoten met spullen die ze kon lenen: een shirt van Stephanos om in te slapen en een schone, zij het nogal versleten, handdoek. Vanochtend lag er een gebloemde blouse op het voeteneind van haar bed. Totaal niet haar smaak, maar ze was blij dat ze na de stoffige hitte van de vorige dag iets schoons had om aan te trekken. Zo’n lief, moederlijk gebaar kon ze onmogelijk weigeren – hoewel het bleke roze en blauw van de blouse nogal detoneerde bij haar kaki korte broek. Maar wat maakte dat uit? Aan de kleine wastafel in de hoek waste Alexis haar gezicht met koud water en bestudeerde haar gebruinde gezicht in de spiegel. Ze was zo opgewonden als een kind dat het cruciale hoofdstuk uit een boek voorgelezen zal krijgen. Vandaag zou Fotini haar Sheherazade zijn.

Aangetrokken door de geur van sterke, vers gezette koffie liep ze, nog een beetje onwennig in de schone, gestreken katoenen blouse, de donkere trap af naar de keuken van het restaurant. In het midden van de keuken zat Fotini aan een grote, verweerde tafel. Hoewel het tafelblad grondig schoongeboend was, waren de sporen zichtbaar van al het vlees dat erop was geplet en elk kruid dat erop was fijngewreven. De tafel moest getuige zijn geweest van heel wat verhitte discussies die zich in de keuken hadden afgespeeld. Fotini stond op om haar te begroeten.

Kalimera, Alexis,” zei ze hartelijk.

Ze droeg een blouse die veel leek op de blouse die ze aan Alexis had geleend, hoewel die van haar okertinten had die pasten bij de wijde, enkellange rok. De eerste indruk van haar schoonheid, die Alexis de vorige avond in het milde schemerlicht zo was opgevallen, was terecht geweest. De statige gestalte en de grote ogen van de Kretenzer vrouw deden haar denken aan de figuren op de grote minoïsche fresco’s in Knossos, die eeuwenoude, levendige portretten die de tand des tijds hadden doorstaan en door hun opmerkelijke eenvoud zo eigentijds waren gebleven.

“Heb je goed geslapen?” vroeg Fotini.

Alexis onderdrukte een geeuw en glimlachte naar Fotini, die inmiddels druk bezig was een dienblad vol te laden met een koffiepot, een paar zeer ruim uitgevallen kop-en-schotels en een brood, dat ze zojuist uit de oven had gehaald.

“Het spijt me, ik heb het brood opnieuw moeten opwarmen. Dat is het enige nadeel van de zondagen hier. De bakker komt zijn bed niet uit. Dus is het droog brood eten of leven van de wind.”

“Ik ben al blij met een kop verse koffie,” antwoordde Alexis terwijl ze Fotini door de alomtegenwoordige plastic strips naar het terras volgde, waar de tafeltjes met hun rode formica blad er zonder de papieren kleedjes van de vorige avond vreemd kaal uitzagen.

De vrouwen gingen aan een tafeltje zitten met uitzicht op de zee die onder hen tegen de rotsen klotste. Fotini schonk de sterke koffie in een donkere straal in het witte porselein. Na de talloze teleurstellende kopjes smakeloze oploskoffie, die als een ware delicatesse werden geserveerd, had Alexis het gevoel dat dit de lekkerste koffie was die ze ooit had gedronken. Het leek alsof niemand de Grieken erop durfde te wijzen dat Nescafé allang geen noviteit meer was; iedereen, zijzelf incluis, snakte juist naar dit dikke, stroperige brouwsel. Na de verzengende hitte van de augustusmaanden was september met zijn milde nazomerzon een van de aangenaamste maanden op Kreta. Verdwenen waren de oventemperaturen en de straffe, hete winden van de zomer. De twee vrouwen zaten tegenover elkaar in de schaduw van de luifel en Fotini legde haar bruine, verweerde hand op die van Alexis.

“Je weet niet half hoe blij ik ben dat je gekomen bent,” zei ze. “Ik vond het heel erg toen je moeder me niet meer schreef. Ik begreep het heel goed, maar voor mij viel er een belangrijke schakel met het verleden weg.”

“Ik heb nooit geweten dat ze met je correspondeerde,” zei Alexis. Ze had het gevoel alsof ze zich namens haar moeder moest verontschuldigen.

“Ze heeft het in het begin van haar leven erg moeilijk gehad,” vervolgde Fotini, “maar we hebben echt allemaal geprobeerd haar gelukkig te maken en ons best voor haar te doen.”

Toen ze de enigszins verbaasde uitdrukking op Alexis’ gezicht zag, besefte Fotini dat ze een beetje moest afremmen. Ze schonk hun allebei nog een kop koffie in en nam even de tijd om te bedenken waar ze het best kon beginnen. Het leek alsof ze nog verder terug moest dan ze aanvankelijk had gedacht.

“Ik zou kunnen zeggen dat ik bij het begin zal beginnen, maar eigenlijk is er geen echt begin,” zei ze. “Het verhaal van je moeder is het verhaal van je grootmoeder, en tegelijk het verhaal van je overgrootmoeder. Het is ook het verhaal van je oudtante. Hun levens waren met elkaar verweven, en dat is wat wij, Grieken, bedoelen als we het over het lot hebben. Ons zogenaamde lot wordt voor een groot deel bepaald door onze voorouders, niet door de sterren. Als we het hier over de antieke geschiedenis hebben, hebben we het altijd over het noodlot, maar daarmee bedoelen we niet het noodlot waar je geen invloed op hebt. Natuurlijk lijkt het alsof dingen die de loop van ons leven veranderen, zomaar ineens gebeuren, maar in feite wordt ons leven bepaald door de handelingen van degenen om ons heen en degenen die ons voorgingen.”

Alexis begon zich een beetje nerveus te voelen. De ondoordringbare kluis van haar moeders verleden, die haar hele leven zo onherroepelijk gesloten was gebleven, stond op het punt geopend te worden. Alle geheimen zouden naar buiten komen, en ineens vroeg ze zich af of ze dat wel wilde. Ze keek uit over de zee naar de vage omtrek van Spinalonga en dacht nu al met heimwee terug aan de middag die ze er in haar eentje had doorgebracht. Pandora had achteraf spijt dat ze de doos had opengemaakt. Zou voor haar straks hetzelfde gelden?

Fotini zag waar ze naar keek.

“Je overgrootmoeder woonde op dat eiland,” zei ze. “Ze had lepra.” Pas toen ze Alexis ineen zag krimpen, besefte ze hoe bot en tactloos haar woorden moesten hebben geklonken.

“Lepra?” herhaalde Alexis met verstikte stem van schrik. Hoewel haar reactie irrationeel was, vond ze het moeilijk haar gevoelens te verbergen. Ze had gehoord dat de oude schipper lepra had gehad en met eigen ogen gezien dat hij niet zichtbaar misvormd was. Maar toch was het schokkend te horen dat haar eigen vlees en bloed aan lepra had geleden. Dat was iets totaal anders, en op een of andere manier wekte dat haar weerzin op.

Voor Fotini, die in de schaduw van de kolonie was opgegroeid, was lepra altijd een onontkoombaar feit geweest. Ze had meer lepralijders zien arriveren in Plaka om naar Spinalonga te varen dan ze kon tellen. Ook had ze de verschillende stadia gezien waarin de slachtoffers van de ziekte verkeerden; sommige waren kreupel en mismaakt, andere ogenschijnlijk onaangetast. Onaantastbaar was echter het laatste wat ze leken. Maar ze begreep de reactie van Alexis wel. Het was de natuurlijke reactie van iemand wiens kennis van lepra gebaseerd was op verhalen uit het Oude Testament en het beeld van een klokkenluidende lepralijder die “Onrein! Onrein!” roept.

“Ik zal het je uitleggen,” bood ze aan. “Ik weet wat je je bij lepra voorstelt, maar het is belangrijk dat je weet wat het precies is, want anders zul je het echte Spinalonga nooit kunnen begrijpen, het Spinalonga waar zoveel goede mensen hebben gewoond.”

Alexis staarde weer naar het eilandje in het glinsterende water. Haar bezoek gisteren leek zo doordrenkt van tegengestelde beelden: Italiaanse villa’s, tuinen en zelfs winkels, en dat alles overschaduwd door het schrikbeeld van een ziekte die ze kende uit epische films waarin leprozen werden opgevoerd als levende doden. Ze nam nog een slok van de stroperige koffie.

“Ik weet dat het niet altijd dodelijk hoeft te zijn,” zei ze bijna verdedigend, “maar de ziekte leidt toch altijd tot vreselijke verminkingen?”

“Niet zo erg als jij misschien denkt,” antwoordde Fotini. “Lepra grijpt minder snel en verwoestend om zich heen dan de pest. Soms duurt het jaren voordat de ziekte zich openbaart. De beelden van verminkingen die jij hebt gezien zijn vaak van mensen die waarschijnlijk al jaren, zo niet decennia aan de ziekte lijden. Lepra kent twee vormen. De ene ontwikkelt zich veel trager dan de andere. Beide zijn nu te genezen. Je overgrootmoeder had echter minder geluk. Ze had van de twee soorten de meest agressieve variant. Bovendien had ze de tijd en de geschiedenis niet mee.”

Alexis schaamde zich voor haar eerste reactie en haar onwetendheid, maar de onthulling dat iemand uit haar familie lepra had gehad, kwam als een donderslag bij heldere hemel.

“Je overgrootmoeder mag de ziekte dan hebben gehad, je overgrootvader, Giorgis, heeft er ook zwaar onder geleden. Zelfs voordat zijn vrouw naar Spinalonga werd verbannen, leverde hij vis aan het eiland en hij bleef dat doen, toen zij er zat. Hij moest dus dagelijks aanzien hoe zijn vrouw geleidelijk aan de ziekte ten onder ging. Toen Eleni pas op Spinalonga was, was hygiëne ver te zoeken, en hoewel de situatie gedurende de jaren dat zij er verbleef in veel opzichten verbeterde, was er bij haar in die eerste jaren al onherstelbare schade aangericht. Ik zal je de details besparen, zoals ook Giorgis ze Maria en Anna heeft bespaard. Maar je kunt het je misschien wel voorstellen, hè? Lepra kan de zenuwuiteinden aantasten, met als gevolg dat je het niet voelt als je je brandt of snijdt. Daarom kunnen mensen met lepra zichzelf blijvende schade toebrengen, waarvan de gevolgen rampzalig kunnen zijn.”

Fotini zweeg even. Ze wilde de gevoelens van deze jonge vrouw niet kwetsen, maar was zich tegelijkertijd bewust van het feit dat sommige elementen van het verhaal ronduit schokkend waren. Het was een kwestie van voorzichtig te werk gaan.

“Ik wil niet dat het beeld van je moeders familie wordt overheerst door ziekte. Zo was het niet,” voegde ze er haastig aan toe. “Kijk eens. Ik heb hier een paar foto’s van ze.”

Tegen de koffiepot op het grote houten dienblad stond een aftandse manilla enveloppe. Fotini maakte hem open en spreidde de inhoud uit over de tafel. Sommige foto’s waren niet groter dan een treinkaartje, andere hadden het formaat van een ansichtkaart. Het waren allemaal zwart-witfoto’s, waarvan sommige een witte rand hadden en glansden en andere mat waren. De meeste waren zodanig vervaagd dat er bijna niets meer op te zien was. Ze waren genomen in een studio, want ze stamden uit de tijd dat spontane kiekjes nog niet mogelijk waren. Met hun stijve pose leken de mensen net zo afstandelijk en terughoudend als koning Minos.

De eerste foto waar Alexis’ blik op viel herkende ze meteen. Het was de foto van de vrouw in kant en de platinablonde man, die bij haar moeder op het nachtkastje stond. Ze pakte de foto van de tafel.

“Dat is je oudtante Maria en je oudoom Nikolaos,” zei Fotini zichtbaar trots. “En dit,” zei ze terwijl ze een beschadigde foto onder uit de stapel trok, “is de laatste foto waar je overgrootouders en hun twee dochters samen op staan.”

Ze gaf de foto aan Alexis. De man was ongeveer even groot als de vrouw. Hij had brede schouders en donker golvend haar, een getrimde snor en een krachtige neus. Hoewel hij voor de foto een ernstige, geposeerde uitdrukking op zijn gezicht had, keken zijn ogen lachend de camera in. Zijn handen leken groot in verhouding tot zijn lichaam. De slanke vrouw naast hem was met haar lange hals een opvallende schoonheid. Ze droeg haar haren in vlechten die ze boven op haar hoofd had opgerold. Haar glimlach was breed en ongedwongen. Voor hen zaten twee meisjes in katoenen jurken. Het ene meisje droeg haar dikke haren los over haar schouders en had haar ogen, bijna als een kat, tot spleetjes samengeknepen. Ze had een ondeugende blik en volle lippen die niet lachten. Het andere meisje had haar haren keurig gevlochten en had wat fijnere gelaatstrekken en een neus die zich rimpelde terwijl ze lachend in de camera keek. Ze was bijna mager te noemen, en van de twee meisjes leek zij het meest op haar moeder. Ze had haar handen zedig in haar schoot gelegd, terwijl haar zusje met haar armen over elkaar boos en uitdagend in de lens keek.

“Dat is Maria,” zei Fotini, wijzend op het lachende meisje. “En dat is Anna, je grootmoeder,” zei ze, op het andere meisje wijzend. “En dit zijn hun ouders, Eleni en Giorgis.”

Ze spreidde de foto’s uit op tafel. Af en toe, wanneer ze door de wind werden opgetild, leken ze tot leven te komen. Alexis bekeek foto’s van de zusjes als onschuldige zuigelingen, als schoolmeisjes en als jonge vrouwen in de tijd dat ze alleen met hun vader woonden. Er was ook een foto van Anna gearmd met een man in Kretenzer klederdracht. Het was een trouwfoto.

“En dat is dus mijn grootvader,” zei Alexis. “Wat ziet Anna er prachtig uit,” voegde ze er vol bewondering aan toe. “Echt gelukkig.”

“Mmm…de glans van prille liefde,” zei Fotini. In haar stem klonk een zweem sarcasme, die Alexis verbaasde. Toen ze op het punt stond erop door te vragen, kwam er een andere foto tevoorschijn die haar aandacht trok.

“Dat lijkt mijn moeder wel!” riep ze uit. Het meisje op de foto had een duidelijke haviksneus en een lieve, maar enigszins verlegen glimlach.

“Het is je moeder ook. Ze moet toen ongeveer vijf jaar zijn geweest.”

Zoals elke verzameling familiefoto’s was ook dit een willekeurige greep, die slechts fragmenten van een verhaal vertelde. Het ware verhaal zou pas kunnen worden onthuld door de ontbrekende foto’s of door foto’s die nooit genomen zijn, maar in elk geval niet door de foto’s die zorgvuldig waren ingelijst of keurig bewaard in een envelop. Alexis was zich daarvan bewust, maar ze had nu tenminste een glimp opgevangen van de familieleden die haar moeder al die jaren verborgen had gehouden.

“Het begon allemaal hier in Plaka,” zei Fotini. “Precies hierachter. Daar woonde de familie Petrakis.”

Ze wees naar een klein huis op de hoek, op een steenworp afstand van waar ze koffie zaten te drinken. Het was een witgepleisterd huisje, net zo aftands en tegelijk charmant als alle andere huizen in het vervallen dorpje. Het pleisterwerk op de muren was afgebladderd en de verf op de felblauw geschilderde luiken, die sinds Alexis’ overgrootouders er hadden gewoond vele malen waren overgeschilderd, was door de hitte gebarsten. Boven het portaal was een balkon dat bijna doorzakte onder het gewicht van twee enorme potten waaruit knalrode geraniums naar beneden groeiden, alsof ze door de bewerkte houten balustrade wilden ontsnappen. Bijna alle huizen op de Griekse eilanden zagen er zo uit en ook dit huis kon op elk moment in de afgelopen paar eeuwen zijn gebouwd. In dat opzicht was Plaka, dat gelukkig nog niet door massatoerisme was verpest, tijdloos.

“Hier zijn je grootmoeder en haar zusje opgegroeid. Maria was mijn beste vriendin. Ze was ongeveer een jaar jonger dan Anna. Hun vader, Giorgis, was visser, zoals de meeste mannen hier. Eleni, zijn vrouw, was onderwijzeres. Eigenlijk was ze veel meer dan dat – ze runde de plaatselijke basisschool min of meer. De school lag in het verlengde van deze straat, in Elounda. Je moet erdoorheen zijn gekomen toen je naar Plaka reed. Ze hield van kinderen – niet alleen van haar eigen dochters maar van alle kinderen aan wie ze lesgaf. Volgens mij had Anna daar moeite mee. Ze was een bezitterig kind en vond het vreselijk om iets te moeten delen, vooral haar moeders aandacht. Maar Eleni was in alle opzichten een ruimhartige vrouw en had voldoende tijd voor al haar kinderen, of het nu haar eigen vlees en bloed was of haar leerlingen waren.

Ik deed altijd alsof ik ook een dochter van Eleni en Giorgis was. Ik kwam veel bij hen over de vloer. Omdat ik twee broers had, kun je je wel indenken dat het bij mij thuis heel anders was. Mijn moeder, Savina, maakte er geen punt van. Eleni en zij waren al vanaf hun kindertijd bevriend en hadden altijd alles gedeeld, dus volgens mij was ze niet bang om me te verliezen. Ik denk wel eens dat ze er stiekem van droomde dat Maria of Anna ooit met een van mijn broers zou trouwen.

Toen ik nog klein was, bracht ik meer tijd door in het huis van de familie Petrakis dan in mijn eigen huis. Later was het omgekeerde het geval en woonden Anna en Maria praktisch bij ons.

Ons speelterrein in die tijd, en eigenlijk gedurende onze hele jeugd, was het strand. Het strand was altijd anders en verveelde nooit. Van eind mei tot begin oktober zwommen we elke dag in zee. ‘s-Nachts lagen we te woelen omdat het bed vol lag met zand van tussen onze tenen. ‘s-Avonds visten we zelf op pikarel, kleine visjes, en ‘s-ochtends gingen we kijken wat de vissers hadden binnengehaald. In de winter spoelden de hoge vloedgolven altijd wel iets aan wat we moesten onderzoeken; kwallen, palingen, inktvissen, en soms zagen we zelfs een roerloze schildpad op het zand liggen. Als het donker werd, gingen we, ongeacht het seizoen, naar het huis van Anna en Maria, waar we regelmatig werden verwelkomd door de heerlijke geur van warm gebak. Eleni had dan kaaskoekjes voor ons gebakken, en vaak sjokte ik tegen bedtijd knabbelend op een koekje terug de heuvel op naar mijn eigen huis.”

“Dat klinkt als een idylle,” onderbrak Alexis haar, betoverd door Fotini’s beschrijving van haar volmaakte, bijna sprookjesachtige kindertijd. Maar wat ze eigenlijk wilde weten, was hoe het allemaal tot een einde was gekomen. “Hoe heeft Eleni lepra gekregen?” vroeg ze abrupt. “Mochten lepralijders van het eiland af?”

“Nee, natuurlijk niet. Om die reden was het eiland ook zo gevreesd. Aan het begin van de eeuw had de overheid bepaald dat alle lepralijders op Kreta moesten worden verbannen naar Spinalonga. Zodra een arts zeker was van de diagnose, moest de patiënt voorgoed afscheid nemen van zijn familie en naar het eiland vertrekken. Het eiland stond bekend als de Plek van de Levende Doden, en een betere beschrijving bestaat er niet.

In die tijd probeerden de mensen uit alle macht de symptomen te verbergen, vooral omdat de gevolgen van een definitieve diagnose zo verschrikkelijk waren. Het was natuurlijk niet verwonderlijk dat Eleni extra vatbaar was voor lepra. Ze stond er niet bij stil dat ze het risico liep door haar leerlingen besmet te worden. Ze kon nu eenmaal niet lesgeven zonder direct contact met ze te hebben, en als er een kind op het stoffige schoolplein viel, snelde zij als eerste toe om het overeind te helpen. En toen bleek dat een van de leerlingen lepra had.” Fotini zweeg even.

“Denk je dat de ouders wisten dat hun kind aan lepra leed?” vroeg Alexis vol ongeloof.

“Ik weet het bijna zeker,” antwoordde Fotini. “Ze wisten dat ze hun kind nooit meer terug zouden zien als het zou uitkomen. Toen Eleni wist dat ze besmet was, kon ze maar één ding doen: ze liet elk kind van de school onderzoeken om zo degene met lepra te identificeren en ja hoor, een negenjarig jongetje, genaamd Dimitri, bleek lepra te hebben en moest bij zijn arme ouders worden weggehaald. Maar het alternatief was nog veel erger. Denk maar aan het lichamelijke contact dat kinderen tijdens hun spel met elkaar hebben! Volwassenen bewaren afstand tot elkaar, maar kinderen stoeien, ravotten en laten zich boven op elkaar vallen. Nu weten we dat de ziekte zich over het algemeen door aanhoudend intiem contact verspreidt, maar in die tijd was men bang dat de school in Elounda een leprakolonie zou worden tenzij het besmette kind er zo snel mogelijk tussenuit werd gehaald.”

“Dat moet heel moeilijk voor Eleni zijn geweest, vooral gezien de relatie die ze met haar leerlingen had,” zei Alexis bedachtzaam.

“Het was inderdaad vreselijk, voor alle betrokkenen,” antwoordde Fotini.

Alexis’ lippen waren kurkdroog en ze durfde amper te spreken uit angst dat er geen geluid uit haar mond zou komen. Om tijd te rekken schoof ze haar lege kopje naar Fotini, die het meteen volschonk en over de tafel naar haar terugschoof. Terwijl Alexis voorzichtig de suiker door de donkere vloeistof roerde, voelde ze zich alsof ze in Eleni’s draaikolk van verdriet en leed werd meegesleurd.

Hoe moet dat geweest zijn? Te worden weggehaald uit je huis en in feite gevangengezet te worden in het gezichtsveld van je familie, terwijl alles wat je dierbaar is je wordt afgenomen? Ze dacht niet alleen aan de vrouw die haar overgrootmoeder was geweest, maar ook aan de jongen; beiden hadden niets misdaan en werden toch veroordeeld.

Fotini strekte haar hand uit en legde hem op die van Alexis. Misschien had ze het verhaal iets te snel verteld. Ze kende deze vrouw immers nog niet zo goed. Maar het was nu eenmaal geen sprookje en ze kon niet zomaar kiezen welk hoofdstuk ze wel of niet zou vertellen. Als ze nu te omzichtig was, zou Alexis het ware verhaal nooit horen. Ze zag de donkere wolken over Alexis’ gezicht trekken. Anders dan de lichte flarden die vanochtend in de blauwe lucht hadden gehangen, waren deze somber en dreigend. Fotini vermoedde dat de enige duisternis in Alexis’ leven de vage schaduw van haar moeders verborgen verleden was geweest. Het was niet meer dan een vraagteken geweest, niet iets wat haar ‘s-nachts uit de slaap hield. Ze had nooit te maken gehad met ziekte, laat staan met de dood. Nu kreeg ze beide te verwerken.

“Laten we een stukje gaan wandelen, Alexis.” Fotini stond op. “Ik zal Gerasimo vragen om ons een keer naar het eiland te brengen – dan krijg je er een beter idee van.”

Een wandeling was precies waar Alexis behoefte aan had. De fragmenten van haar moeders levensverhaal en de overdaad aan caféïne deden haar duizelen, en terwijl ze de houten trap naar het kiezelstrand afdaalden, ademde ze gretig de zilte lucht in.

“Waarom heeft mijn moeder me hier nooit iets over verteld?” vroeg ze.

“Daar zal ze vast haar redenen voor hebben gehad,” zei Fotini, wetende dat er nog zoveel meer te vertellen was. “Misschien zal ze je, als je terug bent in Engeland, uitleggen waarom ze er altijd zo geheimzinnig over heeft gedaan.”

Ze liepen langs het strand het dorp uit en beklommen het stenen pad, waarlangs distels en lavendel groeiden. Het waaide harder hier en Fotini’s tempo vertraagde. Hoewel ze voor een vrouw van in de zeventig in prima conditie was, had ze niet altijd meer het uithoudingsvermogen van vroeger en werd haar tred voorzichtiger en aarzelender naarmate het pad steiler werd.

Af en toe bleef ze staan om Alexis te wijzen op plekjes op Spinalonga die in zicht kwamen. Uiteindelijk kwamen ze bij een grote rots, die was afgesleten door wind, regen en het langdurig gebruik als bank. Ze gingen zitten en keken uit over zee. De wind ruiste door de struiken wilde tijm die in overvloed om hen heen groeiden. Op deze plek begon Fotini het verhaal van Sofia te vertellen.

Gedurende de daaropvolgende dagen vertelde Fotini Alexis alles wat ze van haar familiegeschiedenis wist. Ze draaide elke steen om: de kleine kiezeltjes van haar jeugdherinneringen en de grotere keien van de geschiedenis van Kreta zelf. De vrouwen wandelden over de kustpaden, zaten ‘s-avonds urenlang aan de eettafel te praten en bezochten met Alexis’ huurauto alle stadjes en dorpen in de omgeving, terwijl Fotini de puzzelstukjes van de geschiedenis van de familie Petrakis neerlegde. Alexis voelde zich tijdens die dagen ouder en wijzer worden. Fotini, daarentegen, voelde zich ineens weer jong door zoveel van haar verleden op te rakelen. De vijftig jaren die de twee vrouwen van elkaar verschilden vielen helemaal weg, en terwijl ze gearmd hun wandelingen maakten, konden ze zelfs voor zussen doorgaan.

Deel 2