Toen Giorgis thuiskwam, was Fotini al bezig Maria te helpen. Ze zagen meteen aan zijn gezicht dat de ontmoeting met de familie Vandoulakis moeilijk was geweest. Giorgis zag er nog bedrukter en bleker uit dan ze hadden verwacht.
“Hebben ze dan geen enkel medelijden?” riep Maria uit. Ze sprong op om haar vader te troosten.
“Wees niet boos op ze, Maria. In hun positie hebben ze veel te verliezen.”
“Maar wat zeiden ze dan?”
“Ze zeiden dat ze het betreurden dat de bruiloft niet kan doorgaan.”
Giorgis sprak in zekere zin de waarheid. Maar hij verzweeg een groot deel van wat er was gezegd. Wat had het voor zin om Maria te vertellen dat ze hem nooit meer wilden zien, dat ze Anna dan wel in de familie zouden houden maar dat hij er niet langer deel van uitmaakte? Zelfs Giorgis begreep het belang van een goede reputatie. Als Alexandros Vandoulakis bang was dat zijn goede naam door de familie Petrakis aangetast zou worden, kon Giorgis daar niets aan veranderen.
Giorgis’ neutrale woorden sloten goed aan op Maria’s stemming. De afgelopen dagen leken wel een droom, alsof dit alles niet haar maar iemand anders overkwam. Toen haar vader verslag deed van Manoli’s reactie op het nieuws, kostte het haar geen enkele moeite te begrijpen wat er écht was gezegd: hij vond het echt heel erg, maar radeloos van verdriet was hij niet.
Giorgis gaf de vrouwen gelegenheid Maria’s vertrek verder voor te bereiden. Veel viel er echter niet meer te doen. Nog maar een paar weken geleden was ze immers druk bezig geweest met haar uitzet. In de hoek van de kamer stonden al een aantal dozen, waarin ze haar bezittingen had gepakt. Hoewel ze vermoedde dat er in Manoli’s huis nogal wat huishoudelijke artikelen ontbraken, had ze goed opgelet niets mee te nemen wat Giorgis nodig zou kunnen hebben. In de dozen zaten dan ook heel wat praktische zaken, zoals schalen, houten lepels, haar weegschaal, een schaar en een strijkijzer.
Nu moest ze kiezen wat ze mee naar Spinolonga zou nemen en wat niet. Het leek oneerlijk om de mooie cadeaus die ze voor haar uitzet had gekregen mee te nemen naar de leprakolonie in plaats van naar haar nieuwe huis op het landgoed. Wat moest zij met nachtjaponnen en lingerie op Spinalonga? Al die frivole, luxueuze cadeautjes leken afkomstig uit een ander leven. Hetzelfde gold voor de geborduurde tafellakens en kussenovertrekken waaraan ze zelf zo lang had gewerkt. Terwijl ze de spullen op haar schoot legde, druppelden de tranen op het fijne linnengoed. Aan alle maanden van voorpret was abrupt een einde gekomen, en de wreedheid van het lot deed haar pijn.
“Neem het toch allemaal mee,” zei Fotini. Ze sloeg een arm om haar vriendin heen. “Waarom zou je geen mooie dingen mogen hebben op Spinalonga?”
“Je hebt gelijk. Misschien maken ze het leven daar wat draaglijker.” Ze legde het linnengoed terug in de doos en sloot het deksel. “Wat moet ik nog meer meenemen, denk je?” vroeg ze dapper, alsof ze zich klaarmaakte voor een lange, plezierige vakantie.
“Je vader komt een paar keer per week met zijn bestellingen, dus we kunnen je nog altijd dingen nasturen. Misschien is het handig om wat van je kruiden mee te nemen. Op het eiland zal niet alles groeien en misschien is er daar wel iemand die ze kan gebruiken.”
Een groot deel van de dag bespraken ze wat Maria allemaal op het eiland nodig zou hebben. Het leidde hen af van haar naderende vertrek, dat als een donkere wolk boven hun hoofd hing. Fotini zorgde ervoor dat het gesprek gezellig voortkabbelde tot het moment aanbrak dat ze terug moest naar de taverna. Bovendien bedacht Fotini dat Maria die avond nog een tijdje alleen zou willen zijn met haar vader.
“Ik neem geen afscheid van je,” zei ze. “Niet omdat het pijnlijk is, maar omdat het geen afscheid is. Ik kom volgende week al naar je toe, en de week erop ook.”
“Hoezo?” vroeg Maria. Verbijsterd keek ze haar vriendin aan. Zou haar vriendin ook lepra hebben? Dat zou toch niet waar zijn, dacht ze.
“Ik wil af en toe met je vader meegaan,” zei Fotini zakelijk.
“En de baby dan?”
“De baby komt pas in december en bovendien kan Stephanos voor hem zorgen als ik bij jou op bezoek ga.”
“Het zou geweldig zijn als je me daar komt opzoeken,” zei Maria. Ze voelde zich plotseling gesterkt. Er waren zo veel mensen op het eiland die jarenlang geen familiebezoek kregen. Zij zou in elk geval haar vader regelmatig te zien krijgen, en nu ook nog eens haar beste vriendin.
“Dat is dan afgesproken. Geen afscheid dus,” zei Fotini. “Ik zeg gewoon ‘tot volgende week’.” Uit angst voor besmetting, vooral met het oog op haar ongeboren kind, omhelsde ze haar vriendin niet. Net zoals iedereen was ook Fotini bang dat lepra door het meest oppervlakkige menselijke contact kon worden verspreid.
Toen Fotini het huis had verlaten, was Maria voor het eerst sinds dagen alleen. Een paar uur lang herlas ze de brieven van haar moeder, terwijl ze van tijd tot tijd door het raam naar buiten keek en een blik op Spinalonga wierp. Het eiland wachtte op haar. Spoedig zouden al haar vragen over hoe het leven er op het eiland aan toeging worden beantwoord. Bijna was het zover, bijna. Haar overpeinzingen werden verstoord door hard geklop op de deur. Ze verwachtte niemand en zeker niet iemand die het nodig vond zo luidruchtig te kloppen.
Het was Manoli.
“Maria,” zei hij buiten adem, alsof hij had gerend. “Ik kom alleen maar even afscheid van je nemen. Het spijt me verschrikkelijk dat het zo heeft moeten lopen.”
Hij pakte haar handen niet vast noch sloeg hij zijn armen om haar heen. Niet dat ze dat had verwacht. Waar ze op had gehoopt was een blijk van dieper verdriet. Zijn houding bevestigde wat Maria al half en half had vermoed, namelijk dat Manoli zijn hartstocht spoedig op iemand anders zou richten. Ze voelde een brok in haar keel, alsof ze een glasscherf had ingeslikt en niet meer in staat was tot spreken, laat staan huilen. Hij keek haar niet aan. “Vaarwel, Maria,” mompelde hij. “Vaarwel.” Binnen een paar seconden was hij verdwenen en weer werd de deur gesloten. Maria voelde zich net zo leeg als de stilte die wederom in het huis neerdaalde.
Nu moest Giorgis nog thuiskomen. Hij had de laatste dag van het vrije leven van zijn dochter besteed aan alledaagse klusjes, zoals het repareren van de netten, het schoonmaken van zijn boot en het overzetten van dokter Lapakis. Toen hij de dokter weer ging ophalen, vertelde hij hem het nieuws. Hij zei het zodanig terloops dat het aanvankelijk niet tot Lapakis doordrong.
“Morgen moet ik mijn dochter naar Spinalonga brengen,” zei Giorgis. “Als patiënt.”
Het was niet ongebruikelijk dat Maria haar vader vergezelde op zijn tochtjes naar Spinalonga, dus Lapakis reageerde niet en bovendien gingen de laatste woorden van Giorgis verloren in de wind.
“We zijn bij dokter Kyritsis geweest,” vervolgde Giorgis. “Hij zal u nog een brief sturen.”
“Hoezo?” vroeg Lapakis, met iets meer interesse.
“Mijn dochter heeft lepra.”
Lapakis was verbijsterd, hoewel hij dat probeerde te verbergen.
“Heeft je dochter lepra? Maria? Mijn hemel! Ik wist niet…Dus daarom breng je haar morgen naar Spinalonga.”
Giorgis knikte. Hij had al zijn aandacht nodig om zijn boot het haventje van Plaka binnen te loodsen. Lapakis stapte op de kade. Het nieuws over die mooie Maria, die hij zo vaak had ontmoet, had hem geschokt. Hij had het gevoel dat hij iets troostends moest zeggen.
“Op Spinalonga zal ze de best mogelijke zorg krijgen,” zei hij. “Jij bent een van de weinigen die weten hoe het daar echt is. Het is niet zo erg als de mensen denken, maar toch vind ik het vreselijk dat dit is gebeurd.”
“Bedankt,” zei Giorgis. Hij legde de boot vast aan de kade. “Ik zie u morgenochtend weer, maar misschien ben ik wat later dan anders. Ik heb Maria beloofd haar zo vroeg mogelijk over te zetten. Ik zal mijn best doen om voor u op de gebruikelijke tijd terug te zijn.”
De oudere visser klonk onnatuurlijk kalm en normaal, alsof hij een afspraak maakte voor elke andere willekeurige dag. Zo gedroegen mensen zich de eerste paar uur nadat ze iemand hadden verloren, dacht Lapakis. Misschien was dat maar beter ook.
Maria had een maaltijd voor zichzelf en haar vader klaargemaakt en ‘s-avonds zaten ze tegenover elkaar aan tafel. Vanavond telde alleen het ritueel van de maaltijd, niet het eten want geen van beiden had trek. Dit zou hun laatste gezamenlijke maaltijd zijn. Waar moesten ze over praten? Ze spraken over alledaagse dingen, zoals welke spullen Maria had ingepakt, maar ook kwamen er belangrijkere zaken aan bod, zoals wanneer ze haar vader weer zou zien op het eiland en hoe vaak per week Savina haar vader voor het avondeten zou uitnodigen. Een willekeurige luistervink zou hebben gedacht dat Maria alleen maar ging verhuizen. Om negen uur die avond waren ze allebei uitgeput en gingen ze naar bed.
De volgende ochtend om halfzeven had Giorgis Maria’s dozen naar de kade gebracht en in zijn boot geladen. Vervolgens keerde hij terug naar huis om zijn dochter op te halen. Eleni’s vertrek lag hem nog vers in het geheugen. Het was een dag in mei geweest en de zon had uitbundig geschenen op alle vrienden en schoolkinderen die Eleni waren komen uitzwaaien. Vanochtend was het echter akelig stil in het dorp. Maria zou geruisloos verdwijnen.
Een koude wind striemde door de smalle straatjes van Plaka en verdoofde Maria zowel geestelijk als lichamelijk, hoewel de pijn om haar naderende vertrek nog steeds voelbaar was. Terwijl ze de laatste paar meters naar de kade strompelde, leunde ze zwaar op haar vader. Haar tred was die van een oud vrouwtje voor wie elke stap een pijnscheut betekende. Maria’s pijn was echter niet lichamelijk. Ze had een sterk lichaam, net als elke andere jonge vrouw die haar hele leven de gezonde Kretenzer lucht had ingeademd. Ook haar huid was nog jeugdig en haar ogen waren net zo diepbruin en helder als van elk ander meisje op het eiland.
Toen de met touw vastgebonden bundels bagage werden ingeladen, deinde het bootje heen en weer op het water. Giorgis liet zich er langzaam in zakken. Met één hand probeerde hij het vaartuig stabiel te houden en met de andere hielp hij zijn dochter aan boord. Vervolgens sloeg hij een deken om haar heen om haar tegen de elementen te beschermen. De enige zichtbare aanwijzingen dat ze niet gewoon een stuk bagage was, waren haar lange donkere lokken die dansten in de wind. Voorzichtig maakte hij de boot los van de kade – er viel niets meer te zeggen of te doen – en hun tocht begon. Dit was niet het begin van een tochtje om voorraden af te leveren. Het was het begin van Maria’s enkele reis naar een nieuw leven. Een leven op Spinalonga.