Uit de menigte kwamen algauw een paar getuigen tevoorschijn. Een van de omstanders had enkele minuten voor de revolverschoten door het open raampje van zijn auto een man en een vrouw horen ruziemaken, en een ander beweerde dat ze onmiddellijk daarna een man de straat uit had zien rennen. Op grond van deze informatie rende een groep mannen in de richting van de kerk, om tien minuten later terug te keren met hun verdachte. Hij had het wapen nog altijd in zijn hand en had zich niet tegen zijn aanhouding verzet. Maria wist wie het was voordat het haar werd verteld. Het was Andreas.
Heel Plaka was diep geschokt. Het had een gedenkwaardige dag moeten worden, maar wel om een andere reden. Een tijdlang stonden de mensen in kleine groepjes gedempt met elkaar te praten, waarna het nieuws dat Maria’s zus was doodgeschoten en Anna’s echtgenoot voor het misdrijf was gearresteerd zich als een lopend vuurtje verspreidde. Een bijzonder feest was vroegtijdig tot een einde gekomen en er zat niets anders op dan de avond af te gelasten en naar huis te gaan. De muzikanten vertrokken en het eten werd afgeruimd; er werd gedempt afscheid genomen van de Atheners, die met hun vrienden en familie meegingen om een nieuw leven te beginnen. Degenen die minder ver hoefden te reizen kregen door de lokale bevolking een bed aangeboden voor de nacht. Ze zouden tot de volgende ochtend blijven, waarna ze terug zouden gaan naar dorpen en steden in andere delen van Kreta. Andreas Vandoulakis was onder politiebegeleiding afgevoerd en zou de nacht in een cel in Elounda doorbrengen en Anna’s stoffelijk overschot werd naar de kleine kapel aan zee gebracht, waar het tot aan de begrafenis zou blijven.
Overdag liep de temperatuur nog altijd hoog op. Zelfs nu, tegen het ochtendgloren, hing er een broeierige warmte in de lucht. Voor de tweede keer in vierentwintig uur was Giorgis’ kleine huis overvol. De eerste keer hadden de bezoekers zich opgemaakt voor een feest. Nu zochten ze elkaar op om hun verdriet te delen. De priester was langsgekomen maar na enige tijd weer vertrokken, aangezien er onder zulke tragische omstandigheden weinig troost te bieden was.
Om vier uur in de ochtend beklom Giorgis uitgeput de trap naar zijn slaapkamer. Hij was verdoofd en wist niet of dit kwam van verdriet of omdat hij niet meer in staat was iets te voelen. Zelfs Maria’s langverwachte terugkomst bracht geen enkele emotie meer bij hem teweeg.
Kyritsis was nog een uur gebleven, maar kon die avond weinig doen. Morgen, inmiddels vandaag, zou hij hen helpen met het regelen van de begrafenis, maar tot die tijd zou hij een paar uur proberen te slapen in de logeerkamer boven Fotini en Stephanos’ taverna.
In tijden dat er weinig te beleven viel, deden de dorpelingen niets liever dan roddelen, maar nu hadden ze nauwelijks de tijd om adem te halen. Het was Antonis die enige duidelijkheid kon verschaffen over de gebeurtenissen die tot Anna’s dood hadden geleid. Vroeg in de ochtend, toen er in het café nog altijd een paar mannen om de tafel zaten, vertelde hij wat hij had gezien. Een paar weken eerder was hem opgevallen dat Manoli steeds midden op de dag een paar uurtjes was weggeglipt. Ofschoon het indirect bewijs was, zou het kunnen verklaren waarom Andreas zijn eigen vrouw had vermoord. In die periode was Andreas met de dag somberder geworden. Hij was slechtgehumeurd en zijn werknemers waren bang voor hem geworden. Zelfs bij een naderend onweer had er zelden zo veel spanning in de lucht gehangen. Andreas was zo lang om de tuin geleid, had zo lang niet geweten van Anna’s gedrag, dat hij wel had moeten reageren zoals hij had gedaan toen de waarheid eenmaal aan het licht kwam. De mannen in het café konden er begrip voor opbrengen; de meesten moesten erkennen dat overspel ook hen tot moord zou kunnen drijven. Een Griekse man verdroeg een dergelijke schande niet.
Vermoedelijk was Lidaki degene die Manoli voor het laatst had gezien. Andreas’ neef was spoorloos verdwenen, maar zijn kostbare lier hing nog altijd aan de muur achter de bar.
“Hij kwam hier gisteravond rond een uur of zes binnen,” zei hij. “Hij was even opgewekt als altijd en wekte de indruk dat hij op het feest zou blijven.”
“Daarna schijnt niemand hem meer te hebben gezien,” zei Angelos. “Ik denk dat hij Maria niet onder ogen durfde te komen.”
“Hij zal zich toch niet meer verplicht voelen met haar te trouwen?” voegde een ander zich in het gesprek.
“Dat betwijfel ik, Manoli kennende. Maar wie weet, misschien is dat toch de reden dat hij zich niet meer heeft laten zien,” zei Lidaki.
“Ik denk niet dat het iets met Maria te maken heeft,” zei Antonis. “Waarschijnlijk wist hij dat zijn laatste uur dan geslagen had.”
Later die ochtend ging Antonis naar Manoli’s huis. Hij had niets tegen deze charmante maar zwakke man; hij was een goede kameraad en cafévriend, en de gedachte dat hij thuis misschien in een plas bloed lag kon hij niet langer negeren. Als Andreas zijn vrouw had vermoord, had hij ook zo gek kunnen zijn om zijn neef dood te schieten.
Antonis tuurde door de ramen. Alles zag er normaal uit: de ongelooflijke rommel van een vrijgezellenwoning, met de afwas in een wanordelijke stapel op het aanrecht, half dichtgetrokken gordijnen, een tafel vol kruimels en een driekwart lege fles wijn. Precies wat hij had verwacht aan te treffen.
Hij opende de deur, die niet op slot was, en ging naar binnen. Boven in de slaapkamer, die alleen maar leek te bevestigen dat de persoon die hier woonde niet van opruimen hield, wees alles erop dat er sprake was geweest van een overhaast vertrek. De laden waren opengetrokken en de kleren hingen eruit alsof er een bom was ontploft. De kledingkasten stonden open en boden zicht op lege roeden. Ook het onopgemaakte bed met zijn rommelige lakens en ingedeukte kussens lag erbij zoals Antonis had verwacht. Maar toen hij een aantal fotolijstjes plat op een ladekast en in de vensterbank zag liggen, wist hij dat het huis wel eens voorgoed kon zijn verlaten. De lijstjes leken inderhaast omgestoten, en twee ervan waren leeg. Alles wees erop dat Manoli was vertrokken. Zijn truck stond er niet. Hij kon inmiddels overal in Griekenland zijn. Niemand zou hem zoeken.
∗
Anna’s begrafenis zou niet plaatsvinden in de grote kerk in Plaka, waartoe Andreas zijn toevlucht had gezocht, maar in de kapel aan de rand van de stad. Het kleine bouwwerk keek uit over zee en had vrij uitzicht op Spinalonga. Tussen het kerkhof naast de kapel en de laatste rustplaats van de overleden leprapatiënten, waar ook Anna’s moeder begraven lag, bevond zich niets anders dan zout water.
In nog geen achtenveertig uur na de moord, had een klein, donker gekleed gezelschap zich in de vochtige kapel verzameld. De familie Vandoulakis was niet vertegenwoordigd. Sinds de moord hadden ze zich niet meer buiten de muren van hun huis in Elounda vertoond. Giorgis, Maria, Kyritsis, Fotini, Savina en Pavlos stonden met gebogen hoofd te luisteren naar de gebeden van de priester bij de kist. Wierookgeuren stegen omhoog uit het wierookvat, èn na de lange voorbeden ter vergiffenis van Anna’s zonden, prevelden de aanwezigen de troostende woorden van het onzevader. Toen het tijd was voor de teraardebestelling, begaven ze zich naar buiten. De zon scheen meedogenloos. Zweet en tranen mengden zich op hun wangen. Niemand van hen kon bevatten dat Anna in de houten kist lag die elk moment in de duisternis kon verdwijnen.
Terwijl men de kist in het graf liet zakken, nam de priester een handvol zand en wierp het kruisgewijs op de kist.
“Van de Heer is de aarde,” zei hij, “en het leven dat haar vult, de wereld en wie haar bewonen.” Uit het wierookvat dwarrelde as naar beneden, dat zich vermengde met het zand. De priester vervolgde: “Met de heiligen geef rust, o Heer, aan de zielen van uw dienaar…”
De priester hield zijn toespraak op zangerige toon. Het kleine groepje aanwezigen luisterde geboeid terwijl de woorden, die al duizenden keren waren uitgesproken, over zijn licht geopende lippen kwamen.
“O pure, Onbevlekte Maagd, bid voor de verlossing van uw dienaars ziel…”
Fotini probeerde zich de Onbevlekte Maagd biddend voor Anna voor te stellen. Als Anna zelf puur en onbevlekt was geweest, hadden ze hier nu niet gestaan, dacht ze.
Tegen de tijd dat de grafrede zijn einde naderde, moest de priester wedijveren met het aanhoudende getsjirp van honderden cicades dat zijn hoogtepunt bereikte toen hij aan zijn slotwoord kwam.
“Geef haar rust in de boezem van Abraham…Moge uw nagedachtenis eeuwig en zalig zijn, onze zuster.”
“Kyrie eleison, kyrie eleison, kyrie eleison.”
Er gingen een paar minuten voorbij voordat iemand zich verroerde. Maria was de eerste die de stilte verbrak. Ze bedankte de priester voor de ceremonie, waarna de kleine stoet terug naar het dorp liep. Maria ging met haar vader naar huis. Hij wilde slapen, zei hij. Dat was het enige wat hij wilde. Fotini en haar ouders zouden terug naar Stephanos in de taverna gaan, die met Petros en Mattheos naar het strand was geweest. Het was het stille namiddaguur. Er bewoog niets.
Kyritsis zou in de schaduw op een bankje op het plein op Maria wachten. Maria moest nodig een paar uur weg uit Plaka, en ze kwamen overeen naar Elounda te rijden. Het zou haar eerste uitstapje in vier jaar zijn, afgezien van de korte oversteek van Spinalonga naar Kreta. Ze snakte naar een paar uurtjes privacy.
Ze herinnerde zich een klein kafenion aan de kust van Elounda. Ze was er weliswaar vaker met Manoli geweest, maar dat was nu allemaal verleden tijd. Ze wilde zich niet door herinneringen aan hem laten leiden. Toen ze een tafeltje kregen toegewezen op een plek waar de zee zachtjes tegen de rotsen onder hen klotste, leken de gebeurtenissen van de afgelopen achtenveertig uur al bijna ver weg. Het leek alsof het iemand anders was overkomen, op een andere plaats. Maar toen ze over het water keek, kon ze Spinalonga duidelijk in de verte zien liggen. Van hieruit zag het eiland eruit als altijd, en het was nauwelijks te geloven dat er niemand meer woonde. Plaka, dat achter een rotsige klip lag, was niet te zien.
Maria en Kyritsis waren voor het eerst alleen sinds die keer dat ze op de avond van het feest buiten de kerk hadden staan praten. Een uur lang had haar leven er zo veelbelovend uitgezien, had ze een toekomst gehad, maar nu leek het dat er na die ene stap vooruit weer twee stappen terug waren gezet. Ze had de man van wie ze hield zelfs nog nooit bij zijn voornaam genoemd.
Toen Kyritsis weken later op dit moment terugkeek, nam hij het zichzelf kwalijk dat hij zo hard van stapel was gelopen. Hij was zo opgewonden geweest bij het vooruitzicht dat ze samen een toekomst hadden, dat hij over zijn appartement in Iraklion was begonnen.
“Het is niet al te ruim, maar ik heb een studeerkamer en een aparte logeerkamer,” zei hij. “We kunnen in de toekomst altijd nog verhuizen als het moet, maar voor mij is het handig omdat het zo dicht bij het ziekenhuis ligt.”
Hij nam haar handen over de tafel in de zijne. Ze keek bedenkelijk. Natuurlijk. Ze had net haar zus begraven, en nu wilde hij praten over zulke praktische zaken als de grootte van zijn appartement en verhuizen. Hij leek wel een ongeduldig kind. Kennelijk had Maria meer tijd nodig.
Wat een troost was het om de handen van deze warme, edelmoedige man om de hare te voelen, dacht Maria. Waarom konden ze niet voor altijd zo blijven zitten? Niemand wist waar ze waren. Niemand die hen hier zou storen. Behalve haar geweten, dat hen hiernaartoe was gevolgd, en nu aan haar knaagde.
“Ik kan niet met je trouwen,” zei ze plotseling. “Ik moet in Plaka blijven om voor mijn vader te zorgen.”
De opmerking kwam voor Kyritsis als een donderslag bij heldere hemel. Hij was verbijsterd. Maar binnen een paar minuten begreep hij wat ze bedoelde. Hoe had hij na de dramatische gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen kunnen denken dat alles op dezelfde voet verder zou gaan? Hij leek wel gek. Hoe kon hij van deze mooie vrouw verwachten dat ze haar gebroken, diepbedroefde vader in de steek zou laten? Het waren juist haar integriteit en onbaatzuchtigheid die hij zo in haar bewonderde. Zijn leven lang had hij zich door zijn verstand laten leiden, en nu liet hij zijn gevoel een keer spreken en ging hij meteen over de schreef.
Hij wilde haar tegenspreken, maar in plaats daarvan kneep hij zachtjes in Maria’s handen. Toen begon hij met zo veel begrip en vergevingsgezindheid te praten dat haar hart bijna brak.
“Je hebt gelijk dat je in Plaka blijft,” zei hij. “Daarom hou ik van je, Maria. Omdat je weet wat juist is en daarnaar handelt.”
Het was waar, evenals wat hij erop liet volgen.
“Ik zal nooit van iemand anders houden.”
De eigenaar van het kafenion bleef uit de buurt van hun tafeltje. Hij had gezien dat de vrouw in tranen was uitgebarsten en gunde zijn klanten hun privacy. Er was niet met stemverheffing gesproken, wat hij vreemd vond voor een ruzie, totdat hij zag dat het stel wel erg somber was gekleed. Behalve oude weduwen, droeg niemand zwart op een zonnige dag als deze, en het duurde even voordat hij besefte dat ze waarschijnlijk in de rouw waren.
Maria maakte haar handen los uit Kyritsis’ greep en liet haar hoofd zakken. Haar tranen stroomden nu vrijelijk en druppelden over haar wangen, in haar hals en tussen haar borsten. Ze kon niet stoppen met huilen. Het opgekropte verdriet over de begrafenis had slechts tijdelijk de overweldigende droefenis tegengehouden die nu losbarstte en niet meer zou stoppen totdat elke druppel was vergoten. Het feit dat Kyritsis zo begripvol was maakte haar alleen nog maar verdrietiger en haar besluit betreurenswaardiger.
Kyritsis keek naar de kruin van Maria’s gebogen hoofd. Toen het schokken minder werd, legde hij zijn hand voorzichtig op haar schouder.
“Maria,” fluisterde hij. “Zullen we gaan?”
Maria’s hoofd rustte op Kyritsis’ schouder terwijl ze hand in hand wegliepen van hun tafel. In stilte reden ze terug naar Plaka. Het saffierblauwe water glinsterde nog altijd, maar de lucht had een subtiele verandering van azuurblauw naar roze ondergaan, warme kleuren die weerspiegelden op de rotsen. Geleidelijk aan kwam er aan deze verschrikkelijke dag een einde.
Toen ze bij het dorp aankwamen, verbrak de dokter de stilte.
“Ik kan geen vaarwel zeggen,” zei hij.
Hij had gelijk. Het zou te definitief klinken. Hoe kon iets wat nooit echt was begonnen eindigen?
“Ik ook niet,” zei Maria, die zichzelf weer in de hand had.
“Zul je me schrijven hoe het met je gaat? Wil je me vertellen wat je zoal doet en hoe het leven in de vrije wereld je bevalt?” vroeg Kyritsis, gemaakt enthousiast.
Maria knikte.
Het had geen zin het afscheid te rekken. Hoe sneller Kyritsis vertrok, hoe beter het voor hen beiden zou zijn. Hij parkeerde zijn auto voor Maria’s huis en stapte uit om het portier voor haar te openen. Even stonden ze tegenover elkaar, waarna ze elkaar kort omarmden. Ze omhelsden elkaar niet zozeer, maar klemden zich aan elkaar vast, als kinderen in een storm. Toen raapten ze al hun wilskracht bij elkaar en lieten elkaar gelijktijdig los. Maria draaide zich meteen om en verdween in huis. Kyritsis klom achter het stuur en reed weg. Hij zou in één ruk doorrijden naar Iraklion.
De ondraaglijke stilte in huis deed Maria algauw weer de straat op vluchten. Ze had behoefte aan het getsjirp van de cicaden, een blaffende hond, het gebrom van een scooter, het gegil van kinderen. Ze liep naar het dorpscentrum en keek onwillekeurig de straat uit om te zien of Kyritsis’ auto nog te zien was. Maar zelfs de stofwolken die de autobanden hadden opgeworpen waren al opgetrokken.
Maria móést Fotini spreken. Ze liep snel naar de taverna, waar haar vriendin de tafels aan het dekken was met papieren tafelkleden, die ze met lange stukken elastiek vastzette om te voorkomen dat ze wegwaaiden.
“Maria!” Fotini was blij haar vriendin te zien, maar schrok van haar asgrauwe gezicht. Niet dat het haar verbaasde dat ze zo bleek zag. In de afgelopen achtenveertig uur was ze teruggekeerd van Spinalonga en was haar zus vermoord en begraven. “Kom, ga even zitten,” zei ze terwijl ze een stoel naar zich toe trok die ze Maria aanbood. “Dan haal ik eerst iets te drinken voor je. Ik wed dat je de hele dag niets hebt gegeten.”
Fotini had gelijk. Maria had al vierentwintig uur niets gegeten, maar begon nu trek te krijgen.
“Nee, het gaat wel. Heus.”
Fotini was niet overtuigd. Het lijstje met klusjes dat ze nog moest afwerken voordat de eerste klanten van die avond kwamen, was even niet belangrijk. Ze trok nog een stoel naar zich toe en ging naast Maria zitten.
“Kan ik iets voor je doen?” vroeg ze meelevend terwijl ze een arm om Maria heen sloeg.
Bij het horen van de meelevende toon in Fotini’s stem, barstte Maria opnieuw in snikken uit. Tussen de uithalen door verstond Fotini een paar woorden die de diepe wanhoop van haar vriendin verklaarden.
“Hij is weg…Ik kan niet verhuizen…kan mijn vader niet alleen laten.”
Geleidelijk aan kalmeerde Maria.
“Net voordat Anna werd vermoord, had dokter Kyritsis me ten huwelijk gevraagd. Maar ik kan hier niet weg – en dat zou dan wel moeten. Ik kan mijn vader niet in de steek laten. Dat zou ik nooit kunnen.”
“Dus nu is hij vertrokken?” vroeg Fotini zacht.
“Ja.”
“En wanneer zie je hem weer?”
Maria haalde diep adem.
“Dat weet ik niet. Dat weet ik echt niet. Waarschijnlijk nooit meer.”
De waarheid was hard, maar Maria meende het. Het lot was haar slecht gezind geweest, maar na elke klap was ze er sterker uit tevoorschijn gekomen.
De twee vriendinnen bleven zo een tijdje zitten praten, totdat Stephanos naar buiten kwam en Maria overhaalde iets te eten. Als ze zich voor haar vader wilde opofferen, kon ze maar beter zorgen dat ze sterk genoeg was om er echt voor hem te zijn. Bij ziek worden was niemand gebaat.
Toen de schemering inviel, stond Maria op om naar huis te gaan. Thuis was het nog altijd doodstil. Ze sloop de trap op naar de logeerkamer, die nu weer haar eigen kamer zou worden, en ging op bed liggen. Ze werd pas laat de volgende ochtend wakker.
∗
Anna’s dood liet een spoor van ontwrichte en geruïneerde levens achter. Dat gold niet alleen voor het leven van haar zus, haar vader en haar man, maar ook voor dat van haar dochter. Ofschoon Sofia nog geen twee jaar oud was, duurde het niet lang voordat ze merkte dat haar ouders er niet meer waren. Haar grootouders vertelden haar dat ze voor een tijdje weg waren gegaan. In het begin huilde ze nog, maar na verloop van tijd begon ze haar ouders te vergeten. Alexandros en Eleftheria zelf hadden in één avond hun zoon verloren, hun hoop voor de toekomst en de reputatie van de familie. Hun twijfels over het feit dat Andreas beneden zijn stand was getrouwd, waren bewaarheid. Eleftheria, die zo haar best had gedaan Anna Petrakis te accepteren, was bitter teleurgesteld. Kort nadat hun ter ore was gekomen dat Manoli was vertrokken, hadden ze begrepen wat tot de verschrikkelijke gebeurtenissen op het feest van Agios Titos had geleid. Die vrouw had hen te schande gemaakt en ze werden dagelijks gekweld door de gedachte dat hun zoon wegkwijnde in de gevangenis.
Andreas’ proces in Agios Nikolaos duurde drie dagen. Maria, Fotini en enkele andere dorpelingen werden opgeroepen als getuigen, en dokter Kyritsis kwam uit Iraklion om een verklaring af te leggen. Na het proces bleef hij nog even om een praatje met Maria te maken. Eleftheria en Alexandros zaten roerloos op de publieke tribune, allebei grauw van bezorgdheid en diep beschaamd omdat ze zo te kijk stonden. Heel Kreta kon meegenieten van de omstandigheden die tot de moord hadden geleid en die dagelijks tot in de kleinste details in de kranten werden besproken. Giorgis volgde het hele proces. Hoewel hij gerechtigheid voor Anna wilde, twijfelde hij er geen moment aan dat Andreas’ gewelddaad was uitgelokt door zijn dochter. Voor het eerst in veertien jaar was hij blij dat Eleni er niet bij was.