12

1951

Anna was nu vier jaar getrouwd en haar nieuwe status deed haar goed. Ze hield op een plichtmatige manier van Andreas en beantwoordde gewillig zijn hartstochelijke gevoelens voor haar. Voor iedereen in haar omgeving leek Anna de volmaakte echtgenote. Ze was zich echter wel bewust van het feit dat de familie zat te wachten op de aankondiging van een zwangerschap. Zelf had ze nog helemaal geen behoefte aan een baby. Het moederschap zou een einde maken aan de zorgeloze periode waar ze nu zo van genoot. Op een dag, toen ze het over de inrichting van een van de slaapkamers in Neapoli hadden, bracht Eleftheria het onderwerp ter sprake.

“Toen de meisjes nog klein waren,” zei ze, “was dit de babykamer. In welke kleur zou je de muren willen laten schilderen?”

De opmerking van Eleftheria was bedoeld om haar schoondochter de kans te geven haar plannen voor het moederschap uit te spreken. Ze was echter teleurgesteld toen Anna een voorkeur voor lichtgroen uitsprak. “Dat past goed bij de stof die ik als overtrek voor de meubels heb besteld,” zei ze.

Gedurende een deel van de zomermaanden woonden Anna en Andreas, samen met zijn ouders, in de chique, neoklassieke villa in Neapoli, die door Anna nu grondig werd opgeknapt. Eleftheria vond de tere gordijnstoffen en de fragiele meubels erg onpraktisch, maar van haar mening leek de jonge vrouw zich niets aan te trekken. In september trok de familie weer naar het landgoed in Elounda. Ook daar voerde Anna in de inrichting haar eigen smaak door, ondanks haar schoonvaders voorliefde voor een donkere, klassieke stijl, die bij zijn generatie paste. Regelmatig ging ze winkelen in Agios Nikolaos, en op een dag aan het einde van de herfst kwam ze thuis na een bezoek aan de stoffeerder, bij wie ze had geïnformeerd of de door haar bestelde gordijnen al klaar waren. Ze kwam de keuken binnengerend en plantte een kus op de kruin van de man die aan de keukentafel zat.

“Hallo, lieverd,” zei ze. “Hoe ging het met de pers vandaag?”

Die dag was er een begin gemaakt met het persen van de olijven. Het was altijd een spannend moment om te zien of het systeem goed werkte. De ontelbare manden met olijven die klaarstonden om geperst te worden, moesten duizenden liters olie opleveren. Het was van het grootste belang dat alles soepel verliep. De gouden vloeistof die vanuit de pers in depithoi liep, vormde de basis van het familievermogen en, in de ogen van Anna, betekende elke fles olie weer een meter gordijnstof of een speciaal voor haar op maat gemaakte jurk die recht deed aan haar weelderige vormen. Het was vooral haar kleding die haar van de dorpsvrouwen onderscheidde. Zij droegen nog steeds de vormeloze hobbezakken van rokken waarin hun grootmoeders honderd jaar geleden al liepen. Omdat er vandaag een gure november-wind stond, droeg Anna een smaragdgroene jas die strak om haar borsten spande en vanaf haar heupen in ruime plooien tot de grond reikte. Om de hals zat een hoge bontkraag die haar oren warm hield en haar wangen streelde.

Terwijl ze door de keuken liep en de zachte stof van haar jas tegen haar benen ritselde, babbelde ze honderduit over wat ze die dag had gedaan. Net toen ze een ketel water opzette om koffie te maken, stond de man op van de keukentafel. Anna draaide zich om en slaakte een kreet van verrassing.

“Wie ben jij?” vroeg ze met verstikte stem. “Ik…ik dacht dat je mijn man was.”

“Dat vermoedde ik al.” De man glimlachte. Haar verwarring amuseerde hem.

Toen ze tegenover elkaar stonden, zag Anna dat de man die ze zo hartelijk had begroet en die duidelijk niet haar man was, wel heel erg veel op hem leek. Hij was net zo breedgeschouderd en behalve zijn kapsel bleek, nu hij stond, ook zijn lengte exact overeen te komen met die van Andreas. Ook de krachtige, typische Vandaloukis-neus en de iets geloken ogen vertoonden een opmerkelijke gelijkenis. Toen hij begon te praten, moest Anna even slikken. Wat was dit voor bedrog?

“Ik ben Manoli Vandoulakis,” zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit. “Jij moet Anna zijn.”

Anna, die van het bestaan van een neef af wist, had zijn naam een paar keer in een gesprek horen vallen, maar ook niet meer dan dat. Ze had zich hem nooit voorgesteld als het evenbeeld van haar man.

“Manoli.” Ze herhaalde zijn naam. Een prettige naam. Maar nu moest ze gauw zorgen dat ze de situatie onder controle had. Ze had een volstrekt vreemde zomaar een kus gegeven en schaamde zich voor haar vergissing. “Weet Andreas dat je hier bent?” vroeg ze.

“Nee, ik ben hier pas een uur en wilde iedereen verrassen. Bij jou is me dat goed gelukt! Je kijkt alsof je een geest ziet.”

“Zo voelt het ook,” antwoordde Anna. “Jullie lijken als twee druppels water op elkaar.”

“Ik heb Andreas al tien jaar niet meer gezien, maar vroeger leken we veel op elkaar. Mensen zagen ons vaak voor een tweeling aan.”

Dat kon Anna begrijpen, maar ze zag ook dat deze versie van haar man in veel opzichten verschilde van het origineel. Hoewel Manoli dezelfde brede schouders had, was hij over het algemeen magerder. Ze kon zijn knokige schouderbladen door zijn overhemd heen zien. Zijn lachende ogen waren omringd door diepe lijnen. Hij vond het een geweldige grap dat ze hem voor zijn neef had aangezien en algauw besefte Anna dat hij dit van tevoren bekokstoofd had. Geniet van het leven, dat was het motto dat zijn glimlach uitstraalde.

Op dat moment kwamen Andreas en zijn vader thuis. Er weerklonken kreten van verrassing en verbijstering toen ze Manoli in de keuken zagen staan. Even later zaten de drie mannen met een fles raki aan tafel en ging Anna zich met het avondeten bezighouden. Toen Eleftheria een uur later arriveerde, was er al een tweede fles raki soldaat gemaakt. Zij en Manoli vielen elkaar huilend van vreugde in de armen. Er werd onmiddellijk een bericht gestuurd naar Andreas’ zussen en de eerstvolgende zondag werd er een groot familiefeest gehouden om de terugkomst van Manoli na tien jaar afwezigheid te vieren.

Manoli Vandoulakis was een vrije geest die de afgelopen tien jaar op het vasteland van Griekenland had doorgebracht, waar hij zijn omvangrijke erfenis over de balk had gegooid. Zijn moeder was bij zijn geboorte overleden en zijn vader stierf vijf jaar later op dertigjarige leeftijd aan een hartaanval. Als kind had Manoli de geruchten horen gonzen dat zijn vader aan een gebroken hart gestorven zou zijn. Of dat nu waar was of niet, voor hem stond vast dat hij zou leven alsof elke dag de laatste kon zijn. Die theorie was voor hem zonneklaar, en zelfs zijn oom Alexandros, die sinds de dood van Yiannis Vandoulakis zijn voogd was, kon hem daar niet van weerhouden. Als kind was het Manoli al opgevallen dat iedereen altijd maar bezig was met werken en plichtplegingen en alleen maar op zon- en feestdagen plezier mocht maken. Hij wilde elke dag van zijn leven plezier hebben.

Hoewel de herinnering aan zijn ouders met de dag vervaagde, werd hem vaak verteld dat ze goede en plichtsgetrouwe mensen waren geweest. Maar wat had dat voorbeeldige gedrag hun opgeleverd? Het had ze niet gevrijwaard van de dood. Het lot had hen uit het leven gerukt, zoals een adelaar een hulpeloze prooi van een kale rots te grazen neemt. Mooi niet, dacht hij; als hij het lot toch niet te slim af kon zijn, kon hij maar beter zien wat het leven nog meer te bieden had behalve enkele tientallen jaren op een Kretenzer heuvel wonen alvorens in het dal begraven te worden.

Tien jaar geleden was hij vertrokken. Afgezien van een enkele brief aan zijn oom en tante – soms uit Italië, soms uit Joegoeslavië maar meestal uit Griekenland – om hen ervan te verzekeren dat hij nog leefde, had hij weinig contact gehad met zijn familie. Alexandros besefte dat wanneer zijn oudste broer Yiannis niet zo jong was gestorven, niet zijn eigen zoon maar Manoli de eerste erfgenaam van het landgoed zou zijn geweest. Die gedachte was puur hypothetisch. In plaats van land had Manoli op zijn achttiende een klein fortuin geërfd, een bedrag dat hij vervolgens grotendeels in Rome, Belgrado en Athene erdoor had gejaagd.

“Feesten kost geld,” vertrouwde hij Andreas kort na zijn terugkeer toe. “De mooiste vrouwen waren als de beste wijn; duur, maar elke drachme waard.” De vrouwen in Europa hadden hem al zijn geld afhandig gemaakt en alles wat hij nog had, waren de losse munten in zijn broekzak en de belofte van zijn oom dat hij op het landgoed kon werken.

Zijn terugkeer zorgde voor veel beroering, niet alleen bij zijn oom en tante maar ook bij Andreas zelf. Ze scheelden slechts zes maanden in leeftijd en leken nog steeds als twee druppels water op elkaar. Als kind hadden ze elkaars gedachten kunnen lezen en elkaars pijn kunnen voelen, maar na hun achttiende verjaardag waren hun levens zulke verschillende richtingen opgegaan dat het moeilijk voor te stellen was hoe het zou gaan nu Manoli terug was.

Hij had zijn terugkeer echter wel goed getimed. Omdat Alexandros Vandoulakis over een jaar met pensioen zou gaan, kon Andreas hulp gebruiken bij het runnen van het landgoed. Iedereen was van mening dat die functie beter door Manoli vervuld kon worden dan door iemand van buitenaf. Ofschoon Alexandros betwijfelde of zijn neef wel echt van aanpakken zou weten, zette hij, alleen al omdat Manoli familie was, zijn twijfels opzij.

Gedurende enkele maanden woonde Manoli in het huis op het landgoed in Elounda. Er waren voldoende kamers die niemand ooit gebruikte, dus zijn aanwezigheid bezorgde niemand last. Toch wees Alexandros hem in december een eigen huis toe. Terwijl Manoli de smaak van het familieleven te pakken had gekregen en ervan genoot deel uit te maken van de dynastie die hij tien jaar lang vrijwillig de rug had toegekeerd, verwachtte zijn oom van hem dat hij ging trouwen. Om die reden drong hij er bij Manoli op aan een eigen huis te betrekken.

“Ik denk niet dat er veel meisjes in een huis willen wonen waar al twee vrouwen de scepter zwaaien,” zei hij tegen zijn neef. “Een derde vrouw in huis is vragen om moeilijkheden.”

Het huis dat voor Manoli was bestemd werd vroeger bewoond door de landgoedbeheerder, in de tijd dat Alexandros voor die functie nog iemand van buitenaf had moeten aanstellen. Het huis lag aan het eind van een korte oprit, ongeveer een kilometer van het landhuis verwijderd, en vormde met vier slaapkamers en een woonkamer een ruim onderkomen voor een vrijgezel. Manoli bleef echter regelmatig in het familiehuis op bezoek komen. Net als Andreas en Alexandros wilde hij gevoed en verwend worden, en daar waren twee vrouwen die dat graag voor hem deden. Iedereen vond het gezellig als hij kwam, maar toch drong Alexandros er altijd op aan dat hij uiteindelijk weer naar zijn eigen huis ging.

Manoli’s leven had nooit een vast patroon gekend. Als een vlinder was hij van de ene plek naar de andere gefladderd, en overal waar hij ging, liet hij een spoor van gebroken beloften achter. Als kind al was hij altijd tot het uiterste gegaan. Ooit had hij zijn hand net zo lang in het vuur gehouden totdat zijn huid begon te schroeien, en een andere keer was hij van de hoogste rots in zee gesprongen, waarbij hij zijn rug zo hard schaafde dat het water om hem heen donkerrood kleurde. In de hoofdsteden van Europa had hij gegokt tot hij geen cent meer overhad om vervolgens spectaculair te winnen. Zo zat hij nu eenmaal in elkaar. Onwillekeurig speelde hij hetzelfde spelletje in Elounda, maar het verschil was dat hij nu moest blijven. Hij kon het zich niet veroorloven weer op de vlucht te slaan, ook al had hij dat gewild.

Tot Alexandros’ verrassing wist Manoli van aanpakken, hoewel hij niet dezelfde toewijding had als zijn zoon. Andreas nam zijn lunch altijd mee naar de velden. Dat scheelde hem tijd, die hij anders nodig zou hebben om heen en weer naar huis te gaan. Om de felle zon te ontvluchten ging Manoli echter graag een paar uur naar huis om daar aan de grote keukentafel te lunchen. Anna had er geen bezwaar tegen. Ze vond het gezellig als hij kwam.

De manier waarop ze met elkaar omgingen had iets flirterigs. Manoli maakte haar aan het lachen, soms zo erg dat de tranen over haar wangen liepen. Omdat ze zijn plagende humor op prijs stelde en hem vaak met glinsterende ogen aankeek, bleef hij vaak tot ver in de middag weg van de olijfboomgaarden.

Soms was Eleftheria ook op het landgoed in plaats van in Neapoli. Ze vreesde dat haar neef zich niet voldoende inzette voor het landgoed. “Mannen horen overdag niet in huis rond te hangen,” zei ze tegen Anna. “Dat is het domein van de vrouw. Hun territorium is buiten.”

Anna negeerde het afkeurende commentaar van haar schoonmoeder en verwelkomde Manoli uitbundiger dan ooit. Ze was van mening dat de familieband hun vriendschap rechtvaardigde. Het was gebruikelijk dat een getrouwde vrouw veel meer vrijheid genoot dan een alleenstaande vrouw, dus aanvankelijk zette niemand vraagtekens bij het feit dat Anna dagelijks een uur, soms zelfs langer, met haar ‘neef’ doorbracht. Maar toen een paar mensen in de gaten kregen hoe vaak Manoli langskwam, begonnen de geruchten zich te verspreiden.

Tijdens een lunch dat voorjaar was Manoli langer dan ooit aan de keukentafel blijven hangen. Anna was zich bewust van zijn roekeloosheid en het gevaar waaraan ze zichzelf blootstelde. De laatste tijd hield hij, als hij wegging, haar hand extra lang vast en kuste haar overdreven theatraal. Ze had dat kunnen afdoen als een frivool gebaar, maar de manier waarop hij haar hand veel te lang vasthield en er zachtjes in kneep, deed haar huiveren. Toen hij haar haren aanraakte, maakte hij het nog erger. Het was dood materiaal, zei hij lachend, en bovendien, zo zei hij plagend, was zij ermee begonnen. Had zij niet ooit een volstrekte vreemdeling een kus gegeven…nota bene op zijn haar. En zo ging het maar door. Die dag had hij bloemen voor haar geplukt en gaf haar een boeket rode, zij het ietwat kwijnende, klaprozen. Het romantische gebaar charmeerde haar, vooral toen hij een klaproos uit het boeket trok en die voorzichtig door het knoopsgat van haar blouse stak. Zijn aanraking was zo subtiel dat ze er niet helemaal zeker van was of zijn ruwe hand per ongeluk of opzettelijk langs de zachte huid van haar decolleté streek. Een ogenblik later, toen ze zijn hand in haar nek voelde, was haar twijfel verdwenen.

Hoewel Anna een onstuimige vrouw was, hield iets haar tegen. Mijn hemel, dacht ze, ik sta op het punt iets krankzinnigs te doen. Waar ben ik mee bezig? Ze zag zichzelf in de enorme keuken staan in een tête-a-tête met een man die haar echtgenoot niet was, hoewel hij sprekend op hem leek. Ze probeerde de situatie te bezien door de ogen van iemand die door het raam naar binnen keek. Hoezeer ze zichzelf ook van het tegenovergestelde probeerde te overtuigen, ze wist dat de aanblik niets te raden overliet. Ze stond op het punt gekust te worden. Ze kón nog terug.

Ze miste niets in haar huwelijk met Andreas. Hij was warm, liefdevol en gaf haar alle vrijheid om hun huizen naar haar wens in te richten. Ze kon zelfs goed overweg met haar schoonfamilie. Zoals wel vaker in dergelijke huwelijken was er vrij snel een bepaald patroon ingeslopen. Het leven was zo voorspelbaar geworden dat de kans op verrassingen de komende vijftig jaar zo goed als nihil was. Na alle voorpret en opwinding over haar nieuwe leven was Anna er nu achter gekomen dat het net zo saai kon zijn als haar oude leventje. Wat eraan ontbrak was de spanning van het verbodene. Of ze daarvoor alles op het spel moest zetten, wist ze niet precies.

Ik moet hiermee ophouden, dacht ze. Anders zou ik alles kunnen verliezen. Ze sprak Manoli op haar gebruikelijke arrogante toon toe. Dat was hun spel, zo sprak ze altijd tegen hem. Terwijl hij flirtte, behandelde zij hem als haar mindere.

“Hoor eens, jongeman,” zei ze. “Zoals je weet, ben ik al bezet. Geef die bloemen maar aan iemand anders.”

“O ja?” antwoordde Manoli. “Aan wie zal ik ze dan geven?”

“Mijn zus is nog vrij. Je kunt ze aan haar geven.” Alsof de ware Anna ergens ver weg was, hoorde ze een stem zeggen: “Ik zal haar komende zondag voor de lunch uitnodigen. Je zult haar leuk vinden.”

De bewuste zondag was het feest van Agios Giorgis, een perfecte gelegenheid om Maria en haar vader voor een bezoek uit te nodigen. De uitnodiging was voor Anna eerder een plicht dan iets wat ze voor haar plezier deed. Ze had weinig gemeen met haar saaie zusje en haar vader had ze weinig te vertellen. De rest van de week droomde Anna van Manoli’s lome aanraking en verheugde zich op de eerstvolgende keer dat ze met hem alleen was, maar voordat het zover was, moest ze zich eerst door die saaie familielunch heen worstelen.

Hoewel er in die tijd nog steeds een tekort aan voedsel was op Kreta, leek het huishouden van de familie Vandoulakis daar weinig last van te hebben. Vooral op een religieuze feestdag werd eten gemakshalve beschouwd als de plicht van een gelovige. Giorgis was dolblij met de uitnodiging van Anna.

“Maria, kijk eens! Anna nodigt ons uit voor de lunch.”

“Dat is aardig van mevrouw,” zei Maria ongewoon sarcastisch. “Wanneer?”

“Zondag. Dat is al over twee dagen.”

Stiekem was Maria blij met de uitnodiging. Ze verlangde ernaar de band met haar zus te verstevigen, omdat ze wist dat haar moeder niets liever had gewild. Toch voelde ze enige aarzeling toen de bewuste zondag aanbrak. Giorgis, die eindelijk zijn lange rouwperiode achter zich had gelaten, verheugde zich erop zijn oudste dochter weer te zien.

Anna kromp ineen toen ze het sputterende geluid van de truck, die haar vader onlangs had aangeschaft, op de oprit hoorde. Zonder al te veel enthousiasme daalde ze langzaam de brede trap af om hen te begroeten. Manoli was haar echter voor en maakte met een joviale zwaai de voordeur open.

Maria zag er totaal anders uit dan hij had verwacht. Nog nooit had hij zulke grote bruine ogen, die hem enigszins verbaasd aankeken, gezien.

“Ik ben Manoli,” zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit. “De neef van Andreas.”

In haar brieven aan Maria en Giorgis was Anna zo slordig geweest niets te schrijven over de terugkeer van het verloren gewaande familielid.

Manoli was altijd in zijn element wanneer er een mooi meisje in de buurt was, maar nog nooit zo erg als deze keer. Maria was een combinatie van onschuld en betoverende schoonheid. Hij nam elk detail van haar in zich op; haar ranke taille, haar fraaie boezem en haar gespierde armen als gevolg van jarenlange lichamelijke arbeid. Ze was fragiel en sterk tegelijk.

Om één uur ging ze allemaal aan tafel. Met Alexandros, Eleftheria, hun twee dochters en hun respectievelijke aanhang bestond het gezelschap uit twaalf mensen. Er werd luidruchtig en geanimeerd gepraat.

Manoli had van tevoren al besloten dat hij Anna’s zusje het hof zou maken. Als een door de wol geverfde donjuan was dat min of meer een gewoonte. Wat hij niet had verwacht, was dat Maria zo mooi was en zo gevoelig voor zijn plagerijtjes. Tijdens de lunch bestookte hij haar met zijn grapjes, en hoewel ze daar niet aan gewend was, wist ze zijn opmerkingen goed te pareren. Haar ongekunstelde persoonlijkheid maakte haar zo anders dan de meeste vrouwen die hij had ontmoet dat hij uiteindelijk zijn scherts liet varen en haar persoonlijke vragen begon te stellen.

Hij kwam te weten dat ze veel wist van geneeskrachtige kruiden en ze voerden een serieus gesprek over de rol van kruiden in een wereld waarin de wetenschap zich elke dag verder ontwikkelde. Maria en Anna leken net zoveel op elkaar als een ruwe parel en een geslepen diamant. De een had natuurlijke glans en een unieke grillige vorm. De ander was geslepen en gepolijst tot een glinsterende schoonheid. Manoli hield van beide juwelen en voelde zich sterk aangetrokken tot dit zachte meisje met de lieve ogen, dat zo duidelijk gehecht was aan haar vader. Juist die puurheid en naïviteit spraken hem ineens enorm aan.

Anna keek toe hoe Maria door Manoli’s verhalen en grapjes werd ingepakt. Ze zag haar zusje smelten in zijn warme aandacht. Voordat de maaltijd achter de rug was, besefte Anna wat ze had gedaan. Ze had Manoli als een cadeautje weggegeven aan haar zus, en nu wilde ze hem terug.