4

Het groepje mensen dat Eleni al eerder had gezien, kwam nu naar hen toe gelopen. Dimitri staarde zwijgend naar zijn voeten, terwijl Eleni haar hand uitstak naar de man die hen als eerste begroette. Het was een gebaar waarmee ze liet zien dat ze het eiland als haar nieuwe thuis aanvaardde. De hand van de oudere man was zo krom als een herdersstok. De lepra had hem zo vreselijk misvormd dat hij Eleni’s uitgestoken hand niet kon vastgrijpen. Maar zijn glimlach zei genoeg, en Eleni antwoordde met een beleefd ‘Kalimera. Dimitri hield zich zwijgend op de achtergrond. Hij zou nog enkele dagen in deze shocktoestand blijven.

Het was op Spinalonga de gewoonte om nieuwkomers officieel te ontvangen. Eleni en Dimitri werden verwelkomd alsof ze op een verre, lang gedroomde bestemming waren aangekomen. Voor veel lepralijders was dat ook werkelijk zo. Voor hen betekende het eiland een welkom toevluchtsoord na een zwerversbestaan, waarin ze maanden of zelfs jaren buiten de maatschappij hadden geleefd. Ze hadden in krotten geslapen en geleefd van kruimeldiefstalletjes. Voor hen was Spinalonga een verademing, een ontsnapping uit de ellende die ze als verschoppelingen hadden doorstaan.

De man die hen begroette was Petros Kontomaris, de politieke leider van het eiland. Samen met enkele andere kandidaten was hij bij de jaarlijkse verkiezing door de pakweg driehonderd bewoners verkozen. Spinalonga was een toonbeeld van democratie, en de regelmatige verkiezingen moesten voorkomen dat er ontevredenheid onder de bewoners kwam. Het was de plicht van Kontomaris om elke nieuwkomer welkom te heten, en slechts een handjevol andere daartoe aangewezen personen mocht hem naar de kade vergezellen.

Hand in hand volgden Eleni en Dimitri Petros Kontomaris door de tunnel. Door de verhalen van Giorgis wist Eleni waarschijnlijk meer over Spinalonga dan de gemiddelde Kretenzer. Toch verbaasde het haar dat het zo druk was in de smalle straat voor hen. Het leek wel een marktdag in Plaka. Mensen liepen af en aan met manden vol boodschappen. Een priester kwam uit de kerk gelopen en twee ezels met elk op hun rug een oudere vrouw in amazonezit sjokten vermoeid door de straat. Sommige mensen draaiden zich om en staarden de nieuwkomers aan; andere knikten hun bij wijze van groet toe. Eleni keek om zich heen. Ze wilde niet onbeleefd lijken, maar kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. De geruchten bleken waar te zijn. De meeste lepralijders zagen er net zo uit als zij: schijnbaar onaangetast.

Eén vrouw echter, die een deel van haar gezicht achter een shawl verborg, bleef staan om hen te laten passeren. Eleni ving een glimp op van haar gezicht dat was bedekt met wratten zo groot als walnoten. Ze huiverde. Nooit eerder had ze zoiets wanstaltigs gezien, en ze hoopte dat Dimitri de aanblik bespaard was gebleven.

Gedrieën liepen ze verder, op de voet gevolgd door een oudere man die de twee ezels met hun bezittingen leidde. “We hebben een huis voor je,” zei Petros Kontomaris tegen Eleni. “Het is deze week vrijgekomen.”

De dood was de enige reden dat in Spinalonga huizen vrijkwamen. Of er nu woonruimte vrij was of niet, de mensen bleven toestromen, met als gevolg dat het eiland overvol was. Aangezien de overheid de leprozen aanmoedigde zich op Spinalonga te vestigen, was het in haar eigen belang om de onrust op het eiland te minimaliseren. Om die reden werd er regelmatig geld vrijgemaakt om nieuwe huizen te bouwen of oude op te knappen. Het jaar daarvoor, op het moment dat de bestaande bouw de grenzen van zijn capaciteit had bereikt, werd een lelijk maar functioneel gebouw opgeleverd en de woningnood net op tijd afgewend, zodat elke eilandbewoner weer een zekere mate van privacy had. Degene die uiteindelijk besliste waar de nieuwkomers zouden gaan wonen, was Kontomaris. Hij beschouwde Eleni en Dimitri als een speciaal geval. Ze moesten worden behandeld als moeder en zoon, en om die reden had hij besloten hen niet in het nieuwe gebouw te huisvesten, maar in een recent vrijgekomen huis in de hoofdstraat. Dimitri zou er vermoedelijk nog vele jaren moeten doorbrengen.

“Kyria Petrakis,” zei hij. “Dit is je toekomstige huis.”

Aan het einde van de hoofdstraat, waar geen winkels meer waren, stond iets van de straat af een vrijstaand huis. Het viel Eleni op dat het in meerdere opzichten leek op haar eigen huis. Meteen sprak ze zichzelf toe dat ze zo niet moest denken – dit oude, bakstenen huis vóór haar was nu haar thuis. Kontomaris opende de deur en liet haar binnen. Zelfs op deze stralend zonnige dag was het er donker, en de moed zonk haar in de schoenen. Voor de honderdste keer die dag werden de grenzen van haar incasseringsvermogen op de proef gesteld. Dit huis was ongetwijfeld het beste dat er was en het was van het grootste belang dat ze deed alsof ze blij was. Daarvoor moest ze een dringend beroep doen op haar acteer- en improvisatietalent dat haar opmerkelijke stijl van lesgeven had gekenmerkt.

“Ik zal je nu alleen laten zodat je je kunt installeren,” zei Kontomaris. “Mijn vrouw komt straks nog even langs om je rond te leiden in de kolonie.”

“Uw vrouw?” riep Eleni onbedoeld verrast uit. Kontomaris was echter wel gewend aan zo’n reactie.

“Ja, mijn vrouw. We hebben elkaar hier ontmoet en zijn getrouwd. Dat is niet ongebruikelijk, hoor.”

“Nee, nee, natuurlijk niet,” zei Eleni beschaamd. Ze realiseerde zich dat ze nog veel moest leren. Kontomaris maakte een lichte buiging en verdween. Nu waren Eleni en Dimitri alleen in het donkere huis, terwijl het buiten klaarlichte dag was. Behalve een versleten tapijt bestond de inrichting uit een houten kast, een tafeltje en twee stakerige stoelen. De tranen prikten in Eleni’s ogen. Dit was er van haar leven over. Twee verlaten zielen in een sombere kamer en een paar gammele stoelen die eruitzagen alsof ze bij de eerste de beste aanraking in elkaar zouden zakken, laat staan dat ze het gewicht van een menselijk lichaam zouden kunnen dragen. Was er verschil tussen Dimitri en haar en die wrakkige meubelstukken? Weer dwong ze zichzelf tot schijn-vrolijkheid.

“Kom, Dimitri. Zullen we eens boven gaan kijken?”

Ze liepen door de onverlichte kamer naar de trap. Boven waren twee deuren. Eleni opende de linkerdeur en ging de kamer binnen. Toen ze de luiken had geopend, stroomde het daglicht naar binnen. De kamer keek uit op de straat en in de verte was een glimp van de zee te zien. Een stalen bed en alweer twee gammele stoelen waren het enige meubilair in deze kale cel. Eleni liet Dimitri in de kamer achter, terwijl ze de andere deur openmaakte. Deze kamer was kleiner en op een of andere manier grauwer. Ze liep terug naar de eerste kamer, waar Dimitri nog steeds op dezelfde plek stond.

“Dit wordt jouw kamer,” kondigde ze aan.

“Mijn kamer?” vroeg hij vol ongeloof. “Alleen voor mij?” Hij had altijd een kamer moeten delen met zijn twee broers en twee zussen. Voor het eerst verscheen er iets van emotie op zijn gezicht. Tot zijn verrassing was zijn leven er in elk geval in één opzicht op vooruitgegaan.

Terwijl ze de trap afliepen, schoot er een kakkerlak door de kamer, die achter de kast in de hoek verdween. Eleni nam zich voor het beest later te vangen, maar nu wilde ze de drie olielampen aansteken om de sombere ruimte op te vrolijken. Uit de doos met haar bezittingen, die voornamelijk uit boeken en ander lesmateriaal voor Dimitri bestond, haalde ze pen en papier. Ze begon een lijstje te maken: drie lappen katoen om gordijnen te maken, twee schilderijen, een paar kussens, vijf dekens, een grote steelpan en een paar onderdelen van haar beste servies. Ze wist dat haar familie het prettig zou vinden te weten dat ze allemaal van dezelfde, met bloemen versierde borden aten. Een ander belangrijk punt op haar bestellijst waren zaden. Hoewel het een troosteloos huis was, stemde de kleine tuin Eleni vrolijk, en ze was al aan het bedenken wat ze er zou gaan kweken. Giorgis zou over een paar dagen terugkomen, dus binnen een week of twee zou het er hier al veel beter uit kunnen zien. Er zouden nog vele lijstjes voor Giorgis volgen, en Eleni wist dat hij haar wensen tot in detail zou vervullen.

Dimitri keek toe terwijl Eleni de lijst met benodigdheden opstelde. Hij had ontzag voor deze vrouw, die gisteren nog zijn onderwijzeres was en nu niet in plaats van tussen acht uur ‘s-ochtends en twee uur ‘s middags dag en nacht voor hem zou zorgen. Ze werd zijn moeder, zijn meetera. Hij zou haar echter nooit anders noemen dan ‘Kyria Petrakis’. Hij vroeg zich af wat zijn echte moeder op dit moment deed. Waarschijnlijk stond ze, in een grote pan roerend, het avondeten te bereiden. In Dimitri’s ogen bracht ze het grootste deel van haar tijd op die manier door, terwijl hij en zijn broers en zussen buiten op straat speelden. Hij vroeg zich af of hij hen ooit nog zou zien en wenste met heel zijn hart dat hij nu bij hen was, spelend in de stoffige straat. Als hij hen na een paar uur al zo miste, hoezeer zou hij hen dan na dagen, weken, maanden missen? Hij kreeg een brok in zijn keel en de tranen sprongen in zijn ogen. Het volgende moment stond Kyria Petrakis naast hem, trok hem tegen zich aan en fluisterde: “Niet huilen, Dimitri. Het komt allemaal goed…Het komt allemaal goed.” Kon hij haar maar geloven.

Die middag pakten ze de dozen uit. De vertrouwde voorwerpen die uit de dozen tevoorschijn kwamen, zouden hen vrolijker moeten stemmen, maar elke snuisterij, elk boek of speeltje deed hen des te sterker terugdenken aan het leven dat ze hadden achtergelaten.

Een van Eleni’s dierbare voorwerpen was een klokje, een geschenk van haar ouders op haar trouwdag. Ze zette het klokje op de schoorsteenmantel en het zachte getik vulde de lange stiltes. De klok sloeg elk uur, en precies om drie uur, nog voordat het geluid helemaal was weggestorven, werd er zachtjes op de deur geklopt.

Met een weids gebaar maakte Eleni de deur open om èen kleine vrouw met een rond gezicht en zilveren strepen in haar haar binnen te laten.

Kalispera,” zei Eleni. “Kyrios Kontomaris zei me dat ik u kon verwachten. Komt u binnen.”

“Jij moet Dimitri zijn,” zei de vrouw meteen. Ze liep op de jongen af, die met zijn hoofd in zijn handen bleef zitten. “Kom,” zei ze terwijl ze een hand naar hem uitstak. “Ik zal jullie rondleiden. Mijn naam is Elpida Kontomaris, maar noem me alsjeblieft Elpida.”

Haar stem klonk geforceerd vrolijk, alsof ze een doodsbang kind naar de tandarts moest meelokken om een kies te laten trekken. Vanuit het sombere huis liepen ze de namiddagzon in en sloegen rechts af.

“Het allerbelangrijkste hier is de watervoorziening,” begon ze. Uit haar zakelijke toon bleek dat het zeker niet de eerste keer was dat ze nieuwkomers een rondleiding gaf. Telkens wanneer er een vrouw op het eiland arriveerde, kreeg Elpida de opdracht haar te verwelkomen. Dit was de eerste keer dat ze haar praatje in het bijzijn van een kind afstak. Ze wist dat ze de informatie die ze normaal verschafte hier en daar moest aanpassen. Vooral moest ze ervoor zorgen dat ze haar kritiek op de faciliteiten op het eiland niet te veel liet blijken.

“Hier,” zei ze monter, wijzend op een enorm waterreservoir aan de voet van de heuvel, “halen we ons water. Het is een ontmoetingspunt waar we allemaal veel tijd doorbrengen om te kletsen en de laatste nieuwtjes uit te wisselen.”

In werkelijkheid maakte het haar razend van woede dat ze honderden meters heuvel op en af moesten lopen om water te halen. Zijzelf kon dat nog wel aan maar anderen, die slechter ter been waren dan zij, konden amper een lege emmer tillen, laat staan een tot de rand toe gevuld met water. Voordat ze op Spinalonga aankwam, had ze zelden iets zwaarders dan een gevuld glas hoeven tillen, maar nu hoorde het sjouwen met emmers water tot haar dagelijkse karweitjes. Het had haar een paar jaar gekost om eraan te wennen. Voor Elpida was het leven misschien wel ingrijpender veranderd dan voor veel anderen. Aangezien ze afkomstig was uit een welgestelde familie in Hania, was ze, toen ze tien jaar geleden op Spinalonga aankwam, niet gewend aan lichamelijke arbeid. Het zwaarste werk dat ze tot dan toe had gedaan was het borduren van een sprei.

Zoals gewoonlijk deed Elpida haar best een positief beeld te schetsen van het eiland. Ze toonde Eleni de weinige winkels alsof het de chicste boetieks in Iraklion waren. Ze wees aan waar de tweewekelijkse markt werd gehouden en waar ze de was kon doen. Ze nam haar ook mee naar de apotheek, voor velen het belangrijkste gebouw van het hele eiland. Ze vertelde wanneer de bakkersoven werd aangestoken en liet haar het kafenion, verstopt in een zijstraatje, zien. Hoewel de priester zelf nog bij Eleni langs zou komen, wees Elpida haar waar hij woonde en nam hen mee naar de kerk. Ze maakte de jongen warm voor de poppenkastvoorstellingen die een keer per week in het stadhuis voor de kinderen werden opgevoerd en ten slotte wees ze het schoolgebouw aan, dat vandaag leeg was maar op drie ochtenden per week werd bevolkt door de weinige kinderen op het eiland.

Door Dimitri te vertellen over de andere kinderen van zijn leeftijd en over het plezier dat ze met elkaar hadden, probeerde ze hem een glimlach te ontlokken. Maar hoezeer ze ook haar best deed, zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos.

Waar ze dit keer niet over vertelde, vooral niet in het bijzijn van de jongen, was de groeiende onrust op Spinalonga. Hoewel veel leprozen aanvankelijk dankbaar waren voor het toevluchtsoord dat het eiland hun bood, raakten ze na een tijdje gedesillusioneerd en voelden ze zich in de steek gelaten. Ze vonden dat er slechts minimaal in hun behoeften werd voorzien. Elpida was er zeker van dat Eleni zich spoedig bewust zou worden van de verbittering onder een groot deel van de eilandbewoners. Het hing gewoon in de lucht.

Als vrouw van de leider van het eiland bevond ze zich in een lastige positie. Petros Kontomaris was door de bewoners van Spinalonga gekozen, maar zijn belangrijkste taak was te bemiddelen tussen de eilandbewoners en de overheid. Hij was een verstandig man en wist tot hoever hij kon gaan bij de autoriteiten op Kreta. Maar Elpida zag hem voortdurend strijden tegen een luidruchtige en soms radicale minderheid in de leprakolonie die vond dat ze slecht behandeld werden en die constant ijverde voor verbetering van de voorzieningen. Sommige bewoners hadden het gevoel dat ze niet meer waren dan kolonisten in een door de Turken verlaten dorp, ook al had Kontomaris tijdens zijn leiderschap alles gedaan wat in zijn vermogen lag. Hij had voor elke inwoner een maandelijkse toelage van twintig drachmen geregeld, een subsidie losgekregen om een nieuw huizenblok, een behoorlijke apotheek en een kliniek te bouwen en gezorgd dat Spinalonga regelmatig door een arts vanuit Kreta werd bezocht. Ook had hij bedacht dat elke inwoner een stukje land toegewezen moest krijgen om zijn eigen groente en fruit te telen, hetzij voor eigen gebruik, hetzij om op de markt te verkopen. Kortom, hij had alles gedaan wat menselijkerwijs mogelijk was, maar de bevolking van Spinalonga wilde alsmaar meer, en Elpida wist niet of haar man de energie had om aan hun verwachtingen te voldoen. Ze maakte zich voortdurend zorgen om hem. Net als zij was hij achter in de vijftig, maar zijn gezondheid liet te wensen over. Zijn lichaam kon de strijd tegen de lepra niet langer aan.

Sinds Elpida’s komst op het eiland was er veel veranderd, meestal dankzij de inspanningen van haar man. Toch nam de onvrede elke dag toe. Vooral in de zomer was de watervoorziening een bron van onvrede. In het honderden jaren geleden aangelegde Venetiaans waterleidingsysteem werd het regenwater in ondergrondse tanks opgeslagen om verdamping te voorkomen. Het systeem was van een vernuftige eenvoud, maar nu begonnen de tunnels, die naar de ondergrondse tanks voerden, in elkaar te zakken. Elke week werd vanuit Kreta vers water geleverd, maar er was nooit genoeg voor tweehonderd mensen. Ondanks de hulp van muildieren was het een dagelijks gevecht, vooral voor de ouderen en degenen die slecht ter been waren. In de winter was er behoefte aan elektriciteit. Een paar jaar eerder was er een generator geïnstalleerd en iedereen had zich verheugd op het vooruitzicht van warmte en licht in de donkere, kille dagen van november tot februari. Het mocht niet zo zijn. Al na drie weken begaf de generator het en had sindsdien niet meer gefunctioneerd; verzoeken om nieuwe onderdelen werden genegeerd en het apparaat stond er verwaarloosd en bijna geheel door onkruid overwoekerd bij.

Water en elektriciteit waren geen luxeartikelen maar noodzakelijke levensbehoeften. Iedereen was zich er dan ook van bewust dat met name een inadequate watervoorziening hun levens zou kunnen bekorten. Elpida wist dat, maar hoewel de overheid hun levens draaglijk moest maken, deed ze erg weinig om hun omstandigheden te verbeteren. Ze deelde de woede van de bewoners van Spinalonga. Waarom werden zij op rantsoen gezet? Nota bene in een land waar enorme bergen zich tegen de horizon verhieven, bergen waarvan de besneeuwde toppen ‘s-winters duidelijk zichtbaar waren. Ze wilden een betrouwbaar waterleidingsysteem. En wel snel. Er woedden heftige discussies over wat er moest gebeuren. Elpida herinnerde zich die keer dat een groepje mensen dreigde het vasteland van Kreta te bestormen om daar een stel mensen te gijzelen. Uiteindelijk beseften ze wat een zielige, chaotische bende ze met elkaar zouden vormen, zonder boten, zonder wapens, en, bovenal, zonder enige kracht.

Het enige wat ze konden doen was hun stem laten horen. En op dat punt was Petros’ vermogen tot argumenteren en diplomatie het meest waardevolle wapen dat ze hadden. Elpida moest enige afstand bewaren tussen zichzelf en de rest van de gemeenschap, maar ze was altijd bereid te luisteren, vooral naar de vrouwen, die haar beschouwden als de spreekbuis naar haar man. Nu was ze het helemaal beu en stiekem oefende ze druk uit op Petros om zich niet meer verkiesbaar te stellen. Had hij niet al genoeg gegeven?

Terwijl ze Eleni en Dimitri door de straatjes op het eiland leidde, hield ze al deze gedachten voor zichzelf. Ze zag dat Dimitri zich aan de zoom van Eleni’s wijde rok vastklampte, alsof hij troost zocht. Ze zuchtte inwendig. Wat voor toekomst had de jongen op dit eiland? Ze hoopte bijna dat die niet lang zou duren.

Eleni putte troost uit het zachte getrek aan haar rok. Het gaf haar het gevoel niet alleen te zijn. Ze had iemand om voor te zorgen. Gisteren had ze nog een man en dochters gehad, en eergisteren nog hadden op school honderd gretige gezichtjes naar haar opgekeken. Het idee dat allen haar nodig hadden gehad, had haar goed gedaan. Deze nieuwe situatie was moeilijk te bevatten. Even vroeg ze zich af of ze al dood was en deze vrouw een geest was die haar rondleidde in het dodenrijk en haar uitlegde waar de dode zielen hun lijkwaden konden wassen en hun ontoereikende rantsoenen konden kopen. Verstandelijk wist ze wel dat het allemaal echt was. Niet Charon maar haar eigen man had haar naar de hel gebracht en haar hier achtergelaten om te sterven. Ze bleef staan, en Dimitri volgde haar voorbeeld. Ze liet haar hoofd hangen en voelde dikke tranen in haar ogen opwellen. Voor het eerst verloor ze haar zelfbeheersing. Ze kreeg een brok in haar keel en probeerde wanhopig haar longen te vullen met lucht. Elpida, die tot dusver nuchter en zakelijk was geweest, draaide zich naar haar toe en greep haar bij de arm. Dimitri keek op naar de beide vrouwen. Die dag had hij zijn eigen moeder voor het eerst zien huilen. Nu was het de beurt aan zijn onderwijzeres, die haar tranen de vrije loop liet.

“Wees niet bang om te huilen,” zei Elpida zachtjes. “De jongen zal hier nog vaak genoeg tranen te zien krijgen. Geloof me, op Spinalonga huilt iedereen vrijelijk.”

Eleni verborg haar gezicht tegen Elpida’s schouder. Twee voorbijgangers bleven staan kijken. Niet omdat ze een vrouw zagen huilen, maar simpelweg omdat ze nieuwsgierig waren naar de nieuwkomers. Dimitri wendde beschaamd zijn blik af. Behalve Eleni’s tranen gaf de starende blik van de vreemdelingen hem een naar gevoel. Hij hoopte bijna op een aardbeving, zodat de grond onder hem zou splijten en hij zou worden opgeslokt. Hij wist dat er op Kreta regelmatig aardbevingen waren.

Elpida zag hoe Dimitri zich voelde. Eleni’s gesnik greep haar ook aan en hoewel ze vreselijk met haar meeleefde, wilde ze dat ze ophield. Toevallig waren ze net bij haar huis aangekomen. Resoluut duwde ze Eleni naar binnen. Even was ze zich bewust van haar grote huis, dat sterk contrasteerde met het onderkomen dat Eleni en Dimitri zojuist hadden betrokken. Het huis van de familie Kontomaris, de officiële residentie van de leider van het eiland, dateerde uit de periode dat Spinalonga door de Venetianen werd bezet. Het grote balkon en het portaal deden bijna voornaam aan.

Ze woonden er al zes jaar, en Elpida was steeds zo zeker geweest van de jaarlijkse herverkiezing van haar man dat ze zich nog nooit had voorgesteld hoe het zou zijn om ergens anders te moeten wonen. Nu zij hem afraadde zich verkiesbaar te stellen, zouden ze dit huis moeten opgeven. “Maar wie moet mijn functie overnemen?” vroeg Petros dan. Hij had gelijk. Degenen van wie het gerucht ging dat ze zich kandidaat wilden stellen, hadden weinig aanhang. Een van hen was Theodoros Makridakis, de leider van de demonstranten. Hoewel hij er deugdelijke motieven op na hield, zou het een ramp voor het eiland betekenen als hij aan de macht kwam. Met zijn gebrek aan diplomatie zou hij de gevorderde contacten met de overheid wel eens teniet kunnen doen en waarschijnlijk zouden privileges subtiel worden ingetrokken in plaats van uitgebreid.

De enige andere kandidaat voor de functie was Spyros Kazakis, een aardige maar slappe persoonlijkheid, die alleen maar in de positie geïnteresseerd was vanwege het huis, waarvan iedereen op Spinalonga stiekem droomde.

Vanbinnen was het huis totaal anders dan de meeste huizen op het eiland. Van drie kanten stroomde het licht binnen door de enorme ramen. In het midden van de kamer hing een kroonluchter aan een lange stoffige ketting. De grillig gevormde, gekleurde kristallen wierpen een caleidoscopisch patroon op de in pasteltinten geschilderde muren.

Het meubilair was versleten maar comfortabel, en Elpida gebaarde Eleni dat ze moest gaan zitten. Dimitri liep de kamer rond. Hij bekeek de ingelijste foto’s en staarde in een vitrinekast waarin de kostbaarheden van de familie Kontomaris waren uitgestald: een gegraveerde zilveren kan, een serie kantklossen, wat kostbaar porselein en nog meer ingelijste foto’s. Zijn aandacht werd echter het meest getrokken door een rij miniatuursoldaatjes. Hij bleef enkele minuten als verlamd staan kijken in de kast, niet naar de voorwerpen maar naar zijn eigen spiegelbeeld. Zijn gezicht kwam hem net zo vreemd voor als de kamer waarin hij stond, en hij bekeek zichzelf met enige zorg, alsof hij de donkere ogen die hem aanstaarden, niet herkende. Tot voor kort had het universum van deze jongen slechts bestaan uit de steden Agios Nikolaos, Elounda en enkele gehuchten daartussen, waar zijn neven, nichten, ooms en tantes woonden. Hij had het gevoel alsof hij naar een andere planeet was overgebracht. In de schoongeboende ruit zag hij achter zich Kyria Kontomaris die haar armen troostend om de nog steeds huilende Kyria Petrakis had geslagen. Even later richtte hij zijn blik weer op de soldaten die keurig in regimenten stonden opgesteld.

Toen hij zich omdraaide, had Kyria Petrakis zichzelf weer onder controle en stak haar beide handen naar hem uit. “Dimitri,” zei ze. “Het spijt me.” Haar tranen hadden hem in verlegenheid gebracht en plotseling bedacht hij dat ze haar eigen kinderen misschien net zo miste als hij zijn moeder. Hij probeerde zich voor te stellen hoe zijn moeder zich gevoeld zou hebben als niet hij maar zijzelf naar Spinalonga zou zijn gestuurd. Hij pakte de handen van Kyria Petrakis vast en kneep er hard in. “U hoeft geen spijt te hebben,” zei hij.

Elpida verdween de keuken in om koffie te zetten voor Eleni. Voor Dimitri maakte ze limonade van suikerwater met een scheutje citroensap. Toen ze terugkwam in de kamer, zaten haar gasten rustig te praten. Bij het zien van de limonade lichtten de ogen van de jongen op. Hij dronk zijn glas in één teug leeg. Of het nu kwam door de zoete koffie of de betoonde gastvrijheid wist Eleni niet, maar Elpida’s zorgzaamheid voelde als een warme deken. Het was altijd haar taak geweest om voor anderen te zorgen en ze vond het moeilijker te ontvangen dan te geven. Deze ommekeer zou haar op de proef stellen.

Het licht van de middagzon begon te vervagen. Enkele minuten zaten ze in gedachten verzonken bij elkaar, met als enig geluid het gerinkel van hun kopjes. Dimitri was aan zijn tweede glas limonade begonnen. Nooit eerder was hij in zo’n huis geweest, waar het licht in een regenboogpatroon naar binnen scheen en de stoelen zachter waren dan alles waar hij ooit op had geslapen. Het was zo anders dan zijn eigen huis. Thuis werd elke bank ‘s-avonds als bed gebruikt en diende elk kleed als deken. Hij had gedacht dat iedereen zo woonde. Maar hier was dat dus anders.

Toen ze hun drankjes ophadden, zei Elpida: “Zullen we verder gaan met de rondleiding?” Ze stond op uit haar stoel. “Er is iemand die jullie wil ontmoeten.”

Eleni en Dimitri liepen achter haar aan het huis uit. Dimitri wilde liever niet weg. Hij had het hier fijn gevonden en hoopte dat hij ooit zou terugkomen om limonade te drinken en, als hij durfde, Kyria Kontomaris te vragen of de kast open mocht zodat hij de soldaatjes beter kon bekijken en misschien zelfs aanraken.

Verderop in de straat stond een huis dat een paar eeuwen later was gebouwd dan de residentie. Met zijn strakke, rechte lijnen miste het gebouw de klassieke schoonheid van het huis dat ze net hadden verlaten. Dit functionele bouwwerk was het ziekenhuis, waar hun volgende stop zou zijn.

Het bezoek van Eleni en Dimitri viel samen met de dag waarop de dokter van het vasteland van Kreta het ziekenhuis bezocht. Deze nieuwe maatregel en de bouw van het ziekenhuis waren het resultaat van Kontomaris’ inspanningen om de medische behandeling van leprozen te verbeteren. Eerst had hij de overheid moeten overhalen om het project te financieren en ten tweede had hij geëist dat een bekwame arts hen kon helpen zonder zelf het risico te lopen geïnfecteerd te raken.

Ten slotte werden beide eisen ingewilligd, en sindsdien kwam er op maandag, woensdag en vrijdag een dokter uit Agios Nikolaos. De dokter die zich bereid had verklaard voor wat velen beschouwden als een gevaarlijke en onbezonnen onderneming, was Christos Lapakis, een joviale, blozende man van begin dertig. Hij was erg geliefd bij het personeel van de afdeling dermatologie van het ziekenhuis en de patiënten op Spinalonga droegen hem op handen. Aan zijn dikke buik was te zien dat hij een levensgenieter was, iemand die begreep dat het leven kort kon zijn en je er dus maar beter van kon genieten. Voor zijn keurige familie in Agios Nikolaos was het een teleurstelling dat hij nog steeds vrijgezel was, en zelf begreep hij ook wel dat zijn kansen op de huwelijksmarkt niet groter werden door zijn werk in de leprakolonie. Maar dat kon hem niet zoveel schelen. Zijn werk gaf hem voldoening, en hij vond het fijn om iets, al was het maar weinig, te kunnen doen voor deze arme mensen. Hij geloofde niet in een hiernamaals of in een tweede kans.

Dokter Lapakis kwam naar Spinalonga om wonden te behandelen en de patiënten te adviseren over de voorzorgsmaatregelen die ze konden nemen en de oefeningen die ze konden doen. Dankzij de Dokters-dagen, zoals ze in de volksmond genoemd werden, bleef het moreel op het eiland hoog en ging de gezondheid van veel patiënten algauw vooruit. Hij benadrukte het belang van hygiëne, schoon water en fysiotherapie, waardoor de mensen een reden hadden om ‘s-ochtends op te staan en niet alleen hun bed uit te komen om verder af te takelen. Toen dokter Lapakis voor het eerst op Spinalonga kwam, was hij geschokt door de levensomstandigheden van de lepralijders. Om gezond te blijven moesten de wonden schoongemaakt worden, maar veel patiënten maakten op hem een apathische indruk. Het gevoel van alles en iedereen verlaten te zijn verlamde hen, en het feit dat ze op het eiland moesten blijven deed hun misschien nog wel meer pijn dan de ziekte zelf. Velen hadden geen zin meer in het leven. Waarom zouden ze ook? Het leven had ook geen zin meer in hen.

Christos Lapakis hield zich zowel met hun geestelijk als met hun lichamelijk welzijn bezig. Hij hield hun voor dat ze hoop moesten houden en niet mochten opgeven. Hij was een man met gezag, die er geen doekjes om wond. “Als je je wonden niet schoonmaakt, ga je dood,” zei hij bijvoorbeeld. Hij confronteerde zijn patiënten met de waarheid, maar liet hun tegelijkertijd merken dat hij om hen gaf. Ook gaf hij praktische tips. “Zo moet je je wonden schoonhouden,” zei hij. “En zo kun je je handen en benen oefenen als je je vingers en tenen niet wilt kwijtraken.” Hij deed hun de oefeningen voor. Meer dan ooit doordrong hij hen van het belang van schoon water. Water was leven. Lapakis was een groot aanhanger van Kontomaris en steunde hem zo veel mogelijk in zijn lobby voor een goede watervoorziening, waarbij het eiland en de vooruitzichten van zijn bewoners alleen maar baat zouden hebben.

“Hier is het ziekenhuis,” zei Elpida. “Dokter Lapakis verwacht je. Hij is net klaar met zijn reguliere spreekuur.”

Ze kwamen in een ruimte zo koel en wit als een grafkelder en gingen op een bank zitten die tegen een van de muren stond. Ze hoefden niet lang te wachten. Algauw verscheen de dokter, die zowel de vrouw als de jongen onderzocht. Ze lieten hem hun vlekken zien, die hij aandachtig bekeek. Verder onderzocht hij hun huid om te zien of er symptomen waren die ze zelf nog niet hadden ontdekt. Dimitri had een paar grote, droge vlekken op zijn rug en benen, wat betekende dat hij in dit stadium aan de minst agressieve, tuberculeuze variant van de ziekte leed. Veel meer zorgen maakte dokter Lapakis zich over de kleine, glanzende vlekjes op de benen en voeten van Eleni Petrakis. Ze had ongetwijfeld de meest kwaadaardige vorm van lepra en het was zeer goed mogelijk dat ze die al had voordat deze symptomen zich openbaarden.

De prognose voor de jongen was redelijk gunstig, dacht Lapakis. Maar die arme vrouw zou niet lang op het eiland verblijven. Zijn gezicht verried echter niets van wat hij zojuist had ontdekt.