Het was de avond voordat Sofia naar Athene zou vertrekken om een nieuw leven als student aan de universiteit te beginnen. Haar koffer hoefde slechts een paar honderd meter naar de boot te worden vervoerd om pas weer, net als Sofia zelf, driehonderd kilometer noordelijker in de hoofdstad van Griekenland van boord te gaan. Tegenover Sofia’s vastbeslotenheid om haar vleugels uit te slaan stond evenveel angst en onzekerheid. Eerder die dag had ze de neiging moeten onderdrukken om haar koffer weer uit te pakken en al haar spullen op hun oude plekje terug te zetten: haar kleren, boeken, pennen, wekker, radio, foto’s. Het was moeilijk het vertrouwde leven in te ruilen voor een onzekere toekomst. Enerzijds was Athene de poort naar het avontuur, maar anderzijds bestond de kans dat deze stap haar alleen maar ellende zou opleveren. Voor de achttienjarige Sofia was er geen tussenweg mogelijk. Het vooruitzicht van heimwee deed haar bijna lichamelijk pijn, maar er was nu geen weg meer terug. Om zes uur zou ze haar vrienden treffen en afscheid nemen van de mensen die ze zou achterlaten. Dat zou een welkome afleiding zijn.
Toen ze klokslag elf uur thuiskwam, trof ze haar vader ijsberend in de kamer aan. Haar moeder zat met haar handen ineengeklemd op het puntje van haar stoel. Haar knokkels zagen wit van de spanning en haar gezicht stond strak.
“Zijn jullie nog op? Sorry dat ik zo laat ben,” zei Sofia. “Jullie hoefden voor mij niet wakker te blijven.”
“Sofia, we willen met je praten,” zei haar vader zacht.
“Ga maar even zitten,” opperde haar moeder.
Sofia voelde zich onmiddellijk niet op haar gemak.
“Waarom doen jullie zo formeel?” vroeg ze terwijl ze zich in een stoel liet vallen.
“Er is iets wat je moet weten voordat je morgen naar Athene vertrekt,” zei haar vader.
Nu nam haar moeder het woord. Per slot van rekening was het voor het grootste deel haar levensverhaal.
“Ik weet niet goed waar ik moet beginnen,” zei ze. “Maar er zijn een paar dingen die je moeten weten over onze familie…”
∗
Die avond vertelden ze haar alles wat Fotini aan Alexis had verteld. Sofia had nooit iets vermoed, noch was ze ooit door een onvoorzichtige opmerking op een spoor gezet. Ze was totaal onvoorbereid op deze onthulling. Ze had het gevoel op een berg te staan, waar de geheimen zich in steeds harder wordende steenlagen omheen hadden gevormd. Ze hadden haar elk detail onthouden. Het leek op een samenzwering. Toen ze erover nadacht, begreep ze dat er tientallen mensen moesten zijn die van de moord op haar moeder op de hoogte waren, en niemand had haar al die jaren iets verteld. En wat zou er niet gespeculeerd en geroddeld zijn? Misschien werd er nog steeds achter haar rug om gefluisterd als ze voorbijkwam: “Arm kind. Ik vraag me af of ze al weet wie haar vader was?” Ze kon zich het kwaadaardig gefluister over lepra voorstellen. “Moet je je indenken,” hoorde ze de mensen zeggen. “Niet één, maar twee gevallen in haar familie!” Al die stigma’s die ze jarenlang met zich mee had gedragen en waarvan ze zich totaal niet bewust was geweest. Een verminkende ziekte, een overspelige moeder, een moordenaar als vader. Het was weerzinwekkend. Hoe heerlijk was het leven geweest toen ze dit alles nog niet wist.
Sofia had altijd gedacht dat de twee mensen die tegenover haar zaten haar ouders waren. Ze had geen reden gehad om daaraan te twijfelen. Ze had altijd gedacht dat ze qua uiterlijk zowel op Maria als op Kyritsis leek. Nu bleek ze net zomin verwant te zijn aan de man die ze vader noemde als aan elke willekeurige man die ze op straat tegenkwam. Ze had zonder meer van haar ouders gehouden. Ze vroeg zich af of haar gevoelens voor hen waren veranderd nu ze niet haar echte ouders bleken te zijn. In minder dan een uur was haar leven totaal overhoopgehaald. Het was achter haar opgelost, en als ze omkeek, zag ze een leegte. Niets.
Zwijgend hoorde ze het nieuws aan. Ze voelde zich misselijk. Geen moment probeerde ze zich in te denken hoe Maria en Kyritsis zich moesten voelen en hoe moeilijk het voor hen was geweest om haar na al die jaren de waarheid te vertellen. Nee. Dit was haar verhaal, haar leven waarvan zij haar een valse voorstelling hadden gegeven, en ze was boos.
“Waarom hebben jullie me dit niet eerder verteld?” schreeuwde ze.
“We wilden je beschermen,” zei Kyritsis ferm. “Er was geen reden om je het eerder te vertellen.”
“We hebben van je gehouden alsof je ons eigen kind was,” zei Maria op smekende toon.
Ze was al zo huiverig geweest om haar enig kind te verliezen aan de universiteit in Athene, maar nu was ze helemaal bang dat het meisje haar niet langer als haar moeder zou beschouwen. Sofia keek haar aan alsof ze een vreemde was. Maanden, jaren waren verstreken waarin het feit dat Sofia niet hun eigen vlees en bloed was geen enkele rol had gespeeld. Ze hadden misschien des te meer van haar gehouden, omdat ze zelf geen kinderen hadden kunnen krijgen.
Maar op dit moment zag Sofia hen slechts als twee mensen die tegen haar hadden gelogen. Ze was achttien, een onberekenbaar kind nog, en vastbesloten om haar leven in eigen hand te nemen. Haar leven, waarin zij bepaalde wat de feiten waren. Haar woede maakte plaats voor kilte, waarachter ze haar emoties verstopte en waarmee ze de mensen die het meest van haar hielden deed huiveren.
“Ik zie jullie morgenochtend,” zei ze terwijl ze opstond. “De boot vertrekt om negen uur.”
Met die woorden draaide ze zich om en verdween naar boven.
De volgende ochtend was Sofia al vroeg op om de laatste spullen in te pakken. Om acht uur droegen Kyritsis en zij haar bagage naar de auto. Geen van beiden zei iets. Gedrieën reden ze naar de haven, waar Sofia plichtmatig afscheid nam.
Ze gaf hun elk een kus op beide wangen.
“Vaarwel,” zei ze. “Ik zal jullie schrijven.”
Haar afscheid klonk zo definitief dat er weinig kans leek te zijn op een verzoening op korte termijn. Ze hoopten dat ze zou schrijven, maar eigenlijk wisten ze al dat het geen zin had om uit te zien naar haar brieven. Terwijl de boot zich van de kade verwijderde, was Maria ervan overtuigd dat dit het ergste was wat haar kon overkomen. De mensen naast hen zwaaiden hun dierbare uit, maar Sofia was nergens te bekennen. Ze stond niet eens op het dek.
Maria en Kyritsis bleven net zo lang staan wachten tot de boot nog maar een stipje aan de horizon was. Pas toen draaiden ze zich om. De leegte in hun hart was ondraaglijk.
Voor Sofia betekende de reis naar Athene een vlucht uit haar verleden, weg van de stigma’s van lepra en de vraag wie haar ouders waren. Halverwege haar eerste semester was ze zover dat ze een brief kon schrijven.
Lieve vader en moeder (of moet ik jullie oom en tante noemen? Geen van beide lijkt gepast),
Het spijt me dat ik op zo’n nare manier afscheid van jullie heb moeten nemen. Ik was totaal gechoqueerd. Ik kan mijn gevoelens nog steeds niet onder woorden brengen en ik word nog steeds misselijk als ik het allemaal tot me laat doordringen. Ik wil jullie hoe dan ook laten weten dat ik hier al aardig mijn draai heb gevonden. Ik volg de colleges met plezier en hoewel Athene vergeleken bij Agios Nikolaos een grote, vieze stad is, voel ik me hier al best thuis.
Ik beloof dat ik jullie snel weer zal schrijven,
Liefs, Sofia
De brief zei alles en tegelijkertijd niets. Ze bleven dit soort briefjes ontvangen, waarin Sofia haar nieuwe leven vaak enthousiast beschreef, maar waarin ze weinig prijsgaf over hoe ze zich nu voelde. Aan het einde van het eerste studiejaar waren ze diep teleurgesteld, doch niet verbaasd dat ze niet thuiskwam voor de zomervakantie.
Sofia werd geobsedeerd door haar verleden en besloot de vakantie te gebruiken om Manoli op te sporen. Aanvankelijk zat ze op het goede spoor en trok ze enkele aanwijzingen in en buiten Athene na. Daarna werden haar bronnen, zoals telefoonboeken en belastingkantoren, vager, en klopte ze af en toe gewoon bij mensen aan die toevallig Vandoulakis heetten. Daar stond ze dan voor de deur van een vreemdeling en legde in het kort uit waarvoor ze kwam en verontschuldigde zich voor de overlast. Haar spoor, of wat er ook voor door moest gaan, liep dood, en op een ochtend werd ze wakker in een hotel in Thessaloniki en vroeg zich af waar ze in hemelsnaam mee bezig was. Ook al zou ze deze man vinden, ze zou nooit zeker weten of hij haar vader was. En waaraan gaf ze de voorkeur? Aan een vader die haar moeder had vermoord of aan een vader die overspel had gepleegd en haar in de steek had gelaten? Het was nauwelijks een keuze. Ze kon zich beter op haar toekomst concentreren dan zich bezig te houden met vragen over haar verleden.
Aan het begin van haar tweede studiejaar ontmoette ze iemand die veel belangrijker voor haar werd dan haar vader, wie hij ook mocht zijn. Zijn naam was Marcus Fielding, een Engelsman, die zijn sabbatical doorbracht op de universiteit in Athene. Sofia had nog nooit iemand als hij ontmoet. Hij was een lange, forse man met een bleke gelaatskleur, die vlekkerig werd wanneer hij het warm had of zich opgelaten voelde. Hij had helderblauwe ogen, die je maar zelden zag in Griekenland. Op een bepaalde manier, waar de Engelsen nu eenmaal patent op lijken te hebben, zag hij er altijd een beetje verkreukeld uit.
Marcus had nog nooit een vaste vriendin gehad. Enerzijds had zijn studie hem te zeer in beslag genomen, anderzijds was hij te verlegen om vrouwen te versieren. Bovendien werd hij afgeschrikt door de seksuele revolutie die begin jaren zeventig in Londen was losgebarsten. In die tijd liep Athene in dat opzicht achter. Toen hij net een maand op de universiteit was, viel Sofia hem meteen op in de grote groep studenten. Hij vond haar de mooiste vrouw die hij ooit had gezien.
Hoewel ze een wereldse indruk maakte, was ze niet onbenaderbaar, en hij was dan ook verbaasd dat ze zijn uitnodiging om iets te gaan drinken accepteerde.
Binnen een paar weken waren ze onafscheidelijk, en toen het moment aanbrak dat Marcus naar Engeland moest terugkeren, besloot ze haar studie op te geven en met hem mee te gaan.
“Er is niets wat me hier bindt,” zei ze op een avond. “Ik ben wees.”
Toen hij protesteerde, stelde ze hem gerust. “Het is echt waar,” zei ze. “Ik ben door een oom en tante opgevoed, maar zij wonen op Kreta. Ze zullen het heus niet erg vinden als ik naar Londen ga.”
Over haar opvoeding repte ze verder met geen woord, en Marcus drong niet aan, maar waar hij wel op stond, was dat ze eerst trouwden. Daar hoefde Sofia niet lang over na te denken. Ze was smoorverliefd op deze man en wist zonder een spoor van twijfel dat hij haar nooit in de steek zou laten.
Op een kille ochtend in februari, zo’n dag waarop de vorst tot in de middag blijft hangen, trouwden ze voor de wet in Zuid-Londen. Al een paar weken stond de – informele – uitnodiging op de schoorsteenmantel in het huis van Maria en Nikolaos. Het zou de eerste keer zijn dat ze Sofia weer zouden zien sinds de dag dat ze met de boot uit hun leven was verdwenen. Het verscheurende gevoel van verlatenheid vlak na Sofia’s vertrek was geleidelijk weggeëbd en had plaatsgemaakt voor de milde pijn van aanvaarding. Beiden zagen de bruiloft met een mengeling van opwinding en angst tegemoet.
Ze sloten Marcus meteen in hun hart. Sofia had zich geen lievere, betrouwbaardere echtgenoot kunnen wensen. Ze waren dolblij dat ze geluk en geborgenheid had gevonden, hoewel hun blijdschap werd overschaduwd door de gedachte dat de kans klein was dat Sofia ooit zou terugkeren naar Kreta om zich daar te settelen. Ze genoten van de Engelse bruiloft, hoewel ze de Griekse rituelen en tradities misten. Afgezien van een enkele speech was het eigenlijk een gewoon feest, en het merkwaardigste was wel dat de in een rood broekpak geklede bruid zich qua kleding nauwelijks van de andere gasten onderscheidde. Maria, die geen woord Engels sprak, werd aan iedereen voorgesteld als de tante van Sofia, en Nikolaos, die het Engels uitstekend beheerste, als haar oom. Tijdens het feest weken ze niet van elkaars zijde, waarbij Ryritsis als de tolk van zijn vrouw optrad.
Ze bleven nog twee nachten in Londen logeren. Vooral Maria was onder indruk van de stad waar Sofia zou gaan wonen. Voor haar was het een andere planeet; in deze stad, met zijn voortdurende verkeerslawaai, de monsterlijke rode bussen en de mensenmassa die zich aan de etalages met graatmagere modepoppen vergaapte, was de kans nihil dat je iemand tegenkwam die je kende, ook al woonde je er. Het was de eerste en de laatste keer dat Maria het eiland waar ze was geboren zou verlaten.
Zelfs in haar huwelijk met Marcus had Sofia het niemandsland tussen geheimhouding en leugens verkend. Ze hield zichzelf voor dat iets verzwijgen iets heel anders was dan iemand voorliegen. Zelfs toen ze kinderen kreeg – Alexis, de oudste, werd een jaar na hun huwelijk geboren – zwoer ze dat ze hun nooit iets over haar familie op Kreta zou vertellen. Ze zou hun afkomst voor hen verzwijgen en hen voor altijd beschermen tegen de diepe schande van het verleden.
In 1990 overleed dokter Kyritsis op tachtigjarige leeftijd. In de Britse kranten verschenen enkele korte overlijdensberichten, niet meer dan een paar regels, waarin zijn bijdrage aan het lepra-onderzoek werd geprezen. Sofia knipte de berichten zorgvuldig uit en borg ze op.
Ondanks het leeftijdsverschil van bijna twintig jaar overleefde Maria hem met slechts vijf jaar. Uit plichtsgevoel vloog Sofia naar Kreta, waar ze twee dagen verbleef om de begrafenis van haar tante bij te wonen. Ze voelde zich verdrietig en schuldig tegelijk. Ze besefte dat ze met de manier waarop ze als achttienjarige Kreta had verlaten zich van haar meest ondankbare en egoïstische kant had laten zien. En nu was het te laat om het goed te maken. Veel te laat.
Op dat moment besloot Sofia voor eens en altijd met haar afkomst af te rekenen. Ze deed afstand van de paar aandenkens aan haar moeder en tante, die ze in een doos achter in haar garderobekast bewaarde. Op een middag, voordat de kinderen uit school kwamen, gooide ze een stapel vergeelde enveloppen met Griekse postzegels in het haardvuur. Vervolgens verwijderde ze de achterkant van de ingelijste foto van haar oom en tante en schoof voorzichtig de krantenknipsels over Kyritsis achter de foto. Dit aandenken aan hun gelukkigste tijd stond nu op het nachtkastje naast Sofia’s bed en was het enige wat er van haar verleden over was.
Door de bewijzen van haar geschiedenis te vernietigen had Sofia geprobeerd haar verleden van zich af te schudden, maar de angst voor ontdekking knaagde voortdurend aan haar. In de loop der jaren voelde ze zich steeds schuldiger over de manier waarop ze haar oom en tante had behandeld. Het schuldgevoel lag als een steen op haar maag en soms voelde ze zich onpasselijk worden bij de gedachte dat ze niets kon doen om het goed te maken. Nu haar eigen kinderen het huis uit waren, voelde ze zich schuldiger dan ooit en besefte ze dat ze onherstelbaar verdriet had aangericht.
Marcus was zo verstandig geweest haar niet met vragen lastig te vallen en had zich altijd geschikt in Sofia’s wens haar verleden te laten rusten. Maar naarmate de kinderen groter werden, viel hun Kretenzer afkomst niet te ontkennen: de mooie, donkere haren van Alexis en de zwarte wimpers die Nicks ogen omkransten. Sofia vreesde dat haar kinderen op een dag zouden ontdekken wat voor mensen hun voorouders waren geweest. Bij die gedachte kromp haar maag ineen. Ze had nooit zo lang mogen zwijgen, bedacht Sofia, nu ze naar haar dochter keek. Alexis keek haar met een onderzoekende blik aan, alsof ze haar moeder voor het eerst zag. Het was haar eigen schuld. Ze had zichzelf van haar beide kinderen en haar man vervreemd.
“Het spijt me zo,” zei ze tegen Alexis, “dat ik je dit niet eerder heb verteld.”
“Maar waarom schaam je je er zo voor?” vroeg Alexis terwijl ze zich naar haar moeder toe boog. “Het is op een bepaalde manier je levensgeschiedenis, maar tegelijkertijd speelde je er geen enkele rol in.”
“Deze mensen waren mijn vlees en bloed, Alexis. Leprozen, overspeligen, moordenaars…”
“Goeie genade, mama, sommigen van die mensen waren helden. Neem nu je oom en tante, hun liefde overleefde alles. En dankzij het werk van je oom zijn honderden, misschien wel duizenden levens gered. En je grootvader! Aan hem kunnen mensen van tegenwoordig een voorbeeld nemen. Nooit klagen, nooit iemand verloochenen, in stilte lijden.”
“Maar mijn moeder dan?”
“Nou, ik ben blij dat ze mijn moeder niet was, maar je kunt haar niet alles verwijten. Ze was zwak, maar ze had toch altijd al rebelse trekjes? Ik krijg de indruk dat ze, in tegenstelling tot Maria, het altijd heel moeilijk heeft gevonden om te doen wat van haar werd verwacht. Zo was ze nu eenmaal.”
“Wat ben je vergevingsgezind, Alexis. Mijn moeder was inderdaad zwak, maar had ze niet wat harder kunnen vechten tegen haar natuurlijke neigingen?”
“Dat zouden we allemaal moeten doen, maar niet iedereen heeft er de kracht voor. Het lijkt er trouwens ook op dat Manoli op een schandalige manier heeft geprofiteerd van haar zwakte. Dat is nu eenmaal kenmerkend voor dat soort mensen.”
Hun gesprek viel even stil. Sofia friemelde aan haar oorbel alsof ze iets wilde zeggen maar het niet over haar lippen kon krijgen.
“Weet je wie zich nog het ergst heeft misdragen?” flapte ze er ten slotte uit. “Ik. Ik heb twee fantastische, lieve mensen de rug toegekeerd. Ze hebben me alles gegeven, en ik heb hen afgewezen.”
Alexis was verbijsterd door de uitbarsting van haar moeder.
“Ik heb hun de rug toegekeerd,” herhaalde Sofia. “En nu is het te laat om te zeggen dat het me spijt.”
Tranen welden op in Sofia’s ogen. Alexis had haar moeder nog nooit zien huilen.
“Wees niet zo streng voor jezelf,” fluisterde ze. Ze schoof haar stoel dichterbij en sloeg een arm om haar moeder heen. “Als papa en jij me op mijn achttiende met een dergelijk bericht hadden overdonderd, had ik waarschijnlijk precies hetzelfde gedaan. Het is echt volkomen begrijpelijk dat je zowel boos als verdrietig was.”
“Maar ik voel me er zo schuldig over. Al jaren,” zei ze zachtjes.
“Dat is nu niet meer nodig. Het is voorbij, mama,” zei Alexis terwijl ze haar moeder dicht tegen zich aan trok. “Zoals ik Maria uit de verhalen heb leren kennen, denk ik dat ze je heeft vergeven. Jullie hebben elkaar toch al die jaren geschreven? Ze zijn zelfs op je bruiloft geweest. Ik weet zeker dat Maria niet verbitterd was. Dat zat niet in haar natuur.”
“Ik hoop dat je gelijk hebt,” zei Sofia met gedempte stem. Ze deed haar best om haar tranen te bedwingen. Toen ze haar blik op het eiland richtte, kwam ze langzaam weer tot zichzelf.
Fotini had stilletjes zitten luisteren naar het gesprek tussen moeder en dochter. Ze begreep dat Alexis haar moeder met een andere blik naar het verleden probeerde te laten kijken, en ze besloot dat ze de twee vrouwen beter even alleen kon laten.
In Plaka werd nog steeds over de ‘tragedie van de familie Vandoulakis’, zoals het werd genoemd, gesproken. Ook waren de mensen die de gebeurtenissen op die gedenkwaardige zomeravond hadden meegemaakt, het kleine meisje niet vergeten dat zonder vader en moeder was achtergebleven. Sommigen van hen woonden nog steeds in het dorp. Fotini liep het café in en zei in gebarentaal iets tegen Gerasimo, die vervolgens heftig naar zijn vrouw gebaarde. Ze staakten hun bezigheden onmiddellijk, droegen de bediening tijdelijk over aan hun zoon en volgden Fotini naar de taverna.
Aanvankelijk herkende Sofia de mensen niet die aan het tafeltje naast dat van haar en Alexis hadden plaatsgenomen, maar toen ze erachter kwam dat de oudere man doofstom was, wist ze wie hij was.
“Gerasimo!” riep ze uit. “Nu zie ik het pas. Werkte jij vroeger niet in het café?”
Hij knikte glimlachend. Het feit dat Gerasimo doofstom was, had Sofia als kind altijd geïntrigreerd. Ze was ook altijd een beetje bang voor hem geweest, maar ze herinnerde zich ook hoe ze had genoten van de ijskoude limonade die hij speciaal voor haar maakte wanneer ze met Maria in het café kwam om haar grootvader te zien. Meer moeite kostte het haar om Ariana te herkennen. Hoewel ze nogal dik was geworden en veel last had van spataderen die zich slecht lieten verbergen onder haar dikke kousen, herinnerde Ariana Sofia eraan dat ze al een tiener was in de tijd dat Sofia in Plaka kwam. Vaag herinnerde Sofia zich een beeldschoon maar nogal lusteloos meisje dat meestal buiten voor het café met haar vriendinnen zat te kletsen, omringd door een groep jongens die op hun brommers leunden. Fotini had de bruine envelop met foto’s er weer bij gepakt en ze op tafel uitgespreid. Iedereen verbaasde zich over de gelijkenis tussen Sofia, Alexis en hun voorouders.
Die avond was de taverna gesloten. Mattheos, die de zaak spoedig van zijn ouders zou overnemen, kwam binnen. Hij was uitgegroeid tot een reus van een kerel, en Sofia en hij vielen elkaar enthousiast in de armen.
“Wat fijn om je te zien, Sofia,” zei hij hartelijk. “Het is zo lang geleden.”
Mattheos begon een grote tafel te dekken. Er moest nog een gast arriveren. Eerder die dag had Fotini haar broer Antonis gebeld en om negen uur kwam hij vanuit Sitia in Plaka aan. Hij was oud en grijs geworden, maar nog steeds had hij die donkere, romantische ogen waarmee hij Anna al die jaren geleden naar zich toe had getrokken. Hij nam plaats tussen Alexis en Sofia in en na een paar drankjes liet hij zijn schroom varen om na zo veel jaren zonder enige oefening weer Engels te praten.
“Je moeder was de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien,” zei hij tegen Sofia. “Afgezien van mijn eigen vrouw, uiteraard,” voegde hij er haastig aan toe.
Na een korte stilte vervolgde hij: “Haar schoonheid was zowel een geschenk als een vloek. Een vrouw zoals zij zal sommige mannen altijd tot het uiterste drijven. Het was niet allemaal haar schuld, hoor.”
Alexis keek naar de uitdrukking op haar moeders gezicht en kon zien dat ze het begreep.
“Efharisto,” zei Sofia zacht. “Dank je.”
Het was ver na middernacht en de kaarsen waren allang opgebrand, toen iedereen van tafel opstond om te vertrekken. Slechts een paar uur later zouden Alexis en Sofia al weer op reis moeten: Alexis zou teruggaan naar Ed in Hania en haar moeder zou de boot terug naar Piraeus nemen. Voor Alexis leek het wel een maand geleden dat ze in Plaka was aangekomen, hoewel het in werkelijkheid slechts een paar dagen was. Hoewel van korte duur was het bezoek voor Sofia van onschatbare waarde geweest. Ze omhelsden Fotini en haar familie hartelijk en beloofden volgend jaar terug te komen voor een langer en minder turbulent bezoek.
Alexis bracht haar moeder naar Iraklion, waar ze de nachtboot naar Athene zou nemen. Tijdens de rit werd er druk gepraat. Zodra Alexis haar moeder, die voor het vertrek van de boot nog wat tijd in de musea van de stad zou doorbrengen, had afgezet, reed ze in één ruk door naar Hania. Ze had het geheim van het verleden ontrafeld, nu moest ze zich op de toekomst richten.
Bijna drie uur later kwam ze bij hun hotel in Hania aan. Het was een lange, klamme rit geweest en ze snakte naar een drankje, dus stak ze de weg over naar het dichtstbijzijnde café met uitzicht op zee. Ed zat alleen aan een tafeltje en staarde voor zich uit over het water. Alexis liep rustig naar hem toe en ging op een stoel naast hem zitten. Het schuren van de stoelpoten over de vloer deed hem verschrikt opkijken.
“Waar heb jij verdorie uitgehangen?” schreeuwde hij.
Behalve het briefje dat ze vier dagen geleden voor hem had achtergelaten en waarin ze had geschreven dat ze een paar dagen in Plaka zou blijven, had ze geen contact meer met hem opgenomen. Haar mobiele telefoon had ze uitgezet.
“Hoor eens,” zei ze, in het besef dat het verkeerd was geweest hem niet te bellen. “Het spijt me enorm. Het werd ineens allemaal erg ingewikkeld en ik heb de tijd niet in de gaten gehouden. Toen kwam mijn moeder ook nog…”
“Hoe bedoel je, je moeder kwam ook nog? Dus je hebt ook nog een soort familiereünie gehad zonder mij daar iets over te zeggen. Fraai is dat!”
“Luister nou…” begon Alexis. “Het was heel belangrijk.”
“Lieve help, Alexis!” gromde hij sarcastisch. “Wat is er nu belangrijker? Wegvluchten om je moeder te zien, die je elke dag van de week kunt zien als je thuis bent, of vakantie houden met mij?”
Ed verwachtte geen antwoord op zijn vraag. Hij was al naar de bar gebeend om een nieuw drankje te bestellen. Hij stond met zijn rug naar Alexis toe. Aan de houding van zijn schouders kon ze zien dat hij kwaad was, en terwijl hij daar stond, sloop ze stilletjes weg. Een paar minuten later was ze in het hotel en pakte al haar spullen in haar tas, griste een stapeltje boeken van het nachtkastje en krabbelde iets op een briefje.
Sorry dat het zo moest eindigen. Je hebt nooit willen luisteren.
∗
Ze sloot niet af met’liefs, Alexis’ of een rij kruisjes. Het was voorbij. Ze kon het nu onder ogen zien. Er was geen liefde meer over.