Wat je nodig hebt om een detectivebureau te openen
MMA RAMOTSWE HAD gedacht dat het lastig zou zijn om een detectivebureau te openen. Mensen maakten altijd de fout om te denken dat het eenvoudig was om een zaak te beginnen en dan ontdekten ze dat er allerlei verborgen problemen waren en onvoorziene verplichtingen. Ze had gehoord van mensen die een zaak openden en het niet langer dan vier of vijf weken volhielden voordat het geld of de voorraad op was, of allebei. Het was altijd moeilijker dan je had gedacht.
Ze ging naar de advocaat in Pilane, die voor het geld van haar vader had gezorgd. Hij had de verkoop van de koeien geregeld, en had er een goede prijs voor gekregen.
“Ik heb een hele hoop geld voor je,” zei hij. “De kudde van je vader was steeds groter geworden.”
Ze pakte de cheque en een vel papier van hem aan. Het was meer dan ze voor mogelijk had gehouden. Maar het was echt waar—al dat geld, dat door de Barclays Bank van Botswana aan Precious Ramotswe zou worden uitbetaald.
“Je kunt er een huis van kopen,” zei de advocaat. “En een zaak.”
“Ik ga zowel het een als het ander kopen.”
De advocaat keek haar belangstellend aan. “Wat voor soort zaak? Een winkel? Ik kan je adviseren, weet je.”
“Een detectivebureau.”
De advocaat keek niet-begrijpend. “Er staat geen detectivebureau te koop. Dat soort bureaus zijn er helemaal niet.”
Mma Ramotswe knikte. “Dat weet ik. Ik moet bij het begin beginnen.”
De advocaat trok een gezicht toen ze dat zei. “In zaken verlies je al te makkelijk geld,” zei hij. “Vooral als je totaal geen verstand hebt van wat je doet.” Hij staarde haar doordringend aan. “Vooral dan. En kunnen vrouwen trouwens wel detective worden? Denk je echt dat ze dat kunnen?”
“Waarom niet?” zei Mma Ramotswe. Ze had gehoord dat mensen een hekel hadden aan advocaten, en nu begon ze een beetje te begrijpen waarom. Deze man was zo zeker van zichzelf, zo volkomen overtuigd van zijn eigen gelijk. Ging het hem iets aan wat zij deed? Het was haar geld, haar toekomst. En hoe durfde hij dat over vrouwen te zeggen terwijl hij zelfs niet wist dat zijn gulp half openstond! Moest ze hem erop attenderen?
“Vrouwen zijn degenen die weten wat er aan de hand is,” zei ze zacht. “Zij zijn degenen met ogen. Heeft u nog nooit van Agatha Christie gehoord?”
Verbluft keek de advocaat haar aan. “Agatha Christie? Natuurlijk heb ik van haar gehoord. Ja, dat is waar. Een vrouw ziet meer dan een man. Dat weet iedereen.”
“Precies,” zei Mma Ramotswe. “Dus als mensen een bord zien met HET BESTE DAMES DETECTIVEBUREAU, wat denken ze dan? Dan denken ze: die dames weten vast wat er aan de hand is. Dié moet ik hebben.”
De advocaat streek over zijn kin. “Misschien.”
“Ja,” beaamde Mma Ramotswe, “misschien. Uw gulp, meneer,” voegde ze eraan toe. “Ik denk dat u het niet hebt gemerkt…”
Eerst vond ze het huis, op een hoek van de Zebra Drive. Het was duur, en ze besloot er een gedeeltelijke hypotheek op te nemen, zodat ze ook nog een pand voor haar detectivebureau kon kopen. Dat was minder makkelijk, maar uiteindelijk vond ze een klein pandje in de buurt van Kgale Hill, aan de rand van de stad, waar ze van start kon gaan. De plek was goed, want er liepen elke dag veel mensen over de weg, en die zouden het bord zien. Het zou bijna net zo effectief zijn als een advertentie in de Daily News of de Botswana Guardian. In korte tijd zou ze bij iedereen bekend zijn.
Het pand dat ze kocht was oorspronkelijk een kruidenierswinkel geweest, daarna was het verbouwd tot stomerij en ten slotte was er een drankwinkel in gevestigd geweest. Ongeveer een jaar lang had het leeggcstaan en hadden er krakers gewoond. Die hadden binnen vuur gemaakt, en in elke kamer was een deel van het pleisterwerk op de muur verkoold en verbrand. De eigenaar was uiteindelijk teruggekomen uit Francistown en hij had de krakers verjaagd en het uitgewoonde pand te koop gezet. Er waren een of twee gegadigden komen kijken, maar ze waren geschrokken van de slechte staat en de prijs was gezakt. Toen Mma Ramotswe contant geld bood, was de eigenaar grif op haar bod ingegaan, en binnen enkele dagen ontving ze de eigendomsakte.
Er moest veel aan gebeuren. Een aannemer werd benaderd om het kapotte pleisterwerk te herstellen en het dak van golfplaat te repareren, en dat was, opnieuw tegen contante betaling, binnen een week gepiept. Daarna nam Mma Ramotswe persoonlijk het schilderwerk ter hand, en al snel had ze de buitenkant okergeel geschilderd en de binnenkant wit. Ze kocht frisse gele gordijnen voor de ramen en schafte ook, in een ongebruikelijk extravagante bui, fonkelnieuw kantoormeubilair aan, twee bureaus en twee stoelen. Haar goede vriend, Mr. J.L.B. Matekoni, eigenaar van Tlokweng Road Speedy Motors, bracht een oude schrijfmachine die hij zelf niet meer nodig had en het nog heel goed deed, en daarmee was het kantoor klaar voor de start—zodra ze een secretaresse had.
Dit bleek het makkelijkst van alles te zijn. Een telefoontje naar het Botswana Instituut voor Secretaresse- en Bedrijfsopleidingen had direct resultaat. Ze hadden iemand die geknipt voor haar was, zeiden ze. Mma Makutsi was de weduwe van een onderwijzer en ze was net geslaagd voor het examen machineschrijven en secretariaatswerkzaamheden, met een gemiddeld cijfer van 9,7; ze zou ideaal zijn, daar waren ze van overtuigd.
Mma Ramotswe vond haar meteen aardig. Ze was een magere vrouw met een tamelijk lang gezicht en gevlochten haar waar ze een royale hoeveelheid henna in h;id gedaan. Ze droeg een ovale bril met een groot plastic montuur, en ze had een strakke, maar zo te zien oprechte glimlach.
Op een maandag gingen ze open. Mma Ramotswe zat aan haar bureau en Mma Makutsi aan het hare, achter de schrijfmachine. Ze keek naar Mma Ramotswe en glimlachte nog breder.
“Ik ben er klaar voor,” zei ze. “Ik zit klaar om te beginnen.”
“Mmm,” zei Mma Ramotswe. “Dit is het begin. We zijn nog maar net open. We moeten eerst wachten totdat er een klant komt.”
Diep in haar hart wist ze dat er geen klanten zouden komen. Het hele idee was een afschuwelijke vergissing. Niemand had behoefte aan een privédetective, en op haar zat al helemaal niemand te wachten. Wie was zij nou eigenlijk? Ze was heel gewoon Precious Ramotswe uit Mochudi. Ze was nog nooit in Londen geweest of waar detectives verder nog naar toe gingen om het speurdersvak te leren. Ze was zelfs nog nooit in Johannesburg geweest. Stel nou dat er iemand binnenkwam en zei: “U kent Johannesburg, uiteraard.” Dan zou ze moeten liegen, of gewoon haar mond moeten houden.
Mma Makutsi keek naar haar, en toen naar de toetsen van de schrijfmachine. Ze trok een la open, tuurde erin, en deed de la weer dicht. Op dat moment liep er een kip naar binnen van het erf en pikte naar iets op de grond.
“Scheer je weg!” riep Mma Makutsi. “We willen hier geen kippen!”
Om tien uur stond Mma Makutsi op van haar bureau en ze ging naar de achterkamer om thee te zetten. Mma Ramotswe had haar gevraagd om rooibos te zetten, haar favoriete thee, en al snel kwam ze terug met twee koppen. Ze had een blikje gecondenseerde melk in haar handtas, en dat haalde ze eruit om er wat van in elke kop te schenken. Vervolgens dronken ze hun thee, kijkend naar een klein jongetje dat aan de kant van de weg stenen gooide naar een broodmagere hond.
Om elf uur dronken ze nog een kop thee, en om twaalf uur stond Mma Ramotswe op en kondigde ze aan dat ze naar de winkels ging om een flesje parfum te kopen. Mma Makutsi moest op kantoor blijven en de telefoon opnemen en eventuele klanten ontvangen. Mma Ramotswe glimlachte terwijl ze dit zei. Er zouden natuurlijk geen klanten komen, en aan het eind van de maand zou ze haar deuren moeten sluiten. Wist Mma Makutsi wel wat voor abominabel baantje ze had aangenomen? Een vrouw met een gemiddeld cijfer van 9,7 verdiende beter dan dit.
Mma Ramotswe stond voor de toonbank in de winkel naar een flesje parfum te kijken toen Mma Makutsi binnenstormde.
“Mma Ramotswe,” hijgde ze, “een cliënt. Er zit een cliënt op kantoor. Het is een grote zaak. Een vermiste man. Kom snel. Er is geen tijd te verliezen.”
De vrouwen van vermiste mannen zijn allemaal hetzelfde, dacht Mma Ramotswe. Eerst zijn ze ongerust, en ze zijn ervan overtuigd dat er iets vreselijks is gebeurd. Dan beginnen de twijfels toe te slaan, en vragen ze zich af of hij er soms met een andere vrouw vandoor is (wat meestal inderdaad zo is), en ten slotte worden ze boos. In dat laatste stadium willen ze hun man helemaal niet meer terug, zelfs niet als hij wordt gevonden. Dan willen ze alleen nog maar een kans om hem de huid vol te schelden.
Mma Malatsi was in het tweede stadium, dacht ze. Ze begint te vermoeden dat hij ergens de bloemen buitenzet, terwijl zij in haar eentje thuis zit, en dat begint natuurlijk te steken. Misschien moeten er schulden worden betaald, hoewel ze zo te zien goed in de slappe was zit.
“Misschien moet u me wat meer over uw man vertellen,” zei ze, terwijl Mma Malatsi het eerste slokje nam van de sterke rooibosthee die Mma Makutsi voor haar had gezet.
“Zijn naam is Peter Malatsi,” zei Mma Malatsi. “Hij is veertig jaar en hij heeft—had—een meubelzaak. De zaken gingen goed en hij verdiende aardig. Hij is dus niet op de vlucht voor schuldeisers.”
Mma Ramotswe knikte. “Er moet een andere reden zijn,” begon ze. “U weet hoe mannen zijn, Mma,” voegde ze er behoedzaam aan toe. “Zou er een andere vrouw in het spel kunnen zijn? Denkt u…”
Heftig schudde Mma Malatsi haar hoofd. “Dat denk ik niet,” zei ze. “Een jaar geleden zou dat mogelijk zijn geweest, maar toen bekeerde hij zich tot het christendom en hij sloot zich aan bij een of andere kerk waar ze altijd zingen en in witte gewaden rondlopen.”
Mma Ramotswe noteerde dit. Kerk. Zingen. Het geloof flink te pakken? In de armen van een vrouwelijke geestelijke gelokt?
“Wie zijn deze mensen precies?” vroeg ze. “Weten zij misschien waar hij is?”
Mma Malatsi haalde haar schouders op. “Dat weet ik niet, hoor,” zei ze licht geërgerd. “Ik heb geen contact met die mensen. Hij heeft een paar keer gevraagd of ik zin had om mee te gaan, maar dat heb ik geweigerd. Hij ging er dus zondag altijd in zijn eentje op uit. Hij is ook op een zondag verdwenen. Ik dacht eerst dat hij weer eens naar zijn kerk was.”
Mma Ramotswe keek naar het plafond. Dit zou niet zo moeilijk worden als sommige van dit soort zaken. Peter Malatsi was er met een van de christenen vandoor, dat kon bijna niet anders. Het enige wat ze nu nog hoefde te doen, was uitvinden om welke groep het ging, en dan zou ze hem al op het spoor zijn. Het was ongetwijfeld weer eens het oude liedje; er was een jongere christen in het spel, daar was ze zeker van.
Tegen het eind van de volgende dag had Mma Ramotswe een lijst samengesteld en vijf christelijke groeperingen die aan de beschrijving voldeden. In de twee dagen daarna spoorde ze de leiders van drie van deze groepen op, en ze concludeerde dat geen van de drie ooit van Peter Malatsi had gehoord. Twee van de drie probeerden haar te hekeren, de derde vroeg alleen om geld en kreeg een briefje van vijf pula.
Toen ze de leider van de vierde groep had gevonden, dominee Shadreck Mapeli, wist ze dat haar zoektocht ten einde was. Toen ze de naam Malatsi liet vallen, ging er een rilling door de dominee heen en keek hij angstvallig over zijn schouder.
“Bent u van de politie?” vroeg hij. “Bent u een politieman?”
“Politievrouw,” zei ze.
“Ah!” zei hij bedroefd. “Aee!”
“Nee, bedoel ik, ik ben geen politievrouw,” zei ze snel. “Ik ben privédetective.”
De dominee leek iets re kalmeren. “Wie heeft u gestuurd?”
“Mma Malatsi.”
“Ooh,” zei de dominee. “Hij had ons verteld dat hij geen vrouw had.”
“Nou, die had hij we!,” zei Mma Ramotswe. “En ze vraagt zich af waar hij is.”
“Hij is dood,” zei de dominee. “Hij is bij de Here.”
Mma Ramotswe voelde dat hij de waarheid sprak, en dat het onderzoek in feite was afgerond. Nu hoefde ze er alleen nog maar achter te komen hoe hij was overleden.
“U moet het me vertellen,” zei ze. “Ik zal uw naam tegen niemand noemen als u dat niet wilt. Vertel me alleen hoe het is gegaan.”
Ze reden in Mma Ramotswe’s kleine witte bestelbusje naar de rivier. Dit was de regentijd, en het had meerdere keren geonweerd, zodat het pad haast onbegaanbaar was. Maar ten slotte bereikten ze de rivier, en het busje stopte onder een boom.
“Hier houden we onze doopplechtigheden,” zei de dominee, wijzend op een poel in het gezwollen water van de rivier. “Hier stond ik, op deze plek, en hier gingen de zondaars het water in.”
“Hoeveel zondaars had u?” vroeg Mma Ramotswe.
“Zes zondaars in totaal, onder wie Peter. Ze gingen allemaal samen het water in, terwijl ik me voorbereidde om hen te volgen met mijn staf.”
“Ja?” zei Mma Ramotswe. “En wat gebeurde er toen?”
“De zondaars stonden tot ongeveer bier in het water.” De dominee hield een hand hoog tegen zijn borst. “Ik draaide me om en wilde zeggen dat ze moesten gaan zingen, en toen ik weer keek, zag ik dat er iets niet klopte. Er stonden nog maar vijf zondaars in het water.”
“Er was er een verdwenen?”
“Ja,” beaamde de dominee enigszins trillend op zijn benen. “De Heer had een van hen tot Zich geroepen.”
Mma Ramotswe keek naar het water. Het was geen brede rivier, en een groot deel van het jaar bleven er niet meer dan een paar stilstaande poeltjes van over. Maar in een goed regenseizoen, zoals dat jaar, kon het een krachtige stroom worden. Iemand die niet kon zwemmen, zou makkelijk meegevoerd kunnen worden, bedacht ze, hoewel het lichaam stroomafwaarts zeker gevonden zou worden als dat gebeurde. Er waren meer dan genoeg mensen die voor het een of ander naar de rivier gingen en een lichaam beslist opgemerkt zouden hebben. De politie moest gebeld worden. Er moest iets in de krant hebben gestaan over een ongeïdentificeerd lichaam in de Notwane River; de krant was altijd op zoek naar dat soort verhalen. Zo’n kans zouden ze heus niet hebben laten lopen.
Ze dacht even na. Er was nog een andere mogelijke verklaring, en ze huiverde bij de gedachte. Maar voordat ze ermee aan de slag ging, moest ze eerst weten waarom de dominee het hele verhaal had verzwegen.
“U bent niet naar de politie gegaan,” zei ze, en ze deed haar best om niet al te beschuldigend te klinken. “Waarom niet?”
De dominee keek naar de grond, de plek, wist ze uit ervaring, waar mensen meestal naar keken als ze ergens echt spijt van hadden. De schaamteloze mensen zonder berouw, had ze gemerkt, keken altijd naar de lucht.
“Ik weet dat ik het had moeten melden. De Heer zal me hiervoor straffen. Maar ik was bang dat ik de schuld zou krijgen van die arme man z’n dood en ik dacht dat ze me voor de rechter zouden slepen. Ze zouden me een schadevergoeding laten betalen, en dan zou de kerk bankroet gaan en zou er een einde komen aan Gods werk.” Hij zweeg even. “Begrijpt u waarom ik het stil heb gehouden, en tegen mijn volgelingen heb gezegd dat ze niets mochten zeggen?”
Mma Ramotswe knikte, en stak een hand uit om zacht de arm van de dominee aan te raken.
“Ik vind het niet slecht wat u hebt gedaan,” zei ze. “Ik weet zeker dat de Heer graag wil dat u doorgaat en niet boos zal zijn. Het was niet uw schuld.”
De dominee keek op en glimlachte. “Dat zijn vriendelijke woorden, zuster. Dank u.”
Die middag vroeg Mma Ramotswe haar buurman of ze een van zijn honden mocht lenen. Hij had er vijf, en ze had aan alle vijf een even grote hekel omdat ze onophoudelijk blaften. Die honden blaften ‘s-ochtends, alsof het hanen waren, en ‘s-avonds, als de maan opkwam. Ze blaften naar kraaien, en naar hamerkopvogels, ze blaften naar voorbijgangers, en soms blaften ze gewoon omdat ze het warm hadden.
“Ik heb een hond nodig om me bij een van mijn zaken te helpen,” legde ze uit. “Hij zal geen haar worden gekrenkt.”
De buurman voelde zich gevleid met dit verzoek.
“Ik geef je deze,” zei hij. “Hij is de oudste en hij heeft een uitstekende neus. Het is een prima speurhond, denk ik.”
Behoedzaam nam Mma Ramotswe de hond mee. Het was een groot geel beest, en hij rook vreemd, niet lekker. Die avond zette ze hem vlak na zonsondergang achter in haar busje, en ze bond zijn nek met een stuk touw aan een handgreep. Vervolgens reed ze over het donkere pad naar de rivier. De doornbomen en mierenheuvels lichtten op in haar koplampen. Op een merkwaardige manier was ze blij met de hond in haar auto, hoe onprettig het ook was.
Eenmaal bij de poel in de rivier haalde ze een dikke stok uit haar busje en die plantte ze diep in de zachte grond van de waterkant. Toen haalde ze de hond, ze nam hem mee naar de poel, en bond zijn touw stevig vast aan de stok. Uit een tas die ze bij zich had, haalde ze een grote kluif en die legde ze voor de neus van de gele hond neer. Het beest gromde van blijdschap en begon onmiddellijk op het bot te kluiven.
Mma Ramotswe installeerde zich een paar meter bij hem vandaan, met een deken rond haar benen tegen de muggen en haar oude geweer op haar knieën. Ze wist dat ze misschien lang zou moeten wachten en hoopte dat ze niet in slaap zou vallen. Maar als ze wel in slaap viel, zou de hond haar zeker op het juiste moment wekken.
Twee uren verstreken. De muggen waren een gesel, en ze had overal jeuk, maar dit was werk, en ze klaagde nooit als ze aan het werk was. Toen begon de hond plotseling te grommen. Mma Ramotswe tuurde door het donker. Ze kon de vorm van de hond net onderscheiden, en ze kon zien dat hij was gaan staan en naar het water keek. De hond gromde opnieuw en hij blafte kort; toen werd het weer stil. Mma Ramotswe wierp de deken van haar knieën en pakte de krachtige zaklantaarn die naast haar lag. Nog heel even, dacht ze.
Er klonk een geluid aan de waterkant, en Mma Ramotswe wist dat het tijd was om haar zaklantaarn aan te knippen. In de lichtbundel zag ze, aan de kant van het water, de kop naar de doodsbange hond gekeerd, een grote krokodil.
De krokodil trok zich niets aan van het licht, dat hij waarschijnlijk voor de maan aanzag. Zijn ogen waren strak op de hond gericht, en hij liep langzaam op zijn prooi af. Mma Ramotswe bracht het geweer omhoog tegen haar schouder en zag de zijkant van de krokodillenkop precies in het vizier. Ze haalde de trekker over.
Toen de kogel de krokodil raakte, maakte het beest een grote sprong, een salto zelfs, en hij landde op zijn rug, half in het water, half eruit. De stuiptrekkingen duurden niet lang en toen bleef hij stil liggen. Het was een goed gemikt schot geweest.
Mma Ramotswe merkte dat ze trilde toen ze het geweer neerlegde. Haar papa had haar leren schieten, en dat had hij goed gedaan, maar ze hield er niet van om dieren neer te schieten, vooral geen krokodillen. Ze brachten ongeluk, die beesten, maar ze moest nu eenmaal haar plicht doen. En wat deed die krokodil hier eigenlijk? Deze beesten hoorden niet thuis in de Notwane River; hij moest kilometers over land hebben gelopen, of misschien was hij in het gezwollen water van de Limpopo hierheen gezwommen. Arme krokodil—dit was het einde van zijn avontuur.
Ze pakte een mes en sneed de buik van het dier zorgvuldig open. Het leer was zacht, en al snel lag de maag open en kon ze zien wat erin zat. Er zaten stenen in, die de krokodil gebruikt om zijn voedsel te verteren, en een paar stukken stinkende vis. Maar daar had ze geen belangstelling voor; ze had meer belangstelling voor de onverteerde armbanden en ringen en het horloge dat ze vond. De voorwerpen waren gaan roesten, en op twee ervan had zich een korst gevormd, maar ze vielen op in de maaginhoud en vormden stuk voor stuk het bewijs dat deze krokodil er sinistere eetgewoontes op nahield.
“Is dit eigendom van je echtgenoot?” vroeg ze aan Mma Malatsi, en ze gaf haar het polshorloge dat ze uit de maag van de krokodil had gevist.
Mma Malatsi pakte het horloge aan en bekeek het. Mma Ramotswe trok een grimas; ze had aan hekel aan dit soort momenten, als ze tegen wil en dank slecht nieuws moest brengen.
Maar Mma Malatsi bleef uitzonderlijk kalm. “Nou, ik weet nu in elk geval dat hij bij de Heer is,” zei ze. “En dat is heel wat beter dan weten dat hij in de armen van een andere vrouw ligt, vind je niet?”
Mma Ramotswe knikte. “Ik denk van wel.”
“Ben jij getrouwd geweest, Mma?” vroeg Mma Malatsi. “Weet je wat het is om met een man getrouwd te zijn?”
Mma Ramotswe keek uit het raam. Er stond een doornboom voor haar raam, maar in de verte kon ze de met zwerfkeien bezaaide heuvel zien.
“Ik heb een man gehad,” zei ze. “Lang geleden. Hij speelde trompet. Hij maakte me ongelukkig en nu ben ik blij dat ik geen man meer heb.” Ze zweeg even. “Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling om onbeleefd te zijn. Je hebt je man verloren en je zult nu wel heel erg verdrietig zijn.”
“Een beetje,” zei Mma Malatsi. “Maar ik heb veel te doen.”