Wonen bij de nicht en de man van de nicht
OP HAAR ZESTIENDE ging Mma Ramotswe van school. (“Het beste meisje van de hele school,” verkondigde het schoolhoofd. “Een van de beste meisjes van heel Botswana.”) Haar vader had eigenlijk gewild dat ze door zou leren, dat ze haar Cambridge School Certificate zou halen, en misschien nog wel meer, maar Mma Ramotswe had genoeg van Mochudi. Ze had ook genoeg van haar werk in de Kleine Goudeerlijke Kruidenier, waar ze elke zaterdag de voorraad inventariseerde en urenlang artikelen aanstreepte op beduimelde voorraadlijsten. Ze wilde ergens naar toe. Ze wilde met haar leven beginnen.
“Je kunt bij mijn nicht gaan wonen,” zei haar vader. “Daar is het heel anders. Ik denk dat je tot de ontdekking zult komen dat er in dat huis van alles gebeurt.”
Het deed hem heel erg veel pijn om dit te zeggen. Hij wilde dat ze zou blijven, dat ze voor hem zou zorgen, maar hij wist dat het egoïstisch van hem zou zijn om te verwachten dat haar leven om hem draaide. Ze wilde vrijheid, ze wilde het gevoel hebben dat ze iets van haar leven maakte. En natuurlijk zat in zijn achterhoofd de gedachte aan trouwen. Hij wist dat het niet meer lang zou duren of er zouden mannen komen die met haar wilden trouwen.
Dat zou hij haar natuurlijk nooit ontzeggen. Maar stel nou dat de man die met haar wilde trouwen een bullebak was, of een dronkenlap, of een vrouwenversierder. Dat was allemaal heel goed mogelijk; heel veel mannen waren zo, mannen die wachtten op een aantrekkelijk meisje dat ze aan de haak konden slaan, om dan langzaam haar leven kapot te maken. Dat soort mannen waren net bloedzuigers; ze zogen alle goedheid uit het hart van een vrouw totdat her uitgedroogd was en al haar liefde was opgebruikt. Dat duurde een hele tijd, wist hij, want vrouwen leken een enorm reservoir van goedheid in zich te hebben.
Als een van dat soort mannen met Precious wilde trouwen, wat kon hij, een vader, dan doen? Hij kon haar waarschuwen voor de risico’s, maar wie luisterde er nou ooit naar waarschuwingen als er verliefdheid in het spel was? Hij had het al zo vaak gezien; liefde was een vorm van blindheid die de ogen sloot voor de meest vreselijke tekortkomingen. Je kon van een moordenaar houden, en gewoon niet geloven dat je geliefde een teek kon fijnknijpen, laat staan een mens vermoorden. Het zou geen enkele zin hebben om haar op andere gedachten proberen te brengen.
In het huis van de nicht zou ze net xo veilig zijn als thuis, al kon het haar niet tegen mannen beschermen. In elk geval kon de nicht een oogje in het zeil houden, en misschien dat haar man de meest ongeschikte mannen weg kon jagen. Hij was inmiddels een rijk man, met meer dan vijf bussen, en rijke mannen straalden autoriteit uit. Als hij optrad, dropen sommige jongemannen misschien wel af.
De nicht vond het heerlijk om Precious bij zich in huis te hebben. Ze richtte een kamer voor haar in, hing nieuwe gordijnen op van een dikke gele stof die ze bij de OK-Bazaars had gekocht toen ze een keer ging winkelen in Johannesburg. Verder legde ze een ladekast vol met kleren en boven op de kast zette ze een ingelijste foto van de paus. Op de vloer lag een rieten that met een eenvoudig patroon. Het was een vrolijke, gezellige kamer. Precious paste zich snel aan haar nieuwe leven aan. Ze kreeg een baantje op het kantoor van de busmaatschappij, waar ze facturen optelde en de bedragen in de boeken van de chauffeurs controleerde. Ze werkte heel snel, en het viel de man van de nicht op dat ze evenveel werk deed als de cwee oudere medewerkers samen. Die zaten de hele dag achter hun tafels te roddelen, verplaatsten af en toe facturen op het bureau, en stonden zo nu en dan op om water op te zetten.
Voor Precious, die een goed geheugen had, was het makkelijk om te onthouden hoe ze nieuwe dingen moest doen en die kennis foutloos toe te passen. Ze was ook bereid om zelf met suggesties te komen, en er ging nauwelijks een week voorbij zonder dat ze een of ander voorstel deed om het werk op kantoor efficiënter te maken.
“Je werkt te hard,” zei een van de medewerkers tegen haar. “Je probeert onze banen in te pikken.”
Precious staarde hen niet-begrijpend aan. Ze had altijd zo hard gewerkt als ze kon, wat ze ook deed, en ze kon gewoon niet begrijpen hoe het mogelijk was dat iemand dat niet deed. Hoe het mogelijk was dat ze daar maar achter hun bureaus zaten, de hele dag, en voor zich uit staarden, terwijl ze ook bedragen op konden tellen of de inkomsten van de chauffeurs konden controleren.
Zelf deed ze wel controles, vaak ongevraagd, en hoewel de bedragen meestal klopten, vond ze nu en dan een klein verschil. Dat kwam doordat er weleens het verkeerde wisselgeld werd teruggegeven, legde de nicht uit. Het viel niet mee om alles goed te doen in een volle bus, en zolang de verschillen maar niet te groot waren, maakten ze er geen punt van. Maar Precious vond meer dan dat. Ze vond een verschil van iets meer dan tweeduizend pula in dé brandstof facturen en dit bracht ze onder de aandacht van de man van de nicht.
“Weet je het zeker?” vroeg hij. “Hoe kan er nou tweeduizend pula ontbreken?”
“Gestolen?” opperde Precious.
De man van de nicht schudde zijn hoofd. Hij beschouwde zichzelf als een modelwerkgever—paternalistisch, zeker, maar dat was toch zeker wat de mannen zelf wilden? Hij kon gewoon niet geloven dat een van zijn werknemers hem zou bedriegen. Hoe konden ze dat nou doen, terwijl hij zo goed voor hen was en zoveel voor hen deed?
Precious liet hem zien dat het geld was verduisterd, en samen reconstrueerden ze hoe het geld van de ene rekening naar de andere was gesluisd, en dat het uiteindelijk helemaal was verdwenen. Alleen een van de kantoormedewerkers was gemachtigd om deze fondsen te beheren, dus hij moest de schuldige zijn; er kon geen andere verklaring voor zijn. Ze was niet aanwezig bij de confrontatie, maar ze hoorde het wel uit de andere kamer. De man ontkende het heel verontwaardigd en hij begon heel hard te schreeuwen. Toen bleef het even stil, en daarna klonk het dichtslaan van een deur.
Dit was haar eerste zaak. Dit was het begin van de carrière van Mma Ramotswe.
De komst van Note Mokoti
Vier jaar lang werkte ze op het kantoor van de busmaatschappij. De nicht en de man raakten er helemaal aan gewend dat ze er was en ze begonnen haar hun eigen dochter te noemen. Dat vond ze niet erg; ze waren familie van haar en ze hield van hen. Ze hield van de nicht, al behandelde die haar nog steeds als een klein kind en berispte ze haar in het openbaar. Ze hield van de man van de nicht, met zijn trieste, gehavende gezicht en zijn grote monteurshanden. Ze hield van het huis en haar kamer met de gele gordijnen. Het was een goed leven dat ze voor zichzelf had opgebouwd.
Elk weekend ging ze naar Mochudi in het noorden met een van de bussen van de man van de nicht en bezocht ze haar vader. Hij wachtte haar altijd voor het huis op, zittend op zijn kruk, en dan maakte ze een buiging voor hem, net als vroeger, en klapte ze in haar handen.
Daarna aten ze samen, in de schaduw van de veranda die hij aan de zijkant van het huis had aangebouwd. Ze vertelde hem alles wat er die week op het kantoor van de busmaatschappij was gebeurd, en hij luisterde naar elk detail, en vroeg naar namen, die hij dan in verband kon brengen met allerlei wijdvertakte stambomen. Iedereen was op de een of andere manier familie van elkaar; er was niemand die niet ergens in een hoekje van een familie een plekje had.
Het was net zo met koeien. Koeien hadden families, en als zij haar verhalen had verteld, was hij aan de beurt om haar het nieuws over de koeien te vertellen. Hoewel hij zelden naar de velden ging, brachten de herdersjongens elke week verslag uit en aan de hand daarvan kon hij het leven van elke koe precies bijhouden. Hij had oog voor koeien, hij kon als geen ander voorspellen welke eigenschappen van een kalf later tot bloei zouden komen. Hij had aan één blik genoeg om te weten of een kalf dat eruitzag als een scharminkel, en dat daardoor goedkoop was, met succes vetgemest kon worden. En hij bewees hoe goed zijn oordeel was door dit soort dieren te kopen, en ze op te fokken tot mooie, botervette koeien (als de regens goed waren).
Hij zei dat mensen net zo waren als hun koeien. Magere, zielige koeien hadden magere zielige eigenaars. Lusteloze koeien—koeien die zomaar in het rond sjokten—hadden eigenaars zonder doel in hun leven. En oneerlijke mensen, stelde hij, hadden oneerlijke koeien—koeien die voer inpikten van andere koeien of die slinks probeerden andere kuddes binnen te dringen.
Obed Ramotswe oordeelde streng—over mensen en dieren—en ze vroeg zich onwillekeurig af: wat zal hij zeggen als hij het hoort van Note Mokoti?
Ze had Note Mokoti ontmoet in een bus op de terugweg uit Mochudi. Hij was uit Francistown gekomen en zat voorin, en het foedraal met zijn trompet lag op de stoel naast hem. Geen wonder dat hij haar opviel, met zijn rode hemd en gestreepte broek, en zijn hoge jukbeenderen en boogvormige wenkbrauwen ontgingen haar evenmin. Het was een trots gezicht, het gezicht van een man die het gewend was dat er naar hem werd gekeken en dat hij werd bewonderd, en ze sloeg onmiddellijk haar ogen neer. Hij mocht vooral niet merken dat ze naar hem keek, dat wilde ze niet, al bleef ze vanaf haar plaats wel heimelijk naar hem kijken. Wie was deze man? Een muzikant, met dat foedraal naast hem; een intelligente student aan de universiteit misschien?
De bus maakte een stop in Gaborone voordat de reis verder zou gaan naar Lobatse in het zuiden. Ze bleef op haar plaats zitten en zag dat hij opstond. Hij streek de kreukels in zijn broek glad, draaide zich om en liet zijn blik door de bus gaan. Ze voelde haar hart een sprongetje maken; hij had naar haar gekeken; nee, toch niet, hij keek naar buiten.
Plotseling, zonder erbij na te denken, stond ze op en haalde ze haar tas uit het rek. Ze zou uitstappen, niet omdat ze iets te doen had in Gaborone, maar omdat ze wilde zien wat hij deed. Inmiddels was hij al uitgestapt, en ze haastte zich naar voren, mompelde een snel excuus tegen de chauffeur, iemand die voor de man van de nicht werkte. Buiten in de menigte, buiten in het late zonlicht, omhuld door de geur van stof en bezwete reizigers, keek ze om zich heen en zag ze hem staan, niet ver weg. Hij had een geroosterde maïskolf gekocht bij een straatventer en stond die nu te eten, ploegde voren tussen de korrels. Weer was er dat verwarrende gevoel en ze bleef staan waar ze stond, alsof ze een vreemdeling was en niet precies wist waar ze naar toe moest.
Hij keek naar haar, en zenuwachtig draaide ze haar gezicht opzij. Had hij gezien dat ze naar hem keek? Misschien. Ze keek weer op, wierp een snelle blik in zijn richting, en dit keer glimlachte hij naar haar en trok hij zijn wenkbrauwen op. Toen gooide hij de maïskolf weg, hij pakte zijn trompet en liep naar haar toe. Ze was versteend, gehypnotiseerd als een prooi voor een slang, en ze kon niet weglopen.
“Ik had je in de bus al gezien,” zei hij. “Ik dacht dat ik je ergens van kende. Maar dat is niet zo.”
Ze staarde omlaag naar de grond. “Ik heb je nooit eerder gezien,” zei ze. “Helemaal nooit.”
Hij glimlachte. Hij maakte haar niet bang, merkte ze, en ze voelde iets van haar verlegenheid verdampen.
“De meeste mensen in dit land kom je wel een of twee keer tegen,” zei hij. “Er zijn geen vreemden.”
Ze knikte. “Dat is waar.”
Er viel een stilte. Toen wees hij op het foedraal aan zijn voeten.
“Dit is een trompet, weet je. Ik ben muzikant.”
Ze keek naar het foedraal. Er zat een sticker op; een plaatje van een man die gitaar speelde.
“Hou je van muziek?” vroeg hij. “Jazz? Quella?”
Ze keek op, en zag dat hij nog steeds naar haar glimlachte.
“Ja. Ik hou van muziek.”
“Ik speel in een band,” zei hij. “We spelen in de bar van het President Hotel. Misschien heb je zin om te komen luisteren. Ik ga er nu heen.”
Ze liepen naar de bar, niet meer dan een minuut of tien van het busstation. Hij haalde iets te drinken voor haar en bracht haar naar een tafeltje achterin, een tafeltje met maar één stoel om anderen te ontmoedigen. Toen speelde hij, en zij luisterde, helemaal in de ban van de glijdende, glibberige muziek, en trots dat ze deze man kende, dat ze zijn gast was. Het drankje was vreemd en bitter; ze hield niet van de smaak van alcohol, maar in een bar hoorde je nu eenmaal te drinken en ze was bang dat ze op zou vallen omdat ze anders was, of te jong.
Later, toen de band pauze had, kwam hij bij haar zitten, en ze zag dat zijn voorhoofd glinsterde van de inspanning die het spelen hem kostte.
“Ik speel niet goed vandaag,” zei hij. “Sommige dagen lukt het wel en op andere dagen lukt het niet.”
“Ik vond je erg goed. Je speelde mooi.”
“Ik vind van niet. Ik kan veel beter spelen. Er zijn dagen dat de trompet gewoon tegen me praat. Dan hoef ik helemaal niets te doen.”
Ze zag dat er mensen naar hen keken, en dat een of twee vrouwen haar kritisch opnamen. Die benijdden haar, dat voelde ze. Zij wilden met Note samen zijn.
Na afloop zette hij haar op de late bus, en hij bleef staan om haar uit te zwaaien toen de bus wegreed. Ze zwaaide terug en deed haar ogen dicht. Ze had nu een vriend, een jazzmuzikant, en ze zou hem, op zijn verzoek, de volgende vrijdag weer zien, als ze speelden op een braaivleis in de Gaborone Club. De leden van de band, zei hij, namen altijd hun vriendinnen mee, en ze zou er interessante mensen ontmoeten, mensen die wat in hun mars hadden, mensen die ze normaal gesproken nooit zou ontmoeten.
En dat is waar Note Mokoti Precious Ramotswe ten huwelijk vroeg en waar zij hem haar jawoord gaf, een beetje op een vreemde manier, zonder iets te zeggen. Het was toen de band klaar was met spelen en ze samen in het donker zaten, bij het kabaal van de drinkers aan de bar vandaan. Hij zei: “Ik wil binnenkort trouwen en ik wil met jou trouwen. Je bent een leuk meisje en je bent een geschikte echtgenote.”
Precious zei niets, omdat ze onzeker was, en haar zwijgen werd als toestemming uitgelegd.
“Ik zal er met je vader over praten,” zei Note. “Ik hoop dat hij geen ouderwetse man is die een hoop koeien voor je wil hebben.”
Dat was hij wel, maar dat zei ze nier. Ze had nog geen ja gezegd, dacht ze, maar misschien was het nu al te laat.
Toen zei Note: “Nu je mijn vrouw gaat worden, moet ik je leren waar echtgenotes voor zijn.”
Ze zei niets. Zo hoorde het, nam ze aan. Zo waren mannen, precies zoals haar vriendinnen op school haar hadden verteld, de meisjes die makkelijk waren, uiteraard.
Hij sloeg een arm om haar heen en legde haar neer op het zachte gras. Ze hadden een plekje in de schaduw, en er was niemand in de buurt, je hoorde alleen het roepen en lachen van de drinkers. Hij pakte haar hand en legde die op zijn buik, waar de hand bleef liggen en niet wist hoe het verder moest. Toen begon hij haar te kussen, in haar hals, op haar wang, haar lippen, en ze hoorde alleen nog maar het bonzen van haar hart en haar hijgende ademhaling.
Hij zei: “Meisjes moeten dit leren. Heeft iemand het je al geleerd?”
Ze schudde haar hoofd. Ze had het niet geleerd en nu, besefte ze, was het te laat. Ze wist niet wat ze moest doen.
“Daar ben ik blij om,” zei hij. “Ik wist meteen dat je nog maagd was, en dat is heel goed voor een man. Maar nu gaan de dingen veranderen. Nu meteen. Vanavond.”
Hij deed haar pijn. Ze wilde dat hij op zou houden, maar hij duwde haar hoofd naar achteren en gaf haar een klap op haar wang. Maar hij drukte meteen een kus op de plek waar hij haar had geslagen, en hij zei dat het niet zijn bedoeling was geweest. Al die tijd duwde hij tegen haar aan, en hij krabde haar, soms op haar rug, met zijn vingernagels. Toen draaide hij haar om, en weer deed hij haar pijn, en hij sloeg haar op haar rug met zijn riem.
Ze ging zitten en zocht haar gekreukelde kleren bij elkaar. Het kon hem kennelijk met schelen, maar zij was bang dat er iemand aan zou komen en hen zou zien.
Ze kleedde zich aan, en terwijl ze haar blouse aantrok, begon ze te huilen, heel zacht, omdat ze aan haar vader dacht, die ze morgen zou zien op zijn veranda, die haar het koeiennieuws zou vertellen, en die geen idee zou hebben van wat er die avond met haar was gebeurd.
Note Mokoti ging drie weken later bij haar vader op bezoek, in zijn eentje, en hij vroeg om de hand van Precious. Obed zei dat hij er met zijn dochter over zou praten, en dat deed hij ook, de volgende keer dat ze bij hem was. Hij zat op zijn stoel en keek naar haar omhoog en zei tegen haar dat ze nooit met iemand hoefde te trouwen met wie ze niet wilde trouwen. Die tijd was voorbij, al heel lang. Ze moest ook niet het gevoel hebben dat het nodig was om te trouwen; een vrouw kon tegenwoordig heel goed alleen blijven—er waren steeds meer vrouwen die alleen bleven.
Op dat moment had ze nog nee kunnen zeggen, iets waar haar vader op hoopte. Maar dat wilde ze niet zeggen. Ze leefde voor haar afspraakjes met Note Mokoti. Ze wilde met hem trouwen. Hij was geen goed mens, d, it wist ze wel, maar misschien kon ze hem veranderen. En dan waren er ook nog, als puntje bij paaltje kwam, die donkere momenten van contact, het genot dat hij uit haar weggriste en dat: zo verslavend was. Dat vond ze prettig. Ze schaamde zich al als ze eraan dacht, maar het gaf haar een fijn gevoel wat hij met haar deed, de vernedering, de heftigheid. Ze wilde met hem samen zijn, ze wilde door hem bezeten worden. Het was als een bitter drankje dat je beveelt om terug te komen. En ze voelde natuurlijk dat ze in verwachting was. Het was nog te vroeg om het zeker te weten, maar ze voelde Note Mokoti’s kind in haar buik, een piepklein fladderend vogeltje diep in haar binnenste.
Ze trouwden op een zaterdagmiddag, om drie uur, in de kerk van Mochudi, terwijl het vee buiten onder de bomen stond, want het was eind oktober en de hitte was op zijn hevigst. Het land was dor dat jaar, want de regens van het vorige seizoen waren niet goed geweest. Alles was uitgedroogd en verlept; er was nog maar weinig gras, en de koeien waren vel over been. Het was een lusteloze tijd.
De dominee van de hervormde kerk verbond hen in de echt, puffend in zijn zwarte gewaad, en mer een grote rode zakdoek wiste hij zijn voorhoofd af.
Hij zei: “Jullie trouwen hier in het aangezicht van God. God belast de mens met bepaalde plichten. God waakt over ons en ontfermt zich over ons in deze wrede wereld. God houdt van zijn kinderen, maar we mogen de plichten die Hij van ons vraagt niet vergeten. Begrijpen jullie jonge mensen wat ik bedoel?”
Note glimlachte. “Ik begrijp het.”
En toen vroeg hij aan Precious: “En begrijp jij het?”
Ze keek omhoog naar het gezicht van de dominee—het gezicht van haar vaders vriend. Ze wist dat haar vader met hem had gepraat over dit huwelijk en hoe ongelukkig hij ermee was, maar de dominee had gezegd dat hij het niet kon verbieden. Nu was zijn toon beminnelijk, en hij kneep even in haar vingers toen hij haar hand in die van Note legde. Terwijl hij dat deed, bewoog het kind in haar binnenste, en haar gezicht vertrok omdat de beweging zo plotseling en zo voelbaar was.
Na twee dagen in Mochudi, waar ze bij een neef van Note logeerden, werden hun spullen in een vrachtwagen geladen en gingen ze naar Gaborone. Note had in de buurt van Tlokweng een woning voor hen gevonden—twee kamers en een keuken bij iemand in huis. Het was een luxe om twee kamers te hebben; de ene was hun slaapkamer, ingericht met een tweepersoons matras en een klerenkast; de andere was een woon- en eetkamer, met een tafel, twee stoelen en een buffet. Hier werden de gele gordijnen uit haar kamer in het huis van de nicht opgehangen, en ze maakten er een vrolijke en gezellige kamer van.
In die kamer had Note ook zijn trompet en zijn verzameling bandjes. Hij speelde altijd twintig minuten achter elkaar, en dan, terwijl hij zijn lippen rust gunde, luisterde hij naar een bandje en tokkelde hij het ritme op een gitaar. Hij wist alles van de muziek uit de townships—waar de groepen vandaan kwamen, wie wat zong, wie welk instrument speelde met wie. Hij had ook de groten horen spelen; Hugh Masikela op de trompet, Dollar Brand op de piano, de zanger Spokes Machobane; hij had ze zelf gehoord in Johannesburg, en hij kende elke opname die ze hadden gemaakt.
Ze keek naar hem als hij de trompet uit het foedraal haalde en het mondstuk erop zette. Ze keek naar hem als hij het instrument naar zijn lippen bracht en het geluid, zo plotseling, uit dat kleine metalen bakje tegen zijn mond barstte en als een schitterend, glinsterend mes door de lucht sneed. En dan weerkaatste het geluid tussen de muren van de kleine kamer en zoemden de vliegen, opgeschrikt uit hun luiheid, in het rond alsof ze op de golvende noten reden.
Ze ging met hem mee naar de bars, en daar was hij aardig voor haar, maar hij leek helemaal in beslag te worden genomen door zijn eigen kringetje en ze had het gevoel dat hij haar er eigenlijk niet bij wilde hebben. Er waren mensen daar die aan niets anders dachten dan aan muziek; ze praatten eindeloos over muziek, muziek, muziek—hoeveel kon een mens nou zeggen over muziek? Die mensen wilden haar er ook niet bij hebben, dat voelde ze, en ze ging niet langer mee naar de bars en bleef thuis.
Hij kwam laat terug en rook naar bier. Het was een zure lucht, als bedorven melk, en ze draaide haar hoofd weg toen hij haar op het bed duwde en aan haar kleren begon te trekken.
“Je hebt veel bier gedronken. Je hebt een leuke avond gehad.”
Hij keek naar haar, zijn blik een beetje glazig. “Ik kan drinken als ik daar zin in heb. Ben jij een van die vrouwen die thuisblijft en steen en been klaagt? Is dat wat je bent?”
“Nee, zo ben ik niet. Ik zei alleen dat je een leuke avond hebt gehad.”
Maar zijn verontwaardiging liet zich niet sussen, en hij zei: “Je vraagt erom dat ik je straf, vrouw. Je vraagt erom dat ik dit met je doe.”
Ze gilde, en probeerde zich te verzetten, hem weg te duwen, maar hij was te sterk voor haar. “Pas op voor de baby.”
“Baby! Waarom heb je het over die baby? Die is niet van mij. Ik ben van geen enkele baby de vader.”
Alweer mannenhanden, maar dit keer in dunne rubberhandschoenen, waardoor ze er bleek en onaf uitzagen, net de handen van een blanke.
“Heb je hier pijn? Nee? En hier?”
Ze schudde haar hoofd.
“Ik denk dat de baby niets mankeert. En hier, waar je die blauwe plekken hebt? Zit de pijn alleen vanbuiten of ook dieper vanbinnen?”
“Alleen van buiten.”
“Goed. Ik moet je hier hechten. Helemaal tot hier, omdat de huid open is gescheurd. Ik spuit er iets op om de pijn weg te nemen maar misschien is het beter als je niet kijkt terwijl ik de wond dichtnaai! Sommige mensen zeggen dat mannen hopeloos zijn met naald en draad, maar wij dokters doen het heel aardig!”
Ze deed haar ogen dicht en hoorde een sissend geluid. Ze voelde een koude spray op haar huid en de verdoving terwijl de dokter aan de wond werkte.
“Heeft je man dit gedaan? Heb ik dat goed?”
Ze opende haar ogen. De dokter was klaar met hechten en had iets aan de zuster gegeven. Nu keek hij naar haar terwijl hij zijn handschoenen uittrok.
“Hoe vaak is dit al gebeurd? Heb je iemand die voor je kan zorgen?”
“Ik weet het niet. Ik weet het niet.”
“Je gaat zeker naar hem terug?”
Ze deed haar mond open om iets te zeggen, maar hij onderbrak haar.
“Natuurlijk ga je terug. Het is altijd hetzelfde. De vrouw gaat terug, ook al is het vragen om meer.”
Hij zuchtte. “Waarschijnlijk zie ik je hier terug, weet je. Maar ik hoop het niet. Wees alsjeblieft voorzichtig.”
De volgende dag was 2e terug, met een sjaal rond haar gezicht geknoopt om de blauwe plekken en wondjes te verbergen. Ze had pijn in haar armen en in haar buik, en de gehechte wond prikte heel erg. Ze hadden haar pillen gegeven in het ziekenhuis, en ze had er een genomen vlak voordat ze op de bus stapte. De pil hielp tegen de pijn, dus ze nam er tijdens de terugtocht nog een.
De deur stond open. Ze ging naar binnen, haar hart bonzend in haar borst, en zag wat er was gebeurd. De kamer was leeg, afgezien van de meubels. Hij had de bandjes meegenomen, en hun nieuwe metalen hutkoffer, en ook de gele gordijnen. En in de slaapkamer had hij de matras opengesneden met een mes, en er lag overal kapok, alsof er schapen waren geschoren.
Ze ging op het bed zitten, en daar zat ze nog steeds, starend naar de vloer, toen de buurvrouw binnenkwam en zei dat ze op zoek zou gaan naar een vrachtwagen die haar terug kon brengen naar Mochudi, naar Obed, naar haar vader.
Daar bleef ze, en ze zorgde veertien jaar lang voor haar vader. Hij overleed kort na haar vierendertigste verjaardag, en dat was het moment dat Precious Ramotswe, nu ouderloos, ooit getrouwd geweest met een erbarmelijk slechte man, ooit moeder geweest, niet langer dan vijf korte en prachtige dagen, de eerste vrouwelijke detective van Botswana werd.