HOOFDSTUK 9

Het vriendje

ER WAREN DRIE werkelijk uitzonderlijke huizen in het land, en het schonk Mma Ra mots we een zekere voldoening dat ze in twee ervan weleens was uitgenodigd. De bekendste van deze was Mokolodi, een immens château-achtig gebouw midden in de bush ten zuiden van Gaborone. Dit huis, dat een poortgebouw had met hekken die versierd waren met smeedijzeren neushoornvogels, was waarschijnlijk het meest vorstelijke bouwwerk van het hele land, en zeker een stuk indrukwekkender dan Phakadi House, in het noorden, dat naar Mma Ramotswe’s smaak te dicht bij de reservoirs met rioolwater lag. Dit had ook wel een voordeel, aangezien er een grote verscheidenheid aan vogels op de reservoirs afkwam, en vanaf de veranda van Phakadi kon men hele zwermen flamingo’s op het troebele groene water zien landen. Maar dat was geen pretje als de windrichting verkeerd was, en dat was vaak het geval.

Van het derde huis kon alleen worden vermoed dat het voornaam was, want slechts weinig mensen werden er uitgenodigd, en Gaborone als geheel kon slechts afgaan op wat er van de buitenkant van het huis te zien was—wat niet veel was, aangezien er een hoge witte muur omheen stond—of op de verhalen van mensen die er om de een of andere speciale reden werden ontboden. Deze verhalen waren unaniem wat betreft de bewondering voor het ongekend weelderige interieur.

“Het is net Buckingham Palace,” zei een vrouw die er was geweest om de bloemstukken voor een familiefeest te verzorgen. “Alleen dan beter. Ik denk dat de koningin een stuk eenvoudiger leeft dan die mensen daar.”

De mensen in kwestie waren de familieleden van Mr. Paliwar Sundigar Patel, de eigenaar van acht winkels—vijf in Gaborone en drie in Francistown—een hotel in Orapa, en een grote modezaak in Lobatse. Hij was zonder enige twijfel een van de rijkste mensen van het land, zo niet de rijkste, maar daar waren de Batswana niet van onder de indruk, aangezien er van al dat geld niet één enkele koe was gekocht, en geld dat niet in koeien was geïnvesteerd was, zoals iedereen wist, niet meer dan stof in de mond.

Mr. Paliwar Patel was in 1967 naar Botswana gekomen, toen vijfentwintig jaar oud. In die tijd had hij nauwelijks geld op zak, maar zijn vader, een handelaar in een afgelegen deel van Zoeloeland, had hem geld voorgeschoten om zijn eerste winkel in de African Mail te kopen. Dit was een groot succes geweest; Mr. Patel kocht voor een habbekrats goederen op van kooplieden in geldnood en verkocht die met een minimale winst. De handel bloeide en de ene winkel volgde op de andere, allemaal geëxploiteerd volgens dezelfde commerciële filosofie. Na zijn vijftigste hield hij op met het uitbreiden van zijn imperium, en richtte hij zich geheel op de opvoeding en opleiding van zijn kinderen.

Dat waren er vier—een zoon, Wall ace, tweelingzusjes, Sandri en Pali, en de jongste, een dochter die Nandira heette. Wallace was naar een dure kostschool in Zimbabwe gestuurd, want Mr. Patel wilde dat hij een deftige meneer zou worden. Daar had hij cricket leren spelen, en geleerd om wreed te zijn. Hij was toegelaten op de opleiding tandheelkunde, na een royale schenking van Mr. Patel, en was daarna teruggekeerd naar Durban, waar hij een praktijk voor cosmetische tandheelkunde opende. Op een gegeven moment had hij zijn naam verkort—“vanwege het gemak”—en was hij verder door het leven gegaan als Mr. Wallace Pate dr. THK (Natal).

Mr. Patel had tegen de verandering geprotesteerd. “Waarom ben je nu opeens deze Mr. Wallace Pate dr. THK (Natal) als ik vragen mag? Waarom? Schaam je je soms, of zo? Vind je mij maar gewoon Mr. Paliwar Patel HBO (Gezakt) of zo?”

De zoon had geprobeerd zijn verontwaardigde vader te kalmeren.

“Korte namen zijn makkelijker, vader. Pate, Patel—het is gewoon hetzelfde. Waarom heb je dan die extra letter op het eind nog nodig? Het is modern om kort te zijn. We moeten met onze tijd meegaan. Alles is modern, zelfs namen.”

De tweeling had niet van dit soort pretenties gehad. Ze waren allebei teruggestuurd naar de Natal om er in het huwelijk te treden, wat ze in overeenstemming met hun vaders verwachtingen hadden gedaan. De beide schoonzoons werkten inmiddels in het bedrijf, en ze bleken te beschikken over een scherpe handelsgeest en een uitstekend inzicht in het belang van krappe winstmarges.

Dan was er nog Nandira, die in die tijd zestien was en een leerling van de Maru-a-Pula School in Gaborone, de beste en duurste school van het hele land. Ze was een goede leerling, kwam voortdurend met de prachtigste rapporten thuis, en zou ongetwijfeld een goed huwelijk sluiten als de tijd er rijp voor was—waarschijnlijk op haar twintigste verjaardag, wat in de ogen van Mr. Patel voor een meisje precies het juiste moment was om te trouwen.

De hele familie, inclusief de schoonzoons, de grootouders en verschillende verre neven en nichten, woonde in het grote huis in de buurt van de Botswana Defence Force Club. Ooit hadden er meerdere huizen op het terrein gestaan, oude huizen in koloniale stijl met brede veranda’s en hordeuren, maar die had Mr. Patel laten slopen om naar eigen inzicht een geheel nieuw huis te bouwen. In feite waren het meerdere huizen, onderling met elkaar verbonden, die samen een complex vormden.

“Wij Indiërs wonen graag met de hele familie in één complex,” had Mr. Patel de architect uitgelegd. “We willen graag kunnen zien wat er zich in de familie afspeelt, weet u.”

De architect, die geheel de vrije hand kreeg, ging zich in het ontwerp van het huis te bu iten aan alle bouwkundige rariteiten die veeleisender en minder gefortuneerde klanten door de jaren heen hadden afgekeurd. Tot zijn verbijstering ging Mr. Patel met alles akkoord, en was hij bijzonder in zijn nopjes met het resultaat. Het huis werd ingericht in wat alleen als Delhi rococo beschreven kon worden, met veel verguldsel in de meubels en de gordijnen, en aan de muren dure schilderijen van hindoe heiligen en herten die je door de kamer volgden met hun ogen.

Toen de tweeling trouwde, met een dure plechtigheid in Durban waarvoor meer dan vijftienhonderd gasten waren uitgenodigd, werd het huizencomplex aanzienlijk uitgebreid en kregen ze allebei hun eigen verblijven. De schoonzoons kregen elk een rode Mercedes-Benz, met hun initialen op het portier. Dit betekende dat ook de Patel garage moest worden uitgebreid, omdat er nu vier Mercedessen moesten staan: die van Mr. Patel, die van Mrs. Patel (bestuurd door een chauffeur), en de twee van de schoonzoons.

Een wat oudere neef had tijdens de bruiloft in Durban tegen hem gezegd: “Luister man, wij Indiërs moeten oppassen. Je moet niet zo met je geld te koop lopen. Dat steekt de Afrikanen, weet je, en als ze de kans krijgen, pakken ze het ons allemaal af. Kijk maar naar wat er in Oeganda is gebeurd. Luister maar naar wat sommige beethoofden in Zimbabwe zeggen. Denk je eens in wat de Zoeloes met ons zouden doen als ze de kans kregen. We moeten discreet zijn.”

Mr. Patel had zijn hoofd geschud. “Daarvan is in Botswana allemaal geen sprake. Daar is geen gevaar, zeg ik je. Er heerst stabiliteit in dat land. Je zou ze eens moeten zien, met al hun diamanten. Diamanten zorgen voor stabiliteit in een land, geloof me.”

De neef leek hem niet te horen. “Zo is Afrika nu eenmaal, weet je,” vervolgde hij. “De ene dag is alles in orde, dik in orde, en dan word je de volgende ochtend wakker en merk je dat je keel is doorgesneden. Pas nou maar op.”

Mr. Patel had de waarschuwing ter harte genomen, in zekere zin althans, en had de muur rond zijn huis laten ophogen, zodat mensen niet door de ramen naar binnen konden kijken en alle luxe zouden zien. En als ze rond bleven rijden in hun grote auto’s, nou, het wemelde van de grote auto’s in de stad en er was geen reden waarom juist zij de aandacht zouden trekken.

Mma Ramotswe was verrukt toen Mr. Patel haar belde om te vragen of ze misschien binnenkort langs zou kunnen komen, bij hem thuis, bij voorkeur ‘s-avonds. Ze spraken voor dezelfde avond af, en ze ging naar huis om een wat nettere jurk aan te trekken voordat ze zich bij de poort van huize Patel aandiende. Voordat ze de deur uitging, belde ze Mr. J.L.B. Matekoni.

“Jij zei dat ik een rijke cliënt nodig had,” zei ze. “En die heb ik nu. Mr. Patel.”

Mr. J.L.B. Matekoni ademde hoorbaar in. “Hij is heel erg rijk,” zei hij. “Hij heeft vier Mercedessen-Benz. Vier! Met drie ervan zijn nooit problemen, maar de vierde heeft een mankement aan de versnellingsbak gehad. Er was iets mis met de koppelingsplaten, zo erg als ik het nog nooit heb meegemaakt, en ik ben er dagen mee bezig geweest om het probleem te verhelpen…”

Je kon het hek van huize Patel niet gewoon openduwen, en je kon ook niet even stoppen om te toeteren, zoals iedereen met andere huizen deed. Bij huize Patel drukte je op een bel in de muur, en dan klonk er een schrille stem uit het kleine speakertje boven je hoofd.

“Ja. Huize Patel. Wat wilt u?”

“Mma Ramotswe,” zei ze. “Privé…”

Er klonk gekraak uit de speaker.

“Privé? Privé wat?”

Ze wilde net antwoord geven, toen er opnieuw een krakend geluid klonk en het hek automatisch openzwaaide. Mma Ramotswe had haar kleine witte bestelbusje om de hoek geparkeerd omdat ze een fatsoenlijke indruk wilde maken, zodat ze te voet het terrein betrad. Ze kwam terecht op een binnenhof, die met zonneschermen van gaasdoek in een weelderig begroeide tuin was getransformeerd. Helemaal aan het eind van de binnenplaats bevond zich de ingang van het eigenlijke huis, een grote deuropening, geflankeerd door hoge witte pilaren en plantenbakken. Mr. Patel verscheen in de deuropening en zwaaide naar haar met zijn wandelstok.

Ze had Mr. Patel weleens eerder gezien, uiteraard, en ze wist dat hij een kunstbeen had, maar ze had hem nooit echt van dichtbij gezien en had niet verwacht dat hij zo klein zou zijn. Mma Ramotswe was niet groot—ze was eerder gezegend met een royale omvang dan met lengte—maar Mr. Patel moest toch tegen haar opkijken toen hij haar een hand gaf en gebaarde dat ze verder moest komen.

“Bent u weleens bij me thuis geweest?” vroeg hij, al wist hij natuurlijk best dat het niet zo was. “Bent u weleens op een van mijn feesten geweest?”

Ook dit was een leugen, wist ze. Mr. Patel gaf nooit feesten, en ze vroeg zich af waarom hij haar iets op de mouw wilde spelden.

“Nee,” zei ze simpelweg. “U hebt me nooit uitgenodigd.”

“O hemel,” zei hij grinnikend. “Dat is dan buitengewoon dom van me geweest.”

Hij ging haar voor door een hal, een lange ruimte met een glimmende vloer van zwart en wit marmer. Er was veel koper in de hal—duur, glimmend gepoetst koper—en de totaalindruk was er een van glinstering.

“We trekken ons terug op mijn werkkamer,” zei hij. “Dat is mijn privévertrek, waar niemand van de familie een voet mag zetten. Ze weten dat ik daar niet gestoord wil worden, zelfs niet als het huis afbrandt.”

De werkkamer was eveneens een royaal vertrek, gedomineerd door een groot bureau met drie telefoons en een kunstige standaard voor pennen en inkt. Mma Ramotswe keek naar de standaard, een toren bestaande uit verschillende glazen plankjes, die werden ondersteund door kleine olifantstanden van gegraveerd ivoor.

“Neemt u plaats,” zei Mr. Patel, wijzend op een witlederen fauteuil. “Het kost mij altijd tijd om te gaan zitten doordat ik een been mis. Dit hier, ziet u wel. Ik ben nog steeds op zoek naar een beter been. Dit exemplaar is Italiaans en het heeft me een klein vermogen gekost, maar volgens mij zijn er betere benen te krijgen. Misschien in Amerika.”

Mma Ramotswe zonk weg in de stoel en keek naar haar gastheer.

“Ik zal met de deur in huis vallen,” zei Mr. Patel. “Het heeft geen zin om als een kat om de hete brij heen te draaien en er doekjes om te winden, vind ik. U bent dat ongetwijfeld met me eens.”

Hij zweeg even om op bevestiging van Mma Ramotswe te wachten. Ze knikte licht.

“Ik ben huisvader, Mma Ramotswe,” begon hij. “Ik heb een gelukkig gezin, en al mijn familieleden wonen hier in dit huis, behalve mijn zoon—hij heeft een deftige tandartspraktijk in Durban. U heeft misschien van hem gehoord. Hij wordt tegenwoordig Pate genoemd.”

“Ik heb van hem gehoord,” beaamde Mma Ramotswe. “Iedereen is vol lof over hem, zelfs hier.”

Mr. Patel glunderde. “Alsjemenou, dat is nog eens fijn om te horen. Maar mijn andere kinderen zijn ook heel belangrijk voor me. Ik maak geen onderscheid tussen mijn kinderen. Ze zijn allemaal gelijk. Volkomen gelijk.”

“Dat is de beste benadering,” zei Mma Ramotswe. “Als je er een voortrekt, geeft dat aanleiding tot een hele hoop verbittering.”

“Zegt u dat wel, nou en of,” zei Mr. Patel. “Kinderen hebben het heel goed in de gaten als hun ouders de een twee snoepjes geven en de ander maar één. Kinderen kunnen ook tellen, net als wij.”

Mma Ramotswe knikte opnieuw en vroeg zich ondertussen af waar dit gesprek heen zou gaan.

“Welnu,” zei Mr. Patel, “mijn twee grote meisjes, de tweeling, zijn met nette jongens getrouwd en ze wonen hier onder dit dak. Dat is allemaal buitengewoon bevredigend. Dan blijft er nog een kind over, mijn kleine Nandira. Ze is zestien en zit op de Maru-a-Pula School. Ze doet het uitstekend, maar…”

Hij viel stil en keek Mma Ramotswe met tot spleetjes geknepen ogen aan. “U weet toch hoe het gaat met tieners? U weet toch hoe het eraan toegaat met die tieners van tegenwoordig?”

Mma Ramotswe haalde haar schouders op. “Ze veroorzaken vaak veel problemen voor hun ouders. Ik heb wel ouders meegemaakt die tranen met tuiten huilden om hun tieners.”

Plotseling tilde Mr. Patel zijn wandelstok op en hij sloeg ermee tegen zijn kunstbeen om zijn woorden kracht bij te zetten. Het geluid was verbazend hol en blikkerig.

“Dat is nou precies wat me zorgen baart,” zei hij heftig. “Zo gaat het. En ik duld het niet. Niet in mijn familie.”

“Wat niet?” vroeg Mma Ramotswe. “Tieners?”

“Jongens,” zei Mr. Patel bitter. “Mijn Nandira houdt er in het geheim een vriendje op na. Ze ontkent het, maar ik weet dat er een jongen is. En dit kan ik niet toestaan, wat al die moderne mensen in de stad er ook van zeggen. Ik kan het niet toestaan—niet in mijn familie, niet in dit huis.”

Terwijl Mr. Patel aan het woord was, ging de deur van zijn werkkamer, die hij achter zich had dichtgedaan toen ze binnenkwamen, open en kwam een vrouw de kamer binnen. Het was een vrouw uit de streek en ze begroette Mma Ramotswe beleefd in het Setswana voordat ze haar een dienblad presenteerde met verschillende glazen vruchtensap erop. Mma Ramotswe koos een glas guavesap en bedankte de bediende. Mr. Patel nam sinaasappelsap voor zichzelf, en gebaarde met zijn wandelstok ongeduldig dat de bediende de kamer moest verlaten. Hij wachtte tot ze weg was voordat hij verderging. “Ik heb er met haar over gepraat,” zei hij. “Ik heb precies gezegd waar het op staat. Ik heb tegen haar gezegd dat het me niet kan schelen wat andere kinderen doen—dat is een zaak voor hun eigen ouders, niet voor mij. Maar ik heb haar heel duidelijk laten weten dat ze niet met jongens door de stad mag zwalken of na school met jongens mag afspreken. En daarmee basta.”

Hij tikte licht op zijn kunstbeen met zijn wandelstok en keek Mma Ramotswe verwachtingsvol aan.

Mma Ramotswe schraapte haar keel. “Wilt u dat ik er iets aan doe?” zei ze zacht. “Hebt u me daarom gevraagd om vanavond hier te komen?”

Mr. Patel knikte. “Inderdaad. Ik wil dat u uitzoekt wie deze jongen is, en dan ga ik met hem praten.”

Mma Ramotswe staarde Mr. Patel aan. Had hij ook maar enig benul, vroeg ze zich af, hoe de jonge mensen van tegenwoordig zich gedroegen, vooral op een school als Maru-a-Pula, waar veel buitenlandse kinderen op zaten, zelfs kinderen van de Amerikaanse ambassade en dergelijke? Ze had wel gehoord van Indiase vaders die huwelijken probeerden te arrangeren, maar ze had nooit rechtstreeks met dat soort gedrag te maken gehad. En nu nam deze Mr. Patel voetstoots aan dat ze het met hem eens was, dat ze er precies dezelfde ideeën op nahield als hij.

“Is het niet beter om met haar te gaan praten?” vroeg ze vriendelijk. “Als u haar vraagt wie de jongeman is, vertelt ze het u misschien wel gewoon.”

Mr. Patel pakte zijn stok en tikte op zijn kunstbeen. “Volstrekt niet,” zei hij scherp, en zijn stem kreeg een schrille klank. “Volstrekt niet. Ik vraag het haar nu al drie weken lang, misschien wel vier. En ze geeft geen antwoord. Ze is schaamteloos brutaal.”

Mma Ramotswe zat op haar stoel en keek naar haar voeten, zich ervan bewust dat Mr. Patel haar nog steeds afwachtend aankeek. Ze had besloten om er in haar professionele leven een principe van te maken om nooit een zaak te weigeren, tenzij iemand haar vroeg om iets crimineels te doen. Deze regel bleek in de praktijk goed te werken; ze had al gemerkt dat haar ideeën over een verzoek om hulp, haar persoonlijke waardeoordeel, was veranderd als ze inzicht had gekregen in alle verschillende aspecten van een zaak. Met Mr. Patel zou het misschien net zo gaan, maar zelfs als dat niet zo was, had ze dan wel een goede reden om nee te zeggen? Wie was zij om een bezorgde Indiase vader te veroordelen terwijl ze eigenlijk maar heel weinig wist van de manier waarop deze mensen leefden? Ze voelde vanzelfsprekend een natuurlijke sympathie voor het meisje; wat een vreselijk lot om een vader als deze te hebben, een man die vastbesloten was om haar op te sluiten in een soort vergulde kooi. Haar eigen vader had haar nooit een strobreed in de weg gelegd; hij had haar vertrouwd en zij had op haar beurt nooit geheimen voor hem gehad—afgezien van de waarheid over Note, wellicht.

Ze keek op. Mr. Patel zat met zijn donkere ogen naar haar te kijken, en de punt van zijn wandelstok tikte haast onmerkbaar op de grond.

“Ik zal het voor u uitzoeken,” zei ze. “Hoewel ik er eerlijkheidshalve aan moet toevoegen dat ik het eigenlijk niet prettig vind. Ik vind het geen prettig idee om een kind in de gaten te houden.”

“Maar het is juist nodig om kinderen in de gaten te houden!” protesteerde Mr. Patel. “Als ouders hun kinderen niet in de gaten houden, wat moet er dan van ze worden? Geeft u daar maar eens antwoord op!”

“Er komt een moment dat ze hun eigen weg moeten gaan,” zei Mma Ramotswe. “We moeten ze loslaten.”

“Onzin!” brulde Mr. Patel. “Moderne prietpraat! Mijn vader heeft me nog geslagen toen ik tweeëntwintig was! Ja, hij heeft me geslagen omdat ik in de winkel een fout had gemaakt. En ik verdiende het. Al die moderne onzin, ik wil er niets mee te maken hebben.”

Mma Ramotswe ging staan.

“Ik ben een moderne vrouw,” zei ze, “dus misschien hebben we andere ideeën. Maar dat heeft er niets mee te maken. Ik heb gezegd dat ik zal doen wat u van me vraagt. Nu hoeft u me alleen nog een foto van het meisje te laten zien, zodat ik weet wie ik in de gaten ga houden.”

“Een foto is niet nodig,” zei hij. “Ik kan het meisje zelf laten komen. Dan kunt u haar zien.”

Mma Ramotswe hief protesterend haar handen. “Maar dan ziet ze mij ook,” zei ze. “Ik moet mijn werk ongemerkt kunnen doen.”

“Ah!” riep Mr. Patel uit. “Wat zijn jullie detectives toch een slimme mannen.”

“Vrouwen,” zei Mma Ramotswe.

Mr. Patel wierp haar een zijdelingse blik toe, maar zei niets. Hij had geen tijd voor moderne ideeën.

Bij het verlaten van het huis dacht Mma Ramotswe bij zichzelf: hij heeft vier kinderen, ik heb er geen. Hij is geen goede vader, deze man, want hij houdt te veel van zijn kinderen—hij wil ze bezitten. Je moet ze loslaten. Je moet ze loslaten.

En ze dacht aan het moment dat ze, zelfs niet gesteund door Note, die een smoesje had opgehangen, het kleine lichaampje van hun te vroeg geboren baby, zo teer, zo licht, in de aarde had gelegd en omhoog had gekeken naar de hemel en iets tegen God had willen zeggen, maar dat kon ze niet omdat haar keel gesmoord werd door snikken en er geen woorden wilden komen, helemaal niets.

Het leek Mma Ramotswe een tamelijk gemakkelijke zaak. Iemand in de gaten houden kon altijd lastig zijn, aangezien je de hele tijd moest weten wat ze deden. Dat kon betekenen dat je lange periodes voor een huis of een kantoor moest wachten en niets te doen had behalve uitkijken of je iemand al zag verschijnen. Nandira zat natuurlijk het grootste deel van de dag op school, en dat betekende dat Mma Ramotswe tot drie uur ‘s middags, als de school uitging, andere dingen kon doen. Vanaf dat moment zou ze haar moeten volgen om te zien waar ze heen ging.

Toen bedacht Mma Ramotswe dat het problematisch zou kunnen zijn om een kind te schaduwen. Iemand schaduwen die in een auto reed was niet zo moeilijk—je hoefde alleen maar achter ze aan te rijden in het bestelbusje. Maar als de persoon die je volgde op de fiets was—en veel kinderen gingen met de fiets van school naar huis—zou het een beetje raar zijn als het kleine witte bestelbusje in een slakkengang door de straten reed. Als ze naar huis liep, kon Mma Ramotswe natuurlijk zelf ook lopen, en voldoende afstand houden. Ze kon zelfs een van die vreselijke gele honden van haar buurman lenen en doen alsof ze het beest uitliet.

De dag na het gesprek met Mr. Patel reed Mma Ramotswe kort voordat de laatste bel zou gaan in haar bestelbusje naar het parkeerterrein van de school. De kinderen kwamen in groepjes naar buiten, en het was al tien voor halfvier geweest toen Nandira uit de school naar buiten kwam, met haar schooltas in haar ene hand en een boek in de andere. Ze was alleen, en Mma Ramotswe kon haar vanaf de voorbank van het busje goed bekijken. Het was een aantrekkelijk kind, in feite al een jonge vrouw; zo’n meisje van zestien dat voor negentien door kon gaan, of zelfs twintig.

Ze liep over het pad en bleef even staan om iets te zeggen tegen een ander meisje, dat onder een boom stond te wachten totdat ze opgehaald zou worden. Ze babbelden een paar minuten met elkaar, en daarna liep Nandira verder naar het hek van de school.

Mma Ramotswe wachtte nog even voordat ze uit haar busje stapte. Toen Nandira eenmaal bij de school wegliep, volgde Mma Ramotswe haar langzaam. Er waren meer mensen op straat, en er was geen reden waarom ze op zou vallen. Aan het eind van een wintermiddag was het heel plezierig om over straat te lopen; over een maand of zo zou het veel te warm zijn, en dan zou ze mogelijk wel de aandacht trekken.

Ze volgde het meisje een eind rechtdoor en een hoek om. Het was haar duidelijk geworden dat Nandira niet rechtstreeks naar huis ging, want huize Patel was in de tegenovergestelde richting als de route die ze had gekozen. Ze ging evenmin de stad in, dus had ze kennelijk bij iemand thuis afgesproken. Mma Ramotswe begon te gloeien van voldoening. Het enige wat ze waarschijnlijk hoefde te doen was het huis vinden, en dan zou het kinderspel zijn om de naam van de eigenaar, en die van de jongen, te achterhalen. Misschien kon ze zelfs al die avond verslag uitbrengen en de naam van de jongen onthullen. Daar zou Mr. Patel zeker van onder de indruk zijn, en ze zou haar geld op een makkelijke manier hebben verdiend.

Nandira ging nog een hoek om. Mma Ramotswe bleef even staan wachten voordat ze haar volgde. Ze moest oppassen dat ze niet overmoedig werd omdat ze een onschuldig kind schaduwde; er waren nu eenmaal regels die je bij een achtervolging in acht moest nemen. Het handboek dat ze regelmatig raadpleegde, Richtlijn voor de Moderne Speurder van Clovis Andersen, benadrukte dat men iemand bij het schaduwen nooit te dicht moest naderen. “Houd afstand,” schreef Mr. Anderson, “zelfs als u de persoon in kwestie daardoor van tijd tot tijd uit het oog verliest. U kunt het spoor altijd later weer oppikken. En een paar minuten non-oogcontact is beter dan een boze confrontatie.”

Mma Ramotswe schatte dat het tijd was om de hoek om te gaan. Dat deed ze in de verwachting dat ze Nandira een eind verderop in de straat zou zien, maar waar ze ook keek, het meisje was nergens te bekennen—non-oogcontact, zoals Clovis Anderson het noemde, was ingetreden. Ze draaide zich om, en keek de andere kant op. Jn de verte reed een auto weg van een oprit, en verder niets.

Mma Ramotswe was in de war. Het was een stille straat, en er stonden aan beide kanten niet meer dan drie huizen—althans in de door Nandira gekozen richting. Maar deze huizen hadden allemaal hekken en opritten, en rekening houdend met het feit dat ze niet langer dan een minuut uit het zicht was geweest, zou Nandira geen tijd hebben gehad om in een van deze huizen te verdwijnen. Mma Ramotswe had haar op een oprit moeten zien of haar door een deur naar binnen zien gaan.

Als ze bij een van de huizen naar binnen is gegaan, dacht Mma Ramotswe, dan moest het in een van de twee eerste zijn, want de andere huizen in de straat waren te ver. De situatie was dus misschien niet zo dramatisch als ze eerst had gedacht; ze hoefde alleen maar het eerste huis aan haar rechterhand en het eerste aan haar linkerhand aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Ze bleef nog even staan en nam toen een besluit. Zo snel als ze kon liep ze naar het kleine witte bestelbusje en ze reed terug langs dezelfde route die ze zojuist te voet had afgelegd. Ze parkeerde het busje voor het huis aan de rechterkant en liep over de oprit naar de voordeur.

Toen ze op de deur klopte, begon er in het huis een hond luid te blaffen. Mma Ramotswe klopte nog een keer, en dit keer klonk er een stem die de hond tot de orde riep. “Stil, Bison. Af, ik weet het, ik weet het!” De deur werd opengedaan en een vrouw keek haar aan. Mma Ramotswe kon zien dat ze geen Motswana was. Ze was een West–Afrikaanse, waarschijnlijk Ghanees, te oordelen naar haar huidskleur en jurk. Ghanezen waren Mma Ramotswe’s favoriete mensen; ze hadden een geweldig gevoel voor humor en waren vrijwel altijd in een goed humeur.

“Hallo Mma,” zei Mma Ramotswe. “Het spijt me dat ik u stoor, maar ik ben op zoek naar Sipho.”

De vrouw fronste haar wenkbrauwen. “Sipho? Er woont hier geen Sipho.”

Mma Ramotswe schudde haar hoofd. “Ik weet zeker dat het dit huis was. Ik ben een van de docenten op de middelbare school, ziet u, en ik moet iets doorgeven aan een jongen uit de vierde. Ik dacht dat dit zijn huis was.”

De vrouw glimlachte. “Ik heb twee dochters,” zei ze, “maar geen zoon. Denkt u dat u een zoon voor me kunt vinden?”

“O hemeltje,” kreunde Mma Ramotswe gejaagd. “Is het dan het huis aan de overkant?”

De vrouw schudde haar hoofd. “Daar woont een gezin uit Oeganda,” zei ze. “Ze hebben wel een zoon, maar volgens mij is hij een jaar of zes, zeven.”

Mma Ramotswe verontschuldigde zich en liep terug naar haar bestelbusje. Ze was Nandira al op de allereerste middag kwijtgeraakt, en ze vroeg zich af of het meisje haar opzettelijk had afgeschud. Zou ze hebben gemerkt dat ze werd gevolgd? Dat leek hoogst onwaarschijnlijk, dus was het gewoon domme pech dat ze haar was kwijtgeraakt. Morgen zou ze beter opletten. Ze zou voor de verandering niet naar Clovis Anderson luisteren en het meisje wat dichter naderen.

Om acht uur die avond kreeg ze een telefoontje van Mr. Patel.

“Hebt u me al iets te melden?” vroeg hij. “Bruikbare informatie?”

Mma Ramotswe vertelde hem dat ze helaas niet had kunnen achterhalen waar Nandira na school naar toe was gegaan, maar dat ze de volgende dag meer succes hoopte te hebben.

“Dat is niet zo best,” zei Mr. Patel. “Niet zo best. Nou, ik heb u anders wel iets te melden. Ze kwam drie uur na het uitgaan van de school thuis—drie uur—en vertelde me dat ze bij een vriendin was geweest. Ik zei: “Welke vriendin?” En ze antwoordde alleen dat ik haar niet kende. Toen vond mijn vrouw een briefje op tafel, een briefje dat Nandira per ongeluk moet hebben laten vallen. Er stond: “Ik zie je morgen, Jack.” En wie is die Jack dan wel? Wie is deze persoon? Nou vraag ik u, is dat een meisjesnaam?”

“Nee,” zei Mma Ramotswe. “Zo te horen is het een jongen.”

“Precies!” riep Mr. Patel triomfantelijk, alsof hij net een ingewikkeld probleem had opgelost. “Het gaat om die jongen, denk ik. Dat is de jongen die we moeten vinden. Jack wie? Waar woont hij? Dat soort dingen—u moet het me allemaal vertellen.”

Mma Ramotswe zette een kop rooibosthee en ging vroeg naar bed. Het was in meer dan een opzicht een onbevredigende dag geweest, met het telefoontje van Mr. Patel als klap op de vuurpijl. Ze ging naar bed, de rooibosthee binnen handbereik op het nachtkastje, en las de krant totdat haar oogleden zwaar werden en ze in slaap viel.

De volgende dag kwam ze een beetje te laat op het parkeerterrein van de school. Ze begon zich af te vragen of ze Nandira opnieuw was kwijtgeraakt toen ze het meisje uit de school naar buiten zag komen, in gezelschap van een ander meisje. Mma Ramotswe zag vanuit haar bestelbusje dat het tweetal over het pad liep en bij het hek bleef staan. Zo te zien gingen ze helemaal op in hun gesprek en waren ze zich nergens anders van bewust, zoals eigenlijk alleen tienermeisjes met hun vriendinnen praatten, en Mma Ramotswe was ervan overtuigd dat ze de antwoorden op meer dan een vraag zou weten als ze kon horen wat er werd gezegd. Meisjes vertelden elkaar alles over hun vriendjes, en ze wist zeker dat het samenzweerderige gesprek van deze twee daarover ging.

Plotseling stopte er een blauwe auto voor de twee meisjes. Mma Ramotswe verstijfde en zag dat de bestuurder opzij leunde om het portier open te maken. Nandira stapte voorin en haar vriendin ging op de achterbank zitten. Mma Ramotswe startte de motor van het bestelbusje en reed weg van het parkeerterrein op hetzelfde moment dat de blauwe auto wegreed bij de school. Ze volgde op veilige afstand maar bleef alert, zodat ze harder kon gaan rijden zodra het ernaar uitzag dat ze hen uit het oog zou verliezen. Ze zou niet dezelfde fout maken als gisteren en Nandira niet nog een keer in rook laten opgaan.

De blauwe auto had geen haast, en het kostte Mma Ramotswe geen enkele moeite om het drietal bij te houden. Ze reden langs het Sun Hotel in de richting van de rotonde bij het stadion. Daar sloeg de blauwe auto af naar de stad, en via het ziekenhuis en de anglicaanse kathedraal ging het verder naar naar het winkelcentrum. Winkels, dacht Mma Ramotswe. Ze gaan gewoon winkelen, of toch niet? Ze had weleens gezien dat tieners na school met elkaar afspraken in bijvoorbeeld het Botswana Book Centre. ‘Rondhangen’ noemden ze dat, als ze het goed had. Ze stonden daar gewoon met elkaar te kletsen en grapjes te maken en ze deden alles behalve iets kopen. Misschien ging Nandira rondhangen met deze Jack.

De blauwe auto parkeerde in de buurt van het President Hotel. Mma Ramotswe parkeerde een eindje verderop en zag dat de twee meisjes uit de auto stapten, vergezeld door een oudere vrouw, waarschijnlijk de moeder van het andere meisje. Ze zei iets tegen haar dochter, die knikte, en toen nam ze afscheid van de meisjes en liep ze weg in de richting van de winkels met huishoudelijke apparaten.

Nandira en haar vriendin liepen langs de trap van het President Hotel en slenterden langzaam naar het postkantoor. Mma Ramotswe volgde hen op haar gemak en bleef bij een stalletje op het plein even staan om een rek met blouses met Afrikaanse prints te bekijken.

“Koop er toch een, Mma,” zei de vrouw achter de stal. “Prachtig mooie blouses. De kleuren lopen niet door. Kijk dan, de blouse die ik zelf draag is wel tien of twintig keer gewassen, en de kleuren zijn niet doorgelopen. Kijk maar.”

Mma Ramotswe keek naar de blouse van de vrouw—de kleuren waren beslist niet doorgelopen. Vanuit haar ooghoeken hield ze de twee meisjes in de gaten. Ze keken in de etalage van een schoenwinkel en leken alle tijd van de wereld te hebben.

“U hebt mijn maat niet,” zei Mma Ramotswe. “Ik heb een extra grote maat nodig.”

De vrouw keek naar haar blouses aan het rek en toen weer naar Mma Ramotswe.

“U hebt gelijk,” zei ze. “U bent te dik voor deze blouses. Veel te dik.”

Mma Ramotswe glimlachte. “Maar het zijn leuke blouses, Mma, en ik hoop dat u ze verkoopt aan een aardig slank iemand.”

Ze liep verder. De meisjes hadden genoeg gekregen van de schoenwinkel en drentelden nu naar het Book Centre. Mma Ramotswe had gelijk gehad; ze waren van plan om rond te hangen.

Er waren maar weinig mensen in het Botswana Book Centre. Drie of vier mannen bladerden in tijdschriften voor de kast met allerlei bladen, en een of twee mensen bekeken boeken. De verkopers hingen op de toonbank en roddelden met elkaar, en zelfs de vliegen leken lethargisch.

Mma Ramotswe zag dat de twee meisjes helemaal achter in de winkel stonden, kijkend naar een plank met boeken in het Setswana. Wat deden ze daar? Het was heel goed mogelijk dat Nandira Setswana leerde op school, maar het was niet erg waarschijnlijk dat ze belangstelling had voor de schoolboeken of bijbelstudies die op deze afdeling te vinden waren. Nee, ze moesten op iemand wachten.

Kordaat liep Mma Ramotswe naar de afdeling met Afrikaanse boeken en haalde iets uit de kast, De Slangen van Zuidelijks Afrika, een rijk geïllustreerd werk. Ze bekeek een foto van een korte bruine slang en probeerde te bedenken of ze weleens zo’n slang had gezien. Haar neefje was jaren geleden een keer door zo’n soort slang gebeten, toen ze nog klein waren, en hij was er niet eens ziek van geworden. Was het dezelfde slang? Ze begon de tekst onder de foto te lezen. Het zou heel goed dezelfde slang geweest kunnen zijn, want volgens de beschrijving was het dier niet giftig en totaal niet agressief. Toch had die slang haar neefje aangevallen; of was het omgekeerd? Jongens vielen zo vaak slangen aan. Ze gooiden er stenen naar en konden die beesten gewoon niet met rust laten. Maar ze wist niet zeker of Putoke dat had gedaan; het was zo lang geleden, ze kon het zich niet meer precies herinneren.

Ze keek naar de meisjes. Daar stonden ze, opnieuw met elkaar in gesprek, en een van de twee lachte. Een of ander verhaal over jongens, dacht Mma Ramotswe. Nou, van mij mogen ze lachen; ze komen er snel genoeg achter dat er over het hele onderwerp jongens weinig te lachen valt. Over een paar jaar is het huilen geblazen in plaats van lachen, dacht Mma Ramotswe grimmig.

Ze ging verder met het bestuderen van De Slangen van Zuidelijks Afrika. Jakkes, dat was een griezelige slang, die daar. Moet je nou eens kijken. Die kop! Au! En die gemene oogjes! Mma Ramotswe huiverde en las:

Op bovenstaande foto is een zwarte mamba te zien, een volwassen mannetje van 1.87 meter lang. Zoals op het kaartje met leefgebieden is te zien, komt deze slang in de hele regio voor, hoewel het dier een zekere voorkeur heeft voor het open veld, in tegenstelling tot de groene mamba. Bovendien is de zwarte mamba giftiger dan zijn groene soortgenoot. Het is een van de gevaarlijkste slangen die in Afrika te vinden zijn. In dat opzicht wordt hij alleen overtroffen door de Gabonese adder, een zeldzame slang die in de bossen leeft en in bepaalde delen van Oost–Zimbabwe voorkomt.

Verhalen over aanvallen van zwarte mamba’s zijn vaak overdreven. Er wordt wel beweerd dat deze slang in staat is om mannen op galopperende paarden aan te vallen en te overmeesteren, maar dit is zeer onaannemelijk. Beweringen over een vrijwel onmiddellijke dood hoeven evenmin waar te zijn, hoewel de werking van het gif versneld kan worden als het slachtoffer in paniek raakt, wat vanzelfsprekend vaak het geval is als iemand beseft dat hij door een zwarte mamba is gebeten.

Er is een geval bekend van een zesentwintigjarige man in goede lichamelijke conditie, die in zijn rechterenkel werd gebeten nadat hij in de bush per ongeluk op de slang had getrapt. Serum was niet onmiddellijk beschikbaar, maar het slachtoffer is er wellicht in geslaagd om een iets van het gif te laten afvloeien door zichzelf rondom de beet diepe sneden toe te brengen (een methode die vandaag de dag natuurlijk niet langer wordt aanbevolen). De man liep vervolgens een kilometer of zes door de wildernis om hulp te zoeken en binnen twee uur werd hij in het ziekenhuis opgenomen. Antigif werd toegediend en het slachtoffer overleefde de beet zonder er schadelijke gevolgen aan over te houden. Als het een beet van een pofadder was geweest, zou er in dezelfde tijd natuurlijk ernstige necrose zijn opgetreden en zou de man misschien zelfs zijn been zijn verloren…

Mma Ramotswe hield op met lezen. Een been. Zo’n man zou een kunstbeen nodig hebben. Mr. Pattl. Nandira. Met een ruk keek ze op. Het slangenboek had haar zo geboeid dat ze niet op de meisjes had gelet en nu—waar waren ze?—weg. Ze waren weg.

Ze zette De Slangen van Zuidelijks Afrika terug op de plank en haastte zich naar buiten. Er waren nu meer mensen op het plein, want de meeste mensen deden met het oog op de hitte pas aan het eind van de middag hun boodschappen. Ze keek om zich heen. Een eindje verderop stonden een paar tieners, maar dat waren jongens. Nee, er was ook een meisje bij. Maar was het Nandira? Nee. Ze keek de andere kant op. Een man zette zijn fiets onder een boom en het viel haar op dat er een autoantenne op de fiets zat. Waarom?

Ze liep weg in de richting van het President Hotel. Misschien waren de meisjes gewoon teruggegaan naar de auto om weer met de moeder mee te gaan, en in dat geval zou er geen vuiltje aan de lucht zijn. Maar toen ze bij het parkeerterrein kwam, zag ze de blauwe auto net wegrijden, met alleen de moeder erin. De meisjes waren dus nog steeds ergens op het plein.

Mma Ramotswe liep de trap van het President Hotel op en keek uit over het plein. Systematisch—zoals Clovis Anderson benadrukte—liet ze haar blik van het ene groepje naar het andere gaan, en ze bestudeerde elk kluitje mensen voor elke etalage. Er was geen spoor van de meisjes te bekennen. Haar oog viel op de vrouw met het rek blouses. Ze hield een of ander zakje in haar hand en haalde er iets uit dat zo te zien een mopani-worm was.

“Mopaniwormen?” vroeg Mma Ramotswe.

De vrouw draaide zich om en keek haar aan.

“Ja.” Ze presenteerde Mma Ramotswe het zakje, die er een van de gedroogde boomwormen uit viste en in haar mond stak. Het was een lekkernij waar ze gewoon geen weerstand aan kon bieden.

“U ziet natuurlijk alles wat hier gebeurt, Mma,” zei ze nadat ze de worm had doorgeslikt. “U staat op een mooi plekje.”

De vrouw lachte. “Ik zie iedereen. Iedereen.”

“Heeft u daarnet twee meisjes uit het Book Centre zien komen?” vroeg Mma Ramotswe. “Een Indiaas meisje en een Afrikaans meisje. Het Indiase meisje is ongeveer zo groot.”

De vrouw snoepte nog een worm uit het zakje.

“Ik heb ze gezien,” beaamde ze. “Ze gingen naar de bioscoop. Daarna zijn ze weggelopen. Ik heb niet gezien waarheen.”

Mma Ramotswe glimlachte. “U zou detective moeten worden.”

“Net als u,” zei de vrouw slechts.

Dit verbaasde Mma Ramotswe. Ze was tamelijk bekend, maar ze had niet verwacht dat een straatventer zou weten wie ze was. Ze stak een hand in haar tas en haalde er een briefje van tien pula uit, en dat drukte ze de vrouw in handen.

“Dank u wel,” zei ze. “Ik betaal u voor uw informatie. En ik hoop dat u me in de toekomst nog een keer wilt helpen.”

De vrouw was in de wolken. “Ik kan u alles vertellen,” zei ze. “Ik ben de ogen van dit plein. Vanochtend, bijvoorbeeld, wilt u weten wie er daar met wie stond te praten? Weet u het? U zou versteld staan als ik het u vertelde.”

“Een andere keer, graag,” zei Mma Ramotswe. “Ik weet u te vinden.”

Het had geen zin om te proberen of ze Nandira nu nog ergens kon vinden, maar het had wel degelijk zin om de beschikbare informatie na te trekken. Vandaar dat Mma Ramotswe naar de bioscoop liep en informeerde hoe laat de film die avond zou beginnen, want dat was waarschijnlijk wat de twee meisjes hadden gedaan. Vervolgens liep ze terug naar het kleine witte bestelbusje en reed ze naar huis, waar ze zich voorbereidde op een vroege maaltijd en een uitje naar de bioscoop.

Ze had de titel van de film gezien; het was geen film die haar bijzonder aansprak, maar het was zeker een jaar geleden dat ze voor het laatst naar de film was geweest en ze merkte dat ze zich er zelfs op verheugde.

Mr. Patel belde voordat ze wegging.

“Mijn dochter heeft gezegd dat ze vanavond naar een vriendin gaat om huiswerk te maken,” bromde hij nors. “Ze liegt alweer tegen me.”

“Ja,” zei Mma Ramotswe, “ik vrees van wel. Maar ik weet waar ze heen gaat en ik zal zorgen dat ik erbij ben, dus maakt u zich vooral geen zorgen.”

“Heeft ze een afspraakje met die Jack?” brulde Mr. Patel. “Heeft ze met die jongen afgesproken?”

“Waarschijnlijk wel,” zei Mma Ramotswe. “Maar ik zou me er niet over opwinden, als ik u was. Morgen breng ik verslag uit.”

“Zo snel mogelijk, graag,” zei Mr. Patel. “Ik ben altijd vroeg uit de veren, om zes uur precies.”

Er zaten maar heel weinig mensen in de zaal toen Mma Ramotswe binnenkwam. Ze koos een plaatsje op de op één na laatste rij, achterin, zodat ze de deur goed in het oog kon houden. Iedereen moest door die ene deur naar binnen, en zelfs als Nandira en Jack de zaal in liepen nadat de lichten waren gedoofd, zou Mma Ramotswe hen toch nog kunnen onderscheiden.

Mma Ramotswe herkende verschillende bioscoopbezoekers. Haar slager arriveerde kort na haar, en hij en zijn vrouw zwaaiden vriendelijk naar haar. Ook zag ze een van de docenten van de school en de vrouw die de aerobicslessen gaf in het President Hotel. Verder was de bisschop er, in zijn eentje. Hij ging op de eerste rij zitten met een zak popcorn en begon luidruchtig te eten.

Vijf minuten voordat het eerste deel van het programma zou beginnen, kwam Nandira binnen. Ze was alleen, en bleef bij de deur even staan om haar blik door de zaal te laten gaan. Mma Ramotswe voelde dat haar ogen op haar bleven rusten, en ze keek snel omlaag, alsof ze ergens naar zocht op de grond. Enkele momenten later tilde ze haar hoofd weer op, en ze zag dat het meisje nog steeds naar haar keek. Mma Ramotswe boog opnieuw haar hoofd, zag nu een weggegooid kaartje op de grond liggen, en bukte zich om het op te rapen.

Doelbewust liep Nandira door het gangpad naar de rij waar Mma Ramotswe zat, en ze bleef bij de stoel naast de hare staan.

“Goedenavond, Mma,” zei ze beleefd. “Is deze stoel bezet?”

Mma Ramotswe keek op alsof ze heel verbaasd was.

“Nee, er zit niemand,” zei ze. “Die stoel is helemaal vrij.”

Nandira ging zitten. “Ik verheug me echt op deze film,” zei ze vriendelijk. “Ik wil er al een hele tijd heen.”

“Goed zo,” zei Mma Ramotswe. “Het is leuk om een film te zien waar je al een hele tijd heen wilt.”

Er viel een stilte. Het meisje keek haar aan, en Mma Ramotswe voelde zich bijzonder ongemakkelijk. Wat zou Clovis Andersen in deze omstandigheden hebben gedaan? Ze wist zeker dat hij iets over zulk soort situaties had gezegd, maar ze kon zich niet precies herinneren wat het was. Dit was een situatie waarin het voorwerp jou te dicht naderde, in plaats van andersom.

“Ik had u vanmiddag al gezien,” zei Nandira. “U stond bij de school.”

“O ja,” zei Mma Ramotswe. “Ik moest op iemand wachten.”

“Daarna zag ik u in het Book Centre,” vervolgde Nandira. “U stond een boek te bekijken.”

“Dat klopt,” beaamde Mma Ramotswe. “Ik wilde het misschien kopen.”

“Daarna hebt u Mma Bapitse vragen over mij gesteld,” zei Nandira zacht. “De vrouw die blouses verkoopt. Ze vertelde me dat u wilde weten waar ik was gebleven.”

Mma Ramotswe nam zich in gedachten voor om in de toekomst voorzichtig te zijn met Mma Bapitse.

“Nou, waarom volgt u me?” vroeg Nandira, en ze draaide zich opzij op haar stoel om Mma Ramotswe aan te kijken.

Mma Ramotswe dacht razendsnel na. Ontkennen had geen zin, en ze moest van deze penibele situatie het beste zien te maken. Ze vertelde Nandira hoe bezorgd haar vader was en dat hij haar had benaderd.

“Hij wil weten of jij met jongens omgaat,” legde ze uit. “Hij maakt zich grote zorgen.”

Nandira keek verheugd. “Nou, als hij zich zorgen maakt, dan is het helemaal zijn eigen schuld als ik met jongens uit blijf gaan.”

“Doe je dat?” vroeg Mma Ramotswe. “Ga je vaak met jongens uit?”

Nandira aarzelde. “Nee,” zei ze toen zacht. “Niet echt.”

“Maar hoe zit het dan met die Jack?” wilde Mma Ramotswe weten. “Wie is hij?”

Even leek het erop dat Nandira geen antwoord zou geven. Nu was er alweer een volwassene die zich met haar leven wilde bemoeien, en toch straalde Mma Ramotswe iets uit dat haar vertrouwen inboezemde. Misschien zou ze nuttig kunnen zijn, misschien…

“Jack bestaat niet,” zei ze kalm. “Ik lieb hem verzonnen.”

“Waarom?”

Nandira haalde haar schouders op. “Ik wil ze—mijn ouders—laten denken dat ik een vriend heb,” zei ze. “Ik wil ze laten denken dat er iemand is die ik zelf heb uitgekozen, niet iemand die zij geschikt voor me vinden.” Ze zweeg even. “Begrijpt u dat?”

Mma Ramotswe dacht even na. Ze had medelijden met dit arme, angstvallig beschermde meisje, en ze kon zich goed voorstellen dat je in dat soort omstandigheden wilde doen alsof je een vriend had.

“Ja,” zei ze, en ze legde een hand op Nandira’s arm. “Ik begrijp het.”

Nandira frunnikte aan haar horlogebandje. “Gaat u het hem vertellen?”

“Ik geloof niet dat ik veel keus heb,” zei Mma Ramotswe. “Ik kan moeilijk zeggen dat ik je met een jongen die Jack heet samen heb gezien als hij helemaal niet bestaat.”

Nandira zuchtte. “Nou ja, ik heb er zelf om gevraagd. Ik heb een dom spelletje gespeeld.” Ze aarzelde. “Maar als hij beseft dat er niets van waar is, zou hij me dan iets meer vrijheid willen geven, denkt u? Denkt u dat hij me een tijdje mijn eigen gang wil laten gaan, zonder dat ik over elke minuut verantwoording hoef af te leggen?”

“Ik zou het hem kunnen vragen,” zei Mma Ramotswe. “Ik weet alleen niet of hij naar me wil luisteren. Maar ik wil het wel proberen.”

“Heel graag,” zei Nandira. “Probeert u het alstublieft.”

Samen keken ze naar de film, en ze genoten er allebei van. Na afloop bracht Mma Ramotswe Nandira thuis in haar kleine witte bestelbusje, in vriendschappelijk stilzwijgen, en ze zette haar af voor het hek in de hoge witte muur. Het meisje bleef het bestelbusje nakijken toen Mma Ramotswe wegreed, draaide zich om en drukte op de bel.

“Huize Patel. Wat wilt u?”

“Vrijheid,” mompelde ze binnensmonds, en daarna, luider: “Ik ben het, papa. Ik ben weer thuis.”

Mma Ramotswe belde Mr. Patel de volgende ochtend vroeg, zoals ze had beloofd. Ze legde uit dat ze de zaak liever niet telefonisch wilde bespreken en dat ze beter bij hem langs kon komen.

“U hebt slecht nieuws voor me,” zei hij met overslaande stem. “U gaat me iets heel, heel ergs vertellen. O mijn god! Wat is het?”

Mma Ramotswe verzekerde hem dat ze geen slecht nieuws had, maar toen ze een halfuur later in zijn werkkamer werd binnengelaten, bleek hij toch zorgelijk te kijken.

“Ik maak me grote zorgen,” zei hij. “U kunt de zorgen van een vader niet begrijpen. Voor een moeder is het anders. Een vader heeft een bijzonder soort xorgen.”

Mma Ramotswe glimlachte geruststellend. “Ik heb goed nieuws,” zei ze. “Er is geen vriendje.”

“En dat briefje dan?” zei hij. “Hoe zit het met die Jack? Is dat allemaal verzonnen?”

“Ja,” zei Mma Ramotswe simpel. “Allemaal verzonnen.”

Perplex keek Mr. Patel haar aan. Hij tilde zijn wandelstok op en tikte er een paar keer mee tegen zijn kunstbeen. Toen opende hij zijn mond om iets te zeggen, maar er kwam niets uit.

“Luister,” zei Mma Ramotswe, “Nandira heeft een druk bezet leven voor zichzelf verzonnen. Ze heeft een vriend voor zichzelf gefantaseerd om een beetje…een beetje vrijheid voor zichzelf te krijgen. Het beste wat u kunt doen, is er gewoon geen aandacht aan besteden. Geef haar nog wat langer de tijd om haar eigen leven te leiden. Laat haar niet telkens verantwoording afleggen. Er is geen vriend en het zou heel goed kunnen dat er voorlopig ook geen vriend komt.”

Mr. Patel zette zijn wandelstok op de grond. Toen sloot hij zijn ogen alsof hij diep in gedachten verzonken was.

“Waarom zou ik dat doen?” vroeg hij na een tijdje. “Waarom zou ik aan die moderne ideeën toegeven?”

Mma Ramotswe had haar antwoord klaar. “Als u het niet doet, zou het denkbeeldige vriendje weleens een echt vriendje kunnen worden. Daarom.”

Mma Ramotswe bleef naar hem kijken terwijl hij met haar advies worstelde. Toen stond hij zonder waarschuwing op, wankelde even voordat hij zijn evenwicht vond, en hij keek haar aan.

“U bent een bijzonder intelligente vrouw,” zei hij. “En ik zal uw advies opvolgen. Ik zal haar de kans geven om haar eigen gang te gaan, en ik weet zeker dat ze dan over een jaar of twee, drie is bijgedraaid en met een geschikte man zal willen trouwen, iemand die ik voor h…die ik haar heb helpen kiezen.”

“Dat zou heel goed kunnen,” zei Mma Ramotswe met een zucht van verlichting.

“Ja,” zei Mr. Patel warm. “En dat heb ik dan allemaal aan u te danken!”

Mma Ramotswe dacht vaak aan Nandira als ze langs de hoge witte muur van huize Patel reed. Ze had verwacht dat ze haar af en toe zou zien, nu ze wist hoe ze eruitzag, maar ze kwam haar nooit tegen, in elk geval niet tot een jaar later, toen ze op een zaterdagochtend een kopje koffie dronk op het terras van het President Hotel en iemand op haar schouder tikte. Ze draaide zich om, en daar was Nandira, samen met een jongeman. De jongeman was een jaar of achttien, schatte ze, en hij had een innemend, open gezicht.

“Mma Ramotswe,” zei Nandira hartelijk. “Ik dacht al dat u het was.”

Mma Ramotswe gaf Nandira een hand. De jongeman glimlachte naar haar.

“Dit is mijn vriend,” zei Nandira. “Ik wil hem graag aan u voorstellen.”

De jongeman deed met uitgestoken hand een stap naar voren. “Jack,” zei hij.